Kamerstuk 32710-XII-1

Jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII)

Dossier: Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2010

Gepubliceerd: 18 mei 2011
Indiener(s): Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32710-XII-1.html
ID: 32710-XII-1

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU (XII)

Aangeboden 18 mei 2011

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2010 (in € mln.)

Gerealiseerde uitgaven naar beleidsterrein voor 2010 (in 				  € mln.)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2010 (in € mln.)

Gerealiseerde ontvangsten naar beleidsterrein voor 2010 (in 				  € mln.)

Inhoudsopgave

  

blz.

   

A.

ALGEMEEN

5

1.

Aanbieding en déchargeverlening

5

2.

Leeswijzer

9

   

B.

HET BELEIDSVERSLAG 2010

13

3.

Beleidsprioriteiten

13

4.

Beleidsartikelen

24

5.

Niet-beleidsartikelen

130

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf 2010

135

   

C.

DE JAARREKENING

140

7.

Verantwoordingsstaten

140

 

7.1 De departementale verantwoordingsstaat 2010 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII)

140

 

7.2 Verantwoordingsstaten baten-lastendiensten

141

 

7.3 Saldibalans per 31 december 3010 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) en de bij die saldibalans behorende toelichting

142

 

7.4 De balansen per 31 december 2010 van de baten-lastendiensten van het ministerie van Infrastructuur en Milieu

151

   

Bijlage 1: Toezichtrelaties ZBO’s en RWT’s

171

Bijlage 2: Publicatieplicht op grond van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen

178

Bijlage 3: Externe inhuur

180

Bijlage 4: Afkortingenlijst

181

DEEL A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) over het jaar 2010 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Infrastructuur en Milieu decharge te verlenen over het in het jaar 2010 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • a. het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • b. de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • c. de financiële informatie in het jaarverslag;

  • d. de betrokken saldibalans;

  • e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2010;

  • b. het voorstel van de slotwet over het jaar 2010 die met het onderhavige jaarverslag samenhangt

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2010 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2010 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2010, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2010 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. H.Schultz van Haegen

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Voor u ligt het Jaarverslag van Infrastructuur en Milieu (Hoofdstuk XII) over het jaar 2010. Daar waar in de tekst ministerie van Infrastructuur en Milieu (of IenM) wordt genoemd, wordt enkel het ministerie van voorheen Verkeer en Waterstaat bedoeld. Dit jaarverslag gaat niet in op de prestaties van het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Voor dit voormalige ministerie is een apart jaarverslag aan de Tweede Kamer aangeboden.

Dit jaarverslag bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Het beleidsverslag

In het beleidsverslag wordt ingegaan op de resultaten die in 2010 zijn geboekt.

2. De beleidsartikelen (31 t/m 37) en de niet-beleidsartikelen (39, 40 en 41)

Onder de beleidsartikelen worden zowel de financiële als de niet-financiële gegevens gepresenteerd. Tevens is er informatie opgenomen over de gerealiseerde effecten en de geleverde concrete beleidsprestaties, waar mogelijk voorzien van prestatiegegevens. In de toelichting worden de gerealiseerde beleidsprestaties op productniveau verantwoord. Uitgangspunt daarbij is dat gerealiseerde beleidsprestaties niet nader worden toegelicht. Hierbij kan er van worden uitgegaan dat de activiteiten zoals die in de begroting zijn aangekondigd, zijn uitgevoerd. Beleidsprestaties welke niet zijn gerealiseerd, zijn toegelicht. Nieuwe activiteiten en voorname prestaties worden apart toegelicht.

De financiële informatie wordt gepresenteerd door middel van de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid», waarbij opmerkelijke verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar worden toegelicht. Om de hoeveelheid informatie te beperken is gekozen voor het hanteren van de hieronder aangegeven norm. Aan de hand van deze norm is bepaald of een verschil is toegelicht.

Norm bij te verklaren verschillen

Begrotingsbedrag

Verschil

< € 4,5 mln.

> 50%

€ 4,5–€ 22,5 mln.

> € 2,5 mln.

> € 22,5 mln.

> 10%

Dit houdt in dat die hoofdproducten, waarbij het verschil tussen het begrotingsbedrag en de realisatie kleiner is dan de aangegeven norm niet worden toegelicht. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor beleidsmatige relevante mutaties, deze worden ongeacht bovenstaande normering wel toegelicht.

Verder worden in afwijking van bovenvermelde norm die artikelen, waarop in de begroting 2010 geen of zeer geringe ontvangsten zijn geraamd maar waar in 2009 wel relatief kleine bedragen op zijn gerealiseerd, niet apart toegelicht.

In de begroting 2006 is een begrotingsindeling in gebruik genomen die afwijkt van de begrotingsindeling die vóór 2006 werd gebruikt. In verband met deze gewijzigde begrotingsindeling zijn de realisaties sinds 2006 op een andere manier gegroepeerd dan cijfers van eerdere jaren. Hierdoor is het niet mogelijk om de realisaties van de vier voorgaande jaren op te nemen in de budgettaire tabellen. Om de gebruiker toch historisch vergelijkingsmateriaal te bieden zijn de financiële kasrealisaties vanaf 2005 opgenomen, waarbij 2005 hiervoor technisch is omgerekend naar de nieuwe begrotingsindeling.

Onder de niet-beleidsartikelen worden uitgaven, die niet zinvol of doelmatig kunnen worden toegerekend aan de beleidsartikelen, verantwoord.

3. De bedrijfsvoeringsparagraaf

Deze paragraaf gaat in op de belangrijkste bedrijfsvoeringsontwikkelingen bij het voormalige ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De bedrijfsvoeringparagraaf heeft het karakter van een uitzonderingsparagraaf en bestaat uit vier onderdelen, te weten rechtmatigheid, totstandkoming beleidsinformatie, financieel en materieel beheer en overige aspecten van bedrijfsvoering. In de bedrijfsvoeringsparagraaf wordt tevens ingegaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag over 2009 en de maatregelen die IenM heeft getroffen om de daarbij door de Algemene Rekenkamer geconstateerde tekortkomingen in 2010 en de jaren daarna te voorkomen.

4. De jaarrekening

De Jaarrekening bevat de volgende onderdelen:

  • de departementale verantwoordingstaat van VenW (een cijfermatige staat waarbij inzicht wordt gegeven in de financiële afwijkingen tussen de begroting en de realisatie op artikelniveau).

  • de samenvattende verantwoordingsstaten van de baten-lastendiensten KNMI, Rijkswaterstaat en Inspectie VenW (een cijfermatige staat waarbij inzicht wordt gegeven in de financiële afwijkingen tussen de begroting en de realisatie per baten-lastendiensten).

  • de departementale saldibalans van IenM met de daarbij behorende toelichting.

  • de balans per 31 december 2009, de staat van baten en lasten, het kasstroomoverzicht en de doelmatigheidskengetallen van de baten-lastendiensten.

5. Diverse bijlagen

Aan het jaarverslag zijn vijf bijlagen toegevoegd.

  • De eerste bijlage bevat een overzicht inzake het toezicht op de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en de rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s).

  • De tweede bijlage bevat een overzicht van de uit publieke middelen gefinancierde topinkomens bij het departement.

  • Bijlage drie bevat een overzicht van de gerealiseerde inhuur.

  • De laatste bijlage betreft een afkortingenlijst.

Naast dit Jaarverslag, hoofdstuk XII van de Rijksbegroting, en het Jaarverslag van de begroting van het voormalige ministerie VROM, kent IenM ook een Jaarverslag over het Infrastructuurfonds (fonds A van de rijksbegroting), waarin de concrete projecten en programma’s staan. Met dit aparte fonds voor de infrastructuur wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals genoemd in de Wet op het Infrastructuurfonds (Stb. 1993, nr. 319), te weten het bevorderen van een integrale afweging van prioriteiten en het bevorderen van continuïteit van middelen voor infrastructuur.

De verantwoordingen van IenM zijn ook digitaal beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.

Groeiparagraaf

De indeling van de verantwoording 2010 komt grotendeels overeen met die van 2009. Er zijn echter wel een aantal veranderingen doorgevoerd ter verbetering van de (niet-financiële) beleidsinformatie ten opzichte van het jaarverslag 2009.

De belangrijkste veranderingen op een rij:

  • Het beleidsverslag bestaat niet langer uit de kabinetsdoelstellingen van het vorige kabinet. Om de kabinetsdoelstellingen van het vorige kabinet af te hechten, is een overzichtstabel aan het beleidsverslag toegevoegd welke inzicht geeft in hoeverre de kabinetsdoelstellingen van het vorige kabinet in 2010 zijn gerealiseerd.

  • De beleidsartikelen zijn niet langer gekoppeld aan de kabinetsdoelstellingen van het vorige kabinet.

  • De wel en niet (of niet volledig behaalde) beleidsprestaties van de afzonderlijke subartikelen worden strikt van elkaar gescheiden onder het kopje «Doelbereiking». Succesvol behaalde beleidsprestaties worden hieronder toegelicht. Niet (of niet volledig) behaalde beleidsprestaties worden verantwoord onder het kopje «Toelichting».

Meetbare gegevens:

Voor wat betreft de indicatoren moet worden vermeld dat IenM bij het verkrijgen van deze indicatoren voor een deel afhankelijk is van verzameling door externe partijen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De praktijk is zodanig dat deze gegevens in een aantal gevallen later beschikbaar komen. Dit leidt ertoe dat niet in alle gevallen de gegevens over het verslagjaar ten tijde van het opstellen van het jaarverslag beschikbaar waren.

Ten behoeve van de ontwerpbegroting 2010 en jaarverslag 2008 zijn de prestatie-indicatoren en kengetallen van de IVW geactualiseerd. De in deze verantwoording opgenomen waarden sluiten aan op de waarden die zijn opgenomen in jaarverslag 2008 en ontwerpbegroting 2010, welke in een aantal gevallen afwijken de waarden die in de begroting 2009 zijn opgenomen.

Toezeggingen wetgevingsoverleg

Tijdens het wetgevingsoverleg van 18 juni 2008 over de jaarverslagen XII en IF 2007 en het wetgevingsoverleg van 24 juni 2009 over de jaarverslagen XII en IF 2008 is een aantal toezeggingen gedaan die betrekking hebben op de verslaglegging. In 2010 vond geen wetgevingsoverleg plaats over de jaarverslagen XII en IF 2009. De toezeggingen zijn als volgt in de jaarverslagen XII en IF 2010 verwerkt:

Toezegging 18 juni 2008

Verwerking

In het jaarverslag zal nadrukkelijker op de beleidsconclusies gefocust worden

Elk van de onderdelen waar het beleidsverslag uit bestaat, is voorzien van een beleidsconclusie.

In het jaarverslag wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwe en oude beleidsprioriteiten

Het tekstuele gedeelte verantwoord over de prioriteiten van het huidige kabinet. De kabinetsdoelstellingen van het vorige kabinet worden in een tabel weergegeven.

In het jaarverslag worden beoogde effecten duidelijk opgenomen

Bij elke algemene doelstelling van ieder artikel zijn onder de kop «maatschappelijk effecten» de effecten opgenomen.

In de jaarverslagen zullen extra uitgaven die worden gedaan na verschijnen van de najaarsnota duidelijk worden weergegeven

In de tabellen budgettaire gevolgen van beleid bij de (niet-) beleidsartikelen is een kolom toegevoegd waaruit de verschillen ten opzichte van de Najaarsnota blijken (de slotwetmutaties). Voor de toelichting op de slotwetmutaties wordt verwezen naar de Slotwetten HXII en IF die gelijk met de jaarverslagen aan de Kamer zijn gezonden. De informatievoorziening t.a.v. de slotwetmutaties is in 2010 verbeterd. Zie hiertoe de verwerking van de toezeggingen die zijn gedaan op 24 juni 2009 in de tabel hieronder.

Onderuitputting in de vorm van het niet aanspreken van een risicoreservering zal voortaan apart vermeld worden in de Jaarverslagen

Van een risicoreservering is alleen sprake op artikel 13 van het Infrastructuurfonds voor de projecten HSL en Betuweroute. Deze projecten zijn nog niet financieel afgewikkeld waardoor op dit moment nog niet kan worden aangegeven of er sprake is van onderuitputting op de risicoreservering. De Tweede Kamer wordt periodiek over deze projecten geïnformeerd via de VGR grote projecten.

Toezegging 24 juni 2009

Verwerking

In een schriftelijke reactie zal VenW de commissie aangeven hoe voor de grootste projecten in grote lijnen meer inzicht kan worden geboden in de financiële mutaties in de Voorjaarsnota, de Najaarsnota en de Slotwet. In deze reactie zal de rapportage van het BOR worden betrokken.

De informatievoorziening op projectniveau is in de suppletoire begrotingen verbeterd. Hiertoe zijn projecttabellen met de realisatieprojecten opgenomen waarin de begrotingsmutaties op projectniveau zichtbaar zijn gemaakt en waarvan de belangrijkste mutaties zijn voorzien van een toelichting. Verder is per begrotingsartikel een tabel met de «Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen», waarin inzicht wordt verstrekt in de mutaties op financieel instrumentniveau. Ook hier worden de belangrijkste mutaties toegelicht.

Wat betreft deze verbeterde informatievoorziening wordt verwezen naar de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 4 november 2009 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 A, nr. 8).

De kamer wordt geïnformeerd als een toezegging niet tijdig wordt gehaald.

In de zomer van 2009 heeft VenW een nieuwe applicatie in gebruik genomen om de afdoening van onder andere toezeggingen aan de Kamer te monitoren. Met behulp van dit systeem wordt getracht om toezeggingen tijdig en zo veel mogelijk gegroepeerd per onderwerp af te doen. Als blijkt dat een toezegging niet tijdig gestand kan worden gedaan, is het uitgangspunt dat de Kamer hier over wordt geïnformeerd.

Ten aanzien van de BDU is de Kamer toegezegd dat er met de Rekenkamer wordt gesproken om te bezien welke mogelijkheden er zijn binnen de huidige wet en het gedecentraliseerde bestel, zoals wij dat nu kennen, om daar iets aan te doen.

Op 15 december 2009 en 2 maart 2010 heeft een gesprek met de Algemene Rekenkamer plaatsgevonden. De Kamer is door middel van een brief op de hoogte gesteld van de uitkomsten van deze gesprekken.

VenW stuurt voor 30 juni een reactie op de motie «onvolkomenheden verplichtingbeheer» en de motie «concrete afrekenbare informatie» naar de kamer.

Wat betreft deze reactie wordt verwezen de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 30 juni 2009 (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 924 XII, nr. 12).

DEEL B. HET BELEIDSVERSLAG 2010

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) 1 heeft in 2010 gewerkt aan een mobieler, veiliger en besluitvaardiger Nederland.

Het afgelopen jaar is benut om Nederland klaar te stomen voor economisch herstel na de mondiale economische crisis. Om voorbereid te zijn op nieuwe kansen heeft het ministerie zich gefocust op gerichte investeringen in de kwaliteit en capaciteit van onze infrastructuur.

Bij het maken van politieke en bestuurlijke keuzes is samengewerkt met burgers, marktpartijen, decentrale overheden en maatschappelijke organisaties. Zo komen kwalitatief goede besluiten tot stand en kunnen de uitgevoerde maatregelen rekenen op draagvlak binnen de samenleving.

In 2010 behaalde mijlpalen waren, onder andere:

  • De start van Spoedaanpak projecten op de weg

  • De presentatie van de plannen voor het Programma Hoogfrequent Spoor

  • De presentatie van het Deltaprogramma aan de Tweede Kamer

  • De start van het testen van het nieuwe normen- en handhavingstelsel, gericht op beperking van de hinder door de luchtvaart

Vorming van het nieuwe ministerie IenM

De vorming van een nieuw ministerie vraagt op veel terreinen gerichte en gedoseerde aandacht. Sinds medio oktober 2010 is op veel van die terreinen reeds actie ingezet en zijn resultaten bereikt.

Wat heeft het ministerie tot nu toe bereikt?

  • De toedeling van taken tussen ELI en IenM en de toedeling/verdeling van de staf/bedrijfsvoeringsonderdelen van de VROM-organisatie naar BZK, ELI en IenM gemaakt;

  • Technisch samenvoegen van voormalig ministerie VenW en onderdelen van voormalig VROM;

  • De toedeling binnen IenM van de taakstellingen uit het regeerakkoord zijn bekend gemaakt en onderdeel van de diverse integratieopdrachten, dieper domein zijn geformuleerd. De taakstelling kan zowel personeel als materieel ingevuld worden door een combinatie van:

    • efficiencymaatregelen

    • integratiesynergie (ontdubbeling)

    • versoberen van taken

    • afstoten of beëindigen van taken.

BEREIKTE RESULTATEN IN 2010

3.1 Snelle besluitvorming

Met het programma Randstad Urgent is IenM samen met provincies, gemeenten en stadsregio’s in 2010 doorgegaan met de aanpak van problemen in de Randstad. Met een andere bestuurscultuur en een vernieuwde werkwijze, om de bestuurlijke drukte te bestrijden, is een extra impuls gegeven aan de besluitvorming over en uitvoering van urgente projecten in de Randstad. Een van de mijlpalen was het nemen van het tracébesluit voor de aanleg van de A4 Delft–Schiedam en de ondertekening van het convenant over de Integrale Ontwikkeling van het gebied tussen Delft en Schiedam.

Het afgelopen jaar is, op basis van het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het advies van de commissie Elverding, gewerkt aan de verdere uitwerking en implementatie van Snellere & Betere besluitvorming bij infrastructurele projecten. Het instrumentarium voor de participatie van belanghebbenden, de vermindering van de onderzoekslast, de samenwerking met het bedrijfsleven, de betrokkenheid van de markt in projecten en de financiering van projecten is aangepast om de nieuwe werkwijze optimaal te ondersteunen. Het wetsvoorstel voor de wijziging van de Tracéwet is naar de Tweede Kamer gezonden. Dit wetsvoorstel is gericht op de wettelijke verankering van de snellere en betere besluitvorming. Hiermee wordt ondermeer de politiek-bestuurlijke voorkeursbeslissing als afsluiting van de verkenningsfase wettelijk geregeld.

De Sneller en Beter werkwijze is in 2010 verdergaand geïmplementeerd bij reeds lopende verkenningen/planstudies. Dit heeft bij een aantal projecten geleid tot vermindering van de onderzoekslast, versnelling van het proces, een stabieler besluitvormingsproces en gedragen besluitvorming. Nieuwe verkenningen worden volledig volgens de Sneller en Beter werkwijze uitgevoerd. Voorbeelden waarbij de Sneller en Beter werkwijze (deels) al wordt toegepast zijn de verkenning Haaglanden en Zuid-As en de planstudies Zuidelijke Ringweg Groningen en de Ring Utrecht.

In 2010 is de Crisis- en herstelwet in werking getreden. Deze tijdelijke wet biedt mogelijkheden om infrastructurele en ruimtelijke projecten te versnellen en juridische belemmeringen weg te nemen. Daarmee heeft de wet een extra impuls aan het kabinetsstreven gegeven naar vereenvoudiging en versnelling van procedures bij deze projecten.

Een experiment voor de verlaging van de leeftijd van buschauffeurs (van 21 naar 18 jaar) is in 2010 met een wettelijke regeling voorbereid. Het experiment is per 1 januari 2011 van start gegaan. Hiermee is een antwoord gegeven op de vraag die vanuit de bussector kwam.

In juni is het wetsvoorstel taxi (aanpassing WP2000) bij de Tweede Kamer ingediend. Hiermee worden bevoegdheden voor gemeenten geregeld, zodat zij zelf een taxibeleid (waaronder kwaliteitseisen) kunnen voeren.

Beleidsconclusie

De implementatie van de adviezen van de commissie Elverding draagt aantoonbaar bij aan de gewenste verbetering en versnelling van de besluitvormingbij infrastructureleprojecten.

3.2 Fileaanpak en mobiliteit

Eén van de doelstellingen uit de beleidsagenda 2010 betrof het nemen van stappen voor de invoering van de Kilometerheffing. Dit onderwerp is controversieel verklaard na de val van het vorige kabinet, waarbij afspraken met de Tweede Kamer zijn gemaakt over de afbouw van het project Anders Betalen voor Mobiliteit. Met het aantreden van dit kabinet is deze doelstelling komen te vervallen.

In de afgelopen periode is alles op alles gezet om procedurele belemmeringen voor infrastructuurprojecten weg te nemen. Daarbij gaat het zowel om genomen wegbesluiten, om de start van werkzaamheden als om het openstellen van gerealiseerde wegprojecten. Zo zijn in 2010 voor wegaanlegprojecten 43 besluiten genomen. Ruim 20 van deze besluiten behelsden Spoedaanpak projecten.

Niet alleen bij Spoedaanpak projecten, maar ook bij andere MIRT-projecten zijn in 2010 goede resultaten geboekt, die gericht zijn op het bevorderen van de doorstroming en de aanpak van files.

In onderstaande tabel zijn de wegbesluiten (tracébesluiten en wegaanpassingsbesluiten) weergegeven die in 2010 zijn genomen.

43 besluiten genomen in 2010

Tracébesluiten: 13

Ontwerp- tracébesluiten: 17

A2 Oudenrijn–Everdingen *

A1/A6/A9 Schiphol–Amsterdam–Almere

A2 Passage Maastricht

A2 Meerenakkerweg

A2 Leenderheide–Valkenswaard*

A2 Oudenrijn–Everdingen*

A4 Delft–Schiedam

A2 Passage Maastricht

A12 Woerden–Oudenrijn*

A2 Den Bosch–Eindhoven*

A12 Gouda–Woerden*

A4 Dinteloord–Steenbergen

A12 Maarsbergen–Veenendaal*

A4 Delft-Schiedam

A15 Maasvlakte–Vaanplein

A12 Woerden–Oudenrijn*

A29 Vaanplein–Barendrecht

A12 Gouda–Woerden*

A50 Ewijk–Valburg

A12 Ede–Grijsoord

A58 Eindhoven–Oirschot*

A12 Zoetermeer–Zoetermeer Centrum

A74 Venlo

A27 Lunetten–Rijnsweerd*

N31 Haak om Leeuwarden

A27/A1 aansluiting Utrecht Noord-Knooppunt Eemnes–Aansluiting Bunschoten-Spakenburg

 

A29 Knooppunt Vaanplein–Aansluiting Barendrecht

 

A58 Eindhoven–Oirschot* (gewijzigd ontwerp- tracébesluit)

 

N11 Leiden/Zoeterwouden–Alphen aan de Rijn

 

N61 Hoek–Schoondijke

Wegaanpassingsbesluiten: 8

Ontwerp wegaanpassingsbesluiten: 3

A1 ’t Gooi*

A2 Maasbracht–Geleen*

A2 Maasbracht–Geleen*

A9 Alkmaar–Uitgeest*

A4 Badhoevedorp–Nieuwe Meer*

A27 Everdingen–Lunetten*

A9 Alkmaar–Uitgeest*

 

A9 Velsen–Raasdorp*

 

A9 Raasdorp–Badhoevedorp*

 

A10 Nieuwe Meer–Amstel*

 

A27 Everdingen–Lunetten*

 

Richtlijnen: 1

Geluidsplan: 1

A12 Zoetermeer oost–Zoetermeer Centrum

A50 Arnhem–Beekbergen

X Noot
*

Spoedaanpak projecten.

In 2010 zijn niet alleen besluiten genomen over wegen, ook zijn op een aantal plaatsen wegprojecten gestart en/of opgeleverd (zie onderstaande tabel). In 2010 is ruim 371 kilometer aan nieuwe rijstroken opgeleverd. In 2009 was dit nog 55 kilometer.

Opgeleverde projecten

Gestarte en opgeleverde projecten

Gestarte projecten

A2 Holendrecht–Maarssen 2x5 *1

A2 Leenderheide–Valkenswaard*2

A1 Watergraafsmeer–Diemen*

A12 Gouda–Woerden*

A2 Holendrecht–Oudenrijn1

A12 Woerden-–Gouda*

A1/A6 Diemen–Muiderberg–Almere Stad West Oostbaan*

A12 Utrecht–Bunnik*

A2 Everdingen–Deil

A12 Woerden–Oudenrijn*3

A2 Maasbracht–Geleen*

A12 Maarsbergen–Veenendaal*

A2 Zaltbommel–Empel

A58 Eindhoven–Oirschot*2

A2 Passage Maastricht

A12 Bunnik–Driebergen*

A2 Rondweg Den Bosch

 

A4 Dinteloord–Bergen op Zoom 4 

A12 Drieberen–Maarsbergen*

A2 Tangenten Eindhoven

 

A4 Badhoevedorp–Nieuwe Meer*

A27 Everdingen–Lunetten*

A4 Burgerveen–Leiden (noordelijk deel)

 

A9 Velsen–Raasdorp *

A28 Hattemerbroek–Lankhorst*

A7 Rondweg Sneek

 

A9 Raasdorp–Badhoevedorp*

A50 Valburg–Grijsoord

A9 Holendrecht–Diemen*

 

A9 Alkmaar–Uitgeest*

A50 Ewijk–Valburg

A12 Utrecht West aansluitingen

 

A10 Nieuwe Meer–Amstel*

A74 Venlo 

N34 Omleiding Ommen 5

  

N50 Ramspol–Ens*

N57 Rondweg Middelburg, excl. Veere

   
X Noot
*

Spoedaanpak projecten.

X Noot
1

Door problemen met de tunneltechnische installaties zal het project gefaseerd worden opengesteld.

X Noot
2

Door een bijstelling van de planning van de aannemer kon het project eerder worden opengesteld.

X Noot
3

Het project is gestart onder Groot Onderhoud waardoor het nog in 2010 kon worden opengesteld.

X Noot
4

Het deel waarvoor het tracébesluit onherroepelijk is, is gestart; het overige deel zal medio 2011 starten.

X Noot
5

Dit project is in 2010 opengesteld en in 2011 is de herinrichting van de bestaande N34 gereed.

In 2010 is gestart met een tweede herijking van de Nota Mobiliteit, door middel van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA). De NMCA wordt uitgevoerd in samenspraak met de regio’s (TK 2009–2010, 31 305, nr. 180). Daarbij is een indicatief inzicht gegeven in de nationale bereikbaarheidsproblematiek op middellange (2020) en lange termijn (2028).

Uit de NMCA is gebleken dat, naar verwachting, de doelen van de Nota Mobiliteit voor 2020 niet overal worden gehaald. In de periode tussen 2020 en 2028 zal de bereikbaarheidsproblematiek verder toenemen rondom Amsterdam, Rotterdam-Den Haag-Gouda, Stedelijk Netwerk BrabantStad en Arnhem-Nijmegen. Aan de Tweede Kamer is een gebiedsuitwerking van de NMCA en een actualisatie toegezegd voor de zomer van 2011.

Mobiliteit wordt ook bevorderd door een betere benutting van de beschikbare wegen. Mobiliteitsprojecten in Utrecht en Nijmegen hadden tot gevolg dat deelnemers 35 à 60% minder ritten in de spits reden dan voorheen. Hiervan reed driekwart op een ander tijdstip en 10 à 20% koos ervoor om thuis te werken.

Beleidsconclusie

In 2010 zijn belangrijke stappen gezet in de verbetering van de bereikbaarheid en de aanpak van files. De Spoedaanpak Wegen is vol op stoom gekomen en daarmee zijn niet alleen veel wegbesluiten genomen, maar is op veel drukke plaatsen in het land de realisatie van extra rijstroken gestart. Daarvan zijn in 2010 ook al de eerste resultaten zichtbaar geworden; in 2011 en 2012 zal het merendeel van de projecten worden opengesteld.

Met het oog op de aantrekkende economie blijft het van belang om te investeren in het verbeteren van de doorstroming en de bereikbaarheid. Na een periode van krimp beleefde Nederland in het laatste deel van 2010 een opleving van de economie. Dit vertaalde zich in een stijging van de files sinds 1 januari 2010 met 6,7%, na een afname van 12% in 2009. Met de maatregelen die in 2010 gestart of gerealiseerd zijn, is een belangrijke impuls geleverd voor een verbeterde bereikbaarheid in de komende jaren. Dit is een belangrijke drager voor de verdere opleving van de economie, zoals die is voorspeld door het CPB.

3.3 Spoor en Openbaar vervoer

Spoor

Zoals opgenomen in het regeerakkoord wordt het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) uitgevoerd. In november 2010 is het overleg met de Tweede Kamer over de voorkeursbeslissing afgerond. Er zijn afspraken gemaakt over de volgende fase van het programma.

Voor de corridor OV SAAL is in 2010 een Tracébesluit genomen en is de aanbesteding succesvol afgerond. Daarmee is voor een deel van de corridor de realisatie gestart.

Van het in de beleidsagenda 2010 aangekondigde programma voor verbeteringen in de spoorregelgeving is in 2010 de eerste tranche opgeleverd. Onderdeel hiervan is de implementatie van de liberaliseringsrichtlijn, waardoor grensoverschrijdend treinverkeer eenvoudiger wordt. In november is in samenspraak met de Tweede Kamer de juridische mogelijkheid gecreëerd om in de nieuwe vervoerconcessie voor het binnenlands vervoer afspraken te maken over het doorrijden naar buitenlandse (HSL) stations.

Per 12 december 2010 is de «Grensland express» van start gegaan. Dit is het spoorvervoer op de regionale grensoverschrijdende verbinding Hengelo- Bad Bentheim.

Regionaal Openbaar Vervoer

Om de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een functiebeperking een stevige wettelijke basis te geven, is een algemene maatregel van bestuur aan de Staten-Generaal voorgehangen. Vervolgens heeft de Raad van State hierop een positief advies over uitgebracht.

Beleidsconclusie

De inzet op hoogfrequent spoorvervoer op de drukste reizigerscorridors – elke tien minuten een trein – wordt door veel partijen gesteund. Het uitvoeren van planstudies voor spooruitbreidingen wordt dan ook doorgezet.

Aan het eind van 2010 heeft het winterweer ook gevolgen gehad voor het treinverkeer. Hoofdpunt voor verbetering is de informatievoorziening aan reizigers bij verstoringen.

3.4 Mainports en logistiek

Mainports – Luchthavens

In 2010 heeft de Alderstafel Schiphol advies uitgebracht over de uitwerking van het experiment met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel. Daarmee wordt mede invulling gegeven aan de luchtvaartambities genoemd in het regeerakkoord. Het experiment nieuwe normen en handhavingstelsel Schiphol is op 1 november 2010 van start gegaan.

