Kamerstuk 33175-9

Verslag van een wetgevingsoverleg, gehouden op 16 april 2012, inzake samenvoeging van de gemeente Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee

Dossier: Samenvoeging van de gemeente Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee

Gepubliceerd: 25 april 2012
Indiener(s): Willibrord van Beek (VVD)
Onderwerpen: bestuur gemeenten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33175-9.html
ID: 33175-9

Nr. 9 VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 25 april 2012

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 16 april 2012 overleg gevoerd met minister Spies van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het herindelingsvoorstel Goeree-Overflakkee.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Van Beek

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Van der Leeden

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken

Maandag 16 april 2012

Aanvang 17.00 uur

Voorzitter: Van Beek

Aanwezig zijn 8 leden der Kamer, te weten:

Van Beek, Lucassen, Schouw, Van Raak, Heijnen, Van der Staaij, Bruins Slot en Wiegman-van Meppelen Scheppink,

en mevrouw Spies, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee (33 175).

De voorzitter: Ik open dit wetgevingsoverleg. We hebben dit overleg om daarmee de plenaire behandeling te kunnen verkorten en op die manier een stukje te kunnen inlopen op onze agenda. Het voordeel van dit overleg is ook dat hiervan een stenografisch verslag wordt gemaakt, dat deel uitmaakt van de wetsgeschiedenis. Ik zeg dit met name voor de vele belangstellenden op de publieke tribune.

Ik heet welkom de minister van Binnenlandse Zaken en haar staf. Ook heet ik welkom de collega’s, die mij gevraagd hebben om deze vergadering voor te zitten totdat ikzelf aan de beurt ben; dan zal collega Heijnen het van mij overnemen.

De eerste spreker in de eerste termijn is de heer Van Raak.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Het was een historisch moment toen deze Kamercommissie Ouddorp bezocht. Want voor het eerst in 100 jaar, zo werd mij daar verzekerd, was er daar een demonstratie. De minister is het gelukt wat mijn partij tot nu toe niet is gelukt, namelijk om de bewoners van dit prachtige dorp te verenigen in protest. Ook bij onze bezoeken elders in Goedereede werd ons door de bewoners duidelijk gemaakt: er is geen goede reden voor herindeling. De DNA van dit voormalige eiland is anders dan die op de rest van Goeree-Overflakkee, zo vertelden mensen ons. Oudere bewoners vertellen nu nog steeds over de vorige herindeling in 1966. De boosheid van toen was nog niet bij iedereen verdwenen. Volgens mij willen de mensen dit niet. In ieder geval stonden de historische kanonnen uit de Tweede Wereldoorlog te fonkelen in de zon.

De discussie over de herindeling van 1966 begon eigenlijk vlak na de oorlog in 1947. In een brief van de provincie aan de toenmalige minister werd het volgende beeld geschetst over het eiland. De bevolking zou er zijn achtergebleven in haar ontwikkeling. Het zou ontbreken aan gezag op het eiland. Ouders zouden hun kinderen niet in de hand hebben. Ambtenaren zouden hun werk niet doen. Wegen, straten en havens zouden slecht onderhouden zijn. Er zou niets worden gedaan aan woningbouw en sociale en culturele ontwikkeling. Dat was me nogal een beeld. Of het waar was ... Dat lijkt me niet, maar nu zeker niet. Want wie nu de gemeenten bezoekt, ziet juist het tegenovergestelde: een trotse bevolking die graag de eigen boontjes wil doppen, prachtige huizen, goede wegen en een indrukwekkende haven in Goedereede, en een bloeiend en bruisend verenigingsleven.

In de aanloop naar de herindeling in 1966 was de politieke discussie wel wat tam. In Goedereede was bijvoorbeeld maar één politieke partij, Algemeen Belang. Die zou iedereen vertegenwoordigen waardoor raadsverkiezingen onnodig waren. Nu heeft de raad van Goedereede veel politieke partijen, veel discussie en laat de bevolking van zich horen. Ook de minister geeft het toe: de verschillen tussen Goedereede en de rest van het eiland zijn groot. Goedereede is een havenstad, een typische visserijgemeente. Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee zijn meer agrarische gemeenten die onderling samenwerken en diensten hebben verdeeld. Het zal voor de minister geen verrassing zijn dat draagvlak onder de bevolking voor de SP van groot belang is. Als gemeenten worden opgeheven wordt ook de lokale democratie opgeheven. Dat besluit kunnen niet alleen bestuurders nemen; daarvoor is de stem van de bevolking van doorslaggevend belang. In Goedereede is die stem helder geweest, niet alleen tijdens ons bezoek maar ook in een onderzoek. Ruim 60% van de bevolking heeft deelgenomen aan een schriftelijke enquête. Bijna 90% van de mensen was tegen deze herindeling. Ook de zienswijzen waren in overgrote mate negatief, evenals de raadsleden.

Complimenten voor het bestuur van Goedereede, dat de bevolking nauw bij deze herindeling betrokken heeft. Dat geldt minder voor de andere gemeenten. Middelharnis hield een informerende raadsvergadering. Ik wist niet dat er ook niet-informerende raadsvergaderingen waren, trouwens. Daarbij waren 30 burgers aanwezig. Drie daarvan hebben ingesproken. In Dirksland was een bewonersavond georganiseerd. Er kwamen 60 mensen. Dat is 0,7% van de bevolking. In Oost-Flakkee heeft de gemeenteraad met bewoners gesproken. Er kwamen 30 mensen. Dat is 0,3% van de bevolking. Nu kan de minister natuurlijk zeggen: al die andere mensen kwamen niet; dus die zijn het ermee eens. Maar dat is natuurlijk niet zo.

Het gevoelen van de bewoners van Goedereede kennen we. Die zijn heel kritisch over deze gedwongen samenvoeging. Kan de minister zich voorstellen dat ik ook graag zou willen weten hoe de bewoners van Dirksland, Middelharnis en Oost-Flakkee hierover denken? Kunnen we de gemeenten vragen om dit eens te onderzoeken, zoals ook Goedereede dat heeft gedaan? Volgens mij is Goedereede goed bezig. Veel wordt geïnvesteerd in de dorpen, vooral in het havengebied, maar ook in de recreatie. De gemeente investeert veel in jongeren, om ze naar de dorpen te krijgen en om ze daar te houden. In de drie dorpen staan elf kerken, dus dat zit ook wel goed. Ook financieel is deze gemeente gezond. Dat blijkt ook uit het onderzoek naar de bestuurskracht, dat eerder is gehouden en waar Goedereede positief uitkwam. Waarom moet een gemeente gedwongen worden opgeheven als de bevolking en de bewoners dat niet willen en dit bestuurlijk en financieel niet nodig lijkt?

De problemen die de gemeenten nu hebben, lijken vooral voort te komen uit nieuwe taken die zij van deze regering en van eerdere regeringen opgelegd hebben gekregen, waarvoor ze onvoldoende geld krijgen. Daardoor staan voorzieningen onder druk. Dirksland heeft wel een stationsweg, maar nauwelijks openbaar vervoer. De samenwerking tussen de gemeenten op het eiland verloopt soms moeizaam, maar dat komt mede door de voortdurende discussies over de herindeling. Ik kan me niet voorstellen dat gedwongen samenvoeging de samenwerking zal verbeteren. Volgens mij moeten we dit zo niet doen. Bij andere herindelingen waar de bevolking en het bestuur zich zo verzetten, zoals in het Gooi met Bussum, hebben we dat als Tweede Kamer niet laten gebeuren. Wij moeten ook dit voorstel terugsturen naar de gemeenten en de bestuurders van Dirksland, Middelharnis en Oost-Flakkee hun bevolking laten raadplegen. Dan kunnen we zien of daar maatschappelijk draagvlak is voor een herindeling van deze drie gemeenten. Die nieuwe gemeente kan vervolgens afspraken maken met Goedereede. Dat lijkt mij nu een goede oplossing voor Goeree-Overflakkee. Heel graag zou ik ook zien dat wij dit soort problemen in de toekomst kunnen voorkomen. Het is natuurlijk vreemd dat gemeenten in Nederland allemaal soortgelijke taken hebben, dat Rotterdam bestuurlijk in wezen hetzelfde is als Oost-Flakkee of Goedereede. Om de zoveel tijd krijgen we in de Tweede Kamer te maken met herindelingen waar de bevolking helemaal niet aan wil of waar de bevolking niet over is geraadpleegd. Ik vind dat onverantwoord voor de staat van de lokale democratie maar ook voor het vertrouwen van de bevolking in het lokale bestuur. Ik denk dat we af moeten van dit hapsnapbeleid. Is de minister bereid om haar visie op herindelingen te geven, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten gemeenten, met verschillende soorten taken en verschillende soorten gebieden, met grote gemeenten die veel taken op zich nemen tot kleinere gemeenten die voor meer taken nauw samenwerken of zich laten ondersteunen door de provincie? Dan kunnen we hopelijk in de toekomst veel frustratie bij bestuurders en bevolking voorkomen.

De heer Lucassen (PVV): Voorzitter. Gemeentelijke herindeling is altijd een ingrijpende operatie. Wanneer verschillende gemeenten, ieder met een eigen geschiedenis en met een eigen identiteit, worden samengevoegd, kan dat voor de bewoners heel veel onrust opleveren, want iedere verandering gaat samen met een stukje onzekerheid. Wat gaat er veranderen? Wat betekent dat voor de burger? Vaak is de eerste vraag: waarom moet er iets veranderen? Een eventuele samenvoeging moet het resultaat zijn van een zorgvuldige procedure waarbij alle belangen worden gewogen. De herindeling is nooit een doel op zich, maar het moet een doel dienen. Een herindeling moet vooral gedragen worden door de gemeenten en niet alleen door de gemeenteraden, maar vooral ook door de bedrijven, de maatschappelijke organisaties en de burgers zelf. Het belangrijkste uitgangspunt is niet voor niets dat de herindelingen zo veel mogelijk van onderaf vorm moeten krijgen.

In het geval van Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oost-Flakkee is sprake van een gedwongen samenvoeging en herindeling die tot stand komt onder regie van de provincie. Een herindeling van bovenaf omdat de gemeenten niet tot overeenstemming konden komen.

Van een gedwongen samenvoeging mag alleen sprake zijn als daarvoor urgente redenen zijn, maar wat zijn die urgente redenen in het geval van deze gemeenten? Ook de Raad van State heeft hierbij vraagtekens geplaatst. De minister heeft ons in haar beantwoording nog niet kunnen overtuigen. Wat zijn die urgente redenen?

Uit eerdere rapporten komt naar voren dat de bestuurskracht voldoende lijkt te zijn. Ook in de rapporten waarin vraagtekens worden gezet bij de toekomstige bestuurskracht, gaat men niet heel concreet in op de toekomstige opgaven die de huidige bestuurskracht zouden overstijgen. Natuurlijk is bevolkingsdaling een grote en belangrijke opgave, maar het is tegelijkertijd een opgave die alleen in samenwerking met andere regio’s kan worden aangepakt en in samenwerking met de provincie. Juist hierin wordt van de provincie regie verwacht.

In dit verband is het opvallend dat er ondanks die grote regionale opgave geen zienswijzen zijn ingebracht door de omringende gemeenten. Er wordt gesproken over omvangrijke opgaven in het beheer van water zoals waterveiligheid en verzilting. Natuurlijk is regionale samenwerking belangrijk, maar wat is nu concreet de versterking in relatie tot de herindeling? Hoe verloopt de samenwerking op dit punt in de huidige samenwerking via het ISGO? Ook hier valt op dat bijvoorbeeld het waterschap geen zienswijze heeft ingeleverd, terwijl dit als de samenwerking op bijvoorbeeld het terrein van waterbeheer en waterveiligheid stroef verloopt, een uitgekozen kans is om dit duidelijk te maken.

Een belangrijk knelpunt in de bestuurskracht dat in de stukken naar voren wordt gebracht, is de trage besluitvorming in de huidige samenwerking. Ook hier ontbreekt het echter aan voorbeelden. Waaruit blijkt die trage besluitvorming? Wat zijn de gevolgen ervan? Hoe kan worden verklaard dat de bestuurskracht als voldoende of goed wordt beschouwd terwijl men aan de andere kant spreekt over trage besluitvorming?

Er wordt nu door de provincie ingegrepen door een opgelegde samenvoeging, maar had de provincie niet veel eerder een taak in het verbeteren van de samenwerking en van de bestuurskracht, en in het bespoedigen van de besluitvormingsprocessen? Hoe heeft de provincie die taak opgepakt voordat zij tot de conclusie kwam dat een herindeling onvermijdelijk was geworden?

De Partij voor de Vrijheid vindt het belangrijk dat de gemeentelijke herindeling aan de bevolking wordt voorgelegd opdat bewoners zich kunnen uitspreken over een eventuele samenvoeging. In Goedereede is niet gekozen voor een referendum, maar de bevolking heeft wel inspraak gehad. De bewoners hebben zich op twee manieren kunnen uitspreken. Via een enquête waaruit bleek dat meer dan 80% tegen is, en via ingediende zienswijzen hebben burgers, bedrijven en organisaties laten weten hoe zij tegenover de herindeling staan. Van de 1932 zienswijzen waren er slechts vijf positief, slechts vijf!

De gemeente Goedereede is tegen de samenvoeging terwijl de overige drie gemeenten juist voor de herindeling zijn. Vooral door Goedereede is de vraag gesteld waarom het alternatief, de zogenaamde drie-plus-éénvariant, niet nader is onderzocht. Daarin lijkt de verhouding een beetje scheef. Voor een samenvoeging is geen unanimiteit nodig, terwijl naar het alternatief, een gedeeltelijke samenvoeging met bestuurlijke samenwerking, alleen kan worden gekeken als alle gemeenten het daarover eens zouden zijn. Waarom is dit alternatief niet nader bekeken? Is dit niet een goed compromis tussen versterking van de zogenaamd zwakke gemeenten en het behoud van de zelfstandigheid door Goedereede die zo wordt begeerd door die gemeente?

Waarom is er geen concrete kosten-batenanalyse gemaakt van deze twee alternatieven? Bij de tegenstanders van de samenvoeging leven nog meer bezwaren en zijn er nog meer vraagtekens. Hoe zit het met de dienstverlening en de bereikbaarheid van de gemeentelijke diensten? Juist in anticipeergebieden is het belangrijk dat de lokale overheid bereikbaar blijft in plaats van alle voorzieningen te concentreren waardoor ze verdwijnen uit de dorpskernen. Dat wordt toch bedoeld met het versterken van de bestuurskracht: de benaderbaarheid van overheidsdiensten en de lokale voorzieningen voor de burger.

Men is ook bang dat de sterke gemeente die zal ontstaan, zal leiden onder het financieel zwakkere beleid van de andere gemeenten die willen worden samengevoegd. Hoe kan worden verklaard dat er zo’n aanzienlijk verschil in bestuurskracht en financiële spankracht is tussen Goedereede en de overige drie gemeenten die aandringen op de samenvoeging? Is dit niet op een andere manier te verhelpen dan de gemeenten op één hoop te gooien? Natuurlijk bestaat dan de vrees dat niet alleen het voorzieningenniveau zal afnemen, maar ook dat de kosten zullen stijgen en dan met name voor het deel van de nieuwe gemeente dat het eerder juist goed voor elkaar had.

Samenvoeging is altijd een gevoelige zaak, waarbij draagvlak van het allergrootste belang is. Dat wordt ook onderstreept in het Beleidskader gemeentelijke herindeling. Wanneer er grote bezwaren bestaan tegen een samenvoeging, moet serieus worden gekeken of het beoogde doel niet op een andere manier kan worden bereikt. Een gedwongen samenvoeging moet zwaarwegende en urgente redenen hebben. Wij vragen ons af of daarvan sprake is in het geval van Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. De herindeling van Goeree-Overflakkee heeft in de afgelopen jaren natuurlijk heel wat voeten in de aarde gehad. Wij hebben in de afgelopen dagen aan de verschillende brieven en e-mailtjes gemerkt dat er op het eiland een verhitte discussie is. Mijn fractie vindt dat de gezamenlijke gemeenten aldaar echt staan voor een majeure opgave. Er is een zekere urgentie om wat te doen op het punt van de economie, de versterking van de kernen, de vergrijzing, het toerisme, de haven; daarvoor moet een krachtig bestuursbeleid worden ontwikkeld. Er komen ook nieuwe taken naar de gemeente en je hebt een zekere schaal en omvang nodig om die te kunnen waarmaken; ik heb het daarbij over jeugdzorg, de Wet werken naar vermogen. Of je het er politiek mee eens bent dat die taken naar de gemeente komen of niet, het is nu eenmaal een gegeven dat dit gebeurt en dan moet je ervoor zorgen dat de gemeenten daarvoor klaarstaan.

Begin deze eeuw is de discussie op het eiland gestart. Er is een bestuurskrachtonderzoek geweest. In 2008 heeft zelfs de heer Schutte zich hierover gebogen en zich buitengewoon verdiept in de ontwikkelingen in de gemeente. Hij kwam toen tot een heldere conclusie: hij adviseerde om de vier gemeenten te laten samenwerken. Dat was ook precies de aanleiding voor de provincie Zuid-Holland, evenals voor de voor dit dossier verantwoordelijke SP-gedeputeerde – ik zie dat de heer Van Raak nu even wegloopt – om te oordelen dat de vraagstukken van de bestuurskracht en de eenheid eigenlijk het zwaarst wogen, ondanks alle vragen die je kunt stellen over democratie. Vandaar dat zij de samenvoeging van de vier gemeenten wilden voordragen aan de Tweede Kamer. Mijn fractie sluit zich aan bij de argumentatie van de provincie op dit punt. Wij hebben ons natuurlijk nog wel verdiept in de alternatieven: kan het anders? Ik vind dat het eigenlijk niet anders kan. Wij willen dus graag op deze manier verder.

Ik heb nog wel drie vragen aan de minister. Ten eerste vraag ik haar om nog wat specifieker in te gaan op het kernenbeleid dat zou moeten worden gevoerd binnen de bestaande gemeenten. Ten tweede: ziet zij nog mogelijkheden om de bezwaren van de gemeente Goedereede op een aantal punten weg te nemen? Voor de bezwaren die fundamenteel zijn, is dat natuurlijk lastig, maar wellicht kan de minister zekerheid bieden met betrekking tot de bezwaren in termen van cultuur. Ten derde vraag ik de minister of zij niet al te optimistisch is over de herindelingsdatum. In beginsel steunen we die, want het is belangrijk om kracht en eenheid uit te stralen, ook als beslissingen moeilijk zijn. En ook als niet iedereen het er aan het begin van het proces mee eens is, moet er uiteindelijk een besluit worden genomen en tempo worden gemaakt. Toch vraag ik de minister in welke mate deze datum realistisch is.

De heer Van Raak (SP): Ik liep even weg, omdat ik na de woorden van de heer Schouw behoefte had aan een stevig bakje koffie.

De heer Schouw (D66): U liep weg voordat ik dat had uitgesproken, dus niet tornen aan de waarheid.

De heer Van Raak (SP): Ik ken de heer Schouw.

Dit herindelingsvoorstel, dit voorstel tot gedwongen samenvoeging, is natuurlijk het product van het vorige college. Daar zat de SP niet in, daar zat D66 niet in. Hoe het door dit college zou zijn beoordeeld, kunnen wij nu niet zeggen. Maar misschien is de heer Schouw het wel met mij eens dat het nieuwe college heeft vastgesteld dat herindelingen van onderaf moeten komen? Zo ja, is hij het dan ook met mij eens dat een nieuwe discussie met een nieuw college wellicht een ander licht op deze herindeling had geworpen?

