Kamerstuk 32793-252

Verslag van een algemeen overleg

Preventief gezondheidsbeleid

Gepubliceerd: 5 januari 2017
Indiener(s): Helma Lodders (VVD)
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32793-252.html
ID: 32793-252

Nr. 252 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 januari 2017

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 14 december 2016 overleg gevoerd met de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en mevrouw Schippers, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 9 mei 2016 inzake de RIVM-monitor «de voedingsomgeving op scholen» (Kamerstuk 31 899, nr. 27);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 juni 2016 inzake een nader standpunt health checks (Kamerstuk 32 793, nr. 228);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 juni 2016 inzake preventie van roken vóór, tijdens en na de zwangerschap (Kamerstuk 32 279, nr. 89);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 juni 2016 inzake de positie van de directeur publieke gezondheid (DPG) (Kamerstuk 32 793, nr. 230);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 juni 2016 inzake het Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid (Kamerstuk 32 793, nr. 231);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 7 juli 2016 inzake de voortgang van de aanpak van antibioticaresistentie (Kamerstuk 32 620, nr. 176);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 augustus 2016 met de voortgangsrapportage Actieplan preventie gehoorschade (Kamerstuk 32 793, nr. 235);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 september 2016 inzake de pledge gezondheid in de mode (Kamerstuk 32 793, nr. 236);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 september 2016 inzake reactie op het verzoek van het lid Thieme, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden d.d. 31 mei 2016, over het bericht «Veel meer doden door Q-koorts dan gedacht» (Kamerstuk 25 295, nr. 31);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 5 oktober 2016 inzake de monitor bevolkingsonderzoek darmkanker (Kamerstuk 32 793, nr. 241);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 5 oktober 2016 met het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de zout-, jodium- en kaliuminname in 2015 (Kamerstuk 31 532, nr. 168);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 4 oktober 2016 inzake het actieplan etikettering van levensmiddelen (Kamerstuk 31 532, nr. 167);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 oktober 2016 met de kabinetsreactie op het IBO Gezonde Leefstijl (Kamerstuk 32 793, nr. 240);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 september 2016 met de beleidsreactie op het advies van de Gezondheidsraad «Vaccinatie tegen gordelroos» (Kamerstuk 32 793, nr. 238);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 september 2016 inzake de opsporing van familiaire hypercholesterolemie (Kamerstuk 32 793, nr. 239);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 november 2016 inzake het vervolg van het Nationaal Programma Preventie en Alles is Gezondheid ... (Kamerstuk 32 793, nr. 245);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 november 2016 inzake de resultaten van de IGZ-onderzoeken GGD’s (Kamerstuk 32 620, nr. 182);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 oktober 2016 met het rapport effecten en kosten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker (Kamerstuk 32 793, nr. 243);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 1 december 2016 met de antwoorden op vragen van de commissie over het nader standpunt health checks (Kamerstuk 32 793, nr. 247);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 9 december 2016 inzake de voortgang van het voedingsbeleid: informatie en voedselkeuzelogo, Akkoord Verbetering Productsamenstelling en EU en Voedseltop (Kamerstuk 31 532, nr. 177);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 7 december 2016 inzake de huidige zelfregulering op voedingsreclame gericht op kinderen (Kamerstuk 32 793, nr. 248);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 8 december 2016 inzake de uitvoering van de motie van de leden Pia Dijkstra en Bruins Slot over het beter borgen van sport en bewegen in de gezondheidszorg (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 106) (Kamerstuk 32 793, nr. 249);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 december 2016 inzake het programma Gezonde School 2017–2020 (Kamerstuk 31 899, nr. 28);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 december 2016 met de reactie op het verzoek van de commissie om een afschrift van de brief aan de Stichting Wemos met betrekking tot maatregelen tegen hormoonverstorende stoffen.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Post

Voorzitter: Lodders

Griffier: Clemens

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Bruins Slot, Dik-Faber, Van Gerven, Krol, Lodders, Ouwehand, Wolbert en Ziengs,

en de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en mevrouw Schippers, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 14.02 uur.

De voorzitter:

Dit algemeen overleg staat gepland van nu tot 17.00 uur. Zo meteen gaat er een bel, waarna we naar beneden gaan voor de stemmingen in de plenaire zaal. Dan schors ik de vergadering voor een moment. Dat betekent dat we vrij krap in de tijd zitten, temeer omdat we een flink aantal sprekers verwachten. Daarnaast heeft de Staatssecretaris aangegeven dat hij om 16.15 uur weg moet. Ik stel voor dat de Staatssecretaris als eerste het woord krijgt bij de beantwoording in eerste termijn, zodat hij de vergadering op tijd kan verlaten. Laten we van start gaan. We hanteren een spreektijd van vier minuten. Er kunnen maximaal twee korte interrupties per persoon worden gepleegd. Zo kunnen we het debat wellicht toch om 17.00 uur afronden.

Ik heet alle aanwezigen, de Staatssecretaris en de Minister van harte welkom. Dat was ik nog vergeten te zeggen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Dank aan de collega’s dat ik als eerste mag spreken. Mijn collega Pia Dijkstra is helaas ziek. Ik vervang haar. Ik zal alleen onze bijdrage leveren, want daarna heb ik helaas andere verplichtingen. Misschien scheelt het ook wel een beetje qua tijd.

Tijdens de begrotingsbehandeling benadrukte mijn collega het belang van preventie. Er zitten verkeerde prikkels in onze systemen, waarbij behandelingen wel worden vergoed maar preventie niet. Wij stellen daarom ook een driepuntenpreventieplan voor: vergoed meer preventiezorg, stimuleer verzekeraars actief om preventieve maatregelen te steunen en om te investeren in «nog niet»-patiënten, en bied gemeenten meer handvatten om een beter preventiebeleid uit te voeren. Ik vond het positief om in de schriftelijke beantwoording van de vragen te lezen wat er allemaal op lokaal niveau gebeurt, maar het werd niet helder hoe een en ander gebeurt. Hoe gaat die zorg vergoed worden? Hoe zullen verzekeraars actief gestimuleerd worden om te investeren in «nog niet»-patiënten? Graag wil ik daar een uitvoerigere reactie op. Daarom ben ik ook blij dat de Staatssecretaris er is. Hij heeft, denk ik, veel zicht op de lokale situatie. Daar hebben we ook nog een aantal vragen over.

Het RIVM maakt een overzicht waarmee inzichtelijk wordt gemaakt waar in gemeenten op wijk- en schoolniveau de preventie en de uitdagingen liggen. Wijkgerichte aanpakken kunnen dan uitgerold worden, met een actieve rol voor de bewoners en voor bijvoorbeeld een GGD. De programma’s GIDS (Gezond in de Stad) en Gezond in ... bieden gemeenten heel concreet handvatten om integrale gezondheidsachterstanden aan te pakken. Er wordt dan bijvoorbeeld ook gekeken naar laaggeletterdheid, eenzaamheid, participatie en stress. Ik begrijp dat dit voor gemeenten een zeer waardevolle bijdrage is, waarbij men oog heeft voor diversiteit en waarbij maatwerk mogelijk wordt gemaakt. Wij hebben begrepen dat in 2017 de keuze wordt gemaakt of door wordt gegaan met GIDS en Gezond in... D66 wil graag dat daarmee wordt doorgegaan. We hopen dan ook een positieve bevestiging van de bewindspersonen hierop.

Soms willen mensen helemaal zelfstandig aan de slag gaan. Dat is natuurlijk hartstikke goed. Dan is er een wijkportaal waar alle activiteiten staan op het gebied van preventie. Dat kan echt een uitkomst bieden als het gaat over eenduidige communicatie. In hoeverre wordt deze best practice uitgerold?

Uit het rapport van de werkgroep IBO Gezonde leefstijl blijkt dat vooral mensen met een lagere sociaal-economische status een ongezonde levensstijl kunnen hebben. Dat moeten we zien te tackelen. Dat is ook een van de doelstellingen van het Nationaal Programma Preventie. Gelukkig gaan we na de goede resultaten door met dit programma. Maar hoe krijgen deze specifieke groepen aandacht? Het is belangrijk dat we effectief bezig zijn en dat er een gerichte aanpak is daar waar de problemen het grootste zijn. Welke rol kan bijvoorbeeld technologie spelen bij het bevorderen van gezonde keuzes op het gebied van voeding en gezond gedrag? In Scandinavië is er bijvoorbeeld een nationale strategie om dit aan te pakken. Zou dat ook een best practice zijn voor Nederland?

Mijn collega Pia Dijkstra maakt zich hard voor de zoutreductie. Ik heb haar al meerdere keren op televisie daarover horen spreken. Aangezien ik een Kamer met haar deel, is het soms heel erg prettig en soms wat minder prettig dat zij zich hiermee bezighoudt. Maar het is natuurlijk heel belangrijk dat supermarkten hier zelf ook mee aan de slag gaan. Ik heb daarover nog twee vragen aan de Minister. We hebben gemerkt dat de zoutreductie bij bijvoorbeeld de categorie «koek en banket», heel populair in deze tijd van het jaar, uiterst stroef loopt. Dat stelt de Minister ook in haar brief van 9 december. Hoe kan zij hier een doorbraak forceren? Ook blijkt de hoeveelheid zout die volwassenen in 2015 binnenkregen, gelijk te zijn aan die van 2006. Dat is ruim boven de aanbevolen maximale hoeveelheid. Ondanks de resultaten bij de zoutreductie zien we dat we eigenlijk vastzitten en allemaal te veel zout blijven eten.

Tot slot. Het is goed om te lezen dat de motie-Pia Dijkstra/Bruins Slot (34 550-XVI, nr. 106) om sport en bewegen beter te borgen in de gezondheidszorg zo voortvarend is opgepakt.

Voorzitter, ik moet mij voor de rest van de vergadering verontschuldigen.

De voorzitter:

U bent bij dezen verontschuldigd. Ik wens mevrouw Dijkstra via u beterschap.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Voorzitter. Dit is het laatste algemeen overleg preventie in deze kabinetsperiode en dat verdient toch ook een korte terugblik.

Ik vind het een groot compliment waard dat het deze bewindspersonen is gelukt om het onderwerp «preventie» hoog op de prioriteitenlijst van veel organisaties te krijgen. Natuurlijk, we zijn er nog lang niet, maar bij het bevorderen van gezond gedrag en vooral bij het tegengaan van de onrechtvaardige sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn we echt verder dan vier jaar geleden. En dat gaat niet vanzelf. Een voorbeeld daarvan is het programma Alles is gezondheid, waarin de bewindspersonen bottom-up hebben geprobeerd om het maatschappelijk bewustzijn te vergroten en om de publiek-private samenwerking te stimuleren.

Er gebeurt van alles, iets waar het onderzoek van ZonMw positief over is. De Partij van de Arbeid vindt echter dat het nu ook moet worden geconsolideerd en dat er moet worden geschift. We moeten namelijk voorkomen dat alleen de makkelijke vraagstukken worden opgepakt, omdat mensen daarvoor snel enthousiast te krijgen zijn, en dat de moeilijke en harde vraagstukken blijven liggen. Hoe gaan de bewindspersonen in de voorbereiding van de volgende fase dit vraagstuk tackelen?

D66 heeft de GIDS-gelden (Gezond in de stad) uitgebreid beschreven. Ik wil toch nog graag horen of het klopt dat deze gelden vanaf 2018 gewoon doorlopen en dat we daarvan dus de resultaten mogen blijven zien.

Gisteren hebben we een brief ontvangen waarin staat dat er een tweede fase wordt voorbereid voor de gezonde-scholenaanpak. De PvdA had graag meer resultaten gezien, het liefst 100% in 2017, en dat hebben we niet gehaald. Ik ben toch blij, omdat deze bewindspersonen scholen met veel lage SES-kinderen (sociaal-economische status) er speciaal uitlichten. Kunnen we daarin ook het onderdeel «mondzorg voor kinderen» onderbrengen? Ik kijk bij deze vraag overigens naar beide bewindslieden. Ik zie steeds vaker dat kinderen uit lage SES-gezinnen echt slechte gebitten hebben. Het zou fantastisch zijn als we deze zorg horizontaal zouden kunnen verplaatsen. Sommige scholen doen dat al en ik vraag de bewindspersonen om zich ervoor in te zetten dat er mondzorg naar alle scholen met een lage SES komt.

Ik krijg het signaal dat er zorgverzekeraars zijn die niet eens in gesprek gaan met gemeenten en op voorhand al zeggen dat ze niet aan een preventiecoalitie gaan meedoen. Wat mij betreft kan dat niet. Ik krijg graag een reactie van de Staatssecretaris, want ik wil dat de bewindspersonen die zorgverzekeraars daarop aanspreken.

We hebben vandaag of gisteren van de GGD’s een mooi actieplan ontvangen voor rookpreventie en zwangerschap. De zorgverzekeraars houden die stoppen-met-rokencursussen niet buiten het eigen risico, ook al zouden ze dat wel kunnen doen. Dat is jammer, want juist vrouwen met een laag inkomen, 25% van het totaal, blijven roken. Het zou fantastisch zijn als deze bewindspersonen een moreel beroep op de zorgverzekeraars zouden doen om het wel buiten het eigen risico te houden. Ik snap dat we dat niet wettelijk kunnen regelen, maar de bewindspersonen kunnen de zorgverzekeraars wel heel ernstig aansporen om daar eens werk van te maken.

We hebben al gesproken over de decentralisatie vanaf 2013 van de FIOM’s (Federatie van Instellingen voor Ongehuwde Moeders) en hun ondersteuning van vrouwen met een ongewenste zwangerschap. Deze decentralisatie is op zich prima, omdat die goed aansluit bij de GGD’s en Sense. Ik zou nog wel graag zien dat de kennis en de expertise van FIOM landelijk behouden blijft en niet wordt gedecentraliseerd.

Voorzitter, ik merk dat ik door mijn tijd heen ben. Ik zal in tweede termijn nog vragen stellen over de productverbetering en de vraag of de stuurgroep niet veel normerender zou moeten zijn. Ten slotte zal ik dan ook vragen stellen over gehoorschade en de resultaten van het plan van aanpak van de Staatssecretaris.

De voorzitter:

De vragen zijn aangekondigd en wellicht kunnen de bewindspersonen daar al eerder op ingaan.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Mevrouw Wolbert staat sinds twee jaar op de barricaden voor een echte vermindering van de hoeveelheid zout in producten. Die doelstelling deelt het CDA, overigens ook in het geval van suiker en vet. Wat vindt zij nu eigenlijk van die vermindering van de hoeveelheid zout in voedsel? Ik vraag dat, omdat de adviescommissie hierover matig, matig, matig enthousiast is. De commissie gebruikt zelfs eigenlijk alleen maar het woord «matig» als het gaat over die vermindering.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik heb dat overzicht natuurlijk ook gezien. In de reactie van de Minister op het RIVM-onderzoek naar zoutgebruik heb ik gelezen dat ook zij echt teleurgesteld is over het feit dat de zoutconsumptie niet afneemt. Als je het breder trekt naar de vermindering van de hoeveelheid suiker en vet in voedsel, kun je niet anders dan concluderen dat de wetenschappelijke commissie daarover echt helemaal niets positiefs te melden heeft. De vorige keer dat we hierover spraken, heb ik de Minister in een motie (32 793, nr. 185) gevraagd om de mogelijkheden die de wetenschappelijke commissie aanreikt als norm te laten stellen door de stuurgroep. Mevrouw Bruins Slot biedt mij daar nu al de gelegenheid voor, maar in tweede termijn ga ik daar nogmaals bij de Minister op aandringen, want het blijft anders te vrijblijvend. De vorige keer zei de Minister: de wetenschappelijke adviescommissie is juist daarom onafhankelijk, en dat we moeten vooral zo laten. Ik ben dat erg met de Minister eens, maar de stuurgroep kan wel normen stellen en zo moeten we er wat mij betreft voor gaan zorgen dat de vrijblijvendheid er nu echt vanaf gaat. Ik wacht graag op het antwoord van de Minister.

De voorzitter:

Afrondend, mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik deel de gedachte van de PvdA dat het een goed idee is om de adviezen van de wetenschappelijke adviescommissie bindend te laten zijn. Het uitgangspunt zal moeten worden dat men eraan moet voldoen. Ik heb mevrouw Wolbert eerder ook horen zeggen dat zij met wetgeving zou komen als er echt te weinig vooruitgang zou worden geboekt. Hoe staat het met dat voornemen?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Dat heb ik in een eerder AO inderdaad gezegd. De Minister heeft steeds gezegd dat ze het in Nederland niet kan regelen. We hebben inmiddels het Nederlandse voorzitterschap gehad en ik heb geconstateerd dat de Minister toen op Europees niveau heel actief is geweest om daarover afspraken te maken. Ik heb verder gezien dat de Staatssecretaris onderzoekt of er pledges op Europees niveau mogelijk zijn. Ik denk dat daar de oplossing ligt. Ik vind dat we ondertussen in Nederland maar eens wel het beste jongetje van de klas zouden moeten zijn. Dat zijn we nog lang niet en daarom wil ik dat de bewindslieden alles doen wat ze in Nederland aan de productsamenstelling kunnen doen. Het moet veel strenger en daar zullen we echt veel scherper op moeten varen dan tot nu toe.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over hetzelfde onderwerp. Daarmee geef ik mevrouw Wolbert gelijk wat extra spreektijd!

Een halfjaar geleden heb ik met mevrouw Wolbert gedebatteerd over het vinkje dat zou moeten worden afgeschaft en over het alternatief voor dat vinkje. We waren het met elkaar eens en ik heb toen ook een motie (32 793, nr. 224) ingediend om te komen tot één nieuw voedselkeuzelogo dat ook begrijpelijk is voor de consument. Voor zover ik heb begrepen, gaan we het vinkje afschaffen en komt de Minister in plaats daarvan met een voedselapp. De Partij van de Arbeid wilde destijds mijn motie niet steunen omdat de Minister met een nieuw voedselkeuzelogo zou komen. Ze komt nu in plaats daarvan met een voedselapp en ik vraag me af of dat voor de Partij van de Arbeid voldoende is.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik denk dat die voedselapp er gewoon moet komen, maar ook ik vind dat wel iets anders dan een alternatief voor het vinkje. We hadden dat vinkje immers zodat de consument in één oogopslag kon zien wat er in de verpakking zit. Met een app kun je dat niet. Eigenlijk is het vinkje een vertaling naar «gezond» of «niet gezond» van alle productinformatie die op de verpakking staat. De Consumentenbond doet dat zelf door te spreken over de stoplichtjes rood, oranje en groen. Ik ben geen expert, maar ik denk dat de consument echt behoefte heeft aan heldere productinformatie die goed zichtbaar is. En dat is dus niet een app!

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik ben blij met dit antwoord. Mijn fractie is ook niet tegen een voedselapp, want het kan een goede aanvulling zijn voor een specifieke groep consumenten. Er zijn tegelijkertijd ook veel consumenten, ouderen en mensen met een lage SES, voor wie deze informatie niet toegankelijk is. Ik hoop dan ook op steun van de Partij van de Arbeid wanneer ik de Minister straks oproep om echt met een alternatief voor het vinkje te komen. Dit kan niet het alternatief zijn!

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Wolbert.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik wil die app ook graag, maar ik wil die wel eerst zien. Die app zou namelijk precies de goede combinatie kunnen zijn. Je opent die app en dan zie je een stoplichtje. Mensen die echt geïnteresseerd zijn, kunnen vervolgens doorklikken. Ik kan me voorstellen dat het er zo uit gaat zien en als dat zo is, ben ik een voorstander van die app.

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. «Voorkomen is beter dan genezen» is altijd het credo van 50PLUS geweest, want waarom zou je niet aan de voorkant investeren als je dat later terugverdient? Dat geldt voor alle levensterreinen, maar bovenal voor de gezondheidszorg. Voorkomen dat iemand ziek wordt, is beter dan hem later moeten genezen. Daarmee bespaar je niet alleen op de zorgkosten, maar je wint ook aan welzijn en welbevinden. Deze winst is niet in geld uit te drukken en er is dan ook genoeg aanleiding om hierop vol in te zetten.

De laatste jaren is het Nationaal Programma Preventie Alles is gezondheid uitgevoerd, maar het kan nog veel beter. De Minister heeft dat onlangs zelf ook aangegeven in een televisieprogramma van WNL. Ik denk dan aan de vier belangrijkste ziekmakers: roken, drinken, gebrek aan lichaamsbeweging, en te veel suiker en vet. Ik ben er werkelijk verbaasd over dat recentelijk uit onderzoek is gebleken dat 40% van de mensen met diabetes type 2 van hun ziekte af zouden kunnen komen door hun leefstijl om te gooien. 40%! Dat is toch zeker verbijsterend veel? Het zou een besparing opleveren van maar liefst 3 miljard euro, 4% van de begroting van VWS. Iets soortgelijks bleek in het televisieprogramma «Hoe word ik 100?» van omroep MAX. Na twee weken waren meerdere deelnemers van hun medicatie af. Ik vond het ongelooflijk en wat mij betreft verdient het een spoedig vervolg. Wat zijn de gedachten van de Minister daarover en welke acties gaat ze ondernemen?

