Kamerstuk 33000-XVI-136

Verslag van een schriftelijk overleg inzake ouderenmishandeling 2010

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2012

Gepubliceerd: 19 december 2011
Indiener(s): Pauline Smeets (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33000-XVI-136.html
ID: 33000-XVI-136

Nr. 136 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 december 2011

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat in Nederland jaarlijks zeker 200 000 ouderen worden mishandeld .

De op 20 juli 2010 toegezonden vragen zijn met de door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 16 december 2011 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

Adjunct-griffier van de commissie,

Sjerp

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

Tijdens de behandeling van de VWS-begroting 2009 hebben de leden van de VVD-fractie aandacht gevraagd voor de veiligheid van ouderen en ouderenmishandeling. Dit in het kader van berichten die deze leden ter ore waren gekomen en eigen verricht onderzoek waaruit bleek dat ouderen steeds vaker in hun eigen huis beroofd worden, bijvoorbeeld door mensen die zich voordoen als medewerkers van de thuiszorg. Naar aanleiding van de motie-Van Miltenburg (31 700 XVI, nr. 45) reageerde de toenmalige staatssecretaris van VWS dat zij dit probleem zou bespreken met de minister van BZK. Kan de minister aangeven of dit overleg daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en wat de uitkomsten hiervan zijn?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden van de minister op de Kamervragen van het lid Agema (PVV) over het bericht dat in Nederland jaarlijks zeker 200 000 ouderen mishandeld worden. Deze leden zijn geschokt door de cijfers van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO), waaruit blijkt dat de omvang van dit probleem veel groter is dan werd vermoed. Genoemde leden zijn van mening dat het creëren van bewustwording in de samenleving dat geweld niet normaal is, van essentieel belang is. Maar het is niet genoeg, tweederde van de mensen kent iemand of denkt iemand te kennen die te maken heeft met huiselijk geweld. Toch komt nog geen kwart van de volwassen slachtoffers en nog minder van de kinderen die slachtoffer zijn van mishandeling in de hulpverlening of bij de politie terecht. Voor veel mensen is het onduidelijk wanneer of bij wie zij een vermoeden van huiselijk geweld kunnen melden. Deze leden denken dat ditzelfde geldt voor ouderenmishandeling, voor veel mensen die rondlopen met een vermoeden dat een oudere in hun omgeving wordt mishandeld is het op dit moment onvoldoende duidelijk welke actie zij kunnen en moeten ondernemen. Genoemde leden vragen wanneer en hoe meer voorlichting over het vóórkomen en voorkómen van ouderenmishandeling vorm gegeven zal worden. Schaart de minister zich achter het vermoeden van de ANBO dat zelfs de nu gepresenteerde cijfers slechts het topje van de ijsberg zijn? Deze leden zijn van mening dat door naast een meldcode een betere registratie in te voeren en gegevens van politie en beroepsbeoefenaren te koppelen beter zicht kan ontstaan op de omvang van ouderenmishandeling en geweld tegen ouderen. Het is van belang dat wanneer ouderenmishandeling wordt gemeld, dit ook eenduidig wordt geregistreerd. Op dit moment zijn geen duidelijke cijfers voorhanden, daarmee wordt het ook lastig om zowel beroepsbeoefenaren als omstanders duidelijk te maken hoe urgent een eenduidige aanpak van ouderenmishandeling is. Genoemde leden vragen of het waar is dat in ongeveer 40% van de gevallen van ouderenmishandeling het gaat om financieel misbruik. Welke beschermingsmogelijkheden tegen financieel misbruik zijn er op dit moment voor dementerenden? Wat kan er nog gedaan worden als een volmacht voor het ontstaan van de dementie is getekend, of geantidateerd, of als de handtekening is gekopieerd? Zou het alleen rechtsgeldig achten van een gelegaliseerde volmacht een oplossing kunnen bieden?

Kan in de wet worden opgenomen dat een volmacht zonder notaris niet rechtsgeldig is als één van de partijen niet meer wilsbekwaam is? Daarnaast zou, als de notaris twijfelt aan de wilsbekwaamheid de verplichting moeten bestaan dat een medische verklaring overlegd wordt. Deze leden ontvangen graag een reactie op hun voorstel.

Welke oorzaken zijn er aan te wijzen voor de grote stijging van het aantal meldingen van ouderenmishandeling? Gaat het stijgende aantal meldingen van mishandeling van ouderen gelijk op met het aantal vervolgingen wegens ouderenmishandeling? Hoe vaak wordt tot vervolging overgegaan en hoe vaak komt het tot een veroordeling?