De heer Schouw (D66): Nee. Daarom ben ik ook zo blij dat ik die kleine tussenopmerking heb gemaakt. Ik heb namelijk niet zo veel op met politici met dubbele opvattingen. Wij weten dat de SP in de Tweede Kamer altijd roept over van onderop en lokaal, maar dat geldt – ik vind dat toch heel leuk – niet voor al haar gedeputeerden. De SP heeft in de provincie Zuid-Holland namelijk een gedeputeerde die verantwoordelijk is gemaakt voor dit dossier. Ik heb sinds het nieuwe college is aangetreden in geen enkel stuk van de provincie Zuid-Holland een voetnoot gezien waaruit ik zou kunnen opmaken dat de SP het niet eens is met deze herindeling. En om het dan af te doen met «het is een erfenis van het vorige college en wij konden niet anders» vind ik niet overtuigend.

Integendeel: als het nieuwe college het anders had gewild, dan had het ook anders gekund. Ik vind dan ook dat hierover geen krokodillentranen geplengd zouden moeten worden. Neem je verantwoordelijkheid en zeg dat het zo moet gebeuren! Het is natuurlijk altijd leuk om een bij sommigen populaire boodschap te brengen, maar soms moet je gewoon door de zure appel heen bijten. Dat doet pijn, maar dat hoort nu eenmaal bij besturen.

De heer Van Raak (SP): Het is toch echt door het vorige college besloten, een college van PvdA, CDA en VVD.

Minister Spies (CDA): En ChristenUnie en SGP!

De heer Van Raak (SP): En ChristenUnie en SGP.

Dat je als bestuurder ook verantwoordelijkheid moet nemen voor de lijken in de kast, dat weten wij ook. Ik ben bestuurder genoeg om dat te weten. Hoe het ook zij, ook D66 zou met een verse bril naar deze herindeling moeten kijken. Ik nodig de heer Schouw daar graag toe uit, want nu roept hij alleen maar: het kan niet anders, het kan niet anders. Waarom zou het niet anders kunnen? Waarom kunnen wij niet besluiten tot een herindeling van onderop?

Als blijkt dat de bevolking van Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee ontzettend enthousiast is over een herindeling van deze gemeenten, waarom kiezen wij dan niet voor een herindeling waarbij deze drie gemeenten samen verdergaan en Goedereede alleen verdergaat? Er is namelijk geen goede reden om die laatste gemeente gedwongen op te heffen. Op die manier zouden wij de mensen op het eiland niet in een korset dwingen en wellicht zijn ze dan ook wat tevredener over hun bestuur.

De heer Schouw (D66): Het is aan nieuwe regeringen en colleges om te beoordelen of ze doorgaan met een erfenis of niet. Als de SP zich verzet tegen een wetsvoorstel om de griffierechten te verhogen, dan ga ik ervan uit dat de SP, wanneer ze in de regering zit, zegt: weg met dat wetsvoorstel! Zo gaat het in de politiek, zeg ik maar even tegen de woordvoerder van de SP.

Ik constateer dat drie van de vier gemeenten van onderop aangeven dat het zo zou moeten gaan. En dan moet er vervolgens natuurlijk een beslissing worden genomen. In onze gedecentraliseerde rechtsstaat moet in zo’n geval een hogere bestuurslaag, provincie of Rijk, de knoop doorhakken. Ik kan met evenveel recht zeggen dat het gaat om een discussie en een besluitvormingsproces van onderop. Wanneer er drie gemeenten staan te applaudisseren en één niet, dan moet toch echt een hogere bestuurslaag door de zure appel heen bijten en een besluit nemen. Dat is echt de verantwoordelijkheid van de hogere bestuurslaag.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. De rondrit over het eiland Goeree-Overflakkee maakte nogmaals duidelijk over wat voor een bijzonder eiland wij vandaag van gedachten wisselen. Ieder dorp op dit eiland heeft zijn eigen identiteit en eigenheid. De minister heeft dat treffend omschreven door te zeggen dat het eiland zich kenmerkt door religie, zorg voor elkaar en handen uit de mouwen. Die verbondenheid en eigenheid bleek ook in de hoorzitting uit de woorden van een van de sprekers. Deze man droeg namelijk het argument aan dat men nog steeds merkt dat het eiland vroeger uit twee delen bestond, ook al zijn die delen sinds 1 751 met elkaar verbonden door de Statendam. Het CDA wil alle inwoners en bestuurders alsnog heel erg bedanken voor de goede ontvangst en de heldere opvattingen over de herindeling. Wij vonden het een buitengewoon zorgvuldige hoorzitting.

Het eiland staat voor niet geringe opgaven: de ontwikkeling van het Deltagebied, de verzilting en de zoetwaterproblematiek, het vormgeven aan duurzaamheid op het gebied van nieuwe energie, het inspelen op de demografische ontwikkelingen rondom de krimp, het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau, een samenhangende woonprogrammering, ruimte voor innovatie in de woningbouw en in zorginstellingen, het behoud van kwalitatief goed onderwijs voor heel het eiland en de focus op recreatie en toerisme voor het gehele gebied, wat natuurlijk één van de bijzondere kenmerken is van Goeree-Overflakkee. Op het laatste punt wil ik graag nadere uitleg van de minister. Zij schreef in antwoord op de vragen op het gebied van recreatie en toerisme over de verdelende rechtvaardigheid tussen gemeenten. De CDA-fractie vindt dat ietwat cryptisch en wil dus graag een nadere uitleg daarover.

Tijdens de hoorzitting is ons duidelijk geworden dat Oostflakkee, Middelharnis en Dirksland aangeven dat het oppakken van deze grote regionale opgave erg stroperig gebeurt. De gemeente Goedereede denkt hier anders over. De minister geeft aan dat zij de opvatting over die stroperigheid deelt. Dat heeft zij uiteindelijk geantwoord op de vragen. Zij geeft ook aan dat de samenwerking niet goed genoeg verloopt. Ze noemt de de regionale brandweer, de ICT, de structuurvisie, de woonvisie, de detailhandelvisie en de bedrijfsterreinenprogrammering als voorbeelden. Daarom hebben wij het regionaal bestuurskrachtonderzoek er weer bij gezocht. Ook daaruit blijkt dat de beleving is dat elke regionaal gemaakte afspraak door de vier gemeenteraden moet worden herbevestigd. Ook is er in de uitvoeringspraktijk sprake van misverstanden en wantrouwen doordat het aan afstemming van planvorming ontbreekt. Ik vraag de minister nogmaals hoe het mogelijk is dat de gemeente Goedereede hiertegen zo anders aankijkt. Graag wil ik hierover een nadere uitleg.

Ik heb de minister gevraagd waarom zij niet voor de drie-plus-éénvariant heeft gekozen: de gemeente Goedereede zelfstandig en de andere drie gemeenten samenvoegen? In de antwoorden geeft de minister aan dat dit een voortzetting is van de intergemeentelijke samenwerking met twee gemeenten in plaats van met vier gemeenten. Daarnaast geeft zij aan dat er onvoldoende draagvlak is voor deze optie. Houdt die variant dan ook in dat er weer een intergemeentelijk samenwerkingsverband komt? Waarom vindt zij dat het draagvlak voor deze variant er niet is? Uit het onderzoek van de commissie-Schutte – dat rapport hebben wij er later bij gepakt – blijkt dat er ook geen draagvlak is voor een ambtelijke fusie. We proberen elk alternatief af te pellen, maar wij krijgen langzaamaan de indruk dat er geen volwaardig alternatief voor deze herindeling is.

Graag steken wij nog even in op de bestuurskracht van de gemeente Goedereede. De minister schrijft dat de grenzen van het haalbare voor deze gemeente langzaam in zicht komen. Kan de minister dat in het perspectief van deze herindeling nog eens goed uitleggen?

De heer Van Raak (SP): Mevrouw Bruins Slot zegt dat er geen duidelijkheid is over alternatieven, maar dat komt misschien ook omdat we mensen daar niet naar hebben gevraagd. De gemeente Goedereede heeft dat wel aan de mensen gevraagd en zij waren heel helder. Zij zeiden dat er geen reden is om de gemeente op te laten heffen en dat laatstgenoemde dus gewoon kan voortgaan. De gemeenten Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee hebben dat niet gevraagd. Als we nu aan de mensen vragen of zij een fusie of een herindeling van die drie gemeenten zien zitten, kan ik me voorstellen dat de bevolking daarover enthousiast kan zijn. We kunnen het dus aan de mensen vragen. Als de mensen daarover enthousiast zijn, is de drie-plus-éénvariant wel degelijk een alternatief met draagvlak. Of denkt de CDA-fractie daar anders over?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het CDA en de SP hebben altijd een meningsverschil over hoe «draagvlak» precies wordt ingevuld. Het CDA geeft altijd aan dat gemeenteraden uiteindelijk bepalen wat het draagvlak van de gemeenten is, omdat de gemeenteraad het hoogste orgaan van de gemeente is. Dat betekent dat hij erover gaat hoe hij uiteindelijk het maatschappelijk draagvlak invult. De gemeente Goedereede heeft dat met een soort referendum gedaan en de andere gemeenten hebben dat op basis van inspraakavonden gedaan. Dat laten wij aan de gemeenten.

De heer Van Raak (SP): Gezien de hoorzittingen, de discussies en de brieven tot nu toe, kunnen we toch ook aan de bevolking en de gemeenteraden van Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee – vooruit, dan komen we elkaar tegemoet – vragen of deze optie op dit moment voor zowel de bevolking als de raadsleden een alternatief zou kunnen zijn?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is altijd mooi als de SP je tegemoet komt, ook al moet je dan wel even opletten. Deze discussie speelt al tien jaar. Als ik alle documenten langsloop, zoals ik de afgelopen week heb gedaan, en als ik kijk naar de e-mails en de gesprekken die ik gevoerd heb met mensen, stel ik vast dat men zich steeds meer heeft teruggetrokken in de eigen schuttersput. Drie gemeenten zeggen ervoor te willen gaan, maar één zegt: wij willen graag de eigen broek ophouden. Op basis van studie en gesprekken en van de vragen die wij aan de minister gesteld hebben, stellen wij vast dat er weinig of eigenlijk geen alternatieven voor deze herindeling zijn. Dat is op zich ook niet zo raar. Immers, in vergelijking met gemeenten in de Krimpenerwaard gaat het hier om gemeenten die een geografisch geheel vormen.

De voorzitter: Mevrouw Bruins Slot vervolgt haar betoog.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Hiermee heb ik volgens mij goed aangegeven dat wij ons voor een complexe opgave gesteld zien. Het CDA vindt het ontzettend belangrijk dat de nieuwe gemeente werk maakt van de verschillen in identiteit en eigenheid van de dorpen en de kernen. Een nieuw gemeentebestuur hoort daar oog voor te hebben. Hoe kijkt de minister hier tegenaan? Wij waarderen de opmerking van de collega van de PvdA-fractie zeer. Hij heeft vragen gesteld over het respecteren van de zondagsrust. Het CDA deelt de opvatting dat een gemeentebestuur respect moet hebben voor een dorp dat de zondagsrust graag wil handhaven.

In de paragraaf over de financiële aspecten van de voorgestelde herindeling stelt de minister dat de financiële situatie van de gemeente Goedereede relatief gezond is. Tijdens de hoorzitting vernamen wij van het comité Herindeling Nee! – wij vernamen dit ook van het gemeentebestuur van Goedereede – dat men zich zorgen maakt dat de relatief goede financiële positie straks leidt tot een woonlastenverhoging door de nieuwe gemeente. Wij hebben hierover een vraag gesteld aan de minister. In haar antwoord schrijft de minister dat de woonlastendruk van de nieuw te vormen gemeente na harmonisatie op basis van gelijkblijvende belastingopbrengsten vrijwel identiek is aan de woonlastendruk in Goedereede. Dit zijn nogal dure woorden, maar betekent dit dat Goedereede zich geen zorgen hoeft te maken dat de woonlasten straks torenhoog worden in de nieuwe gemeente?

Ik wil ook nog even ingaan op de visserijsector. Wij hebben kunnen zien hoe belangrijk die is voor het eiland Goeree-Overflakkee. Het CDA hecht sterk aan de visserij. Op welke wijze draagt de voorgestelde herindeling volgens de minister bij aan de versterking van de economische structuur, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame visserij? Ik denk aan de pulsmethode die op dit moment onder druk staat.

Voorzitter, sta mij toe om nog een vraag te stellen over een ander onderwerp, namelijk de herindeling van De Friese Meren, waar de minister in haar beantwoording ook op ingaat. Hoe staat het met deze herindeling? Koerst de minister nog steeds aan op een herindeling per 1 januari 2014?

Samenvattend: deze herindeling is een lastig vraagstuk, maar wij zien eigenlijk geen alternatieven en zijn dan ook tot het positieve geneigd, dus om in te stemmen met deze herindeling.

De heer Heijnen (PvdA): De Tweede Kamer heeft in meerderheid het kabinet verzocht het nieuwe beleidskader herindeling te heroverwegen. Het kabinet heeft dat niet gedaan. In de Kamer was de CDA-fractie een van de weinige fracties die niet voor de motie stemden. Ik heb een simpele vraag aan de vertegenwoordigster van het CDA: zou dit wetsvoorstel tot herindeling op tafel hebben gelegen onder het nieuwe beleidskader waarin slechts een rol voor de provincie is voorzien in de uiterste noodzaak dat een gemeente dreigt om te vallen? Zou er nog een «herindelingsvoorstel Goeree-Overflakkee 2.0» in andere gebieden kunnen komen met het nieuwe beleidskader?

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Wij hebben destijds niet voor de motie gestemd omdat het herindelingskader een zaak van het kabinet is. Aan dat kader wil het kabinet zich graag houden. Wij hoeven ons er niet aan te houden. Dus de vraag die de heer Heijnen stelt, is ook een vraag aan de minister en niet aan de CDA-fractie.

De heer Heijnen (PvdA): Moet ik hieruit afleiden dat het CDA zich ook niet gebonden voelt aan het beleidskader van het kabinet, aan de hand waarvan gemeenten en provincies worden geacht te weten waar zij aan toe zijn? Moet ik hier verder uit afleiden dat het CDA ieder voorstel op zijn eigen merites beoordeelt? Mevrouw Bruins Slot weigert antwoord te geven op de feitelijke vraag of er een herindelingsvoorstel Goeree-Overflakkee zou hebben gelegen indien het bestuurskrachtonderzoek had gedateerd van 2010 of 2011.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De afweging op basis van de vraag of een herindeling wel of niet onder het beleidskader valt is een afweging van het kabinet. Dus de conclusie die de heer Heijnen wil trekken is een conclusie die op dit moment niet echt bij mij of bij de CDA-fractie hoort. Wij gaan er vooral zo veel mogelijk van uit dat herindelingen van onderop moeten komen en dat daar waar er geen alternatieven zijn en er toch sprake is van bepaalde bestuurlijke knelpunten wij dan een herindeling kunnen overwegen. Dat is het afwegingskader. Dat weet de heer Heijnen ook al een tijdje.

De heer Heijnen (PvdA): Het nieuwe beleidskader is heel helder, namelijk dat er alleen sprake is van een herindeling als gemeenten dat gezamenlijk willen, tenzij de bestuurskracht van de gemeente zodanig verzwakt kan zijn als gevolg van bestuurlijke en financiële problemen – et cetera – dat een provincie aanleiding vindt om een voorstel te maken. Daar is in casu geen sprake van. Met andere woorden, er komt nooit meer een herindelingsvoorstel Goeree-Overflakkee als het beleidskader, waar u nog steeds achter staat – want u hebt er geen afstand van genomen – werkelijkheid blijft.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De heer Heijnen redeneert de hele tijd door op zijn eigen aannames. Ik heb daarnet aangegeven dat zijn aannames niet de mijne zijn en dat het herindelingskader een kader is waarin de minister haar afwegingen maakt. Daarin zie ik ook dat Goeree-Overflakkee inderdaad een erfenis is vanuit het vorige kabinet, waarmee wij op dit moment maar gewoon te dealen hebben.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Herindeling is vaak een beladen onderwerp, vooral als er in één of meer gemeenten geen draagvlak voor een herindelingsvoorstel is en anderen er juist een groot voorstander van zijn. Dat zien wij ook bij deze herindeling van de kant van Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee. Daar zien wij niet een eensluidend standpunt maar drie gemeenten die zeggen: ga alsjeblieft door met deze herindeling, terwijl één gemeente zegt: stop hiermee. Aan het parlement nu de lastige taak om de aangedragen punten fair te wegen. Wij hebben ook een goede hoorzitting op en rondrit over het eiland gehad. Behalve dat dat van belang is voor dit debat vond ik het ook wel eens aardig dat collega’s eens wat rondreden in het gebied waar heel veel SGP’ers leven, zodat zij zelf konden merken dat het er heel goed wonen is. Jammer dat de collega van D66 te druk op de grachtengordel was om er ook bij te zijn. Dat is een grapje hoor, mijnheer Schouw!

De heer Schouw (D66): Ik wijs er even op, ook voor het publiek, want anders zouden daar verkeerde beelden kunnen ontstaan, dat ik met veel genoegen heb opgetreden op het SGP-jongerencongres. Als de heer Van der Staaij wil, zal ik dat ook doen op het landelijk SGP-congres.

De heer Van der Staaij (SGP): Op het landelijk congres wil ik de heer Schouw nog niet direct zien maar op het eiland kunnen wij wel wat regelen!

De positie van de SGP, zoals ook in ons verkiezingsprogramma is verwoord vanuit de landelijke fractie, is helder. Wij stellen de gemeentelijke autonomie voorop. Bij gemeentelijke herindelingen is het daarom belangrijk dat er maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak is. Als er geen grote bestuurlijke problemen zijn, is de SGP tegen dwang tot herindeling. Uitgangspunt is dat herindeling een vrijwillige keus is. Kortom, gedwongen herindeling alleen als het echt niet anders kan. Dan moet dus hard worden gemaakt dat knelpunten zodanig ernstig zijn dat een minder vergaande oplossing niet voldoet.

Bij de behandeling van omstreden herindelingen blijkt elke keer weer dat het geen wiskunde is. Vaak gaat het ook om een inschatting van toekomstige ontwikkelingen. Er is vrees voor toekomstige problemen, waarbij men zowel de voordelen als de nadelen van schaalvergroting vreest. Men heeft dus vrees voor wat er gebeurt als het zo blijft en men heeft vrees voor wat er gebeurt als het anders wordt en er één gemeente zou ontstaan. Ook bij deze herindeling zien wij dit. Men ziet toekomstige problemen in de vorm van een als moeizaam gekenschetste samenwerking als gevolg van het bestuurlijk en ambtelijk samengaan van de vier gemeenten. Schaalvergroting is voor Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee, alsook voor de provincie en de minister een oplossing voor de ervaren problemen op het gebied van ruimtelijk beleid. Men kan daarbij denken aan de verzilting, de zoetwaterproblematiek, het vormgeven van duurzame energie, het inspelen op demografische ontwikkelingen en de focus op een op het hele eiland gerichte recreatie en toerisme. Vanuit Goedereede echter zien wij dat juist de beoogde schaalvergroting gezien wordt als een bedreiging voor de eigen identiteit, bijvoorbeeld op het terrein van de zondagsrust, terwijl er ook zorgen zijn over de financiële ontwikkelingen. Om die reden hecht Goedereede aan behoud van de zelfstandigheid.