Het ontmoedigen van roken verdient blijvende aandacht. Ook dat heeft de Minister zelf aangegeven. Roken veroorzaakt veel gezondheidsschade, direct en indirect. De helft van de mensen die roken, overlijdt aan de gevolgen daarvan. Onderschat verder ook niet de gevolgen van meeroken! Dat is extra wrang, omdat de meerokers er zelf niet voor hebben gekozen. Roken is een wijdverbreide verslaving die veel geld kost. Is de Minister van plan om extra maatregelen te nemen? We lazen dat de pakjes sigaretten tegenwoordig zonder merkaanduiding worden verkocht, maar zijn er nog meer mogelijkheden om roken te ontmoedigen?

Lichaamsbeweging is voor iedereen van belang om overgewicht te bestrijden en te voorkomen. Het bevordert een positief gevoel en het lijkt zelfs een bijdrage te leveren aan het voorkomen van dementie. Voor ouderen is het van extra belang voor het behoud van spiermassa. Wat 50PLUS betreft moet alle aandacht uitgaan naar het bevorderen van meer lichaamsbeweging in verzorgingshuizen.

Enige tijd geleden stelden wij vragen naar aanleiding van een bericht in de media over de thuisbezorgmaaltijden voor ouderen en chronisch zieken. De Minister is afhoudend, maar zou de samenstelling voor deze groep toch niet aan nadere regels moeten worden gebonden? Ik denk dan in het bijzonder aan de aanwezigheid van bacteriën, de juiste voedingswaarde en het gehalte verzadigd vet en zout. De groep die van deze maaltijden gebruikmaakt, heeft vaak een kwetsbare gezondheid en dan is goede voeding extra belangrijk. Graag een reactie.

De Gezondheidsraad heeft over het gordelroosvaccin Zostavax geadviseerd om het niet onder te brengen in een publiek vaccinatieprogramma. De regering neemt dit advies over, maar ons inziens is dat een gemiste kans, omdat de Gezondheidsraad niet unaniem was. Twee leden vonden het vaccin namelijk wel essentieel, vanwege de bescherming tegen ernstige zenuwpijn. Kan de Minister nog eens een beschouwing geven over de kanttekening van deze twee leden? Wij kregen onlangs een advies van een hoogleraar gezondheidszorg hierover. Als ik de Minister daarmee een plezier doe, stuur ik haar die graag toe.

Daarnaast is gebleken dat de voorlichting over gordelroos, ondanks alle informatievoorziening, nog steeds niet op peil is. Hoe gaat de Minister hierin een slag maken?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Een goed gezondheidszorgbeleid is erop gericht de burgers van het land gezond te houden en hen te helpen als ze ziek zijn geworden. Maar een goede gezondheid begint vooral bij goede preventie. Preventie zit in veel gevallen in omgevingsfactoren die je ofwel op zijn beloop kunt laten ofwel zo kunt inrichten dat ze daadwerkelijk het behouden van onze gezondheid ondersteunen.

Sinds 2012 is er geen wetenschappelijke discussie meer mogelijk over het belang van voldoende groen in de leefomgeving van mensen voor het behoud van hun gezondheid. De Wageningen University & Research heeft ons indringend duidelijk gemaakt dat je beter wordt van buiten zijn, dat wandelen beter is dan medicijnen slikken en ook dat er een miljardenbesparing mogelijk is. Het is fijn dat je minder vaak bij de huisarts zit en minder snel last hebt van depressie, angststoornissen en allerlei andere klachten, als je omgeving voldoende groen biedt. Een bijkomend voordeel is dat er ook veel kosten mee te besparen zijn. Dat lijkt een gouden kans, maar verbazingwekkend genoeg krijgt groen van dit kabinet weinig ruimte. Kan de Minister inzicht geven in de manier waarop zij groen als potentieel preventiemiddel benut? Een goede samenwerking met de Staatssecretaris van Economische Zaken die over natuur gaat, en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu lijkt nu wel als geroepen te komen. Kan de Minister toezeggen dat zij bereid is om een gezamenlijk actieplan te ontwerpen? Wil zij dat doen? Onderschrijft zij dat het belangrijk is om groen in de leefomgeving van mensen te stimuleren? Wat mogen wij bovendien verwachten van een gezamenlijke aanpak van dit kabinet?

Een gezonde leefomgeving betekent ook een leefomgeving die vrij is van giftige stoffen waar we ziek van kunnen worden. De Partij voor de Dieren luidt al jaren de noodklok over de enorme hoeveelheden landbouwgif die er in ons land gebruikt worden. Dat is niet alleen een bedreiging voor de biodiversiteit, maar ook mensen krijgen die binnen via het voedsel dat ze eten. Bovendien worden de mensen die naast bespoten akkers wonen, direct eraan blootgesteld. Ik krijg graag een update van de Minister over het gezondheidsonderzoek onder omwonenden van bollenvelden, fruitgaarden en andere akkers die veelvuldig bespoten worden. Wanneer verwacht de Minister resultaten? Wat gaat zij in de tussentijd doen om omwonenden beter te beschermen? Wat ons betreft moet het gifgebruik in Nederland zo snel mogelijk worden afgebouwd. Bovendien moeten er in de tussentijd maatregelen worden genomen, zoals het instellen van brede spuitvrije zones en het verbieden van de meest schadelijke gifstoffen. Graag krijg ik hierop een reactie.

Veel van de gifstoffen die in de landbouw gebruikt worden, zijn hormoonverstorend. Deze stoffen zijn vooral zeer gevaarlijk voor kinderen en ongeboren kinderen, omdat ze autisme en ontwikkelingsstoornissen kunnen veroorzaken. Die gevaarlijke stoffen zitten niet alleen in landbouwgif, maar ook in plastics, voedselverpakkingen, cosmetica en zelfs in medische hulpmiddelen. Daar moeten we zo snel mogelijk vanaf. Het is van belang dat we weten welke stoffen worden aangetroffen in de burgers van Nederland en welke bevolkingsgroepen wellicht meer of minder aan dergelijke stoffen worden blootgesteld. Daarvoor is een nationaal monitoringsprogramma van groot belang. De Minister onderschrijft dat deels, maar ze houdt zich aan de Europese actie op dat gebied. Wij denken dat nationale monitoring ook belangrijk is. Graag krijg ik een toezegging daarop.

Daarnaast moeten wij doen wat wij kunnen om blootstelling aan deze gevaarlijke stoffen te beperken. We zien dat andere landen, zoals Denemarken, Frankrijk en België, dat al doen. Daar is een verbod op de aanwezigheid van de hormoonverstoorder BPA (de chemische stof Bifestenol A)in materialen voor kinderen onder de 3 jaar. Het RIVM waarschuwde ook nadrukkelijk voor deze stof. Is de Minister bereid om de aanwezigheid van BPA in voedselverpakkingen te verbieden?

Ik ga nog even kort in op het belang van gezonde voeding.

De voorzitter:

Kunt u afronden?

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, ik kom nog even kort op gezonde voeding. De aanpak van de Staatssecretaris die gericht is op kidsmarketing, lijkt iets te weinig effect te hebben. Ik wil graag nog een punt inbrengen dat niet op de agenda staat. De Kamer heeft een petitie gekregen van het Platform Borstvoeding en de Landelijke Borstvoedingsraad. Is het kabinet bereid om de aanbevelingen over te nemen? Borstvoeding is immers belangrijk voor de preventie en voor de gezondheid van kinderen, maar daar is te weinig ondersteuning voor. Lactatiekundige zorg en de hulpmiddelen zouden in het basispakket moeten. Is het kabinet het daarmee eens? Is het bereid om zich daarvoor in te zetten?

De heer Ziengs (VVD):

Voorzitter. Rond 1900 was het hard werken in het Drentse veen. De arbeiders aten bruine bonen met veel spek en nog veel meer spekvet daar overheen. Beweging was er genoeg, dus van echt overgewicht was geen sprake. In de jaren 60 kon je pas tv-kijken vanaf 19.00 uur ’s avonds en was er geen iPad of laptop waarop je driftig kon gamen. Je werd gewoon door je ouders naar buiten gestuurd en daar ging je spelen: voetballen, blikspuiten of wat dan ook. Daar kwam een hoop beweging aan te pas.

De tijden zijn veranderd evenals de leefstijlen. De mensen gaan met de auto of het openbaar vervoer naar hun werk en beulen zich ’s avonds in de sportschool op een crosstrainer af. Kinderen komen thuis en duiken achter de computer of hangen op de bank tv te kijken. Vervolgens komt een diëtist eraan te pas om het overgewicht te lijf te gaan. Kunnen wij dan niet beter onze aandacht richten op meer bewegen?

Voedingsdeskundigen slaan ons om de oren met adviezen die alle kanten opgaan. Gelukkig geeft de overheid een voedingsadvies, een advies welteverstaan. Adviezen kun je opvolgen of terzijde leggen. Dat is een keuze. Mijn oma zei altijd: kind, overal waar «te» voor staat is niet goed, behalve tevreden. Wij kennen die spreuk allemaal. Dus te veel zout, te veel suiker, te veel alcohol, te veel noem het maar op is niet goed. Wij weten het en toch blijft het gebeuren. De overheid moet het geven van de juiste informatie blijven faciliteren. Mensen moeten weten wat de effecten van een ongezonde leefstijl zijn. Het lijkt mij dat het verkrijgen van informatie door allerlei vormen van nieuwe media, apps, vlogs et cetera, steeds gemakkelijker is.

Bij het doorlezen van de vele rapporten bleek ook dat mensen die werken doorgaans gezonder zijn. Dan denk ik: laten we er dan voor zorgen dat het makkelijker wordt voor bedrijven om mensen aan te nemen of om niet alle risico’s van ziekte bij werkgevers neer te leggen. Er zijn bedrijven die zich nu inzetten om doelstellingen op het gebied van zout- of suikerreductie te behalen. Dat zijn doelstellingen die realistisch en daardoor haalbaar zijn. Twee weken geleden bezocht ik met collega Wolbert een frisdrankfabrikant. Het is ongekend hoe deze branche bezig is om de productenreeks aan te passen aan het nieuwe consumentendenken.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ze deden wel aan kidsmarketing.

De heer Ziengs (VVD):

Zo is dat. Zij lopen tegen problemen aan bij het verbeteren van hun product, maar zetten toch door. Wellicht kan de Minister onderschrijven dat er door de branche enorme inspanningen worden geleverd. Ik hoor dat graag.

Nu kom ik op preventie op het gebied van verslaving. Op de maan- en vrijdagen plan ik altijd werkbezoeken. Zo werd ik uitgenodigd door de Stichting Be Aware om een les bij te wonen die zij gaf op een vmbo-school. Ik was diep onder de indruk van de wijze waarop een medewerker van Be Aware haar eigen ervaringen deelde met de leerlingen. Ze liet de leerlingen op een interactieve wijze, namelijk met stemkastjes, volop meedoen aan de les. Dergelijke initiatieven zijn niet voldoende in beeld. Gemeentes stellen hun budgetten vaak ter beschikking aan traditionele aanbieders. Nieuwe en innovatieve aanbieders kunnen hierdoor niet gebruikmaken van deze middelen en zijn daardoor duurder bij het aanbieden van hun pakket. Dat is een verkeerde prikkel. Is er een centraal informatiepunt beschikbaar of op te tuigen waar deze best practices onder de aandacht worden gebracht? Ik hoor graag van de bewindslieden of iets dergelijks mogelijk is.

Dan kom ik op vaccins. In vorige AO’s hebben mijn voorgangers op deze portefeuille hier aandacht voor gevraagd. Arno Rutte deed onder andere een voorstel voor een beoordelingskamer vaccins. Hoe ver is de Minister met de evaluatie van de beoordelingskamer vaccins? Wat is haar reactie daarop?

Hoe moeilijk kan het zijn? De Gezondheidsraad kwam kort voor de zomer met een advies dat niets aan duidelijkheid te wensen overliet. Was de tekst uiteindelijk zodanig dat daardoor onduidelijk bleef of er gezondheidswinst te behalen viel? Ik hoor hier graag meer over van de Minister en van de Staatssecretaris?

Er is een vaccin tegen gordelroos. Artsen moeten dat gewoon weten. Hoe staat het met de gesprekken die gevoerd zijn met artsen om deze informatie bij hen te krijgen?

Verder bereiken mij geluiden vanuit de branche dat het moeilijk blijkt om op basis van bijvoorbeeld hoorzittingen in contact te komen met de Gezondheidsraad; dit in tegenstelling tot het verleden. Herkent de Minister dit? Zo ja, zou dit verbeterd kunnen worden?

Tot slot kom ik op een samenvatting waar de VVD voor staat. Om een gezonde keuze te kunnen maken, is het belangrijk dat er informatie is over een gezonde leefstijl. Vooral voor jongeren is dit van belang. Door hen al op jonge leeftijd kennis te laten maken met gezonde voeding, te informeren over alcohol, tabak en drugs en hen te voorzien van seksuele voorlichting, kunnen zij zelf de keuze maken voor een gezonde leefstijl. Wij zijn daarom voor het behoud van de huidige leeftijdsgrenzen voor alcohol en tabak. Wij willen geen vet- of suikerbelasting instellen of betuttelende etikettering om gedrag te beïnvloeden. Ook willen wij niet dat zorgverzekeraars risicoselectie of premiedifferentiatie toepassen op basis van gezondheid of leefstijl.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik hoor dat collega Ziengs een voorstander is van het zo veel mogelijk informatie verschaffen op websites en bij de huisarts, maar zo langzamerhand is één ding wel duidelijk, namelijk dat gedragsverandering op grond van informatie alleen niet tot stand komt. Ik ben dus eigenlijk wel benieuwd wat de VVD-fractie verder nog in huis heeft om gezond gedrag, waar ook de heer Ziengs zo’n groot voorstander van is, verder te stimuleren.

De heer Ziengs (VVD):

Volgens mij is voorlichting de belangrijkste component. Het geven van voorlichting kun je ook breder verspreiden. Je kunt die zelfs neerleggen bij de ouders. Wij zien namelijk dat er al heel veel op scholen en via sport gebeurt. Ik vraag mij overigens af wat het effect daarvan is. Maar uiteindelijk zie je dat de verantwoordelijkheid bij de ouders ligt. Ik denk dat qua voorlichting in ieder geval stevig de aandacht gericht moet worden op de ouders.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Dus de heer Ziengs wil ook voorlichting aan ouders. Nou weet iedereen wat gezond en ongezond is – dankzij de heer Ziengs weten wij dat straks allemaal nog beter – maar er verandert niks, zo weten wij inmiddels. Want gedragsverandering komt niet tot stand door informatie, informatie op scholen en nog meer informatie bij ouders. Dat gaat niet helpen. Mijn vraag is wat de VVD gaat inzetten om daadwerkelijk een gedragsverandering tot stand te brengen? Informatie is daar een voorwaarde voor, maar echte gedragsverandering vraagt meer inspanning.

De heer Ziengs (VVD):

Ik heb al aangegeven dat het echt gaat om informatie. Gedragsverandering moet je uiteindelijk bij jezelf gaan zoeken. De VVD gelooft niet dat er verdragsverandering plaatsvindt als de overheid zich daar bovenop stort en aan betutteling doet.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het is grappig dat de VVD nooit de harde feiten gelooft. Ik zou nog graag iets aan de woordvoerder van de VVD willen vragen. Als de VVD de positie inneemt dat mensen zelf in vrijheid hun keuzes moeten maken, waar ik op zichzelf een groot voorstander van ben, hoe duidt zij dan de ontwikkelingen in de neuromarketing in bijvoorbeeld de levensmiddelenindustrie? Die jongens zijn niet achterlijk. Zij doen uitgebreid onderzoek. Zij weten de supermarkten zo in te richten dat zo’n beetje 80% van de spullen die zij willen verkopen, daadwerkelijk door mensen gekocht worden. Dat komt door de manier waarop zij de winkel hebben ingericht na uitgebreid onderzoek, tot hersenscans aan toe. Mijn vraag is hoe vrij een individu is, als het in die systemen zijn keuzes moet maken voor een gezonde levensstijl.

De heer Ziengs (VVD):

Dat is een typisch voorbeeld. Kennelijk wil de Partij voor de Dieren ook nog bepalen hoe een ondernemer zijn winkel moet inrichten. Het lijkt mij toch dat hij zelf bepaalt hoe hij zijn winkel inricht, hoe hij zijn producten tentoonspreidt en hoe hij die verkocht wil zien te krijgen. Dat is de verantwoordelijkheid van de ondernemer. Daar gaat de politiek zich niet mee bemoeien.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat was de vraag niet. De vraag ging over deze ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Het bedrijfsleven weet wel degelijk hoe het gedrag van de mensen moet beïnvloeden en maakt daar ook gebruik van. Het bedrijfsleven richt dat gedrag niet in op gezonde levenskeuzes, maar op de aankoop van producten die het bedrijfsleven goed uitkomen en die in veel gevallen niet heel erg gezond zijn. Is er dan nog sprake van een volledig vrije keuze of vindt de VVD ook dat je daar iets tegenover moet stellen, als dat zo werkt? Want als het bedrijfsleven gedrag mag beïnvloeden en dat uitkomt op ongezond gedrag, zullen wij daar toch iets aan moeten doen?

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

De heer Ziengs (VVD):

Daar is ook een nieuwe markt voor: wereldwinkels of allerlei andere winkels die je maar kunt bedenken. Zij richten hun winkel in op een andere wijze dan de Partij voor de Dieren voorstelt. Die vrijheid heeft een ondernemer ook. Vervolgens heeft de consument de vrijheid om de winkel te bezoeken die hij of zij graag wil bezoeken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Preventie is de beste investering om ervoor te zorgen dat mensen van jong tot oud langer gezond blijven en de regie over hun eigen leven houden. Het CDA wil dat preventie in een volgend kabinet in brede zin ook een echte prioriteit van beleid wordt. Dat moet geen verkokerd beleid zijn, maar een nationale, integrale aanpak van preventie zoals een integrale bekostiging van preventie.

Preventie op het vlak van alcohol en tabak begint al voor de geboorte. Daarom heb ik vorig jaar een pamflet ingediend met maatregelen om zwangere vrouwen te helpen met stoppen met roken. De Staatssecretaris heeft hierop gereageerd en daar wil ik hem voor bedanken. Kan de Staatssecretaris aangeven of hij al weet waarom zorgverzekeraars geen gebruikmaken van de mogelijkheid die zij hebben om geen eigen risico te vragen voor specialistische programma’s om te stoppen met roken? Mevrouw Wolbert stelde die vraag ook al. Verder zei de Staatssecretaris dat hij een brede publiekscampagne wil beginnen. Wanneer staat die op de rol?

Verder is het van belang dat jonge kinderen beschermd worden tegen tabak. Daarom heeft het CDA voor de motie van mevrouw Volp en mevrouw Dik-Faber gestemd om met een display ban te komen. De Staatssecretaris had de tijd tot 1 december om met concrete resultaten te komen. Anders zou hij beginnen met wetgeving. Het is inmiddels 1 december geweest. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dus of hij inmiddels is begonnen met wetgeving.

Op het gebied van kindermarketing heeft de voedingsindustrie een sympathieke stap gezet door aan te kondigen geen kinderidolen meer te zullen gebruiken bij ongezonde producten. Maar wie bepaalt eigenlijk dat een product ongezond voor kinderen is? De normen worden op dit moment door de industrie zelf opgesteld. Zou het niet een idee zijn om daar een onafhankelijke check op te doen? Wil de Minister experts van de Gezondheidsraad of het Voedingscentrum vragen om deze normen langs de uitgangspunten van de nieuwe Schijf van Vijf te leggen? De normen zijn namelijk veranderd.

Er is uitgezocht hoe op dit moment de industrie de kidsmarketing en overtredingen op dat punt monitort. Dat blijkt heel erg dunnetjes te zijn. Ik wil toch nog een keer vragen of we misschien toe kunnen naar een onafhankelijke monitor.

Om de voeding te verbeteren, heeft de Minister het Akkoord Productverbetering gesloten om de hoeveelheid zout, vet en suiker te verminderen. De Wetenschappelijke Adviescommissie Productverbetering beoordeelt de ambitie echter steeds, jaar op jaar inmiddels, als «zwak», «gering» of «matig». Ik herhaal de vraag die ik eerder aan mevrouw Wolbert van de PvdA heb gesteld: wil de Minister voortaan de uitspraken van de wetenschappelijke adviescommissie echt bindend maken?