Het kabinet heeft het advies van de heer Alders over Eindhoven Airport overgenomen. Met dit advies is de afspraak om 70 000 niet-mainportgebonden vluchten vanaf Schiphol elders te accommoderen, een stap dichterbij gebracht. Eindhoven Airport mag tot 2020 in twee stappen in totaal 25 000 extra vliegbewegingen uitvoeren. Daarnaast dient Eindhoven Airport een stevig pakket aan maatregelen voor hinderbeperking en verduurzaming van de luchthaven realiseren.

In maart 2010 is met de inwerkingtreding van een herindeling van het Nederlands-Duitse luchtruim een extra route gecreëerd. Dit is een eerste voorbereiding op de totstandkoming van een gezamenlijk Europees luchtruim en een functioneel airspace block europe central (FABEC). Op 2 december 2010 heeft Nederland samen met België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Zwitserland het FABEC-verdrag ondertekend. Dit geeft invulling aan de verplichting van de Single European Sky wetgeving tot het invoeren van Functionele Luchtruimblokken.

Mainports – Maritiem

In 2010 is de concurrentiekracht van de mainport Rotterdam en het achterlandnetwerk versterkt. De landaanwinning voor Maasvlakte 2 verloopt volgens planning: de aanleg van de kademuren voor de eerste terminal en de aanleg van 3,5 km harde zeewering aan de noordwestkant van Maasvlakte 2 zijn gestart. Eind 2010 was bijna driekwart van het benodigde zand opgespoten. Voor de aanleg van 750 ha natuur- en recreatieterrein om de leefbaarheid in Rotterdam-Rijnmond te vergroten, lopen bestemmingsplanprocedures. Een belangrijke schakel in het achterland, de Overslagterminal Alphen, is in gebruik genomen en het bestemmingsplan voor het Containertransferium Rotterdam is ter vaststelling naar de gemeenteraad gestuurd.

In het mainportnetwerk vervullen de drie andere grote zeehavens een belangrijke rol. Voor de haven van Amsterdam is in 2010 de planstudie zeesluis IJmuiden van start gegaan. Met betrekking tot Zeeland zijn de Vlaams-Nederlandse onderhandelingen over het project Kanaalzone Gent-Terneuzen voortgezet.

Voor het functioneren van de mainports zijn ook de achterlandverbindingen over de vaarwegen van groot belang. In 2010 is gewerkt aan het oplossen van knelpunten op die verbindingen. Zo is een verkenning gestart naar de Volkeraksluizen op de route naar België, is een start gemaakt met de verbetering van de Maasroute en de omlegging van de Zuid-Willemsvaart bij ’s Hertogenbosch en de eerste fase van verruiming van de Twentekanalen is opgeleverd.

De binnenvaartambassadeur heeft in 2010 aanbevelingen geformuleerd voor een structuurversterking van de binnenvaart, opdat deze beter bestand is tegen toekomstige marktschommelingen en beter in staat is haar groeipotenties waar te maken.

Beleidsconclusie

In 2010 zijn er stappen gezet om Schiphol de ruimte te geven om verder uit te groeien tot een duurzame en concurrerende luchthaven. De rijksoverheid heeft zich ingezet om zorg te dragen voor een goede ontsluiting van de zeehavens. Ook in crisistijd is de voorbereiding en uitvoering van infrastructurele projecten doorgegaan. De meeste particuliere investeerders in grote projecten in de zeehavens hebben, mede daardoor, hun investeringsplannen voortgezet. Dat blijkt uit het feit dat het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens, Rotterdam voorop, duidelijk is toegenomen. Zo is het Rotterdamse aandeel in containers binnen de range Hamburg – Le Havre sinds 2008 met 2% gegroeid.

3.5 Waterveiligheid en Waterkwaliteit

Begin 2010 is het wetsontwerp Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening ter behandeling bij de Tweede Kamer ingediend en is de Deltacommissaris gestart met zijn werkzaamheden.

Na de val van het kabinet in maart 2010 zijn de Deltawet en het eind 2009 vastgestelde Nationaal Waterplan – dat richting geeft aan het nationale waterbeleid voor de komende 5 jaar – controversieel verklaard. Dit betekende dat alleen de uitvoering van niet-onomkeerbare zaken kon worden opgepakt.

De Deltacommissaris deed een voorstel voor het Deltaprogramma 2011 («Werk aan de delta»), dat tezamen met de begroting in september door het kabinet aan de Tweede Kamer is aangeboden. De adaptieve aanpak en voorbereiding van de, voor de toekomst van onze Delta, te nemen beslissingen staat hierin centraal.

Ook is in 2010 de «spoedwet 100 mln.» in procedure gebracht en door de Tweede Kamer aangenomen, waarmee de Waterschappen ook een bijdrage leveren aan de bezuinigingen op de rijksbegroting door een financiële bijdrage aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP).

Veel lopende projecten op het gebied van Waterveiligheid, zoals de uitvoering van het HWBP en de grote projecten Maaswerken en Ruimte voor de Rivier, werden in 2010 voortvarend voortgezet.

Eind 2010 voldeden 36 (van de in totaal ruim 90) HWBP-projecten weer aan de gestelde veiligheidsnorm. In 2010 is naast de uitvoering van de projecten ook gewerkt aan beter onderbouwde projectramingen. Daarmee is een beter zicht is ontstaan op de omvang van het tekort van het HWBP2-programma (TK 2010–2011, 27 625, nr. 167).

Ook bij de grote projecten Maaswerken en Ruimte voor de Rivier is in 2010 gewerkt aan het verbeteren van de waterveiligheid. Bij de Maaswerken lopen de projecten zoals reeds gemeld in de 18e Voortgangsrapportage, in het algemeen volgens planning. Wel zijn er risico’s met de zelfrealisatieprojecten als gevolg van de ontwikkelingen op de zand- en grindmarkt.

Het programma Ruimte voor de Rivier zit in de overgang van de planstudiefase naar de realisatiefase. Tien maatregelen zitten anno 31 december 2010 in de uitvoeringsfase.

Op het gebied van kustversterking is naast de reguliere zandsuppleties in 2010 ook de «Zandmotor» aanbesteed. Hierbij wordt vanaf januari 2011 bij Ter Heijde langs de Delflandse kust een grote hoeveelheid zand aangebracht die vervolgens door wind, golven en stroming langs de kust wordt verspreid.

Nadat eind 2009 de stroomgebiedbeheerplannen 2009–2015 van Eems, Maas, Rijndelta (Nederlandse deel) en Schelde definitief zijn vastgesteld, is in maart 2010 de Europese Commissie met de (elektronische) rapportage van de stroomgebiedbeheerplannen op de hoogte gebracht van de aanpak die Nederland voor ogen staat bij de implementatie van de Kader Richtlijn Water (KRW). Inmiddels is de uitvoering van de maatregelen in volle gang. Het proces van de afgelopen jaren is geëvalueerd en de leerpunten daarvan zijn meegenomen in het werkprogramma, dat in november is vastgesteld. In het Regeerakkoord is opgenomen dat door versobering en temporisering van de uitvoering van de rijksdoelstellingen de Rijksbijdrage aan de KRW wordt verlaagd.

Beleidsconclusie

Met het indienen van het wetsontwerp van de Deltawet, waarmee randvoorwaarden voor een voortvarende aanpak van de problematiek rond waterveiligheid en zoetwatervoorziening worden gecreëerd, het Deltaprogramma 2011, en het aantreden van de Deltacommissaris is in 2010 uitvoering gegeven aan de besluiten hierover in het Nationaal Waterplan. Daarnaast wordt voor de zomer een actualisatie van het HWBP, inclusief een meer stabiele raming, naar de Tweede Kamer gezonden.

3.6 Afhecting kabinetsdoelen Balkenende IV

De afgelopen jaren werd het beleidsverslag opgebouwd aan de hand van de kabinetsdoelstellingen van het Kabinet Balkenende IV. Met de val van dit kabinet en het aantreden van het huidige kabinet komt deze indeling te vervallen. Het begrotingsjaar 2010 kende het grootste deel van het jaar een demissionair kabinet. Alleen de eerste zeven weken regeerde het vorige kabinet missionair. Concreet betekent dit dat de initiatieven die waren aangekondigd in de beleidsagenda 2010 niet volledig tot uitvoering zijn gebracht. De afspraak om de begroting en het jaarverslag aan elkaar te spiegelen blijft echter overeind. Om toch op hoofdlijnen informatie te verschaffen over de afloop van het vorige kabinetsprogramma wordt onderstaande tabel toegepast.

Afhechting kabinetsdoelen Balkenende IV

Project/doelstelling

Beleidsartikelen/operationele doelstelling

Realisatie: Activiteiten 2010

Begroting 2010 1

(x € 1 000)

Realisatie 20101

(x € 1 000)

Programma Randstad Urgent: versterkt de concurrentiepositie van de Randstad

IF 18.04 2

De resultaten van drie jaar Randstad Urgent zijn middels de publicatie/jaarverslag «De stand van de Randstad/Randstad Urgent werkt» met de Tweede Kamer gedeeld.

1 787

1 468

18. Stapsgewijze invoering van een gedifferentieerde kilometerprijs naar tijd, plaats en milieukenmerken.

XII 34.01.03

IF 17.04

Na de controversieel – verklaring op 11 maart 2010 zijn alle activiteiten ten aanzien van het project opgeschort (certificering en aanbesteding) of stopgezet, met uitzondering van de mobiliteitsprojecten, de besprekingen in internationaal verband met betrekking tot EETS (European Electronic Toll Systems) en de halfjaarlijkse voortgangsrapportages. Op basis van het Regeerakkoord zijn de opgeschorte activiteiten definitief stopgezet en is het project verder afgebouwd.

63 162

14 022

19. Verbetering van de bereikbaarheid over weg en water door gerichte investeringen in het wegennetwerk en de binnenvaart

XII 34.01 (m.u.v. 34.01.03)

IF 12.03

IF 12.05

Het project Sneller en Beter heeft eind 2010 zijn werkzaamheden om de aanbevelingen van de Commissie Elverding om te zetten in beleid en regelgeving beëindigd. De nieuwe Tracéwet is door de Kamer controversieel verklaard. Bij nieuwe verkenningen wordt al in de geest van de aanbevelingen van deze wet geopereerd. In 2010 is de wijziging van de Tracéwet en de Crisis- en Herstelwet van kracht geworden. Ook is van het Besluit MER gewijzigd. Deze veranderingen vereenvoudigen de procedure en verkorten de doorlooptijd van de besluitvorming voor infrastructuurprojecten. In 2010 zijn 43 besluiten voor wegenprojecten genomen. In totaal is in 2010 370 nieuwe kilometer rijstrook opgeleverd.

1 659 543

1 783 760

XII 34.02

IF 15.03

IF 15.05

De verruiming van de Twentekanalen zijn medio 2010 opgeleverd. Het tracébesluit Zuid-Willemsvaart is onherroepelijk geworden en het werk is gegund.

258 189

221 185

20. Groeiambitie van 5% per jaar voor het openbaar vervoer per spoor.

XII 34.03

XII 34.04 (m.u.v. 34.04.06)

IF 13 (m.u.v. 13.02, 13.03.02 en 13.05.02)

Voor 2010 is voor het eerst in jaren sprake van een daling van het aantal reizigerskilometers per spoor. Na een vervoersgroei van 3% in 2007, 4,1% in 2008 en 0,8% in 2009 zijn er voor de eerste helft van 2010 1,2% minder reizigerskilometers gereden ten opzichte van dezelfde periode ervoor. Verklaring hiervoor zijn de economische ontwikkelingen en een aantal flinke incidenten zoals het winterweer begin 2010.

1 115 632

990 148

26. Klimaatbestendige inrichting van Nederland waarbij water een meer bepalende factor is bij ruimtelijke afwegingen, inclusief locatiekeuzes. Meer ruimte voor herstel van natuurlijke processen (bodem, water en natuur)

27. Duurzaam waterbeleid als schakel tussen ecologie en economie. Nederland (weer) aan de internationale top van innovatieve deltatechnologie.

28. Versnelling kustverdediging en versnelde aanpak van de versterking van de bij de tweede wettelijke toetsing afgekeurde primaire waterkeringen. Vernieuwd denken over water, veiligheid een plaats geven in het systeem voor bescherming tegen overstromingen.

XII 31

IF 11.03

IF 11.05

IF 16.02

IF 16.03

• Wetsontwerp Deltawet bij Tweede Kamer ingediend.

• Deltacommissaris is per 1 februari met zijn werkzaamheden gestart.

• Deltaprogramma 2011 «Werk aan de Delta» naar de Tweede Kamer gezonden.

• 36 projecten uit het Hoogwaterbeschermingsprogramma voldoen eind 2010 weer aan de veiligheidsnormen.

• Spoedwet € 100 mln. in procedure gebracht en door Tweede Kamer aangenomen.

• Suppleties voor kustlijnzorg 8,206 mln. m3.

• Aanbesteding zandmotor Delflandse kust.

1 086 696

681 268

  

Totaal gerelateerd aan kabinetsdoelen

4 184 377

3 691 852

X Noot
1

Exclusief apparaatsuitgaven

X Noot
2

Dit betreffen de uitgaven voor de programmadirectie Randstad Urgent. De concrete projecten die in het kader van het programma Randstad Urgent worden uitgewerkt, zijn geraamd onder de modaliteit/begrotingsartikel waar zij deel van uitmaken (meer informatie op: http://www.randstadurgent.nl/). Een aantal modaliteiten draagt bij aan en wordt verantwoord onder de andere kabinetsdoelstellingen.

De bedragen in deze tabel illustreren het financieel belang van een doelstelling of project. De begroting is ingericht op beleidsartikelen en niet op kabinetsdoelen. Deze bedragen zijn daarom indicatief en niet 1 op 1 uit de administratie te herleiden. Het is in dit overzicht mogelijk dat een bedrag ten goede komt aan meerdere doelstellingen en dus meerdere keren wordt benoemd.

4. BELEIDSARTIKELEN

31 Integraal waterbeleid

Algemene doelstelling

Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Doelbereiking

Begin 2010 werd het wetsontwerp Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening ter behandeling bij de Tweede Kamer ingediend en is de Deltacommissaris gestart met zijn werkzaamheden. De Deltacommissaris deed op basis van zijn instellingsbesluit een voorstel voor het Deltaprogramma 2011 («Werk aan de delta»), dat tezamen met de begroting in september door het kabinet aan de Tweede Kamer werd aangeboden.

Verder is in 2010 gewerkt aan een aantal maatregelen op het gebied van waterveiligheid, zoals de derde toestronde en de actualisering van de normen voor primaire waterkeringen. Daarnaast zijn in 2010 voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) voor Rijn, Maas, Eems en Schelde conform de Europese vereisten aan de Europese Commissie gerapporteerd.

Tenslotte is op 13 december 2010 het Nationaal Waterplan parlementair behandeld.

Maatschappelijke effecten

Het wetsvoorstel Deltawet creëert de randvoorwaarden voor een voortvarende aanpak van de problematiek rond waterveiligheid en zoetwatervoorziening en voorziet via de opstelling van een jaarlijks voortschrijdend Deltaprogramma in een borging van de samenhang tussen de te maken keuzes en de te nemen beslissingen.

Het tijdig en adequaat anticiperen op structurele ontwikkelingen als klimaatverandering (waaronder zeespiegelstijging), rivierafvoer en watertemperatuur, veranderingen in neerslag, bodemdaling, verstedelijking en toename van economische waarden.

Externe factoren

In het Aanvullend Beleidsakkoord is in 2009 besloten tot het instellen van een Deltafonds dat een voortvarende uitvoering van het Deltaprogramma mogelijk maakt te voorzien van een vaste, stabiele en substantiële voeding met tenminste vanaf 2020 1 miljard euro jaarlijks uit het reëel constant door te trekken Infrastructuurfonds. Tevens is de Deltacommissaris per 1 februari 2010 formeel met zijn werkzaamheden gestart.

De acceptatie en juiste implementatie van Europese wet- en regelgeving op het gebied van water door de lidstaten.

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) voor oppervlaktewater en grondwater en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) voor de zee zijn de basis voor duurzame watersystemen in Nederland en Europa. Deze richtlijnen zijn leidend voor het nationale waterkwaliteitsbeleid. Geheel in lijn met de voorschriften van de EU-Kaderrichtlijn Water is in 2010 de Europese Commissie, met de rapportage van de stroomgebiedbeheerplannen, tijdig geinformeerd over de Nederlandse situatie. Inmiddels is gestart met de uitvoering van de maatregelen om de KRW-doelen te realiseren.

Voor de verdere implementatie van de Richtlijn Overstroming Risico’s (ROR) is in 2010 gewerkt aan het opstellen van risicokaarten en risicobeheersplannen.

De acceptatie en juiste implementatie van het waterbeleid door provincies, waterschappen en gemeenten.

Nadat in december 2009 het Nationaal Waterplan, dat in nauw overleg met andere departementen en met koepels van lokale overheden (IPO, VNG en UvW) tot stand is gekomen naar de Tweede Kamer is gezonden, is in 2010 de «spoedwet Doelmatig Waterbeheer» in procedure gebracht en door de Tweede Kamer aangenomen. Hiermee leveren de Waterschappen met een financiële bijdrage aan het HWBP ook een bijdrage aan de bezuinigingen op de rijksbegroting.

Het tijdig in uitvoering brengen van maatregelen om de gevolgen van klimaatveranderingen op de bewoonbaarheid, bruikbaarheid en leefbaarheid van Nederland op de lange termijn te borgen.

In 2010 is het wetsontwerp Deltawet aan de Tweede Kamer aangeboden. Vooruitlopend op de vaststelling van deze wet is in 2010 het eerste Deltaprogramma opgesteld en naar de Tweede Kamer verzonden. Dit Deltaprogramma zet in op een adaptief watermanagement zodat tijdig maatregelen zullen worden getroffen om de waterveiligheid en zoetwatervoorziening van Nederland te waarborgen.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

31. Integraal waterbeleid

    

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

62 879

59 917

104 685

62 814

67 419

68 310

– 891

 

– 2 312

Uitgaven

53 195

74 874

77 127

75 418

72 825

70 564

2 261

 

944

31.01 Bestuurlijke Organisatie en instrumentatie

17 780

25 131

29 074

30 464

26 034

26 412

– 378

 

– 210

31.01.01 Algemene strategie en beleidsvorming

8 294

10 533

12 869

18 271

15 120

15 120

0

 

247

31.01.02 HGIS Partners voor Water

7 460

6 832

12 824

10 724

9 518

11 215

– 1 697

 

– 532

31.01.03 Leven met Water

2 026

7 766

3 381

1 469

1 396

77

1 319

1

75

31.02 Veiligheid

9 248

16 795

13 465

15 124

23 608

15 461

8 147

 

164

31.02.01 Hoogwaterbescherming

7 366

10 175

8 215

9 524

12 680

10 022

2 658

2

77

31.02.02 Kust

1 882

3 101

1 560

1 570

1 490

1 297

193

 

87

31.02.03 Inspectie VenW

 

3 519

3 690

4 030

9 438

4 142

5 296

3

0

31.03 Waterkwantiteit

2 798

4 361

3 449

2 389

218

2 432

– 2 214

 

– 130

31.03.01 Waterbeleid 21e eeuw

2 798

4 361

3 449

2 389

218

2 432

– 2 214

4

– 130

31.04 Waterkwaliteit

23 369

28 586

31 139

27 441

22 965

26 259

– 3 294

 

1 120

31.04.01 Europese kaderrichtlijn water

20 106

21 437

23 872

18 868

20 490

18 402

2 088

 

838

31.04.02 OSPAR/Europese mariene strategie

3 263

3 358

3 291

4 196

2 475

3 398

– 923

 

282

31.04.03 Inspectie VenW

 

3 791

3 976

4 377

0

4 459

– 4 459

5

0

Van de totale uitgaven:

         

– Apparaatsuitgaven

6 161

6 756

7 545

9 454

8 673

8 022

651

  

– Baten-lastendiensten

22 152

29 673

25 156

26 310

26 716

26 026

690

  

– Restant

24 882

38 460

44 426

39 654

37 436

36 516

920

  

31.09 Ontvangsten

1 293

1 330

1 029

1 074

275

570

– 295

6

– 295

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillen in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De hogere realisatie wordt verklaard doordat het programma Leven met Water in 2009 niet volledig is uitgevoerd en de definitieve afronding in 2010 heeft plaatsgevonden.

X Noot
2

De verhoging op dit hoofdproduct is een gevolg van de herschikking van de programma’s voor de diverse hoofdproducten, hiermee wordt beter aangesloten op de activiteiten van DGW.

X Noot
3

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
4

In 2010 heeft een budget neutrale herschikking van het programma binnen de randvoorwaarden van artikel 31 plaatsgevonden. Hiermee wordt beter aangesloten op de activiteiten van DGW. Gevolg hiervan is dat op dit hoofdproduct, door herschikking van het budget, lagere uitgaven zijn gerealiseerd ten opzichte van de ontwerpbegroting.

X Noot
5

De bijdragen aan de Inspectie van Verkeer en Waterstaat zijn binnen de IenM begroting herschikt. Hiermee wordt beter aangesloten op de activiteiten van de Inspectie, waar de focus met name op veiligheid is gericht. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
6

In 2010 zijn minder EU-ontvangsten gerealiseerd dan was geprognosticeerd.

31.01 Bestuurlijke organisatie en instrumentatie

Motivering

Om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium van het waterbeleid te verbeteren.

Doelbereiking

In 2010 heeft een concrete uitwerking van het Deltaprogramma plaatsgevonden en op 13 december 2010 is in het nota-overleg het Nationaal Waterplan parlementair behandeld.

Onder algemene strategie en beleidsvorming valt het Nationaal Waterplan, de Deltawet, het Deltaprogramma, de Nota Ruimte en de Maatschappelijke Innovatie Agenda Water. Vanwege de controversieel-verklaring is de Deltawet later in behandeling genomen dan was voorzien en is in 2010 nog niet in werking getreden.

In 2010 is het subsidieprogramma «Leven met Water» definitief afgerond. Met de subsidie zijn 120 projecten uitgevoerd, waarvan de resultaten uitstekend passen binnen de ambities van het Nationaal Waterplan en goed bruikbaar zijn voor het Deltaprogramma.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

Algemene strategie en beleidsvorming

ja

HGIS Partners voor Water

ja

Leven met Water

ja

Meetbare gegevens

Aangezien waterproducten «Algemene strategie en beleidsvorming», «HGIS Partners voor Water» en «Leven met Water» gericht zijn op zowel veiligheid, als op kwaliteit en kwantiteit, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

31.02 Bereiken en handhaven van waterveiligheid

Motivering

Om de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en rivierengebied volgens het wettelijk niveau te waarborgen; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau van 2001 (basiskustlijn).

Doelbereiking

In 2010 is verder gewerkt aan projecten in uitvoering bij waterschappen en het Rijk om waterkeringen op orde te krijgen. De derde toetsronde is uitgevoerd, de resultaten hiervan zijn door de waterschappen eind 2010 gepresenteerd aan de provincies. De provincies zullen begin 2011 deze resultaten aan het Rijk rapporteren.

Er is gewerkt aan de actualisering van de normen voor primaire waterkeringen, waarvoor een kostenbaten analyse is uitgevoerd. Met Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) is gewerkt aan het doorberekenen van dijkringen. De resultaten hiervan dragen bij aan het toetsen van het rekenmodel en een verbeterd inzicht in faalmechanismen.

Wat de basiskustlijn betreft wordt het doel al jaren bereikt. Voor de verdere implementatie van de Richtlijn Overstroming Risico’s (ROR) is in 2010 gewerkt aan het opstellen van risicokaarten en risicobeheersplannen.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

Hoogwaterbescherming

ja

Kust

ja

Inspectie VenW

ja

Meetbare gegevens

Hoogwaterbescherming

De indicator voor Hoogwaterbescherming is het percentage waterkeringen ten opzichte van het totaal aan primaire waterkeringen (in kilometers) in Nederland, waarvan de gemiddelde kans per jaar op een overstroming door bezwijken kleiner of gelijk is aan de voor deze waterkering geldende wettelijke norm. De stormvloedkeringen vallen onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat en de overige dijkversterkingen onder de waterschappen.

Toelichting

Elke 5 jaar worden de primaire waterkeringen getoetst op grond van de wet op de waterkering. De eerste toetsing is afgerond in 2001. De tweede toetsing, waar het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma op is gebaseerd, is afgerond in 2006. De derde toetsing wordt in 2011 afgerond en aan de Tweede Kamer aangeboden. Bestuurlijk is afgesproken dat zal worden gestreefd naar tenminste een halvering van het aandeel «geen oordeel».

Basiskustlijn

De indicatoren voor kust zijn de jaarlijkse hoeveelheden zandsuppleties en de percentages raaien (gedeeltes van de Nederlandse kust) waarin de Basiskustlijn is overschreden.

Toelichting

Het aantal raaien waarin de Basiskustlijn overschreden wordt, mag maximaal 15 procent zijn; het streven is om het aantal Basiskustlijn-overschrijdingen rond de 10 procent te houden. Het percentage overschrijdingen lag in 2010 net iets onder de 10 procent. Dit betekent dat met het suppleren van zand de kust goed op orde wordt gehouden.

Om de BKL te kunnen handhaven wordt een suppletieprogramma uitgevoerd, waarbij gemiddeld 12 mln. m3 zand aan het kustfundament wordt toegevoegd. Het suppleren van 12 mln. m3 is een indicator om het doel te bereiken dat het kustfundament meegroeit met de zeespiegel (vermeld in derde kustnota). De figuur geeft een overzicht van de hoeveelheden suppleties. In de afgelopen 4 jaar is gemiddeld bijna 11 mln. m3 gesuppleerd. Daarmee blijft de realisatie iets onder het doel. In artikelonderdeel 11.02 van het Infrastructuurfonds zijn de indicatoren op het gebied van suppletie opgenomen.

Extracomptabele verwijzigingen

Verwijziging naar het Infrastuctuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. omschrijving

Realisatie 2010

11.02.01 Basispakket B&O Waterkeren

168 899

11.03.01 Realisatie Waterkeren

322 921

11.05.02 Planstudies waterkeren

585

16.02 Ruimte voor de Rivier

146 604

16.03 Maaswerken

33 585

31.03 Waterkwantiteit op orde houden

Motivering

Om een maatschappelijk afgewogen verdeling van water te realiseren en daarvoor het hoofdwatersysteem zo te beheren dat wateroverlast en -tekort voorkomen worden. Om te zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden, zodat problemen met wateroverlast en -tekort zoveel mogelijk voorkomen worden.

Doelbereiking

In 2010 zijn waterschappen, provincies, gemeenten en Rijk verder gegaan met de uitvoering van het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel) In aanloop naar de evaluatie van het NBW-actueel in 2011, is een voortgangsrapportage opgesteld, waaruit blijkt dat implementatie van de NBW-actueel afspraken goed op koers ligt.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

Waterbeleid 21e eeuw

ja

Meetbare gegevens

In het kader van het verbeteren van de beleidsinformatie is een verbetertraject gestart met betrekking tot de prestatie-informatie. De indicatoren sluiten niet altijd goed aan bij het actuele beleid op het gebied van waterkwantiteit en de verantwoordelijkheid van IenM. In 2010 zijn nieuwe indicatoren ontwikkeld voor de waterkwantiteit in het hoofdwatersysteem (zowel in normale en extreme omstandigheden) en voor de systeemverantwoordelijkheid voor het regionale watersysteem. Deze indicatoren zijn opgenomen in de begroting 2011. Daarnaast zijn in 2010 definitieve afspraken gemaakt over de aanlevering van de benodigde gegevens, naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Waterkwantiteit in 2009. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de decentrale overheden welke beleidsinformatie met betrekking tot waterkwantiteit nodig is voor het sluiten van de beleidscylcus.

Extracomptabele verwijzigingen

Verwijziging naar het Infrastuctuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. omschrijving

Realisatie 2010

11.01.01 Basispakket watermanagement

87 832

11.03.02 Realisatie Waterbeheren

102 176

31.04 Verbetering van de waterkwaliteit

Motivering

Om een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren te bereiken in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en de Noordzee en een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden, conform de voorschriften, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Doelbereiking

In 2010 zijn voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) voor Rijn, Maas, Eems en Schelde conform de Europese vereisten op elektronische wijze aan de Europese Commissie gerapporteerd. Om het waterbeheer doelmatiger te kunnen uitvoeren, waaronder het opstellen van Europese voortgangsrapportages en het opstellen van de tweede generatie SGBP’s, is het «informatiehuis water» gebouwd en in werking gesteld. Er zijn voorbereidingen getroffen voor het opstellen van de voortgangsrapportage met betrekking tot de uitvoering van de KRW-maatregelenprogramma’s, zowel ten behoeve van de Tweede Kamer (jaarlijks) als de Europese Commissie (2012 en 2015). Met betrekking tot de totstandkoming van de eerste generatie SGBP’s is een evaluatie uitgevoerd. De resultaten hiervan zullen worden gebruikt bij het opstellen van de tweede generatie SGBP’s.

Verder is in 2010 de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) verankerd in Nederlandse wet- en regelgeving via een wijziging van het waterbesluit onder de waterwet en is het quality status report vastgesteld tijdens de OSPAR ministersconferentie.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

Europese kaderrichtlijn water

ja

OSPAR/Europese mariene strategie

ja

Inspectie VenW

ja

Meetbare gegevens

Realiseren goede waterkwaliteit (in relatie tot KRW-normen)

De indicator voor een goede waterkwaliteit is het oppervlak waterlichamen (in hectaren) ten opzichte van het totaal oppervlak waterlichamen waarvan de gemeten waarden (chemische en ecologische parameters) voldoen aan de geldende normen van KRW en Mariene Strategie.

Indicator

Basiswaarde 1990

Peildatum

Planning

Periode

streefwaarde

Realiseren goede waterkwaliteit

Eems: ca 70%

Maas: ca 60%

Noordzee: nvt

Rijn: ca 80%

Schelde: ca 80%

Jaarlijks

2015

100%

Toelichting

In het kader van het verbeteren van de beleidsinformatie is een verbetertraject gestart met betrekking tot de prestatie-informatie. Hieruit is gebleken dat deze indicator niet goed aansluit bij de KRW-systematiek die waterkwaliteit per waterlichaam uitdrukt. Daarnaast is de begroting van IenM gekoppeld aan de uitvoering van maatregelen in de rijkswateren en niet in de regionale wateren. Om deze redenen is in de begroting 2011 een indicator voor goede waterkwaliteit opgenomen waarin onderscheid is aangebracht tussen de rijkswateren en de regionale wateren. Daarbij is de indicator zodanig gewijzigd dat deze beter aansluit op de KRW-systematiek. Als gevolg van de ontwikkeling van een nieuwe indicator zijn de meetgegevens van de oude indicator niet meer bijgehouden.

