Kamerstuk 33033-20

Verslag van een algemeen overleg

Wapen- en munitiebezit

Gepubliceerd: 16 november 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33033-20.html
ID: 33033-20

Nr. 20 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 november 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 3 november 2016 overleg gevoerd met de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 26 oktober 2015 met de reactie op verzoeken van de commissie over wijziging Circulaire wapens en munitie (Kamerstuk 33 033, nr. 14);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 14 april 2016 met de beleidsreactie op rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie naar uitvoering korpscheftaken Wwm en Wpbr (Kamerstuk 29 628, nr. 629);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 14 april 2016 inzake het onderzoek naar luchtdrukwapens (Kamerstuk 33 033, nr. 18);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 28 juni 2016 inzake de stand van zaken met betrekking tot het EU-richtlijnvoorstel en actieplan inzake vuurwapens (Kamerstuk 33 033, nr. 19).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De waarnemend griffier van de commissie, Hessing-Puts

Voorzitter: Van Oosten

Griffier: Verstraten

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Helder, Kooiman, Marcouch en Van Oosten,

en de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 10.11 uur.

De voorzitter:

Welkom bij dit algemeen overleg over schietsport in Nederland. Wij hebben dit overleg gepland van 10.00 tot 13.00 uur. Ik zie het als mijn taak als waarnemend voorzitter om het niet langer te laten duren dan tot 13.00 uur. Ik zal tijdens dit overleg tevens optreden als woordvoerder namens de VVD. Op de momenten dat ik dat doe, zal mevrouw Helder de voorzittershamer hanteren. De spreektijden bedragen vier minuten per spreker. Ik sta maximaal twee interrupties op elkaar toe.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik kan heel kort zijn, want mijn fractie is het eens met veel van de punten die de Staatssecretaris noemt. Op twee punten is dat niet het geval. Die zal ik vandaag dan ook benoemen, maar niet nadat ik een korte inleiding heb gegeven.

Er moet een evenwicht zijn tussen de sportbeoefening en de veiligheid van de maatschappij. Iedereen weet dat er naar aanleiding van het incident in Alphen aan den Rijn al maatregelen zijn genomen. Mijn fractie was het daarmee eens. De woordkeuze was wat apart, maar ik heb toen gezegd: je moet niet doorschieten. Mijn fractie vindt dat nog steeds. We moeten het niet overreguleren. Sportbeoefening moet mogelijk blijven. We moeten een scherp onderscheid blijven maken tussen legaal en illegaal vuurwapenbezit. Dat laatste moet natuurlijk keihard worden bestreden. Je moet dan niet zijn bij degenen die met een wapenvergunning met verlof, zoals het zo mooi heet, hun sport beoefenen.

Dat brengt mij bij de twee punten die ik heb, te beginnen met het verbod op de zwaarste categorie luchtdrukwapens. De argumentatie die de Staatssecretaris voor dat verbod heeft gegeven, vindt mijn fractie niet overtuigend. Zij is het daarmee dus ook niet eens. Ik snap de overweging. Er kan inderdaad schade mee worden aangericht, maar er zijn «maar» een paar incidenten. Ik zet dat met opzet tussen aanhalingstekens, want ieder incident is er een te veel. Het gaat mijn fractie echter te ver om dan direct met een verbod te reageren.

Mijn andere punt betreft de vuurwapenrichtlijn. Ik wijs hierbij op de standpunten van de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) en de Nederlandse Parcours Schutters Associatie (NPSA). De NPSA zegt dat er weliswaar een uitzondering kan worden gemaakt, maar dat de beperking in de richtlijn op basis van magazijncapaciteit erop zou neerkomen dat het huidige legale bezit van een groot aantal semiautomatische vuurwapens voor die sportcategorie wordt verboden. Omdat er een uitzondering kan worden gemaakt, zou het in de praktijk niet zo hard landen. De NSPA heeft echter de vrees dat de uitzondering niet wordt geïmplementeerd. Wil de Staatssecretaris hierop een reactie geven, liefst zelfs met een garantie? Het standpunt van de KNSA is heel kort. Zij zegt betrokken te willen worden bij het implementatieproces. Mijn laatste vraag aan de Staatssecretaris is of hij kan bevestigen dat de KNSA daarbij betrokken wordt.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Laat ik maar direct beginnen met de bespreking van het rapport over luchtdrukwapens dat er op initiatief van de SP-fractie is gekomen. De SP maakt zich al langere tijd zorgen over het gebruik van zware luchtdrukwapens. We stelden hierover in 2011 al Kamervragen. Hoewel we het vandaag hebben over de sport, zijn de zorgen met name gericht op mensen die deze wapens juist niet gebruiken voor sport, maar om bewust schade aan te brengen aan zowel mens als dier. Uit de cijfers van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat het niet om een paar incidenten gaat, zoals collega Helder zei. Er worden jaarlijks gemiddeld 60 incidenten geregistreerd en dit aantal neemt jaarlijks toe. Hierbij zijn dertien personen geraakt. Er zijn twee incidenten met dodelijke afloop bekend.

Eind 2014 stelde ik mondelinge vragen aan Minister Opstelten naar aanleiding van een uitzending van EenVandaag. Ik stond niet alleen met mijn zorgen. Ook de collega's van de Partij van de Arbeid en het CDA hebben hierover kritische vragen gesteld, met name omdat deze wapens makkelijk via internet en dumpzaken te kopen waren. We hebben toen gevraagd om meer restricties aan te brengen. Minister Opstelten heeft de situatie toen bekeken. Hij gaf aan dat ook hij datgene wat mijn collega's en ik naar voren brachten, zorgelijk vond. Het kwam niet vaak voor dat Minister Opstelten dat vond. Hij wilde de situatie grondig onderzoeken. Dat hebben hij en de Staatssecretaris dan ook gedaan. Dat onderzoek ligt vandaag voor ons.

De Staatssecretaris komt tot de conclusie dat luchtdrukwapens met een schotkracht van 80 joule onder de Wet wapens en munitie horen te vallen. Ik ben hem er zeer erkentelijk voor dat hij dit regelt. Dat was ook nodig, want een luchtdrukwapen van 80 joule is net zo zwaar als een licht vuurwapen. Het is dodelijk. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom hij niet de grens van 60 joule hanteert? Het NFI hanteert deze grenswaarde als het gaat om «potentieel dodelijk» of om de letselschade die kan worden veroorzaakt.

Ook ik heb gesproken met en brieven gelezen van mensen die als sport schieten met luchtdrukwapens. Ik ben het niet eens met alles wat zij zeggen, want ik wil wel graag dat er restricties komen voor luchtdrukwapens, zeker voor de zware wapens. Kan de Staatssecretaris speciaal voor hen nog eens aangeven wat er mogelijk verandert? De Staatssecretaris zegt namelijk ook dat de vergunningsplicht straks geldt voor enkele tientallen mensen. Een zorg die ik met de sportschutters deel, is de handhaving van die vergunningsplicht. Via dumpzaken en internet kun je gemakkelijk aan deze luchtdrukwapens komen. Hoe gaat de Staatssecretaris deze plicht precies handhaven?