Het herindelingsadvies van de provincie heeft een lange voorgeschiedenis. Al in 2007 is een bestuurskrachtonderzoek gehouden. Daaruit bleek dat de vier gemeenten nog wel een voldoende scoorden, waarbij de gemeente Goedereede als de meest bestuurskrachtige naar voren kwam. Wij vragen ons dan ook af of de situatie zodanig is dat de noodzaak en de urgentie voor een gedwongen herindeling aanwezig zijn. Ik heb al eerder gezegd dat wij het voorstel daaraan zullen toetsen. Gaat het bij de genoemde taken daadwerkelijk om taken die alleen in gezamenlijkheid kunnen worden opgepakt binnen één gemeente?

De provincie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de herindeling en gezegd dat een herindeling, de vorming van één gemeente, echt het beste is. De Raad van State vraag aandacht voor het feit dat voor voorstellen op initiatief van de provincie alleen ruimte is bij sterke inhoudelijke noodzaak en urgentie. Het lijkt er volgens de Raad van State op dat vooral de toekomstige bestuurskracht als een rechtvaardiging voor de herindeling wordt gezien. Graag ontvang ik hierop een nadere reactie van de minister.

Wij vragen de minister om duidelijk aan te geven welke argumenten naar haar mening uiteindelijk de doorslag geven voor het toch afdwingen van de herindeling. Hoe ernstig zijn de te ondervinden bestuurskrachtproblemen in de toekomst, indien de wens van Goedereede zou worden gevolgd om niet gedwongen te worden tot herindeling? Wij vinden de argumentatie van het kabinet voor een gedwongen herindeling al met al wat mager. Is de klemmende noodzaak echt aanwezig? Niet alle argumenten overtuigen ons. In de memorie van toelichting las ik dat alle fracties van VVD en CDA in de gemeenten op het eiland voorstander zijn van de herindeling. Dat moge waar zijn, maar men zal begrijpen dat dit voor de SGP-fractie geen valide argument is om een gedwongen herindeling te accorderen. Het gaat er uiteindelijk om welk draagvlak er bij de gemeentebesturen aanwezig is.

De regering schrijft dat door vorming van één gemeente één lokaal bestuur ontstaat, dat slagvaardig de lokale en regionale opgaven op het eiland kan oppakken. Zegt de minister daarmee dat schaalvergroting per definitie beter is? Hoe worden de mogelijke nadelen van schaalvergroting gewogen? Ik noem het risico dat het bestuur juist verder van de burger af kan komen te staan.

Een belangrijke vraag is ook hoe deze herindeling past in het bredere beleid van dit kabinet rond herindelingen. In de beantwoording wordt een vergelijking gemaakt met de herindeling van Schouwen-Duiveland. Daar is inderdaad sprake van vergelijkbare kenmerken, maar tegelijkertijd moeten wij ons ervan bewust zijn dat de vorming van die gemeente in een andere tijd speelde, waarbij er minder nadruk lag op de noodzaak van herindeling van onderop en meer nadruk op vrijwilligheid.

In de stukken wordt tevens het argument genoemd dat herindelingen later vaak toch worden geaccepteerd door inwoners van de gemeente die eerst tegen waren. Dat zal zeker het geval zijn in een aantal gemeenten – de minister wijst in dit verband op de vorming van de gemeente Teylingen – maar het probleem van dit type argumentatie is dat ook voorbeelden gegeven kunnen worden van gemeenten waar wel problemen zijn blijven bestaan en waar de mensen zeggen dat zij, ondanks het feit dat de herindeling al jaren geleden heeft plaatsgevonden, er nog steeds ongelukkig mee zijn. Het is dus maar net welke gemeente je wilt kiezen. Een belangrijk gegeven is en blijft dat in dit geval het gemeentebestuur – en ook veel van de inwoners, zoals wij gemerkt hebben – van een van de betrokken gemeenten, Goedereede, sterk tegenstander van de herindeling is. Je zag dat in recente herindelingsdebatten: veel partijen pleitten er met kracht voor dat met dit gegeven rekening wordt gehouden. Ik wijs op de discussie bijvoorbeeld in het Gooi of noordwest-Utrecht. De vraag die op elke fractie en ook het kabinet afkomt, is hoe een bestendige lijn kan worden gevolgd die ook helderheid schept voor alle gemeenten. Wat is nu het kader dat wij hanteren? Dat wordt soms wel wat mistig. Het lijkt af en toe erg willekeurig wat er hier precies uit de koker zal komen. De plannen over de herindeling in de Krimpenerwaard vragen in dit verband de aandacht. Daar wordt een andere route gevolgd. Waarom is deze route niet ook gekozen bij Goeree-Overflakkee als je merkt dat het draagvlak nog tekortschiet, om maar weer nadrukkelijk naar het gebied terug te gaan? De samenwerking in de drie-plus-éénvariant is tot nu toe onvoldoende volgens de drie gemeenten, die voorstander zijn van deze herindeling. In hoeverre is het mogelijk om de probleempunten op een andere manier op te lossen dan door een gedwongen herindeling? De drie-plus-éénvariant is voor drie gemeenten niet wenselijk. De regering spreekt in dit verband ook over een suboptimale oplossing voor het versterken van de bestuurskracht. Als de suboptimale oplossing wel op een breder draagvlak kan rekenen, kan dat toch wel een goede keuze zijn. Waarom wordt niet ingezet op de uitwerking van zo’n variant? Weten we inderdaad dat er hoe dan ook voor zo’n variant onvoldoende draagvlak is, hoe het ook verder zal gaan? Of is het een kwestie van een duidelijke, primaire keuze voor een gemeente met een terugvaloptie voor de drie-plus-éénvariant? Ik hoor graag van de minister waarom zo’n variant niet tot de mogelijkheden zou behoren.

Als er daadwerkelijk wel een meerderheid in deze Kamer voor dit wetsvoorstel zou zijn en ook de Eerste Kamer haar zegen eraan zou geven, rijst de vraag hoe de eigen identiteit van de verschillende kernen van de – nu verschillende – gemeenten overeind kan blijven. Ik doel in het bijzonder ook op de argumentatie van Goedereede, waar men bezorgd is dat het in een heel grote gemeente een stuk lastiger kan worden om zelf ook invulling te geven aan de zondagsrust als men dat gewend is. Wat is de reactie van de minister op dat punt?

Vanuit Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee zijn serieuze argumenten aangedragen voor een herindeling. Die gezamenlijke ambitie begrijpen wij en de argumenten vinden wij valide. Het punt is echter dat er onvoldoende bestuurlijk draagvlak voor deze herindeling is binnen de gemeente Goedereede. Ik gaf al aan dat voor een gedwongen herindeling in onze visie een hoge bewijslast geldt. Dat hebben wij steeds bij alle wetsvoorstellen rond herindeling in deze Kamer naar voren gebracht. Die is naar onze mening in dit geval niet geleverd en daarom staan wij vooralsnog negatief tegenover het wetsvoorstel. Ik zeg «vooralsnog», omdat je altijd de ruimte moet houden om in een debat alle argumenten te horen en te wegen, maar wij staan dus negatief voorgesorteerd bij dit herindelingsvoorstel.

De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Zelden heb ik zo veel mail gekregen over een herindelingsvoorstel als de afgelopen weken. De meesten doen een klemmend beroep om voor te stemmen. Zij beroepen zich op de noodzaak van een gemeentebestuur dat daadkrachtig de uitdagingen van Goeree-Overflakkee aanpakt. Enkelen doen een beroep om tegen te stemmen en wijzen op het ontbreken van de noodzaak om een gemeentebestuur te vormen om die uitdagingen daadkrachtig aan te pakken.

Er liggen stapels rapporten – de heer Van der Staaij heeft die het best verzameld – waaronder dat van de commissie-Schutte. De memorie van toelichting op het wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag tellen maar liefst 29 pagina’s. De minister wijst daarin op de gebrekkige samenwerking op het eiland. Dat doen eigenlijk al die rapporten. Er is sprake van een gebrekkige samenwerking om de gemeenschappelijke uitdagingen – Delta, verzilting, zoet water, duurzaamheid, demografie, economie en recreatie en toerisme – ook aan te pakken. De minister wijst ook op het ontbreken van alternatieven, het grootst mogelijke draagvlak voor de GO4 in plaats van voor de GO3+1.

De PvdA heeft vooral gevraagd naar de consistentie, de voorspelbaarheid en de betrouwbaarheid van het kabinetsbeleid. De antwoorden daarop zijn wat ons betreft niet overtuigend. Voor de Krimpenerwaard zouden er alternatieven zijn in de zin dat er ook andere samenwerkingsmogelijkheden buiten de Krimpenerwaard zouden zijn, maar de gemeenten worden wel dringend uitgenodigd om een ambtelijke fusie van de K5 te realiseren. Hoezo alternatieven? De minister acht het denkbaar dat Weesp buiten de fusie in de Gooi en Vechtstreek blijft. Zij weigert het amendement-Van Beek te ontraden en laat zich leiden door het ontbreken van draagvlak in een gemeente, te weten Bussum. Voor Goeree-Overflakkee lijken andere wetten te gelden.

Een belangrijk criterium in het nieuwe beleidskader voor een herindeling op initiatief van een provincie is de zogenaamde uitzonderlijke situatie. Deze bestaat volgens de minister uit een inhoudelijke noodzaak en urgentie. Een citaat: «Juist door het ontbreken van reële alternatieven, de sociaalgeografische eenheid en de noodzaak om tot een integrale bestuurlijke afweging voor de nabije toekomst te komen, is hier sprake van inhoudelijke redenen die deze herindeling urgent maken.» In mijn eigen woorden: het is noodzakelijk omdat het noodzakelijk is en het is urgent omdat het urgent is. Met deze redenering hadden de wetsvoorstellen voor Renswoude cum annexis, Bergen cum annexis en andere kunnen worden ingediend. Deze kunnen wat ons betreft alsnog worden ingediend.

Onder urgentie verstaan gewone mensen en de Partij van de Arbeid echt iets heel anders. Dat nieuwe beleidskader is echter ons beleidskader niet en eigenlijk ook niet het beleidskader van de minister. Ik heb stellig de indruk dat het meer van de fractie van het CDA is en ook niet van de fractie van de VVD. De CDA-fractie heeft bij de totstandkoming van dit kabinet afgedwongen om een stringenter herindelingsbeleid te voeren dan voorheen. Het is u afgedwongen door een hopeloos verdeelde coalitie. Het CDA kan zeggen wat ze wil, maar het beleidskader geldt voor gemeenten, provincies en ook voor de wetgever. Als wij dat zouden toepassen, dan kunnen wij niet anders dan tegen dit wetsvoorstel stemmen.

Dit wetsvoorstel wordt niet gerechtvaardigd – de heer Van der Staaij en anderen hebben daar gelijk in – door het nieuwe beleidskader. De Partij van de Arbeid zou alle wetsvoorstellen voor gemeentelijke herindeling kunnen afwijzen vanwege de inconsistentie in het regeringsbeleid op dit gebied. Wij kunnen ze ook stuk voor stuk toetsen aan onze eigen uitgangspunten. Hoewel de verleiding groot is om voor het eerste te kiezen, doen wij dat niet. Wij doen dat niet bij Goeree-Overflakkee en ook straks niet bij de Gooi en Vechtstreek, zeg ik er maar vast bij. De Partij van de Arbeid trekt zich niets aan van dat beleidskader, dat overigens door de meerderheid van de Tweede Kamer is afgewezen. Wij maken onze eigen afweging.

Wij hechten veel belang aan het proces dat is voorafgegaan aan het wetsvoorstel, waarin de provincies, conform het oude beleidskader, een duidelijke rol hebben. Wij toetsen de voorstellen op het verloop van dat proces en kijken met een schuin oog naar de inhoud. Wij beoordelen het proces op zorgvuldigheid. De provincie heeft haar werk goed gedaan en de gemeentebesturen hebben hun werk goed gedaan. Er ligt een uitgebreide stapel stukken en daar valt niet veel meer aan toe te voegen. Kortom, het proces is positief verlopen.

Kijken wij naar de inhoud, dan staat voor de Partij van de Arbeid het belang van de burgers voorop: een krachtig lokaal openbaar bestuur dat de voorwaarde voor een gezond, welvarend, betrokken, ondernemend en duurzaam burgerschap in kernen, dorpen en steden zo goed mogelijk vormgeeft. Een lokaal bestuur dat zo dichtbij en kleinschalig als mogelijk is georganiseerd en tegelijkertijd een lokaal bestuur dat zo groot is als nodig om daadwerkelijk te besturen, kansen voor haar burgers te pakken en bedreigingen te bestrijden.

De burgers van Goeree-Overflakkee staan voor veel gemeenschappelijke vraagstukken: de waterhuishouding, de ruimtelijke ordening, het behouden van voldoende inwoners en werkgelegenheid en daarmee voldoende voorzieningen in onderwijs en zorg in alle kernen en dorpen; het bevorderen van toerisme en recreatie en het tegelijkertijd in de hand houden daarvan; het behoud van de visserij en de agrarische sector.

In de 21ste eeuw zijn dat uitdagingen die krachtig moeten worden opgepakt. Daarop hebben alle burgers van Goeree-Overflakkee recht, van Ouddorp tot Oude-Tonge. Op basis van de uitgebrachte adviezen denken wij dat het met één democratisch gekozen gemeenteraad met één college van B en W sneller en daadkrachtiger kan dan met vier gemeenteraden en met vier colleges van B en W. De tijd die vrijkomt door het vervallen van het intergemeentelijk overleg tussen politici en ambtenaren op het eiland, komt dan ten goede aan overleg met bewoners, ondernemers en niet te vergeten de buitenwereld: de regio Rijnmond, Schouwen-Duiveland en de provincies Zeeland en Zuid-Holland.

De bezwaren van een deel van de inwoners en politici van Goedereede zullen door het nieuwe gemeentebestuur worden weggenomen. Dat gebeurt ook door maatwerk toe te passen bij het respecteren van de plaatselijke cultuur en, jazeker, en bij het creëren van voorzieningen. Wij zullen de ontwikkelingen nauwgezet volgen. Wij hebben er vertrouwen in.

Bij de hoorzitting ontvingen wij het boekje «Van eiland naar wijland»; een mooi boekje. Hierin wordt de geschiedenis opgerakeld van de herindeling van dertien naar vier gemeenten in 1966. Anders dan de heer Van Raak heb ik niemand daarover horen klagen, maar hij kan andere mensen gesproken hebben dan wij.

Ik sluit af. Ik heb het genoegen gehad om eerder op Goeree-Overflakkee te zijn geweest. Ik herinner mij in 1993/1994 mijn ontmoeting met wijlen wethouder Visser van Goedereede. Hij was recordhouder wethouderschap: meer dan 40 jaar wethouder. Dat had hij te danken aan het feit dat hij als brandweercommandant bij de watersnoodramp als enige op zijn post was gebleven om hulp te bieden, terwijl anderen niet wisten hoe snel zij moesten vluchten.

Hoe het ook zij, het eiland was in die tijd één. Er is nu geen sprake van een ramp, laat staan een watersnoodramp, maar men blijft op elkaar aangewezen want er zijn wel wat problemen aan te pakken. Volgens ons gaat dat samen beter dan afzonderlijk.

De heer Van Raak (SP): Ik vind het betoog van de heer Heijnen vrij ingewikkeld. Hij maakt een draai en is uiteindelijk toch voor. Dat is allemaal prima. De heer Heijnen zegt dat de PvdA het belang van de burgers vooropstelt. Ook zegt hij dat hij weet dat de burgers van Goedereede deze herindeling niet willen, maar dat zij op den duur zullen merken dat die wel in hun belang is geweest. Het is mogelijk dat de heer Heinen een goed verhaal heeft, maar de voorstanders van de herindeling moeten de burgers weten te overtuigen. Als het belang van de burgers vooropstaat, moet je het vragen aan de burgers. Met een goed verhaal moet je het kunnen uitleggen, maar je kunt toch niet namens de burgers zeggen dat dit in hun belang is?

De heer Heijnen (PvdA): Burgers kiezen hun gemeenteraadsleden. Er zijn op Goeree-Overflakkee ongeveer 60 tot 80 gemeenteraadsleden. Dat zijn de vertegenwoordigers van de burgers. Ongeveer tien gemeenteraadsleden in Goedereede zijn tegen herverdeling. Dat is toevallig net een meerderheid in die gemeente.

De heer Van Raak (SP): Het is natuurlijk niet toevallig dat raadsleden in Goedereede tegen zijn. Zij hebben daarvoor een goede reden. Die kunnen zij aan de heer Heijnen vertellen. De heer Heijnen zegt dat voor zijn partij het belang van de burgers centraal staat. Dan moet je ook willen vragen aan de mensen van Oostflakkee, Middelharnis en Dirksland of zij voor deze herindeling zijn. Als de bevolking het goed vindt dat die gemeenten samengevoegd worden, kan het wat mij betreft gebeuren.

Wij hebben het al gevraagd aan de mensen in de Goedereede. Dat kunnen wij nog een keer doen. Als zij het niet nodig vinden en er zijn geen financiële of bestuurlijke redenen om het wel te doen, is het toch veel gemakkelijker om iets te doen wat de mensen graag willen dan met alle geweld iets door te zetten dat de mensen eigenlijk niet willen?

De heer Heijnen (PvdA): De heer Van Raak weet hoe wij staan tegenover herindeling. Wij vinden de gekozen volksvertegenwoordiging bepalend voor het vaststellen van het draagvlak en geen referenda. Die gaan immers altijd over andere zaken dan over de vraag die voorligt. En overigens: dit eiland verdient het om een bestuur te hebben dat alleen met burgers en ondernemers bezig is, en niet met zichzelf. Dat is in de afgelopen jaren, gezien al die rapporten, te veel aan de orde geweest, en het is ook te veel aan de orde bij de zo moeizaam verlopen samenwerking. Burgers en ondernemers op Goeree-Overflakkee hebben dus recht op één college van burgemeester en wethouders en één gemeenteraad met verschillende partijen. Zij kunnen de belangen van die burgers naar onze smaak beter behartigen dan in de huidige situatie het geval is.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik mag vandaag mijn collega, mevrouw Ortega, vervangen. Zij zit de hele dag in een ander wetgevingsoverleg. Vanwege problemen op het spoor ben ik een stuk later. Ik vind het jammer dat ik de inbreng van de eerste drie, of bijna vier partijen gemist heb, maar ik ben ter voorbereiding op dit wetgevingsoverleg natuurlijk wel een beetje bijgepraat.

Mijn fractie heeft de lijn van dit kabinet bij de herindelingsdossiers kritisch gevolgd. Ik moet constateren dat die lijn tot nu toe consistent is geweest in onzorgvuldigheid en mistige beslissingen. Dat heeft geleid tot een nieuw beleidskader, maar vooral ook tot veel nodeloze frustratie en hoog oplopende emoties. Mensen, gemeenten en provincies voelen zich hierdoor niet serieus genomen en verhoudingen staan onnodig op scherp. Uiteindelijk kun je proberen om meer duidelijkheid te scheppen door een nieuw beleidskader in het leven te roepen, maar als dit kader zo breed wordt opgevat dat er van alles onder kan vallen, is er in feite weinig vooruitgang geboekt. Het gevoerde proces is voor mijn fractie even belangrijk als de uitkomst.