Ongehinderd gebruik waterkwaliteit

De indicator voor het ongehinderd gebruik van waterfuncties is het oppervlak waterlichamen (in hectaren) t.o.v. het totaal oppervlak waterlichamen waarvan de actuele waterkwaliteit voldoet aan de geldende normen die zijn gesteld aan de bestemde gebruiksfuncties.

   

Periode

Streef waarde

Ongehinderd gebruik waterfuncties

Zwemwater: nb

Opp.water: ca 100%

Viswater: ca 75%

Schelpdierwater: nb

jaarlijks

2015–2027

100%

Toelichting

In het kader van het verbeteren van de beleidsinformatie is een verbetertraject gestart met betrekking tot de prestatie-informatie. Hieruit is gebleken dat deze indicator niet goed aansluit bij de KRW-systematiek die waterkwaliteit per waterlichaam uitdrukt. Daarom wordt deze indicator met ingang van de begroting 2011 niet meer op deze wijze voortgezet maar opgenomen in de indicator «goede waterkwaliteit». Als gevolg van de ontwikkeling van een nieuwe indicator zijn de meetgegevens van de oude indicator niet meer bijgehouden.

Kengetallen Inspectie Verkeer en Waterstaat Domein Waterbeheer

Kengetal/indicatoren waterbeheer

2007

2008

2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Toelating/continuering (aantal vergunningen)

187

187

112

140

50

Aantal inspecties

15

15

12

15

17

Percentage inspectie gebaseerd op risico analyse

70%

70%

70%

70%

100%

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2010

Toelichting

De daling van het aantal vergunningen in 2010 houdt verband met de invoering van de Waterwet, waardoor er minder vergunningsplicht is. Alle inspecties zijn gebaseerd op risicoanalyse en uitgevoerd conform het jaarplan.

Extracomptabele verwijzigingen

Verwijziging naar het Infrastuctuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. omschrijving

Realisatie 2010

11.02.05 Basispakket B&O waterbeheer

95 000

11.02.08 Groot variable onderhoud waterbeheeer

14 711

11.03.02 Realisatie waterbeheer

102 176

11.05.03 Planstudies waterbeheer

4 396

Overzicht afgeronde onderzoeken

Onderzoek

Onderwerp

OD

Start

Afgerond

Vindplaats

 

Beleidsdoorlichting

Waterkwaliteit

31.04

2010

2010

Wordt binnenkort aan de Tweede Kamer toegezonden

1

Effectenonderzoek ex post

Evaluatie (quickscan) van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) actueel

31.03

2011

2011

 

2

Overig evaluatieonderzoek

Procesevaluatie totstandkoming 1e Nationaal Waterplan

31.01

2010

2010

TK 2010–2011, 31 710, nr. 20

3

 

Prcoesevaluatie totstandkoming 1e generatie SGBP

31.04

2010

2010

TK 2010–2011, 31 710, nr. 20

3

X Noot
1

De beleidsdoorlichting waterkwaliteit is afgerond en wordt in het voorjaar 2011 aan de Tweede Kamer aangeboden.

X Noot
2

De start van de evaluatie (quickscan) van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) actueel vindt in 2011 plaats. In aanloop naar deze evaluatie is een voortgangsrapportage opgesteld, waaruit blijkt dat implementatie van de NBW-actueel afspraken goed op koers ligt. Om de evaluatie conform planning af te ronden hoefde de evaluatie niet gestart te worden in 2010.

X Noot
3

In 2010 zijn door onafhankelijke bureaus twee evaluaties uitgevoerd naar het proces waarlangs het Nationaal Waterplan en de implementatie van de Kaderrichtlijn Water in stroomgebiedbeheerplannen tot stand zijn gekomen. Een belangrijke conclusie is dat beide processen goed zijn verlopen en dat tijdig gestart moet worden met de volgende fase. In voorbereiding van het tweede Nationaal Waterplan en de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen worden deze conclusies meegenomen.

32 Het bereiken van optimale veiligheid in of als gevolg van mobiliteit

Algemene doelstelling

De veiligheid van personen op de weg en op het spoor, alsmede de sociale veiligheid in het openbaar vervoer (OV), permanent verbeteren.

Doelbereiking

De dalende trend van het aantal slachtoffers in het verkeer zet door. Het aantal verkeersdoden is teruggelopen van 720 in 2009 tot 640 in 2010, hetgeen neerkomt op een daling van 11%. Nederland behoudt hiermee zijn positie in de kopgroep van meest verkeersveilige landen in Europa. Als de huidige ontwikkeling wordt vervolgd, komt de doelstelling van maximaal 500 verkeersdoden in 2020 in zicht. Op het spoor hebben zich geen dodelijke slachtoffers onder machinisten of baanwerkers voorgedaan. Het aantal ongelukken onder reizigers met fatale afloop bevindt zich binnen het gestelde doel. Het aantal gewonden op het spoor zit nog wel ver boven de gewenste trend.

In 2010 zijn de maatregelen uit de Taskforce Veilig Openbaar (Veiligheid personeel) onder regie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verder uitgewerkt en grotendeels in uitvoering genomen. De contactfunctionaris politie-OV heeft de basis gelegd voor een verbetering van de samenwerking van politie en OV bedrijven.

Tevens is verder uitvoering gegeven aan het vervolg Aanvalsplan Sociale Veiligheid OV.

In het Vervoerplan NS en Beheerplan ProRailis sociale veiligheid opgenomen en ook is de gebruikelijke monitoring van sociale veiligheid uitgevoerd.

De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van maatregelen voor sociale veiligheid ligt voor het stads- en streekvervoer, bij de decentrale overheden die concessies verlenen aan de vervoerders.

Maatschappelijke effecten

De doelstellingen uit de Nota Mobiliteit voor het maximum aantal verkeersdoden zijn sindsdien aangescherpt tot 750 in 2010 en 500 in 2020. Deze dalende trend van het aantal verkeersdoden en dodelijke slachtoffers spoor heeft niet alleen als effect dat het menselijk leed als gevolg van verkeersongevallen en spoorongevallen is verminderd, maar ook dat de maatschappelijke kosten van verkeersonveiligheid en spooronveiligheid zijn afgenomen.

Externe factoren

De koers zoals aangegeven in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 (TK, 2007–2008, 29 398, nr. 120) is voortgezet.

De verschillende decentrale overheden hebben hun bijdrage geleverd aan de afgesproken doelstelling. Dit hebben zij gedaan door inspanningen te leveren op het gebied van infrastructuur en educatie.

De spoorsector blijft zich eendrachtig inzetten voor het bereiken van haar doelen op het gebied van verkeersveiligheid. In het beheerplan van ProRail en de jaarplannen van de vervoerders wordt daarover verantwoording afgelegd. De Inspectie VenW monitort en toetst de resultaten. In toenemende mate worden in internationaal verband afspraken gemaakt op het gebied van veiligheid. Deze heeft een bijdrage geleverd aan de afgesproken doelstellingen door invulling te geven aan programma’s ter verbetering van de veiligheid. Zo is een aantal maatregelen uitgevoerd in het kader van het STS-programma (stoptonend sein) en het programma Verbetering Veiligheid Overwegen, waarmee de veiligheid is verhoogd en de doelstellingen nagenoeg zijn bereikt.

De personeelsveiligheid is verhoogd bijvoorbeeld doordat onderhoud steeds vaker in buitendienststelling wordt uitgevoerd en er zijn passende maatregelen getroffen waardoor het aantal personen dat onbevoegd de spoorbaan betreedt, is teruggebracht.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

32. Het bereiken van optimale veiligheid in of als gevolg van mobiliteit

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

37 796

46 552

45 727

56 339

56 689

49 605

7 084

1

195

Uitgaven

41 925

48 256

52 814

55 771

57 676

49 680

7 996

 

314

32.01 Aantal verk.slachtoffers op de weg verm.

40 396

42 548

46 716

48 769

48 560

43 086

5 474

 

– 607

32.01.01 Alg.strategie- en beleidsontwikkeling

1 632

1 692

1 775

1 621

2 026

1 829

197

 

316

32.01.02 Vereisten aan voertuig en technologie

2 966

2 977

3 103

4 493

3 833

4 700

– 867

 

– 167

32.01.03 Gedragsbeinvloeding

35 798

24 036

25 528

23 657

22 063

20 971

1 092

 

– 756

32.01.04 Aanpassingen aan weginfrastructuur

0

0

0

0

0

0

0

 

0

32.01.05 Inspectie Verkeer en Waterstaat

0

13 843

16 310

18 998

20 638

15 586

5 052

2

0

32.02 Aantal verk.slachtoffers op het spoor verm.

291

5 529

5 878

6 803

8 952

6 503

2 449

 

201

32.02.01 Alg.strategie- en beleidsontwikkeling

176

151

150

317

725

208

517

3

118

32.02.02 Kadernota Railveiligheid «Veiligheid op de rails»

115

153

249

249

289

153

136

4

83

32.02.03 Inspectie Verkeer en Waterstaat

0

5 225

5 479

6 237

7 938

6 142

1 796

 

0

32.03 Sociale veilgheid OV verbeteren

1 238

179

220

199

164

91

73

 

92

32.03.01 Alg.strategie- en beleidsontwikkeling

193

42

123

107

80

25

55

5

74

32.03.02 Uitv.beleidskader Sociale Veiligheid OV

1 045

137

97

92

84

66

18

 

18

Van de totale uitgaven:

         

– Apparaatsuitgaven

2 360

2 396

2 559

2 992

3 775

2 313

1 462

  

– Baten-lastendiensten

951

20 146

22 799

26 088

29 412

22 783

6 629

  

– Restant

38 614

25 714

27 456

26 691

24 489

24 584

– 95

  

32.09 Ontvangsten

1 794

3 906

3 341

1 318

1 285

4 100

2 815

6

3 057

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillen in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De hogere verplichtingen zijn hoofdzakelijk een gevolg van de indikking van de IVW-budgetten (overboeking van IVW budgetten van andere artikelen naar dit artikel) en een meerjarige verplichting naar onderzoek fietsersairbag. (Amendement Koopmans/Roefs).

X Noot
2

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
3

Dit wordt veroorzaakt door de toerekening van personeelskosten en onderzoek en advies inzake Stop Tonend Sein (STS) en beveiliging ERMTS.

X Noot
4

De hogere uitgaven zijn een gevolg van de toedeling van personeelskosten.

X Noot
5

De hogere uitgaven worden veroorzaakt door diverse monitoren DRV en toedeling van personeelskosten.

X Noot
6

De lagere ontvangsten zijn een gevolg van minder door IVW opgelegde bestuurlijke boetes, dan geraamd.

32.01 Aantal verkeersslachtoffers op de weg verminderen

Motivering

Het maatschappelijk leed als gevolg van verkeersongevallen is groot. Daarnaast zijn de maatschappelijke kosten (medische kosten, productieverlies, materiële kosten en afhandelingskosten) die daarmee gemoeid zijn hoog.

Daarom streeft IenM naar een vermindering van het aantal verkeersdoden tot 500 en ernstig verkeersgewonden (volgens de nieuwe definitie) tot 10 600 in 2020.

Doelbereiking

In het voorbije kalenderjaar zijn 640 mensen om het leven gekomen in het Nederlandse verkeer. Dit zijn er 80 minder dan een jaar eerder.

Eén specifieke oorzaak van de geconstateerde daling in 2010 is niet aan te wijzen. Op vrijwel alle relevante variabelen is een afname te zien. Ten opzichte van 2009 is bij alle leeftijdsgroepen een daling te zien, met uitzondering van 25–34 jaar en 50-64 jaar waar het aantal ongeveer gelijk is gebleven. In vergelijking met de algehele afname van 11% deden zich de meest opmerkelijke dalingen voor bij de jongere verkeersdeelnemers: 12–15 jaar –47%, 16–17 jaar –22% en 18–24 jaar –23%. De daling bij de 65-plussers is gelijk aan het gemiddelde percentage, maar gezien de groei van deze leeftijdsgroep door de vergrijzing (3% tegenover 0,5%voor de hele bevolking) is deze daling verhoudingsgewijs opmerkelijk te noemen.

Uitgesplitst naar vervoerwijze is ten opzichte van 2009 een opvallende afname te zien bij auto-inzittenden (van 296 naar 246: –17%), brom- en snorfietsers (van 55 naar 35: –36%) en de fietsers (van 185 naar 162: –12%). Bij de voetgangers was sprake van een lichte stijging (van 68 naar 72: +6%), maar bezien over de periode 2006–2010 was sprake van een stabilisering.

 

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1.

Algemene strategie en beleidsvorming

Ja

2.

Vereisten aan voertuig en technologie

Ja

3.

Gedragsbeïnvloeding

Ja

4.

Aanpassingen aan weginfrastructuur

Ja

5.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op zowel vereisten aan voertuigtechnologie, gedragsbeïnvloeding en aanpassing aan weginfrastructuur, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Vereisten aan voertuigtechnologie, Gedragsbeïnvloeding en Aanpassingen aan weginfrastructuur.

Het beleid op het gebied van deze drie producten heeft bijgedragen aan het streven naar een vermindering van het aantal verkeersdoden tot 750 en verkeersgewonden tot 17 000 in 2010.

Indicator Ontwikkeling aantal verkeersdoden

Basiswaarde 2002

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Streefwaarde 2020 (1)

aantal verkeersdoden

1 066

811

791

750

720

750

640

500

aantal ziekenhuisgewonden

18 420

16 750

18 190

  

17 000

 

12 250

ernstig verkeersgewonden (2)

16 100

15 400

16 600

17 600

18 600

14 800

(3)

10 600

Bron: RWS/DVS, SWOV

Voor het bepalen van het aantal ziekenhuisgewonden is ten opzichte van het basisjaar een nieuwe berekeningsmethode ontwikkeld (zie Tweede Kamer, Vergaderjaar 2006–2007, 29 398, nr. 48). Dit levert andere waarden dan volgens de oude definitie.

(1) De streefwaarden voor 2020 zijn onder de aanname van invoering van Anders Betalen voor Mobiliteit volgens het volledige scenario Nouwen.

(2) In het NMB is besloten om voortaan niet meer te rekenen met de indicator «ziekenhuisgewonden» maar met «ernstig gewonden», als gevolg van verkeersongevallen. Dit is een meer zuivere indicator voor verkeersveiligheid omdat voorheen ook mensen werden meegerekend die bijvoorbeeld alleen ter observatie opgenomen werden (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 398, nr. 224).

(3) Nog niet bekend bij het ter perse gaan van dit jaarverslag.

Toelichting

De cijfers geven aan dat we op de goede weg zitten, de eerder aangescherpte doelstelling voor 2010 van maximaal 750 doden is in 2008 al bereikt. Er is echter nog een lange weg te gaan voordat de doelstelling voor 2020 is bereikt. Omdat de afspraken met de decentrale overheden over de doelstelling voor 2020 onder de randvoorwaarde van de invoering van ABvM zijn gemaakt, zullen er opnieuw afspraken moeten worden gemaakt over de doelstelling voor 2020. De inzet van alle betrokkenen blijft daarom nodig om de doelstelling van maximaal 500 verkeersdoden in 2020 te halen. Dit aan de hand van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 (TK, 2007–2008, 29 398, nr. 120) en het bijhorende Actieprogramma.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

De opgenomen indicatoren en kengetallen geven een beeld van de naleving van de wet- en regelgeving. De naleving komt onder andere tot uiting komt in de overtredingspercentages. Een goede naleving van wet- en regelgeving is essentieel voor de verbetering van de veiligheid. De risico’s liggen zowel bij de chauffeur als bij het voertuig en de bedrijven. Daarom worden de voertuigen fysiek langs de weg geïnspecteerd (besloten en ongeregeld vervoer) en word er op de naleving van rij- en rusttijden (internationale lijndiensten en transportinspecties) gecontrolleerd. Bij de bedrijfsinspecties worden organisatie, processen en naleving van de wet- en regelgeving gecontroleerd (bedrijfsinspecties).

Kengetallen naleving busvervoer

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Aantal busvervoerders

987

977

879

894

862

1

Aantal ingetrokken vergunningen Collectief vervoer

0

0

0

0

1

1

Aantal overtredingen

586

383

459

755

795

350

Aantal staandehoudingen besloten en ongeregeld vervoer

1 095

1 165

1 988

2 499

2 138

773

Overtredingspercentage besloten en ongeregeld vervoer

19%

20%

19,90%

26,60%

23,40%

21,1%

Aantal staandehoudingen internationale lijndiensten 2

169

150

154

144

286

115

Overtredingspercentage internationale lijndiensten

22%

14%

14,90%

26,30%

20%

27.0%

Aantal staandehoudingen pendelvervoer

526

513

288

360

163

89

Overtredingspercentage pendelvervoer

33,00%

10,00%

13,80%

14,10%

18,00%

24,7%

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2011

X Noot
1

Deze gegevens waren niet beschikbaar bij het ter perse gaan van het jaarverslag.

X Noot
2

Door een actualisatie van de cijfers wijkt 2009 af van voorgaande publicaties.

Toelichting

De naleving in het busvervoer is, met uitzondering van de internationale buslijndiensten, over het algemeen goed. Dit heeft geleid tot minder inzet op wegcontroles.

Prestatie-indicator naleving busvervoer

2005

2006

2007

2008

2009

Panning

2010

Realisatie

2010

Aantal bedrijfsinspecties

222

480

421

300

323

332

335

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2011

Kengetallen naleving goederenvervoer

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Overtredingspercentage algemeen

19,0%

21,1%

24,3%

28,9%

25,5%

26,3%

Overtredingspercentage bedrijfsonderzoeken

63,9%

63,6%

39,2%

51,8%

24,5%

53,9%

Overtredingspercentage gevaarlijke stoffen

26,8%

31,0%

21,5%

19,1%

19,3%

30,4%

Overtredingspercentage overbelading

40,7%

41,8%

53,4%

42,9%

38,1%

36,7%

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2011

Toelichting

Binnen het toezicht Goederenvervoer streeft de Inspectie naar het afsluiten van convenanten. De totale hoeveelheid weginspecties neemt door deze verschuiving af.

T.a.v. het aantal gewogen voertuigen geldt dat in de cijfers nog is uitgegaan van een interne raming die later is bijgesteld; de werkelijke realisatie sluit ook aan bij de realisatietrend over de jaren 2008–2010.

Door een gerichte aanpak stijgt de effectiviteit van de inzet van de Inspectie en daarmee de «pakkans» waardoor het overtredingspercentage bij bedrijfsonderzoeken Goederenvervoer en vervoer Gevaarlijke stoffen toeneemt.

Prestatie indicatoren naleving goederenvervoer

2005

2006

2007

2008

2009

Planning

2010

Realisatie

2010

Aantal bedrijfsinspecties

532

379

714

371

1 806

1 200

1 131

Aantal transportinspecties

22 347

24 013

19 245

19 546

15 990

18 300

15 676

Aantal transportinspecties gevaarlijke stoffen

1 505

1 695

3 987

3 537

2 634

3 000

4 523

Aantal gewogen voertuigen

588

771

614

2 095

2 574

460

1 946

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2011

Toelichting

Efficiencyverbetering binnen de Inspectie heeft er toe geleid dat het aantal transportinspecties gevaarlijke stoffen is toegenomen.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

realisatie 2010

Art 12 Hoofdwegennet

3 269 934

32.02 Aantal verkeersslachtoffers op het spoor verminderen

Motivering

De veiligheid van het railvervoer staat op een hoog niveau. Het handhaven van dit veiligheidsniveau en waar mogelijk het streven naar permanente verbetering vraagt continue aandacht van alle betrokken partijen. De gezamenlijk afgesproken doelen voor 2010 staan verwoord in de Tweede Kadernota «Veiligheid op de Rails» (TK, 2004–2005, 29 893, nrs. 1 en 2).

De spoorsector neemt zelf haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van deze doelen. In het beheerplan van ProRail en de jaarplannen van de vervoerders wordt daarover verantwoording afgelegd. De Inspectie VenW monitort en toetst de resultaten. In toenemende mate worden in internationaal verband afspraken gemaakt op het gebied van veiligheid. Bijvoorbeeld over algemene doelen en indicatoren of over specifieke voorschriften (TSI’s, Technische Specificaties van interoperabiliteit).

Doelbereiking

De Trendanalyse Railveiligheid 2010 wordt medio mei 2011 afgerond. Uit voorlopige cijfers blijkt dat de meeste doelstellingen uit de Tweede Kadernota Railveiligheid nagenoeg worden bereikt. Alle indicatoren laten een positieve of neutrale trend zien.

Op 1 april 2010 (TK 2009–2010, 29 893, nr. 101) heeft de voormalige minister van VenW, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het rapport aan de Tweede Kamer aangeboden van het onderzoek van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) en de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) naar de afhandeling van een brandmelding op 2 juli 2009 in de Schiphol spoortunnel. Daarin is aandacht besteed aan onder meer de communicatie in relatie tot de afgesproken procedures en de oefeningen. De IVW heeft samen met de IOOV in 2010 een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de veiligheid in alle spoortunnels in Nederland.

Het toezicht van IVW heeft zich gericht op de Nederlandse Spoorwegen en overige personen- en goederenvervoerders, machinisten en overig personeel, railvoertuigen, reizigers en goederen, ProRail en «notified bodies».

Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen en beperken van letsel en schade in en door het railverkeer. Het toezicht heeft zich gericht op de volgende activiteiten.

Activiteit

Gerealiseerd

Ja / Nee

Verdere implementatie risicogebaseerd toezicht

Ja

Wettelijke taken: ongevalonderzoek, vergunningverlening (veiligheidsattesten, toelating materieel)

Ja

STS (Stop Tonend Sein)/ATB (veiligheidssysteem)

Ja

Veiligheidsspecificaties infrastructuur (o.a. wissels)

Ja

Veiligheidsprocedures personeel (baanwerkers)

Ja

incidenten bij overwegen

Ja

Op 24 september 2010 is de Kamer geïnformeerd over de voortgangsrapportage Passage Stoptonend Sein (STS) stand van zaken per 30 juni 2010 (TK 2009–2010, 29 893, nr. 108 ). De sector toont zich hierin positief over de daling van het aantal STS-passages. In 2009 is het aantal gedaald naar 214 STS-passages. Het eerste halfjaar van 2010 laat wederom een dalende lijn zien. De spoorbranche blijft zich eendrachtig inspannen om de overeengekomen doelstellingen te realiseren.

Op 28 juni 2010 heeft de voormalige minister van VenW de nota «Veilig vervoeren, veilig werken, veilig leven met spoor: Derde Kadernota Railveiligheid» aan de Tweede Kamer aangeboden (TK 2009–2010, 29 893, nr. 106). Deze nota is een vervolg op de Eerste en Tweede Kadernota Railveiligheid uit 1999 respectievelijk 2004 (TK 1999 26 699, nrs. 1 en 2 resp. TK II, 2004–2005, 29 893, nrs. 1 en 2).

 

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1.

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

ja

2.

Kadernota railveiligheid «veiligheid op rails»

ja

3.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

ja

Meetbare gegevens

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij product Railveiligheid weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten hierop zijn gericht, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Railveiligheid

Met deze prestatie-indicatoren wordt inzicht gegeven in de veiligheidsnormering zoals deze in 2002 is bepaald en de feitelijke ontwikkeling sindsdien.

Spoorveiligheid

Basiswaarde 2002

2006

2007

2008

2009

2010 1

Risiconorm

Indicatoren dodelijke slachtoffers spoor

   

Reizigers, letaal

1

1

0

1

0

0

1,5 dodelijke slachtoffers per 10 miljard reizigerskilometers

Personeel – baanwerkers, rangeerders

1

1

0

0

1

1

1 dodelijk slachtoffer op 10 000 werknemers

Overweggebruikers

17

12

19

18

13

8

maximaal 24 dodelijke slachtoffers in 2010

Onbevoegden op het spoor

4

2

1

1

0

0

maximaal 1,5 dodelijke slachtoffers per jaar

Bron: IVW, Trendanalyse 2009

X Noot
1

de gepresenteerde cijfers voor 2010 betreffen voorlopige cijfers.

Toelichting

De (voorlopige) cijfers laten een positief of neutraal beeld zien ten aanzien van de veiligheidstrends. Definitieve cijfers worden in de Trendanalyse 2010 opgenomen. Deze Trendanalyse verschijnt naar verwachting medio 2011.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Het AKI-programma wordt ingezet voor de verbetering van de beveiliging van overwegen.

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

realisatie 2010

Art 13 Automatische Knipperlicht Installaties (AKI)

23 599

32.03 Sociale veiligheid openbaar vervoer verbeteren

Motivering

Sociale veiligheid is onderdeel van het kabinetsbeleid om de veiligheid in de samenleving te verbeteren. Door decentrale overheden wordt in de concessies gestreefd naar een verbetering van het veiligheidsgevoel en naar een vermindering van het aantal incidenten in en rond het openbaar vervoer.

Doelbereiking

In 2010 zijn de maatregelen uit de Taskforce Veilig Openbaar Vervoer (Veiligheid personeel) onder regie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verder uitgewerkt en grotendeels in uitvoering genomen. De contactfunctionaris politie-OV heeft de basis gelegd voor een verbetering van de samenwerking van politie en OV bedrijven.

Tevens is verder uitvoering gegeven aan het vervolg Aanvalsplan Sociale Veiligheid OV.

In het Vervoerplan NS en Beheerplan ProRail is sociale veiligheid opgenomen en ook is de gebruikelijke monitoring van sociale veiligheid uitgevoerd.

In de kennisfunctie en uitwisseling van informatie is via respectievelijk het KpVV (Kennisplatform Verkeer en Vervoer) en het Platform sociale veiligheid voorzien.

Wetsaanpassing voor het strafbaar stellen van overtreding van het reisverbod is bij de Kamer ingediend. Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de bevoegdheden van Buitengewoon Opsporingsambtenaren (BOA’s) per 1 april 2010 verruimd. (Sociale veiligheid openbaar vervoer, TK 2009–2010, 28 642, nr. 51 )

 

Beleidsprestaties 2009

Realisatie

1.

Agemene strategie en beleidsontwikkeling

ja

2.

Uitvoeren beleidskader Sociale Veiligheid OV (SVOV)

ja

Meetbare gegevens

Algemene strategie- en beleidsontwikkeling

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij product Uitvoeren beleidskader Sociale Veiligheid OV weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten hierop zijn gericht, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Uitvoeren beleidskader Sociale Veiligheid OV

De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van maatregelen voor sociale veiligheid ligt voor het stads- en streekvervoer, bij de decentrale overheden die concessies verlenen aan de vervoerders. De concessieverleners maken afspraken met de concessiehouder over de sociale veiligheid. De decentrale overheden hanteren op basis van de Nota Mobiliteit hierbij een streefcijfer van 7,5 of hoger voor de waardering van de sociale veiligheid door de reiziger tijdens de rit.

Decentrale overheden verantwoorden naar provinciale staten en algemene besturen van stadsregio’s hoe en welke middelen zijn inzetten en welke prestatie-indicatoren zij hanteren.

Er zijn geen streefcijfers voor personeel omdat IenM niet treedt in de relatie werkgever-werknemer.

Kengetallen Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer 1
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde

Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer

       

– Reizigers

7,6

7,8

7,8

7,9

7,9

7,9

7,5

– Personeel 2

6,5

6,3

nb

6,3

nb

6,5

 

Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in %

       

– Reizigers 3

25

25

23

23

24

23

 

– Personeel 4

56

65

nb

69

nb

64

 

Bron 2010: KpVV – Reizigersmonitor, 2010

X Noot
1

Alle gegevens in de tabel hebben betrekking op het stads- en streekvervoer.

X Noot
2

Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel zowel in als rond het voertuig (voorlopig cijfer).

X Noot
3

Dit is het ongewogen gemiddelde van de bus-, tram-, metro- en regionale treinreizigers, die ooggetuige en/of slachtoffer zijn geweest van één of meerdere incidenten. Percentage per modaliteit is in 2010: bus 18%, tram 27%, metro 27% en regionale trein 18%.

X Noot
4

Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident.

Kengetal Sociale veiligheid NS

2006

2007

2008

2009

Realisatie 2010

Klantoordeel veiligheid reizigers 1

74

76

78

78

77

Reizigers die slachtoffer/ooggetuige zijn geweest van tenminste één incident

29

28

26

24

2

Percentage NSR-medewerkers dat haar/zijn gevoel van veiligheid overdag in de werkomgeving met een 7 of hoger beoordeelt

88

91

niet gemeten 3

91

niet gemeten3

Percentage NSR-medewerkers dat haar/zijn gevoel van veiligheid’s avonds in de werkomgeving met een 7 of hoger beoordeelt

55

63

niet gemeten3

60

niet gemeten3

Percentage NSR-medewerkers dat één of meerdere incidenten heeft meegemaakt

21

19

20

20

20

Bron: NS

X Noot
1

In het Vervoerplan van NS wordt voor sociale veiligheid, net als voor diverse andere zorggebieden, het klantoordeel gebruikt. Het klantoordeel veiligheid geeft een percentage en niet een cijfer. Het klantoordeel is het gewogen gemiddelde van de klantoordelen overdag en ’s avonds in de trein en overdag en ’s avonds op stations.

X Noot
2

Dit kengetal was niet beschikbaar bij het ter perse gaan van het jaarverslag.

X Noot
3

Wordt niet jaarlijks door NS gemeten. NS houdt gemiddeld een keer per twee jaar een enquête onder medewerkers. Sociale veiligheid is een van de onderwerpen die aan bod komen.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Onderzoeksonderwerp

Operationeel doel

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Aantal verkeersslachtoffers op het spoor verminderen (cf. uitgangspunten Tweede Kadernota Railveiligheid)

32.02

2009

2010

De in de Begroting op art. 32.02 opgenomen evaluatie Aantal verkeersslachtoffers spoor verminderen (cf. uitgangspunten Tweede kadernota railveiligheid) is geschrapt, omdat deze is verwerkt in de Evaluatie Tweede Kadernota Railveiligheid (TK 2009–2010, 29 893, nr. 106.

Zie ook: veiligheid van het railvervoer; Brief regering; Derde Kadernota Railveiligheid.

201 034 715 Derde Kadernota Railveiligheid | Rijksoverheid.nl

http://english.verkeerenwaterstaat.nl/kennisplein/4/0/402296/Evaluatie_tweede_kadernota_railveiligheid.pdf

Effectenonderzoek ex post

Meerjarenvoorlichtingscampagne verkeersveiligheid

32.01

2-jaarlijkse monitoring

Eind 2011

Eerstvolgende monitoring verschijnt eind 2011.