Als ik het rapport van de inspectie lees over de handhaving van de Wet wapens en munitie door de politie, maak ik me over met name twee punten grote zorgen. Er is nog steeds onderbezetting bij de politie als het gaat om de handhavingstaak. Er is een tekort van 115 fte, dat mogelijk groeiende is vanwege het verloop van ouder personeel. Hoe gaat de Staatssecretaris dat oplossen? Daarnaast moet iedere politiemedewerker die is belast met de beoordeling van de wapenverlofaanvragen, een gerichte opleiding hebben doorlopen. Het gaat daarbij om een scholingstraject waarin medewerkers de risico's leren herkennen van met name gevaarlijke eenlingen. Niet iedereen blijkt geschoold te zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit kan en wat hij hiertegen gaat ondernemen?

Tot slot waren er het afgelopen jaar twee dodelijke schietpartijen in de relationele sfeer, waarbij het de vraag is in hoeverre de daders over een wapen hadden mogen beschikken. De politie ziet in dit kader mogelijkheden om het systeem van de meldkamer te koppelen aan het systeem van het team korpschefzaken. Kan de Staatssecretaris aangeven hoe het hiermee staat? Veel medewerkers werken helaas nog met papieren dossiers, en om die te koppelen aan twee ICT-systemen … Het is bekend dat dit bij de politie niet altijd soepel verloopt. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris dit heeft opgepakt.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. De titel van dit algemeen overleg is «Schietsport in Nederland», maar eigenlijk hebben we het over het reguleren van gevaarlijke wapens die ook dodelijk kunnen zijn. Veel Nederlanders beleven plezier aan de schietsport en doen dat op verantwoorde wijze. Toch vinden we dat er scherp moet worden gelet op deze legale wapens, opdat ze niet voor andere doeleinden worden gebruikt. Vandaag krijgt de Kamer de schone taak om onze samenleving te beschermen tegen gevaarlijk wapengebruik. Het leed dat ik heb gehoord en gezien in Alphen aan den Rijn, toen ik het winkelcentrum vlak na de dramatische beschietingen bezocht, is me bijgebleven tot op de dag van vandaag. Nooit meer mogen mensen als Tristan van der V. een wapenvergunning krijgen, ook al zijn zij lid van een schietvereniging. De politie mag echt geen steken laten vallen bij de vergunningverlening. Toch gaat het nogal eens fout, zegt de inspectie, want de politie kent de procedures wel, maar voert die niet goed uit. Had de politie Tristan van der V. drie keer goed in de ogen gekeken, zoals zij dient te doen, dan had Tristan van der V. die vergunning misschien nooit gekregen.

Ook hier draait het om de kwaliteit van de uitvoering. Mijn collega Kooiman zei net iets over de capaciteit, maar het gaat ook om de kwaliteit van de uitvoering. Wanneer heeft de politie de getrainde mensen in huis die de vergunning verantwoord kunnen verlenen, maar ook de nodige controles en het nodige toezicht kunnen uitoefenen? Ik lees dat de korpschef bezig is met een werklastberekening. Kunnen wij erop vertrouwen dat totdat hij levert, bijna niemand een wapenvergunning krijgt? Als je een wapenvergunning uitgeeft, moet je naar mijn mening ook in staat zijn om voor de afgifte de nodige controles te kunnen doen evenals het toezicht daarop te organiseren.

Mevrouw Helder (PVV):

Dit heeft zeker een relatie met datgene wat wij vandaag bespreken, maar het heeft ook een relatie met het wetsvoorstel Versterking stelsel legaal wapenbezit dat naar de Kamer is gekomen. Daarin staat het hele controleproces dat voorafgaande aan het afgeven van een verlof moet worden doorlopen. Heeft de heer Marcouch dat niet meegenomen? Vindt hij dat onvoldoende?

De heer Marcouch (PvdA):

Jawel, dat is voldoende, maar ik had het over de kwaliteit van de uitvoering. Je kunt een hoop procedures hebben. We lezen in het rapport van de inspectie dat die allemaal prima zijn. Zoals we ook na het incident in Alphen aan den Rijn zagen, is er echter een gigantische achterstand in bijvoorbeeld het toezicht op de vergunningen. Zaken voldoen dus vaak wel aan de regels, maar hoe zorgen we ervoor dat er genoeg capaciteit is, ook voor training en opleiding? De inspectie deelt die zorgen. Ik vind het belangrijk dat de politie die taken op orde heeft, omdat het vertrouwen dat de samenleving geeft aan schietverenigingen en aan de afgifte van vergunningen is gekoppeld aan de aanname dat er goed toezicht en goede controle plaatsvinden. De Staatssecretaris moet dat dus heel goed regelen.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik noemde het niet, maar zal het nu wel noemen. Mijn vraag was met name gebaseerd op de e-screener die zou moeten worden geïntroduceerd, de digitale vragenlijst die een potentiële verlofhouder zou moeten invullen. Misschien heeft de heer Marcouch al een standpunt daaromtrent.

De heer Marcouch (PvdA):

Ik vind het vooral onze taak om erop toe te zien dat hetgeen we met elkaar afspreken, ook gebeurt. Ik vind het prima dat daarbij moderne techniek en technologie worden gebruikt. Hoe de politie dat toezicht vervolgens vormgeeft, laat ik graag aan professionals. Belangrijk is dat ik na zo'n dramatisch incident niet achteraf wil lezen dat we dingen misschien hadden kunnen voorkomen als we datgene hadden gedaan wat we met elkaar hebben afgesproken. Daar zit mijn zorg. Ik zie dat de inspectie ook zorgen daarover heeft.

Voorzitter. De Staatssecretaris vindt ook dat zware luchtdrukwapens vergunningsplichtig moeten zijn. Dat ben ik met hem eens. Met luchtbuksen worden dieren beschoten en dingen vernield. Met sommige modellen kun je mensen verwonden en zelfs doden. De incidenten zijn misschien op de vingers van één hand te tellen, maar dat staat los van het feit dat je met zo'n wapen mensen kunt verwonden en doden. Hoe vervelend het ook is voor de vereniging van luchtbuksschutters, ik moet er niet aan denken dat zo'n luchtbuks het alternatief wordt voor het moeilijk verkrijgbare vuurwapen. Daarmee is het uiteindelijk vergelijkbaar.