De minister schrijft dat er in de gezondheidszorg voor aanstelling geen verplichting is tot het overleggen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), maar dat instellingen zelf mogelijkheid hebben om daar bij aanstelling wel om te vragen. Wel is er in de voorgestelde Wet cliëntenrechten zorg een verplichting voor de zorgaanbieder opgenomen om bij aanstelling het functioneringsverleden van de aan te nemen werknemer te onderzoeken Ook zijn er brancheorganisaties die een VOG vragen van aspirant-leden.

Welke mogelijkheden tot het nagaan van het functioneren hebben zorgaanbieders naast het opvragen van een VOG? Zijn deze mogelijkheden wettelijk omschreven? Waaraan moet een volwaardige check voldoen en is dit in de praktijk wel uitvoerbaar voor (grote) instellingen? Kan de minister uiteenzetten welke brancheorganisaties het overleggen van een VOG eisen van hun leden? Geeft dit in de praktijk voldoende houvast? Kunnen leden dit weigeren, gezien het gebrek aan een wettelijke verplichting? Welk aandeel van het zorgpersoneelsbestand is ook daadwerkelijk aangesloten bij een brancheorganisatie? Is lidmaatschap van zo’n organisatie voor de beroepsgroepen verplicht? Wat zou het verplicht overleggen van een VOG bij aanstelling in een zorginstelling voor (administratieve) gevolgen hebben voor instellingen? Welke kosten zouden hiermee gepaard gaan? Wat zijn de overwegingen om wel een verplichting tot het onderzoeken van het functioneringsverleden in de Wet Cliëntenrechten zorg op te nemen, maar niet tot het overleggen van een VOG te verplichten?

Kan de minister uiteenzetten op welke manier aansluiting gevonden kan worden met de ervaringen in de curatieve sector en welke voorbeelden zijn hier te noemen? Op welke termijn kan de Kamer de resultaten van het in kaart brengen van de voors en tegens een landelijk registratiepunt, de noodzaak van een verplichte VOG en de kwestie van tuchtrecht tegemoet zien? Wie zal dit uitvoeren? In de beantwoording schrijft de minister dat er een landelijk dekkend netwerk van Steunpunten Huiselijk Geweld bestaat. Bij deze meldpunten kunnen mensen onder andere terecht met meldingen van ouderenmishandeling. Kan ook mishandeling in instellingen worden gemeld bij dit Steunpunt? Wat gebeurt er met meldingen van ouderenmishandeling in instellingen? Hoe vaak worden gevallen van ouderenmishandeling in instellingen gemeld? Worden meldingen van ouderenmishandeling in instellingen die binnenkomen bij het steunpunt huiselijk geweld doorgegeven aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en welke stappen heeft de IGZ naar aanleiding van dergelijke meldingen genomen? Zo nee, vindt u het logisch dat de IGZ wordt ingeschakeld na melding van ouderenmishandeling in een instelling?

Deze leden hebben uit de informatie op de website www.meldcode.nl begrepen dat er, in anticipatie op de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, specifieke meldcodes opgesteld zullen worden voor ouderenmishandeling en dat professionals die werken met kinderen of volwassenen vanaf eind 2010 verplicht zijn om hiermee te werken. Wanneer zal deze wet worden voorgelegd aan de Kamer? Kan de minister toelichten of het opstellen van deze meldcodes volgens plan verloopt? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de opstelling van de verschillende specifieke meldcodes? Zullen alle relevante instellingen per eind 2010 in staat zijn deze meldcode te implementeren?

Tot dusver waren er veel beroepsgroepen die een meldcode hadden opgesteld, maar bleef het daadwerkelijk werken volgens de meldcode vaak achterwege. Acht de minister een verplichting tot het hebben van een meldcode voldoende voor het stimuleren van het werken met de meldcode? Zo nee, welke andere middelen zijn hiervoor beschikbaar? Op welke wijze kan er voor gezorgd worden dat de meldcode daadwerkelijk wordt gebruikt?

De verplichte meldcode staat niet gelijk aan een meldplicht. Wel bestaat er een meldplicht voor zorginstellingen en basisscholen bij een vermoeden van seksueel misbruik van kinderen door een werknemer. Kan de minister toelichten waarom deze meldplicht niet bestaat wanneer het gaat om bijvoorbeeld seksueel misbruik van kwetsbare ouderen?

Kan de minister ten slotte ingaan op het voorstel om de IGZ de bevoegdheid te geven over te gaan tot het schorsen van zorgmedewerkers die zich schuldig maken aan ouderenmishandeling?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van PVV-fractie hebben kennisgenomen van het antwoord van de minister. Zij willen benadrukken dat niet alle vragen over het bericht dat in Nederland jaarlijks zeker 200 000 ouderen mishandeld worden, een bevredigend antwoord hebben gekregen. Genoemde leden vinden het niet afdoende dat ouderenmishandeling wordt ondergebracht bij thema’s als huiselijk geweld (zie vraag 4). De leden denken dat dit de aanpak van ouderenmishandeling inperkt en daardoor minder effectief zal zijn. Zij vragen nogmaals om het instellen van een eigen Meldpunt Ouderenmishandeling en een eigen Meldcode Ouderenmishandeling voor de beroepsgroep.