 

Kentekening brom- en snorfietsen

32.01

febr. 2010

Zomer 2011

Aan betrokken is gevraagd naar hun ervaringen met het kentekenen van brom- en snorfietsen en of zij nog aanpassingen gewenst achten. Op basis van de reacties van betrokkenen wordt beslist of wijzigingen op dit dossier gewenst zijn.

Overig evaluatieonderzoek

Klantenbarometer CVOV; Personeelsmonitor SVOV; Incidentenregistratiemethode SV en OV bedrijven

32.03

jaarlijkse monitoring

 

KpVV | Welkom bij KpVV

http://kpvsove.vm123.remotion.nl/files_ content/kennisbank/Reizigersmonitor 2008 eBook.pdf

http://kpvsove.vm123. remotion.nl/files_content/ kennisbank/Personeelsmonitor totaal 2008 eBook.pdf

Spoorveiligheid personen

32.02

jaarlijkse monitoring

 

http://www.ivw.nl/Images/ trendanalyse%202009 _tcm247–281675.pdf

33 Veiligheid gericht op de beheersing van veiligheidsrisico’s

Algemene doelstelling

Het verkleinen van veiligheidsrisico’s van vervoer van personen en goederen over de weg, het spoor, het water en door de lucht.

Doelbereiking

In 2010 is de Nederlandse wetgeving over het vervoer van gevaarlijke stoffen aangepast aan de internationale standaard, conform de EU-Kaderrichtlijn Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Alle internationale afspraken zijn volledig geïmplementeerd.

Op basis van het derde maritieme veiligheidspakket van de EU zijn eind 2010 zowel de aangescherpte monitor richtlijn als de havenstaatcontrole richtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd. Hierdoor ontstaat beter zicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee en de controle van veiligheidsrisico’s bij buitenlandse schepen in Nederlandse havens wordt efficiënter en effectiever door gebruikmaking van risicoanalyse.

De Nederlandse vloot is gestegen naar de 9e positie op de Paris MoU (Memorandum of Understanding) ranglijst, waarmee het streven naar een positie in de top 10 is behaald. Het aantal ongevallen op de Noordzee kwam met 24 boven de streefwaarde van 20 per jaar uit. Het is echter nog te vroeg om te spreken van een trend.

De veiligheid van de zeevaart is verbeterd door herziening van het internationale verdrag inzake opleidingseisen voor zeevaartbemanningen (STCW) en aanname van diverse wet- en regelgeving in IMO (International Maritime Organization). In Europees verband dragen de inwerkingtreding van de monitor richtlijn en de havenstaat controle richtlijn bij aan een verhoogd veiligheidsniveau.

Voortgang bij het instellen van een web based toolkit voor veiligheidsbeoordelingen en het opstellen van security plannen leidt onder andere tot verlaging van administratieve lasten bij vervoerders en verladers.

De havenveiligheidsbeoordelingen voor landinwaarts gelegen havens die onder EU security regelgeving vallen zijn in vrijwel alle gevallen goedgekeurd.

Nederland is toegetreden tot het zogenaamde Regional Co-operation Agreement on Anti-Piracy in Asia (ReCAAP).

Er is invulling gegeven aan het preventieve «draaiboek piraterij». Periodieke bijeenkomsten van het Nationale Platform Piraterij van overheden en bedrijfsleven hebben plaatsgevonden.

In 2010 is verder gewerkt aan het uitvoeren van de acties uit het Corrective Action Plan. Niet alle acties zijn volgens schema uitgevoerd. De acties waar meerdere partijen bij betrokken zijn vergen meer doorlooptijd.

Maatschappelijke effecten

Het veiligheidsbeleid draagt er aan bij dat:

  • De Nederlandse luchtvaart en het goederenvervoer voldoen aan de internationale eisen, waardoor Nederland onderdeel is en kan blijven van het internationale transportsysteem;

  • Het aantal ongevallen vermindert en er minder slachtoffers, schade en de daarmee gepaard gaande externe effecten zijn;

  • Het lucht- en goederenvervoer veilig en vlot plaatsvindt;

  • Het vervoer van gevaarlijke stoffen onder veiliger omstandigheden kan plaatsvinden;

  • De veiligheidsrisico’s voor het scheepvaartverkeer op het Nederlandse deel van de Noordzee bekend zijn;

  • Beheersmaatregelen op het gebied van verkeersmanagement alsmede op het gebied van veiligheid van op de Noordzee varende schepen (inclusief de Nederlandse vloot) worden toegepast om een permanente verbetering van de veiligheid te garanderen.

Internationaal ligt de veiligheid op een hoog niveau, maar de permanente verbetering lijkt de laatste jaren te stagneren.

De regelgeving rond het vervoer van gevaarlijke stoffen is actueel, en sluit aan bij de huidige stand van de techniek. De naleefbaarheid is verbeterd, en daarmee is de kans op ongevallen verder verkleind.

Externe factoren

Samenwerking tussen overheden en met het bedrijfsleven, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, alsmede breed gedragen en realistische doelen zijn voor transportveiligheid en -beveiliging essentiële succesfactoren

Op gebied van transportbeveiliging blijft een publiek-private insteek uitgangspunt.

Alleen op dergelijke wijze is het mogelijk op efficiënte wijze de expertise van de sector in te brengen, security tot kwaliteitskenmerk te maken, administratieve lasten te beperken, draagvlak te creëren en innovatieve oplossingen te ontwikkelen.

De actualisering van de regelgeving met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen vond ook in 2010 plaats in goed overleg met het Nederlandse bedrijfsleven en buitenlandse overheden.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

33. Veiligheid gericht op de beheersing van veiligheidsrisico’s

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

14 679

53 505

50 332

54 706

67 543

64 889

2 654

 

– 660

Uitgaven

19 231

39 300

54 083

56 816

66 033

63 508

2 525

 

– 389

33.01 Externe veiligheid

6 898

12 638

9 307

9 112

7 418

8 676

– 258

 

433

33.01.01 Verb.veiligh.verv.gev.stoffen

4 882

5 934

4 791

5 659

4 658

3 918

740

 

586

33.01.02 Externe veiligheid luchthavens

893

540

427

344

318

292

26

 

– 37

33.01.03 Aankoop LIB veiligheidssloopzones

1 123

3 209

1 011

79

2 442

1 348

1 094

1

– 116

33.01.04 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

2 955

3 078

3 030

0

3 118

– 3 118

2

0

33.02 Veiligh. Goederenverv.scheepvaart

5 434

18 881

19 228

17 901

21 687

19 426

2 261

 

– 571

33.02.01 Verbeteren veiligheid zeevaart

3 899

3 878

3 823

1 276

1 249

2 073

– 824

 

– 394

33.02.02 Verbeteren veiligheid zeehavens

745

560

540

563

454

827

– 373

 

– 135

33.02.03 Verbeteren veiligheid binnenwateren

372

345

341

383

441

588

– 147

 

– 51

33.02.04 IMO (HGIS)

418

418

400

327

372

416

– 44

 

0

33.02.05 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

13 680

14 124

15 352

18 678

15 522

3 156

3

25

33.02.06 CCR (HGIS)

    

493

0

493

4

– 16

33.03 Veiligheid luchtvaart

6 227

5 642

24 410

29 133

36 512

34 641

1 871

 

– 225

33.03.01 Verbetering veiligheid luchtvaart

3 476

3 179

4 079

2 307

1 592

1 625

– 33

 

– 58

33.03.02 ICAO en EASA (HGIS)

1 685

1 043

1 338

1 210

1 304

1 265

39

 

0

33.03.03 Internationaal

1 066

1 420

915

452

259

1 120

– 861

5

– 107

33.03.04 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

17 068

18 078

21 764

24 657

20 431

4 226

6

40

33.03.05 Luchtvaartveiligheid BES

   

3 400

8 700

8 700

0

 

– 100

33.03.06 Galileo Supervisory Authority HGIS)

   

0

0

1 500

– 1 500

7

0

33.04 Bescherming tegen moedwillige verstoring

672

2 139

1 138

670

416

765

– 349

 

– 26

33.04.01 Beveiliging scheepvaart en zeehavens

343

443

500

328

81

422

– 341

8

– 18

33.04.02 Beveiliging luchtvaart

274

397

260

256

254

276

– 22

 

– 22

33.04.03 Beveiliging infrastructuur hoofdwegen

0

0

0

0

0

0

0

 

0

33.04.04 Beveiliging infrastructuur spoorwegen

55

99

78

86

81

67

14

 

14

33.04.05 Beveiliging openbaar vervoer

 

1 200

300

0

0

0

0

 

0

Van de totale uitgaven:

         

– Apparaatsuitgaven

6 100

5 052

4 774

4 389

4 263

5 433

– 1 170

  

– Baten-lastendiensten

799

37 215

39 508

45 660

53 758

49 775

3 983

  

– Restant

12 332

14 101

9 801

6 767

8 012

8 300

– 288

  

33.09 Ontvangsten

873

122

122

122

6

0

6

 

6

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wrodt voor toelichtingen op de verschillende in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De achterstand met betrekking tot de aankoop van woningen binnen de LIB veiligheidssloopzone is in 2010 ingelopen. Dit heeft hogere uitgaven tot gevolg gehad.

X Noot
2

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
3

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
4

Bij VJN 2010 is door het ministerie van Buitenlandse Zaken structureel een bedrag van € 0,5 mln. (HGIS) overgeboekt voor uitgaven ten behoeve van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR).

X Noot
5

De lagere realisatie is met name het gevolg van een overboeking van het apparaatsbudget naar 35.03.03 als gevolg van een organisatorische wijziging (samenvoeging van afdelingen).

X Noot
6

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
7

Als gevolg van vertraging in de besluitvorming rondom de vestiging van het Galileo Performance Centre (GPC) zijn de middelen doorgeschoven naar latere jaren.

X Noot
8

De lagere realisatie is met name het gevolg van een overboeking van het apparaatsbudget naar 33.02.01 als gevolg van een organisatorische wijziging (samenvoeging van afdelingen).

33.01 Verbeteren externe Veiligheid

Motivering

Om in de omgeving van vervoer van personen en goederen, over de weg, het spoor en door de lucht, op een maatschappelijk verantwoorde wijze veilig te kunnen wonen en werken, wordt extern veiligheidsbeleid ontwikkeld en uitgevoerd. Hierdoor wordt dit vervoer blijvend mogelijk gemaakt en worden de veiligheidsrisico’s voor de omgeving beperkt.

Doelbereiking

De voorbereiding van het Basisnet Spoor is vrijwel afgerond, de incidentregistratie is verbeterd en de regelgeving is geactualiseerd.

In juli 2010 is bestuurlijke overeenstemming bereikt over het Basisnet Spoor. Op verzoek van het bedrijfsleven wordt een aantal extra vervoersstromen vanaf respectievelijk naar Amsterdam, Delfzijl en Sittard-Geleen binnen de regionale mogelijkheden ingepast. Ook is afgesproken om het vervoer tussen Elst en Oldenzaal binnen bestuurlijke randvoorwaarden maximaal mogelijk te maken. De wijzigingen in vervoerstromen die hieruit resulteren, worden begin 2011 toegevoegd aan het Basisnet Spoor, waarmee de risicoruimtes van het Basisnet Spoor definitief zijn vastgesteld. Het wetsontwerp Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen is in december 2010 in procedure gebracht.

Het rekenmodel externe veiligheid luchthavens (zogenaamde rekenapplicatie GEVERS) is publiek gemaakt ten behoeve van het bepalen van het externe veiligheidsbeleid luchthavens die in het kader van de RBML-wetgeving zijn gedecentraliseerd. Het Rijk draagt zorg voor het beheer, de actualisering en de verbetering van de rekenmodellen externe veiligheid en voor de kennisoverdracht aan de gebruikers bij de provincie en andere stakeholders. Het rekenmodel is in beheer gegeven aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

De effecten van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel op het externe veiligheidsbeleid Schiphol zijn onderzocht en worden meegenomen in het kader van de experimenten in 2011 en 2012.

Wijzigingen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol zijn gekoppeld aan de uitwerking van het nieuwe normen- en handhavingstelsel Schiphol. Eind 2010 is gestart met het berekenen van concrete consequenties voor externe veiligheid, waarbij voorstellen om externe veiligheid aan te scherpen in het volgende LIB Schiphol worden meegenomen.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Verbeteren veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen

Ja

2. Externe veiligheid luchthavens

Ja

3. Aankoop LIB veiligheidssloopzones

Ja

4. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

Meetbare gegevens

Verbeteren veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen

Indicator: Aantal goederenemplacementen dat nog niet aan voldoet aan de risiconormen
 

Basiswaarde 1998

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Aantal goederenemplacementen dat nog niet voldoet aan de risiconormen

14

1

1

1

1

0

0

0

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu , januari 2011

Toelichting

Alle uitvoeringsmaatregelen van het programma PAGE (Plan van Aanpak Goederen Emplacementen) zijn beschikt en/of in uitvoering.

Externe veiligheid luchthavens

De nieuwe indicator voor externe veiligheid (vervoer gevaarlijke stoffen) zal worden gebaseerd op de risicogrenzen van het Basisnet en is in ontwikkeling.

Kengetal: Jaarlijkse TRG-score voor Schiphol in relatie tot de TRG-grenswaarde in het Luchthavenverkeerbesluit
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Grens

TRG score

5,91

5,79

4,21

5,95

6,3

6,36

6,55

6,62

6,057

6,118

9,72

Bron: Handhavingsrapportage Schiphol (AAS) 2010

Toelichting

Het totale risicogewicht (TRG) is de som van de vermenigvuldiging van het maximale startgewicht met de ongevalkans per vliegbeweging. De TRG-score Schiphol over 2010 was 6,118 ton. Afgezet tegen de grenswaarde van 9,724 ton betekent dit dat op 31 oktober 2010 nog een TRG-ruimte van 3,606 ton beschikbaar was.

Aankoop LIB-veiligheidssloopzones

Indicator: Aantal aangekochte woningen en woonboten in de veiligheidssloopzones Schiphol
 

Tot en met 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011 e.v.

Totaal

Aantal aangekochte woningen

43

2

2

13

58

Aantal aangekochte woonboten

14

0

0

0

14

Bron: Rijkswaterstaat, Voortgangsrapportage GIS nr. 13, tweede halfjaar 2010 (Kamerstuk 2010-2011, 26 959, nr. 136)

Toelichting

De doelstelling voor woonboten is al gehaald. Er zijn in de zone geen woonboten meer in eigendom van derden. Omdat eigenaren als gevolg van de motie Hofstra (TK 2001–2002, 27 603, nr. 74) niet gedwongen kunnen worden hun woning te verlaten is de reeks op basis van ervaringsgegevens bepaald. Wel zijn eigenaren verplicht om – indien zij besluiten hun huis te verkopen – dit aan de gemeente (als uitvoerder van de rijksregeling) aan te bieden. Er is daarom geen einddatum te geven wanneer de resterende woningen door de omliggende gemeenten zullen zijn aangekocht. In 2010 is de aankoop van 2 woningen gerealiseerd.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Toezicht gevaarlijke stoffen
 

prognose 2010

realisatie 2010

Aantal domeinspecifieke inspecties op hoofdtaken

  

– rail en wegvervoer

4 460

4 523

– luchtvaart

1 840

2 134

– scheepvaart

2 083

2 250

Aantal thema acties

  

– rail en wegvervoer

7

7

– luchtvaart

7

7

– scheepvaart

4

4

Multimodale inspecties

  

– bedrijfsinspecties

305

304

– classificatie

100

86

– vastzetten lading, stuwage en segregatie

4

4

– verpakkingen

n.t.b.

1

Gegaste containers

750

752

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, maart 2011

Toelichting

De realisatie van de inspecties bij gevaarlijke stoffen is in grote lijnen conform de planning. Bij luchtvaart zijn iets meer inspecties gehouden; dit is mede het gevolg van de vele postzendingen per luchtvracht, waarbij het vaak om gevaarlijke stoffen gaat (o.a. lithium).

Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

33.02 Veiligheid goederenvervoer scheepvaart

Motivering

Werken aan een permanente verbetering van de veiligheid van het scheepvaartverkeer op de Noordzee en van de Nederlandse vloot. Omdat het grootste deel van de schepen op de Noordzee uit het buitenland komt, is het beleid tevens gericht op de veiligheid van de mondiale vloot. Het is de ambitie van het kabinet om een permanente verbetering van de veiligheid in de binnenvaart te realiseren en daarbij maximaal beroep te doen op de eigen verantwoordelijkheid van de partners in de vervoersketen.

Doelbereiking

In het kader van de opleiding en training van zeevarenden heeft Nederland deelgenomen aan de Diplomatieke Conferentie in Manilla over herziening van de IMO STCW conventie uit 1995 (International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for seafarers). Door het aannemen van de «2010 Manila Amendments» zullen mondiaal op 1 januari 2012 de wijzigingen in werking treden.

In IMO-kader is verder diverse wet- en regelgeving aangenomen, waaronder doelregelgeving, om mondiaal de scheepvaart veiliger en duurzamer te maken. Uit het derde Europese maritieme veiligheidspakket zijn de eind 2010 in werking getreden monitor richtlijn (inclusief het informatiesysteem SafeSeaNet) en de richtlijn over havenstaatcontrole in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Na de overdracht van het onderzoek naar ongevallen in de zeevaart van de Raad voor de Scheepvaart naar de Onderzoeksraad voor de veiligheid en de gelijktijdige oprichting van het Tuchtcollege voor de scheepvaart staat het onafhankelijk ongevalonderzoek ter lering en formulering van aanbevelingen los van het onderzoek naar de strafrechtelijke schuldvraag bij een ongeval.

In 2010 is besloten geen marktwerking in te voeren in de loodsdienstverlening onder voorwaarde dat de innovatie en differentiatie in de dienstverlening, de flexibilisering van de loodsplicht en het proces van tariefvaststelling worden verbeterd. Het NMa tariefbesluit 2010 van – 2,74 % is door de rechter vernietigd. Het NMa tariefbesluit 2011 bedraagt + 6,6 %.

In 2010 is een voorstel tot wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en de Binnenvaartwet, in verband met de invoering van de ontzegging van de vaarbevoegdheid, ingediend bij de Tweede Kamer. Ontzegging van de vaarbevoegdheid bij risicovol varen met snelle motorboten in de recreatievaart en bij alcoholgebruik in de beroepsvaart.

In 2010 is het functioneren van de Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens (VAMEX) gedurende de jaren 2007 t/m 2009 geëvalueerd. Geconstateerd is dat de VAMEX haar publieke taken op een doeltreffende en doelmatige wijze heeft uitgevoerd. Het evaluatierapport vormt een belangrijke bouwsteen om te komen tot een beslissing over welke organisatie de examinering vanaf 1 januari 2012 –het moment dat de aanwijzing van de VAMEX afloopt– gaat verzorgen.

Het Comité Binnenvaartveiligheid is in 2010 opgericht en heeft een aanvang gemaakt met het opstellen van adviezen met betrekking tot de zogenaamde risico Top 5 in de binnenvaart. Deze adviezen worden begin 2011 uitgebracht.

In 2010 zijn in totaal 4 500 schepen, die de Nederlandse wateren bevaren, uitgerust met een AIS-transponder.

In de bemanningsregeling is wederzijdse erkenning van dienstboekjes met verschillende midden-europese staten tot stand gekomen.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen is besloten tot afschaffing van het ADNR en het van toepassing verklaren van het ADN op de Aktewateren (Rijn, Waal en Lek).

In de politievoorschriften zijn diverse voorschriften van tijdelijke aard bestendigd. Ook in de technische voorschriften zijn diverse voorschriften van tijdelijke aard bestendigd. Daarnaast zijn eisen aan (facultatieve) boordzuiveringsinstallaties (door middel van voorschrift van tijdelijke aard) opgenomen.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Verbeteren veiligheid zeevaart

Ja

2. Verbeteren veiligheid zeehavens

Ja

3. Verbeteren veiligheid binnenwateren

Ja

4. IMO (HGIS)

Ja

5. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

Meetbare gegevens

Verbeteren veiligheid zeevaart

Indicator: Aantal ongevallen met (Nederlandse) zeeschepen (inclusief vissersvaartuigen)
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2010

Aantal scheepsongevallen op het Nederlandse deel van de Noordzee (zowel Nederlandse als buitenlandse vlag)

23

16

16

16

16

16

24

max. 20

Aantal doden ten gevolge van scheepsongevallen wereldwijd met in Nederland geregistreerde schepen onder Nederlandse vlag

11

3

4

10

0

0

8

1

Aantal gewonden ten gevolge van scheepsongevallen wereldwijd met in Nederland geregistreerde schepen onder Nederlandse vlag

3

8

1

8

1

8

0

1

Bron: Kustwachtcentrum (Noordzee), 12 januari 2011 en Inspectie Verkeer en Waterstaat, februari 2011

X Noot
1

Het betreft een kengetal, derhalve geen streefwaarde

Voor de Noordzee worden de cijfers gegeven van scheepsongevallen in de categorieën koopvaardij en visserij die plaatsvinden in het beheersgebied van de Kustwacht (streefwaarde maximaal 20 ongevallen per jaar). De cijfers voor doden en gewonden zijn exclusief de slachtoffers van persoonsgebonden (ARBO) ongevallen.

Toelichting

In 2010 werden door de Kustwacht 24 scheepsongevallen op het Nederlandse deel van de Noordzee geregistreerd, vier ongevallen meer dan de streefwaarde van maximaal 20 ongevallen per jaar. De oorzaak van deze toename wordt nader geanalyseerd. Daarentegen zijn er in 2010 geen containers verloren voor de Nederlandse kust.

In 2010 bedroeg het aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van scheepsongevallen wereldwijd met in Nederland geregistreerde schepen onder Nederlandse vlag 8. De kengetallen aantal doden en gewonden ten gevolge van scheepsongevallen zijn niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Verbeteren veiligheid zeehavens

In verband met een geïntegreerde aanpak, waarbij binnen IenM een onderzoek wordt gedaan naar indicatoren op maritiem terrein, is introductie van een indicator op dit terrein uitgesteld tot de begroting 2012.

Verbeteren veiligheid binnenwateren

Kengetal: Aantal significante ongevallen met schepen op de Nederlandse binnenwateren
 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Aantal significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag)

117

96

123

150

127

121

165

Aantal doden ten gevolge van scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren

4

7

3

4

4

4

2

Aantal gewonden ten gevolge van scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren

29

49

54

30

51

56

36

Bron: Rijkswaterstaat, januari 2011

Het streven is het aantal significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren niet te laten stijgen, ondanks een toename van het verkeer en vervoer. Onder significante scheepsongevallen wordt in dit verband verstaan: ongevallen met grote (im)materiële of milieuschade.

De scheepvaartsector is primair verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid. Deze indicator geeft een indicatie van de veiligheid van het scheepvaartverkeer op de Nederlandse binnenwateren.

Toelichting

De genoemde cijfers voor 2010 zijn voorlopige cijfers. Definitieve cijfers over de realisatiewaarde in 2010 zijn pas medio 2011 beschikbaar. Het totaal aantal significante scheepsongevallen komt in 2010 vermoedelijk iets hoger uit dan de afgelopen jaren. Op basis van de voorlopige cijfers over 2010 zijn echter nog geen conclusies te trekken over de ontwikkeling van het veiligheidsniveau. Er zijn tot eind november 2010 in totaal 2 doden en 36 gewonden geregistreerd. De kengetallen aantal doden en gewonden ten gevolge van scheepsongevallen zijn niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Kengetal: Aandeel binnenvaart, recreatievaart en zeevaart bij significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren

Categorie

2008

2009

Binnenvaart

49%

48%

Recreatievaart

34%

34%

Zeevaart

10%

6%

Overig

7%

12%

Bron: Rijkswaterstaat, januari 2011

Toelichting

De realisatiewaarde van 2009 geeft geen opmerkelijke verschillen te zien met de realisatiewaarde van 2008. Het aandeel van de binnenvaart, de recreatievaart en de zeevaart bij significante scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren is, min of meer constant gebleven. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Kengetal: Veiligheidsniveau bij sluizen en bruggen
 

2008

2009

Aantal significante scheepsongevallen bij bruggen

4

8

Aantal significante scheepsongevallen bij sluizen

14

7

Bron: Rijkswaterstaat, januari 2011

Toelichting

Uit de beschikbaar gekomen meerjarige ongevalsinformatie blijkt dat het aantal significante scheepsongevallen bij bruggen sterk varieert over de jaren. Ook bij sluizen is sprake van een gering aantal significante ongevallen en (daardoor) een aanzienlijke variatie over de jaren. Voor 2010 zijn nog geen gegevens beschikbaar. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Kengetal: Naleving door Nederlandse reders
 

2005

2006

2007

2008

2009

Percentages aanhoudingen/inspecties

2,02%

2,87%

1,76%

1,99%

1,24%

Positie Nederlandse vloot op internationale ranglijst

7

16

12

12

9

Bron: Jaarverslag 2009 Paris Memorandum of Understanding, mei 2010.

Toelichting

De gepresenteerde gegevens zeggen iets over de resultaten van de veiligheidsinspecties aan boord van schepen onder Nederlandse vlag door buitenlandse autoriteiten in het kader van het Paris Memorandum of Understanding (MoU) on Port State Control. De ambitie van het bedrijfsleven en de overheid is het behalen van een permanente positie van Nederland in de top 10 van best presterende landen op de Paris MoU ranglijst. Met positie 9 is deze doelstelling in 2009 behaald. Deze prestatie zal zich de komende jaren moeten voortzetten.

Kengetal: Naleving door buitenlandse reders
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Percentages inspectie t.o.v. aantal buitenlandse schepen

25%

25%

27%

26%

26%

 

Percentage inspectie t.o.v. aantal buitenlandse schepen in risicocategorie

95%

96%

95%

98%

98%

99%

Percentage aanhoudingen/inspecties

5,60%

5,20%

3,70%

3,00%

2,50%

 

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, februari 2011

Toelichting

Deze gegevens zeggen iets over de percentages inspecties ten opzichte van het aantal buitenlandse schepen. Deze zijn gebaseerd op de internationale norm (Paris MOU) die stelt dat minimaal 25% van het aantal buitenlandse schepen geïnspecteerd moet zijn.

IVW heeft in 2009 voldaan aan deze verplichtingen. Het aantal aangehouden schepen daalde. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de veiligheid van de buitenlandse schepen die de Nederlandse zeehavens aandoen is gestegen. Het percentage inspectie ten opzichte van aantal buitenlandse schepen in risicocategorie is evenals in voorgaande jaren en conform streven 99%.

De cijfers voor 2010 waren bij het vaststellen van het jaarverslag nog niet gereed.

Kengetal: Naleving wet- en regelgeving Binnenvaart
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Integrale inspecties

740

627

869

984

121

397

– waarvan vervoer gevaarlijke stoffen

550

399

241

237

39

74

– overtredingspercentage bij gevaarlijke stoffen

29%

35%

59%

20%

38%

27%

– overtredingspercentage overige wettelijke voorschriften

14%

22%

25%

51%

2%

62%

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, februari 2011

Toelichting

De tabel geeft een beeld van het totaal aantal inspecties en de overtredingspercentages. Het aantal lagere inspecties in 2009 wordt met name veroorzaakt door het grote aantal incidenten in 2009 (130) en de arbeidsintensieve inzet bij het benodigde incidenten- en ongevalsonderzoek. Hierdoor is er minder capaciteit beschikbaar geweest voor inspecties. In 2010 is het aantal integrale inspecties in grote lijnen conform de interne planning gerealiseerd.

Indicator: Vergunningverlening en toezicht binnenvaart
 

prognose 2010

realisatie 2010

Vergunningverlening binnenvaart

  

– aantal vergunningen

5 200

5 849

   

Toezicht binnenvaart

  

– inspecties op basis binnenvaartwet

200

342

– inspecties

450

399

– scheepsafvalstoffenverdrag

10

1

– systeemtoezicht

16

5

– convenanten

1

0

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, jaarverslag 2010

Toelichting

Tegen de verwachting in zijn de gevolgen van de economische recessie nog niet in de volle omvang merkbaar geweest bij de vergunningverlening voor de bouw van nieuwe binnenvaartschepen. Dat komt deels omdat het gaat om langlopende trajecten met tussentijdse deelvergunningen. Het aantal vergunningaanvragen was dan ook hoger dan verwacht. Daarnaast is de overdracht van vergunningverlenende taken naar klassenbureau’s en particuliere instellingen iets vertraagd. Daardoor heeft de IVW – ondanks het teruglopende aantal certificerende inspecties – zelf meer certificaten moeten verstrekken dan waarop gerekend was. Ten slotte werden meer certificaten verstrekt vanwege het wegwerken van de werkvoorraad.

In de volle breedte is de realisatie van het toezicht op de Binnenvaartwet iets achtergebleven bij de planning. Dat heeft te maken met extra inzet die is gepleegd om andere toezichthouders wegwijs te maken met de nieuwe binnenvaartwetgeving. Zo werden onder meer 342 varende controles uitgevoerd die tevens werden benut voor het opleiden en begeleiden van RWS-inspecteurs. Een andere oorzaak voor het achterblijvende aantal inspecties is dat door de overdracht van vergunningverlening naar klassenbureau’s en particuliere instellingen er minder snel extra capaciteit vrijkwam voor het toezicht op de Binnenvaartwet.

Deze indicator is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Indicator: Vergunningverlening en toezicht zeevaart
 

prognose 2010

realisatie 2010

Vergunningverlening zeevaart

  

– visserij

850

1 121

– koopvaardij

5 400

4 849

   

Toezicht zeevaart

  

– inspecties vlaggenstaat

850

925

– gericht specifiek nieuwe regelgeving

15

 

– inspecties havenstaat

1 750

1 880

– systeemtoezicht rederijen

n.t.b.

0

– klassenbureaus en overige erkende organisaties

100

44

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2011

Toelichting

Voor de visserij zijn significant meer vergunningen verstrekt dan was geraamd. Dit wordt veroorzaakt door een groot aantal nieuwe of te vervangen vergunningen en certificaten die ontstaan zijn uit nieuwe en/of aangepaste regelgeving. Het gaat o.a. om het Passenger Ship Safety Certificate en het Nationaal Veiligheidscertificaat voor de sportvisserij en de documenten IAPP (International Air Pollution Prevention Certificate), EIAPP (Engine International Air Pollution Prevention.

De lagere realisatie van de vergunningverlening bij koopvaardij is ontstaan vanwege de verdere uitbesteding van de certificering van passagiersschepen en tankschepen naar de klassenbureaus. Daarnaast heeft de economische recessie geleid tot een teruglopend aantal vergunningaanvragen.