Dat een vuurwapen moeilijk verkrijgbaar is, is overigens niet helemaal waar. Daar hebben we Europa voor nodig, want we blijven in gevaar zolang je de wapens over de grens makkelijk kunt krijgen of zolang ze daar zijn toegestaan. Ik ben dus tegen een afzwakking van de EU-Vuurwapenrichtlijn inzake het verbod op semiautomatische vuurwapens voor de schietsport. Wat gaat de Staatssecretaris doen om te voorkomen dat wij die wapens in Nederland toch moeten tolereren, met alle ellende van dien? Mag Nederland straks nog wel zijn eigen goede wapenwetgeving handhaven? Ik vind namelijk dat wij een goede wapenwetgeving hebben.

Ik vind het jammer voor de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie, de KNSA, maar dit is wel heel belangrijk. Ik druk hierop, want ik wil niet dat het zo gaat als met de nepwapens. De speelgoedrichtlijn zorgt er op dit moment voor dat de politie campagnes moet voeren om te waarschuwen voor het gevaar van nepwapens. Die worden heel vaak voor echt aangezien. Het risico is aanwezig dat de politie om die reden iemand verwondt of, zelfs nog erger, doodschiet. Ik vraag de Staatssecretaris hoe hij tegen dit probleem aankijkt en wat daaraan te doen is met de richtlijn.

Voorzitter: Helder

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik zou twee onderwerpen onder de aandacht willen brengen. In de eerste plaats de Europese Vuurwapenrichtlijn, waarover bij eerdere gelegenheden al met de Staatssecretaris en soms ook met de Minister gesproken is. Ik had vooral de vrees dat semiautomatische wapens geheel in de ban zouden worden gedaan voor de schietsporters. Hoewel ik heel goed besef waaruit de Vuurwapenrichtlijn ontstaan is en welke gruwelijkheden daaraan ten grondslag lagen, heb ik bij een werkbezoek aan een schietsportbond in Katwijk gezien dat de mensen daar met ontzettend veel plezier, passie en ook heel veel interne regels hun sport beoefenen. Ik vind dat daar ook oog voor moet zijn en dat voorkomen moet worden dat hun dat onmogelijk wordt gemaakt. Ik begrijp dat dat zo is, maar ik vraag daar van de Staatssecretaris bij deze gelegenheid nog wel de bevestiging van.

Aanvullend heb ik nog twee andere vragen. De schietsportbonden klagen bij mij en ook bij de collega's dat zij onvoldoende betrokken worden bij het verdere proces. Er zijn voor de schietsportbonden een aantal aspecten relevant die met name hun beslag zullen krijgen in implementatiewetgeving. Eén aspect vind ik zelf wel van belang. Als je een sport beoefent, wil je ook mee kunnen doen aan de wedstrijden. Die wedstrijden zijn niet altijd alleen in Nederland, maar soms ook over de grens. Ik kan niet goed plaatsen hoe ik dit moet beschouwen, maar ik vraag wel aandacht voor het feit dat het jammer zou zijn dat mensen de mogelijkheid ontnomen wordt om aan die wedstrijden mee te doen. Het enige wat ik nu door de Staatssecretaris toegezegd zou willen, is dat hij over dit thema met de schietsportbonden in contact blijft, zodat in de aankomende tijd goed overleg over de implementatie kan worden gevoerd.

Het andere onderwerp dat ik in navolging van de collega's wil aansnijden, betreft de luchtbuksen. Ik heb daar een behoorlijk aantal kritische vragen over. Die wil ik graag bij de Staatssecretaris neerleggen. Kan de Staatssecretaris mij vertellen welke argumentatie precies ten grondslag ligt aan dit voorstel? Hoe wordt omgegaan met een luchtbuks die in het buitenland gekocht wordt? Als in België de regels niet worden aangescherpt, zouden die luchtbuksen nog altijd vrijelijk in Nederland kunnen rondzwerven. Ik lees de brief van de Staatssecretaris zo dat er geen verbod komt op het gebruik van luchtbuksen boven een bepaald aantal joules, boven 80 joules. Of is het daaronder? Het gaat in ieder geval om de zware luchtdrukwapens. Begrijp ik nu goed dat er wel een verlof mogelijk is? Is het nog altijd mogelijk om met dit soort wapens je sport te beoefenen? Ik vind dit een zeer relevante vraag, want anders kan het beeld ontstaan dat het verboden wordt en dat is volgens mij niet zo. Ik ben ook benieuwd of de Staatssecretaris mij kan vertellen welke rol hij ziet en welke betrokkenheid er is geweest en nog zal komen van de sportbonden zelf, dus van de vereniging van de luchtbukseigenaren maar ook van de schietsportbonden. Zou het misschien ook een kans kunnen zijn om meer disciplines in de sport van het luchtbukswezen te ontwikkelen? Wat is eigenlijk het vervolgtraject op dit punt?

De heer Marcouch (PvdA):

Collega Van Oosten had een vraag over het feit dat je in België zo'n wapen gemakkelijk kunt verkrijgen. In die vraag proefde ik de veronderstelling dat wij onze wetgeving dan maar niet moeten aanscherpen. Heb ik dat goed begrepen? Als dit de lijn zou zijn en als we die redenering zouden doortrekken, geldt dit voor veel andere zaken die in Nederland verboden zijn en gehandhaafd worden, terwijl deze in België wel kunnen. Of is dit meer een aansporing voor de Staatssecretaris om dit Europees te regelen, waar ik natuurlijk voor ben?

De heer Van Oosten (VVD):

Ik heb het bedoeld als vraag: hoe ga je dit handhaven? Die vraag ligt er al, omdat de luchtdrukwapens nu bestaan en in omloop zijn. Als die in België gewoon aangeschaft kunnen blijven worden en als wij in Nederland andere regels zouden hebben, komt er wel degelijk een groot handhavingsvraagstuk aan de orde. Dit staat dan nog los van de vraag naar de wenselijkheid. Daarover heb ik diverse vragen aan de Staatssecretaris gesteld, evenals over de reden.

Voorzitter: Van Oosten

De vergadering wordt van 10.31 uur tot 10.37 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Het is goed om te horen dat de voorstellen die ik naar de Kamer heb gestuurd, in grote lijnen in goede aarde vallen. Ik heb gemerkt dat de vragen vooral twee kanten opgaan. Aan de ene kant wordt soms gevraagd «is het niet te streng?» en aan de andere kant wordt weer gevraagd: moet het niet strenger? We zullen bekijken waar we uitkomen.