Dit wetsvoorstel betreft vier gemeenten, waarvan er één uitgesproken tegen is. Mijn fractie past ervoor om de inhoudelijke stappen die de betrokken gemeenten en de provincie hebben doorlopen over te doen. Dat is niet de rol van de Kamer. Mijn fractie wil daarom toetsen op de gevoerde procedure en op het veelbesproken beleidskader.

Herindelingsprocessen zijn ingrijpende besluiten die de mensen raken. Dat geldt in gevallen waarin alle gemeenten eensgezind samengevoegd worden, maar zeker in gevallen waarin een of meer gemeenten zich tegen herindeling keren. Wie de gemeente Goedereede bezoekt, kan niet om de emoties heen. Ik heb begrepen dat deze Kamercommissie bij haar bezoek aan Goedereede op een warm welkom van pamfletten en spandoeken werd getrakteerd.

Mijn fractie heeft herhaaldelijk aangehaald dat je alleen recht doet aan de betrokken partijen door consistent en consequent beleid te voeren en je te houden aan het beleid dat is afgesproken. Dat is – en dat constateer ik met oprechte teleurstelling – bij dit dossier niet het geval. Graag geef ik daarvoor een aantal argumenten.

Allereerst geeft de minister aan dat ze handelt in lijn met de motie Ortega-Martijn/Van Raak, die vraagt om het hanteren van één en hetzelfde beleidskader. In de memorie van toelichting lees ik dat de minister concludeert dat het wetsvoorstel conform het oude en het nieuwe beleidskader is. Volgens mij kan dat niet allebei waar zijn. Je hanteert ofwel één beleidskader conform de aangenomen motie, ofwel twee beleidskaders. In dat laatste geval handel je niet volgens de motie. Dat kan, maar geef het dan ook aan. Graag ontvang ik hierop een reactie.

Herindelingen dienen van onderop te komen. Daar is eigenlijk iedereen het over eens. De meningen verschillen echter over wat dat in de praktijk inhoudt. De gemeenten zijn aan zet, maar als ze er niet uitkomen, mag de provincie ingrijpen. De minister geeft in haar recente brief aan dat wanneer van dit uitgangspunt wordt afgeweken en de provincie besluit in te grijpen, het kabinet meer inhoudelijk zal toetsen of daarbij wel een terechte afweging is gemaakt.

Ook voor mijn fractie is het niet zo dat herindelingen slechts mogelijk zijn indien alle gemeenten akkoord gaan. Wij volgen echter wel het hernieuwde beleidskader, waarin staat dat ingrijpen door de provincie enkel in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Dat is een beperking ten opzichte van het vorige beleidskader. De minister geeft aan dat bij dit wetsvoorstel sprake is van een uitzonderlijk geval. In onze optiek neemt zij hiermee echter afstand van deze nieuwe bepaling. Dat mag, maar laat de minister daar dan ook eerlijk en transparant in zijn. Wees dan consequent en geef aan dat het nieuwe beleidskader niet geldt voor lopende gevallen. Dat lijkt mij ook meer in lijn met de aangenomen motie. Nu kiest de minister er toch voor om het begrip «uitzonderlijke gevallen» zodanig op te rekken dat daar geen sprake meer van is.

In haar brief van 29 maart zegt de minister het volgende: «Het nieuwe beleidskader helpt de provincie hierbij door helder aan te geven in welke situaties en op grond van welke inhoudelijke criteria het kabinet de provinciale afweging zal toetsen.» Mijn fractie heeft helaas van die helderheid weinig gemerkt. Kan de minister nogmaals aangeven hoe in dit wetsvoorstel sprake is van een uitzonderlijke situatie en hoe het nieuwe beleidskader hier meer helderheid over heeft verschaft?

Ik heb als neerlandica niet zoveel zin in allerlei semantische discussies maar wel in consistentie en duidelijkheid. Ik vraag de minister wanneer het moment aanbreekt dat er geen alternatieven voorhanden zijn. Is dat alleen als alternatieven op inhoudelijke gronden geen duurzaam alternatief blijken te zijn, met andere woorden als gemeenten door samenwerking niet voldoende robuust de uitdagingen tegemoet kunnen gaan? Of is dat ook als er onvoldoende bestuurlijk draagvlak voor de herindeling bestaat? Als dat laatste ook het geval is, is de minister dan van mening dat gemeenten die een voorkeur hebben voor herindeling beloond worden door het afwijzen van alternatieven? Ik hecht eraan te vermelden dat ik dit niet vraag vanuit wantrouwen richting gemeenten, in dit geval Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee. Ik vraag dit omdat ik wil weten hoe dit procesmatig in elkaar steekt. Als gemeente ga je natuurlijk voor het resultaat waarvoor de grootste voorkeur bestaat. In casu wijst de minister het alternatief drie plus één af omdat daar geen bestuurlijk draagvlak voor bestaat. Als ik het goed begrijp, is deze variant om die reden ook niet verder onderzocht. Biedt de drie-plus-éénvariant voor alle gemeenten voldoende zicht op een duurzame toekomst? En waar baseert de minister dit op?

De minister stelt in haar brief van 29 maart dat zich uitzonderlijke situaties kunnen voordoen waarin de bestuurskracht van gemeenten verzwakt kunnen zijn als gevolg van bestuurlijke en financiële problemen. Hierdoor kunnen de gemeenten bijvoorbeeld lokale medebewindstaken of regionale opgaven niet meer op eigen kracht of binnen samenwerkingsverbanden adequaat oppakken en daarom is gemeentelijk herindelen het enige reële alternatief. Mijn fractie is er tot op de dag van vandaag niet van overtuigd dat we inderdaad spreken over een voorstel dat werkelijk het enige reële alternatief is.

Samen met andere partijen heeft mijn fractie vragen gesteld over de betekenis achter de opmerking over de bestuurlijke drukte. De minister antwoordt dat het hier niet om nieuw beleid gaat, maar dat het kabinet dit argument wel vaker gebruikt. Kan de minister voorbeelden hiervan geven? Ik kan mij dit argument uit recente dossiers namelijk niet herinneren. Niet bij het dossier Renswoude-Scherpenzeel-Woudenberg, niet bij het dossier Bergambacht-Nederlek-Vlist-Schoonhoven-Ouderkerk en ook niet bij het dossier Bussum-Muiden-Naarden-Weesp.

De minister geeft in haar beantwoording aan dat de samenwerking op een aantal punten langzaam tot stand is gekomen en op andere punten succesvol verloopt. Zij concludeert klaarblijkelijk dat de samenwerking in dat geval is mislukt, wat een herindeling noodzakelijk maakt. Wanneer is dat niet het geval? Als de gehele samenwerking altijd goed verloopt?

Ik heb nog een opmerking over het maatschappelijk draagvlak. Als je afgaat op bijeenkomsten die zijn georganiseerd in Middelharnis, Dirksland en Oostflakkee, dan lijkt de maatschappelijke betrokkenheid vrij gering. Dat is bij Goedereede het tegenovergestelde. In hoeverre speelt de maatschappelijke betrokkenheid een rol in de besluitvorming van de minister?

Dan een vraag naar aanleiding van de beantwoording door de minister van de vraag van mijn fractie. Zij geeft aan dat een belangrijke opdracht van de gemeente zal zijn om de bezwaren en reserves die tegen deze herindeling bestaan, zo veel mogelijk weg te nemen. Ze doet daarbij de suggestie dat de nieuwe gemeente rekening houdt met de opvattingen en wensen die belangrijk zijn voor Goedereede en voor het eiland als geheel. Waar denkt de minister dan concreet aan? En is de minister bereid om hier uit te spreken dat dit ook gaat gebeuren en om de partijen hierop aan te spreken? Uiteraard met oog voor de juiste verhoudingen en gevoel voor de gemeentelijke autonomie. Ik hoor graag de reactie van de minister hierop en ik overweeg een motie op dit punt.

De minister geeft aan te blijven vasthouden aan de streefdatum van 1 januari 2013. Er ligt een motie vanuit Goedereede waarin wordt gevraagd om dit uit te stellen. De minister legt deze motie naast zich neer omdat de gemeenten, gezien het tijdschema van het traject, in haar optiek voldoende tijd hebben gehad om zich voor te bereiden en dat ook voortvarend hebben opgepakt. Weet de minister waarom deze motie in Goedereede is ingediend? Hoe denken de andere gemeenten hierover?

Ik heb namens mijn fractie veel vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het gevoerde proces en de verhouding van dit wetsvoorstel tot het beleidskader. Op deze manier probeert mijn fractie recht te doen aan zowel de complexiteit van herindelingen als vooral ook aan de betrokken partijen.

Voorzitter: Heijnen

De heer Van Beek (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor de nota die we hebben ontvangen naar aanleiding van het verslag. 29 pagina’s stof naar aanleiding van vele vragen die door ons allen gesteld zijn en die op korte termijn zeer adequaat zijn beantwoord. Dat laat onverlet dat er nog wel een aantal opmerkingen te maken zijn en van die gelegenheid maak ik nu graag gebruik.

Ik denk dat het ook verstandig is dat ik iets zeg over de voorbereiding van dit voorstel waarbij nog nauwelijks te bedenken is onder welke politieke signatuur dit voorstel tot stand is gekomen. Zowel vanuit de provincie en de gemeenten als vanuit de kabinetten zijn er zo ontzettend veel mensen bij betrokken geweest dat het nauwelijks meer te herleiden is, zij het dat de gedeputeerde die het oorspronkelijk in zijn portefeuille had en daarin het meeste werk gedaan heeft, van de PvdA is geweest. En dat zij hem vergund.

Het heeft mij verder verwonderd dat de minister gezegd heeft dat het voorstel voldoet aan beide beleidskaders. Het kan op zichzelf aan twee kaders voldoen, maar we hadden afgesproken dat daar waar een voorstel al zoveel jaren in behandeling is, het niet met terugwerkende kracht onder het nieuwe kader zou kunnen vallen. Dus ik ben er in mijn onnozelheid van uitgegaan dat dit een voorstel is dat gewoon onder het oude kader valt, en dat is het kader dat gold toen men deze procedure is begonnen.

Zoals bekend hebben we voor een motie gestemd die iets zei over dat laatste kader, omdat wij grote moeite hebben met de rol van de minister die met name in dat laatste kader zo pregnant naar voren is gekomen dat er een soort eigen afwegingskader ontstaan is, hetgeen het proces van herindeling in onze ogen aanzienlijk bemoeilijkt. Gelukkig is het zo dat wij hier nog altijd onze eigen afweging kunnen maken op basis van ons eigen verkiezingsprogramma en dat we altijd weer kunnen blijven zoeken naar een zo breed mogelijke steun. Hoewel zowel bestuurlijke steun als steun van de bevolking niet het argument is dat geldt, zoek je toch altijd naar zo veel mogelijk steun. Als er alternatieven zijn waarvan je het gevoel hebt dat die op bredere steun kunnen rekenen, dan ben ik niet te beroerd, zo bewijst het verleden, om die alternatieven ook in discussie te brengen. Ik verwijs in dat verband nog maar eens naar de herindeling in Midden-Limburg.

Wat hier speelt, is dat we te maken hebben met een eiland. We hebben te maken met vier gemeenten die, of ze nu willen of niet, in belangrijke mate geografisch op elkaar zijn aangewezen. Ik realiseer mij heel goed dat er mogelijkheden zijn tot samenwerking, ook in noordelijke en zuidelijke richting, zeker als je de ligging beziet van Goedereede, maar mijn argumentatie is altijd dat je eerst de schaal van de gemeente moet kiezen en dat je vandaaruit vooral moet gaan samenwerken, in dit geval in alle richtingen die maar denkbaar zijn. Je moet je absoluut niet alleen maar focussen op die schaal. In dit geval hebben we echter wel te maken met een eiland en dat maakt het wel heel erg moeilijk om alternatieven te vinden. Voor mij is in ieder geval niet een alternatief het alleen maar samenwerken. Dan is de afweging of het verantwoord is dat er op een eiland een situatie van drie plus één zou ontstaan: drie gemeenten die een gemeente vormen van behoorlijke omvang en een gemeente die in de huidige omvang blijft figureren. Als dat het geval is, is dat niet alleen een afweging die van belang is voor de positie van Goedereede zelf. Die is met name van groot belang voor het gehele eiland. Dat maakt voor mij de afweging heel erg moeilijk. Ik vind niet dat je in dat geval mag spreken van een gedwongen herindeling. Het gaat om een herindeling die niet unaniem is. Dat maakt de afweging heel erg moeilijk, maar we hebben wel degelijk andere herindelingen gehad waarbij wel sprake was van dwang. Dat ligt hier, denk ik, genuanceerder.

De voorzitter: De heer Van Raak wil u een vraag stellen en de rest van de commissie is aan het nadenken over uw woorden.

De heer Van Raak (SP): Ja, ik vond die laatste opmerking ook wel aardig. Ik wil even terug naar een eerdere opmerking. De heer Van Beek heeft een aantal interessante opmerkingen gemaakt.

De heer Van Beek (VVD): Dat is altijd zo.

De heer Van Raak (SP): Hij zei dat een heel belangrijk argument voor deze herindeling het feit is dat Goeree-Overflakkee een eiland is. Nou, Engeland is ook een eiland, maar dat is niet één gemeente. Tiengemeten is ook een eiland, maar daarvan zeggen we ook niet dat het een gemeente moet zijn. Nee, er moeten natuurlijk wel iets meer argumenten zijn dan alleen het feit dat iets een eiland is. De heer Van Beek zegt dat wij moeten beslissen omdat de gemeenteraden het niet met elkaar eens zijn. Zouden we dat niet om kunnen draaien? Als gemeenteraden er niet uitkomen, zou het dan niet goed zijn om een alternatief aan de bevolking voor te leggen? We kunnen nu wel zeggen dat het belangrijk is dat het één gemeente wordt, maar waarom is dat zo? Wat zijn die urgente redenen? Waarom vragen we niet aan de mensen van Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee of de drie-plus-éénvariant een goed idee is? Dan zijn we toch een end op scheut?

De heer Van Beek (VVD): Al heel veel jaren is er al in deze vier gemeenten gesproken over herindeling. We mogen het echt aan onze collega’s op lokaal niveau overlaten om ons te informeren over hoe de standpunten in hun gemeenten liggen. We hebben ook bij deze gemeenten gezien dat als de bevolking het echt niet eens is met de bestuurders, men goed in staat is om dat aan ons en aan hen te laten weten. Dus ik heb het gevoel dat wij de afgelopen tijd goed inzicht hebben gekregen in hoe er op het eiland gedacht wordt. En dat is verschillend. In drie gemeenten is men niet een beetje voor; men is heel nadrukkelijk voorstander van het tot stand komen van die ene gemeente. In die andere gemeente is men niet een beetje tegen; men is behoorlijk tegen als het gaat om de uitspraak van de gemeenteraad. Dat maakt de afweging zo lastig. Daarbij lijkt mij de oplossing om drie gemeenten samen te voegen en één gemeente in de huidige schaal achter te laten wel de allerslechtst denkbare oplossing. Dat houdt in dat er echt gekozen moet worden en dat is niet altijd eenvoudig.

Met de opmerking dat het een eiland is, bedoel ik niets anders dan te zeggen dat er geografisch beperkingen zijn, zoals ook ten zuiden van dit eiland een eiland zich uiteindelijk tot één gemeente gevormd heeft. Ging het om het vaste land, dan waren er wellicht andere alternatieven geweest. Regelmatig moeten wij ons bij gemeentelijke herindelingen afvragen of wij het in noordelijke of in zuidelijke richting moeten zoeken. Dat lukt hier niet. Het is een kwestie van je doet het of je doet het niet. Dat is een discussie die we moeten beslechten. Ik betreur het dat men er niet uitgekomen is. Ik heb de minister schriftelijk gevraagd of zij de indruk heeft dat alles gedaan is om tot één gemeenschappelijke oplossing te komen. Nogmaals, dat is niet het geval en dan komt er een moment dat er gekozen moet worden.

Wij zijn overigens niet de enige die deze keuze moeten maken. Voor ons hebben de staten van Zuid-Holland dat al gedaan. Die zaten met dezelfde gegevens als wij over de volle politieke breedte als het gaat om de fracties die daarbij betrokken waren. De enige fractie die daar op dat moment nog niet vertegenwoordigd was, was de PVV. Ook de staten van Zuid-Holland hebben een eenduidig besluit genomen en hebben ons gevraagd om dit besluit te nemen, in positieve zin.

Ik ben wat geschrokken van de argumentatie van de bewoners van Goedereede die zich zorgen maken dat in de toekomst onvoldoende rekening zal worden gehouden met de gevoelens in het dorp bijvoorbeeld over de zondagsrust. Ik mag toch aannemen dat de minister het ermee eens dat in deze tijd de gemeente niet meer samenvalt met gemeenschappen. Gemeenten bestaan uit enkele of soms heel veel gemeenschappen. In ons land is toch een cultuur ontstaan waarin met de verschillen in een gemeente rekening wordt gehouden en er wel degelijk een kernenbeleid wordt gevoerd. Als dat niet het geval is, zouden er toch in heel wat gemeenten in ons land problemen zijn. Ik hoop echt dat wij daarover duidelijkheid kunnen bieden aan de inwoners van Goedereede.

Het is het mooiste als er van tevoren al draagvlak is. Wij proberen het beleid altijd daarop te richten. Zowel de provincie als het kabinet toetsen ook in hoeverre daaraan is gewerkt. Soms komt die overtuiging echter pas later. Ik hoor graag hoe de minister de mogelijkheden ziet om verder te werken aan het draagvlak als beide Kamers tot de fusie zouden hebben besloten. Dit geldt met name voor Goedereede. De verschillen tussen de gemeenten op het eiland moeten worden verkleind. Tijdens bezoeken en uit de vele gesprekken en e-mailberichten blijkt dat men op gespannen voet is komen te staan door dat ene onderwerp, terwijl het eiland veel kracht ontleent aan de interne samenwerking. Als het wrijvingsverlies is verdwenen, kan men tot veel meer komen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik voel mij een beetje gast in deze commissie en daarom had ik mij voorgenomen om terughoudend te zijn. Ik zou echter toch graag wat meer helderheid krijgen van de heer Van Beek. Waarop toetst zijn fractie? Als ik hem zo hoor, lijkt het alsof hij wat hardop nadenkt en zo eens wat argumenten en gelegenheidsargumenten de revue laat passeren. Wat verwacht de VVD-fractie van de minister? Dat zij zegt: dit is het beleidskader en dit is de manier waarop wij dit soort vraagstukken procedureel behandelen? Of verwacht de heer Van Beek dat zij net als hij een beetje pragmatisch wikt en weegt en dan maar tot een optelsom komt en een besluit neemt?

De heer Van Beek (VVD): Ik hoop dat de minister zal wikken en wegen zoals wij allen dit hebben gedaan. Ik toets dit voorstel aan de vraag hoe de bestuurskracht van dit eiland en van de vier betrokken gemeenten zich in de toekomst kan ontwikkelen als men ervoor kiest om gemeenschappelijk verder te gaan. Tegelijkertijd zoek ik wel naar zo veel mogelijk draagvlak. Dat is niet het enige criterium, maar het is wel een belangrijk criterium. In een situatie waarin drie gemeenten zo nadrukkelijk voor zijn en één gemeente zo nadrukkelijk tegen is, is er nog nauwelijks een compromis mogelijk. Dan is het ja of nee. Als mevrouw Wiegman uit mijn woorden afleidt dat ik heb zitten wikken en wegen, heeft zij goed aangevoeld hoe dit proces verlopen is. Ik hoop echter ook dat zij de conclusie goed heeft begrepen, namelijk dat ik alles overwegende van mening ben dat deze herindeling moet voortgaan.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Is er volgens de VVD-fractie sprake van «een uitzonderlijk geval» of «dat er geen alternatieven zijn», als ik mag spreken in het jargon van de beleidsbrieven? Zijn dit dan de procedurele redenen op grond waarvan de VVD-fractie zegt dat de herindeling moet doorgaan?