Ten aanzien van de justitiële kant van ouderenmishandeling willen deze leden de minister vragen naar een integrale aanpak van ouderenmishandeling te kijken waarbij ook het ministerie van Justitie is betrokken. Ouderenmishandeling betreft niet uitsluitend fysieke of mentale mishandeling maar omvat ook materiële of financiële uitbuiting. Graag een reactie van de minister op dit punt.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn geschrokken van de cijfers van de ANBO waaruit blijkt dat ongeveer 200 000 ouderen worden mishandeld. Zij zijn van mening dat het beleid moet worden ingezet om dit aantal tot een minimum te beperken. De afgelopen jaren is al een aantal stappen gezet in bescherming van slachtoffers, het voorkomen en vroegsignaleren van geweld in afhankelijkheidsrelaties en nazorg. Kan de minister uiteenzetten wat er zoal gebeurt in preventie? Worden er handreikingen gedaan aan instellingen en gemeenten om in te zetten op vroegsignalering, herkenning en preventie?

De ANBO geeft een schatting van 200 000 ouderen waar het om zou gaan. Onderschrijft de minister deze getallen? Waar zijn deze cijfers op gebaseerd en zijn deze cijfers nader te duiden? Komt ouderenmishandeling bijvoorbeeld vaker voor in een afhankelijkheidsrelatie zoals bij ouderen met dementie of bij ouderen in een instelling? Hoe ziet de minister dit?

Als het gaat om instellingen, dan merken deze leden het volgende op. Melden doe je niet zomaar, vooral niet als het een (naaste) collega betreft. In instellingen zoals in de verpleging- en verzorgingssector zou meer ingezet kunnen worden op intervisie en begeleiding van dit soort zaken binnen teams. Professionalisering is nodig. Besteden de huidige opleidingen hier ook voldoende aandacht aan? Zegt het ook iets over het opleidingsniveau werkzaam in de ouderenzorg en kan de minister een appel doen op de instellingen om functiedifferentiatie toe te passen? Gemeenten hebben in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een signaleringsfunctie. Ouderenconsulenten kunnen bijvoorbeeld worden ingezet. Maar is voldoende duidelijk waar die terecht kunnen met hun signalen? Krijgen gemeenten sturing van het Rijk om hun beleid vorm te geven? Worden er handreikingen gedaan om dit beleid inkleuring te geven? Er zouden misschien nog wel meer mensen alert kunnen zijn op ouderenmishandeling, zoals de thuiszorgmedewerker, de huisarts, de mensen van «tafeltje-dek-je» et cetera. Wordt daar aandacht aan besteed?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de minister op vragen van het lid Agema (PVV) over het bericht dat jaarlijks zeker 200 000 ouderen worden mishandeld. De minister stelt in zijn antwoord dat het terugdringen van ouderenmishandeling prioriteit is voor dit kabinet. Hij verwijst hierbij naar de beleidsbrief beschermd en weerbaar. Deze leden vinden dit opvallend, aangezien er in genoemde beleidsbrief met geen woord gerept wordt over ouderen. In de voortgangsrapportage van mei 2009 is de aandacht voor het specifieke probleem van ouderenmishandeling ook summier. De nadruk ligt erop om slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties te helpen snel weer een eigen leven op te bouwen. Zij wijzen de minister erop dat het kenmerk van kwetsbare ouderen nu juist is dat zij niet langer voor zichzelf kunnen zorgen en afhankelijk zijn van zorg en begeleiding. Genoemde leden zijn van mening dat de voorliggende schriftelijke vragen en de gegeven antwoorden niet raken aan de kern van de problematiek. Naar het oordeel van deze leden hoort de discussie vooral te gaan over de oorzaken van ouderenmishandeling en het feit dat deze problematiek onvoldoende aan het licht komt. Zij zouden bijvoorbeeld graag van de minister vernemen in hoeveel van de gevallen er sprake is van ontspoorde zorg en in hoeveel gevallen er sprake is van een berekenende daad met voorbedachten rade. Kan de minister reageren op de stelling dat zijn bezuinigingen in de zorg leiden tot toenemende overbelasting van mantelzorgers en daarmee tot een steeds groter risico op ontspoorde zorg in huiselijke sfeer? Naar het oordeel van deze leden is een van de grootste risicofactoren voor ontspoorde zorg in huiselijke sfeer de overbelasting van minstens 450 000 mantelzorgers. Movisie besteedt hieraan ook aandacht in een van haar factsheets over ontspoorde zorg. Mantelzorgers hebben een verhoogd risico op psychische problemen. De overbelasting zal alleen maar toenemen, zolang de minister het recht op formele zorg blijft inperken met de mededeling dat de naasten van de betrokkene de zorg wel zullen overnemen. Tijdens het debat over de PGB-stop viel dit deze leden opnieuw op. Zij willen graag van de minister weten hoe hij het probleem van de overbelasting van mantelzorgers gaat oplossen. Zij vernemen ook graag van de minister of de AWBZ-pakketmaatregelen, die de toegang tot dagbesteding en begeleiding voor ouderen hebben beperkt, naar zijn oordeel bevorderlijk zijn voor de vroegtijdige signalering van problemen. Genoemde leden zijn van mening dat deze maatregel het isolement van ouderen versterkt en daarmee de kans op vroege signalering van problemen verkleint. In het kader van de vroegsignalering en preventie ontvangen zij graag van de minister een voortgangsrapportage over de uitvoering van artikel 5a van de Wet publieke gezondheid (Wpg), op grond waarvan gemeenten verplicht zijn preventief ouderenbeleid te ontwikkelen, bijvoorbeeld door een ouderenconsultatiebureau of een seniorenconsulent die actief gevallen van vereenzaming, verwaarlozing en/of mishandeling opspoort. Voor wat betreft de mishandeling in zorginstellingen, hebben genoemde leden de volgende vragen en opmerkingen. In 2007 publiceerde Elis Bardelmeijer het onderzoek Ouderenmishandeling in het Verpleeghuis, waaruit bleek dat 4 op de 10 verpleeghuisartsen mishandeling in verpleeghuizen waarnemen. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kant (SP) verklaarde de toenmalige staatssecretaris dat zij met de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen en ActiZ zou overleggen over een protocol ouderenmishandeling. Wat is hiervan de uitkomst geweest en is er uitzicht op een landelijk, eenduidig protocol? De aangekondigde meldcode waarnaar de minister in zijn antwoorden verwijst, richt zich op huiselijk geweld en niet op mishandeling in zorginstellingen. Is de minister bereid om uit te zoeken hoe vaak het voorkomt dat medewerkers in de zorg geen misstanden durven te melden bij de interne klachtencommissie, uit angst voor een arbeidsconflict? Ook in de professionele zorg signaleren deze leden dat de frustratie en onmacht op de werkvloer toenemen als gevolg van de zichtbare verschraling, de onderbezetting en de bureaucratie. Evenals in de huiselijke kring zorgen bezuinigingen in de formele zorg voor een verhoogd risico op ontsporing. Genoemde leden ontvangen graag van de minister een toelichting op de vraag of de Inspectie voor de Gezondheidszorg wel over voldoende middelen en bevoegdheden beschikt om ouderenmishandeling in zorginstellingen aan te pakken en om toe te zien op uitvoering van de Wpg, inclusief het preventieve ouderenbeleid.