Laat ik beginnen met het punt van de luchtdrukwapens. Mevrouw Helder was duidelijk daarover. Zij zei: ik begrijp de achtergrond daarvan; we hebben allemaal de beelden gezien van de incidenten, die zijn niet fraai, maar is dit gelet daarop niet een te zwaar middel? Ik denk het uiteindelijk niet, want anders had ik dit niet voorgesteld, maar dat is natuurlijk een beetje flauw. We hebben echt gekeken naar de vraag waar je de grens legt. Op basis daarvan komen wij in het voorstel op 80 joule. Los van de vraag hoe vaak het is gebeurd, is er het principiële punt dat we vuurwapens hebben verboden. Vuurwapens kenmerken zich door een bepaalde schotkracht. Je hebt nu te maken met een andere techniek, die vanaf de kracht van 80 joule dezelfde schotkracht heeft als een licht vuurwapen. Als je je wetgeving technologieonafhankelijk wilt maken, kijk je naar de schotkracht en dan is het dus logisch dat je ook voor deze wapens vanaf 80 joule een verlofplicht oplegt. Daarom heb ik voor deze grens gekozen en niet voor een lagere. Andere landen houden andere redeneringen aan, maar naar mijn mening sluit je met deze grens van 80 joule principieel heel nauw aan bij het huidige verbod op vuurwapens. Zo'n grens is natuurlijk altijd arbitrair, maar ik vind deze grens gelet op dit argument wel het sterkst verdedigbaar.

Mevrouw Helder heeft ook gevraagd naar de implementatie van de EU-richtlijn. In de concepttekst van de richtlijn staat de mogelijkheid om per lidstaat af te wijken, waarmee je de schietsport tegemoet zou kunnen komen. Mevrouw Helder vroeg: kunt u garanderen dat wij als Nederland die uitzondering maken? De heer Marcouch vroeg het precies omgekeerde, namelijk: kunt u er alstublieft voor zorgen dat we dat niet doen? Die twee vragen geven al aan dat ik het niet kan garanderen. Ten eerste is de richtlijn nog niet helemaal af. Ten tweede kan ik niet voorspellen of de Kamer zal vinden dat we hier wel of niet van moeten afwijken als die mogelijkheid inderdaad in de richtlijn zou komen te staan. Ik vind het logisch dat die ruimte wordt geboden in de richtlijn. Ik vind dat er, ook met het oog op de schietsport, goede argumenten te vinden zijn om daar gebruik van te maken, maar op het moment dat de richtlijn er is en in Nederland geïmplementeerd moet worden, zal de Kamer uiteindelijk bepalen of Nederland gebruik gaat maken van deze uitzonderingsmogelijkheid. Bij de implementatie zullen we nauw contact onderhouden met de belanghebbenden uit de schietsport. Als goedwillende gebruikers van deze wapens hebben zij er duidelijk belang bij dat er gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid. Maar goed, ik kan niet voorspellen wat de Kamer op dat moment zal besluiten.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik snap dat de parlementen over de implementatie gaan – daar ben ik het ook helemaal mee eens – maar onder de streep heb je dan wel het risico dat het ene land het wel implementeert en het andere niet. Ik ga ervan uit dat de Staatssecretaris dit gevaar ook ziet. Een garantie is te veel gevraagd, maar mag ik de Staatssecretaris dan wel vragen om zijn uiterste best te doen om ervoor te zorgen dat die uitzonderingsmogelijkheid de inzet blijft?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ook met het oog op de goedwillende sportieve gebruikers vinden we dat die mogelijkheid moet bestaan in de richtlijn, maar dat is inderdaad niet gegarandeerd. Het kan ook internationaal gezien gevolgen hebben voor het sportieve competitie-element. Als een land zegt dat het dit ondanks het grotere magazijn – daar heeft het specifiek mee te maken – nog steeds niet goed vindt, dan zul je dat daar niet kunnen doen. Meestal kom je tot zo'n afspraak als je er gewoon niet uitkomt en als het niet lukt om allemaal dezelfde lijn te trekken. Een terugvaloptie is dan om het beleid in grote lijnen gelijk te trekken en om daarbij tot op zekere hoogte ruimte te laten aan lidstaten om af te wijken. Meestal wordt dat zo gedaan als niet ieder land hetzelfde belang ergens bij heeft of überhaupt het soort activiteiten heeft waarom het gaat.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat was ook de reden van mijn vraag. Ik weet dat de Staatssecretaris het niet kan garanderen, maar als de inzet hoog is, dan valt het toch nog een beetje de kant op die mijn fractie zou wensen als er een compromis uit komt.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik denk dat het goed is dat die ruimte bestaat, maar vervolgens moeten we hier in het parlement bekijken of we daar gebruik van maken; daar kan ik natuurlijk niet op vooruitlopen.

Mevrouw Kooiman vroeg waarom we niet kiezen voor een grens van 60 joule. Die vraag heb ik net voor een deel al beantwoord met mijn argumentatie dat je deze wapens qua schotkracht vanaf het niveau van 80 joule gelijk kunt stellen aan de lichtere vuurwapens. Het helpt ook bij de handhaving, want door 80 joule als omslagpunt te hanteren kun je in de handhaving optisch gezien een beter onderscheid maken tussen verschillende typen wapens. Bij wapens met een lagere luchtdruk heb je geen aparte perslucht nodig, terwijl je die bij deze schotkracht en hoger meestal wel nodig hebt. Dat maakt het eenvoudiger om dat te doen. Het zal nooit honderd procent zijn, maar dat is een bijkomend argument om het zo te doen.

Daarmee heb ik meteen de vraag van mevrouw Kooiman hoe je dit kunt handhaven, deels beantwoord. Dit element kan helpen om te bepalen of het om een wapen gaat waar je even naar moet gaan kijken of niet. Als je het wapen gaat bekijken, kun je vervolgens altijd documentatie raadplegen om te bekijken of het precieze type boven of onder die grens valt.

Ik ga door op het punt van de handhaving. Mevrouw Kooiman en de heer Marcouch hebben gevraagd naar de beleidsrapporten. Hoe gaan we daarmee om? Hoe zit het met de opleidingen? De korpschef heeft geïnventariseerd welke medewerkers nog niet de juiste opleiding hebben gevolgd. Gebleken is dat 60 medewerkers nog niet de specifieke opleiding profiling gevolgd hadden, waar de Kamer net nadrukkelijk om heeft gevraagd. Er zijn inhaaldagen georganiseerd. Medewerkers hebben die cursus inmiddels gevolgd. Ook de andere opleidingen worden inhoudelijk geëvalueerd. De verwachting is dat die evaluatie voor het eind van het jaar is afgerond. Op basis daarvan kan worden bekeken of iedereen die opleiding heeft gevolgd, of de opleidingen nog up-to-date zijn en of het opleidingsaanbod eventueel moet worden aangepast. Die evaluatie loopt op dit moment.

Heb je, los van de opleiding, genoeg mensen om dat te doen? Dat is ook een prangende vraag. De Kamer wees al op de werklastmeting die nu plaatsvindt. We hebben in dat verband nog veel meer mooie termen, want die meting wordt uitgevoerd in combinatie met een procesflowanalyse. Daarin wordt bekeken welke medewerkers nodig zijn om de wettelijke korpscheftaken te verrichten en om hoeveel medewerkers het dan gaat. Als die analyses zijn afgerond – dat is bijna het geval – heeft de politie hier inzicht in en zal besluitvorming plaatsvinden binnen de politieorganisatie. We verwachten dat dat in het eerste kwartaal van het komende jaar zal zijn.