De heer Van Beek (VVD): Ik heb aangegeven dat de geografische ligging van deze gemeenten uitzonderlijk is; als je er drie bij elkaar voegt, heeft de vierde in noordelijke noch in zuidelijke richting een alternatief. Een en ander leidt tot de afweging of je haar mee wilt nemen in de herindeling of niet, want alternatieven zijn er niet. Ik heb uitgelegd dat je altijd moet samenwerken, maar dat dit niet in de plaats komt van een herindeling.

Tot slot iets over het moment van ingang en de vragen daarover. Ik heb het antwoord van de minister gelezen. De tekst van de wet is zodanig, dat op een laat moment kan worden besloten of het per 2013 of 2014 gebeurt; dat hangt af van het moment van publicatie in het Staatsblad. Ik begrijp dat ook hierover verschillend wordt gedacht. Ik vraag me af of 2013 de voor de minister enige bespreekbare optie is. Als dat het geval is, zou zij dit dan nog kunnen motiveren?

Voorzitter: Van Beek

De voorzitter: Het is nu 18.30 uur. Ik wil anderhalf uur schorsen, en dat om een aantal redenen. Ten eerste omdat ons personeel de gelegenheid moet hebben om zich even te ontspannen en te eten. Ten tweede willen wij dat zelf ook graag doen. Ten derde wil ik ook de aanwezigen in het publiek de gelegenheid daartoe geven. U kunt niet in het gebouw dineren, dus u zult dat buiten het gebouw moeten doen. U zult wel opnieuw de barricades moeten nemen om hier weer binnen te komen, dus u heeft die anderhalf uur echt wel nodig om rondom dit gebouw een plekje te zoeken en u te vertreden. Ik geef geen tips, maar er is voldoende junkfood te krijgen. Er zijn vele mogelijkheden. Om 20.00 uur heropen ik dus deze vergadering. Ik wens u allen een smakelijke maaltijd.

De vergadering wordt van 18.30 uur tot 20.00 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering. Het woord is aan de minister van Binnenlandse Zaken.

Minister Spies: Voorzitter. Ik bedank de leden van de Kamer voor hun vragen en opmerkingen in eerste termijn.

Laat ik beginnen met de opmerking dat een gemeentelijke herindeling de gemoederen over het algemeen heel aardig in beroering weet te brengen en te houden! In mijn tijd als Kamerlid heb ik daarmee zelf ook indringende ervaringen opgedaan. Als ik zie hoe betrokken ook dit keer de inwoners, de vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en de bestuurders van Goeree-Overflakkee zijn, realiseer ik mij eens temeer hoezeer een herindeling inwoners, ondernemers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, raadsleden, volksvertegenwoordigers en bestuurders bezighoudt.

Verder heb ik ook dit keer weer ervaren dat een thema als dit groter wordt dan dat je zou willen, omdat het zo dominant aanwezig is in heel veel discussies over de beslissingen die op het eiland moeten worden genomen. De herindeling speelt op de achtergrond eigenlijk altijd mee. Ik ben dan ook heel blij dat de Kamer bereid is om deze herindeling heel voortvarend te behandelen. Wij hebben zelf geprobeerd om zo kort mogelijk nadat de vragen binnen waren gekomen, de nota naar aanleiding van het verslag gereed te hebben. Dat wij op een bijzonder moment, een maandag, een wetgevingsoverleg hebben georganiseerd om met elkaar in debat te kunnen gaan, laat wel zien dat het een gedeelde ambitie is om in ieder geval in de Tweede Kamer snel conclusies te trekken. Ik denk dat dit zeker in het belang is van de mensen die daar op het eiland om vragen.

De heer Heijnen (PvdA): Dank voor de complimenten over onze voortvarendheid, maar gaat de minister zelf even voortvarend te werk met het wetsvoorstel voor de Gooi en Vechtstreek? Als zij dat zou doen, kunnen wij namelijk wellicht al volgende week maandag of de maandag daarop het wetgevingsoverleg over deze herindeling afronden.

Minister Spies: Dat zou mij een lief ding waard zijn, maar de «maandag daarop» is maandag 30 april en ik sluit niet uit dat de heer Heijnen dan net als deze minister liever iets anders doet.

De gemeenten hadden tot afgelopen vrijdag de tijd om met een reactie te komen, want dan pas liep de zeswekentermijn af die de Kamer de gemeenten daarvoor had gegund. Wij zijn nu het net aan het ophalen en wij hopen de Kamer nog deze week met een voorstel te verblijden. Overigens zijn wij in dit debat al aan de tweede termijn toe, als het al niet de derde is. Wij hebben de verschillende varianten inmiddels indringend met elkaar besproken en wellicht dat wij voor het afrondende debat iets minder tijd hoeven uit te trekken.

Voorzitter. Dit thema verdient natuurlijk alle aandacht, maar het is niet het thema dat wij vanavond bespreken! Wij spreken vanavond over het voorstel om van de vier gemeenten op Goeree-Overflakkee één gemeente te vormen, een gemeente met ruim 45 000 inwoners. Het wetsvoorstel dat wij vanavond bespreken, is het sluitstuk van een discussie die eigenlijk al een groot aantal jaren loopt. Al vanaf 2006 wordt hier immers over gesproken. Het traject is begonnen met een aantal bestuurskrachtmetingen en is uitgemond in een provinciaal herindelingsadvies. Tot op de dag van vandaag is de gemeente Goedereede echter tegen deze herindeling.

De onderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd en het hele proces daarna hebben nadrukkelijk tot de conclusie geleid dat het voortbestaan van vier afzonderlijke gemeenten, gelet op de opgave waar het eiland voor komt te staan, onvoldoende bestuurskracht mogelijk maakt. Voor de colleges van de betrokken gemeenten was dat ook de aanleiding, met elkaar af te spreken om vóór 1 januari 2009 een voorstel te doen voor een nieuwe bestuurlijke organisatie op het eiland. Dat is niet gelukt. Vervolgens heeft de provincie een externe adviescommissie ingesteld onder leiding van de heer Schutte. Zij heeft uiteindelijk twee varianten onderzocht, namelijk het fusiemodel dat inhield dat de vier gemeenten zouden worden samengevoegd en het samenwerkingsmodel dat een verregaande vorm van niet-vrijblijvende samenwerking inhield. Na allerlei overwegingen heeft de commissie afgezien van het onderzoeken van andere varianten, zoals de drie-plus-éénvariant waarover sommige leden vragen hebben gesteld.

De commissie-Schutte adviseerde de provincie om een ARHI-procedure te starten met als doel uiteindelijk tot één gemeente op Goeree-Overflakkee te komen in plaats van vier gemeenten. Dat advies is door gedeputeerde staten van Zuid-Holland overgenomen en aansluitend door provinciale staten van Zuid-Holland. De gemeentebesturen van Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee kunnen zich nog steeds in dat advies vinden.

De meerderheid van de gemeenteraad van Goedereede heeft zich tegen deze herindeling uitgesproken en ook de uitkomst van een enquête onder de bevolking is daarover voldoende duidelijk. Er was sprake van een behoorlijke opkomst, namelijk van 62%. De heer Van Raak refereerde daaraan. De uitslag is helder, namelijk dat 89% tegen deze herindeling is. Er is dus geen sprake van een unaniem bestuurlijk draagvlak. Toch heeft de regering besloten om het advies van de provincie over te nemen, een wetsvoorstel ter advies bij de Raad van State in te dienen en het uiteindelijk hier te verdedigen.

Wij realiseren ons zeer dat het herindelingskader van het vorige kabinet aan de orde was in de periode dat het provinciaal advies werd uitgebracht en op het moment dat door de eilandbesturen het initiatief werd genomen om over de eigen bestuurlijke toekomst na te denken. Voor de regering is dat de belangrijkste toetssteen voor het voorstel geweest. Het maakt mijns inziens niet uit of je de criteria toetst aan het oude beleidskader of aan het nieuwe en of je ze rubriceert op basis van inhoudelijke noodzaak, urgentie, draagvlak of op basis van de wat uitgebreidere criteria van het vorige herindelingskader. Op basis van beide kan heel goed worden beargumenteerd waarom die inhoudelijke noodzaak, die urgentie en dat draagvlakcriterium uiteindelijk leidden tot het voorstel dat we hebben gedaan.

De heer Heijnen (PvdA): Betekent dat dat de minister er in vergelijkbare gevallen in Nederland van uitgaat dat de provincie het initiatief neemt om tot een herindelingsvoorstel te komen?

Minister Spies: De heer Heijnen spreekt over vergelijkbare gevallen. De heer Van der Staaij heeft in zijn eerste termijn volgens mij terecht aangegeven dat herindelen geen wiskunde is, dat we een aantal criteria hebben en dat de weging daarvan er in heel veel gevallen toe leidt dat heel weinig gevallen vergelijkbaar zijn. Je moet immers recht doen aan de verschillen. Er blijft altijd sprake van een weging van criteria. Die weging zal dus niet tot dezelfde uitkomst, zwart-wit, leiden voor Naardermeer, voor Goeree of voor Krimpenerwaard. Op basis van de geformuleerde criteria moet je van geval tot geval tot een afweging komen. De criteria blijven hetzelfde, maar de afweging leidt niet in alle gevallen tot eenzelfde uitkomst.

De heer Heijnen (PvdA): Het is moeilijk om daar chocola van te maken. Ik probeer mij te verplaatsen in die twaalf colleges van Gedeputeerde Staten die in situaties waarin zij vaststellen dat gemeenten er goed aan doen om samenwerking te verkennen, respectievelijk tot fusie over te gaan, zich afvragen of zij dat traject wel of niet zullen ingaan. Zij hebben dan behoefte aan heldere criteria. Het criterium met betrekking tot draagvlak is helder, maar het criterium met betrekking tot urgentie en noodzaak niet. Immers, moet die urgentie nu aan de orde zijn of in de toekomst? Moet de noodzaak liggen in, zoals het nieuwe beleidskader letterlijk luidt, grote financiële en bestuurlijke problemen van een van de gemeenten? Of gaat het om noodzaak op basis van vraagstukken die in de toekomst moeten worden aangepakt? De minister kan niet zeggen dat dit een kwestie van weging is; dat maakt het subjectief. Gedeputeerde Staten van alle twaalf provincies hebben behoefte aan duidelijkheid en de minister moet die bieden.

Minister Spies: Dat is maar zeer de vraag. Dat zou immers betekenen dat de minister van Binnenlandse Zaken in 99 van de 100 gevallen voor alle provincies duidelijk maakt of een in te zetten ARHI-traject tot een ja of een nee van de minister leidt. De minister is misschien nog een klein beetje voorspelbaar, maar ook de heer Heijnen kent de verhoudingen in de Staten-Generaal: die leiden nogal eens tot een verschillende uitkomst ten aanzien van de diverse herindelingsdossiers. Ik heb uitdrukkelijk met de commissarissen der Koningin gesproken over het herindelingskader. In dit verband is ook de brief gewisseld die eind maart naar de Kamer is gegaan. Ik heb deze in concept met de commissarissen en dus met de colleges van Gedeputeerde Staten gewisseld, omdat ik wilde voorkomen dat zij in het ongewisse zouden verkeren of onzeker zouden zijn over hun rol ten aanzien van herindelingen. Er bestaat geen enkel misverstand over dat de regering heel kritisch is ten aanzien van initiatieven van provincies om eigenstandig met ARHI-procedures aan de slag te gaan. Bij geen van de colleges van GS leidt dat nog tot vragen. Wij hebben indringend met elkaar gewisseld onder welke omstandigheden provincies het initiatief wel kunnen nemen. Wij hebben deze ook geformuleerd in de brief die uiteindelijk naar de Kamer is gestuurd. Ik heb dan ook absoluut de overtuiging dat wij hiermee een stuk helderheid hebben geboden, ook voor de commissarissen en de colleges van Gedeputeerde Staten. Op basis hiervan kunnen zij hun verantwoordelijkheid op het terrein van gemeentelijke herindelingen zo goed mogelijk nemen.

Het belangrijkste verschil tussen het oude en het nieuwe beleidskader is misschien wel dat wij in het nieuwe herindelingskader heel nadrukkelijk om twee dingen vragen: het zogeheten logboek en het onderzoek naar het maatschappelijk draagvlak. Dit zijn twee extra elementen in het nieuwe herindelingskader. Juist op deze twee punten is in de nota naar aanleiding van het verslag heel helder aangegeven dat wij deze niet met terugwerkende kracht over dit voorstel uitstorten. Dat zou immers niet reëel zijn, gegeven het traject waarlangs en het proces waarin dit voorstel tot stand is gekomen. Wij hebben geprobeerd om heel expliciet en helder het verschil tussen oud en nieuw aan te geven.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Tot zover helpt wat uitleg wel, maar ik blijf met een belangrijke vraag zitten. Ik begrijp nu dat het onder het oude beleidskader valt. De minister schrijft in haar brief van 29 maart dat provincies slechts in uitzonderlijke gevallen een herindelingsproces mogen opstarten. Dat zou meer duidelijkheid geven. Maar valt dit voorstel dan ook onder de serie uitzonderlijke gevallen? Als dat zo is, wat maakt deze situatie dan zo uitzonderlijk?

Minister Spies: Misschien mag ik eerst aangeven langs welke criteria wij tot de overtuiging zijn gekomen dat dit voorstel de toets van het herindelingskader kan doorstaan. Dan kom ik straks nog wat uitgebreider op de provinciale rol in dezen terug.

Ik heb net al aangegeven dat die herindelingscriteria handvatten zijn waarlangs wij voorstellen toetsen maar dat het uiteindelijk geen wiskunde is en dat dus ieder voorstel toch op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. Die sterke inhoudelijke noodzaak is voor Goeree-Overflakkee vooral ingegeven vanuit de inhoud van de opgave waarvoor het eiland staat. Velen van u hebben daaraan gerefereerd. Velen van u zijn ook bekend met de opgave waarvoor het eiland staat en zijn er ook zelf geweest. Ik noem de wateropgave, zowel in termen van kwaliteit als kwantiteit, de mogelijkheden en de ambities die het eiland zelf ook heeft om tot verduurzaming van de energievoorziening te komen en de potenties die er zijn om toeristisch-recreatief meer mogelijkheden te verzilveren dan nu het geval is. Maar ook gezamenlijk het hoofd bieden aan een opgave als bevolkingskrimp is een heel reële opgave waarvoor het eiland zich gesteld ziet. Dat stelt stevige eisen aan de bestuurskracht van de gemeente.

Dat kun je proberen te doen via intensivering van bestuurlijke samenwerking maar wij moeten constateren dat die samenwerking in ieder geval niet alleen in de beleving van gemeentebesturen maar ook op basis van onderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd toch als wat stroperig wordt ervaren. Daar heeft de heer Lucassen ook vragen over gesteld. Het ISGO is het samenwerkingsverband van de gemeenten, waarin het gaat om intensieve en langdurige besluitvormingstrajecten. De regionale brandweer is een van de genoemde voorbeelden, de ICT waarover sinds 2006 wordt gesproken en ook nota’s zoals de structuurvisie en de woonvisie zijn na heel veel vijven en zessen tot stand gekomen.

Dat maakt dat de slagkracht, de mogelijkheid om met snelheid en voortvarendheid besluiten te nemen, te wensen overlaat. Dat is zo in de beleving van in ieder geval drie van de vier gemeenten maar het is ook door verschillende onderzoeken nader onderbouwd.

De heer Van Raak (SP): Er moet dus een heel sterke noodzaak zijn om een gemeente tegen de eigen wil op te heffen en de herindelen. De minister noemt water, energie en toerisme. Dat is beleid. Daar kan een gemeente voor kiezen of niet voor kiezen. Zij noemt ook krimp. Daarbij constateer ik dat Goedereede sterk bezig is om jongeren binnen te krijgen en binnen te houden. Als het gaat om water, energie en toerisme zie ik dat er heel veel gebeurt in de gemeente, in de haven, op het gebied van toerisme. Dan blijft eigenlijk de stroperigheid. Wat is er nu mis mee om naar die drie-plus-éénvariant te kijken, waarvan de minister ook zelf zegt dat die niet goed is onderzocht? Is het dan, als je kijkt naar proportionaliteit, niet te groot om al die gemeenten maar op te heffen om iets aan de stroperigheid te doen? Als het gaat om stroperigheid, kunnen wij wel heel wat bestuurslagen opheffen. Het heeft natuurlijk ook met democratie te maken. Dus is dat dan nog proportioneel?

Minister Spies: Ja, dat is zeker proportioneel, want je ziet ook dat er kansen worden gemist. U refereert aan het feit dat er heel veel gebeurt op het eiland. Ja, er wordt heel veel gesproken en heel langdurig. Maar besluiten over nieuwe locaties voor windenergie, besluiten om in de getijdencentrale van de Brouwersdam voluit mee te gaan en besluiten om met een voorstel voor een tweede woning aan de slag te gaan laten toch echt allemaal iets langer op zich wachten. Gelet op bijvoorbeeld de echt urgente vraagstukken inzake de waterkwaliteit, is het absoluut niet alleen voor Oostflakkee van cruciaal belang dat er eenduidige besluiten genomen wordt. De ontwikkeling van toerisme en recreatie op Goedereede zijn daar evenzeer van afhankelijk. Die onderlinge afhankelijkheid, vanuit de gemeenschappelijke inhoudelijke opgave en vanuit het feit dat men één geografische eenheid is, vraagt om meer gezamenlijkheid in keuzes dan op dit moment het geval is. Die onderlinge afhankelijkheid vraagt om het niet laten verlopen van het tij, maar om het sneller en met meer slagkracht kunnen nemen van eenduidige besluiten.

De heer Van Raak (SP): Ik moet dan toch denken aan de kanonnen van Ouddorp.

De voorzitter: Kort graag, mijnheer Van Raak.

De heer Van Raak (SP): Er wordt met een wel heel groot kanon geschoten op die stroperigheid. Alle gemeenten opheffen en samenvoegen! Is het niet proportioneel om na te denken over de mogelijkheid om Oostflakkee, Middelharnis en Dirksland samen te voegen, waarmee wellicht al een groot deel van die stroperigheid is weggenomen? Dit lijkt mij beter dan te kiezen voor een gedwongen herindeling, niet omdat het financieel nodig is, maar omdat het bestuur anders wat stroperig zou zijn.

De voorzitter: Ik verzoek de leden korte vragen te stellen, zodat de minister ook kort kan antwoorden.

Minister Spies: Wij constateren nu dat de samenwerking te wensen overlaat. Wij constateren ook dat drie gemeenten dat kanon nog maar een kleintje vinden en voluit kiezen voor een fusie van vier gemeenten. Ik denk dat het niet mogelijk is om, gegeven de eenduidigheid van de opgave, één gemeente uit te zonderen. Bovendien houden wij dan het probleem dat er, waar nu vier gemeenten moeten samenwerken, in de toekomst twee gemeenten zullen moeten samenwerken, terwijl een daarvan dat waarschijnlijk niet con amore doet. Ik constateer ook dat het maatschappelijk draagvlak voor deze fusie groot is. Of je nu spreekt met de zorginstellingen, de woningcorporaties, de ondernemers of de natuur- en milieuorganisaties op het eiland, collectief zeggen zij er last van te hebben dat er niet één gemeente is. Zij steunen dus voluit de ambitie om tot één gemeente te komen. Ik vind dat een belangrijk gegeven. Dat hebben wij ook meegenomen in de toetsing van het draagvlakcriterium, waar een aantal sprekers naar heeft gevraagd. Dit maakt dat ik, anders dan de heer Van Raak, het voorstel alleszins te verdedigen vind. Ik vind zeker niet dat wij te groot geschut voor de dag halen.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik moest even glimlachten toen de minister de windmolens noemde, want het niet snel plaatsen van windmolens is een argument op grond waarvan je heel veel gemeenten in een herindeling kunt betrekken.