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het antwoord van de minister op de vragen van het lid Agema over het bericht dat in Nederland jaarlijks zeker 200 000 ouderen mishandeld worden. Naar aanleiding van het antwoord hebben bij deze leden nog enige vragen en opmerkingen. Is de minister van mening dat ouderenmishandeling in voldoende mate wordt gesignaleerd binnen de Steunpunten Huiselijk Geweld? Kindermishandeling is naast huiselijk geweld een aparte categorie. Is het wenselijk dat dit ook voor ouderenmishandeling gaat gelden? Vindt de minister dat met het oog op de justitiële kanten van ouderenmishandeling daar, waar geen sprake is van een afhankelijkheidssituatie of een zorgrelatie, een integrale aanpak wenselijk is, waarbij ook het ministerie van Justitie een rol speelt?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VWS MEDE NAMENS DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

De beantwoording van de vragen en opmerkingen van de Tweede Kamer over ouderenmishandeling van 20 juli 2010 zijn ernstig vertraagd, waarvoor mijn excuses. Beantwoording is eerst aangehouden in afwachting van het nieuwe kabinet. Vervolgens ben ik aan de slag gegaan met de uitwerking van het voornemen in het Regeerakkoord om ouderenmishandeling aan te pakken. Dit heeft geresulteerd in het actieplan «Ouderen in veilige handen» dat uw Kamer op 30 maart van dit jaar heeft ontvangen. Hieronder geef ik antwoord op de door u gestelde vragen van vorig jaar. Het actieplan komt tegemoet aan een aantal vragen van uw Kamer. Daarom verwijs ik voor een aantal onderdelen naar dit actieplan en waar nodig ook naar het bijgevoegde schriftelijk verslag over dit actieplan.