Mevrouw Kooiman vroeg hoe het zit met de koppeling tussen het systeem van de meldkamer en het systeem van het team korpscheftaken, BlueView. Gebleken is dat er technisch gezien wel een koppeling is tussen het bedrijfsprocessysteem waaraan BlueView aangekoppeld is, en het meldkamersysteem, maar de meldingen moeten nu nog goed geregistreerd worden in het systeem van de meldkamer, zodat een en ander herkenbaar en inzichtelijk wordt in het systeem van de medewerkers van het team korpscheftaken. Daarom werken we nu aan een uitvraagprotocol. Op die manier zorgen we er niet alleen voor dat het technisch geregeld is, maar ook dat een en ander goed en eenduidig geregistreerd wordt en vindbaar is. Meldkamermedewerkers kunnen het BlueView-systeem al zelfstandig raadplegen. Dat gebeurt wel als er een melding is van wapens, maar andersom is het wel beter als er eenduidig geregistreerd wordt, zodat je ook weet dat die informatie naar boven komt en zodat de medewerkers van het team korpscheftaken die ook kunnen inzien.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik vind het een beetje onduidelijk. Gaan de medewerkers wat ze nu op schrift hebben dan in ieder geval registeren, zodat die informatie altijd bij de meldkamer aangeleverd wordt en beschikbaar is? De Staatssecretaris gaf aan dat daar bij mogelijke vuurwapengevaarlijke incidenten ook naar wordt gekeken, maar het heeft natuurlijk ook te maken met het type huiselijk geweld. Die twee incidenten hadden daarmee verband. Daarom is het belangrijk dat ook bij huiselijk geweld het systeem nog eens goed geraadpleegd wordt.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik vond het zelf ook ingewikkeld worden, maar mevrouw Kooiman formuleert het iets helderder. Het antwoord op beide vragen is: ja.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat is heel fijn.

De voorzitter:

Is uw interruptie daarmee afdoende afgedaan?

Mevrouw Kooiman (SP):

Het gebeurt niet vaak, maar ik ben hier tevreden mee.

Staatssecretaris Dijkhoff:

De vragen van de heer Marcouch zijn grotendeels al aan de orde gekomen, maar zijn vraag over nepwapens staat nog open. Ik ben het met de heer Marcouch eens dat dat nepwapens geen speelgoed zijn, hoewel zij dat letterlijk wel zijn. Dat geldt ook voor een klappertjespistool dat er te echt uitziet. Op basis van mijn vroege jeugd kan ik onderschrijven dat dit soort wapens een bepaalde aantrekkingskracht heeft, maar het is niet verstandig. Dan kan het er maar beter gewoon uitzien als iets uit een western wat nergens meer op lijkt of felle kleurtjes hebben of een waterpistool zijn, want als het er te echt uitziet, kan dat gewoon tot gevaarlijke situaties leiden. Het is extreem treurig als er terecht gehandeld wordt omdat er een dreiging gezien wordt die achteraf blijkt te bestaan uit een stuk speelgoed dat geen speelgoed is. Ik ben dus sowieso blij met de politiecampagne waarin op dat gevaar wordt gewezen. Dat is ook de weg om te voorkomen dat mensen, met name kinderen, hiermee over straat gaan.

De heer Marcouch vroeg ook naar de Europese wetgeving op dit punt, maar ik zie dat hier nu even niet staan.

De heer Marcouch (PvdA):

De aanwezigheid van die speelgoedwapens is een uitkomst van de EU-Speelgoedrichtlijn. De campagne is mooi, maar als die dingen gewoon verkocht kunnen worden, denken mensen vaak dat het wel onschuldig zal zijn. Wat kun je aan de voorkant doen om die wapens er anders uit te laten zien of in ieder geval uit de markt …

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het probleem is dat de huidige markrichtlijnen juist de andere kant opgaan; die gaan niet in de richting van wat wij in Nederland willen. Vanuit het oogpunt van de openbare orde en de veiligheid varen wij een wat scherpere koers dan de Europese, waarin alleen wordt uitgegaan van het economische perspectief en het marktperspectief. Ik wil dat zo houden. Ik wil niet riskeren dat wij, door een onderwerp aan te kaarten waarvoor in Europa geen draagvlak is, ons beleid in één keer ook niet meer kunnen voeren. Dan komen we van een koude kermis thuis. Ik denk niet dat het op dit moment veel vruchten afwerpt als we die discussie gaan voeren. Ik vind dat wel jammer, maar voor je het weet, kaarten we een probleem aan en zegt de rest «daar moet inderdaad eenduidigheid over komen» en komen we vervolgens te zitten met een eenduidigheid die ons niet bevalt.

De voorzitter:

Mag ik misschien heel voorzichtig de opmerking maken dat we het hier over sport hebben? Het onderwerp nepwapens is natuurlijk een relevant, maar daar kan wellicht verder over worden gediscussieerd bij een ander AO, mijnheer Marcouch. Of bent u sowieso tevreden met het antwoord van de Staatssecretaris?

De heer Marcouch (PvdA):

Ik ben wel tevreden met het feit dat de Staatssecretaris de ernst ervan inziet. We hebben het overigens niet over de schietsport, maar echt over wapens.

De voorzitter:

Ik herinner u eraan dat dit het AO Schietsport is.

De heer Marcouch (PvdA):

Ja. Dat vind ik een heel rare titel. We hebben het over gevaarlijke wapens waarmee mensen gedood kunnen worden. Daar heeft de schietsport voor een deel last van, maar het gaat natuurlijk om veel meer. Ik wil niet dat we berusten in wat er nu gebeurt, namelijk campagnes voeren en maar hopen dat er niets verkeerds gebeurt. Ik zie hoe complex het is. Ik geloof niet dat je het probleem met regels alleen oplost. Ik wil daarom graag inspanningen van ons kabinet zien op dit terrein. Het moet volgens mij niet alleen afhangen van een campagne voor de politie. Politieagenten lijden er namelijk ook onder als zij hun pistool trekken en er dan na een paar minuten achter komen dat het gaat om een situatie met nepwapens. Dat doet iets met hen, ook al hebben ze niet geschoten. Ik wil die agenten met meer helpen dan alleen een campagne. Ik vraag de Staatssecretaris daarom om alle wijsheid en strategieën waarover hij beschikt, aan te wenden om meer inspanningen te plegen en om niet te berusten in de situatie zoals die is.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik snap de heer Marcouch wel. Wij zijn vrij ver gegaan in onze pogingen, maar het probleem is vooral dat wij die infractieprocedures hebben verloren. Wij hebben dus een meer op handel gerichte richtlijn, zo zeg ik maar even vrijuit, die gewoon niet toestaat om bijvoorbeeld de handel daarin te verbieden. Wij hebben dat wel beoogd en daar zelfs procedures voor gevoerd, maar onder de huidige richtlijn komen wij daar niet verder mee. Je kunt dan proberen om de richtlijn aan te passen. De mogelijkheid daartoe tasten wij af, maar daar is nu geen ruimte voor. Wij willen er wel voor zorgen dat eerst de aanscherpingen op het gebied van echte wapens op Europees niveau worden aangenomen. Op dit moment zitten wij echter even klem tussen de kaders die wij wel geaccepteerd hebben, maar die bijten met ons beleid dat erop gericht is om veiligheid voorop te stellen. Je hebt het liefst dat nepvuurwapens die op echte vuurwapens lijken niet in de samenleving voorkomen, want dan is een vergissing niet mogelijk. Als wij echter verder gaan dan hetgeen wij nu doen, komen wij juridisch in de knel.