Ik heb nog een tweetal andere punten. Ten eerste de aangekondigde regelgeving omtrent de health checks. Het CDA maakt zich hier zorgen over. De artsen doen dat ook. Ik geef een voorbeeld. Hiv-testen mogen op dit moment alleen door apothekers en artsen worden uitgevoerd, omdat de impact van het hebben van hiv natuurlijk enorm groot is. In het systeem dat de Minister nu bouwt, mogen mensen straks zelf vormen van kankeronderzoek uitvoeren, zeggen de artsen, terwijl de uitkomst daarvan ook een enorme impact kan hebben. Vindt de Minister dat terecht? Klopt het dat in de categorisering die de Minister voorstelt, geen rekening wordt gehouden met de risico’s van kostbare en riskante vervolgonderzoeken? Graag duidelijkheid hierover.

Ten tweede. Sporten en bewegen zijn een belangrijk onderdeel van preventie. Sporten en bewegen voor ouderen lijkt in de brief van de Minister echter hooguit bijvangst te zijn voor buurtsportcoaches. Waarom wordt er niet direct op ingezet? Als goed voorbeeld noemt de Minister wel, en terecht, de Vitaal Vechtdal Polis. Hoe stimuleert de Minister dat dit soort goede projecten op meer plaatsen van de grond komen?

Ik sluit af. Zowel de PvdA als D66 heeft goede vragen gesteld over de voortzetting van het programma met GIDS-gelden. Ik wil mij daar kortheidshalve bij aansluiten.

De heer Van Gerven (SP):

Mevrouw Bruins Slot van het CDA begon haar betoog met de woorden: het moet anders op het gebied van preventie bij een volgend kabinet, nationaal, integraal, topprioriteit. Ik vat het even samen. Is het CDA het ermee eens dat het doel van preventie het verkleinen van de sociaal-economische gezondheidsverschillen zou moeten zijn? Vindt het CDA het een goed idee om alle wetten te toetsen op dat doel, dus op de effecten op sociaal-economische gezondheidsverschillen, een beetje vergelijkbaar met de manier waarop Actal de regeldruk van wetten toetst?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het klopt dat het CDA de afgelopen periode zaken betreffende preventie graag anders had willen zien. Het CDA had graag gezien dat aan het Nationaal Programma Preventie, een voorstel van CDA en D66, concrete doelstellingen vast hadden gezeten. Daar hebben we ook moties over ingediend, die helaas door de PvdA en de VVD zijn verworpen. Ook had het CDA graag gezien dat de integrale bekostiging van preventie nu al een feit zou zijn. Het is namelijk belangrijk om de slag te maken van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag. En ja, dan kun je ook belangrijke resultaten boeken om de gezondheidsverschillen tussen mensen te verkleinen.

De heer Van Gerven (SP):

Dat is niet helemaal een antwoord op mijn twee vragen. Zou het belangrijkste doel van preventie niet moeten zijn dat de verschillen in gezondheid en levensverwachting tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen rijk en arm, kleiner worden? Dat is één. En twee: is het dan niet ook een goed idee om wetgeving concreet daarop te toetsen? Dus als er een wet wordt ingediend, wordt er altijd bekeken wat die wet betekent voor de sociaal-economische gezondheidsverschillen. Worden ze groter, kleiner of is het effect neutraal?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De belangrijkste doelstelling van preventie is gezondheidswinst boeken, voorkomen dat mensen ziek worden. Een heel belangrijk resultaat dat je daarvan kunt krijgen, is dat mensen die een lagere SES hebben, meer gezondheidswinst gaan boeken. Maar als je moet kiezen tussen of alle wetten die we nu hebben toetsen op de vraag of ze preventie bevorderen of een integrale bekostiging voor preventie mogelijk maken, zou ik kiezen voor het tweede. Dan kun je namelijk direct werk maken van het feit dat je veel heel goede, effectieve instrumenten hebt om werk te maken van preventie en kunnen we daarmee aan de slag gaan, in plaats van een administratieve slag te doen in de wetgeving die we op dit moment hebben. Waar we winst kunnen boeken, is bijvoorbeeld in de wetgeving rondom ruimtelijke ordening. Daar kunnen we kijken hoe dat gezondheid kan bevorderen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit is het laatste overleg in deze kabinetsperiode over preventiebeleid. Daar ga ik in ieder geval van uit. Met slechts vier minuten spreektijd kan ik helaas maar een paar onderwerpen aanstippen.

De bewindspersonen zeggen over hun eigen beleid dat zij erin zijn geslaagd om een maatschappelijke beweging op gang te brengen. Dat zal zo zijn, maar tegelijkertijd blijft gezondheidswinst vooralsnog uit. Ik deel de analyse van de KNMG dat het preventiebeleid te vrijblijvend is en onvoldoende het niveau van experimenten en lokale initiatieven ontstijgt. Meer inspanning en wet- en regelgeving zijn nodig om preventie effectief te maken. Ook het ibo-rapport schetst dat reguleren en beprijzen weliswaar ingrijpende instrumenten zijn, maar ook het meest effectief de gezondheid bevorderen. Wat doet het kabinet met deze aanbevelingen?

In hetzelfde ibo-rapport lezen we dat de afspraken over verbetering van de productsamenstelling geen effect hebben en dat er geen bewijs is voor de effectiviteit van zelfregulering door de levensmiddelenindustrie. De ChristenUnie vraagt daarom aan de Minister om het voortouw te nemen in Europa en te komen tot regelgeving. De aangenomen Raadsconclusies over verbetering van de samenstelling van voedingsmiddelen verdienen een vervolg.

Intussen mogen we in eigen land niet stilzitten. De doelen van de levensmiddelenindustrie zijn volgens de wetenschappelijke adviescommissie hooguit matig ambitieus. Hier moet echt een tandje bij. Daarom vraag ik de Minister om de wetenschappelijke adviescommissie de hoogst haalbare criteria te laten opstellen zodat fabrikanten daaraan kunnen toetsen. Zorg er verder voor dat er per productgroep maximumgehaltes komen, niet door de stuurgroep maar door de wetenschappelijke adviescommissie vastgesteld. Wil de Minister dit oppakken?

De ChristenUnie is teleurgesteld over de voedselapp. Is deze nu hét antwoord van de Minister op het mislukte vinkjeslogo? Mensen moeten in één oogopslag het schap kunnen beoordelen op gezonde en minder gezonde producten. Nodig is een gezondekeuzelogo, gebaseerd op de Schijf van Vijf, beheerd door een onafhankelijke organisatie waar alle ketenpartijen aan meedoen. Wil de Minister zich daarvoor hardmaken?

De ChristenUnie vindt het belangrijk dat kinderen gezond opgroeien. Daar slagen we onvoldoende in. Sluipsuikers zijn overal. Kinderen krijgen 80 gram tot 100 gram suiker per dag binnen, maar de Wereldgezondheidsorganisatie adviseert maximaal 50 gram suiker per dag en liever nog minder. Kindermarketing wordt dan wel aan banden gelegd, maar dat gebeurt op basis van criteria van de industrie in plaats van de Schijf van Vijf. Steeds meer kinderen, zelfs jonge kinderen onder de 10 jaar, ontwikkelen ouderdomsdiabetes. De Minister vond het helaas niet nodig om ondersteuning te bieden bij het in beeld brengen van deze kinderen en het ontwikkelen van een richtlijn van goede zorg.

Mijn volgende punt betreft de gezonde scholen. Nog maar 30% van de scholen heeft een gezonde kantine, terwijl de Kamer heeft uitgesproken dat dat op 1 januari 100% moet zijn. Hoe gaat het met het roken op scholen? Waarom lees ik daar niets over in de brief die de Kamer gisteren ontving? Het mag duidelijk zijn: ik maak mij echt grote zorgen. Iedere generatie is minder gezond en dit kabinet komt niet verder dan het bijbuigen van de trend in plaats van het ombuigen ervan. Het kabinet kán toch niet volhouden dat de inzet voldoende is? Graag een reactie hierop.

De ChristenUnie volgt de ontwikkelingen rond de health checks nauwlettend. We vinden het belangrijk dat gebruikers een goed geïnformeerde keuze kunnen maken. Er moet objectieve en specifieke informatie komen over kwaliteit, nut en noodzaak van health checks. De Minister kan en mag dit niet overlaten aan de aanbieders. Ook moeten mensen goed geïnformeerd worden over de mogelijke gevolgen van testuitslagen. Bij dat alles moet voldoende oog zijn voor mensen met een lage SES, ouderen of andere soms kwetsbare groepen. Wij vragen de Minister om ervoor te zorgen dat er onafhankelijke, betrouwbare en specifieke informatie over health checks wordt ontwikkeld. We vragen de Minister ook om onderzoek te laten doen naar de effecten van health checks op individueel en op maatschappelijk niveau.

Het concept positieve gezondheid van Machteld Huber past prima binnen het preventiebeleid. De ChristenUnie heeft van harte het amendement van D66 gesteund om er 1 miljoen voor beschikbaar te stellen. Immers, op termijn geeft de aandacht voor positieve gezondheid niet alleen welzijnswinst maar ook kostenbesparing. Gaat het kabinet hier wel mee aan de slag?

Tot slot dringt de ChristenUnie erop aan dat de Staatssecretaris een positief besluit neemt over continuering van het voor gemeenten zo succesvolle GIDS-programma en het Gezond In ...-programma.

De heer Ziengs (VVD):

Ik hoor de ChristenUnie heel nadrukkelijk zeggen dat zij voorstaat dat Nederland vooropgaat in het reduceren van zout, suiker en vet in producten. Is mevrouw Dik-Faber zich ervan bewust dat wanneer je dat eenzijdig doet op de open markt hier in Europa, de consument niet minder zout gaat gebruiken, en ook niet minder suiker en ook niet minder vet, maar dat hij gewoon een ander product pakt, van een concurrerend bedrijf uit de landen ons heen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik weet dat de Minister het onderwerp gezonde voeding tot speerpunt heeft gemaakt tijdens het Europees voorzitterschap. Dat heeft geleid tot Raadsconclusies over verbetering van de samenstelling van voedingsmiddelen. Dat is een Europees traject, waar wat mij betreft nu vervolgstappen in worden gezet. Ik zou heel graag zien dat er Europese regelgeving komt om te voorkomen wat de heer Ziengs zegt, dat er producten uit het buitenland in het schap belanden en mensen alsnog een ongezonde keuze maken. Tegelijkertijd vind ik dat wij niet stil mogen zitten. We hebben niet voor niets een wetenschappelijke adviescommissie die adviezen geeft. Ik vind dat die adviezen serieus moeten worden genomen en dat de adviescommissie met best practices moet komen, zodat de levensmiddelenindustrie zich daaraan kan optrekken. Dat appel doe ik op de levensmiddelenindustrie, in afwachting van Europese regelgeving.

De heer Ziengs (VVD):

Ik hoorde mevrouw Dik-Faber heel nadrukkelijk zeggen dat ze pleit voor een gelijk speelveld in Europa, maar dat, als dat niet op tijd gerealiseerd wordt, Nederlandse bedrijven maar voorop moeten gaan lopen in dezen. Dan krijg je dus gewoon een ongelijk speelveld, stel ik vast.

De voorzitter:

Ik heb niet echt een vraag gehoord; ik weet niet of mevrouw Dik-Faber toch wil reageren? Anders gaan we naar mevrouw Ouwehand, die ook een interruptie heeft.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik houd het kort, want ik heb hierover gezegd wat ik had willen zeggen. Ik kan niet wegkijken als kinderen per dag twee keer zo veel suiker binnenkrijgen als goed voor hen is. Ik kan niet wegkijken als er niet minder zout geconsumeerd wordt, iets wat ook de Minister heel triest vindt. Ik doe dus een appel op de VVD om daarin verantwoordelijkheid te nemen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De Partij voor de Dieren en de ChristenUnie kunnen elkaar op preventie heel vaak en ver vinden. Het enige punt waarop het soms misgaat, is dat van de gevaren voor de volksgezondheid van de intensieve veehouderij. Er is een pleidooi vanuit de Kamer om de Q-koortsslachtoffers volledig te compenseren. De Minister zegt dat zij 10 miljoen geeft aan de Stichting Q-Support, maar dat zij niet zal overgaan tot volledige compensatie. Wat vindt de ChristenUnie daarvan?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Bij mijn weten heeft de ChristenUnie altijd alle voorstellen betreffende de Q-koortsslachtoffers gesteund, ook voorstellen die onlangs nog door de SP gedaan zijn, in een amendement, en voorstellen die de PvdD doet. Ik vind echt dat mensen hierin recht moet worden gedaan.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Fijn om te horen! Mag ik deze oproep doorgeleiden naar het kabinet? Ik kwam niet toe aan mijn Q-koortsvraag in mijn eigen termijn. Bij dezen, alstublieft.

De voorzitter:

Dat is zeer efficiënt gebruikmaken van interrupties. Waarvan akte.

Tot slot geef ik het woord aan de heer Van Gerven. Hij spreekt namens de fractie van de SP. Ga uw gang.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Terwijl de regering toch in sneltreinvaart bezuinigd heeft op de zorg en overloopt van ambitie om de marktwerking in de zorg te vergroten, laat zij het afweten wat betreft ambities op het punt van preventie. In de Landelijke nota gezondheidsbeleid 2016–2019 staat dat preventie een prominente plaats moet krijgen in de gezondheidszorg. Maar wat we de afgelopen jaren hebben gezien, zijn vooral babystapjes en het falen van zelfregulering door het bedrijfsleven.

Het doel van de regering is dat de gezondheidsverschillen tussen hoogopgeleiden en laagopgeleiden in het jaar 2030 moeten zijn gestabiliseerd of teruggebracht. Stilstand is echter geen optie. De sociaal-economische gezondheidsverschillen moeten worden verminderd na tientallen jaren stilstand of achteruitgang. Zeven jaar eerder sterven of circa twintig jaar minder lang leven in ervaren goede gezondheid, is onacceptabel. Sociaal-economische gezondheidsverschillen zijn immers onrechtvaardig, leiden tot ongelijke kansen en kosten de samenleving geld en welzijn. Behalve door inkomensachteruitgang worden de gezondheidsverschillen veroorzaakt door ongelijkheid in materiële levensomstandigheden, zoals wonen, werk en onderwijs, en immateriële levensomstandigheden, zoals stress en het ontbreken van gezondheidsvaardigheden.

Wat hebben de kabinetten-Rutte, gesteund door een bonte stoet van ook oppositiepartijen, gedaan? Een verhuurderheffing ingevoerd; in zes jaar tijd stegen de huurprijzen met 28%. En denk aan de invoering van het asociale leenstelsel, het «schuldenstelsel», waardoor juist de kinderen van lager opgeleide ouders de dupe zijn geworden en worden. En Coca-Cola met zijn suikerbommencola kan de verantwoordelijkheid voor het bestaan van overgewicht onder jongeren afkopen door het programma Jongeren Op Gezond Gewicht te sponsoren.

Wat is er nodig om de gezondheidsverschillen te verkleinen? We moeten de inkomens- en vermogensverschillen verkleinen. We moeten de armoede bestrijden, met name de armoede onder kinderen. 421.000 kinderen leven in armoede en dit aantal is de afgelopen jaren gegroeid. We moeten een gelijke toegang tot de gezondheidszorg organiseren. Hoe gaan we de toenemende zorgmijding een halt toeroepen? Laten we beginnen met het afschaffen van het eigen risico.

Er is ook meer zorg nodig om de achterstandsgroepen te bereiken. Het is toch onverteerbaar dat naarmate groepen een lagere sociaal-economische status hebben, het aandeel roken, zwaar alcoholgebruik, minder sporten, en overgewicht toeneemt? Als je deze verschillen wilt opheffen, moeten extra aandacht, inzet en middelen verschoven worden naar mensen met een laag inkomen. Wat gaat het kabinet doen?

Er is een deltaplan nodig om het roken terug te dringen. Een op de vijf zwangere vrouwen met een lage opleiding, rookt dagelijks. Wat een getal! Dit kabinet mist de boot als het gaat om preventie, maar laten we ook vooruitkijken en geen nieuwe wetten meer aannemen die de sociaal-economische gezondheidsverschillen vergroten. Daarom stelt de SP voor om bij nieuwe wetgeving het effect daarvan op de sociaal-economische gezondheidsverschillen te laten toetsen: een sociaal-economische gezondheidseffectrapportage. We hebben al een toets, de Actal-toets, om de regeldruk van nieuwe wetten te bekijken. Dus waarom ook niet kijken naar de cruciale impact van wetten op de sociaal-economische gezondheidsverschillen? Want is het niet zo dat, onafhankelijk van welke partij je ook bent, VVD of SP, Nederland een land moet zijn waar iedereen gelijke kansen krijgt om uit datgene wat je genetisch hebt meegekregen, het maximale te halen?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik dacht: laat ik eerst afwachten wat de heer Van Gerven naar voren brengt, want misschien is er nog een linkse samenwerking mogelijk. Maar als je drie kwart van je spreektijd gebruikt om vooral alles af te branden en dan zelf komt met een administratief voorstel, namelijk een soort Actal-toets voor sociaal-economische gezondheidsverschillen, is dat wel mager.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik heb het verkiezingsprogramma van de SP er nog even op nagelezen. Wat staat er specifiek in het SP-plan om ervoor te zorgen dat de gezondheidsverschillen echt afnemen, behalve dit verschrikkelijke administratieve voorstel om alle wetten te gaan toetsen? Dat levert namelijk alleen maar een hoop bureaucratische rompslomp op.

De heer Van Gerven (SP):

Dit kabinet, het vorige kabinet en alle kabinetten van de laatste tijd zijn er niet in geslaagd om de sociaal-economische gezondheidsverschillen tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen rijk en arm kleiner te maken. Dit kabinet heeft dat ook niet expliciet tot zijn doel verklaard. Want wat schrijft het? In 2030 moeten de verschillen hetzelfde blijven óf ze mogen kleiner worden. Dat is toch geen ambitie? Het is toch onverteerbaar dat het verschil tussen rijk en arm in levensverwachting meer dan zeven jaar is? Wat stellen wij voor? Een heleboel maatregelen. Mevrouw Wolbert heeft niet goed geluisterd. De meeste redenen voor de verschillen tussen rijk en arm qua gezondheid, zitten in een aantal factoren die ik heb genoemd, zoals de inkomensverschillen en de vermogensverschillen. Wij zeggen: die moeten kleiner. Doe iets aan die 421.000 kinderen die leven in armoede. Schaf het eigen risico af. Kom met een deltaplan roken. Zorg dat het eigen risico verdwijnt. En ja, wij komen ook met die toets. Ik begrijp dat de PvdA daar niet voor is, maar wat is er mis mee om een wet te toetsen op het feit of die de gezondheidsverschillen vergroot of verkleint?

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk. U vervalt ook in herhaling. Mevrouw Wolbert, voor een korte aanvullende vraag.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Wat er mis aan is, is dat het alleen een hoop bureaucratische rompslomp oplevert. Overigens heeft dit kabinet een van uw belangrijke wensen onmiddellijk ingewilligd. De inkomensnivellering is echt fantastisch geweest. Er is geen nivellerender kabinet geweest dan dit kabinet. Maar ik heb het verkiezingsprogramma van de SP gelezen. Die plannen staan er niet in.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik ben dus echt benieuwd hoe de sociaal-economische gezondheidsverschillen bij de SP aangepakt gaan worden. Kabinetsbeleid afbranden en alleen kritiek leveren, vind ik te goedkoop voor een partij als de SP. Ik had gehoopt op een beetje meer samenwerking en collegialiteit, maar dat zit er niet in vandaag.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

De heer Van Gerven (SP):

Mevrouw Wolbert luistert niet goed. Ik heb vijf punten genoemd. Het verschil in rijkdom tussen de allerrijksten en allerarmsten is groter geworden. Dat is niet kleiner geworden. Dus kom daar niet mee aan. Wij hebben wetten, en wij toetsen wetten op juridische basis. Zijn ze uitvoerbaar? Wat is er mis mee om ze te toetsen op het meest cruciale, namelijk de gezondheidseffecten, de gezondheidsverschillen tussen rijk en arm? Ik heb de vergelijking met de Actal-toets. Ik heb de PvdA nooit gehoord over het afschaffen van die toets voor de regeldruk. Ik vind het dus eigenlijk een raar iets. Je moet kijken naar het doel. Dit doel is echt cruciaal. Het zou een hoop gezondheidsschadelijke wetgeving voorkomen als dat echt eens goed zou gebeuren.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer. We schorsen de vergadering voor tien minuten, tenzij we in deze tien minuten de stemmingsbel horen. Dan wordt de schorsing verlengd.

De vergadering wordt van 14.59 uur tot 15.11 uur geschorst.