Certificate), SMC (Safety Management Certificate) en DoC (Document of Compliance).

Het aantal inspecties in 2010 is in grote lijnen conform planning verlopen. De 15 inspecties gericht op specifiek nieuwe regelgeving maakt onderdeel uit van de 925 inspecties vlaggenstaat.

De voorgenomen intensivering van het toezicht op klassenbureau’s is in de raming voor 2010 abusievelijk verwerkt als een toename van het aantal uit te voeren audits. Bedoeling was – en zo is dat in 2010 ook ingevuld – de intensivering vooral in te vullen via de inhoudelijke kwaliteit en diepgang van de audits. Deze indicator is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst opgenomen in de Ontwerpbegroting 2011.

33.03 Verbeteren veiligheid luchtvaart

Motivering

Om de permanente verbetering van de veiligheid in de luchtvaartsector te bereiken moet de overheid randvoorwaarden voor het veilig uitvoeren van de luchtvaart vaststellen.

Doelbereiking

In 2010 is verder gewerkt aan de versterking van de structuur van de internationale burgerluchtvaart organisatie ICAO. Mede dankzij de bijdrage van Nederland is het Europa gelukt om op een aantal posities de Europese vertegenwoordiging te versterken. Om binnen ICAO (op Raadsniveau) vertegenwoordigd te blijven en invloed te kunnen uitoefenen werkt Nederland samen binnen het zogenaamde ABIS verband. Dit verband is verstevigd met Portugal en door de vertegenwoordiging van ABIS, zowel in de Raad als de diverse Comités, veilig te stellen. Doelstellingen van Nederland (zowel in ABIS als in EU verband) is het moderniseren van ICAO, het verbeteren van de efficiëntie van de organisatie en het bereiken van Nederlandse doelstellingen op veiligheids, milieu en economisch gebied. Het beheersen van de kosten en vergroten van de efficiëntie verloopt goed, het moderniseren van de structuur is echter een kwestie van veel langere termijn. Zowel op veiligheids als milieu gebied is het de EU gelukt in 2010 op de drie jaarlijkse Assemblee van ICAO goede resultaten te boeken.

Het beleid en de ambities ten aanzien van de veiligheid van de burgerluchtvaart in Nederland staan verwoord in de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid. De uitvoering van het aan de Beleidsagenda gekoppelde Actieprogramma 2005–2010 is in 2010 afgerond. Tevens is een start gemaakt met het – in nauw overleg met alle betrokken sector-organisaties – opstellen van een nieuwe Beleidsagenda en Actieprogramma 2011–2015.

Na de «vulkaanas crisis» zijn nationaal en internationaal initiatieven genomen om de ad hoc maatregelen te verankeren en de onderbouwing daarvan te bestendigen: het mogelijk maken van vliegen in beperkte concentraties vulkaanas.

In het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid naar aanleiding van het ongeval met het vliegtuig van Turkish Airlines in 2009 is een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan er één aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat is gericht, met betrekking op het toezicht op de luchtverkeersdienstverlening. Deze aanbeveling is overgenomen.

In 2010 is de Europese lijst met vliegverboden drie maal aangepast. Eén van de landen die op deze lijst staan is Indonesie. In 2009 en 2010 heeft Nederland technische assistentie geleverd aan Indonesie, teneinde bij te dragen aan een verbetering van het luchtvaartveiligheids-systeem in Indonesie. Dat heeft er mede toe geleid dat er nu zeven Indonesische luchtvaartmaatschappijen van deze lijst met vliegverboden afgehaald zijn en dat Garuda inmiddels weer naar Europa vliegt.

ICAO heeft in maart 2010 de «High Level Safety Conference» georganiseerd, waarbij de strategie voor verbetering van de luchtvaartveiligheid is uitgezet. Tijdens de ICAO Assemblee in 2010 is deze strategie bevestigd en verwerkt in de planning van ICAO voor de komende drie jaar. Belangrijke elementen hierin zijn de verdere invoering van veiligheidsmanagement in de luchtvaart, het verbeteren van de verzameling en bescherming van veiligheidsgegevens, het vervolg op het audit programma van ICAO, het bevorderen van regionale samenwerking bij veiligheidstoezicht en de verbetering van de veiligheid op startbanen.

Door EASA zijn voorstellen gedaan voor regelgeving voor brevetten voor piloten en voor luchtvaartmaatschappijen. Hier is kritisch op gereageerd en zijn verbetervoorstellen ingediend bij EASA. In december zijn de regels voor brevetten vastgesteld in het EASA comite. Tevens is EASA gestart met verdere uitbreiding van de bevoegdheden naar luchthavens en luchtverkeersdienstverlening, waarbij meegewerkt wordt aan het schrijven van deze voorstellen.

In Europa is een nieuwe verordening vastgesteld inzake onderzoek en preventie van ongevallen en incidenten in de burgerluchtvaart. Nederland heeft hier actief aan bijgedragen.

Het kabinet heeft eind 2010 besloten dat HGIS middelen ingezet kunnen worden voor het verwerven van de GSA of een alternatieve vestiging. De EU heeft besloten de GSA aan Praag toe te wijzen. Hierbij gaf een eerder besluit van de Europese Raad van 2003 over prioriteit voor nieuwe lidstaten in de toewijzing van agentschappen in veel landen de doorslag. De Europese Commissie heeft tegelijkertijd de schriftelijke toezegging gedaan om in Noordwijk een centrum te vestigen voor de prestaties van de Europese GNSS systemen. Tevens zal in Noordwijk een service centrum komen voor de tijd- en landmeetkunde functie van Galileo. Het betreft technisch hoogwaardige vestigingen met een omvang die gelijk is aan de huidige omvang van de GSA. Onderhandelingen over het vestigingsakkoord worden verder gevoerd.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Verbetering veiligheid luchtvaart

Ja

2. ICAO en EASA (HGIS)

Nee

3. Internationaal

Ja

4. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

5. Luchtvaartveiligheid BES

Ja

6. Galileo Supervisory Authority (HGIS)

Ja

Toelichting

  • 2. In 2010 is verder gewerkt aan de uitvoering van de verbeteracties uit het naar aanleiding van de ICAO audit (2008) opgestelde en door ICAO goedgekeurde Corrective Action Plan. In het najaar van 2010 is getoetst in hoeverre de verbeteracties op tijd uitgevoerd zijn. Met name verbeteracties waarbij meerdere partijen een bijdrage moeten leveren of waarbij er overeenkomsten tussen verschillende partijen opgesteld moeten worden, blijken vertraging op te lopen. Naar verwachting zullen de meeste acties in 2011 afgerond worden.

Meetbare gegevens

Verbetering veiligheid luchtvaart, internationaal

De Nederlandse commerciële luchtvaart en de commerciële luchtvaart van buitenlandse maatschappijen in Nederland maken integraal onderdeel uit van grotere internationale en mondiale luchtvaartsystemen.

De voor het EASA-luchtvaartsysteem en voor het mondiale luchtvaartsysteem berekende ongevallenratio’s zijn goede graadmeters voor de veiligheid van het Nederlandse systeem en voor de buitenlandse deelnemers aan het systeem.

Echter omdat het Nederlandse luchtvaartsysteem beperkt van omvang is, is ook de invloed van de Nederlandse overheidsinspanningen op de ongevallenratio’s beperkt. Het zijn derhalve kengetallen en geen indicatoren voor de effecten van het Nederlandse beleid.

Kengetal: Aantal fatale ongevallen per miljoen vluchten
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Ongevalsratio wereldwijd

0,85

0,63

0,65

0,60

0,59

0,69

Ongevalsratio EASA operators

0,24

0,16

0,16

0,17

0,18

0

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, februari 2011

Toelichting

In 2010 zijn wereldwijd 816 mensen omgekomen bij luchtvaartongevallen. Dit is iets minder dan het langjarige gemiddelde dat op 830 dodelijke slachtoffers per jaar ligt. Desondanks ligt de mondiale ongevalsratio iets hoger dan voorafgaande jaren. Dit betekent dat de trend dat de verbetering van de vliegveiligheid mondiaal stagneert zich in 2010 lijkt voort te zetten.

De ongevalsratio voor de EASA-operators ligt reeds jaren op een lager niveau en komt in 2010 op nul uit.

Een van de grote mondiale ongevallen in 2010 betrof de crash van de A330 van Afriqiyah Airways bij de nadering op de luchthaven Tripoli. Bij dit ongeval kwamen 103 mensen om, waarvan 70 Nederlanders.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

Kengetal: Aantal ernstige incidenten en ongevallen in Nederland en met Nederlandse luchtvaarttuigen in het buitenland

Vliegtuigtype

Aantal ongevallen

Ernstige indicenten

Dodelijke slachtoffers

(Zwaar)gewonden

 

2007

2008

2009

2010

2007

2008

2009

2010

2007

2008

2009

2010

2007

2008

2009

2010

Commerciële verkeersvluchten

3

0

1

1

18

7

8

13

0

0

9

0

3

0

66

1

Helikopters

1

3

1

3

1

2

1

0

0

1

0

4

2

0

0

1

Privé/Zakenluchtvaart

6

9

8

8

7

7

6

4

3

0

5

0

0

0

2

1

Zweefvliegtuigen

6

4

9

4

4

2

2

2

1

0

1

0

5

0

1

0

Hete luchtballon

0

1

1

1

1

1

0

0

0

0

0

0

1

1

1

2

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, februari 2011

Toelichting

De 70 dodelijke Nederlandse slachtoffers in Libië buiten beschouwing latend, liggen de cijfers voor 2010 voor het Nederlandse luchtvaartsysteem op een meerjarig gemiddeld niveau.

De ernstige incidenten bij de commerciële luchtvaart betreffen enkele incidenten in het luchtruim (onvoldoende separatie) tussen commerciële verkeersvliegtuigen en privé/recreatieve luchtvaarttuigen, het taxibaanincident op Schiphol (waarbij de taxibaan als startbaan is gebruikt), enkele vogelaanvaringen en een de-icing incident. Een aantal van deze incidenten is onderzocht door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid.

De enige dodelijke slachtoffers binnen de landsgrenzen zijn gevallen bij de crash van een helikopter op de Maasvlakte.

Indicator: Vergunningverlening en toezicht luchtvaart
 

prognose

2010

realisatie

2010

Vergunningverlening luchtvaart

  

– luchtvaart

18 000

14 371

   

Toezicht luchtvaart

  

– systeem/bedrijfsinspecties

435

405

– object/productinspecties

1 105

742

– thema inspecties

6

3

– convenanten

6

4

– CBR

1

1

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2011

Toelichting

Het aantal vergunningen is mede door de economische conjunctuur wat lager geweest. De inspecties zijn achtergebleven ten opzichte van de oorspronkelijke planning; in de loop van 2010 is de planning neerwaarts bijgesteld. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

33.04 Bescherming tegen moedwillige verstoring

Motivering

Om de beveiliging van het verkeers- en vervoersysteem te optimaliseren teneinde de maatschappelijke en economische aspecten van de logistieke functie van Nederland in Europa blijvend te waarborgen en te versterken. Nederland staat als open en internationaal gerichte samenleving immers bloot aan de internationale dreiging van het terrorisme.

Doelbereiking

Door de samenwerking met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) voor een adequaat beveiligingsniveau van de spoorweginfrastructuur (volledige aansluiting op het Alerteringssysteem van de NCTb) en het openbaar vervoer (eveneens aansluiting op het alerteringssysyteem, het cameraproject op grote stations) worden de veiligheidsrisico’s verkleind.

Bovendien zijn afspraken over de te nemen maatregelen in geval van toenemende dreiging vastgelegd. De verdere invulling van de veiligheidsmaatregelen voor stads- en streekvervoer is decentraal geregeld.

Het maatschappelijk effect is dat er bij dreigingen en aanslagen sneller en uniformer wordt opgetreden.

In 2010 zijn de mogelijkheden van kostenbeheersing in de beveiliging burgerluchtvaart onderzocht met nauwe betrokkenheid van relevante (sector)partijen. Onderzocht zijn de mogelijkheden, waarbij aanpassing van het rijksbeleid leidt tot directe reductie van de kosten (verlagen van verzekeringskosten voor de dekking van het terrorismerisico en het stroomlijnen van de maatregelen rondom hoge risico vluchten) en de mogelijkheden om door een verbetering van de samenwerking tussen alle betrokken partijen van overheid en bedrijfsleven het passagiers- en vrachtproces op luchthavens te optimaliseren. Daar komt bij dat aanscherping van de security eisen vaak tot kostenverhoging en een toenemende capaciteitsvraag leidt. In het onderzoek is derhalve ook rekening gehouden met nieuwe ontwikkelingen, zoals de introductie van de security scanners en apparatuur voor het detecteren van vloeistoffen. Het streven is dergelijke ontwikkelingen tegen aanvaardbare kosten uit te voeren, zonder daarbij afbreuk te doen aan het optimale beveiligingsniveau.

Voor de beveiliging scheepvaart en havens is voortgang geboekt door het creëren van een multimodale security Toolkit voor het vervoerend en verladend bedrijfsleven.

Beveiligingsbeoordelingen van landinwaarts gelegen havens met incidenteel zeescheep-vaartverkeer zijn goedgekeurd.

In 2010 is voor de transportsectoren een bijdrage geleverd aan het Europese programma voor de bescherming van Vitale Infrastructuur.

Een bijdrage is geleverd aan het European Programm for Critical Infrastructure Protection (EPCIP Programma).

Geparticipeerd is in de civiele NAVO Comités voor zeevaart, havens en landtransport.

Het onderzoek van RWS naar eventuele beveiligingsmogelijkheden voor de in beheer van Rijkswaterstaat zijnde vitale infrastructuur is in het afgelopen jaar geactualiseerd. Een beperkt aantal maatregegelen is inmiddels in eigen beheer uitgevoerd. Gelet op het lage dreigingsniveau en de beperkte middelen worden verder geen maatregelen meer uitgevoerd.

ProRail heeft IenM middels een brief uitgebreid geïnformeerd hoe via het project ATOS door NS en ProRail gezamenlijk invulling is gegeven aan het realiseren van maatregelen die leiden tot een verhoogd basisniveau van security op stations. Daarvoor is door IenM € 3 482 670 beschikt. Er zijn:

  • a. normen voor het basisniveau bepaald en risicostations geïnventariseerd;

  • b. De gap is in kaart gebracht tussen de nieuwe normen en de feitelijke situatie op de stations en

  • c. maatregelen zijn gedefinieerd en gerealiseerd om de stations op de nieuwe norm te brengen.

ProRail heeft voorts in 2010 het programma Security Spoor afgerond. Daarvoor is door IenM in totaal € 6,1 miljoen beschikt. Samenvattend zijn de belangrijkste resultaten van het programma Security op het spoor:

  • Volledige aansluiting op het Alerteringssysteem van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, als vitale sector voor «soft-target»-terrorisme

  • Preparatie van de incident managementorganisatie op basis van risicoanalyses voor IED- en CBRN-terrorisme en sabotage. Hierbij zijn de beschikbaarheid van middelen en repressieve procedure beschikbaar gemaakt en beoefend.

  • Er zijn awareness campagnes uitgevoerd om het security bewustzijn van de medewerkers te vergroten

  • De securityrisico’s zijn structureel en integraal opgenomen in het veiligheidsmanagement van ProRail, gelijk aan de aanpak voor safetyrisico’s.

  • Er is een Security Catalogus ontwikkeld voor het ontwerp van de basisvoorzieningen voor security voor alle assets (stations, emplacementen, gebouwen incl. technische installaties, tunnels, bruggen, baanvakken, viaducten, informatie personeel, bouwplaatsen)

De beleidsnota Security Spoor is als onderdeel van de Derde Kadernota voor de Railveiligheid in 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden en vastgesteld (TK 2010, 34 715, Derde Kadernota Railveiligheid.

In 2010 is onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) verder uitvoering gegeven aan het cameraproject op grote stations. Dit project bevindt zich in de testfase en is nagenoeg afgerond. In het kader van de aansluiting van de OV-bedrijven op het alerteringssysteem terrorismebestrijding zijn afspraken gemaakt over de te nemen maatregelen bij toenemende dreiging.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Beveiliging scheepvaart en zeehavens

Ja

2. Beveiliging luchtvaart

Ja

3. Beveiliging infrastructuur hoofdwegen

Ja

4. Beveiliging infrastructuur spoorwegen

Ja

5. Beveiliging openbaar vervoer

Ja

Meetbare gegevens

Vanwege het specifieke karakter van de beveiliging van onze infrastructuur en de mogelijke extra dreiging van het opnemen die een streefwaarde op dit punt kan hebben, zijn er geen specifieke indicatoren voor dit operationele doel geformuleerd.

Voor de beveiliging luchtvaart zijn in de begroting 2009 tevens geen meetbare gegevens opgenomen omdat de directe verantwoordelijk hiervoor in beginsel ligt bij de Minister van Justitie. Derhalve kan hier ook niet over worden verantwoord.

Beveiliging scheepvaart en zeehavens

In de Europese Security Richtlijn 65/2005 is bepaald dat alle zeehavens die havenfaciliteiten hebben die onder Verordening 725/2004 vallen, per 15 juni 2007 moeten beschikken over een op een havenveiligheidsbeoordeling (analyse)gebaseerd goedgekeurd havenbeveiligingsplan (voor de hele haven).

Indicator: Gehercertificeerde beveiligingsplannen voor de totale haven
 

Basiswaarde 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2012

Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen voor de totale haven

17

0

0

0

17

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, januari 2011

Toelichting

Alle zeehavenfaciliteiten die onder Verordening 725/2004 vallen, dienen sinds 1 juli 2004 te beschikken over een op een veiligheidsbeoordeling (analyse) gebaseerd goedgekeurd beveiligingsplan.

Indicator: Gehercertificeerde beveiligingsplannen voor schepen & havenfaciliteiten
 

Basiswaarde 2004

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2014

      

Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen schepen

0

0

700

0

700

Aantal gehercertificeerde beveiligingsplannen havenfaciliteiten

0

10

350 1

0

350

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, januari 2011

X Noot
1

cumulatief

Toelichting

Alle zeehavenfaciliteiten die onder Verordening 725/2004 vallen, dienen sinds 1 juli 2004 te beschikken over een op een veiligheidsbeoordeling (analyse) gebaseerd goedgekeurd beveiligingsplan. Per 1 januari 2010 waren alle betrokken beveiligingsplannen gehercertificeerd. Ondanks lichte fluctuaties in aantallen havenfaciliteiten en schepen (o.a. door fusies, overnames en faillissementen, of opstarten nieuwe bedrijven) is het aantal beveiligingsplannen globaal gelijk gebleven.

Vanwege het specifieke karakter van de beveiliging van onze infrastructuur en de mogelijke extra dreiging van het opnemen die een streefwaarde op dit punt kan hebben, zijn er geen specifieke indicatoren voor dit operationele doel geformuleerd.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Effectenonderzoek expost

Voortgang beleidsagenda Luchtvaartveiligheid

33.03

2010

2010

Zie toelichting

Voortgang beleidsagenda Luchtvaartveiligheid

Voor het jaar 2010 is geen afzonderlijke voortgangsrapportage uitgebracht in verband met de integrale herziening van de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid. In de nieuwe Beleidsagenda voor de periode 2011–2015 is een verantwoording opgenomen over alle in de Beleidsagenda 2005–2010 geformuleerde doelen.

34 Robuust mobiliteitssysteem van sterke nerwerken, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid

Algemene doelstelling

Robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en een goede bereikbaarheid realiseren.

Doelbereiking

Het aantal files is door het herstel van de wereldhandel en de economische groei na de crisis van 2008/2009 per saldo toegenomen. Vandaar dat er veel aandacht is uitgegaan naar uitbreiding en het robuuster maken van het wegennet. Dankzij de spoedaanpak en afgeronde MIRT-projecten (MIRT Projectenboek 2011) is in 2010 371 kilometer rijstrook voor het verkeer opengesteld (in 2009 nog 55 kilometer). Zonder openstelling van de projecten in 2010 zouden de files sterker zijn gegroeid.

De adviezen van de Commissie Elverding zijn al zo veel als mogelijk binnen projecten en verkenningen als nieuwe werkwijze toegepast. Zo worden hoofdwegennet en onderliggend wegennet in de MIRT-verkenningen nieuwe stijl als één samenhangend netwerk benaderd.

In 2010 is er op vele fronten ingezet op de ontwikkeling van een meer samenhangend en robuuster mobiliteitsnet. In 2010 zijn resultaten geboekt met het beter benutten van de weg en is dankzij maatregelen de doorstroming op de ring A10 fors verbeterd. De kwaliteit van vaarwegen is toegenomen met de uitvoering van verschillende MIRT-aanlegprojecten en de aanpak van het achterstallig onderhoud. Met de instemming van de Kamer van de voorkeursbeslissing voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), is de ambitie van spoorboekloos reizen in de brede Randstad in een nieuwe fase terechtgekomen. Datzelfde geldt voor de OV-chipkaart, waar nu in het gehele land mee gereisd kan worden, met uitzondering van de provincies Groningen en Drenthe en de regionale spoornetwerken. In 2011 moet de OV-chipkaart in heel Nederland te gebruiken zijn.

Na een stevige vervoersgroei van enkele jaren, kende 2010 een lichte daling van het treingebruik. De doorwerking van de economische teruggang en een aantal flinke incidenten, waaronder het winterweer van begin 2010, hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld.

Het kabinet heeft besloten dat er geen kilometerheffing komt, waarmee nagenoeg alle projecten met betrekking tot Anders Betalen voor Mobiliteit zijn komen te vervallen.

Maatschappelijke effecten

Een meer integraal mobiliteitsnetwerk dat aansluit op ruimtelijke clusters van wonen, werken en recreëren en meer keuzevrijheid biedt voor reizigers en verladers, creëert een betere bereikbaarheid. Dit draagt bij aan een grotere welvaart. Het terugbrengen van voertuigverliesuren door het realiseren van robuustere netwerken heeft een direct economisch effect. Daarnaast is een duurzame ontwikkeling van mobiliteit (schoon en zuinig, bewuste keuzes, inzet alternatieve brandstoffen) van belang voor het gebruik en leefbaarheid van de schaarse ruimte in Nederland.

Externe factoren

De economische conjunctuur heeft uiteenlopende effecten gehad op de verkeer- en vervoersontwikkeling. Zo nam de filedruk weer significant toe, maar daalde het treingebruik. Er is een duidelijk verband tussen verkeersomvang en congestie zichtbaar. Vandaar dat het beleid er op gericht is het mobiliteitssysteem robuuster en meer samenhangend te maken, zowel voor de OV-, als weggebruikers als het goederenverkeer. Met behulp van de crisis en herstelwet en de spoedaanpak zijn diverse projecten versneld opgepakt. De implementatie van de adviezen van de Commissie Elverding onder de vlag van «Sneller en Beter» ondersteunt dit proces.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

34. Betrouwbare netwerken, voorspelbare reistijden en een goede bereikbaarheid

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

95 993

90 002

68 630

213 508

68 851

64 090

4 761

 

748

Uitgaven

245 314

144 389

122 585

106 234

105 316

69 611

35 705

 

1 042

34.01 Netwerk weg

5 665

11 884

19 347

16 685

16 493

6 289

10 204

 

319

34.01.01 Alg.strategie- en beleidsontwikkeling

4 002

5 361

6 072

11 708

14 894

2 792

12 102

1

123

34.01.02 Beheer en onderhoud

34

73

133

136

140

88

52

2

0

34.01.03 Anders betalen voor mobiliteit

372

474

0

0

0

0

0

 

0

34.01.04 Benutting en aanleg van weginfrastructuur

631

3 369

10 831

2 403

908

629

279

 

252

34.01.05 Verkeersmanagement

  

0

0

0

0

0

 

0

34.01.06 Weginfrastructuur voor het goederenvervoer

626

845

628

442

551

770

– 219

 

– 56

34.01.07 Inspectie Verkeer en Waterstaat

0

1 762

1 683

1 996

0

2 010

– 2 010

3

0

34.02 Netwerk vaarwegen

2 272

2 228

2 157

2 236

2 272

2 257

15

 

16

34.02.01 Vaarweginfrastructuur

2 272

2 228

2 157

2 236

2 272

2 257

15

 

16

34.03 Netwerk spoor

86 713

76 968

50 610

44 038

51 907

38 858

13 049

 

980

34.03.01 Alg.strategie- en beleidsontwikkeling

1 547

1 190

1 861

1 034

1 328

696

632

4

109

34.03.02 Beheer cf. Spoorwegwet

620

680

755

746

753

663

90

 

46

34.03.03 Beheer overig

280

301

599

660

700

583

117

 

– 6

34.03.04 Vervoer cf. Concessiewet

84 159

74 060

46 582

40 768

49 006

36 066

12 940

5

– 1 106

34.03. 05 Vervoer overig

107

118

128

103

120

143

– 23

 

– 23

34.03.06 Kwaliteit spoorverbindingen goederenvervoer

0

19

0

0

0

0

0

 

0

34.03.07 Inspectie Verkeer en Waterstaat

0

600

685

727

0

707

– 707

6

0

34.04 Netwerk decentraal/regionaal vervoer

150 664

53 309

50 471

43 275

34 644

22 207

12 437

 

1 687

34.04.01 Alg.strategie- en beleidsontwikkeling

7 627

8 006

8 480

4 193

4 150

4 536

– 386

 

883

34.04.02 Samenwerking Rijk en decentrale overheden

1 359

10 046

3 677

768

1

0

1

7

1

34.04.03 Stim.dec.overh., bedrijfsleven en maatsch.org.

6 098

4 311

4 404

6 578

136

0

136

8

136

34.04.04 Stimulering martwerking OV

132 409

18 055

13 193

13 782

12 112

146

11 966

9

– 354

34.04.05 Stimulering toegankelijkheid OV

1 091

782

451

279

0

0

0

 

0

34.04.06 Stimulering martwerking Taxi

2 080

4 622

2 504

3 211

126

0

126

10

126

34.04.07 Inspectie Verkeer en Waterstaat

0

7 487

17 762

14 464

3 624

3 498

126

 

0

34.04.08 Regionale bereikbaarheid

   

0

6 237

10 439

– 4 202

11

1 161

34.04.09 Regionale OV-systemen

   

0

8 258

3 588

4 670

12

– 266

Van de totale uitgaven:

         

– Apparaatsuitgaven

10 292

11 795

13 762

15 187

17 248

7 569

9 679

  

– Baten-lastendiensten

5 302

17 511

26 207

22 022

8 786

8 521

265

  

– Restant

229 720

115 083

82 616

69 025

79 282

53 521

25 761

  

34.09 Ontvangsten

5 316

6 490

3 245

988

550

98

452

13

452

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillen in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door kosten implementatie Cie Elverding (€ 6,2 mln.), inhuur Projectbureau wegen (€ 2,5 mln.) en realloctie RWS-budgetten (€ 2 mln.) welke niet waren voorzien in de ontwerpbegroting. (Div.: hogere kosten ambtelijk personeel (€ 1,5 mln.). Zie ook bij 2.

X Noot
2

Dit betreft een mutatie naar aanleiding van een wijziging in de toerekening van de kosten van ambtelijk personeel.

X Noot
3

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
4

Dit betreft een mutatie naar aanleiding van een wijziging in de toerekening van de kosten van ambtelijk personeel.

X Noot
5

De hogere uitgaven ten opzichte van de ontwerpbegroting hebben hoofdzakelijk betrkking op uitgaven voor de projecten internet in de trein (€ 10 mln) en Actieplan groei op het spoor (€ 4 mln).

X Noot
6

De bijdragen aan de Inspectie van Verkeer en Waterstaat zijn binnen de IenM begroting herschikt. Hiermee wordt beter aangesloten op de activiteiten van de Inspectie, waar de focus met name op veiligheid is gericht. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
7

Het betreft hier een verschil door afronding.

X Noot
8

Dit betreft diverse (kleine) uitgaven in het kader van mobiliteitsonderzoek die hier worden verantwoord.

X Noot
9

De uitgaven betreffen kosten in het kader van de invoering chipcard. Deze kosten zijn gemaakt voor Migratieplan TLS, communicatie- en organisatiekosten, onderzoek naar opbrengstneutraliteit en de commissie Dubbel opstaptarief chipcard. De uitgaven zijn gefinancierd uit IF 14 Regionaal/lokale infra.

X Noot
10

De uitgaven hebben betrekking op een meting naar de kwaliteit in het contractvervoer.

X Noot
11

Het betreft hoofdzakelijk minder uitgaven in kader van subsidies Agentschap NL, multimodale reisinformatie en Mobiliteitsmanagement.

X Noot
12

Het betreft voornamelijk uitgaven voor extra WROOV-onderzoek door vertraging van de invoering van de chipcard en taxiconvenant Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.

X Noot
13

De hogere ontvangsten worden hoofdzakelijk veroorzaakt door bijdragen in het Handboek Contractvervoer en ontvangsten voor subsidie CG-Raad.

34.01 Netwerk weg: reistijden over de weg betrouwbaar en acceptabel maken

Motivering

Om goede bereikbaarheid van de economische kerngebieden, mainports en stedelijke netwerken in Nederland te realiseren, om de economische schade door onbetrouwbaarheid en files te beperken en om de reistijd van deur tot deur waar nodig te verbeteren.

Doelbereiking

Het aantal files is door het herstel van de wereldhandel en de economische groei na de crisis van 2008/2009 per saldo toegenomen. Zonder openstelling van de projecten in 2010 zouden de files sterker zijn gegroeid. Naast deze projecten heeft de beleidsontwikkeling in 2010 een impuls gekregen. Er is gestart met een tweede herijking van de Nota Mobiliteit, de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA).

De doelbereiking voor 2010 ziet er als volgt uit:

  • Het jaarreistijdverlies in files is uitgekomen op 45,9 miljoen voertuigverliesuren, een stijging van 6,7% ten opzichte van 2009. Zowel lokale invloeden zoals werkzaamheden, openstellingen en het slechte weer in december, als (inter)nationale invloeden, zoals de opleving van de economie en de wereldhandel, hebben hieraan bijgedragen;

  • In 2010 is mede door een aantal nieuwe wettelijke regimes 370 km voor het verkeer opengesteld (2009: 55 km);

  • Het traject knooppunt Deil (A15)-knooppunt Hintham (A59) op de A2 heeft een grote bijdrage gehad aan de vermindering van het reistijdverlies door openstelling van de A2 Zaltbommel–Maasbrug en de Rondweg Den Bosch. Het traject knooppunt Pr. Clausplein (A4)–knooppunt Gouwe (A20) op de A12 heeft ook een grote bijdrage gehad aan de vermindering van het reistijdverlies door openstelling van de spitsstroken op de A12.