Gaat het bij het argument van de bestuurskracht niet vooral om het lijden dat men vreest? Of zijn er echt gebleken acute knelpunten in de bestuurskracht van de gemeente Goedereede?

Minister Spies: Ik ben natuurlijk de laatste om te zeggen dat het met de bestuurskracht van Goedereede op dit moment niet goed genoeg gesteld is. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de bestuurskracht van de andere drie gemeenten kwetsbaar is en dat die van Goedereede nog voldoet en het beste is van de vier, maar dat daar met het oog op de toekomst vraagtekens bij worden gezet. Op dit moment is dus het concrete antwoord op de vraag van de heer Van der Staaij dat de bestuurskracht alleen geen voldoende argument is om te zeggen dat er vreselijk veel dingen misgaan als er niet onmiddellijk tot herindeling wordt overgegaan. Er worden echter wel degelijk kansen gemist als dat niet gebeurt.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Als argumenten voor de samenvoeging worden genoemd de samenwerking die te wensen overlaat, de gezamenlijke beleidsopgaven en de stroperigheid. Maken die zaken onderdeel uit van het beleidskader waaraan getoetst wordt?

Minister Spies: Wij hebben heel nadrukkelijk de inhoudelijke noodzaak aangegeven. Als ik kijk naar de gemeenschappelijke opgaven – mevrouw Wiegman zal die opgaven ook scherp in beeld hebben – dan lijkt mij dat er, vanuit de geografische eenheid die het eiland is, absoluut een urgente gedeelde maatschappelijke opgave is voor elk van de vier gemeenten. Of die nu betrekking heeft op het versterken van de economische kracht van het eiland, het tot ontwikkeling brengen van de toeristisch-recreatieve opgave, de verduurzamingsslag die het eiland wil maken of op het omgaan met de opgaven die de krimp met zich brengt, het zijn opgaven die niet alleen maar beleidsmatig van aard zijn. Het gaat ook heel concreet om vragen als waar we woningen neerzetten als er nog woningbouw moet plaatsvinden.

Daarmee ben ik terechtgekomen bij het antwoord op de vraag over de verdelende rechtvaardigheid. Heel vaak wordt een compromis gesloten dat elk van de vier iets doet, maar je dient je wel af te vragen of dit ook de keuze zou zijn geweest als een gemeenteraad die had moeten maken. Het criterium en de argumenten die ik zojuist aanvoerde, hangen samen met de inhoudelijke noodzaak als overkoepelend criterium in het herindelingskader.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik mis toch een schakel. Ik kan me er alleszins iets bij voorstellen dat er gezamenlijke beleidsopgaven zijn waardoor gemeenten moeten samenwerken. Dat zie je ook op allerlei plekken in het land, bijvoorbeeld bij stroomgebieden of bij krimp. Maar daar gaat het om regio’s. Hier mis ik de schakel om te zeggen dat er dus herindeling moet plaatsvinden. Wat veel sterker is en wat je vervolgens ook op veel plekken in het land ziet ontstaan, zijn heel sterke samenwerkingsverbanden, allianties op het gebied van toerisme of voor Ruimte voor de rivier, die bepaalde gemeenten bij elkaar brengen. Ik zie niet dat er automatisch een herindeling moet plaatsvinden. Ik mis een schakel in die argumenten.

Minister Spies: Dat is nu precies het argument dat mevrouw Wiegman mist, namelijk het draagvlakcriterium. Er is namelijk geen draagvlak voor de keuze voor het versterken van de intergemeentelijke samenwerking. Er is een royaal – geen unaniem – draagvlak bij drie van de vier gemeenten, bij het maatschappelijk middenveld en bij andere partijen om tot herindeling over te gaan. De inhoudelijke noodzaak is een criterium, maar draagvlak is dat ook. Ik neem aan dat dit niet alleen in de richting van fusie en samenvoeging wordt uitgelegd door mevrouw Wiegman, maar dat hetzelfde criterium dan ook op de samenwerking wordt losgelaten. Al een aantal jaren hebben wij gezien dat daarvoor ook onvoldoende draagvlak bestaat.

Als ik kijk naar de criteria vat ik het maar even kort samen. We hebben heel nadrukkelijk geprobeerd, te onderbouwen waarom er sprake is van inhoudelijke noodzaak en urgentie, evenals de wijze waarop we in dit geval met het draagvlakcriterium zijn omgegaan. Ik heb al aangegeven dat deze weging van geval tot geval verschillend kan zijn, maar dat wel steeds getoetst wordt aan deze criteria. Daardoor gaan een-op-een vergelijkingen met andere herindelingsdossiers vaak mank. Ik wilde me daar dus ook maar even niet aan wagen.

Wij praten hier over een herindelingstraject met gemeenteraadsverkiezingen in 2006 en 2010. In beide gevallen is de herindeling een behoorlijk onderdeel van de lokale verkiezingscampagnes geweest. Het traject loopt sinds 2007 en het is mijns inziens heel goed haalbaar om vast te houden aan de beoogde herindelingsdatum van 2013. Juist ook door een knelpunt in de samenwerking op dit moment denk ik niet dat wij door meer tijd te gunnen voortvarender te werk kunnen gaan. Bovendien – en dat is zeer te prijzen – hebben de vier gemeenten niet stilgezeten in afwachting van een besluit van de Staten-Generaal. Zij hebben bijvoorbeeld in maart 2012 een contourenschets voor de organisatie vastgesteld. Ik heb mij ook laten vertellen dat vandaag zelfs selectiegesprekken zijn gehouden voor een gemeentesecretaris. Dat geeft aan dat men zich heel nadrukkelijk voorbereidt op een herindeling per 1 januari 2013. Nogmaals, hulde daarvoor aan de besturen van de vier gemeenten. Ik heb u daar al vriendelijk en oprecht voor bedankt. Als uw Kamer de besluitvorming over dit voorstel voortvarend laat plaatsvinden, kan dit voorstel op heel korte termijn aan de Eerste Kamer worden aangeboden. Dan kan de Eerste Kamer het wellicht nog voor de zomer behandelen en dat is voor herindelingsvoorstellen die per 1 januari van het komende jaar in moeten gaan een gebruikelijk en gangbaar tijdstraject.

De heer Schouw (D66): Begrijp ik het goed dat de minister zegt dat alles al is voorbereid? Wij kunnen de loper zo uitrollen. Daarnaast zegt zij dat uitstel eigenlijk alleen nog maar onzekerheid met zich meebrengt, ook voor het personeel van de nieuw te vormen gemeente.

Minister Spies: Dat is ongetwijfeld een van de zaken waarover veel medewerkers van de gemeente graag helderheid krijgen, maar dat kan nooit op zichzelf doorslaggevend zijn. Elk van de vier gemeenten is zich aan het voorbereiden op de mogelijkheid dat per 1 januari 2013 deze herindeling haar beslag krijgt. In de aanloop daarnaar toe worden forse stappen gezet. Wanneer we het nog een jaar extra de tijd gunnen, werkt dat het proces eerder tegen dan dat het helpt. De behandeling van het wetsvoorstel gebeurt nu zo tijdig dat het tijdstraject alleszins haalbaar is.

Als dit traject per 1 januari zijn beslag zou krijgen, stellen wij voor om niet in maart 2014 opnieuw gemeenteraadsverkiezingen te houden. Dat zou voor de nieuw te kiezen gemeenteraden een zittingsduur betekenen van een jaar en iets meer dan twee maanden. Wij hebben in dit wetsvoorstel het voorstel opgenomen om de nieuw gekozen raad vijf jaar en drie maanden te laten zitten.

Dan heb ik nog enkele individuele vragen te beantwoorden. De heer Van Raak vraagt naar het maatschappelijk draagvlak bij deze herindeling, met name bij de gemeenten Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee. Daar is geen referendum of enquête gehouden. Ik heb eerder aangegeven dat hiertoe in onze ogen op basis van de nota naar aanleiding van het verslag geen noodzaak was. Veel mensen uit welk maatschappelijk draagvlak dan ook hebben zich de laatste weken en dagen tot u gewend om u hun opvattingen kenbaar te maken. Uit de gesprekken die ik zelf heb gevoerd, weet ik dat het maatschappelijk draagvlak in deze drie gemeenten heel groot is.

De heer Van Raak vraagt ook nog om iets te doen met de taakdifferentiatie in relatie tot de herindeling. U hebt daarover al een brief ontvangen. In die brief hebben wij aangegeven dat onderscheid tussen gemeenten op basis van artikel 109 van de Gemeentewet nu al heel goed mogelijk is. Wij vragen wel van de gemeenten om zelf op dat punt met voorstellen en verzoeken te komen. Dat is op dit moment nog niet gebeurd.

Op de vraag van mevrouw Bruin Slot over de grenzen aan de toekomstige bestuurskracht van Goedereede kom ik later terug. Ik ga even mijn aantekeningen langs, voorzitter.

De heer Lucassen merkte op dat er eigenlijk niet met de waterschappen en de buurgemeenten gesproken is. In het kader van de open Arhi-procedure die de provincie heeft gevolgd, zijn ook het waterschap en andere organen in de gelegenheid geweest hun zienswijze te geven.

De heer Lucassen, mevrouw Bruin Slot en anderen hebben vragen gesteld over het financiële vraagstuk. Natuurlijk ga ik niet over de belastingdruk die de nieuwe gemeenteraad tot zijn taak en verantwoordelijkheid rekent. Het past mij daarover met enige terughoudendheid te spreken. Ik constateer wel dat de gemeente Goedereede op basis van haar eigen beleidsplannen tot op heden voornemens is om de komende jaren de tarieven voor de WOZ steeds met 3,5% te verhogen. Dat heeft de gemeente in haar eigen meerjarenbegroting aangegeven. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd naar de financiële varianten blijkt dat de voorgenomen belastingdruk ook voor de inwoners van Goedereede grofweg gelijk blijft aan de huidige. Er zijn beslist nog geen feiten die de bewering staven dat voor de inwoners van Goedereede de belastingdruk hoger wordt door de herindeling.

De drie-plus-éénvariant waar mevrouw Bruin Slot, de heer Van der Staaij en mevrouw Wiegman nadrukkelijk naar hebben gevraagd, is de afgelopen jaren wel degelijk onderzocht. Goedereede heeft tijdens het door de provincie in een periode van anderhalf jaar geëntameerde overleg ook de kans gekregen die variant verder uit te werken. De overige gemeenten waren er een verklaard tegenstander van. Voor de drie-plus-éénvariant is het draagvlak kleiner dan voor de variant vier punt nul, om het maar even zo te zeggen. Daarom is de regering tot de conclusie gekomen dat een alternatief voor dit voorstel niet in de rede ligt.

Het kernenbeleid en het recht doen aan lokale gewoonten zijn primair zaken voor de nieuwe gemeenteraad die in november 2012 zijn beslag krijgt. Ik kan mij niet voorstellen dat partijen die meedoen aan de verkiezingen voor de nieuwe gemeenteraad juist hierop niet heel scherp zullen zijn. De diversiteit en het eigen karakter van veel kernen op Goeree-Overflakkee moeten in mijn beleving gekoesterd worden. Ik kan mij niet voorstellen dat een politieke partij dat niet op voorhand als een nadrukkelijke ambitie wil formuleren. Het is aan de nieuw te vormen gemeente om daaraan zo goed mogelijk invulling te geven en recht te doen aan de verschillende sentimenten en overwegingen die van kern tot kern kunnen verschillen. Daarbij hoort heel nadrukkelijk ook het eerbiedigen van de zondagsrust als dit in een bepaald dorp of kern een belangrijke waarde is. Het staat iedere gemeente vrij om die differentiatie aan te brengen en met gevoel voor de eigen inwoners daarvoor ruimte te geven en daarmee met respect om te gaan. Ik heb dus geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat een nieuw te vormen gemeente geen recht wil doen aan de diversiteit die juist op het eiland zo nadrukkelijk aanwezig is en die eerder een kwaliteit is die je moet willen koesteren dan iets waarvan je een eenheidsworst moet willen maken. Ik proef ook in de ambities van volksvertegenwoordigers en politieke partijen die zich stiekem op verkiezingen in november 2012 beginnen voor te bereiden, dat dit een van de speerpunten zal zijn. Zij zullen die diversiteit in zo’n nieuwe gemeente volledig tot hun recht willen laten komen.

In antwoord op vragen van mevrouw Bruins Slot zeg ik dat één gemeente van een iets grotere omvang in mijn beleving toch iets meer in de melk te brokkelen heeft dan vier individuele gemeenten. Zo wordt dat ook door ondernemers, de visserij en de directeur van de haven in Stellendam ervaren. Daarin vindt men dus ook een wat krachtigere partij dan zonder herindeling het geval zou zijn.

Mevrouw Bruins Slot stelde een vraag over De Friese Meren. Deze vraag valt wat buiten de context van het voorstel van vandaag. Wij liggen op koers om het voorstel daaromtrent per 2014 in werking te laten treden. Er zijn tussen Gaasterland en Boarnsterhim verschillende elementen die overlappen. We kijken nu of daar één wetsvoorstel van gemaakt kan worden. Het is de bedoeling dat dit voorstel heel nadrukkelijk per 1 januari 2014 zijn beslag krijgt. Daarmee heb ik de meeste vragen van mevrouw Bruins Slot beantwoord.

Ik ga dan in op een aantal vragen van de heer Van der Staaij. Hij vroeg specifiek ten aanzien van Goedereede nog eens hoe het kan dat een gemeente die het het minst nodig heeft toch wordt meegenomen in het herindelingsvoorstel. De bestuurskracht van Goedereede is in verhouding tot die van de drie andere gemeenten het sterkst. Goedereede wordt met het voorstel deel van een nieuwe gemeente, waarbij de drie andere gemeenten de herindeling wel nodig hebben, maar die ene gemeente Goedereede juist niet.

Ik denk echter dat we in nogal wat herindelingsvoorstellen uit het heden en verleden hebben gezien dat een beroep wordt gedaan op de solidariteit van de gemeente die misschien wel de meeste krachtige is om de andere gemeenten terzijde te staan. Ik vind zo’n beroep helemaal niet verkeerd. Kijk maar naar wat er indertijd met de gemeenten Teylingen en Warmond gebeurde, en kijk maar naar de huidige discussie over de gemeente Muiden in het totale voorstel over de gemeenten Muiden, Naarden-Bussum en Weesp. Ook in dat specifieke geval wordt een nadrukkelijk beroep op Bussum gedaan om de andere gemeenten terzijde te staan en in positieve zin in een herindeling mee te bewegen.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik kan me goed voorstellen dat een beroep wordt gedaan op een gemeente met de vraag of ze wil meedenken aan een oplossing. Maar als die gemeente zelf voldoende bestuurskrachtig is, mag je verwachten dat met de wensen van zo’n gemeente nadrukkelijk rekening wordt gehouden. De vraag is of minder vergaande oplossingen echt volstrekt ontoereikend zijn. Waarom zouden drie gemeenten die worden samengevoegd, onvoldoende bestuurskrachtig zijn?

Minister Spies: Ik heb net al aangegeven dat deze constructie botst met het criterium «draagvlak», in ieder geval bij de andere drie gemeenten. Zij willen niets liever dan een herindeling van de vier gemeenten. Dan komt er dus een ander criterium in het gedrang. Door de geografische samenhang in het gebied en de opgaven die voor Goedereede niet veel anders zijn dan voor Middelharnis, Dirksland en Oostflakkee, denk ik bovendien dat deze fusie ook voor Goedereede een meerwaarde heeft ten opzichte van de intergemeentelijke samenwerking die op dit moment wat gebrekkig is. Dan moet je helaas concluderen dat de oplossingen die Goedereede voorstelt, niet door de andere gemeenten gedragen worden.

Ik denk tegelijkertijd dat de zorgen die bij Goedereede en veel van haar inwoners leven, ondervangen kunnen worden. Ik heb net al het financiële argument aangevoerd. Zoals het er nu naar uitziet, wordt de financiële positie niet anders voor de inwoners van Goedereede dan in de huidige situatie. Ik heb ook al aangegeven dat heel veel – zeker ook in Goedereede – inwoners beducht zijn voor veranderingen of in ieder geval het eigen karakter van hun woonkern graag willen behouden. Naar mijn stellige overtuiging zijn er ook in de herindelingsvariant heel veel mogelijkheden om juist deze diversiteit voluit recht te doen. Ik constateer enerzijds dat de oplossingen van Goedereede niet breder gedragen worden en anderzijds dat de zorgen die bij Goedereede leven, wel degelijk ondervangen kunnen worden. Hiervoor moeten we de nieuwe gemeente zichzelf heel goed rekenschap laten geven van bijvoorbeeld de diversiteit in de verschillende gebieden en het eerbiedigen van bepaalde waarden die daar nu heel specifiek worden beleefd.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik krijg nog niet goed de vinger achter het maatschappelijk draagvlak dat steeds als argument wordt gebruikt. Is het maatschappelijk draagvlak iets wat je aan het begin van het onderzoek moet constateren of is dat iets wat je helemaal aan het eind van het traject doet? Het lijkt bij de drie-plus-éénvariant alsof men vooraf heeft geconstateerd dat er geen draagvlak is en men hem daarom niet heeft onderzocht. Of is het zo dat allerlei alternatieven maximaal zijn onderzocht, goed gepeild is hoe die alternatieven liggen en op basis daarvan heel evenwichtig kon worden uitgerekend voor welke variant draagvlak bestaat en voor welke niet?

Minister Spies: Ook de drie-plus-éénvariant is van meet af aan onderzocht. De commissie-Schutte heeft ernaar gekeken en heeft geconcludeerd dat dit uiteindelijk geen gewenste variant is. Over het maatschappelijk draagvlak is vanaf 2007 tot nu één ding heel duidelijk geweest: ondernemers op het eiland, maatschappelijke organisaties, zorginstellingen en woningcorporaties die actief zijn op het eiland, hebben van meet af aan de herindeling van harte ondersteund.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Laat ik nog eens een ander alternatief proberen, bijvoorbeeld één ambtelijke organisatie. Is onderzocht hoe men bijvoorbeeld nog beter kan samenwerken en hoe men bij bepaalde beleidsopgaven de bestuurlijke processen beter kan aansturen?

Minister Spies: De commissie-Schutte heeft ook die variant onderzocht en afgewezen als een minder wenselijke dan de fusie.

De heer Van Raak (SP): Ik vind het toch onbevredigend. Goedereede moet tegen de eigen wil worden heringedeeld terwijl het niet echt nodig is. Het moet omdat een oplossing wordt gezocht voor Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee. Als je deze drie gemeenten samenvoegt, kan het toch ook zijn dat een belangrijk deel van de problemen wordt opgelost? Dan zegt de minister dat de drie gemeenten deze variant niet willen: zij willen Goedereede er per se bij. Ik denk dat als wij nu teruggaan naar Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee en vragen of de drie-plus-éénvariant een serieuze optie is, dat die gemeenten wel bereid zijn om hierover mee te denken, in ieder geval de bevolking. Dat is wel een afweging die ik moet maken: willen Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee hierover praten of niet? En omdat de gemeenten niet willen praten, zouden we Goedereede gedwongen moeten herindelen. De minister heeft het over solidariteit maar ik heb het dan toch ook over eerlijkheid.