De voorzitter:

Zoals ik aan het begin heb aangekondigd, zal ik eerst de Staatssecretaris in de gelegenheid stellen om te antwoorden. Ik stel voor dat de leden hun aanvullende vragen middels een interruptie stellen, zodat de Staatssecretaris na zijn eerste termijn deze vergadering kan verlaten. Ik stel een maximumaantal van twee interrupties per persoon voor. Als we ruim in de tijd zitten, kan ik daar iets scheutiger mee zijn, maar tot dat moment hanteer ik een maximumaantal van twee interrupties per ...

Mevrouw Wolbert (PvdA):

... bewindspersoon.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Wolbert, per Kamerlid.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. De uitdagingen op het gebied van preventie zijn in de moderne tijd, om de heer Ziengs te parafraseren, misschien wel uitdagender dan vroeger, omdat onze jeugd te maken heeft met veel prikkels en verleidingen. Je bezighouden met een virtualrealitybril is misschien wel net zo leuk als het buiten spelen dat de heer Ziengs zojuist noemde, alhoewel buiten spelen natuurlijk nog steeds erg belangrijk en leuk is. Je moet stevig in je schoenen staan als je naar een feestje gaat, omdat xtc-gebruik soms normaler is dan je zou willen. Ouders hebben soms niet zo veel tijd om een gezonde maaltijd te bereiden en kiezen dan misschien liever voor een kant-en-klaarmaaltijd. Voor ouderen is het erg van belang om voldoende te bewegen en niet te veel te drinken, punten die de heer Krol noemde.

We hebben natuurlijk extra aandacht voor onze jeugd en we leveren daarvoor ook extra inspanningen. Voorlichting en programma’s zijn vooral een zaak van ouders en soms van de overheid. Maar de beweging die in al onze programma’s naar voren komt – ik kom daar straks nog even op terug – is dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid op dit punt ook door bedrijven en andere maatschappelijke organisaties wordt gezien. Een van de positieve gevolgen van het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...» is de samenwerking tussen ouders, de overheid en organisaties, al dan niet non-profit, om een grote beweging te maken naar meer preventie; in dit voorbeeld gaat het specifiek om gezond opgroeien. Ik vind het echt een goede zaak dat preventie niet langer een project is van de overheid of de verantwoordelijkheid van ouders, maar een bredere maatschappelijke beweging wordt.

Binnen het Nationaal Programma Preventie is er extra aandacht voor het stabiliseren of zelfs terugdringen van sociaal-economische gezondheidsverschillen. Tegen de heer Van Gerven zeg ik het volgende: als je de afgelopen tien à twintig jaar bekijkt, zou het stabiliseren en het een beetje terugdringen van die verschillen al een heroïsche inspanning zijn. Het gaat immers om het beïnvloeden van gedrag. Niets is zo moeilijk als het beïnvloeden van gedrag, waarvoor allerlei maatregelen, prikkels en wetgeving nodig zijn. Ik kom daar straks nog even op terug. Ik denk dat onze doelstellingen op dat terrein zeker ambitieus zijn.

In het totale preventiebeleid gebruiken we drie soorten instrumenten die een beetje zijn toegespitst op mijn portefeuille. Het eerste instrument is wet- en regelgeving. Ik wijs op de grote hoeveelheid wet- en regelgeving die te maken heeft met de verkoop van alcohol en tabak en waarover we regelmatig in de Kamer hebben gesproken. Binnenkort hebben we ook weer een nader overleg over alcohol en tabak; misschien is het goed om daarnaar te verwijzen. In de volgende fase zullen we vooral aandacht hebben voor specifieke groepen, zoals zwangere vrouwen. Een veel te groot percentage van het aantal zwangere vrouwen met een wat lagere opleiding rookt. We zullen ons daarnaast richten op mbo- en vmbo-scholen. Daarover zijn een aantal specifieke vragen gesteld, waarop ik straks zal terugkomen. We gaan dus door met het beleid van ontmoediging, maar we zullen daarin speciaal aandacht hebben voor groepen die vanwege hun sociaal-economische status extra aandacht en extra programma’s nodig hebben.

De voorzitter:

De heer Van Gerven heeft een vraag. We hebben een maximumaantal van twee interrupties per Kamerlid afgesproken.

De heer Van Gerven (SP):

Mijn vraag gaat over de sociaal-economische gezondheidsverschillen. De Staatssecretaris zegt: het zou al heroïsch zijn als we die kunnen stabiliseren. Maar dat is toch onaanvaardbaar? Die verschillen zijn in de afgelopen 30 à 40 jaar gegroeid. Toen ik begon, waren de verschillen vier jaar in levensverwachting en twaalf jaar in ervaren gezondheid. Die getallen zijn nu zeven en twintig. Als we ervan uitgaan dat iedereen gelijke kansen moet hebben, het rechtvaardigheidsbegrip, zou het doel toch niet moeten zijn om die verschillen te stabiliseren, maar juist te verkleinen? Is het daarnaast niet erg mager om te zeggen: dat is zo moeilijk omdat we het gedrag moeten beïnvloeden? Gedrag staat natuurlijk niet op zichzelf. Zou de Staatssecretaris nog wat dieper kunnen ingaan op de redenen waarom mensen iets doen en op de vraag of we de omstandigheden kunnen beïnvloeden, waardoor het voor mensen makkelijker wordt om hun gedrag te verbeteren?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben het met de heer Van Gerven eens dat we dit beleid niet voor niets ontwikkelen. We doen dat omdat we die sociaal-economische gezondheidsverschillen willen terugdringen. Ik ben dat zeer met hem eens. Maar er zijn andersoortige omstandigheden die dat steeds moeilijker maken. Stel dat mensen in zijn algemeenheid minder gaan roken en drinken – de cijfers wijzen daarop – dan zijn er nog steeds groepen waarbij dat lastiger ligt. De heer Van Gerven noemde zelf het voorbeeld van zwangere vrouwen die roken. Van de zwangere vrouwen die roken, wordt 22% gevormd door vrouwen met een lagere sociaal-economische status. Dat is een ernstig signaal. Het terugdringen van dat percentage zal ongelooflijk bijdragen aan het verder terugdringen van de sociaal-economische gezondheidsverschillen. Maar we weten ook dat het niet altijd helpt om een campagne starten of om het voor mensen iets moeilijker te maken. Ook de omgeving van die zwangere vrouwen moet, zowel voor, tijdens als na de zwangerschap, een beetje meehelpen om ervoor te zorgen dat die vrouwen worden ondersteund, zodat ze het kunnen volhouden. We gaan daarom specifieke programma’s maken om ervoor te zorgen dat er bijvoorbeeld bij consultatiebureaus, kinderartsen of andere omgevingen waar zwangere vrouwen terechtkomen een gezamenlijke inspanning wordt geleverd, zodat het cijfer wordt teruggedrongen.

We gaan door met algemene campagnes om het roken te ontmoedigen, maar we richten ons ook specifiek op een aantal groepen. Hetzelfde geldt voor scholen. Sommige scholen hebben, gelet op hun populatie, meer moeite om ervoor te zorgen dat het ontmoedigingsbeleid aanslaat. Met die scholen willen we specifieke afspraken maken. Ik ben het zeer eens met de doelstelling die de heer Van Gerven noemt. Die hebben wij met elkaar gemeen. Enig realisme is gewenst, want dit behoeft een lange adem, maar het is wel noodzakelijk om specifieke groepen extra te belichten. Ik ben het met de heer Van Gerven eens dat we ons hierbij nooit mogen neerleggen.

De heer Van Gerven (SP):

Mag ik concluderen dat het uitgangspunt van dit kabinet hier wordt geherformuleerd? Het verkleinen en niet het stabiliseren van de sociaal-economische gezondheidsverschillen zou toch het doel moeten zijn? Iedereen zal erkennen dat dat niet makkelijk is, maar er zijn wel goede voorbeelden, bijvoorbeeld het beleid in Engeland. Onder leiding van Tony Blair – de Staatssecretaris zal hem nog niet vergeten zijn – was Labour langdurig aan de macht. Men is er daar met speciale programma’s in geslaagd om de verschillen op deelterreinen te verkleinen, bijvoorbeeld wat betreft roken. Het vergt langjarige inspanning ...

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Van Gerven (SP):

... maar het vergt ook een integraal, concreet beleid, waarbij je niet alleen moet bekijken hoe je roken kunt voorkomen, maar ook hoe je de omstandigheden van mensen kunt verbeteren, bijvoorbeeld woonsituatie, werk en inkomen, zodat ze gemotiveerd raken ...

De voorzitter:

Wat is uw concrete vraag?

De heer Van Gerven (SP):

... om hun gedrag te wijzigen. Wat vindt de Staatssecretaris van het voorstel van de SP om wetgeving in de toekomst te toetsen om te bekijken of ze de sociaal-economische gezondheidsverschillen vergroot dan wel verkleint?

Staatssecretaris Van Rijn:

Het doel is het verkleinen van die verschillen; dat klopt. Maar we moeten met elkaar een inschatting maken van de vraag wat realistische cijfers en doelstellingen zijn om het tijdpad, dat een lange adem behoeft, te kunnen volgen. Dat hebben we ook gedaan in het programma «Alles is gezondheid...». De doelstelling blijft dezelfde, maar tegelijkertijd moet je met elkaar realistische, haalbare doelen stellen, zodat je kunt bekijken of het beleid opschiet. Ik hoop zeer binnenkort de evaluatie van het drank- en horecabeleid voor de toekomst naar de Kamer te sturen. Ik ben positief gestemd over de cijfers ten aanzien van de ontwikkeling van roken en drinken onder jongeren, maar we zijn er nog lang niet. Het gaat misschien in zijn algemeenheid wel wat beter, maar dat geldt niet voor sommige groepen. Die vereisen specifieke inspanning. Natuurlijk moeten we bij alle wet- en regelgeving nadenken over de vraag wat die betekent voor de sociaal-economische gezondheidsverschillen, maar ik voel er niet zo veel voor om op papier op te schrijven wat die wet- en regelgeving betekent, zonder dat je weet wat die in de praktijk doet. Dan zijn we in Den Haag bezig om een extra rubriek te maken bij wetgeving, terwijl het juist gaat om de effecten in de praktijk. Ik zou mij daarom veel meer willen richten op de weg die we zijn ingeslagen. We komen soms met wetgeving, maar we richten ons vooral op heel concrete, lokale programma’s en projecten om ervoor te zorgen dat ons beleid aanslaat.

Ik kom daarmee op het tweede instrument. Die programma’s zijn heel belangrijk. Dat is ook al benoemd in de Kamer. Programma’s zoals Urban40, Local50 en de JOGG-programma’s (Jongeren Op Gezond Gewicht) zetten in op een lokale, integrale aanpak van gezondheidsachterstanden. Neem bijvoorbeeld het programma Gezond in de Stad (GIDS), dat al een paar keer is genoemd. Inmiddels zijn 164 gemeenten in 380 wijken aan de slag gegaan met hun eigen lokale, integrale aanpak. We horen daarover steeds meer enthousiaste verhalen. Die programma’s voorzien in een enorme behoefte. Een derde van de gemeenten zet in op het verkleinen van de gezondheidsverschillen via het programma Gezond in de Stad. Meer dan een kwart van de gemeenten is JOGG-gemeente en bijna een derde van alle scholen heeft een gezonde kantine. We willen dat dat zich steeds meer uitbreidt. Binnenkort krijgt de duizendste school in Nederland het vignet Gezonde School. Als je het internationaal bekijkt, hebben we in Nederland echt een norm gesteld wat betreft een gezonde omgeving voor onze jeugd. Ik heb de Kamer kort geleden bericht dat er ook sprake is van een intensieve samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken: de aanpak Jong Leren Eten. We zullen dat programma uitvoeren vanuit de Gezonde School-aanpak en de Richtlijnen Gezonde Schoolkantine.

Naast wetgeving en programma’s zetten we in op het derde instrument: de maatschappelijke beweging «Alles is gezondheid ...». Daar zal de Minister ongetwijfeld ook nog wel het nodige over zeggen. Ik vind het heel belangrijk dat maatschappelijke organisaties en bedrijven gezamenlijk doelstellingen en pledges formuleren om een aantal moeilijke onderwerpen aan te pakken. Mede dankzij de inspanningen van mevrouw Bruins Slot op dat punt, is er de pledge op het terrein van modellenwerk. De modesector heeft zelf het initiatief genomen om de gezondheid van modellen te borgen via goed opdrachtgeverschap, begeleiding en beeldvorming. Dat is een mooi voorbeeld, waaruit blijkt dat de sector ook zelf verantwoordelijkheid voelt en neemt om de wat meer ingewikkelde en niet zo voor de hand liggende onderwerpen op het gebied van gezondheid op te pakken. Ik vind die maatschappelijke beweging heel belangrijk.

Een aantal leden heeft gevraagd hoe ik denk over de voortzetting van het programma Gezond in de Stad. Ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op mijn naganger, maar ik denk dat de leden uit mijn woorden kunnen opmaken dat ik daar positief over ben. Ik zal mijn best doen om dit programma meerjarig voort te zetten.

Er zijn een aantal specifieke vragen gesteld. Ik heb zojuist de vraag of we doorgaan met het programma Gezond in de Stad beantwoord. Mijn inzet is om de gemeenten via de meicirculaire 2017 te informeren over de wijze waarop die programma’s kunnen worden gecontinueerd. Dat is ook meteen het antwoord op de vragen van mevrouw Bergkamp en mevrouw Wolbert.

Mevrouw Wolbert noemde de schoolkantines. We willen natuurlijk naar 100% gezonde schoolkantines. Er zijn echt heel grote stappen gezet. Voor de aanpak Gezonde Schoolkantine in 2013 had slechts 6% van de scholen een gezonde kantine. Inmiddels is dat meer dan 35%. 80% van de scholen is ermee aan de slag gegaan. Veel partijen hebben zich aangesloten bij het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen. Een groot deel van de scholen die nog niet het predicaat Gezonde Schoolkantine hebben, is wel bezig om gezonder te worden, bijvoorbeeld door het aanbod in de kantine op een andere manier vorm te geven. Ik denk dat we op dat punt moeten volhouden. We moeten doorgaan op de goede weg.

We moeten ook nadenken over de vraag hoe we het preventiebeleid op een modernere manier kunnen vormgeven met behulp van innovaties, apps en eHealth. Mevrouw Bergkamp vroeg daar ook naar. In januari 2017 vindt de eHealth Week plaats, waarin we zullen bekijken hoe eHealth in den brede gezondheidsbeleid kan ondersteunen. We hebben ook een prijsvraag uitgeschreven voor innovaties, toepassingen en apps die met name deze doelgroep aanspreken om zo preventie nog een verdere impuls te geven.

Er is gevraagd of mondzorg voor kinderen opgenomen zou kunnen worden in het programma, zodat het daarin een rol kan spelen. Het programma Gezonde School zet nu al in op verschillende thema’s, zoals bewegen, voeding en roken. Mondzorg maakt deel uit van het thema «Hygiëne, huid en gebit». Programma’s die onderdeel zijn van dit thema lopen op dit moment en scholen kunnen hier actief op inzetten met inmiddels beschikbaar gestelde activiteiten en materialen. Wat mij betreft zal dat ook in de komende vier jaar onderdeel blijven uitmaken van dit programma, misschien nog wel met een nadere impuls.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Het is echt verschrikkelijk dat ik maar één vraag mag stellen aan de Staatssecretaris. Ik doe het nu toch maar. Het is natuurlijk onmogelijk om ...

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is over het algemeen best leuk om vragen aan mij te stellen.

De voorzitter:

Er is ook nog een tweede termijn. Gaat u uw gang.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Het gaat er mij niet om dat er pakketten komen met materialen en boekjes, ook al is dat natuurlijk hartstikke belangrijk. Het gaat er mij om dat ondanks het feit dat tandheelkundige zorg voor kinderen tot 18 jaar gewoon gratis is, sommige kinderen niet bij de tandarts komen, omdat hun ouders geen aanvullende verzekering willen of kunnen betalen. Die ouders gaan niet naar de tandarts, waardoor hun kinderen ook niet meegaan. Ze zien op dat punt geen voorbeeldgedrag. Mij wordt regelmatig de suggestie gedaan om het zo te organiseren dat de zorg die nu bij tandartsen en mondhygiënisten plaatsvindt, verplaatst wordt naar scholen. Dat is budgettair neutraal, want de zorg voor 0- tot 18-jarigen is gratis. Die zit in het pakket, maar kinderen uit milieus met een lage sociaal-economische status hebben heel vroeg rotte tanden, omdat er geen sprake is van voorbeeldgedrag en omdat ze die instructies niet krijgen. Zou je ervoor kunnen zorgen dat mondhygiënisten op school komen, net zoals tandartsen vroeger? Zou je op die manier een horizontale verplaatsing van die zorg tot stand kunnen brengen?

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is misschien goed om nog eens te bekijken hoe dat specifieke punt in het programma zit. De tandheelkundige zorg voor kinderen zit gewoon in het pakket. Die is gratis, maar het gaat inderdaad om de toeleiding. Word je daarnaartoe meegenomen? In het kader van het programma Gezonde School nodigen heel veel scholen tandartsen en mondhygiënisten uit om voorlichting te komen geven en om daar tandheelkundige controles bij de kinderen uit te voeren. Daar zijn heel veel voorbeelden van. Soms gaan scholen ook naar de tandarts om te laten zien dat dat regelmatig moet gebeuren, dat dat niet iets is om bang voor te zijn en dat dat ook heel goed is. Ik ben zeer bereid om nog eens te bekijken of dit voldoende aandacht krijgt, want kinderen laten wennen aan de gedachte dat het gewoon goed en heel belangrijk voor later is om naar de tandarts te gaan, is precies het doel van dat onderdeel van het programma. Datzelfde geldt voor het aan ouders uitleggen dat het moet en dat het gewoon gratis is, omdat het in het pakket zit.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik gebruik het tweede deel van mijn interruptie misschien later nog voor een klein vraagje aan de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Dan gaan we heel snel door en geef ik het woord weer aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn:

De heer Krol vroeg of extra maatregelen nodig zijn om het roken verder te ontmoedigen. Ik krijg soms te horen dat er nog te weinig gebeurt om roken te ontmoedigen en soms dat er al veel te veel gebeurt; dat is afhankelijk van het gremium waarin ik terechtkom. Er is inmiddels een heel aardig rijtje maatregelen genomen, zowel op het gebied van wetgeving als in de sfeer van voorlichting. Denk aan de foto’s op de pakjes, het voor jongeren onaantrekkelijk maken van die pakjes, de campagnes die we nu voeren en de extra aandacht voor specifieke doelgroepen. Binnenkort informeer ik de Kamer over de voortgang met betrekking tot dat programma. Nogmaals, ik ben voorzichtig optimistisch over de ontwikkeling die in gang is gezet.

Ik verwacht de Kamer nog dit jaar te kunnen informeren over de voortgang ten aanzien van de display ban, zo zeg ik in antwoord op de vragen die daarover zijn gesteld. Zoals bekend heb ik aan de sectoren gevraagd of zij zelf met plannen kunnen komen. Zij hebben mij iets meer bedenktijd gevraagd. Die plannen komen nu ongeveer binnen. Ik ga ze lezen en bestuderen, maar ik beloof de Kamer nog voor het eind van het jaar te informeren over de voortgang op dat punt en over mijn antwoord op de vraag of we daarop kunnen inspelen dan wel dat regelgeving nodig is.

De heer Krol vroeg naar de aandacht voor ouderen in het Nationaal Programma Preventie. Hij noemde een aantal risicofactoren. Het kan inderdaad heel effectief zijn om daarop in te zetten. Ik ben zelf ook onder de indruk van het verhaal over de 40% met diabetes type 2. Binnen het programma Alles is gezondheid werken we samen om een actieprogramma vitaler oud worden te ontwikkelen; dat is mede naar aanleiding van de vragen die de heer Krol eerder heeft gesteld. Ik hoop dat ik de Kamer dit plan aan het begin van 2017 kan laten zien. We zijn dat plan nu samen met de ouderenorganisaties aan het ontwikkelen.

De heer Krol vroeg of er in verzorgings- en verpleeghuizen voldoende aandacht is voor lichaamsbeweging voor ouderen. Het is inderdaad ongelofelijk belangrijk dat daar aandacht voor is. Het wordt nu al opgepakt door de verzorgings- en verpleeghuizen zelf. In het kader van het programma Alles is gezondheid zijn er op dat punt een aantal pledges geformuleerd, maar ook in de professionele protocollen en richtlijnen krijgt lichaamsbeweging een plek. Daarmee wordt het een onderdeel van de kwaliteit van de zorg die door de instelling wordt verleend. Ze zullen daar in de protocollen verdere aandacht aan besteden.