In juni 2010 zijn met de Kamer de hoofdlijnen van de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse (NMCA) gedeeld (TK 2009–2010, 31 305, nr. 180 ). Dit is een indicatief inzicht in de nationale bereikbaarheidsproblematiek op middellange (2020) en lange (2028) termijn. Voor het voorjaar 2011 is de Kamer een gebiedsuitwerking van de NMCA en een beleidsactualisatie toegezegd.

  • Het Kabinet heeft in de Beleidsbrief Infrastructuur en Milieu van 26 november 2010 de hoofdlijnen gepresenteerd van de agenda voor het duurzaam versterken van onze ruimtelijk-economische structuur in deze kabinetsperiode.

    In de verantwoording van het Infrastructuurfonds (artikel 12.02) is de inzet voor het beheer en onderhoud in 2010 beschreven.

    Zie onderstaande tabellen inz. wegprojecten en (ontwerp-)tracébesluiten.

  • In 2010 is de implementatie van de adviezen van de Commissie Elverding verder vormgegeven. In de projecten en met name de verkenningen is al zo veel als mogelijk de werkwijze toegepast. Daarnaast is in 2010 een wetsvoorstel voor wijziging van de Tracéwet naar de Tweede Kamer gestuurd, waarmee de adviezen wettelijk worden verankerd.

  • Het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet worden in de MIRT-verkenningen nieuwe stijl en de projecten uit het maatregelenpakket voor een betere benutting van de weg als één samenhangend netwerk benaderd. In 2010 zijn resultaten geboekt met het Actieprogramma wegen eerste tranche voor een betere benutting van de weg op basis van het Beleidskader Benutten. De volgende onderdelen zijn gerealiseerd:

    • 2 reconstructies van aansluitingen;

    • Aanpassing aan een invoegstrook;

    • 16 informatie panelen (DRIP’s).

  • Markt en overheden zijn samengebracht in een strategisch beraad, waarbij in gezamenlijkheid de potentie van de markt om op het gebied van reis- en verkeersinformatie een eigenstandige bijdrage te leveren wordt uitgewerkt. Het advies hierover staat voor eind volgend jaar gepland. Hiermee is een belangrijke stap gezet voor verdere ontwikkeling van in-car systemen en dynamische route informatie.

  • De Verkeersonderneming in Rotterdam draaide in 2010 op volle toeren. De proef voor Sturend verkeersmanagement op de zuidelijke ringweg van Amsterdam heeft meer voorbereidingstijd nodig en zal in 2011 van start gaan.

    Succesvolle elementen uit het project FileProof zijn opgenomen in het reguliere proces van Rijkswaterstaat. Uit de eerste fase van de evaluatie van de maatregelen ter verbetering van de doorstroming op de A10 blijkt dat het aantal verliesuren op de ring A10 op een gemiddelde werkdag met ruim 10% is afgenomen.

  • Over de voortgang van Randstad Urgent is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 10 september 2010 (TK 2009–2010, 31 089, nr. 75).

  • In totaal zijn er 21 Tracé- en Wegaanpassingsbesluiten genomen (2009: 16) en 20 ontwerpbesluiten (2009: 15). Het gaat hier zowel om de spoedaanpakprojecten (13 besluiten) als om de reguliere MIRT projecten. Over de vooruitgang van de projecten is de Tweede Kamer via de voortgangsrapportage (in het voorjaar en in de bijlage van het MIRT-projectenboek) geïnformeerd.

  • Van de 30 spoedaanpakprojecten is de besluitvorming voor 27 spoedaanpakprojecten afgerond, zijn er 20 schoppen de grond in gegaan en zijn er 7 spoedaanpakprojecten opengesteld.

  • Ook bij een groot aantal andere MIRT-projecten zijn nieuwe fasen in het besluitvormingsproces bereikt, zoals het tracébesluit A4 Delft–Schiedam en A74 Venlo en het ontwerp tracébesluit A1/A6/A9 Schiphol–Amsterdam-Almere. Er zijn 8 MIRT-projecten (niet spoedaanpak) opgeleverd en van 1 project is de realisatie gestart.

  • In 2010 is mede door een aantal nieuwe wettelijke regimes 371 km rijstrook voor het verkeer opengesteld (2009: 55 km).

Verkeersmanagement valt onder benutting en aanleg van weginfrastructuur.

Het goederenvervoer over de weg stelt vanuit zijn unieke karakter specifieke eisen aan de kwaliteit en beschikbaarheid van weginfrastructuur.

In december is het Actieprogramma Stedelijke Distributie naar buiten gebracht met daarin de ambitie van de Ambassadeur Stedelijke Distributie, dat eind 2011 in alle gemeenten met meer dan 65 000 inwoners en met grote goederenvolumes, het gemeentebestuur en bedrijfsleven zich via samenwerking inzetten voor het verbeteren van de stedelijke distributie. Het motto van de aanpak luidt: Landelijke aanpak voor Lokaal maatwerk, «Noodzaak en kansen; de vrijblijvendheid voorbij». De ambassadeur Stedelijke Distributie zal rapporteren over de voortgang van deze aanpak.

In 2010 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderzoek laten doen naar capaciteit en kwaliteit van verzorgingsplaatsen. Hieruit blijkt onder andere dat er onvoldoende capaciteit is voor het parkeren van vrachtauto’s op een aantal internationale transportcorridors (met name A67, A1, A4 zuid, A7 en A15). Mede op basis van deze uitkomsten zal in 2011 een plan worden uitgewerkt om de gewenste capaciteit en kwaliteit van verzorgingsplaatsen te verbeteren.

Ten slotte is een project in gang gezet dat er toe moet leiden dat in 2012 een geactualiseerd regime van statische inhaalverboden voor vrachtwagens kan worden ingesteld.

In 2010 zijn de volgende ontwerp en definitieve besluiten vastgesteld. Het gaat hier om de spoedaanpakprojecten en de reguliere MIRT-projecten.

Besluiten genomen in 2010

Tracébesluiten: 13

Ontwerp- tracébesluiten: 17

A2 Oudenrijn–Everdingen *

A1/A6/A9 Schiphol–Amsterdam–Almere

A2 Passage Maastricht

A2 Meerenakkerweg

A2 Leenderheide–Valkenswaard*

A2 Oudenrijn–Everdingen*

A4 Delft–Schiedam

A2 Passage Maastricht

A12 Woerden–Oudenrijn*

A2 Den Bosch–Eindhoven*

A12 Gouda–Woerden*

A4 Dinteloord–Steenbergen

A12 Maarsbergen–Veenendaal*

A4 Delft–Schiedam

A15 Maasvlakte–Vaanplein

A12 Woerden–Oudenrijn*

A29 Vaanplein–Barendrecht

A12 Gouda–Woerden*

A50 Ewijk–Valburg

A12 Ede–Grijsoord

A58 Eindhoven–Oirschot*

A12 Zoetermeer–Zoetermeer Centrum

A74 Venlo

A27 Lunetten–Rijnsweerd*

N31 Haak om Leeuwarden

A27/A1 aansluiting Utrecht Noord-Knooppunt Eemnes-Aansluiting Bunschoten-Spakenburg

 

A29 Knooppunt Vaanplein–Aansluiting Barendrecht

 

A 58 Eindhoven–Oirschot (gewijzigd ontwerp- tracébesluit)*

 

N11 Leiden/Zoeterwouden – Alphen aan de Rijn

 

N61 Hoek–Schoondijke

Wegaanpassingsbesluiten: 8

Ontwerp wegaanpassingsbesluiten: 3

A1 ’t Gooi*

A2 Maasbracht–Geleen*

A2 Maasbracht–Geleen*

A9 Alkmaar–Uitgeest*

A4 Badhoevedorp–Nieuwe Meer*

A27 Everdingen–Lunetten*

A9 Alkmaar–Uitgeest*

 

A9 Velsen–Raasdorp*

 

A9 Raasdorp–Badhoevedorp*

 

A10 Nieuwe Meer-Amstel*

 

A27 Everdingen–Lunetten*

 

Richtlijnen: 1

Geluidsplan: 1

A12 Zoetermeer oost- Zoetermeer Centrum

A50 Arnhem-Beekbergen

X Noot
*

Spoedaanpak projecten

In 2010 zijn niet alleen besluiten genomen over wegen, ook zijn op een aantal plaatsen wegprojecten gestart en/of opgeleverd (zie onderstaande tabel). In 2010 is ruim 371 kilometer aan nieuwe rijstroken opgeleverd. In 2009 was dit nog 55 kilometer.

Opgeleverde projecten

Gestarte en opgeleverde projecten

Gestarte projecten

A2 Holendrecht–Maarssen 2x5 *1

A2 Leenderheide–Valkenswaard*2

A1 Watergraafsmeer–Diemen*

A12 Gouda– Woerden*

A2 Holendrecht–Oudenrijn1

A12 Woerden–Gouda*

A1/A6 Diemen–Muiderberg-Almere Stad West Oostbaan*

A12 Utrecht–Bunnik*

A2 Everdingen–Deil

A12 Woerden–Oudenrijn*3

A2 Maasbracht–Geleen*

A12 Maarsbergen–Veenendaal*

A2 Zaltbommel–Empel

A58 Eindhoven–Oirschot*2

A2 Passage Maastricht

A12 Bunnik–Driebergen*

A2 Rondweg Den Bosch

 

A4 Dinteloord–Bergen op Zoom 4

A12 Drieberen–Maarsbergen*

A2 Tangenten Eindhoven

 

A4 Badhoevedorp–Nieuwe Meer*

A27 Everdingen–Lunetten*

A4 Burgerveen–Leiden (noordelijk deel)

 

A9 Velsen–Raasdorp*

A28 Hattemerbroek–Lankhorst*

A7 Rondweg Sneek

 

A9 Raasdorp–Badhoevedorp*

A50 Valburg–Grijsoord

A9 Holendrecht–Diemen*

 

A9 Alkmaar–Uitgeest*

A50 Ewijk–Valburg

A12 Utrecht–West aansluitingen

 

A10 Nieuwe Meer–Amstel*

A74 Venlo 

N34 Omleiding Ommen 5

  

N50 Ramspol–Ens*

N57 Rondweg Middelburg, excl. Veere

   
X Noot
*

Spoedaanpak projecten

X Noot
1

Door problemen met de tunneltechnische installaties zal het project gefaseerd worden opengesteld.

X Noot
2

Door een bijstelling van de planning van de aannemer kon het project eerder worden opengesteld.

X Noot
3

Het project is gestart onder Groot Onderhoud waardoor het nog in 2010 kon worden opengesteld.

X Noot
4

Het deelll waarvoor het tracébesluit onherroepelijk is, is gestart; het overige deel zal medio 2011 starten.

X Noot
5

Dit project is in 2010 opengesteld en in 2011 is de herinrichting van de bestaande N34 gereed.

 

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1.

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

ja

2.

Beheer en onderhoud

ja

3.

Anders Betalen voor Mobiliteit

nee

4.

Benutting en aanleg van weginfrastructuur

ja

5.

Verkeersmanagement

ja

6.

Weginfrastructuur voor het goederenvervoer

ja

Toelichting.

  • 3. Na de controversieel-verklaring onder het kabinet Balkenende-IV van het project Anders betalen voorMobiliteit op 11 maart 2010 zijn alle activiteiten ten aanzien van het project opgeschort (certificering en aanbesteding) of stopgezet, met uitzondering van de mobiliteitsprojecten, de besprekingen in internationaal verband met betrekking tot EETS (European Electronic Toll Service) en de halfjaarlijkse voortgangsrapportages. In het regeerakkoord is opgenomen dat er geen kilometerheffing komt. Op basis daarvan zijn de allerlaatste stappen gezet voor de stopzetting van het project ABvM. De eindevaluatie, zoals bedoeld in artikel 15 van de Regeling Grote Projecten (RGP) zal na gereedkomen in het voorjaar van 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Meetbare gegevens

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

De meetbare gegevens voor dit product zijn bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten zijn gericht op zowel Beheer en onderhoud, Anders Betalen voor Mobiliteit, Verkeersmanagement, Benutting en aanleg van weginfrastructuur en Weginfrastructuur voor het goederenvervoer zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Beheer en onderhoud

De meetbare gegevens 2010, zoals de prestatie-afspraken, de specificatie van het areaal en de oppervlakte van het wegdek staan vermeld in artikel 12.02 van het jaarverslag van het Infrastructuurfonds.

Benutting en aanleg van weginfrastructuur, weginfrastructuur voor het goederenvervoer

Indicator: Acceptabele reistijd

Indicator

Basiswaarde 2000

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2020

Een acceptable reistijd: percentage trajecten waar streefwaarde wordt gehaald

89%

80%

80%

84%

83%

100%

Bron: Rijkswaterstaat/DVS 2011

Toelichting

De reistijd op een traject is acceptabel als de reistijd in de spits maximaal 1,5x de reistijd buiten de spits is (referentiesnelheid 100 km/uur). Op stedelijke ringen is de streefwaarde maximaal 2x de reistijd in de spits.

Er zijn 188 trajecten (alle autosnelwegen binnen het hoofdwegennet). Hiervan zijn er 82 trajecten onbemeten. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de streefwaarde omdat dit de minst drukke trajecten zijn.

Voor de bepaling van de streefwaarde wordt verwezen naar de Nota Mobiliteit.

Het beoogde doel in 2020 is dat op alle trajecten (100%) de reistijd voldoet aan de streefwaarden uit de Nota Mobiliteit. In 2010 geldt dat voor 83% van de trajecten. Door de toename van het reistijdjaarverlies is het percentage trajecten waar de streefwaarde gehaald wordt met 1% afgenomen ten opzichte van 2009. Het verdere bouwprogramma uit het MIRT projectenboek 2011 zorgt voor verhoging van het percentage trajecten. De invoering van Anders Betalen voor Mobiliteit (ABvM) is sinds het Regeerakkoord geen onderdeel meer van het beleid.

Indicator: Voertuigverliesuren

Indicator

2006

2007

2008

2009

Realisatie 2010

Streefwaarde 2020

Voertuigverliesuren in files, index 2000 = 100 1

143

157

158

140

149

60

Bron: Rijkswaterstaat/DVS, 2011

X Noot
1

Het Rijk heeft de ambitie de filezwaarte (in voertuigverliesuren) op het hoofdwegennet in 2020 terug te brengen tot het niveau van 1992. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de Nota Mobiliteit aangeven dat ook op deze doelstelling moet worden gestuurd.

Toelichting

De stijging van het aantal voertuigverliesuren in files in de afgelopen jaren is in de Nota Mobiliteit verwacht. Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) verwacht voor de periode 2011–2015 een verdere stijging van 16% t.o.v. het niveau in 2010. Hierbij is het uitgangspunt dat de MIRT projecten uit het projectenboek 2011 in de periode gerealiseerd worden. Zonder deze projecten zouden files in de periode 2011–2015 32% toenemen.

Verkeersmanagement

Indicator: Betrouwbaarheidpercentage hoofdwegennet (HWN)
 

Basiswaarde 2000

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde 2020

Percentage trajecten waar de verplaatsing in de spits op het HWN op tijd is 1

94%

90%

90%

92%

91%

95%

Bron: Rijkswaterstaat DVS, 2011

X Noot
1

«Op tijd» wil zeggen op langere afstanden (boven 50 km) maximaal 20% vroeger of later dan de verwachte reistijd, en op korte afstanden maximaal 10 minuten korter of langer dan de verwachte reistijd op een bepaald tijdstip van de dag. Het werkelijke percentage zal iets hoger liggen dan in de tabel gepresenteerd, omdat de tabel betrekking heeft op de 106 trajecten in de Randstad, Gelderland en Noord-Brabant. De overige 82 trajecten zijn onbemeten en daarom niet in de betrouwbaarheidscijfers opgenomen. Deze 82 trajecten zijn het minst druk en daardoor het meest betrouwbaar.

Toelichting

Het beoogde doel in 2020 is dat 95% van de ritten «op tijd» afgewikkeld wordt. In 2010 geldt dat 91% van de ritten op tijd is, 1% minder dan in het jaar 2009. De toename van het reistijdjaarverlies in files met 6,7% is hiervan de directe oorzaak; hoe meer files hoe onbetrouwbaarder de reistijd. Het bouwprogramma uit het MIRT projectenboek 2011 zorgt voor een verbetering van de betrouwbaarheid.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

realisatie 2010

12 Hoofdwegennet

3 269 934

Belastinguitgaven

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € 1 000)

Omschrijving

realisatie 2010

Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer)

753

34.02 Netwerk Vaarwegen: Reistijden over het water betrouwbaar en voorspelbaar maken

Motivering

Om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden, mainports en binnenhavens in Nederland te realiseren en om de economische schade door onbetrouwbaarheid te beperken. Dit overeenkomstig de doelstelling uit de Nota Mobiliteit (TK 2004–2005, 29 644, nr. 6).

Doelbereiking

Om bovenstaande lange termijn doelstelling te bereiken worden de gesignaleerde infrastructuurknelpunten gefaseerd onderzocht en aangepakt via het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT).

De kwaliteit van vaarwegen is toegenomen door de uitvoering van verschillende MIRT-aanlegprojecten en de aanpak van het achterstallig onderhoud. Voor meer inzicht in de uitvoering van die projecten in 2010 wordt verwezen naar de verantwoording over artikel 15 van het Infrafonds en het MIRT-projectenboek.

In het kader van het Project PLATINA is de Europese TEN-coördinator ondersteund bij haar werk om knelpunten in het Trans Europese Netwerk van vaarwegen op te heffen.

De investeringen hebben met name betrekking op de investeringen in binnenhavens en dynamisch verkeersmanagement.

  • In 2010 is er op het gebied van binnenhavens uitvoering gegeven aan de eerder bestuurlijk toegekende quick win projecten. In 2010 zijn er 27 projecten beschikt voor een totaalbedrag van € 43 mln. Sinds 2009 zijn er nu in totaal 61 projecten beschikt voor een totaal bedrag van € 82 mln. In 2010 zijn er vijf projecten opgeleverd, waaronder verbeteringen in de haven van Smallingerland, uitdieping van de haven van Roermond en de uitbreiding van de containerterminal te Hengelo. De uitvoering wordt voortgezet in de periode tot en met 2013;

  • In 2010 is de quick winregeling geëvalueerd. De Tweede Kamer is hierover begin 2010 geïnformeerd. Dankzij de quick wins is er tot 2020 voldoende capaciteit om de verwachte groei in vervoer op te vangen. Aanbevolen werd de resterende middelen in te zetten op een beperkt aantal projecten die het landelijk netwerk van binnenhavens en terminals kan versterken;

  • In 2010 heeft het kabinet € 100 mln uit het Fonds Economische Structuurversterking vrijgemaakt voor een pakket aan maatregelen waarmee een impuls wordt gegeven aan het dynamisch verkeersmanagement op de hoofdvaarwegen. Het betreft de aanpak van knelpunten in het verkeerssysteem voor de binnenvaart vanuit en naar de Tweede Maasvlakte. De maatregelen zijn vooral gericht op het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen de diverse partijen en transparantie in de transportketen. Uiterlijk eind 2013 dienen de maatregelen te zijn uitgevoerd.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Vaarweginfrastructuur

Ja

Meetbare gegevens

Vaarweginfrastructuur

Om de effectiviteit van het vaarwegenbeleid te meten wordt sinds enige jaren de indicator «betrouwbaarheid reistijd vaarwegen» uitgewerkt. Deze indicator zal gevuld worden met gegevens over o.a. onderhoudsregime, verkeersmanagement, informatievoorziening naar de gebruiker, beschikbaarheid van ligplaatsen, passagetijd sluizen en bruggen. Veel van deze gegevens komen pas beschikbaar na invoering van River Information Services op de Nederlandse vaarwegen, inclusief het uitrusten van alle schepen met AIS transponders.

Als eerste stap is de indicator «passeertijd sluizen» uitgewerkt. De «passeertijd sluizen» is een absolute normtijd die voor elke sluis afzonderlijk is bepaald. Elk type vaarweg correspondeert met een te realiseren percentage passages. Dit normpercentage biedt inzicht in het percentage schepen dat is gepasseerd binnen de normtijd.

Indicator: Passeertijd sluizen
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Hoofdtransportas

63%

75%

80%

68%

Hoofdvaarweg

84%

85%

75%

81%

Overige vaarweg

92%

90%

70%

88%

Bron: Rijkswaterstaat/Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS), februari 2011

Toelichting

De gerealiseerde passeertijden op de Hoofdtransportassen (HTA) voldoen in 2010 niet aan de streefwaarden (68% i.p.v. 80%). Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de slechte score van de Volkeraksluizen bij Zuid-Holland en Sluizen Terneuzen bij Zeeland. Alhoewel nog enkele verbeteracties mogelijk zijn en in 2011 zullen worden uitgevoerd, wordt verwacht dat de prestaties door het vermoede capaciteitsgebrek bij de Volkerak niet significant zullen verbeteren. Voor beide sluizen lopen inmiddels verkenningen. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren overall gezien wel ruim voldoende.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

realisatie 2010

IF 15 Hoofdvaarwegennet

848 903

34.03 Netwerk Spoor: Betrouwbaarheid en capaciteit van het spoornetwerk vergroten

Motivering

Om de kerntaak van het spoor goed uit te voeren: het betrouwbaar vervoeren van grote aantallen mensen in de spits van, naar en binnen stedelijke netwerken, het bijdragen aan de bereikbaarheid van alle landsdelen per spoor en het betrouwbaar vervoeren van goederen op internationale spoorcorridors. In de afgelopen kabinetsperiode had het kabinet de ambitie het personenvervoer per trein met 5% per jaar te laten groeien.

Doelbereiking

Voor Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) is in juni 2010 door het kabinet een voorkeursbeslissing genomen. Wat betreft de ambitie van spoorboekloos reizen in de brede Randstad betreft dit een zogeheten maatwerk 6/6 variant: elke tien minuten een Intercity en een Sprinter op de drukste corridors. Daarnaast gaat de voorkeursbeslissing in op het maximaal benutten van de Betuweroute voor het railgoederenvervoer en de spreiding van goederentreinen over een aantal routes ten noorden van de Betuweroute.

De voorkeursbeslissing is behandeld in een Algemeen Overleg met de Tweede Kamer. Dit heeft geleid tot een aantal moties met aanvullende aandachtspunten voor de volgende fase van de PHS planstudies.

De ambitie 5% groei van het personenvervoer per trein, zoals als doelstelling opgenomen in de begroting 2010, is in 2010 niet gerealiseerd. In de eerste helft van 2010 zijn 1,2% minder reizigerskilometers gereden. Zie verder de toelichting.

De concessie voor het vervoer op het hoofdrailnet is tot 1 januari 2015 in handen van de NS. De prestaties waar de NS jaarlijks aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Vervoerplan 2010.

In 2010 heeft de minister handhavend opgetreden tegen NS wegens het niet behalen van een van de key prestatie-indicatoren (KPI’s; gereden treinen) in 2009. Voor het Actieplan 5% groei op het spoor is in de Midterm Review (februari 2010) teruggeblikt op de resultaten in de afgelopen twee jaar. Op basis van de Midterm Review is een vernieuwd Actieplan opgesteld. Voor 2010 is voor het eerst in jaren sprake van een daling van het aantal reizigerskilometers per spoor. Na een vervoersgroei van 3% in 2007, 4,1% in 2008 en 0,8% in 2009 zijn er voor de eerste helft van 2010 1,2% minder reizigerskilometers gereden ten opzichte van dezelfde periode ervoor. Verklaring hiervoor zijn de economische ontwikkelingen en een aantal flinke incidenten zoals het winterweer begin 2010.

  • Het wetsvoorstel met betrekking tot de implementatie van het derde Spoorpakket is in 2010 door de Tweede Kamer aanvaard. Het ligt nu voor in de Eerste Kamer. De onderliggende wetgeving is in voorbereiding en zal medio 2011 samen met de wetswijziging in werking treden. Daarmee zal de richtlijn liberalisering grensoverschrijdend personenvervoer, de richtlijn certificering machinisten en de passagiersrechtenverordening volledig geïmplementeerd zijn.

  • Het bestaande spoornet vertegenwoordigt een groot maatschappelijk geïnvesteerd kapitaal. Instandhouding daarvan is de eerste prioriteit. Met de beheerconcessie heeft ProRail tot1 januari 2015 de zorg gekregen voor een doelmatig en doeltreffend beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur.

    In 2010 heeft ProRail uitvoering gegeven aan het Beheerplan 2010. Onderdeel daarvan zijn het reguliere onderhoud, de geplande vervangingsinvesteringen, de maatregelen uit de tweede fase herstelplan en de uitvoering van een aantal belangrijke functiewijzigingsprogramma’s zoals toegankelijkheid en ruimte voor de fiets. In het Beheerplan 2010 zijn de in 2010 te realiseren prestaties afgesproken.

    Naar aanleiding van het winterweer in december 2009, heeft ProRail in aanvulling op het Beheerplan een aantal extra maatregelen getroffen voor het winterhard maken van het spoor. Dit betreft met name het vervangen en aanbrengen van verwarming bij 2 300 wissels.

    In het vierde kwartaalrapport 2010 heeft ProRail gemeld dat alle afgesproken prestaties uit het Beheerplan 2010 zijn gerealiseerd met uitzondering van de reizigerstevredenheid ten aanzien van «reisinformatie bij ontregelingen». Deze is mede als gevolg van de grote verstoringen in november (brand verkeersleidingspost Utrecht) en december 2010 (winterweer) onder de norm gebleven.

  • De concessie voor het vervoer op het hoofdrailnet is tot 1 januari 2015 in handen van de NS. De prestaties waar de NS jaarlijks aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Vervoerplan 2010.

  • In 2010 heeft de minister handhavend opgetreden tegen NS wegens het niet behalen van een van de key prestatie-indicatoren (KPI’s; gereden treinen) in 2009.

  • Voor het Actieplan 5% groei op het spoor is in de Midterm Review (februari 2010) teruggeblikt op de resultaten in de afgelopen twee jaar. Op basis van de Midterm Review is een vernieuwd Actieplan opgesteld. Voor 2010 is voor het eerst in jaren sprake van een daling van het aantal reizigerskilometers per spoor. Na een vervoersgroei van 3% in 2007, 4,1 % in 2008 en 0,8% in 2009 zijn er voor de eerste helft van 2010 1,2% minder reizigerskilometers gereden ten opzichte van dezelfde periode ervoor. Verklaring hiervoor zijn de economische ontwikkelingen en een aantal flinke incidenten zoals het winterweer begin 2010.

  • De High Speed Alliance (HSA) heeft met de Staat een concessie-overeenkomst gesloten op grond waarvan zij het unieke recht hebben om nationaal personen over de HSL te vervoeren.

    Met HSA is afgesproken dat 1 juli 2009 de Aanvangsdatum voor de concessie is. Voor die datum is dan ook de concessie-overeenkomst omgezet in een concessie conform de Wet Personenvervoer 2000. Deels is de concessie-overeenkomst blijven bestaan.

    Het daadwerkelijke vervoer over de HSL is gestart in september 2009. HSA is toen éénmaal per uur op werkdagen tussen Amsterdam en Rotterdam gaan rijden. Met ingang van 12 april 2010 is deze dienst ook in de weekenden aangeboden. Op 4 oktober 2010 is HSA op doordeweekse dagen 2 keer per uur Amsterdam – Rotterdam gaan rijden. Vanaf 12 december 2010 wordt ook in de weekenden en op feestdagen twee ker per uur Amsterdam – Rotterdam gereden.

    In december 2009 is het vervoer over de HSL uitgebreid met de Thalys tussen Amsterdam en Parijs. Deze trein is toen 7 keer per dag gaan rijden. Gedurende 2010 is het aantal Thalyssen per dag geleidelijk uitgebreid tot 10 Thalyssen per dag (8 vanaf april 2010, 9 vanaf september 2010 en 10 vanaf december 2010).

    Er is in 2009 geen concessie voor tijdelijk vervoer afgegeven, omdat meteen vanaf de Aanvangsdatum onder de definitieve concessie gereden wordt.

    Gelet op het feit dat HSA nog niet beschikt over het definitieve materieel (de AnsaldoBreda treinen) en er binnenslands met tijdelijk materieel wordt gereden (lagere snelheid, minder comfort en nog geen volledige dienstregeling) zijn met hen afspraken gemaakt over het niet-handhaven van bepaalde verplichtingen uit de concessie.

  • Voor het optimaliseren van het gebruik van de Betuweroute wordt onder meer de planstudie corridor Rotterdam – Genua uitgevoerd. Deze planstudie is gericht op realisatie van het derde spoor bij Zevenaar en het opheffen van overgangen tussen verschillende systemen voor beveiliging en voltage. In 2010 is voor het derde spoor de Tracéwetprocedure gestart, evenals de m.e.r.-procedure.

  • Met het beleidskader spoorgoederenknooppunten (augustus 2010) is daarnaast de beleidsmatige inzet voor de verdere ontwikkeling van laad- en losplaatsen (railterminals) vastgelegd. Uitgangspunt is een bottum up benadering, waarbij IenM een bijdrage kan leveren aan initiatieven van marktpartijen en decentrale overheden.

In 2010 heeft de IVW zich gericht op veiligheidsattesten spoorwegondernemingen, bedrijfsvergunningen spoorwegondernemingen, inzetcertificaten spoorvoertuigen, verklaringen geen bezwaar spoorvoertuigen en verklaringen regime brugopeningen.

 

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1.

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

ja

2.

Beheer conform Spoorwegwet

ja

3.

Beheer overig ( d.i. niet vallend onder hoofdspoorweginfrastructuur, maar wel door ProRail beheerd en uitgevoerd)

ja

4.

Vervoer conform de concessiewet

ja

5.

Vervoer overig ( met name vervoer over HSL-zuid door High Speed Alliance (HSA))

ja

6.

Kwaliteit van spoorverbindingen voor het goederenvervoer

ja

7.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

ja

Meetbare gegevens

Algemene strategie en beleidsontwikkeling

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op zowel het beheer van de spoorweginfrastructuur als het vervoer erover zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Beheer conform Spoorwegwet, Beheer overig

Binnen de beheerconcessie ProRail worden tussen IenM en ProRail concrete afspraken gemaakt over prestaties op het gebied van het spoor. Deze prestaties worden in het beheerplan uitgewerkt in nadere indicatoren met bijbehorende grenswaarden. Daarnaast levert ProRail inzicht middels informatie-items, waarvoor richtwaarden gelden. Met de Nederlandse Spoorwegen maakt IenM afspraken over het personenvervoer. Deze prestaties werkt NS in het vervoerplan uit in nadere indicatoren met bijbehorende grens- of richtwaarden.