De fractie van de VVD vraagt naar het probleem dat ouderen steeds vaker worden beroofd in hun eigen huis. Er is over dit onderwerp contact geweest met de Minister van Veiligheid en Justitie, die hiervoor primair verantwoordelijk is. Al eerder is op dit probleem ingegaan (antwoorden op vragen van de leden Willemse-Van der Ploeg en Çörüs (beiden CDA), Kamerstukken II 2009–2010, nummer 2949). Sinds die tijd zijn verschillende activiteiten ondernomen.

De uitkomsten van het onderzoek «Overvallen in Nederland; een fenomeenanalyse en evaluatie van de aapak», van professor Fijnaut c.s. zijn eind 2010 gepubliceerd. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek, heeft de Taskforce Overvallen, onder voorzitterschap van burgemeester Aboutaleb, een ambitieus actieprogramma opgesteld met aanvullende maatregelen. De aanpak van woningovervallen maakt integraal onderdeel uit van het actieprogramma dat op dit moment met alle deelnemers in de Taskforce Overvallen en onder coördinatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt uitgevoerd. De aanpak van woningovervallen geschiedt via de dadergerichte aanpak van overvallers in het algemeen en ook binnen de slachtoffergerichte aanpak bestaat aandacht voor slachtoffers van woningovervallen.

Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) heeft in maart 2011 de flyers «Verklein het risico op een woningoverval» en «Senioren en Veiligheid» in uitgebracht. Beide folders worden verspreid onder senioren. De folders maken onderdeel uit van een bredere voorlichtingscampagne ten behoeve van senioren. Tevens zijn de folders verkrijgbaar via het CCV.

In het land worden vanaf september 2011, in samenwerking met de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) en het CCV, diverse voorlichtingsbijeenkomsten over veilig wonen voor senioren georganiseerd.

Op de bijeenkomsten wordt, door onder meer de politie, voorlichting gegeven over de wijze waarop senioren de kans kunnen verkleinen om slachtoffer te worden van een overval, zonder hen onnodig bang te maken. Senioren ontvangen foldermateriaal en een gratis kierstandhouder ter beveiliging van de voordeur. Daarnaast is een film ontwikkeld waarin fysieke preventiemaatregelen en gedrag ter voorkoming van (ernstiger) slachtofferschap aan de orde komen. De film wordt op deze voorlichtingsbijeenkomsten vertoond.

De fracties van PvdA, CDA en SP stellen vragen over de cijfers.

Volgens Movisie heeft één op de twintig ouderen te maken met een vorm van mishandeling. Movisie presenteert dit inderdaad als «het topje van de ijsberg» (Movisie, 2009, factsheet I), omdat veel organisaties geen cijfers of niet gespecificeerde cijfers aanleveren. ANBO meldt dat zij zich heeft gebaseerd op informatie van deskundigen op het gebied van ouderenmishandeling. Ik ben van mening dat ouderenmishandeling een zeer serieus probleem is. Daarom heb ik het actieplan «Ouderen in veilige handen» opgesteld.

De PvdA-fractie vraagt nog specifiek naar de cijfers van financieel misbruik van ouderen. Naar schatting 30 000 ouderen per jaar zijn slachtoffer van financieel misbruik (Movisie, 2009, Factsheet III).

Het is onbekend in hoeveel gevallen sprake is van ontspoorde zorg en in hoeveel gevallen van een berekenende daad met voorbedachten rade, zoals de SP-fractie wil weten. Movisie geeft bij navraag aan dat opzettelijke mishandeling eerder wordt gemeld dan ontspoorde zorg. Ook geeft Movisie aan dat veel ontspoorde zorg niet wordt herkend als ouderenmishandeling en daardoor niet geregistreerd wordt. In het algemeen schat Movisie in dat bij de meldingen de verhouding moedwillige ouderenmishandeling en ontspoorde zorg driekwart – eenkwart is (zie ook het schriftelijk overleg over het actieplan «Ouderen in veilige handen»).

Over de meldingen zijn vragen gesteld door de fracties van PvdA, PVV, CDA, SP en D66. De stijging van het aantal meldingen met 81% geeft in ieder geval aan dat burgers en professionals zich bewuster zijn geworden van het probleem en waar ze zich moeten melden. In het actieplan «Ouderen in veilige handen» ga ik in op de activiteiten die ik in dit kader onderneem.

De fractie van de PVV vraagt in dit verband specifiek om het instellen van een apart Meldpunt Ouderenmishandeling. Ik kies daar niet voor, maar sluit aan bij de bestaande structuur van de Steunpunten huiselijk geweld. Ik verwijs u naar voornoemd actieplan.