De heer Ziengs vroeg of het niet goed zou zijn om een database te maken met interventies gebaseerd op best practices, een soort centraal informatiepunt. Dat belang is inderdaad heel groot; dat hebben we ook onderkend. Het RIVM heeft een database met allerlei interventies die zijn gerangschikt op effectiviteit. Een gemeente of school kan daarin op zoek gaan naar de meest effectieve interventie. Voor het onderwijs is Gezondeschool.nl het centrale informatiepunt. De database van het RIVM is hierop aangesloten met alle relevante informatie die er te vinden is, zowel ten aanzien van gezonde schoolpleinen, gezonde schoolkantines of Jong Leren Eten als activiteiten van private partijen. Al die informatie komt op één plek samen. Ik hoop dat die database en de verdere ontwikkeling daarvan een antwoord zijn op de vraag die de heer Ziengs terecht stelde.

Mevrouw Bruins Slot had een vraag over de kidsmarketing. De FNLI laat jaarlijks een monitoring uitvoeren. In het afgelopen jaar bleken er meer overtredingen te zijn geweest. De industrie heeft daar vervolgens op geacteerd en ervoor gezorgd dat partijen zich toch conformeren aan de afspraken. Ik ben op voorhand niet ontevreden over het feit dat er gemonitord wordt, dat er ook opgetreden wordt tegen overtreders en dat de regels regelmatig worden aangescherpt. Ik ben eigenlijk wel tevreden over het systeem, maar we moeten dat wel in de gaten houden. Ik heb ook wel een paar keer kritische kanttekeningen gemaakt en gevraagd of het wel voldoende scherp is. Ik heb bijvoorbeeld aandacht gevraagd voor de monitoring op internet. Dat is opgepakt en heeft geleid tot een aantal maatregelen. Ik ben daar vooralsnog tevreden over, maar ik ben het met mevrouw Bruins Slot eens dat we moeten blijven bekijken in welke mate zelfregulering effectief blijft, zodat die scherp genoeg is.

Datzelfde geldt een beetje voor de kidsmarketing. Dat is geregeld in de Reclame Code. Dat is een vorm van zelfregulering. Partijen stellen zelf die criteria op, maar een groot deel daarvan is overgenomen uit de Europese regels voor zelfregulering. Het onderwerp is natuurlijk sterk grensoverschrijdend. We hebben vaak te maken met producten die over de grens worden gemaakt. Ik denk dat het goed is om bij die Europese regels aan te sluiten. Ik zal het Voedingscentrum vragen om die criteria te bekijken en om gelet op het grensoverschrijdende karakter vervolgens te bekijken in welke mate agendering in Europa nodig is om ervoor te zorgen dat dat een gezamenlijke inzet kan blijven. De suggestie van mevrouw Bruins Slot om dit met het Voedingscentrum te bespreken, zal ik dus opvolgen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik heb een punt van orde. De Staatssecretaris zegt toe dat het Voedingscentrum daarnaar kijkt en beoordeelt of dat wel of niet in de pas loopt met wat gezonde voeding is. Kan de voorzitter aan de Staatssecretaris vragen wanneer hij de Kamer hierover informeert?

De voorzitter:

Dat is niet echt een punt van orde; dat is een vraag. Kan de Staatssecretaris dat nu of aan het eind van zijn betoog zeggen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zit even te denken wanneer we de eerstvolgende voortgangsrapportage over het NPP krijgen. Misschien is het goed om het daarin mee te nemen. Ik meen dat dat ergens aan het eind van het eerste kwartaal zal zijn.

De voorzitter:

We koppelen het aan de voortgangsrapportage.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat vrouwen die zwanger zijn stoppen met roken, is voor ons een prioriteit. Mevrouw Bruins Slot vroeg mij daarnaar. Ik denk dat de vraag over het eigen risico door de Minister zal worden beantwoord, maar mevrouw Bruins Slot vroeg ook wanneer de desbetreffende campagne start. Naar het zich laat aanzien, kunnen we daarmee in het begin van 2017 starten. De campagne is inmiddels nagenoeg klaar.

Ik zei al iets over de display ban. Ik heb alle relevante partijen gevraagd om met een voorstel te komen. Ik hoop de Kamer voor het kerstreces nader te kunnen informeren over mijn conclusies naar aanleiding van de ingediende plannen.

Mevrouw Dik-Faber vroeg of de maatregelen om te voorkomen dat jongeren gaan roken nu wel of niet werken. In de afgelopen jaren is het aantal rookvrije schoolterreinen toegenomen. Er zit wel enige differentiatie in de cijfers. In het voortgezet onderwijs is 53% rookvrij, in het basisonderwijs is dat 79% en op het mbo is dat inderdaad veel minder: daar is 77% gedeeltelijk rookvrij en 5% volledig. Precies om die reden gaan we onze inspanningen nu richten op het mbo en het vmbo. Binnen de Gezonde School wordt extra aandacht besteed aan het vso en het mbo. We gaan samen met het Trimbos-instituut een preventiemodel ontwikkelen dat speciaal gericht is op deze onderwijssoorten en dat daar dus effectief kan worden ingezet. Om tot een heel gerichte en effectieve aanpak te komen, zullen we in de komende periode inderdaad onderscheid moeten gaan maken tussen verschillende scholen, schooltypes en opleidingsniveaus.

Op de voortzetting van de GIDS-gelden ben ik al ingegaan. Mevrouw Dik-Faber vroeg naar de opvatting van de KNMG over het preventiebeleid en verwees daarbij naar het interdepartementale beleidsonderzoek. Dat rapport is opgeleverd. Je kunt het op verschillende manieren lezen, maar ik lees in het rapport een sterke onderbouwing van de effectiviteit van de instrumenten die nu worden ingezet. Het is alleen niet altijd zo dat de meest effectieve instrumenten op dezelfde wijze kunnen worden ingezet. Het maatschappelijk draagvlak om er op het gebied van tabaksontmoediging een tandje bij te zetten zit bijvoorbeeld heel anders in elkaar dan het maatschappelijk draagvlak voor verboden en accijnzen op het gebied van voeding. Je zult je dus telkens moeten afvragen welke maatregelen uit je preventiepakket effectief zijn, welke het meeste draagvlak hebben en op welke termijn zij resultaten opleveren. Het interdepartementaal beleidsonderzoek levert veel materiaal op om die discussie in de komende periode weer te voeren. De aanbeveling van de KNMG om nog beter te kijken naar de effectiviteit van verschillende maatregelen, ook in relatie tot het draagvlak – dat is aan het verschuiven en is niet voor alle onderdelen van het preventiebeleid hetzelfde – kan daarin worden opgenomen.

De heer Van Gerven vroeg of er een deltaplan nodig is om het roken terug te dringen. Ik heb sterk de indruk dat er door de wetgeving die we in de afgelopen periode op het terrein van het roken tot stand hebben gebracht, allang sprake is van een deltaplan. Denk aan NIX18, het verkoopverbod, de plaatjes op de sigarettenpakjes, de campagnes die we hebben gevoerd, de handhaving die we hebben versterkt en de discussie die we nog gaan krijgen over eventueel verdergaande maatregelen. Zoals de Kamer weet, sta ik volledig achter de gedachte om tot een rookvrije generatie te komen. We moeten voortdurend kijken naar de mix van maatregelen die daarvoor nodig is, maar ik meen op dat terrein toch een kentering te zien. Wat mij betreft moeten we daarmee doorgaan.

Over het punt van de sociaal-economische gezondheidsverschillen hebben we, denk ik, al voldoende van gedachten gewisseld.

De voorzitter:

Ik zou bijna zeggen: wat een timing. De bel gaat en dat betekent dat we moeten gaan stemmen. Ik kijk even naar de leden. Zijn er nog leden die een interruptie willen plegen en, zo ja, kan dat dan een heel korte interruptie zijn? We staan immers op het punt om te gaan stemmen. Ik zie dat de heer Ziengs een interruptie wil plegen.

De heer Ziengs (VVD):

De Stichting Be Aware staat inderdaad op de interventiedatabase van het RIVM, maar het gaat mij erom dat het een soort van automatisme is dat gemeentes bekostiging richting de GGD ...

De voorzitter:

Ik moet u onderbreken, want uw vraag is niet te verstaan door de stemmingsbel die nog altijd gaat. We gaan verder na de schorsing.

De vergadering wordt van 15.39 uur tot 15.49 uur geschorst.

De voorzitter:

Er zullen zo nog een tweetal leden binnenlopen. De heer Van Gerven laat zich verontschuldigen voor de rest van dit debat. We waren gebleven bij de heer Ziengs voor zijn vraag aan de Staatssecretaris.

De heer Ziengs (VVD):

Ik sprak over het voorbeeld op scholen van Be Aware. Het praktische probleem daarbij is dat ze zijn aangesloten op de site van het RIVM en bij de best practices, en dat er vaak een automatische financieringsstroom is vanuit de gemeenten richting de GGD’s. De diensten worden door anderen dus gewoon gratis aangeboden en nieuwkomers met innovaties kunnen daardoor niet gebruikmaken van de subsidies. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om op zo’n site kenbaar te maken dat het echt gaat om innovatieve vormen van voorlichting?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik begrijp het punt van de heer Ziengs. Ik wil het graag op mij nemen om dit even samen met het RIVM te bekijken, zodat er voldoende aandacht is voor nieuwe initiatieven die ook hun waarde aan het bewijzen zijn. Overigens hebben we ook de veelheid van initiatieven die worden ondernomen in het kader van Alles is gezondheid. Daar is ook een website voor en die zijn ook aan elkaar gekoppeld. Ik wil dit punt graag meenemen in de besprekingen met het RIVM.

De voorzitter:

Voldoende? Dat is het geval zo te zien. Mevrouw Wolbert had ook nog een vraag die niet beantwoord was.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik heb aangegeven dat ik mij grote zorgen maak over de preventiecoalities. De zorgverzekeraars zeggen in sommige regio’s op voorhand dat zij niet meedoen. Die preventiecoalities gaan vanaf 2017 lopen. Daarom wil ik graag een overzicht van de afspraken per gemeente, zodat wij kunnen zien welke regio’s echt uitvallen. Is er al een voortgangsrapportage van Kans voor de Veenkoloniën? Zo ja, kan die dan naar de Kamer gestuurd worden?

De voorzitter:

Dat zijn een aantal aanvullende vragen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Laat ik eerst ingaan op de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars. Kort geleden hebben wij met beide partijen om tafel gezeten om te bekijken hoe het gaat. Daar zijn twee opmerkingen over te maken. Ten eerste zitten de directeuren sociaal domein van de gemeenten en de directeuren zorg van de zorgverzekeraars in toenemende mate bij elkaar als voortvloeisel uit het zogenoemde Jongeriusberaad, waarin een veelheid van projecten bij diverse gemeenten en regio’s, die nu aan het ontstaan is, op het terrein van preventie wordt besproken. Dat is zeer sterk toegenomen. Zij zijn bezig om in samenwerking met de VNG aan alle gemeenten aan te geven wat de mogelijkheden zijn en wat de best practices zullen zijn. Ten tweede hebben we met de VNG en de zorgverzekeraars gezamenlijk bekeken of er een landelijke impuls nodig is om ervoor te zorgen dat gemeenten en zorgverzekeraars verder gestimuleerd worden om daar verder aan te werken, bijvoorbeeld wanneer het gaat om het opgroeien van jeugd of obesitas. Ze bekijken of daarop specifieke sturing nodig is. Dat wordt nu uitgewerkt. Beide partijen zien dat ze elkaar nodig hebben om die programma’s verder te ontwikkelen. Ik ben eigenlijk veel positiever dan twee jaar geleden omdat het toen nog heel erg zoeken was naar wat we voor elkaar konden betekenen. Nu zie je een veelheid aan projecten die beide partijen graag stimuleren. Ik ben er eerlijk gezegd niet zo negatief over, maar binnenkort overleggen we weer met beide partijen om te bekijken of ze gezamenlijk iets zouden kunnen doen richting alle gemeenten en wethouders. Dat zullen we dus doen.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Ik constateer dat de Staatssecretaris mijn zorgen niet deelt. Ik zou wel graag willen dat hij specifiek bekijkt of er preventiecoalities zijn in Flevoland en in Zuidoost-Nederland. Ik krijg namelijk signalen dat de zorgverzekeraars daar niet aan de preventiecoalities meedoen. Dat kan wat mij betreft niet.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat signaal zal ik graag bespreken. Ik had dat signaal niet, maar als mevrouw Wolbert dat wel heeft, wil ik het graag verder bespreken.

De voorzitter:

Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden en wil hem nu verontschuldigen voor de rest van dit debat. Ik wens hem succes bij zijn andere activiteiten. Het woord is nu aan de Minister. De heer Krol vraagt of we de toezeggingen op moeten noemen, maar die komen aan het eind. De ambtenaren blijven meeluisteren en de Minister is er ook nog. Komt goed.

Minister Schippers:

Voorzitter. Er is een wereld te winnen met een gezonde levensstijl. Dat is feitelijk zo. Je kunt het aan allerlei dingen zien. Als wij allemaal meer gaan bewegen, gezonder gaan eten, stoppen met roken – als we dat al deden – en matig of geen alcohol drinken, verandert er een heleboel. Dat geldt niet alleen voor mensen die al diabetes hebben. Zij kunnen een aanzienlijk deel van hun medicijnen laten staan als zij dat doen. Je ziet het ook bij veel andere ziekten. Dit zijn echt veroorzakers van welvaartsziekten. Tegelijkertijd is niets zo moeilijk als je leefstijl veranderen; dat weet u allemaal en ik weet het zelf ook. Ik heb ook al een tijdje niet op mijn stappenteller gekeken, en niet omdat het nou zo’n succes was wat ik daarop zag. Ik zeg dan ook: ja, maar mijn werk et cetera. Echt, niets is zo moeilijk.

Daar waar het succesvol is zie je een aantal dingen bij elkaar komen. Er zijn verschillende partijen bij betrokken die een lange adem hebben en die in de omgeving van mensen dingen veranderen. Zij zorgen dat het leuk is en dat er positieve energie in zit, waardoor mensen het vol kunnen houden. Je ziet dat daar resultaten uit komen. Waar het succesvol is, zijn een aantal van deze criteria vervuld.

Je ziet dat er heel veel partijen nodig zijn, ook partijen buiten de zorg. Bij jongeren gaat het ook om scholen. Verder hebben we de GGD’s, de industrie, de zorg en de sport. Alles is al voorbij gekomen. De ruimtelijke ordening is ook een factor, zeg ik in reactie op mevrouw Ouwehand. Het is evident dat je eerder gaat hardlopen of wandelen als de omgeving prettig is en je niet in een soort betonnen jungle loopt. Er zijn dus heel veel partijen voor nodig. Je moet dus niet inzetten op één ding of één partij, maar je moet met een grote hoeveelheid partijen een grote hoeveelheid zaken aanpakken.

Wij hebben ingezet op zeven onderdelen. Wij sturen de Kamer altijd heel dikke brieven. Ik wilde het eens op een rijtje zetten in een factsheet. Het zou niet gek zijn om eens te bekijken of die helemaal volledig is en de Kamer die factsheet na het kerstreces toe te sturen. Dan heeft de Kamer zelf ook een overzicht van de veelheid aan activiteiten die we allemaal in dikke brieven opnemen, maar die in een factsheet misschien veel overzichtelijker zijn.

Het gaat over zeven terreinen. Het eerste is de traditionele preventie, zoals het bevolkingsonderzoek, vaccinaties en screenings, van darmkanker tot de hielprik.

Het tweede terrein vormen de wettelijke geboden en verboden. De leeftijd om alcohol of sigaretten te kunnen kopen is naar 18 gegaan. Het rookverbod in de horeca hoort hierbij, maar ook productsamenstelling en -veiligheid en de NVWA die daarop toeziet. Denk ook aan de btw die geheven wordt op frisdranken. Die is vorig jaar best fors verhoogd. Wij heffen natuurlijk ook belasting op tabak en we hebben de Europese regelgeving.

Het derde cluster vormen de convenanten. Ik noem het Akkoord Verbetering Productsamenstelling en de kidsmarketing. Ik noem ook het tweede Convenant preventie gehoorschade muzieksector.

Het vierde cluster bestaat uit ondersteunings- en stimuleringsprogramma’s. Dat gaat van «Gezond in ...» en dan de naam van een stad, GIDS dus, tot en met Alles is gezondheid, Healthy Pregnancy 4 All, health deals, ouderennetwerk en een heleboel projecten zoals JOGG. Dit is echt een heel lange lijst. Denk ook aan de Gezonde Schoolkantine en het Deltaplan Dementie.

Het vijfde cluster is preventie in de zorg. Natuurlijk zit het in de richtlijnen van artsen en moet een verloskundige roken ter sprake brengen als een zwangere vrouw zich meldt. We hebben preventie ook als onderdeel in ketenzorg, bijvoorbeeld bij CVRM. Wij hebben preventiecoalities.

Het zesde cluster is kennis en onderzoek. We hebben de ZonMw-programma’s op dit terrein. We hebben de kennisinstituten en kennissynthese voeding als behandeling bij lichamelijke ziekten bij ZonMw.

Het zevende cluster bestaat uit voorlichting en campagnes. Denk aan de NIX18-campagne en de depressiecampagne waarmee wij recentelijk gestart zijn. Hoe herken je een depressie beter? Hoe kun je zelf of voor iemand in je omgeving veel vroeger zelf actie ondernemen? Er zijn campagnes over roken en zwangerschap en we hebben de ontwikkeling van de voedingsapp.

Ik zal de factsheet aanvullen en naar de Kamer sturen. Ik noem het nu zeven clusters, maar het is natuurlijk één groot preventieprogramma. Het is heel breed.

De heer Ziengs vroeg waar je informatie kunt vinden over preventie. We hebben natuurlijk verschillende websites, bijvoorbeeld Allesisgezondheid.nl en Loketgezondleven.nl. Loketgezondleven.nl is een belangrijke website. Als een wethouder lokaal preventiebeleid wil voeren, kan hij op die website op wijkniveau zien waar obesitas en welvaartsziekten de kop op steken. Er zit ook een instrumentenkistje bij dat effectief werkt. Een wethouder kan dus zien hoe zijn gemeente eruitziet en dat hij in verschillende wijken verschillende vormen van beleid moet voeren. Eén soort beleid voor zowel hoge als lage inkomens en mensen die veel en weinig bewegen, werkt namelijk niet. Er zijn dus allerlei websites.

We organiseren op 26 januari een Nationale Voedseltop. Met «we» bedoel ik VWS, Economische Zaken, I en M en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Die Nationale Voedseltop wordt georganiseerd om te laten zien wat we al doen, maar ook om de agenda voor de toekomst neer te zetten. Er komen allerlei activiteiten uit die vanaf de Voedseltop weer worden georganiseerd. Op de Voedseltop zijn ook allerlei partijen die zich bezighouden met voedsel, met produceren en verwerken bijvoorbeeld. Er zijn dus allerlei partijen bij betrokken. Daarmee willen we duidelijk maken dat we echt verder willen met de agenda voor gezond voedsel.

Mevrouw Dik-Faber vindt het zonde dat het vinkje weg is, dat we met een app komen en dat er verder niks is. Ik heb juist in de brief geschreven dat we aan het bekijken zijn wat de opvolger van het vinkje moet worden. Wij zijn daarin niet de enigen. Het bruist echt van de activiteiten in het land. Velen zijn bezig met de vraag hoe we een nieuw vinkje kunnen ontwikkelen – dat dan misschien niet meer zo heet – dat mensen begrijpen. Het moet ook in een oogopslag aangeven of iets gezond is. Er moet echter ook een prikkel in zitten om producten te verbeteren. Het is namelijk doodzonde om de hele database achter het vinkje weg te gooien. Dat waren we niet van plan. Het vinkje heeft te lijden gehad van het feit dat het van de industrie was. Men vertrouwde het daarom niet. Daarom vind ik dat we moeten bekijken of het niet meer iets onafhankelijks moet worden, iets waarin mensen meer vertrouwen hebben. Wij zijn dat dus heel erg aan het verkennen. We zijn druk bezig. Ik kan niet beloven dat we op de Voedseltop al iets nieuws kunnen lanceren. Je weet het nooit, maar ik denk het niet. Dat vergt wel een heel strakke planning. Maar het is dus niet zo dat het vinkje weg is en dat dat het dan is.

De voedselapp vind ik wel heel erg belangrijk. Ik weet zelf hoe het is als je een allergie hebt. Zonder bril kan ik weinig lezen, een etiket op een potje al helemaal niet. Ik sta altijd naar zo’n etiket te turen en als ik mijn bril ben vergeten, moet ik iemand vragen of dat en dat erin zit. We moeten dat handiger doen. Iedereen heeft zijn telefoon bij zich. Die kun je voor een product houden. Je kunt bepaalde allergieën of wensen over zout en suiker of de Schijf van Vijf invoeren. Je kunt dan zien of iets groen is of niet, of hoe ze dat dan ook vormgeven. Dat wordt momenteel vormgegeven. Het moet helder en duidelijk zijn. Als het dat niet is, moeten we er iets langer op studeren. Dat is heel belangrijk.