Minister Spies: Daar heb ik het net zo over. Ik wens ook niet dat we in dit soort termen met elkaar spreken. In elk van de vier dorpen op het eiland is dit heel nadrukkelijk onderwerp van de gemeenteraadsverkiezingen geweest. U hebt zelf gerefereerd aan de informatieavonden en -bijeenkomsten die er zijn gehouden. Er was weliswaar sprake van lage opkomsten maar ze zijn wel gehouden. Ik kijk ook naar het maatschappelijk draagvlak. Dat lijkt mij vrij robuust aanwezig. Als ik dan tegelijkertijd zoals u zelf ook doet, luister naar de signalen hier in deze Tweede Kamer dan constateer ik dat de woordvoerders van de VVD, D66, het CDA en de PvdA zich in positieve zin over dit wetsvoorstel uitlaten. Er is dan geen haar op mijn hoofd, mijnheer Van Raak, die erover denkt om dit voorstel nog eens even terug te leggen bij de drie overige gemeenten. Ik weet namelijk 100% zeker wat de antwoorden daarop zullen zijn.

In antwoord op vragen van de heer Heijnen heb ik al aangegeven dat naar mijn stellige overtuiging een aantal van de bezwaren die Goedereede heeft, weggenomen kunnen worden als de nieuw te vormen gemeente er op een zorgvuldige en respectvolle manier mee omgaat. Daarnaast is er naar de financiën vrij uitvoerig onderzoek gedaan en is bovendien rekening gehouden met de voornemens die de individuele gemeenten op dit moment hebben.

De motie van Goedereede pleit voor uitstel. Ik heb daarvan al nadrukkelijk aangegeven dat juist gegeven de stappen die gemeenten zelf op dit moment aan het zetten zijn en gegeven de fase waarin we nu zitten, 1 januari 2013 een alleszins haalbare datum is.

In de richting van de heer Van Beek heb ik al gezegd dat ik nadrukkelijk de eigenheid en het borgen van de zondagsrust als opdracht aan de nieuw te vormen gemeente heb meegegeven. Hij geeft aan dat draagvlak aan de voorkant ideaal is. Hij heeft gevraagd of het later ingaan van dit wetsvoorstel kan bevorderen dat het draagvlak groter wordt. Ik denk eerder dat het omgekeerde het geval is, namelijk dat door het later in te laten gaan, aan de inspanningen die iedereen nu pleegt en de energie die daarbij vrijkomt onrecht zou worden gedaan. Dus daar zou ik niet voor zijn.

De voorzitter: Ik dank de minister voor haar antwoord in eerste termijn. Dan gaan we thans over naar een korte tweede termijn.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. De minister heeft haar knopen zitten tellen en heeft dat ook als argument gebruikt. Als de knopen zijn geteld is de inhoudelijke discussie een beetje voorbij. Ik moet wel zeggen dat ik het een heel moeilijke afweging vind. Een gedwongen herindeling kun je om een aantal redenen doen. Dat is als een gemeente anders echt niet overeind blijft. Dat lijkt mij wat betreft Goedereede niet het geval. Het kan ook als er voor andere gemeenten absoluut geen andere mogelijkheid is om acute problemen op te lossen. Dat is voor Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee een te vroege conclusie. Dat is niet serieus onderzocht. Ik denk dat als Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee elkaar geen helpen, ze een eind kunnen komen. Dat er niet goed wordt samengewerkt, weet ik ook wel, maar gebrek aan samenwerking als argument voor een herindeling vind ik altijd wat raar. Het is namelijk niet zo dat er ineens beter wordt samengewerkt in een gedwongen huwelijk. Dus om die redenen en omdat ik vind dat we respect moeten hebben voor de bevolking van Goedereede die zich duidelijk heeft uitgesproken en omdat ik niet weet wat de bevolking van Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee precies vindt, zal ik mijn fractie adviseren om tegen dit voorstel te stemmen.

De heer Lucassen (PVV): Voorzitter. Zoals de minister aangaf – en ik dank haar voor haar antwoorden – maakt een gemeentelijke herindeling altijd veel los. Zeker vanuit Goedereede hebben wij ontzettend veel berichten ontvangen dat men absoluut niet mee wil gaan in deze herindeling. Deze herindeling wordt ook niet voor niets opgelegd van bovenaf. Wij hebben gevraagd of er urgente redenen zijn om dit op deze manier door te zetten. Zo ja, wat zijn die urgente redenen? Wij hebben daar te weinig overtuigende antwoorden op gehad. Er wordt een toekomstige uitdaging aangegeven op het gebied van water, ecologie, bevolkingsdaling en toerisme. Dat zijn allemaal zaken waar de besluitvorming nu misschien stroperig over verloopt of waarbij er, zoals de minister aangeeft, een gebrekkige intergemeentelijke samenwerking is. Dan zou je ook kunnen kijken naar de taak van de provincie in dezen. De provincie heeft heel duidelijk gezegd: dan voegen we al die gemeenten samen en hebben we één gesprekspartner. Maar ondertussen heeft ook de provincie daarin een coördinerende taak, juist op het gebied van water, ecologie, toerisme en al die zaken die we zo belangrijk vinden, zeker op het gebied van de bevolkingsdaling.

Al met al zijn wij niet overtuigd van de urgente redenen waarom deze herindeling opgelegd zou moeten worden. Ook wij missen een stukje reflectie vanuit de bevolking van de andere gemeenten. Wij lopen niet warm voor dit voorstel. Dus ook wij staan negatief tegenover deze herindeling.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording. Het is goed dat de minister aan het begin van haar verhaal stilstond bij de indringendheid van de problematiek, de complexiteit en de gevoeligheid. Mijn fractie deelt met haar dat je op een gegeven moment, het tableau overziend na tien jaar discussie, een knoop moet doorhakken. Dat gaat van au, maar je moet dat wel doen in het belang van het oplossen van de problemen die er liggen, met het oog op de uitdagingen en uiteindelijk ook in het belang van de burgers omdat daarmee de kwaliteit van de dienstverlening aan de mensen in het gebied gewaarborgd kan worden. Dan moeten we ons niet verschuilen achter nog eens dit of nog eens dat en nog eens zus of nog eens zo. Dat is een beetje weglopen van de verantwoordelijkheid.

Ik heb de minister in eerste termijn gevraagd of 2013 haalbaar is. Ik vind dat de minister met kracht van argumenten en helder heeft aangegeven dat we die datum moeten laten staan en dat als je daarmee gaat marchanderen, het draagvlak onder je voeten wegloopt. Dat moeten we voorkomen.

Ten slotte heeft de minister overtuigend aangegeven dat er geen alternatief is. Ik weet dat sommigen aan deze tafel wel houden van wat knutselen, een gemeentegrens veranderen, een polder erbij of een polder eraf. Ja, dat gebeurt wel eens, maar dat is hier niet aan de orde. Dat moeten we ook niet doen. Ik denk dat we, als dit voorstel door de Eerste Kamer komt – dat zullen we nog moeten afwachten – echt een mooie gemeente krijgen, een gemeente die vijf jaar en drie maanden de tijd krijgt om te werken aan alle ambities die de minister heeft geformuleerd. Ik denk dat we dan terug kunnen kijken en kunnen zeggen: ja, het was eigenlijk wel een heel verstandige beslissing die de Tweede Kamer toen heeft genomen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor de volledigheid van haar antwoorden en ik dank haar ervoor dat zij uitgebreid de tijd heeft genomen om een en ander te beargumenteren. Ik beluister bij de minister ook het wikken en wegen terug dat meerdere fracties aan deze tafel hebben gedaan met betrekking tot deze herindeling. Het gaat uiteindelijk om een situatie met een complexe problematiek, waarbij wij op zoek zijn naar het voorstel met het meeste draagvlak. Dat is in dit geval een lastige klus.

Mij valt in het antwoord van de minister op dat zij in de nota naar aanleiding van het verslag nogal stevig is over het succes van de bestuurlijke samenwerking die er op dit moment op het eiland is. Zij sprak over stroperigheid en over gebrek aan vertrouwen. De minister is in dit debat voorzichtiger met argumenten en antwoorden. Komt het beeld dat zij in haar verslag heeft geschetst overeen met het beeld dat zij van dit overleg heeft?

Ik kan mij erin vinden dat de identiteit en de eigenheid van de dorpen een plaats moeten krijgen in de nieuwe gemeente. Ik weet wel dat het niet de taak van de leden van de tweede Kamer is om daarover opmerkingen te maken, maar er moeten ook in de nieuwe gemeente waarborgen zijn voor bijvoorbeeld de zondagsrust en het belang van de visserij. Ik wijs de minister erop dat men in het proces van de gemeentelijke herindeling van Harenkarspel, Schagen en Zijpe uiteindelijk tot een soort programma is gekomen waarin bepaalde ambities zijn opgenomen die men graag wilde vastleggen. Zijpe was in deze herindeling ook een kritische partner, maar uiteindelijk hebben de gemeenten door samen het overleg aan te gaan en van tevoren een aantal zaken te benoemen, een belangrijke stap kunnen zetten, ook voor het draagvlak. De leden van de Kamer gaan hier niet over, maar ik wijs de minister er wel op dat dit bij die herindeling positieve invloed heeft gehad op het vervolg van het proces.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Bij de bespreking van dit wetsvoorstel realiseer ik mij weer wat een verschil het maakt of gemeenten het bij een herindeling met elkaar eens zijn dan wel dat er grote verschillen van inzicht bestaan. Als alle gemeenten dit met elkaar hadden gewild, zou mijn fractie het niet moeilijk hebben gehad met dit wetsvoorstel. Als het de wens is van de betrokken gemeenten, kunnen wij ons daarin vinden. Het probleem is nu dat een van de gemeenten zegt dat zij de argumenten goed heeft gehoord, maar dat zij dit niet de beste oplossing vindt. Dan ligt de klemmende vraag voor of de problemen zodanig ernstig zijn en de alternatieven zodanig ontoereikend dat je niet anders kan dan een gemeente met dwang in de herindeling betrekken.

Ik heb goed naar de minister geluisterd en ik heb eerder ook de schriftelijke gedachtewisseling gevolgd, maar ik kan helaas niet tot de conclusie komen dat de argumenten sterk genoeg zijn. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren om tegen dit wetsvoorstel te stemmen.

Terugkijkend in het proces vind ik de opdracht aan de commissie-Schutte lastig. Gedeputeerde Staten vroegen aan de commissie een advies uit te brengen nadat zij had nagegaan hoe kan worden gekomen tot één gemeente Goeree-Overflakkee. Er mochten alternatieven worden aangedragen, maar alleen als iedereen het daarover eens zou zijn. Dat is natuurlijk wel een heel sterke sturing. Zou dit geen kwaad bloed zetten bij de gemeenten omdat zij de indruk hebben dat dit door de provincie wordt opgelegd? Komen andere alternatieven waarvoor misschien ook voldoende draagvlak is, bijvoorbeeld een twee-tweevariant, wel voldoende tot hun recht als er zo wordt gestuurd in het voortraject? Wordt hiervan geleerd voor andere wetsvoorstellen en herindelingen of gaat het dan ook weer op dezelfde manier?

Ik heb al gezegd dat de SGP-fractie tegen dit wetsvoorstel zal stemmen. Ik kan echter ook tellen en ik stel vast dat in ieder geval in deze Kamer een meerderheid voor dit voorstel is. Als dit wetsvoorstel ook in de Eerste Kamer voldoende steun krijgt, doe ik nogmaals een klemmend beroep op de minister om bij de uitvoering en de uitwerking van het voorstel de identiteit en eigenheid van de verschillende plaatsen en kernen duurzaam te respecteren, niet alleen op korte termijn, maar ook voor de langere termijn. Het punt van de zondagsrust is al genoemd.

De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Ook wij hebben geworsteld en worstelen met dit wetsvoorstel. Wij zijn het volstrekt oneens met de minister als zij beweert dat dit wetsvoorstel voldoet aan het nieuwe beleidskader, ook na toetsing. In haar brief van 29 januari schrijft de minister dat er sprake kan zijn van optreden door een provincie als de bestuurskracht van een gemeente zodanig is verzwakt als gevolg van bestuurlijke en financiële problemen, dat deze op eigen kracht of binnen samenwerkingsverbanden de zaken niet meer adequaat kan oppakken. In die situatie, en uitsluitend in die situatie, kan sprake zijn van een herindeling tegen de zin van een gemeente. De minister verwijst hiervoor nog naar de motie-Van der Staaij. Het zou de minister sieren als zij dit zou erkennen, en zou zeggen dat deze herindeling voortvloeit uit het oude beleidskader. Ik roep haar op om dat te doen, opdat de Eerste Kamer, meer nog dan de Tweede Kamer, zo’n wetsvoorstel zal beoordelen op zijn consistentie en op het principe van behandeling van alle burgers in dit land op dezelfde manier.

Met de minister zeg ik dat herindelen geen wiskunde is. Maar tegen de minister zeg ik dat herindeling ook geen goochelen is. Dat lijkt toch het geval, wanneer zij in deze situatie zegt dat die noodzaak en urgentie er wel zijn, maar bijvoorbeeld niet bij de Krimpenerwaard, en de gemeenten daar de ruimte geeft om ambtelijke samenwerking te organiseren. We moeten nog maar afwachten wat zij straks doet met de voorstellen die mogelijk uit de provincie Friesland zullen komen, of uit de provincie Gelderland, waar achter Arnhem en Nijmegen ook het een en ander aan de hand is. De Partij van de Arbeid betreurt dit zeer. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister.

De Partij van de Arbeid is het wel met de minister eens als deze stelt waarmee de bewoners en bedrijven van Goeree-Overflakkee het meest zijn gediend. Naar onze smaak is dat een herindeling, zoals voorgesteld. Wij hanteren dan ook niet dat vermaledijde nieuwe beleidskader van voorganger Donner van deze minister, gevoed door de verdeeldheid van de CDA-fractie. Wij hanteren ons eigen beleidskader. In eerste termijn ben ik daarop uitvoerig ingegaan.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil de minister bedanken voor haar reactie. Ik moet wel zeggen dat de antwoorden van de minister mij nog niet geheel hebben kunnen overtuigen. Bij mij leeft echt nog steeds het gevoel om tegen dit voorstel te gaan stemmen. Ik zal het daarover nog hebben met mijn fractie.

Het is geen wiskunde. Nu was ik daar vroeger niet zo goed in, maar ik was ook niet zo goed in goochelen. Wat mij betreft houden we het dus maar gewoon bij heldere beleidskaders, en de toetsing daaraan. Op dat punt zitten nog steeds mijn grootste vragen. De verhouding tussen het nieuwe en het oude beleidskader blijft wat onduidelijk, maar ook de visie op de rol van de provincie blijft warrig. Wat zijn «uitzonderlijke situaties»? Mij lijkt dit ook geen recht doen aan de duidelijkheid die de provincies nodig hebben. Ik kan mij daarom ook goed aansluiten bij de wijze waarop de heer Van der Staaij kort samenvatte hoe het proces is verlopen en hoe er toch op de een of andere manier is gestuurd naar conclusies. Voor mijn fractie blijft verder mistig hoe en of er met betrekking tot dit voorstel sprake is van herindeling als enig reëel alternatief; ik denk dat ook daarover nog veel meer zou kunnen worden gezegd. Ook blijft onduidelijk in hoeverre, naast het bestuurlijk draagvlak, het alternatief voldoende inhoudelijk perspectief biedt voor de toekomst.

Ik heb nog een vraag over het drie-plus-éénalternatief. De minister heeft het over onvoldoende draagvlak, maar zou dat geen goed perspectief zijn, puur op inhoudelijke gronden? De argumenten van stroperigheid en gebrek aan draagvlak blijken toch wel erg doorslaggevend te zijn. Ik ga dat argument van «gebrek aan draagvlak» wel onthouden, voor momenten waarop het kabinet met een voorstel komt dat op een gebrek aan draagvlak stuit, maar op de een of andere manier toch moet worden doorgezet. Neem bijvoorbeeld de bezuinigingen op natuur, of op de Wmo, en zo zijn er meer zaken te noemen.

Ik heb een motie voorbereid. Gezien de huidige verhoudingen lijkt het me heel belangrijk dat er nog eens goed wordt gesproken over hoe aan de bezwaren en reserves van Goedereede tegemoet kan worden gekomen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de gemeente Goedereede zich structureel heeft verzet tegen een herindeling met Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee, maar conform haar verplichtingen constructief heeft meegewerkt aan de voorbereidingen hiervan middels het tweesporenbeleid;

overwegende dat dit verzet mede is ingegeven door de vrees over het niet kunnen waarborgen van het voorzienings-, kwaliteits- en investeringsniveau;

overwegende dat de regering heeft aangegeven dat het een belangrijke opdracht is van de nieuwe gemeente om de bezwaren en reserves in Goedereede zo veel mogelijk weg te nemen;

verzoekt de regering, met inachtneming van de gemeentelijke autonomie, met de betrokken gemeenten in gesprek te gaan om te bezien op welke manier er recht kan worden gedaan aan de bezwaren en reserves van Goedereede,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink, Ortega-Martijn en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (33 175).

De heer Schouw (D66): Ik heb natuurlijk alle waardering voor de motie van mijn collega, maar ik heb niet gehoord wat mevrouw Wiegman nu precies wil. Zij constateert dat er bezwaren zijn en wil dat daaraan tegemoet wordt gekomen. Maar wat moet de minister nu precies doen om haar motie uit te voeren? Het is mij echt niet duidelijk wat mevrouw Wiegman wil.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Het moet blijkbaar binnen een korte termijn worden afgerond. Om dat mogelijk te maken is snelheid nodig, maar gezien alle bezwaren en het verzoek van Goedereede om uitstel vind ik het niet raar om de minister te verzoeken met de gemeenten in gesprek te gaan. Ik vind dat zeker ook belangrijk, omdat het Rijk een belangrijke stem heeft. Wij overleggen hierover niet voor niets met elkaar.

Ik ben mij ervan bewust dat een meerderheid van de Kamer met het voorstel zal instemmen. Deze motie is met het oog daarop een ultiem middel om er via een gesprek het maximale uit te halen en om de bezwaren zo veel mogelijk weg te nemen. Ik denk dus dat de minister daarbij een belangrijke rol kan spelen.

De heer Schouw (D66): Een ultieme poging is natuurlijk heel mooi, maar de Kamer moet wel weten wat mevrouw Wiegman precies bedoelt. Ik begrijp nu van haar dat er nog eens gekeken zou moeten worden naar de invoeringsdatum. Daarover hebben wij echter al gesproken. Is dat het dan of moet de minister nog meer doen? Moet zij bijvoorbeeld de zondagsrust regelen of moet zij een bepaald budget reserveren voor Goedereede? Ik vraag het maar, want als mijn fractie om een oordeel over deze motie wordt gevraagd, moet zij wel weten wat mevrouw Wiegman en de heer Van der Staaij beogen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): De afgelopen weken zijn er nog heel veel bezwaren en argumenten naar voren gebracht. Het lijkt mij daarom een goede zaak dat die allemaal nog een keer de revue passeren in een gesprek met de minister. Zij zegt namelijk in de schriftelijke beantwoording dat zij gelooft dat het vast en zeker goed komt met de diversiteit en dat er geluisterd zal worden. In de voorbereiding op dit wetgevingsoverleg hebben wij allemaal het nodige meegekregen van alle discussies en daarom lijkt mij een gesprek heel nuttig. Als men nog een keer met elkaar rond de tafel gaat zitten, kan men alle bezwaren nog eens op een rijtje zetten en met elkaar bespreken wat daar eventueel concreet aan kan worden gedaan.