De voorzitter:

Heel kort, mijnheer Marcouch. U kunt altijd nog uitwijken naar uw tweede termijn.

De heer Marcouch (PvdA):

Ja, natuurlijk. Wij maken ons in Nederland zorgen omdat wij bang zijn dat een kind door een politiekogel wordt getroffen omdat het een wapen hanteert waarvan de politieagent denkt dat het een echt wapen is. De politieagent wordt daar ook door getroffen. Nederlanders zijn geen uitzonderlijke mensen, maar heeft men deze zorg in de andere Europese lidstaten dan niet? Of is het gewoon een kwestie van urgentie, van het op de agenda krijgen van dit aspect van openbare orde en veiligheid? Dat fascineert mij. Ik kan mij toch voorstellen dat men in België en Frankrijk ook vindt dat die kinderen beschermd moeten worden.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ja, dat zou kunnen, en dan zijn er daarnaast nog 25 landen. In de meeste landen is het niet verboden om gebruik te maken van of rond te lopen met een wapen dat lijkt op een echt vuurwapen. Wij merken dat onze logica in dezen niet vanzelfsprekend wordt gedeeld, ook niet als het gaat om echte vuurwapens. Er zijn geen lidstaten die het voor kinderen niet erg vinden, maar er zijn behoorlijk wat lidstaten die vanuit hun culturele achtergrond anders kijken naar het bezit van vuurwapens en de risico's daarvan. Zij beoordelen de vraag of je een en ander juridisch moet beperken voor mensen die er niet verkeerd mee omgaan anders of zijn nog niet zo bezig met het regelen van dit alles.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de Staatssecretaris nu verdergaat met de rest van de beantwoording. We zullen kijken wat de tweede termijn en volgende algemeen overleggen nog brengen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

De heer Van Oosten vroeg of de richtlijn, als die zo blijft, aan ieder land de mogelijkheid geeft om ruimte te bieden voor semiautomatische wapens. De Kamer moet dan natuurlijk bekijken of wij dat in Nederland doen. Ik zeg toe dat ik de vertegenwoordigers van de bonden bij de implementatie zal betrekken, zodat wij slim gebruikmaken van de ruimte die wordt geboden. Het desbetreffende voorstel zal dan aan de Kamer worden voorgelegd.

De heer Van Oosten vroeg ook hoe het zit met andere landen. Stel dat je in België nog iets kunt kopen waarvoor in Nederland een verlofplicht geldt. Als je in het buitenland iets koopt en dat meeneemt naar Nederland, gelden daarvoor in onze samenleving geen andere regels. Het is ook niet zo dat het alleen maar makkelijk is om in buurlanden iets te kopen. Onze buurlanden hebben echter strengere regels voor het verkrijgen van die wapens dan wij. Dat helpt bij het beperken van de problematiek op dit vlak.

De heer Van Oosten vroeg verder of dit ruimte biedt voor nieuwe disciplines. Ja, in mijn ogen wel. Wij hebben nu nog geen disciplines voor heel krachtige luchtdrukwapens, tenminste niet voor de wapens waarvoor nu een verlofplicht gaat gelden. Straks is een wapen met een schotkracht boven de 80 joule in principe verboden, tenzij je kunt aantonen dat je bij het gebruik daarvan een redelijk belang hebt. Bij het aantonen van een redelijk belang zal het helpen dat je in een schietdiscipline je sport moet kunnen beoefenen. Dat gebeurt op een andere manier dan nu, maar dat is gewoon nodig. Wordt bijvoorbeeld binnen de KNSA een schietdiscipline voor zware luchtdrukwapens ontwikkeld, dan krijgt het verlofstelsel meer voeten in de aarde. Dan ontstaat ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe disciplines die goed geregeld worden en een verlofplicht kennen.

Voorzitter: Helder

De heer Van Oosten (VVD):

Ik heb een vraag over het verlofstelsel. Ik begrijp dat luchtbuksen met een schotkracht groter dan 80 joule niet worden verboden, maar dat je daarvoor een verlof kunt krijgen. Wanneer kom je in aanmerking voor zo'n verlof? Ik neem aan dat dit nog moet worden uitgewerkt. Wellicht is het mogelijk om te gaan werken met disciplines via de KNSA, maar misschien zijn er nog andere opties. Aangezien de mensen uit de doelgroep hier hun plezier aan ontlenen en zich nog geen incidenten hebben voorgedaan, wil ik vragen of degenen om wie het gaat, betrokken kunnen worden bij de uitwerking daarvan. Daar hecht ik wel waarde aan.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Jazeker. Er komt geen absoluut verbod, maar een verlofplicht. Als je kunt aantonen dat je een redelijk belang hebt bij het bezit van zo'n wapen, dan kun je dat wapen blijven gebruiken. Je moet dan wel verlof aanvragen en dat ook krijgen. Ik proef dat de heer Van Oosten vraagt of het heel erg wenselijk is dat er onder de KNSA bijvoorbeeld een discipline ontstaat die goed gereguleerd is. Ja, want dat toont aan dat je een redelijk belang hebt. Dat helpt ontzettend bij het aantonen van het belang. Dat hebben wij dus het liefst. Mensen schieten bijvoorbeeld nu niet in een georganiseerd verband bij een schietvereniging, maar huren daarvoor een baan af. Als zich dat ontwikkelt tot een schietsportdiscipline, bijvoorbeeld onder de KNSA, dan helpt dat enorm. Die weg heeft dus eigenlijk de voorkeur als je verlof wilt krijgen om gewoon door te gaan met het beoefenen van je sport.

De heer Van Oosten (VVD):

Die weg heeft de voorkeur, maar het is wellicht niet de enige weg. Wellicht is er nog geen georganiseerd verband van luchtbuksgebruikers – ik heb daar geen volledig overzicht over – maar als dat er wel is, wil de Staatssecretaris dan specifiek met hen in gesprek gaan om te bezien langs welke weg op een verantwoorde manier zo'n verlof kan worden verkregen? Dan kunnen de mensen die hun sport beoefenen dat blijven doen, terwijl wij de verkeerde elementen waar de Staatssecretaris voor vreest, weten te voorkomen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Jazeker. Ik wil niet alleen met hen in gesprek gaan. Ik wil de partijen ook bij elkaar brengen. Ik heb de indruk dat de KNSA wel openstaat voor een nieuwe discipline, maar dat moet men natuurlijk onderling bespreken. Daar moet men uitkomen. Ik wil dat zeker faciliteren en de gesprekken voeren om ervoor te zorgen dat zo soepel mogelijk op de verlofplicht wordt overgegaan.