De voorzitter:

Als u naar een ander punt gaat, heeft mevrouw Dik-Faber een vraag.

Minister Schippers:

Ik heb hier nog een heel mapje met antwoorden over voeding, maar met de app en het vinkje ben ik klaar.

De voorzitter:

Gaat uw vraag daarover, mevrouw Dik-Faber?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik ga me absoluut niet verzetten tegen de voedselapp, want ik denk dat dat een handig instrument kan zijn voor veel bevolkingsgroepen. Maar ik denk ook aan bevolkingsgroepen waarvoor dat lastiger is, bijvoorbeeld ouderen en mensen met een lage sociaal-economische status of mensen met een andere beperking. Zij hebben er wellicht niets aan. Dan is zo’n instrument als het vinkje of de opvolger daarvan heel erg handig. Ik heb alle brieven gelezen. Ik denk dat de brief waaraan de Minister refereert heel recentelijk is binnengekomen en dat ik die nog niet gezien heb. Ik ben blij dat er toch een opvolger komt, maar hebben we die voordat het vinkje verdwijnt? Wordt dat inderdaad het onafhankelijke voedselkeuzelogo, dat onafhankelijk wordt gemonitord en voor alle productgroepen gaat gelden? Daar was namelijk vraag naar.

Minister Schippers:

Dat stond in de brief die ik vrijdag heb verstuurd. Wij zijn nu aan het zoeken. We hebben heel goed gekeken wat er niet goed is aan het vinkje, waardoor we naar iets anders op zoeken moeten. Daar zitten elementen bij van wat u zegt. We kijken dus of we iets kunnen vinden. We kijken daar ook internationaal naar. Onder het voorzitterschap hebben we al veel geleerd, want als er ergens veel over geruzied wordt, zijn dat de vinkjes van heel Europa. Het zuidelijke deel van Europa vindt dat het noordelijke deel echt prutvinkjes heeft. Groot-Brittannië heeft bijvoorbeeld het stoplicht. Heel veel mensen hier willen dat ook. Je ziet met dat stoplicht echter niet dat olijfolie beter is dan boter. Daar is dan ook heel veel kritiek op. Andere methoden hebben weer andere nadelen. Wij proberen nu alles goed op een rijtje te zetten en te kijken wat een handige keuze is. Dat doen we niet in ons eentje, maar dat doen we met alle partijen die zich daarmee bezighouden.

Ik denk overigens dat de app heel handig is voor ouderen. Heel veel chronisch zieken hebben een dieet en heel veel ouderen mogen bepaalde dingen niet. De meeste mensen hebben een telefoon en als je zo’n app niet ingewikkeld maakt met allerlei codes en dergelijke, dan denk ik dat zo’n voedingsapp heel belangrijk kan worden. Dat moeten we niet onderschatten. Het is echter niet of-of, maar en-en.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik ben het heel erg eens met wat de Minister aangeeft. Maar hoe gaat het nu met de overgangstermijn van het vinkje naar het nieuwe logo? Ik krijg signalen uit de levensmiddelenindustrie dat als we afscheid nemen van het vinkje, allerlei producten bij wijze van spreken weggegooid moeten worden omdat de logo’s niet meer in orde zijn. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ik zou heel graag willen dat daar een oplossing voor komt.

Minister Schippers:

Er is nu nog geen probleem. Als er lang gestudeerd wordt, komt er op een gegeven moment natuurlijk wel een probleem, maar dat is vooralsnog niet het geval. Dat vinkje blijft de komende tijd nog. We gaan zo snel mogelijk omschakelen, maar dat is nog niet zo gemakkelijk. We proberen het tempo erin te houden, maar we moeten er wel goed naar kijken. Je kunt niet te vaak met logo’s wisselen, want mensen moeten gewend raken aan logo’s en het moet met een campagne inslijten wat het precies betekent. We proberen natuurlijk om dat goed op elkaar te laten aansluiten.

De heer Ziengs (VVD):

Ik stel mijn vraag wel in tweede termijn, tenzij er geen tweede termijn komt.

De voorzitter:

Dat ligt aan u.

De heer Ziengs (VVD):

Dan stel ik hem nu maar gelijk. Ik vraag mij af of het logo waar de Minister op doelt, weer een logo is dat alleen in Nederland geldt. Ik kan mij zo voorstellen dat als je gaat werken met een keuzebevorderend logo, je dat in Europees verband moet doen, aangezien onze producten ook de grens over gaan. Hoe denkt de Minister dat te gaan invullen?

Minister Schippers:

Dat zou ik het allerliefste willen. Ik heb echter bij de discussies hierover gezeten en ik heb er niet echt vertrouwen in dat we daar de komende tijd uit gaan komen. Ik zou het liefst op Europees niveau normen hebben voor zout, verzadigde vetten et cetera. We kunnen in Nederland wel allerlei wetgeving maken, maar dan staat het Franse potje yoghurt naast het Nederlands potje yoghurt en de consument kan dan dus als hij dat wil een andere keuze maken. Wij moeten daarom een gelijk speelveld hebben. We doen het dus het liefst op Europees niveau en we hebben daar ook echt keihard aan getrokken. Heel veel van onze industrie loopt voorop als je kijkt naar productverbetering. Het traject waar we met de industrie in zitten, is een traject dat we nu ook in Europa proberen te volgen. Zolang dat niet lukt in Europa zullen we echter maximaal moeten inzetten op de systemen waar we nu op inzetten.

Als we kijken naar de zoutreductie en naar koek en gebak zien we dat het stroef gaat. Het gaat dan echter met name om de reductie van calorieën, suikers en verzadigd vet. Dat is een lastige categorie, omdat er dan wat gebeurt met de structuur van het product. Als je iets uit een koekje haalt, moet er ook weer iets in terug om het nog smakelijk te laten zijn en niet uit elkaar te laten vallen. De sector is daarover in gesprek. Ik zou graag al wel voorstellen zien voor de grootte van de porties, want daar kun je veel gemakkelijker wat aan doen. Ik hoop de Kamer daar heel snel over te kunnen informeren.

Uit het onderzoek van het RIVM blijkt niet dat de zoutconsumptie is afgenomen. Wij proberen het aanbod te verbeteren, zodat de consument beter in staat is om te kiezen. Wij willen de producten dus gezonder laten zijn. Maar mensen kunnen zelf ook van alles toevoegen. Het is dan ook belangrijk dat we daar ook aandacht voor vragen en de mensen vragen om dat niet te doen. Toen ik in Japan was, zag ik bijvoorbeeld nergens zout op tafel staan. Dat is iets heel simpels, maar als je erom moet vragen, gebruik je toch minder. Dat zijn kleine, maar wel belangrijke dingen.

Wij zetten stappen om de consument beter in staat te stellen om te kiezen. Het is nu verplicht om het zoutgehalte op het etiket te vermelden. Het Voedingscentrum ontwikkelt in mijn opdracht dus die app die daarbij kan helpen. Uiteindelijk moet de consument ook in zijn keuzes tot minder zoutconsumptie komen. Dat is iets waar we breed op moeten inzetten. We moeten dus niet alleen inzetten op de productie, maar ook op het vergroten van het handelingsperspectief van de consument. Dat is ook de reden waarom het Voedingscentrum niet alleen de Schijf van Vijf heeft uitgebracht, maar daar ook recepten bij heeft geleverd. Als je gezonder wilt eten, kun je met behulp daarvan ook gezonder koken. Daarvan zijn voorbeelden gegeven op de site.

Het akkoord heeft wel degelijk een aantal zaken opgeleverd. Dat blijkt ook uit de monitor van het RIVM. In brood zit ruim 20% minder zout en in kaas ruim 10% minder. In vergelijking met 2011 is de zoutconsumptie al met 15% gedaald. In de groenteconserven zit 25% minder zout en in vleeswaren 5% minder. Er zijn afspraken gemaakt over de norm die binnenkort behaald moet zijn: in soepen moet het zoutgehalte 9% omlaag en in sauzen 15%. Wij maken afspraken voor producten die veel gegeten worden en voor producten voor kinderen. Je kunt die producten op de website zien, met de bedrijven erbij. We zien op productniveau significante reducties in de verse productgroepen. We hebben nog geen marktvolumegegevens meegenomen in die monitoring. Daar werken we wel naartoe, want dan kun je aan de hand van de verkochte volumes op productniveau ook meer zeggen over de impact die het heeft op de consument. Het aanpassen van merken die veel verkocht worden, heeft meer effect dan het aanpassen van een niche product.

Voor suikers is nog geen norm afgesproken. We hebben op Europees niveau wel een reductie van 10% afgesproken. Je kunt zeggen: het valt mij ontzettend tegen. U hebt het zelf ook gelezen. Ik heb hier nog een hele toelichting. Je kunt zeggen: het glas is half vol. Of: het glas is half leeg. Er worden echter al aanzienlijke reducties gehaald. Er zijn echter grote verschillen in de sector. Er zijn echt voorlopers, maar het is soms moeilijk om iedereen mee te krijgen. Sommige producten zijn makkelijker aan te passen, terwijl dat voor andere producten moeilijker is. Je moet er namelijk soms iets voor in de plaats doen om het product bijvoorbeeld lang houdbaar te laten zijn of om het op smaak te kunnen brengen.

We zijn nu bezig met verbreding, verdieping en versnelling. Wat betreft verbreding heeft de WAC (Wetenschappelijke Adviescommissie) gekeken bij welke nieuwe productgroepen er nog kansen liggen. Dit is betrokken bij het werkplan voor 2017. We kijken naar verbreding binnen categorieën. In eerste instantie zijn er afspraken gemaakt voor de hardlopers, de veel gegeten producten in de categorieën. Verder kijken we naar verbreding naar meer bedrijven die niet onder de akkoordpartners vallen. Wat betreft verdieping worden er bij bestaande afspraken vervolgstappen gezet om het maximum verder te verlagen. De WAC kijkt naar de technologische mogelijkheden en onmogelijkheden hiervoor, specifiek wat betreft zoutreductie in brood, kaas en vleeswaren. Als het gaat om versnelling wordt gekeken hoe het doorvoeren van de afspraken door bedrijven kan worden versneld. Dat doen we in samenwerking met de topsector Agri & food. Veel bedrijven hebben geen of weinig capaciteit in huis om productverbeteringen door te voeren. Ik kijk nu samen met de topsector en het bedrijfsleven hoe we de beschikbare kennis beter en sneller onder die bedrijven kunnen verspreiden. Er wordt dus ongelofelijk hard aan gewerkt om het voor elkaar te krijgen. Je wilt altijd graag dat het sneller gaat, maar ik denk dat er wel degelijk hard aan wordt gewerkt.

De Wetenschappelijke Adviescommissie maakt zich zorgen over het behalen van de ambities in het akkoord. De stuurgroep van het akkoord heeft de Wetenschappelijke Adviescommissie gevraagd om voor brood, kaas en vleeswaren aan te geven waar de grenzen en technische belemmeringen liggen voor verdergaande zoutreductie. Verder is de Wetenschappelijke Adviescommissie gevraagd om aan te geven welke relevante subproductcategorieën nog niet zijn meegenomen in de afspraken. De uitkomsten hiervan betrekt de stuurgroep bij het werkplan voor 2017 en verder. Verder zal de Wetenschappelijke Adviescommissie in 2017 een evaluatie doen van de voortgang tot dan toe in het licht van de gestelde ambitie. Na die evaluatie kunnen we dan zien hoe wij staan ten opzichte van de ambitie die we met elkaar hebben afgesproken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Maar de Wetenschappelijke Adviescommissie heeft eigenlijk al de conclusie getrokken dat die ambitie matig is. Zou je – dat is ook het voorstel dat ik meerdere leden hier al heb horen doen – niet gewoon die adviezen van de Wetenschappelijke Adviescommissie leidend moeten maken?

Minister Schippers:

Wij hebben een ambitie afgesproken die in 2020 moet zijn bereikt. De Wetenschappelijke Adviescommissie zegt daarover: die ambitie is matig en de vraag is of je die gaat bereiken. We kunnen straks na de evaluatie beoordelen of als we in dit tempo doorgaan, we die ambitie gaan halen. Ik ben op bezoek geweest bij fabrieken waar men probeert om suikers, zout en onverzadigde vetten terug te dringen. Dan blijkt dat het technologisch ook echt wel heel wat vraagt. Als je eenmaal de omslag hebt gemaakt, kunnen de stappen sneller genomen worden. Het ambitieniveau voor 2020 blijft dus gewoon staan. De adviescommissie zal dan zeggen waar wij uiteindelijk staan.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De Wetenschappelijke Adviescommissie is ooit ingesteld, omdat die zicht zou kunnen hebben of de voedingsindustrie eigenlijk wel de stappen maakt die zij kunnen maken. Het idee was dat dat niet alleen een wetenschappelijke exercitie zou zijn, maar dat de wetenschappers ook zouden kijken naar hoe dat in de praktijk uitwerkt. Volgens mij kijken ze op dit moment ook met die bril. Ik snap daarom niet waarom de Minister nu weer de tussenstap doet van een evaluatie en nog een keer kijken en zeggen dat het toch wel een beetje lastig is. Het is nu het moment dat we een stap voorwaarts kunnen doen. We hebben daar nu namelijk geleerden zitten die daar verstand van hebben.

Minister Schippers:

Ik heb afspraken gemaakt met de sector over wat er tussen nu en 2020 moet gebeuren. Dat doen we in stappen. We hebben precies afgesproken welk traject we met elkaar gaan volgen. We hebben een adviescommissie ingesteld om de boel aan te jagen, want als je dat niet doet, is er niemand die de lat een beetje hoog legt om de versnelling erin te brengen. Wat mij betreft is het een traject dat we met elkaar tot 2020 lopen. Ik maak geen tussenstap, want het is normaal dat je op een gegeven moment evalueert wat er in de afgelopen periode is gebeurd en of we in dit tempo de resultaten gaan halen die we met elkaar willen halen. Dat vind ik een normale stap die je met elkaar moet zetten.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik zie wel twee werkelijkheden in het debat. Aan de ene kant is er de werkelijkheid van de stuurgroep, de Wetenschappelijke Adviescommissie en de levensmiddelenindustrie, die allemaal in hun eigen rol bezig zijn met het verbeteren van de productsamenstelling. We zien echter ook dat in het ibo-rapport staat: de afspraken over verbetering van de productsamenstelling hebben geen effect en er is geen bewijs voor de effectiviteit van zelfregulering door de levensmiddelenindustrie. We weten dat kinderen twee keer zo veel suiker binnen krijgen als goed voor hen is en we zien dat de zoutinname niet afneemt. Dat zijn schokkende conclusies. Aan de ene kant zijn we dus met elkaar op pad, maar aan de andere kant zijn er de cijfers en de realiteit. We bereiken het resultaat nog niet. Daarom is mijn vraag aan de Minister of we de Wetenschappelijke Adviescommissie niet veel meer in zijn kracht moeten zetten, bijvoorbeeld door de hoogst haalbare criteria te laten opstellen, die dan ook leidend worden voor de industrie, en de onderkant te pushen om ook echt beter te presteren. Moeten er niet per productgroep maximumgehaltes komen, zodat er echt wat gaat verbeteren?

Minister Schippers:

Ik vind zelf het resultaat gemixt. Ik vind dat er op onderdelen heel goede resultaten zijn en ik vind dat op onderdelen de resultaten achterblijven. Wij zijn met elkaar een traject ingegaan waarin wij hebben gezegd: wij kunnen een wet maken en die wet ook handhaven, maar dat betekent dat onze Nederlandse potjes allemaal aan de wet voldoen en dat de buitenlandse potjes allemaal niet aan de wet voldoen. Wat schieten we daarmee op? In feite niks. Ik vind het wel belangrijk dat wij samen met onze industrie het traject ingaan, omdat obesitas en het eten van te veel zout en onverzadigde vetten uiteindelijk geen Nederlands probleem is maar een probleem in alle landen. Als onze industrie lekkere dingen kan maken die veel gezonder zijn, zal zij ook een concurrentievoordeel hebben. Dus ik denk dat er een win-winsituatie is te bereiken. Zo zijn wij met elkaar dat traject ingegaan.

Wij kunnen ook een norm stellen in een wet. Dan kun je gaan handhaven en zeggen: uw product bevat te veel zout, u moet het van de markt halen. Dat wordt in een open vrije interne markt heel erg moeilijk. Daarom hebben wij dit traject gekozen. Het is niet zo dat er niks gebeurt. De transvetten zijn van de Nederlandse markt verdwenen. Dat is door zelfregulering gebeurd. Dat is ook hard nodig, want daar heeft helemaal niemand wat aan, maar er kan dus wel wat. Je ziet nu dat er echt gereduceerd wordt. Gaat het snel genoeg? Dat beeld is gemixt, zoals ik ook heb geschreven. Op sommige onderdelen wordt er hard gewerkt en worden grote stappen gezet. Op andere onderdelen zou er een tandje bij moeten.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Tussen wet- en regelgeving, waar ik het zelf niet over heb gehad omdat ik snap dat dat Europees moet, en zelfregulering zit de wetenschappelijke adviescommissie. Die kan zeggen: dit is haalbaar voor de industrie; dit zou een maximum moeten zijn voor zout, vet of suiker in producten.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Daarmee kunnen we de industrie prikkelen en dat concurrentievoordeel halen. Waarom wil de Minister de wetenschappelijke adviescommissie niet in haar kracht zetten om tot die normering te komen?

Minister Schippers:

Wij hebben juist aan die adviescommissie gevraagd wat haalbaar is en wat zou kunnen. Die norm is gesteld. Mevrouw Dik kan wel zeggen: wij maken geen wet maar een norm. Maar als iemand niet aan de norm voldoet, wat dan? Wij zijn met elkaar een traject ingegaan waarin wij met elkaar normen stellen en elkaar proberen aan te jagen. Welke bedrijven achterblijven maar ook welke bedrijven voorlopen wordt publiek gemaakt. Daar zit echt verschil in. Dat kun je ook zelf constateren. Dat traject zijn wij met elkaar ingegaan. Ik vind het belangrijk dat we volgend jaar de tussenstand daarvan krijgen en niet in 2020 hoeven te constateren dat het niet heeft opgeleverd wat wij wilden.

De voorzitter:

Er zijn ontzettend veel vragen gesteld. Ik zie nog een heel aantal mapjes liggen bij de Minister.

Minister Schippers:

Dit is mijn eerste mapje.

De voorzitter:

Het is het eerste mapje. Gelet op de tijd stel ik voor om de interrupties aan het einde van elk mapje te doen. En ik ga er echt op toezien dat de vragen kort zijn. Anders lopen wij gigantisch uit.

Minister Schippers:

Ik kom op de voedselveiligheid en voedingswaarde van thuisbezorgmaaltijden. Dat is primair de verantwoordelijkheid van degene die de maaltijden maakt. De NVWA ziet er wel op toe dat maaltijden aan de eisen voldoen. Er is dus wel degelijk een veiligheidscontrole. Hoe ziet dat eruit? Het Voedingscentrum geeft voorlichting. Het heeft ook een factsheet over voeding opgesteld: Ouderen en voeding. Het verspreid deze boodschap. In het programma Alles is gezondheid hebben wij pledges (plechtige beloftes) van partijen uit de samenleving die willen bijdragen aan een vitaler en gezonder Nederland. Het zou heel mooi zijn als een thuisbezorgmaaltijdbedrijf met andere zo’n pledge zou doen. Als daar vanuit die kanalen enige animo voor is, zouden wij het heel leuk vinden om in dat programma zo’n pledge mee te nemen. Dan sta je in het zonnetje en straal je als thuisbezorgmaaltijdbedrijf uit: wij zijn niet alleen veilig maar ook gezond.

De Partij voor de Dieren vroeg of ik de blootstelling aan gevaarlijke stoffen wil verminderen, specifiek door BPA te verbieden. Ik heb daar heel recent een brief over gestuurd, eind vorige week of zo. Ik zit met een groot dilemma. Als ik het zou kunnen verbieden, dan zou ik dat doen, maar het moet dan vervangen worden door een andere stof. Daar zit ons probleem, want wij weten niet of de alternatieven veiliger zijn. Wij hebben aan de medischehulpmiddelensector gevraagd of je BPA kunt vervangen in allerlei plastic hulpmiddelen die gebruikt worden bij kleine baby’tjes of mensen die op hun zwakst zijn. Dan komt meteen de vraag: waardoor? Want is die alternatieve stof dan wel veilig? Dat is het dilemma. Als ik BPA verbied en niet weet of de alternatieven veiliger zijn, dan weet ik niet of wij daar wat mee opschieten. Daarom heb ik de brief aan de Kamer geschreven zoals ik die heb geschreven.