Wat betreft de vraag van de SP om uit te zoeken hoe vaak het voorkomt dat medewerkers in de zorg geen misstanden durven te melden bij de interne klachtencommissie, uit angst voor een arbeidsconflict, meld ik u het volgende. De zorginstellingen hebben een eigen verantwoordelijkheid waar het het beoordelen, analyseren en verbeteren van meldingen betreft. Maakt een medewerker gebruik van een vertrouwenspersoon, dan mag de medewerker verwachten dat de uitgewisselde informatie altijd vertrouwelijk behandeld wordt. Wanneer iemand van mening is dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld, dan kan hij dit melden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)2. Wanneer de IGZ constateert dat de klachtenafhandeling door de zorgaanbieder niet (geheel) conform de vereisten van de Wet klachten cliënten zorginstellingen heeft plaatsgevonden, dan geeft de IGZ de zorgaanbieder in overweging te bezien of de klacht opnieuw behandeld moet worden conform de vereisten van de wet. Ook individuen kunnen een melding doen bij de IGZ; de IGZ behandelt deze zoals beschreven in de Leidraad Meldingen. In deze Leidraad wordt helder aangegeven op welke wijze burgers kunnen melden en wanneer de inspectie meldingen wél onderzoekt en wanneer niet.

Over het wetsvoorstel Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling heeft de fractie van PvdA enkele vragen gesteld.

Onlangs is dit wetsvoorstel aangeboden aan uw Kamer. Om ervoor te zorgen dat de meldcode ook werkelijk wordt gebruikt, zoals de PvdA vraagt, wordt een checklist voor organisaties opgesteld die aangeeft welke activiteiten zij kunnen verrichten bij de implementatie van de meldcode. Tevens is er een scholingsmodule «Werken met de meldcode» ontwikkeld. Er worden diverse train-de-trainer bijeenkomsten georganiseerd om trainers te leren werken met deze scholingsmodule. Ook zullen voor de sectoren e-learning modules worden ontwikkeld. Naast modules gericht op professionals zal de e-learning ook modules voor managers bevatten. Via deze modules willen we managers wegwijs maken bij het implementeren van de meldcode in hun instelling of organisatie. Uiteraard blijf ik in overleg met de relevante branche- en beroepsverenigingen en (centrum)gemeenten om de meldcode actief onder de aandacht te brengen bij de doelgroep.

Ten slotte heb ik op 27 april van dit jaar het startschot gegeven voor de campagne «Zet de meldcode op de agenda».

De fractie van de PvdA vraagt zich vervolgens af waarom er geen meldplicht bestaat. In het Regeerakkoord is inmiddels afgesproken dat er een dergelijke meldplicht voor professionals komt. Voor de uitwerking hiervan verwijs ik naar het actieplan «Ouderen in veilige handen» en naar het verslag van het schriftelijk overleg over het actieplan.

De fractie van de PVV vraagt om een aparte meldcode ouderenmishandeling. De voorgenomen Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is nadrukkelijk ook bedoeld voor ouderenmishandeling. Daarnaast komt er, zoals hierboven al opgemerkt, een meldplicht voor mishandeling gepleegd door professionals. Specifiek voor ouderenmishandeling wordt voor de meldcode en meldplicht een richtlijn voor professionals uitgewerkt. Daarvoor verwijs ik naar het actieplan «Ouderen in veilige handen». Door deze maatregelen is een aparte meldcode niet nodig.

De fracties van de PvdA en de SP gaan in op de bevoegdheden van de IGZ. Ten aanzien van de mogelijkheid tot schorsing van zorgmedewerkers die zich schuldig maken aan ouderenmishandeling, meld ik u het volgende. Als de IGZ gegevens verkrijgt (via algemeen toezicht of uit een melding) die duiden op disfunctioneren van een medewerker, dan wijst de IGZ de Raad van Bestuur op haar verantwoordelijkheid in dezen. Als de Raad van Bestuur geen adequate maatregelen treft, dan kan de IGZ verdergaande maatregelen treffen zoals verscherpt toezicht, zo nodig een bevel en voorstel tot het geven van een aanwijzing.

Seksueel misbruik is bovendien strafbaar volgens het Burgerlijk Wetboek en het strafrecht. Daarnaast kunnen BIG-geregistreerde beroepsbeoefena-ren (verpleegkundigen) ook voor het Tuchtcollege gedaagd worden of voor tuchtraden van beroepsverenigingen.

De SP vraagt zich af of de IGZ wel over voldoende middelen en bevoegdheden beschikt om ouderenmishandeling in zorginstellingen aan te pakken en om toe te zien op uitvoering van de Wpg, inclusief het preventieve ouderenbeleid. Deze punten zijn uitgewerkt in het actieplan «Ouderen in veilige handen» (actiepunt 7b: meldpunt ouderenmishandeling in de zorg en de actiepunten 10b en 10c: intensivering toezicht en toetsingskader IGZ).

De SP vraag om een landelijk protocol ouderenmishandeling. In het actieplan «Ouderen in veilige handen» geef ik aan een richtlijn te zullen ontwikkelen. De strekking van deze richtlijn is dezelfde als de door het SP bedoelde protocol.