Voorzitter: Van Oosten

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat was het laatste antwoord.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even naar de collega's. Mij blijkt dat niet alle vragen zijn beantwoord. Mevrouw Helder benut hiervoor haar tweede termijn. Daartoe geef ik haar ogenblikkelijk het woord.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Dat moet ik zo dus vaker doen!

Het antwoord op één vraag heb ik niet gehoord. Ik heb de Staatssecretaris gevraagd of hij kan toezeggen de KNSA te betrekken bij de implementatie van de Vuurwapenrichtlijn.

Mijn tweede punt gaat over de luchtdrukwapens van de zwaarste categorie. Wij hebben allemaal gehoord dat het verlofproces voor het verkrijgen van een wapenvergunning voor vuurwapens niet naar behoren verloopt. Dat is gewoon een feit. Dat is na Alphen aan den Rijn gebleken. Ik haal dat niet voor niks aan, want het wetsvoorstel inzake versterking stelsel legaal wapenbezit zal worden ingediend om dat proces wat meer handen en voeten te geven. Nu tuigen we voor het verlof dat nodig zou zijn voor de zwaarste luchtdrukwapens ook zo'n proces op, terwijl wij dat voor de vuurwapens nog niet eens goed hebben geregeld. Mijn fractie is het daar dus gewoon niet mee eens. Doe dit nou eerst goed voor de vuurwapens. Kijk hoe dat gaat, en dan kun je nog kijken naar de luchtdrukwapens van de zwaarste categorie. Dan zal mijn fractie eerder overtuigd zijn. Nu is zij dat nog steeds niet.

Dat is zij al helemaal niet nu de Staatssecretaris in de staart van zijn beantwoording zegt dat het de voorkeur verdient dat een sportdiscipline ontstaat, want dan zou je het redelijk belang kunnen aantonen dat nodig is voor het verlenen van het verlof. Lees: we gaan het gewoon de nek omdraaien. Dat gaat mijn fractie echt een stap te ver. Ik zie de Staatssecretaris nee schudden, maar daar komt het in de praktijk wel op neer. Je moet immers zo'n wapenvergunning aanvragen en je moet een redelijk belang aantonen. Dat lijkt mij toch wel heel erg lastig. Vooralsnog zegt mijn fractie: breng eerst het proces van verlofverlening voor de vuurwapens op orde.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Ik ben het totaal niet eens met mijn collega van de PVV-fractie, want ik denk dat het Nederlands Forensisch Instituut hier heel zorgvuldig onderzoek naar heeft gedaan. Er is goed gekeken naar verschillende belangen en er is zeker gekeken naar de schotkracht. Die is gewoon vergelijkbaar met die van een licht vuurwapen. Het is dan ook logisch dat ook voor deze groep een vergunning verplicht wordt.

Het lijkt mij wel goed dat wordt gesproken met de belanghebbenden die hier nu tegen aanlopen. Ik denk dat de heer Van Oosten een mooi aanvullend verzoek heeft gedaan door te vragen om dat uiteindelijk goed te verwerken in de uitwerking.

Ik ben heel erg blij met deze aanpassing, temeer daar wij hier al vijf jaar voor vechten.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb geen commentaar gehad op het onderzoek van het NFI en ook niet op het belang van een eventueel verlof. Mijn fractie zegt dat zij niet overtuigd is door de argumentatie die nu naar voren wordt gebracht en al helemaal niet door het argument dat het wel gehandhaafd moet worden. Dat heb ik collega Kooiman in haar eerste termijn ook horen zeggen. Wij hebben dat voor de vuurwapens nog niet eens op orde. Laten wij dat eerst doen en dan kunnen wij verder gaan kijken. Dat is eigenlijk niet eens een vraag, maar dat was wel mijn inbreng. Ik zal er toch een vraag aan koppelen: moet niet eerst die handhaving op orde worden gebracht?

Mevrouw Kooiman (SP):

Wie de SP een beetje kent, weet dat zij eigenlijk alles tegelijkertijd wil doen. Ik ben het dus heel erg eens met mevrouw Helder dat wij goed naar de handhaving moeten kijken en dat die een stuk verbeterd moet worden. Ik vraag echter al vijf jaar of kan worden bekeken of de zware vuurwapens onder de vergunningsplicht kunnen vallen. Dat wordt nu eindelijk geregeld en daar ben ik gewoon heel erg blij mee.

Ik heb nog wel een paar vragen over de handhaving die mevrouw Helder noemde. Ik begreep dat in het eerste kwartaal van het komende jaar een analyse zal worden gemaakt van de capaciteit en de belasting van de politie. Kan die analyse naar de Kamer worden gestuurd? Wij zijn daar natuurlijk heel erg nieuwsgierig naar. Volgens mij vindt eind dit jaar een evaluatie plaats van de opleiding van de politiemensen die de vergunningen controleren. De Staatssecretaris zei zoiets. Kan die evaluatie ook naar de Kamer worden gestuurd?

Tot slot sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Marcouch over de nepwapens. In dit algemeen overleg is het misschien een vreemde eend in de bijt, maar ik snap wel goed waarom hij dat vraagt. Het is natuurlijk heel gek dat de politie heel druk bezig blijft met campagnes terwijl wij moeten bekijken of er geen andere mogelijkheid is om de nepwapens te reguleren of tegen te gaan. Als dat niet kan via een EU-richtlijn, welke mogelijkheden zijn er dan in Nederland? Het is natuurlijk wel een groot probleem.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Bij de implementatie zullen wij heel kritisch zijn. Wij vinden dat wij echt scherpe eisen moeten stellen aan wapens waarmee mensen gedood of verwond kunnen worden. Dat is wat de Staatssecretaris beoogt en daar steunen wij hem in. Als luchtdrukwapens hetzelfde kunnen als vuurwapens, dan moet je daar wat aan doen en daartegen optreden. Je kunt een uitzondering maken voor de schietsport en daar eisen aan stellen. Wij zien ook dat heel veel Nederlanders de schietsport op een verantwoorde manier beoefenen, maar de bescherming van de samenleving is altijd een belangrijke factor. Daar komt nog iets bij. Gelukkig worden vuurwapens steeds beter opgespoord. Het gebruik daarvan wordt steeds beter tegengehouden en er wordt steeds beter gehandhaafd. Het wordt dus moeilijker om vuurwapens te krijgen. De luchtbuksen zijn daardoor op dit moment een goed alternatief voor datgene wat niet mag. Dat is dus nog een argument om hier uiteindelijk grenzen aan te stellen. Ik spreek dan ook mijn steun uit voor de Staatssecretaris.