Vanaf 1 januari 2008 worden NS en ProRail (voor wat betreft het concessiedeel) op output gestuurd. Dat betekent dat afspraken worden gemaakt over prestaties in de vorm van grenswaarden. Hieronder zijn de belangrijkste indicatoren opgenomen.

Een uitgebreider overzicht is opgenomen in het beheerplan en vervoerplan en in de onderhoudsparagraaf van het MIRT-projectenboek.

Indicator: Beschikbaarheid Hoofdspoorweginfrastructuur (HSI, dit is incl. de regionale spoorlijnen, maar excl. HSL en BTR)

Indicator

2006

2007

2008

2009

Realisatie 2010

Beschikbaarheid HSI

99,30%

99,40%

99,62%

99,51%

99,55%

Bron: ProRail, Beheerplan 2010

Toelichting

Ondanks het winterweer eind 2010 ligt de realisatie hoger dan de grenswaarde van 99,53% (afspraak ProRail-Minister)

Indicator: Punctualiteit reizigersniveau Hoofdrailnet (HRN)

Indicator

Basiswaarde 2003

2007

2008

2009

Grenswaarde 2010

Realisatie 2010

Streefwaarde 2010

Grenswaarde 2009–2014

Indicator 3 minuten punctualiteit reizigersvervoer HRN 1

83,1%

87,0%

86,8%

86,6%

 

86,5%

89–91%

 

Indicator 5 minuten punctualiteit reizigersvervoer HRN1

  

93%

92,8%

93,0%

92,5%

 

93%

Bron: Vervoerplan 2010, NS

X Noot
1

Afhankelijk van de uitvoering van de 2e fase van het Herstelplan (2007–2012)

Toelichting

De punctualiteit, waarbij treinen die minder dan 3 minuten te laat aankomen nog gelden als op tijd, ontvangt IenM van NS ter informatie.

De punctualiteit, waarbij treinen die minder dan 5 minuten te laat aankomen nog gelden als op tijd, ontvangt IenM van NS in het kader van de sturingsrelatie. Deze punctualiteit is als grenswaarde opgenomen in het Vervoerplan en IenM rekent NS hierop af. NS heeft deze grenswaarde in 2010 niet gehaald. Conform de handhavings¬systematiek uit de vervoerconcessie (outputsturing) heeft IenM daarvoor een voorwaardelijke boete opgelegd. Als NS de grenswaarde in 2011 niet alsnog haalt, moet de boete daadwerkelijk betaald worden.

Volgens NS is de punctualiteit in grote delen van 2010 ongekend hoog geweest. De prestatie is echter onder druk gekomen door grote calamiteiten met ingrijpende gevolgen voor reizigers, waaronder de winterse weersomstandigheden (januari en december), de (nasleep van de) bovenleidingbreuk in de Schipholtunnel (juli/augustus) en brand in de verkeersleidingspost van ProRail in Utrecht in november 2010.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

realisatie 2010

IF 13 Spoorwegen

2 645 273

IF 17.02 Betuweroute (realisatie)

31 831

IF 17.03 Hogesnelheidslijn

53 577

IF 17.04 Anders Betalen voor Mobiliteit

33 659

34.04 Netwerk decentraal/regionaal vervoer: decentrale overheden in staat stellen een effectief regionaal mobiliteitsbeleid te voeren

Motivering

Het doel van het beleid decentrale overheden in staat te stellen een effectief regionaal mobiliteitsbeleid te voeren is:

  • een goede bereikbaarheid binnen de economische kerngebieden in Nederland te realiseren

  • ervoor te zorgen dat bedrijven en burgers in staat zijn maatschappelijke voorzieningen te bereiken en zelf in hun mobiliteitsbehoefte te voorzien.

  • provincies en stadsregio’s beter in staat te stellen op regionaal niveau een integrale afweging te maken uitgaande van de mobiliteitsbehoefte van de reiziger, de toekomstige ruimtelijke en vervoerontwikkelingen en de beste daarbij passende regionale bereikbaarheid van deur tot deur te realiseren.

Doelbereiking

Bovenstaande doelen zijn gedeeltelijk bereikt. Zie voor nadere toelichting hieronder.

  • De derde tranche experimenten met gratis of goedkoop OV heeft geen nieuwe inzichten opgeleverd ten opzichte van de eerste twee tranches. Gebleken is dat het gratis aanbieden van openbaar vervoer vooral gebruikt is door mensen die reeds met het OV reizen. Afhankelijk van het experiment ziet 0 tot 5 procent van de automobilisten aanleiding in de tariefactie om mee te doen en over te stappen naar het OV. Het merendeel van de projecten heeft echter 1,5 tot 3,5 procent van het aantal automobilisten naar het OV getrokken, sommige helemaal geen. Er is geen effect op de files waargenomen. Voor de deelnemers aan de experimenten was «prijs» een belangrijk argument om mee te doen. Voor de niet deelnemers was «prijs» geen argument.

    De decentrale overheden krijgen een jaar na het uitzetten van het Nationaal Vervoerbewijs de vrijheid de tarieven vast te stellen. Het is aan hen om, gebruikmakend van de ervaringen van de experimenten met «gratis» OV, te besluiten een lager tarief dan gebruikelijk te hanteren voor het OV. Tariefacties zijn met name zinvol gebleken op die relaties waar het verkeersprobleem door de reiziger als voldoende ernstig wordt ervaren en het OV reistijdwinst geeft ten opzichte van de auto.

    In 2009 zijn de volgende experimenten gehouden:

    • Vroege Vogel-kaart op de Arriva-trein (provincie Groningen);

    • Toerbus Groningen en Drenthe (provincie Groningen);

    • Goedkoop OV Zwolle–Kampen (provincie Overijssel);

    • Ervaar het OV (winkelkaartje) (provincie Gelderland);

    • Destination Work Amersfoort (provincie Utrecht);

    • Flevoboulevard-express (provincie Flevoland);

    • Gratis Bazaarboot Amsterdam–Beverwijk (provincie Noord-Holland);

    • Bewust Mobiel (provincie Zuid-Holland);

    • De Zondag Strandexpress (Stadsgewest Haaglanden);

    • Kennismaking met het OV na verhuizing (Stadsregio Rotterdam);

    • Gratis OV naar de kustgebieden in Zeeland (provincie Zeeland).

    Deze experimenten zijn in 2010 geëvalueerd.

  • Actieprogramma regionaal OV

    Van de 48 projecten uit het actieprogramma regionaal OV zijn er door de decentrale overheden 24 gestart. De overige 24 starten vóór 2013. Nog geen van de projecten is afgerond.

  • Gedecentraliseerde spoorlijnen

    Voor 19 van de 21 maatregelen, waartoe in 2009 is besloten, zijn de opdrachten tot het verrichten van de planstudies aan ProRail gegeven. Eén maatregel, namelijk het aanleggen van een stuk dubbel spoor en een extra perron bij Sneek Noord, is in 2010 al gerealiseerd en in gebruik genomen. In 2010 is alsnog besloten een extra maatregel te treffen om langere treinen te kunnen inzetten op de lijn Arnhem–Winterswijk: daartoe worden de perrons van een aantal stations aan die lijn verlengd. De opdracht tot de planstudie daarvoor wordt begin 2011 aan ProRail gegeven.

  • Fiets

    De uitbreiding en vervanging van stationstallingen in het kader van «Ruimte voor de fiets» verloopt zeer voorspoedig. De inschatting van het aantal te realiseren resp. te vervangen stallingsplaatsen (20 000 resp.10 000) in 2010 is ruim overschreden: er zijn circa 37 000 nieuwe plaatsen gerealiseerd en circa 20 000 plaatsen vervangen. In 2010 zijn er met decentrale overheden afspraken gemaakt over de aanleg van 16 nieuwe fietsroutes. Het Rijk draagt daar € 21 miljoen aan bij.

  • Taskforce Mobiliteitsmanagement

    Door de Taskforce Mobiliteitsmanagement is het aantal convenantregio’s inmiddels van de oorspronkelijke 6 in 2008 uitgegroeid tot 16 in 2010. In 2010 heeft er een evaluatie plaatsgevonden van de activiteiten van de Taskforce Mobiliteitsmanagement. Bij brief van brief van 7 oktober 2010 (kenmerk VENW/BSK-2010/106750) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de evaluatie. In 2011 zal op basis van de evaluatie en het advies erover van de Taskforce het vervolg worden vormgegeven binnen de nieuwe benuttingsstrategie van het kabinet.

  • In 2010 is de Stichting OPC opgeheven (http://opc.webadres.nu/content/over_opc).

  • In 2010 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over het Programma van Eisen voor de concessieverlening Waddenveren. Aan het eind van het jaar is het formele proces van concessieverlening gestart. De concessies zullen naar verwachting voorjaar 2011 kunnen worden verleend.

  • Een wetsvoorstel lokaal spoor is in 2010 aan de overleggremia Overlegorgaan Personenvervoer (OPV) en het Nationaal Mobiliteitsberaad (NMB) voorgelegd en daarnaast heeft een internetconsultatie plaatsgevonden.

  • Het besluit, dat de juridische basis verschaft voor het experiment voor de leeftijdsverlaging van buschauffeurs is in 2010 na een advies- en overlegprocedure door de minister vastgesteld en op 1 januari 2011 in werking getreden.

  • De implementatie van de Europese verordeningen inzake toegang tot de markt en toegang tot het beroep voor wegvervoer per bus, coach en vrachtwagen is in 2010 voorbereid. De verordeningen treden op 4 december 2011 in werking. Daarnaast is in 2010 een politieke overeenkomst voorbereid over de nieuwe verordening passagiersrechten busvervoer.

  • De algemene maatregel van bestuur, die de toegankelijkheid van het regionaal vervoer voor mensen met een functiebeperking een steviger wettelijke basis geeft, is eind 2010 voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer en heeft een positief advies van de Raad van State gekregen.

  • Het Wetsvoorstel taxi (wetsvoorstel 32 424 – Bevordering van de kwaliteit in het taxivervoer ingediend) is in juni 2010 bij de Tweede Kamer ingediend. De nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer is in december naar de Tweede Kamer verzonden.

  • De OV-chipkaart is in 2010 uitgerold. In het gehele land kan met de OV-chipkaart worden gereisd, met uitzondering van de provincies Groningen en Drenthe. Problemen met de levering van OV-chipkaartapparatuur veroorzaakte een vertraging in de invoer van de OV-chipkaart in deze provincies. Sinds 2009 kan bij de NS al met de chipkaart worden gereisd. Op het regionale spoor wordt de OV-chipkaart vanaf januari 2011 uitgerold.

  • De Inspectie voert algemene inspecties uit bij de domeinen busvervoer en taxivervoer. Het toezicht richt zich op ondernemingen, chauffeurs, voertuigen en passagiers. De Inspectie levert een bijdrage aan een betrouwbare, vakbekwame en veilige taximarkt, waarbinnen eerlijke concurrentievoorwaarden gelden.

    In 2010 heeft de IVW zich gericht op veiligheid bij contractvervoer (leerling- en rolstoelvervoer in kleinere bussen): met het oog op onvoldoende aandacht voor veiligheid en kwaliteitszorgsystemen; marktwerking: intensiever toezicht bij «onderkant» van de markt en verbreding reikwijdte G-4 convenant (doelstelling basiskwaliteit (vergunning, pas, tarieven, geschillen)) naar de overige grote steden.

 

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1.

Algemene strategie en beleidsvorming

nee

2.

Regionale bereikbaarheid

ja

3.

Verbeteren regionale OV-systemen

ja

4.

OV-chipkaart

ja

5.

Inspectie Verkeer en Waterstaat

ja

Toelichting

  • 1. Het doel was om, conform de motie-Cramer, voor de zomer van 2010 te komen tot een visie op het regionaal openbaar vervoer. In het kader van het regeerakkoord wordt deze in de bredere actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid uitgewerkt.

Activiteit

Gerealiseerd

Ja / Nee

Veiligheid bij contractvervoer (leerling- en rolstoelvervoer in kleinere bussen): met het oog op onvoldoende aandacht voor veiligheid en kwaliteitszorgsystemen

Ja

Marktwerking: intensiever toezicht bij «onderkant» van de markt

Ja

Verbreding reikwijdte G-4 convenant (doelstelling basiskwaliteit (vergunning, pas, tarieven, geschillen)) naar de overige grotere steden

Ja

Meetbare gegevens

Algemene strategie en beleidsvorming

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op zowel het regionaal OV-systeem en de regionale bereikbaarheid zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Regionale bereikbaarheid

Klanttevredenheid geeft een indicatie van de waardering van het regionaal OV.

De aanbestedingsgraad geeft een beeld van de ontwikkeling van het procentuele aandeel van het totaal aantal OV bedrijven waarvan het OV is aanbesteed.

De ontwikkeling van het aantal reizigerskilometers geeft een goed beeld van het gebruik van het OV. De decentrale overheden en de vervoerders zijn hiervoor primair verantwoordelijk. IenM heeft een coördinerende en stimulerende functie.

Het Kennisplatform Verkeer en Vervoer (www.kpvv.nl) voert jaarlijks in opdracht van IenM en de decentrale concessieverleners een onderzoek uit naar de klanttevredenheid van reizigers in het regionaal OV. Vanwege de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden voor het regionaal OV worden geen landelijke streefcijfers vastgelegd.

Kengetal
Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer 1
 

2006

2007

2008

2009

Realisatie 2010

Algemeen oordeel

7,0

7,0

7,2

7,2

7,2

Informatie en veiligheid

7,4

7,3

7,5

7,5

7,5

Rijcomfort

7,0

7,0

7,2

7,2

7,2

Tijd en doorstroming

6,2

6,0

6,2

6,5

6,5

Prijs

6,3

6,3

6,5

6,3

6,3

Bron: KpVV – klantenbarometer 2010

X Noot
1

Cijfers 2004–2006 zijn in 2007 aangepast (Kamerbrief 12 maart 2008, vergaderjaar 2007–2008, 23 645, nr. 191)

Indicator
Aanbestedingsgraad regionaal OV
 

Basiswaarde 2002

2006

2007

2008

2009

2010

Streefwaarde

Aanbestedingsgraad regionaal Openbaar Vervoer (excl. G3)

5%

56%

72%

92%

92%

92%

100%

G3-steden (A’dam, R’dam, Den Haag)

      

n.v.t.

Bron: Infrastructuur en Milieu, 2011

Toelichting:

In 2010 is de aanbestedingsgraad van het regionaal OV gelijk gebleven. De streefwaarde van 100% zal niet worden gehaald, omdat er voor enkele regionale spoorlijnen en een enkel gebied nog een ontheffing op de aanbestedingsplicht geldt ter overbrugging van een aanbesteding. De G3 zijn wettelijk nog uitgezonderd van aanbesteding. Het regeerakkoord sorteert echter wel voor op aanbesteding in de G3.

Kengetal
Overzicht reizigerskilometers regionaal OV (excl. regionale trein) (x 1 mrd) 1
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Stadsregio’s

3,5

3,6

3,6

3,6

3,7

3,8

Provincies

2,8

2,8

2,8

2,8

2,8

3,0

Totaal

6,2

6,4

6,5

6,4

6,5

6,7

Bron:Wroov 2010

X Noot
1

De reizigerskilometers hebben alleen betrekking op de kilometers afgelegd met bus, trein en metro. De reizigerskilometers die met de regionale treinen zijn afgelegd zijn niet meegeteld. Verschillen t.o.v. het jaarverslag 2009 of de begroting 2011 zijn het gevolg van afrondingsverschillen.

Toelichting:

De cijfers t/m 2009 zijn nu definitief. De cijfers van voorgaande jaren zijn iets bijgesteld in verband met nieuwe meetgegevens voor gebruik van de studenten ov-kaart.De cijfers 2010 zijn op een raming gebaseerd.

De ontwikkeling vertoont een min of meer stabiel beeld, met mogelijk een positieve ontwikkeling vanaf 2010. Deze lichte groei kan zijn veroorzaakt door minder zwartrijden in de metro als gevolg van de invoering van de chipkaart.

De dip in de reizigerskilometers in 2008 heeft te maken met de acties en staking in het streekvervoer.

Stimulering marktwerking taxi

Kengetallen taxi

Output

Verwachte ontwikkeling

Landelijke ontwikkeling relatief

4 grote steden

1. Waardering consument 1 (gebruikers)

Verbetering

Constant hoog:

iets lager dan het

   

landelijk gemiddelde:

  

2004: niet gemeten

2004: niet gemeten

  

2005: 7,2 (precies: 7,16)

2005: niet gemeten

  

2006: 7,2 (precies: 7,22)

2006: 7,2

  

2007: 7,2

2007: 7,1

  

2008: 7,3

2008: 7,4

  

2009: 7,2

2009: 7,2

  

2010: 7,5

2010: 7,2

2. Prijsontwikkeling

(straattaxi) 2

Prijsdaling

2004: + 0,2%

2004: + 0,3%

  

2005: + 1,7%

2005: + 1,6%

  

2006: + 1,9%

2006: + 2,6%

  

2007: + 3,9%

2007: + 3,6%

  

2008: + 1,2 %

2008: – 24,6% tot + 6% 3

  

2009: varieert van + 1,2% voor stadsrit en + 1,1% voor buitenrit2

2009: varieert van 0,1% voor stadsrit en – 0,1% voor buitenrit2

  

2010: – 0,9% voor een stadsrit en 0,0% voor een buitenrit

2010: + 0,2 voor een stadsrit en + 0,4 voor een buitenrit

Bron «Waardering consument»:

– Vier grote steden: Mysteryshopper Onderzoek 2006–2008; TNS Consult.

– Landelijke ontwikkeling: taximonitor gebruikers 2008–2010; I&O Research.

Bron «Prijsontwikkeling»: De ontwikkeling van bedrijven en hun tarieven in de Nederlandse taximarkt in 2010: TNS Consult.

X Noot
1

Jaarlijks vindt onderzoek plaats naar zowel de waardering van de consument als de prijsontwikkeling in de straattaxi. De gemiddelde waardering in de periode 2000–2010 bedraagt 7,3. In 2010 ligt de landelijke waardering met 7,5 hier duidelijk boven.

In de vier grote steden ligt de klantenwaardering tussen 2000 en 2010 rond de 7,2. Ook in 2010 bedraagt de klantwaardering in de vier grote steden 7,2.

X Noot
2

De landelijke prijsontwikkeling van de straattaxi wordt jaarlijks gemeten voor een tweetal referentieritten; één met 5 kilometer lengte (meest voorkomende rit in de steden) en één met een lengte van 15 kilometer (vooral kleinere steden en platteland).

X Noot
3

Vanaf 2008, met invoering van de huidige tariefstructuur (waarin tijd geen rol speelt voor de ritprijs) zijn nieuwe referentieritten gekozen.

Kengetallen Naleving taxivervoer

2005

2006

2007

2008

2009

Realisatie 2010

Aantal ingetrokken chauffeurspassen

0

0

10

10

18

1

Aantal ingetrokken ondernemingsvergunningen

149

9

50

2

14

1

Aantal wegcontroles

2 972

5 180

8 422

9 545

8 953

4 255

Overtredingspercentages

41%

28,3%

35,2%

38,1%

36,0%

45,7% 

X Noot
1

Deze gegevens waren niet beschikbaar bij het ter perse gaan van het jaarverslag.

Toelichting

Door gerichte aanpak (dat wil zeggen verschuiving naar systeemtoezicht en inzet voor onderzoeken zware handhaving) is de pakkans gestegen, ondanks een lager aantal wegcontroles. Het overtredingspercentage bij taxivervoer stijgt ook als gevolg van die gerichte aanpak.

Verbeteren regionale OV-systemen

De decentrale overheden en vervoerders zijn primair verantwoordelijk voor het verbeteren van de regionale OV-systemen. IenM heeft een coördinerende en stimulerende functie.

Voor de invoering van de OV-chipkaart zijn geen meetbare gegevens opgenomen omdat de decentrale overheden en vervoerders verantwoordelijkheid dragen voor de uitrol.

Extracomptabele verwijzingen

Belastinguitgaven

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € 1 miljoen)

Omschrijving

realisatie 2010

Teruggaaf taxi’s

54

Vrijstelling taxi’s

52

Overzicht afgeronde onderzoeken

 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Netwerk weg

34.01

A: 2009

B: 2010

TK 2010–2011, 31 305, nr. 190

    

«Spoor in beweging» | Rijksoverheid.nl

 

BDU Verkeer en vervoer

34.04

A: 2010

B: 2011

De evaluatie is uitgesteld, omdat de randvoorwaarden van de BDU in de kabinetsformatie zijn gewijzigd. Zowel financieel als betreffende de bestuurlijke organisatie op decentraal niveau.

Effectenonderzoek ex post

Ruimte voor de fiets

34.03

jaarlijkse monitoring

http://www.prorail.nl/Publiek/ruimtevoordefiets/Pages/Ruimtevoordefiets.aspx

Het concept-deelrapport voor wegen (TK 2010–2011, 31 305, nr. 190 ) is de basis, waarop de hoofdlijnen van de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) zijn geformuleerd. In de gebiedsuitwerking zal worden getoetst in hoeverre de resultaten uit de berekeningen van het nieuwe Landelijk Model Systeem (nationaal verkeer- en vervoermodel) afwijken van de oude resultaten waarop de hoofdlijnenbrief van 29 juni 2010 (TK 2009–2010, 31 305, nr. 180) is gebaseerd.

35 Mainports en logistiek

Algemene doelstelling

Het versterken van de Nederlandse mainports en realiseren van een efficiënt goederenvervoersysteem en luchtvaartbestel, binnen de randvoorwaarden voor geluid, veiligheid, leefbaarheid en ruimtelijke ordening.

Doelbereiking

In de Europese Unie is vooruitgang geboekt bij het bewerkstelligen van een level playing field en het verminderen van de administratieve lasten door onder meer de totstandkoming van de richtlijn Meldingsformaliteiten en de Verordening passagiersrechten. Door de Transportraad zijn bovendien conclusies aangenomen gericht op de verdere integratie van scheepvaart in de logistieke keten.

Het level playing field en de concurrentiekracht van de Nederlandse zeevaartsector is geholpen door de verruiming van het fiscale regime en door de maatregelen die zijn opgenomen in het Actieplan Zeevaart van november 2010, waarvan de uitvoering start in 2011.

Het voormalige kabinet heeft in 2010 een binnenvaartambassadeur aangesteld om crisis arrangementen voor de binnenvaart te onderzoeken. Het eindrapport is uitgebracht in november 2010. Het rapport gaf aan dat er aanleiding noch mogelijkheden zijn voor korte termijn crisisarrangementen. Daarnaast gaf het rapport een tiental aanbevelingen om bij te dragen aan een structuurversterking van de binnenvaartsector voor de langere termijn, opdat de sector beter bestand wordt tegen toekomstige marktschommelingen.

Ten aanzien van Schiphol is eind 2010 het experiment met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel gestart. Het experiment heeft een looptijd van 2 jaar. Op basis van het Aldersadvies Eindhoven heeft het kabinet in 2010 besloten tot een uitbreiding van 25 000 vliegtuigbewegingen voor Eindhoven Airport. Dit in relatie tot onder meer afspraken over de verplaatsing van militaire reserve functies, landzijdige bereikbaarheid en hinderbeperking.

In Europees verband zijn nadere regels omtrent de prestatiesturing en de heffingensystematiek vastgesteld in het kader van het SES-II pakket. Voor die prestatiesturing heeft de Commissie doelen vastgesteld op het gebied van kostenefficiëntie, capaciteit en milieu die in 2014 moeten zijn bereikt.

Op 2 december 2010 is het zes Statenverdrag inzake het Functionele Luchtruim Blok Europe Central (FABEC) getekend. De ratificatieprocedure is inmiddels gestart. Deze maatregelen passen in het streven van de Commissie om het vliegen in het Europese luchtruim veiliger, met minder vertraging, met lagere emissies en tegen lagere kosten te laten gebeuren.

Maatschappelijke effecten

Door bij te dragen aan versterking van de concurrentiekracht van de Nederlandse zeevaartsector heeft de Nederlandse vloot zich positief ontwikkeld.

De nieuwe Europese regelgeving ondersteunt de Europese luchtvaart en luchthavens en daarmee de West-Europese economieën in het handhaven van hun concurrentiepositie. Dat geldt zeker ook voor de Nederlandse bedrijven in deze sector.

Het akkoord dat ten aanzien van de luchthaven Eindhoven is gesloten draagt bij aan de internationale bereikbaarheid van Nederland.

Al met al draagt het beleid zo bij aan een gelijkwaardige concurrentiepositie voor het bedrijfsleven in de mainports en logistieke sector.

Externe factoren

Het luchtverkeer is eind 2010 weer aangetrokken en ook voor 2011 wordt groei verwacht. Dit heeft een positief effect op de positie van de mainport Schiphol.

De dienstverlening door de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) heeft zich in 2010 weer hersteld ten opzichte van 2008 en 2009.

Het innovatief vermogen logistieke sector heeft een impuls gekregen met het innovatieprogramma Logistiek en het verder operationeel worden van het Topinstituut voor Logistiek in Breda (Dinalog). Twee tenders zijn succesvol uitgevoerd.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

35. Mainports en logistiek

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

81 002

69 330

62 414

77 554

43 281

58 899

– 15 618

1

– 29 051

Uitgaven

63 101

68 734

58 521

86 527

71 606

60 417

11 189

 

-307

35.01 Mainport Schiphol en reg.Luchthavens

5 287

7 326

7 324

7 126

4 970

5 387

– 417

 

– 3 091

35.01.01 Kostenconvenant Schiphol

359

24

37

5

40

0

40

2

– 6

35.01.02 Luchthavens en omgeving

858

5 378

5 282

4 905

3 733

3 505

228

 

– 1 350

35.01.03 Evaluatie Schipholbeleid

2 159

61

0

0

0

0

0

 

0

35.01.04 Implementatie Schipholwet en Luchthavenbesl.

299

2

0

0

0

0

0

 

0

35.01.05 Regelgeving Regionale en Kleine Luchthavens

1 612

1 331

1 452

1 615

1 197

1 262

– 65

 

– 1 735

35.01.06 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

530

553

601

0

620

– 620

3

0

35.02 Mainport Rotterdam en overige zeehavens

4 420

2 678

2 775

1 941

1 263

1 579

– 316

 

– 217

35.02.01 Verbetering marktwerking

1 111

1 107

1 244

845

891

954

– 63

 

– 52

35.02.02 Formuleren maatschappelijke randvoorwaarden

670

665

593

426

205

227

– 22

 

– 12

35.02.03 Instandhouden en verbeteren infracapaciteit

2 639

906

938

670

167

398

– 231

4

– 153

35.03 Logistieke efficiëntie luchtvaart

36 687

31 999

31 863

43 334

35 912

32 990

2 922

 

– 668

35.03.01 Kennis luchtvaart en luchthavens

33 106

24 141

24 821

35 881

27 272

25 816

1 456

 

– 27

35.03.02 Luchtruim

2 225

2 889

2 494

1 974

2 054

2 146

– 92

 

– 416

35.03.03 Marktordening en markttoegang

1 356

2 063

2 187

2 853

2 931

2 304

627

 

– 225

35.03.04 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

2 906

2 361

2 626

3 655

2 724

931

 

0

35.04 Logistieke efficiëntie goederenvervoer

16 707

26 731

16 559

34 126

29 461

20 461

9 000

 

3 669

35.04.01 Vergroting strategische en internat.oriëntatie

1 957

2 732

1 910

4 792

4 325

4 248

77

 

– 223

35.04.02 Logistieke efficiëntie zee- en kustvaart

4 347

4 031

5 268

5 324

6 575

4 824

1 751

 

1 168

35.04.03 Logistieke efficiëntie binnenvaart

1 574

2 048

1 981

4 227

5 793

3 397

2 396

5

732

35.04.04 Logistieke efficiëntie wegvervoer

3 765

3 861

4 959

5 819

3 904

4 654

– 750

 

558

35.04.05 Logistieke efficiëntie spoorvervoer

5 064

13 882

2 257

13 762

8 864

3 132

5 732

6

1 434

35.04.06 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

177

184

202

0

206

– 206

7

0

Van totale uitgaven:

        

 

– Apparaatsuitgaven

8 007

8 902

9 184

14 578

14 462

12 220

2 242

  

– Baten-lastendiensten

3 559

7 306

6 608

7 099

5 676

7 225

– 1 549

  

– Restant

51 535

52 526

42 729

64 850

51 468

40 972

10 496

  

Ontvangsten

14 488

21 928

26 681

9 868

10 646

5 681

4 965

 

4 885

35.09.01 Ontv.St.Buisleidingenstraat

13

0

0

2 876

0

2 042

– 2 042

8

-2 042

35.09.02 Overige ontvangsten

14 475

21 928

26 681

6 992

10 646

3 639

7 007

9

6 927

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillen in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De lagere verplichtingenrealisatie hangt voornamelijk samen met enerzijds de hogere realisatie op Kennis luchtvaart en luchthavens, Marktordening en markttoegang, Logistieke efficiëntie zee- en kustvaart, Logistieke efficiëntie binnenvaart (zie toelichting 5) en anderzijds een lagere realisatie op Logistieke efficiëntie wegvervoer en op Logistieke efficiëntie spoorvervoer (zie toelichting 6).

Verder zijn de betalingsverplichtingen voor de programmafinanciering en de instandhoudingsbijdrage NLR over 2011 als uitvloeisel van het Regeerakkoord aan het ministerie van EL&I overgedragen. Hierdoor zijn deze verplichtingen bij IenM negatief bijgesteld.

X Noot
2

De laatste facturen voor het jaar 2009 die aan de Dienst Landelijk Gebied moesten worden betaald, zijn te laat ontvangen. De uiteindelijke betaling heeft in 2010 plaatsgevonden.

X Noot
3

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
4

Verschil wordt met name veroorzaakt door lagere onderzoeksuitgaven voor instandhouden en verbeteren infracapaciteit.

X Noot
5

De hogere realisatie wordt met name veroorzaakt door een versnelling in het betaalritme van de tijdelijke subsidieregeling innovatie binnenvaart (SIB).

X Noot
6

De hogere uitgaven worden veroorzaakt door snellere afronding dan verwacht door Agentschap NL van subsidies voor ombouw en/of upgrade van locomotieven met ERTMS, bijdrage aan BZK voor piketdiensten HSL/BR door de brandweer en hogere personeelskosten dan begroot.

X Noot
7

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
8

Conform de met de Stichting Buisleidingenstraat gemaakte afspraken, heeft de stichting de mogelijkheid de door hen ontvangen entreegelden in te zetten voor investeringen. De verwachte ontvangsten zijn derhalve niet opgetreden.