Ik ga naar preventie in het algemeen. Er werd gezegd dat de pledges in het programma Alles in gezondheid soms wat vaag zijn. Kunnen wij daar niet iets aan doen? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat in dit programma niet alleen de makkelijke dingen worden opgepakt maar misschien ook de wat moeilijkere dingen? Omdat wij zelf ook zaten te worstelen met de vraag hoe dit geborgd kan worden, hebben wij verschillende denktanks georganiseerd met creatieve jonge mensen, ouderen et cetera. Wij hebben allerlei groepen benaderd met de vraag: kijkt u eens met ons mee. Als je dit programma, dat zo veel enthousiasme oplevert van onderop, van bovenaf door een trechter duwt, dan hou je niks over. Daar moet je ontzettend voor oppassen. Wij hebben daar allerlei gesprekken over gevoerd met allerlei groepen.

Wij hebben ook de Universiteit Maastricht om te onderzoeken en ons te adviseren over hoe wij daarmee verder moeten. In het vervolg gaan we verder langs drie lijnen. Waar nodig maken wij wetgeving, wij zetten landelijke programma’s door en wij houden de maatschappelijke beweging in stand. Dat is de hoofdmoot. Wij moeten er ook voor zorgen dat anderen ermee aan de gang gaan. NL2025 is bij ons langs gekomen. Aan hen hebben wij gevraagd: hoe houden wij Nederland vitaal en onze jongeren vitaal? Zouden jullie dat met ons willen doen? Op 11 februari gaan wij een gezamenlijke conferentie organiseren waar wethouders bij aanwezig zijn, GGD’en, de verzekeraars en andere partijen, die ik even vergeten ben. Er werd net gevraagd: hoe zorgen wij ervoor dat het in Flevoland en Zuidoost-Limburg ook gebeurt? Nou heb ik net alle programma’s genoemd. Wij zijn van plan om dat te gaan monitoren, een kaart van Nederland te maken en op al die onderdelen te bekijken: is die hoek van Nederland groen, oranje of rood? Zo willen wij zichtbaar maken waar het wordt opgepakt en waar niet, en wethouders enthousiast maken om hier ook hun project van te maken. Als het alleen ons project is, is het echt onvoldoende. Dat is een nieuwe stap die wij willen toevoegen. Pledges zijn geen doel op zich maar een middel. Wij zien dat dit nog steeds heel erg hard groeit. Daar ben ik heel erg blij om.

Er werd gevraagd waarom er niet direct wordt ingezet op sport en bewegen door ouderen. Er zijn veel goede initiatieven en praktijken die ouderen stimuleren om te bewegen. Wij proberen die te verspreiden via het netwerk van Alles is gezondheid, Loketgezondleven.nl, gezondin.nu maar ook via de Sportimpuls. De preventiecoalitieregeling kan ook bijdragen aan meer initiatieven en lokale samenwerking om dit te stimuleren onder ouderen.

Hoe kunnen wij garanderen dat de kennis en expertise van Fiom landelijk behouden blijven? De landelijke kennisfunctie van Fiom blijft behouden, want Fiom ontvangt jaarlijks een instellingssubsidie om de uitvoerende partijen met kennis en expertise te ondersteunen op het gebied van vragen over ongeplande zwangerschappen en afstemmingsvragen. Hierin werkt Fiom samen met andere landelijke kennisinstituten voor het onlineaanbod. Zo heeft Fiom een module ontwikkeld op sense.info: Zwanger, en dan? Daarmee kunnen zwangere vrouwen direct ondersteund worden.

Er is gevraagd of wij aan de slag gaan met positieve gezondheid. Dat is een ontzettend belangrijke beweging in Nederland. Partijen vinden elkaar goed vanuit de focus van positieve gezondheid. Er is in dat kader veel mogelijk. Ik denk dat de stroming van positieve gezondheid een blijvertje is en wij in de toekomst veel meer vanuit dit concept gaan denken.

Om even terug te komen op NL2025, ik merk dat heel veel mensen niet weten waar ze de informatie kunnen krijgen. De heer Ziengs zei dat ook al. Ik noemde een aantal websites. Op die wethoudersbijeenkomst zullen wij ook een standje opzetten van het RIVM, zodat wethouders kunnen zien waar in hun eigen gemeente obesitas et cetera veel voorkomt. Zo doen wij dat ook met de Sportimpuls en het Voedingscentrum. Dan weten mensen veel beter waar ze wat kunnen vinden. De wijkprofielen, waar de Staatssecretaris ook al op in is gegaan, is het instrument waarmee je op wijkniveau kunt zien hoe het ervoor staat.

Dan kom ik op het eigen risico en hoe vaak dat programma gebruikt wordt. Het is opmerkelijk dat een grote verzekeraar als VGZ mij laat weten 25 aanvragen te hebben gekregen voor het programma. Een grote oorzaak daarvan is de toegeleiding naar dat programma. Die moet echt beter. Dat is dus echt heel weinig. Bij collectiviteiten van minima geldt het eigen risico vaak niet. Wij zien dat in Rotterdam maar ook in andere gemeenten. Er werd gevraagd of dat niet veel beter onder de aandacht van de verzekeraars kan worden gebracht. Dat zal ik doen. Ik zal het tegelijkertijd onder de aandacht brengen van de zorgverleners bij wie het meer tussen de oren moet komen, zoals huisartsen en verloskundigen. Dat zeg ik hierbij toe, want blijkbaar is het aantal keer dat ernaar gevraagd wordt ook al beperkt.

Er werd gesproken over het inzetten op de petitie landelijke borstvoeding, het gebrek aan ondersteuning en het inzetten op lactatiedeskundigen in het pakket. Het Zorginstituut heeft geadviseerd om dit niet in het pakket op te nemen. Dat advies heb ik overgenomen.

Dan kom ik op de health checks. Die ga ik niet introduceren; die zijn er allang. Je wordt ermee doodgegooid als je op internet gaat kijken. Health checks op onbehandelbare ziektes, vallen onder de categorie vergunningplichtig. Iemand gaf voorbeelden van health checks die niet vergunningplichtig zouden zijn, maar die blijven wel vergunningplichtig in het voorstel dat ik doe. Het punt is dat je ze wel online kunt krijgen. Online kun je gewoon een hiv-test kopen. Je kunt voor allerlei ziektes testen kopen. De vraag is of dat verstandig is omdat je helemaal niet het vervolg krijgt. Je weet niet of die testen goed zijn. Komen ze misschien van een of ander vaag bedrijfje waardoor je niet eens weet of de uitkomst wel goed is? Dus ik zou niet willen adviseren om dat soort checks te gebruiken. Als ziekten niet te genezen zijn, vallen ze onder categorie I. De effecten van de zelftest zijn dus juist wel bepalend voor de indeling, want het gaat over de vraag waar je op test.

Wat ga ik doen om de kosten van vervolgonderzoek door zelftesten te beperken? De zelftesten worden al veel gebruikt. Die vragen soms ook om vervolgonderzoek. Met het voorstel dat ik naar de Kamer heb gestuurd, wil ik alles wat er is in Nederland juist een beetje structureren. Ik wil ervoor zorgen dat je veel beter kunt bekijken wat wel en niet mag. Wij kunnen een heleboel buiten de deur houden en denken dat het niet gebeurt, maar dan rijden mensen naar Duitsland en België, waar ze die testen wel doen en ondertussen wordt van alles aangeboden via internet. Dat is de reden waarom ik dat voorstel naar de Kamer heb gestuurd. Natuurlijk heb ik al goed bekeken wat de effecten van mijn voorstellen zijn op individueel samenlevingsniveau. Op samenlevingsniveau is het zo dat mensen vervolgonderzoeken gaan doen als ze bezorgd zijn. Die heb ik verwerkt in de brief die ik naar de Kamer heb gestuurd. De KNMG heeft een publieksbrochure gepubliceerd over de richtlijn Preventief Medisch Onderzoek (PMO). Patiënten- en consumentenorganisaties hebben een vragenlijst voor zelftests ontwikkeld om consumenten voor te lichten over het gebruik van preventief zelfonderzoek. Veel informatie is te vinden op de site Thuisarts.nl. De site van het centrum bevolkingsonderzoeken en screeningen van het RIVM geeft informatie over health checks. De informatievoorziening zal de komende tijd verder vorm krijgen. Ook zal de informatie op elkaar worden afgestemd. Ik laat momenteel verschillende onderzoeken uitvoeren om zicht te krijgen op de ontwikkelingen op het terrein van health checks en zodra die zijn afgerond, zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten daarvan.

Ik kom op de vaccins. Ik heb hier een brief die al bij de Kamer had moeten liggen, maar ik had zelf een ander idee dan het idee dat in de brief stond. Dan heb je een probleem. Het gaat erom dat VWS in de brief nogal een prominente positie had. Ik vraag mij af of wij dat moeten hebben. Ik wil eigenlijk een systeem voor de vaccins zoals bij het Zorginstituut Nederland. Daar heb je een zelf ronddraaiend systeem. Als er iets nieuws komt, bepaalt Zorginstituut Nederland of dat in het pakket moet of niet. Ik krijg een advies en besluit dan of het in het pakket gaat of niet. Ik doe dus helemaal geen interventie, maar besluit uiteindelijk alleen of iets in het pakket gaat of niet. Eigenlijk zou ik zoiets ook willen bij vaccins. Daarom heeft dit vertraging opgelopen en krijgt de Kamer die brief waarschijnlijk niet voor het kerstreces, maar daarna. Dat ligt helemaal niet aan andere mensen, maar aan mij. Ik wil een ander besluit nemen dan ik voorgelegd heb gekregen.

De heer Krol (50PLUS):

Wanneer dan?

Minister Schippers:

Het komt in januari, maar de Kamer had dit eigenlijk al moeten hebben. Ik wil VWS wat meer op afstand plaatsen, want ik wil niet suggereren dat wij politiek sturen op de beoordeling van de vraag of een vaccin al dan niet het pakket in gaat. Dat vind ik gewoon geen prettig idee. Ik wil dat een vaccin wordt aangemeld bij de vaccinkamer. Die gaat het dan doen en uiteindelijk krijg ik een advies. Dus daar broed ik nog even op, maar ik ga echt proberen om de brief met de vaccins die al beschikbaar zijn, in januari te sturen.

Wij hebben naar aanleiding van vragen van de VVD-fractie het RIVM de opdracht gegeven om in te zetten op deskundigheidsbevordering bij professionals. Op die manier weet de huisarts die ik bezoek, dat er een gordelroosvaccin is. Hij kan mij dan adviseren of ik dat al dan niet moet nemen. Wat mij enorm opviel in het advies van de Gezondheidsraad over het gordelroosvaccin was namelijk dat het niet voor iedereen geschikt is. Er zijn ook risico’s en dus kun je het vaccin beter niet nemen als je bepaalde aandoeningen hebt. Ook zijn er vragen over de werkzaamheid ervan et cetera. Ik ben daar helemaal niet deskundig in en daarom ben ik blij dat wij een vaccinkamer hebben die dat daadwerkelijk aan mij kan vertellen.

De kennis die daaruit voortkomt, moet natuurlijk wel naar de professionals, naar de huisartsen, die daarover kunnen adviseren. Als een vaccin bijvoorbeeld niet in het pakket zit maar misschien voor een bepaalde patiënt heel geschikt is, kan de huisarts ook tegen die patiënt zeggen: jij moet dat vaccin wel nemen, want voor jou zou dat heel geschikt zijn. Dat heb ik aan het RIVM gevraagd. Vervolgens zijn er in overleg met professionals factsheets voor beroepsgroepen ontwikkeld. Die worden actief onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld bij scholingsbijeenkomsten.

Nu kom ik op de publieksinformatie. Er zijn veel vragen en antwoorden op de website van het RIVM geplaatst. Die zijn gemakkelijk vindbaar gemaakt via Google. Er is bovendien een helpdesk ingesteld. Als besluitvorming plaatsvindt bij de Gezondheidsraad of het Zorginstituut Nederland in het kader van een vaccin, wordt de informatie direct aangepast. Op de website www.rivm.nl/vaccinaties is inmiddels onder andere informatie beschikbaar over vaccinaties tegen gordelroos, kinkhoest bij volwassenen en zwangeren, pneumokokken en rotavirus.

De uitkomst van de Gezondheidsraad vond ik ook teleurstellend, want ik zie in mijn omgeving hoe ingrijpend gordelroos kan zijn. Ik had gehoopt dat ik een ander advies zou krijgen. Daar ben ik heel eerlijk in. Maar de Gezondheidsraad is een onafhankelijk wetenschappelijk adviesorgaan. Als ik een advies krijg – misschien was het niet unaniem – vind ik het dus lastig om daarin te roeren, want ik kan daar toch geen ander oordeel aan geven. Het oordeel moet namelijk uit het deskundige gremium komen. Ik zou het slecht vinden als wij geen wetenschappelijke oordelen zouden overnemen van deskundigengremia. Dat moeten wij niet doen. Wij kunnen wel vergoedingsbesluiten nemen. Dat vind ik ook echt iets voor de politiek. Maar de afweging of je iets wetenschappelijk gezien nou juist wel of niet moet doen, wil ik heel graag aan Gezondheidsraad/Zorginstituut Nederland laten, afhankelijk van waar het over gaat.

De signalen dat de branche moeilijk toegang zou hebben tot de Gezondheidsraad in verband met vaccins, herken ik niet. Ik krijg die signalen van de Kamer. Als de leden die aan mij door willen geven, kan ik zelf bekijken wat bij de Gezondheidsraad anders zou kunnen of misschien wel moeten.

In het kader van het project extra vaccinaties op maat overlegt het RIVM regelmatig met huisartsen en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Het NHG neemt deel aan de expertgroep. Het NHG plaatst relevante informatie op Thuisarts.nl. Bovendien werkt het NHG aan een richtlijn tegen gordelroos die midden volgend jaar klaar zal zijn.

Dit was alles wat betreft vaccins en gordelroos.

De voorzitter:

Daar had de heer Krol een vraag over en het lijkt erop dat hij die nu doorgespeeld krijgt.

De heer Krol (50PLUS):

Ik had nog een vraag over de informatievoorziening over gordelroos. Heeft de Minister daar ook contact over met de ouderenbonden?

Minister Schippers:

Dat zou ik niet weten, maar ik kan het wel nagaan. Ik zou kunnen bekijken of wij misschien door middel van een briefje of in een volgend overleg aan de ouderenbonden kunnen meedelen waar de informatie en de gegevens te vinden zijn. Bedoelt u dat?

De heer Krol (50PLUS):

Ja, het gaat er mij natuurlijk om dat de ouderen zo goed mogelijk hierover worden voorgelicht.

Minister Schippers:

Wij hebben er alles aan gedaan om het allemaal op te tuigen. Dan is het inderdaad handig als mensen het kunnen vinden. Dat ben ik met de heer Krol eens. Ik zal dat in ieder geval aan hen doorgeven.

De voorzitter:

En nu even een korte vraag van mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik roep de Minister op om wel degelijk toe te werken naar een verbod op de BPA’s in voedselcontactmaterialen. Ik zie dat ze aan het eind van haar mapje is gekomen. Ik heb haar ook gevraagd wanneer zij de resultaten verwacht van het onderzoek naar de gezondheidsschade bij omwonenden als gevolg van landbouwgif. Verder heb ik haar gevraagd of zij een nationaal biomonitoringsprogramma wil instellen om goed te kunnen meten in hoeverre ...

De voorzitter:

Dat blokje komt nu, mevrouw Ouwehand.

Minister Schippers:

Soms zijn de blokjes niet helemaal logisch. Mevrouw Ouwehand had ook gevraagd naar groen in de omgeving. Daar ben ik nu. We hebben een gezamenlijk actieprogramma met het Ministerie van I en M en het Ministerie van EZ over groen in de omgeving. Er is veel samenwerking op dit gebied. VWS is betrokken bij de Omgevingswet die door I en M wordt ontwikkeld. Wij vinden het van belang dat in die wet het verband tussen de inrichting van de buitenterreinen en gezondheid goed wordt belegd. In het kader van Alles is gezondheid... wordt er ook met diverse partijen samengewerkt op het vlak van groen. De komende periode wordt dit interdepartementaal opgepakt binnen de uitwerking van het Nationaal Programma Preventie. Met het Ministerie van Economische Zaken werk ik de mogelijkheden uit om natuur slimmer te benutten voor zinvolle vrijetijdsbesteding, zoals sport, bewegen en participatie. VWS heeft deelgenomen aan de Groene Tafel. Ook daar wordt de groene omgeving in relatie tot gezondheid in pilots uitgewerkt. Ik faciliteer bovendien NOC*NSF om verenigingen in krimpgebieden bewust te maken van krimp en met elkaar te zoeken naar de juiste aanpak, bijvoorbeeld het introduceren van een openclubstrategie, zodat mensen die buiten in de groene omgeving willen sporten, niet lid van een club hoeven te zijn om daar te sporten.

Dan kom ik op landbouwgif, leefomgeving en giftige stoffen. Ik geef even een update. Het kabinet laat blootstelling van omwonenden onderzoeken. Dat onderzoek is meerjarig en in 2015 van start gegaan. Daarnaast wordt exploratief onderzoek opgezet naar de gezondheid. Hiervan verwacht ik de resultaten eind 2017. Wanneer onaanvaardbare risico’s worden gevonden bij de toelating van de middelen, zullen uiteraard passende maatregelen worden genomen. Het kan bijvoorbeeld gaan om bufferzones tussen teelt en bebouwing.

Dan kom ik op de omwonenden en de gewasbescherming, dus het omwonendenonderzoek. De gezondheid wordt onderzocht in opdracht van VWS. Het RIVM leidt dit onderzoek. Het blootstellingsonderzoek wordt gedaan in opdracht van de ministeries van Economische Zaken en I en M.

Dan kom ik op de vragen over hormoonverstorende stoffen en het nationale monitoringsprogramma. Vorige week heb ik in een brief daarop gereageerd. Nederland neemt deel aan het project European Human Biomonitoring Initiative (HBM4EU). Dat is een programma dat op Europees niveau plaatsvindt. Die samenwerking is erop gericht om op een gecoördineerde en geharmoniseerde manier de blootstelling van de bevolking van Europa aan chemische stoffen te volgen, zodat informatie beschikbaar komt om de potentiële effecten op de gezondheid aan te kunnen pakken. Het heeft grote voordelen om dit op Europees niveau te doen, omdat het volume aan metingen veel groter is en de conclusies daarmee een veel grotere betrouwbaarheid hebben.

Dit waren volgens mij de dingen waar mevrouw Ouwehand naar vroeg.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Natuurlijk is het van groot belang dat we meelopen in het Europese monitoringsonderzoek, maar de geschiedenis wijst uit dat er juist grote verschillen in blootstelling van mensen kunnen bestaan tussen de verschillende landen en zelfs binnen een land. Dat je Europees meedoet, is voor ons geen argument om van de verplichting af te komen om ook voor de eigen bevolking een goed nationaal monitoringsprogramma op te zetten.

Minister Schippers:

Ik zou moeten nagaan of je dit op landenniveau kunt differentiëren. Dat zal ik voor mevrouw Ouwehand nagaan en haar laten weten.

De voorzitter:

Gaat u verder met het laatste blokje.

Minister Schippers:

Dat gaat om één vraag over de Q-koorts. Daarover hebben wij heel veel met elkaar gesproken. Ik heb deze vraag al heel vaak beantwoord. Recentelijk heb ik die vraag ook weer beantwoord namens het kabinet. Het antwoord is dat het kabinet niet heeft gekozen voor een individuele financiële tegemoetkoming. Juist omdat het kabinet de gevolgen van de chronische Q-koorts en het Q-koortsvermoeidheidssyndroom heel serieus neemt, heeft het zich afgevraagd hoe het patiënten op verschillende niveaus kan steunen, bijvoorbeeld bij het oppakken van hun leven, bij het opnieuw aan het werk gaan en bij het participeren en functioneren. Ook heeft het kabinet een onderzoek laten doen en een kenniscentrum kunnen oprichten. Het kabinet heeft dus daarvoor gekozen en niet voor individuele tegemoetkoming.

De voorzitter:

Gelet op de klok, zou ik willen doorgaan naar een korte tweede termijn. Ik reken op de medewerking van de leden als zij behoefte hebben aan een tweede termijn.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Voorzitter. Ik heb allerlei punten, dus ik begin gewoon maar ergens in het midden. Het is fijn dat wij een factsheet krijgen van alle 70 gebieden die over preventie gaan, want ik denk dat er veel behoefte is aan een goed overzicht van wat er allemaal al loopt en tot resultaten leidt. Dat motiveert enorm. Dat is toch ook belangrijk in een soms wat stroperige wereld?