Ik hoop dat de Staatssecretaris zich niet neerlegt bij het belang van handel in speelgoedwapens en dat Nederland vol trots vooroploopt bij het voeren van een campagne tegen dergelijke wapens, en wat mij betreft niet alleen in Nederland, maar ook in Europa. Uiteindelijk kunnen er namelijk levens mee gemoeid zijn. Het treft niet alleen onze kinderen. Ik hoop dat ondanks culturele verschillen ook in andere lidstaten het besef ontstaat dat als je speelgoedwapens maakt, je ook moet zorgen dat die op speelgoed lijken en niet op echte wapens.

Voorzitter: Helder

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de opnieuw gedane toezegging betreffende het betrekken van de schietsportbonden bij de verdere uitwerking van de plannen en in het bijzonder de implementatiewetgeving. Dat betekent overigens niet dat je altijd gelijk krijgt als je met de Staatssecretaris spreekt. Dat moet dan nog maar bezien worden. Ik vind het wel van belang om als parlementariër te kunnen vaststellen dat het overleg er is en dat de noden die wellicht aanwezig zijn bij de sporters en de zorgen die zij hebben, ook echt worden neergelegd bij het ministerie en kunnen worden betrokken bij de verdere uitwerking.

Ten slotte heb ik nog een vraag over de luchtbuksen. Ik begrijp niet helemaal wat het vervolgtraject is en welke betrokkenheid er voor de Tweede Kamer is weggelegd. Ik krijg hier graag nadere duiding over.

Voorzitter: Van Oosten

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar steun voor de voorgestelde lijn. Daarmee kom ik direct op de laatste vraag van de heer Van Oosten, wat we nu concreet gaan doen. Om dit om te zetten, moeten wij de wet wijzigen. Er zal dus een wetswijziging bij de Tweede Kamer langskomen. De Kamer is er dus zeker bij betrokken.

Mevrouw Helder heeft gevraagd om de KNSA te betrekken bij de implementatie van de richtlijn. Dat gaan we doen.

Mevrouw Kooiman vroeg of de evaluatie van de opleidingen en de werklastmeting naar de Kamer komt. Die twee zaken zullen we naar de Kamer sturen.

De voorzitter:

Een heel korte vraag voor mevrouw Kooiman, want we houden nu de tijd scherp in de gaten.

Mevrouw Kooiman (SP):

Wanneer komen die twee naar de Kamer toe?

De voorzitter:

Wat is het tijdspad, Staatssecretaris?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kan de Kamer aan het begin van het eerste kwartaal van 2017 informeren over de uitkomsten van de evaluatie van de opleidingen en over de werklastmeting.

De voorzitter:

Nog één keer, maar dan nu in de microfoon, mevrouw Kooiman. Niemand heeft het namelijk kunnen verstaan. Althans ik niet; laat ik het op mijzelf betrekken.

Mevrouw Kooiman (SP):

Dan hebben we in ieder geval een mooi tijdpad voor de scholing, maar nog niet voor de belastinganalyse, de analyse van de belasting van de capaciteit.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Die komen dan samen naar de Kamer: de werklastmeting en de evaluatie van de opleiding.

Het pleidooi van de heer Marcouch kan ik helemaal volgen. Wij zullen ons standpunt over echt lijkende speelgoedwapens niet loslaten. Het zou mijn voorkeur hebben dat wij gewoon mogen bepalen dat die hier niet te koop zijn. Maar zelfs dat is onder de huidige EU-Speelgoedrichtlijn een probleem. We hebben er overigens wel voor gevochten, ook juridisch. Vervolgens is de weg natuurlijk dat je probeert om die richtlijn politiek aangepast te krijgen, zodat er op zijn minst een uitzondering op de richtlijn komt en een land – misschien is het wenselijker om het breder te doen – die wapens wél mag verbieden. Zoals de heer Marcouch vroeg, zullen wij dit vol trots uit blijven dragen, maar we lopen momenteel wel vol trots tegen dichte deuren aan. We staan ook behoorlijk alleen; het is niet zo dat we met een groepje van zes al iets in beweging kunnen zetten. Maar we zullen blijven kijken of daar verandering in komt. Hopelijk komen andere landen tot verstandig inzicht zonder dat daar incidenten voor nodig zijn.

Verder is nog gevraagd hoe het precies met de eisen zit. In de manier waarop wij het verlof voor vuurwapens en voor luchtdrukwapens boven de 80 joule in het wetsvoorstel gaan gieten, zit er geen verschil in de eisen. Je hebt een verklaring omtrent het gedrag nodig en een psychisch oké, je moet lid zijn van een schietvereniging, ouder zijn dan 18 jaar en geen antecedenten hebben. Wat betreft schotkracht zit je op hetzelfde niveau en op deze manier zit je wat betreft eisen en waarborgen ook op hetzelfde niveau. Natuurlijk had ik liever gehad dat ik dit voorstel kon doen terwijl de handhaving perfect was, of bijna perfect; zo goed als menselijk mogelijk. Alleen vind ik het feit dat er nog werk te doen is, geen reden om te wachten en ondertussen te zeggen: omdat ik bij de vuurwapenhandhaving nog verbeteringen heb, laat ik andere wapens met dezelfde schotkracht maar buiten het gehele verlofstelsel. We zetten nu een wetstraject in. Laten we er met zijn allen naar streven dat op het moment dat het voorstel kracht van wet heeft, de problemen in de handhaving zijn getackeld.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik begrijp de redenering van de Staatssecretaris wel, maar je kunt daartegenover stellen dat je zo schijnveiligheid creëert. Het wordt namelijk niet gehandhaafd, geloof me, omdat we de zaken nog niet op orde hebben. Maar goed, laten we dat bij het wetsvoorstel dan maar verder bespreken.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik concludeer helaas dat ik mevrouw Helder vandaag niet ga overtuigen. Hopelijk kunnen we bij de bespreking van het wetsvoorstel laten zien dat de handhaving dermate is verbeterd dat er voor haar ruimte is voor een heroverweging.

De voorzitter:

Daarmee is de Staatssecretaris aan het einde van zijn beantwoording gekomen. Ik kijk even naar mijn collega's en zie dat hun vragen zijn beantwoord.

Er zijn twee toezeggingen gedaan.

  • De Staatssecretaris zegt toe, de evaluatie van de opleiding van agenten verantwoordelijk voor vergunningverlening begin 2017 aan de Kamer te zenden.

  • De Staatssecretaris zal de analyse van de werklastmeting begin 2017 aan de Kamer zenden.

Ik bedank de collega's voor hun bijdrage en bedank in het bijzonder de Staatssecretaris en zijn staf.

Sluiting 11.15 uur.