De leden van de PvdA vragen zich af welke beschermingsmogelijkheden tegen financieel misbruik er op dit moment zijn voor dementerende ouderen. In de eerste plaats kan iemand, voor het geval hij dement wordt, een volmacht verlenen, zodat de gevolmachtigde in zijn naam rechtshandelingen kan verrichten. Dan moet wel duidelijk zijn voor beide partijen wanneer de volmacht ingaat. In de tweede plaats kan iemand verzoeken om onderbewindstelling van zijn goederen. Met de benoeming van een beschermingsbewindvoerder door de kantonrechter geeft de wet zekere waarborgen tegen misbruik van mensen die onvoldoende in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. De bewindvoerder is bevoegd het vermogen van de rechthebbende te beheren en om de rechthebbende te vertegenwoordigen. Hij legt daarover rekening en verantwoording af ten overstaan van de kantonrechter.

In het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap worden onder meer aanvullende kwaliteitseisen gesteld aan professionele bewindvoerders. Het wetsvoorstel is op 24 oktober jongstleden bij de Tweede Kamer ingediend.

De leden van de fractie van de PvdA hebben verder vragen over de volmacht in relatie tot wilsonbekwaamheid. Indien de gevolmachtigde niet te vertrouwen blijkt, kan de volmachtgever de volmacht herroepen. Als de volmachtgever dementerend is, kan de volmacht ook worden herroepen door een zaakwaarnemer of, indien de goederen van de persoon in kwestie inmiddels onder bewind zijn gesteld, door diens bewindvoerder. Als een volmacht geantidateerd wordt, vals is of niet door de volmachtgever zelf is ondertekend en deze wordt gebruikt om een rechtshandeling met een wederpartij te verrichten, dan is de rechtshandeling ondanks de ongeldigheid van de volmacht toch geldig, indien de wederpartij onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. Indien aan de geldigheid van de volmacht een vormvereiste zou worden gesteld, bijvoorbeeld – zoals deze leden suggereren – een notariële akte, is het mogelijk dat dit misbruik van volmachten terugdringt. In ieder geval zou dit betekenen dat de kosten voor volmachtverlening omhoog gaan. Vooralsnog is mij niet gebleken dat het misbruik een zodanige omvang heeft, dat het genoemd vormvereiste noodzakelijk maakt.

PvdA, PVV en D66 gaan in op justitiële aspecten van ouderenmishandeling. In het actieplan «Ouderen in veilige handen» wordt op deze punten ingegaan.

De fractie van PvdA stelt een aantal vragen over het functioneren van zorgaanbieders en een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). In het regeerakkoord is afgesproken dat er een verplichte VOG zal worden ingesteld. Voor de uitwerking daarvan verwijs ik naar het actieplan «Ouderen in veilige handen».

De fractieleden van de PvdA vragen zich voorts af op welke termijn de Kamer de resultaten van het in kaart brengen van de voors en tegens van een landelijk registratiepunt, de noodzaak van een verplichte VOG en de kwestie van het tuchtrecht tegemoet kan zien. Inmiddels geldt het nieuwe regeerakkoord, waarin afspraken zijn gemaakt over de aanpak van ouderenmishandeling. In het actieplan «Ouderen in veilige handen» wordt een samenhangend pakket maatregelen beschreven, waaronder een verplichte VOG en maatregelen van de IGZ.

In het actieplan komt ook het punt van registratie aan de orde. We gaan bezien op welke manier we het effectiefst gegevens over geweld in afhankelijkheidsrelaties, dus ook over ouderenmishandeling beschikbaar kunnen krijgen (via de registratieregeling Wmo of anderszins). Daarmee is het in kaart brengen van de voors en tegens van een landelijk registratiepunt overbodig geworden.

Wat betreft preventie en de signaleringsfunctie van gemeenten wijs ik de CDA-fractie op de activiteiten in voornoemd actieplan op deze gebieden.

De CDA-fractie vraagt zich af of er binnen de huidige opleidingen voldoende aandacht wordt besteed aan ouderenmishandeling. Vervolgens vraagt deze fractie of het ook iets zegt over het opleidingsniveau en of ik een appel kan doen op de instellingen om functiedifferentiatie toe te passen. In de opleidingen van verpleegkundigen en verzorgenden is aandacht voor de professionalisering van de beroepsgroep. In antwoorden op Kamervragen begin 2010 (Handelingen II, 2009–2010, nr. 1521) heb ik aangegeven dat het Nationaal Ouderenfonds constateert dat er mensen van veel verschillende opleidingsniveaus werkzaam zijn in verzorgingshuizen, maar dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de relatie tussen ouderenmishandeling en opleidingsniveau.