De Staatssecretaris gaat na of de zorgverzekeraars weglopen voor de preventiecoalities. Ik vraag nu aan de Minister of wij daar een brief over kunnen krijgen en of in die brief ook een overzicht kan komen van de afspraken die er in de preventiecoalities gemaakt zijn. Ik had de Staatssecretaris gevraagd of er een eerste stand van zaken of een overzicht zou kunnen komen over kansen voor de veenkoloniën. Dat trek ik nu samen, omdat die veenkoloniën een beetje het model zijn geweest voor de preventiecoalities. Daarom wil ik dat graag in één brief.

Ik ben ook blij dat de Staatssecretaris nagaat of de Gezonde School-aanpak uitgebreid kan worden met mondpreventie op lage-SES-scholen. Daar zou ik graag een brief over ontvangen.

Ik sluit af. Ik ben opnieuw onder de indruk van het vele werk dat het Nationale Programma Preventie heeft verzet. De Partij van de Arbeid had de afgelopen jaren soms wat meer willen voorschrijven of verbieden, maar overall zijn wij tevreden. De Minister gaf zelf al aan dat er een wereld te winnen is, maar dat dat alleen gaat als je het lang volhoudt, als je het samen doet vanuit meerdere invalshoeken, als je op maat werkt en gebruikmaakt van kennis, zodat je weet wat je doet. Ik gun het volgende kabinet het voortzetten van dit mooie programma, zodat wij er straks over acht jaar allemaal de vruchten van gaan plukken.

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Ik dank zowel de Staatssecretaris als de Minister voor de uitgebreide antwoorden. Ik zit nu vol spanning te wachten op de door de griffier genoteerde toezeggingen.

De voorzitter:

Dat zijn er heel veel.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. De Minister noemt een aantal lopende initiatieven met betrekking tot groen in de leefomgeving, maar ons beeld is toch dat de aanpak wat versnipperd is. De oproep om een integrale aanpak te presenteren blijft dus staan. Hetzelfde geldt voor het verbieden van BPA’s in voedselcontactmaterialen. Het Europees Parlement heeft ook een resolutie daarover aangenomen.

Op het gebied van Q-koorts hebben we een groot verschil van mening met het kabinet. Vandaag zou de rechtbank uitspraak doen in een zaak die door Q-koortspatiënten is aangespannen tegen de Staat. Vandaag had het pleit kunnen worden beslecht, maar de uitspraak is verplaatst naar januari, meen ik, dus wordt vervolgd ...

Ik wil een VAO aankondigen. Ik wil dat dat VAO wordt ingepland als de Minister ons heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om naar landen te differentiëren in het monitoringsprogramma inzake hormoonverstorende stoffen.

De voorzitter:

Dat zou kunnen betekenen dat het VAO na het kerstreces plaatsvindt. Er wordt mij nu ingefluisterd dat dit zeker het geval zal zijn.

De heer Ziengs (VVD):

Voorzitter. Het is goed om te horen dat ook mevrouw Wolbert tal van complimenten uitdeelt aan Onze Minister. Ik sluit mij daar onmiddellijk bij aan.

Mevrouw Wolbert (PvdA):

Die complimenten zijn ook bedoeld voor onze Staatssecretaris.

De heer Ziengs (VVD):

Laat ik onze Staatssecretaris niet vergeten. Ik had hem even niet in beeld.

Daarnaast ben ik blij dat in de beantwoording duidelijk werd gemaakt dat de industrie in Nederland vooroploopt als het gaat om preventiemaatregelen. Dat mag best wel een keer worden gezegd.

Ik zie de brief over de vaccins, waarvan is toegezegd dat die in januari naar de Kamer zal worden gestuurd, met belangstelling tegemoet. Ik zal ervoor zorgen dat de signalen waar ik op doelde en die bij de Minister niet bekend waren, worden doorgeleid naar de Minister.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor hun antwoorden. Het zou mooi zijn als de komende jaren in de zorg de ontwikkeling kan plaatsvinden van ziekte en zorg naar gezondheid en gedrag en als gezondheidswinst meer centraal kan worden gesteld, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor preventie. De Staatssecretaris heeft gelijk – de Minister zei dat ook – dat ook heel veel maatschappelijke organisaties bezig zijn om zich in te zetten voor preventie en het boeken van gezondheidswinst. Een van de voorbeelden is inderdaad de pledge rondom gezonde modellen.

Ik maak mij nog wel zorgen over de aanpassing van de normen voor suiker, zout en vet in producten. Je ziet dat de industrie daar zelf normen voor heeft vastgesteld, maar dat de wetenschappelijke adviescommissie over een heleboel van die normen heeft gezegd: wij vinden hetgeen is afgesproken teleurstellend. De Minister zegt dat eigenlijk ook. Zouden we niet moeten bekijken of we de adviezen die de wetenschappelijke adviescommissie heeft gegeven, toch nog kunnen overnemen, om grotere stappen naar 2020 te kunnen zetten?

Een ander punt is dat we proberen om kidsmarketing niet plaats te laten vinden. Dat de voorbeelden weggaan, is een goede stap, maar ik vraag mij wel af of de monitoring sterk genoeg is. Kinderen tussen 2 en 12 jaar zijn gemiddeld een uur actief op het internet en social media. Als je bekijkt hoe de monitoring heeft plaatsgevonden, zie je dat er 27 apps, 15 vlogs – er heeft een steekproef plaatsgevonden – en 23 websites zijn gemonitord. Mijn verzoek zou zijn om te komen tot een onafhankelijke monitoring van de gemaakte afspraken. De Staatssecretaris is er niet meer. Daarom overweeg ik op dit punt een motie in te dienen.

De voorzitter:

Dat betekent toch niet dat u vraagt om het VAO eerder te laten plaatsvinden?

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Nee, voorzitter.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Ziengs een vraag heeft. Ik vraag u om het echt kort te houden, mijnheer Ziengs.

De heer Ziengs (VVD):

Ik houd het heel kort, voorzitter. Ik hoor mevrouw Bruins Slot iedere keer over suiker en dergelijke spreken. Ik heb ooit ook een plan voorbij zien komen over suikerbelasting. Ik wil graag van mevrouw Bruins Slot weten of dat plan nog overeind staat. Daar maak ik mij namelijk ernstige zorgen over.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

In het verkiezingsprogramma van het CDA voor de komende periode is inderdaad een suikerbelasting opgenomen.

De heer Ziengs (VVD):

Ik denk dat ik terecht kan zeggen dat ik ernstige problemen voorzie voor de industrie.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De gezondheid van mensen hoort voorop te staan. Er wordt ontzettend veel onnodige suiker toegevoegd aan producten om ze lekker te maken. We moeten echt bekijken hoe we goede prikkels kunnen vinden waarbij de industrie de rekening daarvan niet neerlegt bij de mensen. De rekening moet worden neergelegd bij de industrie zelf. Daar doen we ook voorstellen voor.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording. De Staatssecretaris gaf aan dat hij de deadline van 1 december voor de display ban niet heeft gehaald. Volgens mij was dat al de derde deadline. Ik stel vast dat hij een Kamermotie in de wind slaat door het bedrijfsleven meer tijd te geven, want er stond echt helder 1 december in.

Mijn volgende punt betreft de health checks. Bij mij blijft de indruk bestaan dat de informatie versnipperd is en dat de regie bij de aanbieders ligt, maar ik laat mij op dit punt graag corrigeren door de Minister, want ik hoop dat het anders is. Ik hoop dat er een centraal punt komt voor patiënten en consumenten.

Ik kom op het voedselkeuzelogo. Het is mooi dat er een opvolger komt voor het vinkje. De ChristenUnie zal het toetsen op onafhankelijkheid en eenduidigheid. Het moet gebaseerd zijn op de adviezen van de Gezondheidsraad.

Mijn laatste punt betreft de productsamenstelling. Een en ander moet veel beter worden. Nu stelt het bedrijfsleven de norm, maar de wetenschappelijke adviescommissie, die toetst, constateert continu dat het matig of onvoldoende is. Mijn voorstel is om de wetenschappelijke adviescommissie de norm te laten stellen, opdat het bedrijfsleven daaraan kan toetsen. Ik overweeg op dit punt een motie in te dienen.

De voorzitter:

Ook aan u vraag ik of het VAO na het kerstreces kan plaatsvinden. Ik constateer dat dit ook voor u geen probleem is.

Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Ik geef graag de Minister het woord voor de beantwoording in tweede termijn. Zij zal, voor zover mogelijk, ook de vragen beantwoorden die aan de Staatssecretaris zijn gericht.

Minister Schippers:

Voorzitter. Er zijn niet heel veel vragen gesteld, dus dat scheelt.

Ik denk dat het altijd beter kan, maar het is onmiskenbaar dat er in de afgelopen jaren in samenwerking met de Kamer en het kabinet een robuust programma op het gebied van preventie is neergezet. Dat zal de Kamer ook zien als zij de factsheet bekijkt. Als je alles op een rij zet, zie je ook zonder uitleg hoe breed en hoe robuust het is.

Er is gevraagd om een brief over de preventiecoalities, de Veenkoloniën en de Gezonde School-aanpak. Ik stel voor dat we een en ander in de voortgangsrapportage van het NPP doen, die we in maart versturen. Dan zetten we alles bij elkaar, anders krijgen we een regen van brieven.

In reactie op de inbreng van mevrouw Ouwehand zeg ik dat ik heb aangegeven dat er een aantal pilots lopen op het gebied van groen in de leefomgeving. Ik wil groen in de leefomgeving nadrukkelijk als onderdeel in het Nationaal Programma Preventie hebben. Ik zou het jammer vinden als er een speciaal plan voor alleen dat onderdeel zou komen, omdat we juist in het Nationaal Programma Preventie proberen om overal de verbinding te zoeken en juist met elkaar een verbinding te leggen. Als dingen beter kunnen, wil ik dat heel graag in dat programma opnemen, anders heb je weer een apart actieplannetje, terwijl we juist in het NPP allerlei heel verschillende dingen hebben opgenomen.

Ik had al toegezegd dat we een en ander doen op het gebied van landendifferentiatie. Mevrouw Bruins Slot en mevrouw Dik-Faber hebben gevraagd of we de normen niet vast moeten stellen, zodat de bedrijven daaraan moeten voldoen. Het idee van een akkoord is dat je dat sluit met verschillende partijen. Als ik dingen ga opleggen, hebben we geen akkoord. Wij hebben nu in het akkoord afgesproken dat we werken zoals we werken. Ik vind dat er, gelet op de resultaten, zeker verbeteringen mogelijk zijn. Dat heb ik de Kamer al geschreven en dat heb ik vandaag ook gezegd. Een aantal bedrijven gaan er ruim overheen. Daarbij zie je dat de ambitie heel groot is. Aan de andere kant begrijp ik dat het soms lastig is. Laten we eens kijken naar het midden- en kleinbedrijf, waar de Kamer ook heel vaak over spreekt. Het gaat vaak om kleine bedrijven waar we heel veel van vragen. Ik wil heel graag dat we via de wetenschap en de agrisector proberen om de kennis bij kleine bedrijven te vergroten, want we vragen nogal wat. We vragen ze om de hele receptuur aan te passen. Soms kunnen kleine bedrijven het niet bijbenen. De grotere bedrijven kunnen dat wel, maar de Campina’s van deze wereld zitten dan ook vooraan in de league. Er zijn echter een heleboel bakkerijtjes en kleine bedrijven. Wij leggen hun heel wat op. Zij zouden dan worden gedwongen tot iets waarvan zij zeggen: wij willen wel, maar we gaan wat langzamer. Laten we hen helpen door vooral de kennis te verspreiden onder die bedrijven. Laten we bekijken of we die golf sterker kunnen maken. Ik blijf dus staan voor het afgesproken traject. Ik vind wel dat wij ook weleens iets moeten doen aan de druk.

Mevrouw Bruins Slot zei dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij vertrouwen heeft in de huidige zelfregulering met betrekking tot kidsmarketing. Het is een feit dat de monitoring meer overtredingen laat zien, maar we zien ook dat de FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie) hier actief op reageert en dat zij op dit punt aan voorlichting doet. Dat doet zij overigens samen met de adverteerders. Dat geeft de Staatssecretaris voldoende vertrouwen in een verantwoorde zelfregulering.

Ik heb niet helemaal begrepen wat mevrouw Dik-Faber bedoelde met «een centraal punt». Health checks worden door allerlei partijen en heel vaak online aangeboden. Ze worden vanuit China, Brazilië enzovoorts aangeboden. Via de professionals krijg je informatie over health checks op hun terrein. Zij doen zelf soms ook health checks. Ik zeg niet dat die betrouwbaarder zijn, maar je weet in ieder geval van wie een en ander afkomstig is. Ik weet echter niet precies wat mevrouw Dik-Faber aan mij vraagt.

De voorzitter:

Er zijn nog twee vragen. Ik vraag u om het kort te houden. Als eerste geef ik het woord aan mevrouw Bruins Slot. Misschien kan mevrouw Dik-Faber daarna in tweede instantie haar vraag verduidelijken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Mijn vraag was een andere dan die de Minister heeft beantwoord. Ten eerste haalt de Minister de bakkerijsector aan, waar zij nu zelf regels aan stelt. De wetenschappelijke adviescommissie heeft een aantal tips gegeven waardoor je nog meer tot een verbetering kunt komen binnen de grenzen van wat bedrijven aankunnen. Zou je dat niet mee moeten nemen om toch nog een slag te maken als het gaat om de resultaten tot en met 2020? Dat is iets anders dan wat de Minister zegt, namelijk dat het hele akkoord zou moeten worden opengebroken.

Minister Schippers:

Mevrouw Bruins Slot zei dat ik de bakkerijsector aanhaalde, maar ik had het toen over banket en gebak. Wij constateerden net dat het stroever loopt dan wij hoopten. Dat komt vooral doordat het heel moeilijk is. Natuurlijk deel ik de ambitie om het sneller te laten gaan. Ik wil ook heel graag dat het sneller gaat. Dat lukt ook wel bij de grote bedrijven. We zien juist dat de weerbarstigheid zit bij een heleboel andere bedrijven die er meer moeite mee hebben. Ik wil heel graag dat we binnen dat akkoord iedereen blijven motiveren om die stappen wel te zetten en om het been bij te trekken. Daarom vind ik ook dat we meer moeten doen aan kennisverspreiding, ook om te laten zien hoe het wel kan. Als we weten hoe het in bepaalde sectoren wel kan, dienen we bedrijven die er meer moeite mee hebben, te helpen om het been sneller bij te trekken.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik heb een dilemma. Ik heb een vraag over dit onderwerp, maar de Minister vroeg ook om een verduidelijking.

De voorzitter:

U kunt beide in één keer afhandelen.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Wat betreft de health checks vraag ik om potentiële gebruikers goed toe te rusten. Zij dienen informatie te krijgen over de kwaliteit, over de punten waar zij op moeten letten en nut en noodzaak van health checks. Dat ligt nu heel erg bij de aanbieders, of ze nou in Nederland zitten of in het buitenland. In Nederland zou er wat mij betreft een centraal punt moeten komen waar mensen zich kunnen laten informeren. Misschien kan dat bij Patiëntenfederatie Nederland of bij het RIVM.

Ik kom op het Akkoord Verbetering Productsamenstelling. De Minister gaf aan dat het akkoord op zijn kop zou worden gezet, maar volgens mij hoeft dat helemaal niet. Mijn enige vraag is wie de norm vaststelt: de stuurgroep of de wetenschappelijke adviescommissie? Gelet op de kennis die de wetenschappelijke adviescommissie heeft – zij heeft ook productspecifieke kennis – kun je door haar de norm laten vaststellen. Het bedrijfsleven kan zich daar dan aan optrekken. Het gaat niet zozeer om het opleggen van de norm. Het gaat erom dat de norm als mooi perspectief voor het bedrijfsleven in 2020 wordt neergezet.

Minister Schippers:

Dat laatste is precies wat er gebeurt. Men probeert zich eraan op te trekken. In de praktijk ontstaan er echter koplopers en achterblijvers. Het doel is om die achterblijvers meer mee te krijgen. Daar zit met name de uitdaging in voor de komende periode. We moeten de druk hoog genoeg houden en er moeten nieuwe producten worden ontwikkeld. Het gaat dus om verdiepen, verbreden en intensiveren. Ze moeten de drive erin houden.

Ik kom op het punt van gecentraliseerde informatie. De aanbieders zijn inderdaad verplicht om goed te informeren. Je moet informatie geven over wat het doet en wat de risico’s zijn. Ook moet je informeren over de mogelijkheid van valse uitslagen bij de test. Het probleem is dat het aanbod enorm is. Als je zelf gaat googelen, zie je hoe groot het aanbod is. Er is een heel grote hoeveelheid van testen, die overal vandaan komen. Daar zit het probleem. We hebben al eerder, ook in overleg met de Kamer, bekeken of we er iets aan kunnen doen. Destijds is aangegeven dat dat heel lastig is, juist gezien de enorme diversiteit, het verschil in aanbod en de versnelling erin. Maar daardoor hebben professionals wel al heel veel dingen opgezet. Als je als persoon graag meer wilt weten over health checks, kun je bij die partijen terecht, ook op internet. Sterker nog: je kunt ook testen doen op internet die door onder anderen huisartsen zijn vastgesteld en samengesteld.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn. Ik heb twee A4’tjes met toezeggingen. Eerst noem ik de toezeggingen van de Staatssecretaris. Het gaat overigens alleen om de toezeggingen die op schrift zijn gezet en die naar de Kamer worden gestuurd. Er zijn namelijk ook nog een aantal andere dingen toegezegd.

De evaluatie van de Drank- en Horecawet komt binnenkort naar de Kamer.

De informatie over de horizontale verplaatsing van mondzorg in het kader van het programma Gezonde School wordt met de Kamer gedeeld.

Het standpunt over eventuele invoering van de display ban op basis van onderzoeken komt voor het kerstreces.

Er wordt informatie naar de Kamer gestuurd over het terugdringen van diabetes type 2 door wijziging van en betere voorlichting over de levensstijl in het kader van het programma Alles is gezondheid.

Nadere informatie over de beoordelingscriteria aanpak kidsmarketing door de Voedingsraad wordt meegenomen in de volgende voortgangsrapportage van het Nationaal Programma Preventie.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

U zei «Voedingsraad», maar het is het Voedingscentrum of de Gezondheidsraad. In dit geval is het het Voedingscentrum.

De voorzitter:

Het is dus het Voedingscentrum. Ik neem het zonder meer van u aan, mevrouw Bruins Slot.

De informatie over de preventiecoalities in Flevoland en Zuidoost-Nederland wordt gedeeld met de Kamer.

Ik kom op de toezeggingen van de Minister.

  • De factsheet met zeven clusters preventieprogramma’s volgt na het kerstreces.

  • De Kamer zal in de volgende cyclus nadere informatie ontvangen over de terugdringing van suikers en verzadigd vet in koek en gebak, waarbij ook de portiegrootte wordt betrokken.

  • De Kamer ontvangt informatie over onderzoeken naar de health checks.

Het standpunt over de beoordelingswijze van vaccins wordt in januari met de Kamer gedeeld.

  • Het punt van informatie over de contacten met ouderenbonden over voorlichting over het gordelroosvaccin wordt opgepakt.

  • Er wordt ook informatie naar de Kamer gestuurd over het nationale biomonitoringsprogramma om blootstelling aan hormoonverstorende stoffen te meten.

  • Het overzicht van de preventiecoalities en de acties in het kader van de Gezonde School wordt opgenomen in de eerstvolgende voortgangsrapportage van het Nationaal Programma Preventie, die in maart zal verschijnen.

Mevrouw Wolbers zegt iets over Kans voor de Veenkoloniën. Dat punt staat genoteerd. Dat is in tweede termijn aan de orde gesteld, maar op dat punt is er niet echt een toezegging gedaan. Het zal wel worden meegenomen.

Daarnaast is er een VAO aangevraagd door mevrouw Ouwehand. Dat zal plaatsvinden nadat de Kamer de door mevrouw Ouwehand gevraagde informatie heeft ontvangen. Het VAO zal dus na het kerstreces plaatsvinden.

Ik dank de Minister en de ambtelijke ondersteuning van de Minister en de Staatssecretaris. Ik dank de leden voor hun aanwezigheid, voor hun inbreng en voor hun constructieve bijdrage om het AO binnen afzienbare tijd af te ronden. Zeer veel dank daarvoor! Ik dank de mensen op de publieke tribune en de mensen die het debat op een andere manier hebben gevolgd voor hun belangstelling.

Sluiting 17.08 uur.