Nu een meerderheid van de Kamer voor het voorstel is, dien ik deze motie in als een ultiem middel om de partijen er in een gesprek het beste uit te laten halen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De minister zei dat de gemeente Goedereede een prima tweesporenbeleid voert. De samenwerking en de voorbereiding op de herindeling verlopen vrij goed en dat betekent dat de partijen met elkaar in gesprek zijn. Wat voegt u motie daaraan dan nog toe? Men is immers sowieso al met elkaar in gesprek.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Het leuke is natuurlijk wel dat dit tweesporenbeleid een van mijn argumenten is. Juist omdat het zo goed loopt, is het zo verrassend dat er in Goedereede nog steeds bezwaren en reserves leven. Ik houd er dan ook aan vast dat het goed zou zijn dat de minister met alle partijen rond de tafel gaat zitten om dingen nog een keer door te spreken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Maar welke verwachtingen schept mevrouw Wiegman daarmee niet bij de mensen in het gebied? Dat wordt mij niet helemaal duidelijk. In het dictum staat bovendien «met inachtneming van de gemeentelijke autonomie». Dat betekent dat de gemeenten er uiteindelijk zelf uit zullen moeten zien te komen. Ziet mevrouw Wiegman de minister soms als een soort procesbegeleider die ervoor moet zorgen dat de verschillende partijen met elkaar om de tafel gaan zitten? Dat zou vreemd zijn, aangezien die partijen sowieso al met elkaar aan tafel zitten. Mevrouw Wiegman schrijft zelf in haar dictum «met inachtneming van de gemeentelijke autonomie». Dat betekent dat de gemeenten er zelf uit moeten komen. Ziet zij de minister als een soort «procespersoon» die partijen rond de tafel brengt die sowieso al rond de tafel zitten?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Deze motie is bedoeld als een ultieme poging om te zien of je mensen rond de tafel kunt krijgen om nog eens de reserves en de bezwaren te bespreken. Ik denk dat het goed is als de minister, die dit voorstel vanavond heeft verdedigd, nog eens in gesprek gaat, juist omdat zij zelf aangeeft dat zij hier niet zit als een wiskundige of een proceduretijger.

Voorzitter: Heijnen

De heer Van Beek (VVD): Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording in eerste termijn. De beantwoording was uitgebreid en zeer volledig. Wij hebben in eerste termijn al gezegd dat er steeds gezocht is naar draagvlak, daar waar het doel van deze herindeling is om te komen tot versterking van de bestuurskracht op het eiland. Het probleem dat zich in deze heel specifieke situatie voordoet, namelijk dat er geen echt alternatief is daar waar dat in andere voorstellen soms wel het geval is, heeft als gevolg dat er een keuze gemaakt moet worden. Ik denk dat de minister goed heeft aangegeven waarom deze keuze gemaakt moet worden en waarom de regering dan uitkomt op het voorstel dat voor ons ligt.

Ik heb in eerste termijn gevraagd naar de ingangsdatum. Ik heb niet gevraagd om uitstel van de besluitvorming. Deze moet naar mijn mening nu plaatsvinden. De minister heeft haarscherp aangegeven waarom het naar haar opvatting beter is om zodra het besluit genomen is, het meteen te effectueren in 2013, in combinatie met een raadsperiode van vijf en een kwart jaar daaropvolgend, om de gemeente hiermee in alle rust alle kansen te geven.

De minister is helder geweest over de noodzaak van een kernenbeleid en heeft de lokale politieke partijen opgeroepen om ervoor te zorgen dat dit element helder tot stand komt.

Ik weet niet wat ik moet met de motie die is ingediend door collega Wiegman. Deze komt pas in stemming nadat er over het wetsvoorstel gestemd is. Dat lukt niet, dus zou er over de motie gestemd moeten worden in plaats van over het wetsvoorstel. Dat zou inhouden dat wij de besluitvorming stilzetten en dat lijkt mij voor alle betrokkenen het allerslechtste. Het alternatief om te komen tot een gemeente van 33 000 en er daarnaast een van 12 000 te handhaven – ik spreek even in ruime getallen – is buitengewoon slecht voor de ontwikkeling van het eiland. Immers, dan komt er altijd weer een moment waarop wij de discussie over herindeling opnieuw moeten starten. Ik denk dat wij dat het eiland niet aan moeten doen. Wij moeten de knoop doorhakken – voor een aantal is dat een zure appel – en tot het besluit komen om deze herindeling per 1 januari 2013 effectief te maken.

De voorzitter: Ik geloof dat mevrouw Wiegman een antwoord wil geven op een vraag die u verstopt hebt in uw tweede termijn.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Als de heer Van Beek dit als een belangrijke procedurele gang van zaken ziet en zeker als hij zegt dat hij wat voelt voor de motie, kan ik hem natuurlijk helpen door te vragen of de motie eerst in stemming kan worden gebracht. Als hij zegt «doe toch maar niet», is er, ook als er ingestemd wordt met een voorstel, altijd nog ruimte voor gesprek. Dat heb ik de afgelopen jaren wel gemerkt tijdens mijn Kamerlidmaatschap. Besluiten over een wetsvoorstel hoeven gesprekken niet in de weg te staan.

De heer Van Beek (VVD): Dat laatste, die stelling, deel ik. Stel dat wij eerst over deze motie stemmen. Als er dan toch over het wetsvoorstel gestemd wordt, kun je de motie niet meer uitvoeren. Dan is er immers reeds een feit gecreëerd. Dus ik denk dat u echt zult moeten kiezen in de zin of u voor of tegen het wetsvoorstel bent. Dat los je met deze motie niet op. Het is in ieder geval mijn advies aan mijn fractie om de motie niet te steunen.

De heer Van Raak (SP): Dat maakt het weer een beetje overbodig. Wij zouden natuurlijk ook morgen de motie in stemming kunnen brengen en de week erop het wetsvoorstel. Dat is procedureel geen enkel probleem. Dan kan de minister kijken hoe zij deze motie, mocht die worden aangenomen, kan uitvoeren.

De heer Van Beek (VVD): Ik vind ook niet dat dat serieus is in de richting van Goedereede. Die mensen hebben daar heel lang heel goed over nagedacht. Dan moet je niet zeggen: laten wij de minister een week geven om het probleem op te lossen. Zo werkt het niet. Je zult uiteindelijk in deze situatie een keuze moeten maken. Daar is de politiek voor. Als je dat zorgvuldig doet, denk ik dat daar goed mee te leven valt. Maar zeggen; minister, u hebt een week en dan kunt u het probleem oplossen, dat kan helemaal niet. Volgens mij heeft mevrouw Wiegman dat ook niet bedoeld.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Laat ik deze suggestie in ieder geval van tafel halen, want dat is absoluut niet de bedoeling. Als het gaat om verwachtingen tegenover Goedereede, wijs ik erop dat hier volgens mij heel veel mensen uit de omgeving zitten. Zij hebben hier allemaal knopen en mensen geteld, dus volgens mij hoeft deze motie niet zo te worden uitgelegd dat dit verkeerde verwachtingen kweekt. Maar of dit wetsvoorstel nu wordt aangenomen of niet, volgens mij moet er altijd ruimte kunnen zijn voor een gesprek over de bezwaren en zou het kijken hoe je daarin tegemoet kunt komen eigenlijk ook op draagvlak – om dat woord maar eens te gebruiken – moeten kunnen rekenen in deze Kamer.

De heer Van Beek (VVD): Ik heb daarmee mijn betoog beëindigd.

Voorzitter: Van Beek

Minister Spies: Voorzitter. Het spijt mij natuurlijk zeer dat ik een aantal van de leden van uw Kamer niet heb kunnen overtuigen van nut en noodzaak van dit voorstel en ook niet van het feit dat dit het meest wenselijke alternatief is, om het maar heel vriendelijk te formuleren. Maar daar moet je dan soms ook maar genoegen mee nemen.

Ik ben het echt niet met de heer Van Raak eens dat wij nu bij wijze van spreken over één nacht ijs zijn gegaan en een te snelle conclusie hebben getrokken voor de drie gemeenten die in zijn ogen wellicht ook gezamenlijk een goede toekomst hadden kunnen hebben.

De heer Lucassen heeft nog melding gemaakt van het feit dat naar zijn overtuiging ook de provincie in de intergemeentelijke samenwerking wellicht een stimulerende rol had kunnen spelen. Uit betrouwbare bron kan ik u melden dat er sprake is van heel nauwe betrokkenheid van de provincie bij de intergemeentelijke samenwerking. Maar wij moeten natuurlijk wel uitkijken dat wij geen taken in een wat diffuus en grijs gebied met elkaar gaan vermengen. Overigens, de inhoudelijke opgave is wel even iets breder dan de heer Lucassen deed veronderstellen met «een beetje natuur, een beetje toerisme, een beetje vergroening». Ook als je praat over behoud van economische activiteit, werkgelegenheid en een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat op Goeree-Overflakkee hebben wij het over de volle kern van het gemeentelijke takenpakket en is een nieuwe gemeente beter toegerust dan de huidige vier gemeenten afzonderlijk om juist aan die opgave, die echt een buitengewoon grote regionale samenhang heeft, tegemoet te komen.

De heer Lucassen (PVV): In aanvulling op wat de minister zegt, ik ben bang dat zij mijn intonatie misschien iets ander heeft geïnterpreteerd dan ik bedoeld heb, want ik ben mij er terdege van bewust dat er heel grote opgaven liggen, zeker in krimpgebieden, maar des te meer pleit ik ervoor om meer samen te werken met andere gemeenten en met de provincie in plaats van direct over te gaan tot een herindeling. Maar het formaat van de opgave is mij terdege bekend.

Minister Spies: In mijn beleving is die ook nog urgent, dus vandaar het voorstel om wel tot herindeling over te gaan. Ik ben blij dat in ieder geval de heer Schouw die argumenten deelt.

Mevrouw Bruins Slot geeft aan dat de vandaag door mij gekozen woorden misschien iets minder stellig zijn dan de woorden die in de nota naar aanleiding van het verslag zijn opgenomen. Ik heb heel nadrukkelijk ook vanavond het woord «stroperigheid» gehanteerd. In mijn beleving zit daar geen zachter sausje overheen dan in de nota naar aanleiding van het verslag.

Ik denk zeker dat de in Noord-Holland met Zijpe opgedane ervaringen gebruikt kunnen worden bij andere herindelingstrajecten en dus ook bij dit traject. Men is daar van harte toe uitgenodigd. Desgewenst zijn wij vanuit het departement bereid om die ervaringen te delen.

In antwoord op een vraag van zowel mevrouw Bruins Slot als mevrouw Wiegman merk ik het volgende op. Wij zien dat de gemeenten inderdaad gevieren bezig zijn het tweesporenbeleid in positieve zin uit te voeren. Daarin hebben zij – ik heb dat daarstraks ook al aangegeven – de contouren voor een nieuwe organisatie geschetst, waarbij zij ook heel nadrukkelijk kiezen voor een vorm van gebiedsgericht werken. Zij geven aan, recht te willen doen aan de verschillende karakteristieken en de verschillende elementen. Daarmee geeft de nieuwe gemeente al aan dat zij ook in de huidige samenstelling recht wil doen aan de verschillen die er lokaal zijn. Ik ben het zeer met mevrouw Bruins Slot eens dat de eigen identiteit nadrukkelijk een plek hoort te krijgen – ook duurzaam, zeg ik tegen de heer Van der Staaij – in de nieuw te vormen gemeente.

Ondanks het feit dat de heer Heijnen en ik elkaar niet vinden op het beleidskader, ben ik hem wel oprecht erkentelijk voor het feit dat hij op basis van zijn eigen partijpolitieke afwegingen tot een conclusie komt die vergelijkbaar is met die van het kabinet. Misschien moet ik hem nog het volgende toegeven. Vanavond heb ik mijn argumentatie heel erg gericht op de inhoudelijke criteria van samenhang, urgentie en draagvlak en mij weinig gelegen laten liggen aan het hele proces. Met de heer Heijnen ben ik het eens dat de afspraken die ik daarover heb gemaakt met de commissaris – u hebt de brieven daarover ontvangen – zorgen voor een verandering ten opzichte van de situatie in het verleden, toen provincies zich royaal het recht toe-eigenden om op eigen initiatief met bemiddelingsvoorstellen te komen. Ik denk dat het kabinet – dat blijkt ook uit de brieven die de heer Heijnen aanhaalt – terughoudender is ten aanzien van het eigen initiatief van de provincies en daar nadrukkelijker criteria aan heeft verbonden. In dat opzicht kan ik mij dus iets van zijn kritiek voorstellen.

Mevrouw Wiegman kan ik zeggen dat ik heb geprobeerd aan te geven dat het voorstel wel degelijk mede gedragen wordt door heel zwaarwegende inhoudelijke argumenten. Dat gaat nadrukkelijk verder dan alleen het toetsen van het draagvlak, zoals mevrouw Wiegman in tweede termijn betoogde, alsof ik geen oog zou hebben voor de inhoudelijke argumenten voor deze herindeling. Dat is in mijn beleving nadrukkelijk anders. Mijn argumenten kunnen mevrouw Wiegman niet overtuigd hebben, maar ik heb die wel degelijk gegeven.

Ik ben blij met de steun voor het handhaven van het huidige tijdpad. Ik hoop dat de behandeling van het voorstel in de Eerste Kamer met dezelfde voortvarendheid ter hand genomen zal worden als hier het geval is geweest.

Ik kom tot slot bij de motie van mevrouw Wiegman. Die kan inderdaad zo worden gelezen alsof wij het hele wetsvoorstel nog maar eens moeten aanhouden en met de gemeenten op herhaling moeten over dat wat er aan bezwaren bij Goedereede leeft. Niet dan nadat daaraan recht is gedaan, kunnen wij tot een heroverweging van het voorstel komen. Ik begrijp dat mevrouw Wiegman het uitdrukkelijk niet zo heeft bedoeld, maar ik vind het toch wel ingewikkeld dat de motie op deze manier is geformuleerd, juist omdat zij voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Daar komt nog bij de manier waarop mevrouw Wiegman het formuleert, namelijk dat er toch niets op tegen kan zijn om eens een keer met de gemeenten om de tafel te gaan zitten. Natuurlijk is daar niets op tegen, maar het gaat er wel om welke verwachtingen daarmee worden gewekt. Mevrouw Wiegman neemt ook hier woorden in de mond, dat de minister nog eens zou moeten bezien op welke wijze zij een bijdrage kan leveren. Maar waar bestaat die bijdrage uit? Wat kan er nog gedaan worden? Ik heb nadrukkelijk aangegeven dat op twee manieren in ieder geval tegemoet kan worden gekomen aan de bezwaren van Goedereede. Dat waren financiële argumenten en argumenten om recht te doen aan de eigen identiteit die in de diverse kernen en dorpen verschillend beleefd wordt. Dat zijn naar mijn mening twee belangrijke argumenten die in ieder geval kunnen helpen om recht te doen aan de bezwaren en de reserves in de gemeente Goedereede. Ik kan mij in alle eerlijkheid niet voorstellen wat mevrouw Wiegman nog meer vraagt van deze minister. Als zij daar geen helder antwoord op kan geven, kan ik weinig anders doen dan aanvaarding van deze motie ontraden.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik ga een poging doen! Heel nadrukkelijk stel ik in mijn overweging dat een belangrijke opdracht is voor de nieuwe gemeente om de bezwaren en reserves in Goedereede zo veel mogelijk weg te nemen. Dat heeft de minister ook benadrukt. Ik zit te denken aan een bijdrage van de minister in de vorm van een handreiking. In de behandeling van het wetsvoorstel over maatschappelijke ondersteuning gaat het over het Rijk en gemeenten en om het feit dat het anders moet. Het is heel normaal om handreikingen op te stellen.

Minister Spies: Die zijn er legio, ook op het gebied van de herindeling!

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Vandaag is weer benadrukt dat er nog bezwaren, reserves en vragen in Goedereede leven. Wat is er dan mis mee om dat nog eens goed te benoemen en een handreiking op te stellen om daaraan tegemoet te komen? Het is niet iets nieuws of iets wat blokkeert, maar meer de vraag of wij met elkaar nog een stap kunnen maken om het maximale eruit te halen. Ik wijs op het werken met handreikingen zoals met zo veel onderwerpen al gebeurt.

Minister Spies: Er zijn legio handreikingen. Er wordt voorzien in frictiekosten. Ik heb aangegeven dat ik benieuwd ben naar bezwaren en reserves die mevrouw Wiegman nog weet te benoemen anders dan die die met draagvlak te maken hebben. Ik heb haar echter geen andere bezwaren en reserves horen noemen dan de financiële reserves en de reserves die bestaan ten aanzien van het behoud van de eigen identiteit. Ik ben net als de leden van deze Kamer heel uitgesproken geweest in de opdracht die primair bij de nieuwe gemeente komt te liggen, namelijk om daaraan zo veel mogelijk recht te doen. Ik constateer dat mevrouw Wiegman tot op heden in ieder geval geen aanvullende bezwaren of reserves heeft benoemd. Ik constateer eveneens dat de handreiking waarom zij vraagt royaal voorradig is. In een milde bui zeg ik dat de motie overbodig is. Als zij geformuleerd blijft zoals zij nu geformuleerd is, houd ik vast aan het oordeel dat aanvaarding moet worden ontraden, omdat de motie op meer dan een manier kan worden gelezen.

De voorzitter: Wij kunnen de beraadslaging over dit wetsvoorstel hiermee besluiten. Ik stel voor om dit wetsvoorstel en de motie aan te bieden voor de stemmingslijst van 24 april, dus van dinsdag over een week.

De heer Van Raak (SP): Waarom niet morgen?

De voorzitter: Dat lijkt mij wat erg vlug.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Het is bij wetgevingsoverleg op maandag gebruikelijk om een week later te stemmen. Ik geloof niet dat er heel zwaarwegende argumenten zijn om het per se morgen te doen. Ik ben hier als vervanger en vind het erg prettig om de ruimte te hebben voor terugkoppeling. Ik stel voor om ons aan de gewone termijnen te houden.

De voorzitter: De grens ligt bij de Eerste Kamer en die is 26 april. Dat wordt dus erg krap en ik was dan ook heel erg blij toen u mij corrigeerde. Dat is normaal niet het geval, maar in dit geval ben ik er gevoelig voor. Tegelijkertijd begrijp ik dat u in uw fractie overleg wilt hebben.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Het was mij niet helemaal helder waarom wij zouden afwijken van de gebruikelijke dinsdag in de week na het wetgevingsoverleg op maandag.

De voorzitter: Daar is een goede reden voor. We willen graag dat de Eerste Kamer dit voor het zomerreces behandelt. Wanneer er amendementen voorliggen, is het wat lastiger. In dit geval bent u voor of tegen het wetsvoorstel. Met alle respect, dat moet in uw fractie te behappen zijn. Ik stel voor om het op de stemmingslijst van morgen te krijgen. Ik dank de minister, haar medewerkers en de collega’s en wens u allen een goede reis naar huis.

Sluiting 21.38 uur.