In de opleidingen van verpleegkundigen en verzorgenden komt het «effectief handelen onder druk» en «professioneel handelen» aan de orde. Binnen dit opleidingsaanbod past aandacht voor onder meer ouderenmishandeling.

Op 30 maart 2010 is de Tweede Kamer door mijn voorganger over de Evaluatie van de Commissie Werner geïnformeerd, waarin ook het onderwerp functiedifferentiatie aan de orde is gekomen.

Verder verwijs ik naar het actieplan «Ouderen in veilige handen». De voorgenomen meldcode/meldplicht gaan organisaties verplichten om de kennis van professionals te vergroten op het gebied van signaleren en melden van onder andere ouderenmishandeling.

De SP heeft vragen over mogelijke overbelasting van mantelzorgers als gevolg van bezuinigingen en over hoe het probleem van overbelasting zal worden aangepakt.

In de meegestuurde brief met de stand van zaken van het actieplan «Ouderen in veilige handen» kondig ik aan dat ik voor de komende periode prioriteit aan het onderwerp ontspoorde mantelzorg geef. Begin 2012 stel ik een plan op hoe overbelasting van mantelzorgers te voorkomen.

De SP-fractie vraagt ook naar de gevolgen van de maatregelen in de AWBZ.

Het is mogelijk dat er mensen zijn die zich, ten gevolge van bijvoorbeeld de pakketmaatregelen in de AWBZ voor mensen met lichte beperkingen, in een grotere mate belast voelen. Het risico van overbelasting wordt echter volgens het SCP3 vooral bepaald door het aantal uren zorg dat men verleent en het aantal zorgtaken dat men verricht. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat het aantal uren zorg dat een mantelzorger verleent, slechts in beperkte mate beïnvloed wordt door de aanwezigheid van professionele zorg (bijvoorbeeld thuiszorg). De kans op overbelasting is wel groot als mantelzorgers zich bezwaard voelen om hulp te vragen en het verlenen van mantelzorg niet als een vrije keuze wordt beleefd (bijvoorbeeld omdat men intramuraal verblijf wil voorkomen). Daarnaast concludeerde het SCP dat het van belang is dat mantelzorgers naast de zorgtaak een eigen leven blijven leiden om isolement te voorkomen4. De kans op overbelasting is ook groot als de zorg voor een naaste niet wordt gedeeld met een andere mantelzorger of professionele zorgverlener (32% van de mantelzorgers verleent alleen zorg). Het gaat daarbij met name om ouderen die mantelzorg verlenen aan hun partner en om allochtonen. De stelling dat het beperken van de uitgaven voor de zorg leidt tot een groter risico op ontspoorde zorg in de huiselijke sfeer, acht ik dan ook niet aangetoond.

De SP wil graag weten of de AWBZ-pakketmaatregelen, die de toegang tot dagbesteding en begeleiding voor ouderen hebben beperkt, bevorderlijk zijn voor de vroegtijdige signalering van problemen.

Ouderen met matige of ernstige beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid krijgen nog steeds een indicatie voor begeleiding (groep of individueel). Alleen ouderen met lichte beperkingen kunnen geen beroep meer doen op begeleiding vanuit de AWBZ. Dat betekent niet per definitie dat deze groep mensen vereenzaamt; een groot aantal heeft oplossingen gezocht in eigen kring of bij formele organisaties en welzijnsvoorzieningen. Verder verwijs ik naar het antwoord uit het schriftelijk verslag over het actieplan «Ouderen in veilige handen», op de vraag van de leden van de SP-fractie of de maatregelen van het kabinet tot verdere vereenzaming van ouderen zullen leiden.

De SP-fractie wil graag een voortgangsrapportage ontvangen over de uitvoering van artikel 5a van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Dit wetsartikel is per 1 juli 2010 in werking getreden. Zoals uitgelegd in een brief aan de Kamer (Kamerstukken II 2009–2010, 32 195, nr. 3) wordt dit onderdeel van de wet meegenomen in de preventiecyclus (vierjarige beleidscyclus waarin specifieke doelstellingen en de uitvoering van het gezondheidsbeleid worden vastgelegd) en is er geen specifieke voortgangsrapportage gepland.

D66 vraagt zich af of ouderenmishandeling naast huiselijk geweld niet net als kindermishandeling een aparte categorie zou moeten zijn.

Ouderenmishandeling vormt onderdeel van de bredere aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Om het taboe om over ouderenmishandeling te spreken verder te doorbreken is ook specifieke aandacht voor ouderenmishandeling nodig. Daarom heb ik het actieplan «Ouderen in veilige handen» opgesteld. Het plan is een combinatie van een aantal specifieke acties en een aantal acties die in een breder kader worden uitgevoerd (zoals de verplichte meldcode). Dit is de meest effectieve en efficiënte aanpak.