X Noot
9

De ontvangsten hebben voor een belangrijk deel betrekking op EU subsidies ERTMS. Daarnaast zijn er diverse (kleinere) bedragen ontvangen als gevolg van subsidievaststellingen uit voorgaande jaren.

35.01 Het versterken van de concurrentiepositie van de mainport Schiphol en de overige luchthavens

Motivering

De netwerkkwaliteit van de mainport Schiphol en de infrastructurele voorzieningen van de luchthavens verbeteren zodat de economie, de internationale concurrentiepositie en bereikbaarheid van Nederland structureel worden versterkt.

Doelbereiking

In het kader van de uitwerking van het Aldersadvies Schiphol van 1 oktober 2008 – over de selectieve ontwikkeling van de Schiphol tot 2020 in balans met hinderbeperking en omgevingskwaliteit – zijn de belangrijkste bereikte mijlpalen in 2010:

  • Op 19 augustus 2010 bracht de Alderstafel Schiphol haar advies uit ten aanzien van de uitwerking van het experiment met het nieuwe normen- en handhavingstelsel. Dit heeft geleid tot het huidige, breed gedragen, voorstel voor een twee jaar durend experiment dat inmiddels ook door de Tweede Kamer wordt gesteund. Op 1 november 2010 heeft de staatssecretaris het startschot voor het experiment gegeven.

  • KLM, Luchtverkeersleiding Nederland en Schiphol zijn op 21 oktober 2010 een eenjarig experiment gestart om de spreiding van het vliegverkeer op de Spijkerboorroute vanaf de Kaagbaan te beperken. Vrijwel alle vliegtuigen van KLM maken vanaf die datum op deze route gebruik van de «vaste bochtstraaltechniek». Door een technische aanpassing in de navigatieapparatuur van het toestel kunnen vliegtuigen de route nauwkeuriger vliegen en in de eerste bocht na de start precies over het dunbevolkte gebied tussen Hoofddorp en Nieuw-Vennep vliegen. Hierdoor wordt de geluidhinder naar verwachting per saldo beperkt.

  • In juni 2010 heeft de heer Alders zijn advies over Eindhoven aangeboden aan het kabinet. Met dit advies is de afspraak om 70 000 niet-mainportgebonden vluchten op andere luchthavens te accommoderen een stap dichterbij gebracht. Het advies maakt de uitbreiding van Eindhoven Airport met 25 000 extra vliegtuigbewegingen gefaseerd (tot 2015 en na 2015) mogelijk. Dit zal in 2012 in een Luchthavenbesluit worden vastgelegd.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Kostenconvenant Schiphol

Ja

2. Luchthavens en omgeving

Ja

5. Regelgeving Regionale en Kleine Luchthavens

Ja

6. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Nee

Toelichting

  • 6. Met de herstructurering van IVW per september 2010 zijn de activiteiten van het Regiebureau Schiphol ingebed binnen de nieuwe lijnorganisatie. Concreet heeft het geresulteerd in een convenant tussen Schiphol en een aantal toezichtorganisaties, waaronder IVW. Hierin is de samenwerking verankerd en wordt ruimte geboden aan verdere afspraken om onder andere administratieve lastenverlichting voor bedrijven en een effectiever toezicht vanuit de overheid te realiseren.

Meetbare gegevens

Luchthavens en omgeving

Voor de mainportpositie van Schiphol zijn de netwerkkwaliteit en de infrastructurele voorzieningen essentieel. De netwerkkwaliteit wordt mede bepaald door overheidstarieven en –maatregelen, maar is voor een groot deel niet direct beïnvloedbaar door het Rijk. Onderstaande kengetallen geven een indruk van de netwerkkwaliteit van Schiphol in vergelijking met andere grote Noordwest Europese luchthavens. Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal bestemmingen waarnaar gevlogen wordt.

Kengetal: Aantal bestemmingen waarnaar wordt gevlogen per luchthaven

Luchthaven

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Amsterdam

243

251

260

245

253

264

Frankfurt

279

283

287

293

282

288

London Heathrow

182

187

181

176

172

165

Parijs Charles de Gaulle

236

247

261

275

273

268

Brussel

133

131

159

194

184

186

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat, januari 2011

Toelichting

Het aantal bestemmingen vanaf Schiphol is in 2010 sterker gestegen dan op andere luchthavens. Op Londen Heathrow en Parijs Charles de Gaulle is het aantal bestemmingen gedaald ten opzichte van 2009. Er wordt niet meer gerapporteerd over het aantal vluchten per week per luchthaven, zie ook OB 2011. Deze is vervangen door het aantal vliegbewegingen per luchthaven.

Kengetal: Aantal vliegbewegingen per luchthaven (x 1 000)
 

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Amsterdam

405

423

436

428

391

386

Frankfurt

482

482

485

480

458

458

London Heathrow

472

471

476

473

460

449

Parijs Charles de Gaulle

514

533

544

551

518

492

Brussel

231

232

241

236

212

205

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011

Toelichting

Op de meeste luchthavens daalt het aantal vliegtuigbewegingen ten opzichte van 2009. Alleen Frankfurt kent geen daling. De afname van het aantal vliegtuigbewegingen is op Schiphol minder groot dan op Londen Heathrow, Parijs Charles de Gaulle en Brussel.

Kengetal: Aantal passagiers in miljoenen per luchthaven
 

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Amsterdam

44

46

48

47

44

45

Frankfurt

52

53

54

53

51

53

London Heathrow

68

67

68

67

66

66

Parijs Charles de Gaulle

54

57

60

61

58

58

Brussel

16

17

18

19

17

17

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011

Toelichting

Alleen op Frankfurt en Schiphol is sprake van een duidelijke stijging van het aantal passagiers ten opzichte van 2009. De stijging op Frankfurt is groter dan op Schiphol.

Kengetal: Vrachttonnage per luchthaven (x 1 000 ton)
 

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Amsterdam

1 450

1 527

1 610

1 568

1 286

1 512

Frankfurt

1 864

2 031

2 074

2 021

1 808

2 199

London Heathrow

1 306

1 306

1 314

1 401

1 278

1 473

Parijs Charles de Gaulle

1 767

1 884

2 053

2 039

1 819

2 177

Brussel

700

706

762

659

449

476

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011

Toelichting

Op alle luchthavens neemt de vervoerde vracht in 2010 fors toe. De toename is het grootst op Frankfurt.

Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Schiphol
 

Basiswaarde 2009

Gerealiseerd 2010

Streefwaarde 2020

 

390 000

386 000

510 000

Gerealiseerd aantal vliegtuigbewegingen tov plafond 510 000

76%

76%

100%

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2011

Voor de luchthaven Schiphol is tot 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen aan de orde. Met het oog op netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. In het convenant behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol is tussen Schiphol en het Rijk overeen gekomen dat op het moment dat 95% van het plafond van 510 000 vliegtuigbewegingen op Schiphol gerealiseerd wordt de afspraken uit het convenant in werking treden. Het Rijk is hierbij verantwoordelijk voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. De marktontwikkeling op Schiphol is (en blijft) daarom nauwlettend gevolgd.

Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad
 

Basiswaarde 2009

Gerealiseerd 2010

Streefwaarde 2011

Streefwaarde 2015

Streefwaarde 2020

Luchthavencapaciteit Eindhoven

0

0

0

10 000

15 000

Luchthavencapaciteit Lelystad

0

0

0

5 000

30 000–40 000

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, januari 2011

Toelichting

De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70 000 extra vliegtuigbewegingen per jaar) vindt plaats in een tempo en uitvoering waarmee de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt doordat Schiphol hiermee meer ruimte krijgt voor écht mainportverkeer, conform het Convenant Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit Schiphol.

Op basis van het Aldersadvies Eindhoven heeft het kabinet in 2010 besloten tot uitvoering van de afspraken over het accommoderen en in een luchthavenbesluit vastleggen van 25 000 vliegtuigbewegingen.

De feitelijke toevoeging van capaciteit vindt plaats op het moment dat deze is vastgelegd in het Luchthavenbesluit. De procedure hiervoor start in 2011 en zal naar verwachting in 2012 worden afgerond. Deze indicator is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Voor de ontwikkeling van Lelystad is aan de heer Alders gevraagd de mogelijkheden te onderzoeken voor een scenario van de ontwikkeling van totaal 35 000 – 45 000 vliegtuigbewegingen.

Regelgeving Regionale en Kleine Luchthavens

Deze indicator geeft een beeld van de mate waarin alle zaken die nog lopen onder de oude wetgeving (aanwijzingen en beroepsprocedures) zijn afgerond. Onder het oude wettelijke regime waren vhVenW en vhVROM bevoegd gezag voor alle luchthavens. Pas na de afronding van de omzettingsbesluiten op basis van de RBML kunnen de taken en verantwoordelijkheden van het Rijk voor de luchthavens van regionale betekenis worden overgedragen aan de provincies. De verantwoordelijkheid voor de luchthavens van nationale betekenis blijft bij het Rijk liggen.

Stand van zaken aanwijzingen en beroepsprocedures regionale en kleine luchthavens (huidige wetgeving)

Veld

Stand van zaken/planning aanwijzing gereed

Beslissing Op Bezwaar

Beroep/RvS

Lelystad

2009

nvt

2011

Budel

Gereed

nvt

 

Ameland

Gereed

nvt

 

Hoogeveen

Gereed

nvt

 

Texel

Gereed

nvt

 

Terlet

Gereed

nvt

 

Seppe

Gereed

nvt

 

Noord-Oost polder

Gesloten

nvt

 

Teuge

Gereed

2009

2011

Maastricht

Gereed

2011

evt

Midden-Zeeland

Gereed

nvt

 

Eelde

Gereed

2010

2011

Rotterdam

2010

nvt

2011

Hilversum

Gereed

nvt

 

Drachten

Gereed

nvt

 

RVS = uitspraak Raad van State

Nvt = niet van toepassing;procedure is afgerond

evt = mogelijk van toepassing; er is nog steeds mogelijkheid van beroep

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu , januari 2011

Toelichting

Voor Rotterdam the Hague Airport is in juni 2010 een concept-wijzigingsbesluit ter voorhang aangeboden aan de Tweede Kamer. In oktober heeft de vaste commissie voor IenM de voorhangprocedure afgerond en is het wijzigingsbesluit vervolgens officieel vastgesteld. Het wijzigingsbesluit maakt 627 extra vluchten overdag mogelijk. Met deze extra ruimte kan het regeringsvliegverkeer geaccommodeerd worden dat door de sluiting van Marinevliegkamp Valkenburg daar niet meer terecht kan.

Op 19 februari 2010 hebben de ministers van vhVenW en vhVROM hun handtekening gezet onder de nieuwe beslissing op bezwaar inzake de Aanwijzing met een verlengde landingsbaan voor Groningen Airport Eelde. Het nemen van deze beslissing op bezwaar was mogelijk geworden door de uitspraak van de Europese Commissie op 19 november 2009 over de rechtmatigheid van de overheidsfinanciering van de baanverlenging ten opzichte van het EG-Verdrag. De beslissing op bezwaar is na een positieve uitspraak van de Europese Commissie over staatssteun genomen.

In mei 2010 is de aanwijzing Lelystad in werking getreden (in oktober 2009 was deze reeds vastgesteld). Deze maakt het mogelijk dat Lelystad Airport zich ontwikkelt tot een zakenluchthaven met een beperkte hoeveelheid groot verkeer (5000 vluchten).

Het bevoegd gezag over de luchthavens, die geen functie hebben voor groot handelsverkeer en internationale bereikbaarheid en daarmee een beperkt nationaal belang dienen, is met de wet RBML (die in november 2009 in werking trad) gedecentraliseerd naar de provincies, omdat die beter in staat zijn om op regionaal niveau de lusten en de lasten van deze luchthavens af te wegen. Dit zijn de zogenaamde luchthavens van regionale betekenis. Zowel voor de luchthavens van regionale betekenis als van nationale betekenis moeten omzettingsbesluiten worden genomen. De wettelijke termijn voor een eerste luchthavenbesluit voor de luchthavens van nationale betekenis loopt tot 1 november 2014.

Indicator: Stand van zaken omzettings- en luchthavenbesluiten

Veld

Gereed

 

Luchthavenbesluit

Omzettingsbesluit

Midden-Zeeland

 

2011

Hoogeveen

 

2010

Teuge

 

2010

Seppe

 

2011

Budel

 

2011

Drachten

 

2010

Ameland

 

2011

Stadskanaal

 

2012

Terlet

 

2012

Hilversum

 

2011

Texel

 

2011

Maastricht

voor 2015

 

Lelystad

voor 2015

 

Rotterdam

voor 2015

 

Groningen-Eelde

voor 2015

 

Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, januari 2011

Toelichting

In het kader van de RBML-regelgeving zullen de aanwijzingen van alle luchthavens van regionale en nationale betekenis worden omgezet. In 2010 is een start gemaakt met de omzettingsregelingen van zes luchthavens van regionale betekenis. De omzettingsregelingen van de luchthavens Drachten, Hoogeveen en Teuge zijn in december 2010 gepubliceerd in de Staatscourant en zijn per 1 januari 2011 in werking getreden. Hiermee zijn de bevoegdheden van deze luchthavens gedecentraliseerd naar de provincies.

In de planning stonden voor 2010 ook de luchthavens Midden-Zeeland en Seppe genoemd (in plaats van Drachten). De reden dat luchthavens Midden-Zeeland en Seppe nog niet zijn omgezet heeft te maken met het ontbreken van de mogelijkheid ontheffingen te verlenen op het moment dat de omzettingsregeling is vastgesteld. Drachten (evenals Teuge en Hoogeveen) hebben geen problemen met het ontbreken van deze mogelijkheid, en zij konden dus zonder bezwaar worden omgezet. De omzettingsregelingen voor de luchthavens Midden-Zeeland en Seppe zijn al wel gereed, maar zullen worden genomen zodra het luchthavenbesluit (waarin gewenst nieuw gebruik kan worden opgenomen) in concept gereed is, of zoveel eerder als mogelijk. Deze indicator is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

35.02 Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de Mainport Rotterdam en de overige zeehavens als vervoersknooppunt en vestigingsplaats voor bedrijven

Motivering

Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats laten blijven en de in Nederland gevestigde bedrijven een gunstige internationale concurrentiepositie geven.

Doelbereiking

Ten behoeve van de Tweede Maasvlakte is een start gemaakt met de aanleg van de kademuren voor de Rotterdam World Gateway (RWG) terminal en met de aanleg van 3,5 km harde zeewering aan de noordwestkant van de Tweede Maasvlakte. Eind 2010 was bijna driekwart van het benodigde zand opgespoten. De uitvoering van de aanleg van de Tweede Maasvlakte verloopt conform de planning.

De gemeenteraad van Albrandswaard heeft het bestemmingsplan voor Het Buijtenland van Rhoon met uitwerkingsplicht (150 ha) vastgesteld. De beroepsprocedure loopt. Het bestemmingsplan Schiezone is in februari 2010 door de gemeenteraad van Rotterdam vastgesteld. De beroepsprocedure daarvoor loopt nog. Het bestemmingsplan Vlinderstrik is december 2010 aan de gemeenteraad van Rotterdam gezonden voor vaststelling.

De intensiveringsopgave is in zijn geheel gerealiseerd en een deel van de leefbaarheidsprojecten projecten is reeds afgerond.

In 2010 zijn door de Alliantie Zeehavens (bestaande uit Haven Amsterdam, Havenbedrijf Rotterdam, Groningen Seaports, Zeeland Seaports en de ministeries van IenM en EL&I) drie samenhangende studies gestart:

  • verwachte goederenstromen op langere termijn per haven (2020–2040);

  • mogelijkheden van verdergaande samenwerking en marktfocus van de havens;

  • verwachte vereiste fysieke ruimte voor de verwerking van de verwachte goederenstromen per haven (2020–2040).

De verzelfstandiging van Haven Amsterdam is een project van de Gemeente Amsterdam. Haalbaarheidsstudies zijn uitgevoerd en door B&W positief ontvangen.

Na ondertekening van het bestuurlijk convenant over de zeesluis IJmuiden in november 2009 heeft in 2010 de concrete uitwerking met convenantpartners plaatsgevonden. Voor de uitvoering van de planstudie is een projectorganisatie ingericht. Een nadere uitwerking, met name voor wat betreft de scope van het project, heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot een uitvraag aan de markt voor de diverse studies. Met het ministerie van Financiën is voortgang geboekt in de optimalisatie van de financierbaarheid van het project. De Europese Commissie heeft in het kader van de Trans-Europese Netwerken (TEN-T) een studiesubsidie van € 1,75 mln toegekend.

In het kader van de onderhandelingen tussen Vlaanderen en Nederland over een nieuwe sluis bij Terneuzen is in 2010 een business case uitgevoerd en afgerond. Tevens is de Kosten Batenanalyse (KBA) herzien en vastgesteld. Daarnaast zijn er vier onderhandelingsbijeenkomsten geweest.

De verkenning verbreding Maasgeul is opgeleverd en het project is inmiddels overgegaan naar de planstudiefase.

Tegen het Tracébesluit verdieping vaargeul Eemshaven zijn beroepen ingesteld bij de Raad van State. De Raad van State heeft aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) een deskundigenadvies gevraagd. De StAB heeft op 14 oktober haar advies uitgebracht. De minister van IenM heeft in november haar zienswijze op het deskundigenverslag aan de Raad van State gezonden. Als voorbereiding op de verruiming van de vaargeul zijn in 2010 een aantal wrakken verwijderd. Afhankelijk van de beroepen bij de Raad van State is de start van de realisatie voorzien in 2012.

De werkzaamheden om de verplaatsing van de verkeersbegeleiding in Den Helder naar het nieuwe verkeersleidingscentrum zijn in 2010 begonnen en zullen begin 2011 worden afgerond. De werkzaamheden voor de walradarketen langs het Noordzeekanaal zijn gestart.

In de Voorhaven van IJmuiden worden te diep stekende schepen gedeeltelijk gelost (gelichterd) om verder naar Amsterdam te kunnen varen. Hiervoor is een andere locatie benodigd. Daarom zal het bestaande slibdepot, de vroegere Averijhaven worden omgebouwd tot insteekhaven. De planstudie loopt en wordt in 2012 afgerond.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Verbetering marktwerking

Ja

2. Formuleren maatschappelijke randvoorwaarden

Ja

3. Instandhouden en verbeteren infracapaciteit

Ja

Meetbare gegevens

Verbetering marktwerking, formuleren maatschappelijke randvoorwaarden

De verbetering van de marktwerking wordt gemeten door de ontwikkeling van de toegevoegde waarde en werkgelegenheid van de Nederlandse zeehavens.

Dit kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde van Nederlandse zeehavens in de periode 2002–2008. De inzet van de rijksoverheid (nationaal zeehavenbeleid) is hierbij slechts één van de beïnvloedende factoren.

Kengetal: Ontwikkeling toegevoegde waarde Nederlandse zeehavens van 2003 tot en met 2008 (in mrd. Euro, prijzen 2002)
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Directe toegevoegde waarde zeehavengebieden

19,5

21,3

24,0

25,0

27,4

29,6

In % van het BBP

4,1%

4,3%

4,7%

4,6%

4,8%

5,0%

Indirecte toegevoede waarde

9,7

9,8

10,6

11,6

13,0

14,7

In % van het BBP

2,0%

2,0%

2,1%

2,2%

2,3%

2,5%

Totale zeehavengerelateerde toegevoegde waarde

29,2

31,1

34,6

36,7

40,4

44,2

In % van het BBP

6,1%

6,3%

6,7%

6,8%

7,1%

7,4%

Bruto binnenlands product (BBP)

476,9

491,2

513,4

539,9

567,1

595,9

Bron: Erasmus Universiteit Rotterdam Havenmonitor 2008, mei 2010

Toelichting

Om de versterking van het netwerk van de Mainport Rotterdan en de overige zeehavens te monitoren wordt de toegevoegde waarde samenhangend met het haven- en industrieel complex gemeten. De toegevoegde waarde in de Nederlandse zeehavens over de periode 2003–2008 vertoont, conform het streven, een lichte stijging. Er zijn nog geen cijfers beschikbaar voor de jaren 2009 en 2010.

De onderstaande tabel met kengetallen geeft informatie over de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavengebieden, uitgedrukt in aantallen werkzame personen in de periode 2003–2008. De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de Nederlandse zeehavens is van vele factoren afhankelijk. De inzet van de rijksoverheid is hierbij slechts één van de beïnvloedende factoren.

Kengetal: Ontwikkeling werkgelegenheid Nederlandse zeehavengebieden van 2003 tot en met 2008 (in aantallen werkzame personen)
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Directe werkgelegenheid zeehavengebieden

162 547

158 159

160 608

163 041

166 760

169 219

In % van totale Nederlandse werkgelegenheid

2,0%

1,9%

2,0%

1,9%

1,9%

1,9%

Indirecte werkgelegenheid

103 433

102 948

104 622

109 634

118 857

120 753

In % van totale Nederlandse werkgelegenheid

1,2%

1,3%

1,3%

1,3%

1,4%

1,4%

Totale zeehavengerelateerde werkgelegenheid

265 980

261 107

265 230

272 675

285 617

289 972

In % van totale Nederlandse werkgelegenheid

3,2%

3,2%

3,2%

3,2%

3,3%

3,3%

Totale Nederlandse werkgelegenheid

8 283 000

8 211 000

8 231 000

8 383 000

8 613 000

8 734 000

Bron: Erasmus Universiteit Rotterdam Havenmonitor 2008, mei 2010

Toelichting

Het streven is de directe werkgelegenheid ten minste in hetzelfde tempo te laten groeien als de nationale werkgelegenheid; de indirecte werkgelegenheid dient behouden te blijven. De werkgelegenheid over de periode 2003–2008 is conform het streven stabiel als percentage van de Nederlandse werkgelegenheid.

Onderstaande tabel met kengetallen geeft informatie over de ontwikkeling van de private investeringen in de Nederlandse zeehavengebieden, uitgedrukt in absolute bedragen en relatief ten opzichte van de totale private investeringen in de periode 2003–2007. De ontwikkeling van de private investeringen in de Nederlandse zeehavens is van vele factoren afhankelijk. De inzet van de rijksoverheid is hierbij slechts één van de beïnvloedende factoren.

Kengetal: Private investeringen in Nederlandse zeehavens (x € 1 000 excl. BTW in marktprijzen)
 

2003

2004

2005

2006

2007

Nederlandse zeehavens

2 096 000

2 285 968

2 203 792

2 967 344

3 025 369

Nederland totaal

x

x

6 609 163

8 562 016

9 277 817

Percentage

  

33%

35%

33%

Bron: Erasmus Universiteit Rotterdam Havenmonitor 2008, mei 2010

x: cijfers nog niet beschikbaar

Toelichting

De cijfers over de private investeringen in de zeehavens zijn door de jaren heen vrij constant, circa 1/3 van het totaal aan investeringen vindt plaats in de Nederlandse zeehavens.

De onderstaande tabel met kengetallen geeft informatie over de ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen in de Nederlandse zeehavengebieden in de periode 2003–2008. De ontwikkeling van het aantal bedrijfsvestigingen in de Nederlandse zeehavens is van vele factoren afhankelijk. De inzet van de rijksoverheid is hierbij slechts één van de beïnvloedende factoren.

Kengetal: Ontwikkeling in zeehavengerelateerde bedrijfsvestigingen 2003–2008
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Totaal aantal bedrijfsvestigingen

3 143

3 129

3 116

3 060

2 994

2 975

Bron: Erasmus Universiteit Rotterdam Havenmonitor 2008, mei 2010

Toelichting

Het aantal bedrijfsvestigingen in De Nederlandse zeehavens vertoont, vooral in verband met schaalvergroting, een licht dalende tendens. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Instandhouden en verbeteren infracapaciteit

Onderstaand kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van de concurrerende Noordwest Europese havenrange (de zogenaamde Hamburg–Le Havre range). De inzet van de rijksoverheid is hierbij slechts één van de beïnvloedende factoren. Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg–Le Havre range») ten minste te handhaven dan wel te versterken.

Kengetal: Ontwikkeling van het procentuele marktaandeel (in tonnen) van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg–Le Havre range»)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Totaal Nederlandse Zeehavens

45,5

45,9

44,4

44,9

44,9

44,2

44,5

45,0

46,9

47,8

Mainport Rotterdam

35,0

35,6

34,5

34,6

34,9

33,8

34,2

34,4

36,0

37,0

Overige Nederlandse Zeehavens

10,5

10,3

9,9

10,3

10,0

10,4

10,4

10,6

10,9

10,8

Bron: Nationale Havenraad, www.Havenraad.nl, maart 2011

Toelichting

Na een jarenlange stabilisatie van het marktaandeel is het marktaandeel in 2009 en 2010 aanzienlijk toegenomen. Met name de Mainport Rotterdam blijkt het relatief beter te doen dan de voornaamste concurrenten.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

Realisatie 2010

IF 16.01.02 PMR realisatie

14 206

35.03 Aansluiting op het internationale luchtvaartnet versterken

Motivering

Het zeker stellen van de internationale bereikbaarheid van Nederland door de lucht.

Doelbereiking

Medio 2010 zijn de belangrijkste afspraken, de zogenaamde State assurances, tussen de Staat en Air France KLM verlengd. Deze State assurances (die zonder verlenging in 2012 zouden aflopen) waren gemaakt bij de fusie tussen Air France en KLM in 2004 om de publieke belangen te borgen inzake netwerkkwaliteit en markttoegang (behoud Nederlandse verkeersrechten in licht van internationale nationaliteitseisen).

In december 2010 heeft de Tweede Kamer ingestemd met een wetsvoorstel inzake implementatie van de EU richtlijn inzake luchthavengelden die tot doel heeft een aantal basisprincipes te borgen bij vaststelling van luchthaventarieven, zoals non-discriminatie, consultatie en transparantie. Ook wordt een onafhankelijke toezichthouder ingesteld. Achterliggend doel is bevordering van het level playing field in Europa. Beoogde datum van inwerkingtreding is 15 maart 2011.

Eind 2010 heeft een evaluatieoverleg plaatsgevonden over de Geschillencommissie Luchtvaart met de belanghebbende partijen. Naar aanleiding daarvan heeft de staatssecretaris besloten om een wetsvoorstel voor te bereiden om aansluiting van alle in Nederland actieve luchtvaartmaatschappijen bij een onafhankelijke vorm van geschilbeslechting wettelijk te verplichten. Dat is gunstig voor de consument en bevordert het level playing field.

In 2010 zijn de onderhandelingen over de tweede fase van het luchtvaartakkoord tussen de EU en de VS met succes afgerond en is het verdrag geratificeerd. Wat betreft de bilaterale luchtvaartbetrekkingen zijn belangrijke stappen gezet naar uitbreiding van verkeersrechten in de relaties met China, Rusland, Vietnam, Israël, Rwanda, Oeganda, Ecuador en de Dominicaanse Republiek.

De civiel-militaire samenwerking heeft geresulteerd in een optimalisering van het luchtruimgebruik op de route Schiphol – Frankfurt. Voor de civiel-militaire samenwerking is een haalbaarheidsstudie gestart naar het onderbrengen van de civiele en militaire luchtverkeersdienstverlening in één organisatie.

De prestatiesturing van de LVNL is in de loop van 2010 verfijnd. De kostenreductie bij LVNL en KNMI heeft er in sterke mate toe bijgedragen dat het Nederlandse luchtverkeersdienstverleningstarief in 2011 niet is gestegen in vergelijking met 2010. Dit is van belang voor de concurrentiepositie van KLM en Schiphol.

Samen met de andere FABEC-lidstaten zijn de voorbereidingen gestart voor een FABEC prestatieplan, gericht op het gezamenlijk bereiken van doelen op het gebied van capaciteit en milieu.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Kennis luchtvaart en luchthavens

Ja

2. Luchtruim

Ja

3. Marktordening en markttoegang

Ja

4. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

Meetbare gegevens

Kennis luchtvaart en luchthavens

Kengetal: Aantal vervaardige NLR rapporten in het kader van de vraaggestuurde onderzoeksprogrammering van het Rijk (= actueel resultaat)
 

2006

2007

2008

2009

Technical Publications

53

65

65

64

Contract Reports

127

154

202

119

Technical Reports

18

46

63

59

Totaal aantal rapporten

198

265

330

242

Totaal waarvan peer reviewed

Bron: NLR, januari 2011

Toelichting

In 2009 heeft het NLR 242 rapporten vervaardigd in het kader van de vraaggestuurde onderzoeksprogrammering van het Rijk. Het verschil ten opzichte van 2008 laat zich verklaren doordat er in 2008 relatief veel Contract Reports zijn opgesteld in het kader van de afronding van een aantal EU-projecten van het Zesde Kaderprogramma. Bij de afronding daarvan werden tientallen eindrapporten opgeleverd. Het jaar 2008 betrof daarmee een uitzondering. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Indicator: Klanttevredenheid NLR
 

Realisatie

Norm

 

De Algemene klanttevredenheid NLR (overheid, bedrijfsleven en buitenland)

De Algemene klanttevredenheid NLR (alleen overheid)

De Norm voor Onderzoeksorganisaties

2007

4,20

4,14

4,10

2009

4,35

4,34

4,10

Bron: NLR, april 2010

De uitkomsten zijn gebaseerd op een vijfpuntsschaal (1 = erg ontevreden, 2 = ontevreden, 3 = niet ontevreden, 4 = tevreden, 5 = erg tevreden)

Toelichting

In 2011 wordt de klanttevredenheid weer onderzocht. In 2009 scoorde het NLR boven de norm voor onderzoeksorganisaties (4,10). Het streven is om in 2011 minimaal de norm te halen. Deze indicator is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Luchtruim

Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning en human resource management. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.

Kengetal: Gemiddelde vertraging per vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management (in minuten)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006

2,8

2,44

2,08

1,72

1,4

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

Gerealiseerd

3,1

1,8

1,2

1,2

1,3

1,4

1,6

1,9

1,2

0,9

Bron: Eurocontrol, Performance Review Report 2009, www.eurocontrol.int

Toelichting

De taakstelling geldt Eurocontrol-breed. LVNL en MUAC hebben in 2010 ondanks de aswolk een gemiddelde vertraging gerealiseerd van 0,0, resp. 0,2 minuten en scoren daarmee ver onder het doel.

De realisatie over het jaar 2010 is een voorlopig cijfer. De uiteindelijke cijfers worden gepresenteerd in het Performance Review Report 2010 dat in mei 2011 wordt uitgebracht.

Indicator: Stand van zaken experimenten

Omschrijving experiment

Start

Besluit obv evaluatie

Bochtstraal Hoofddorp/Nieuw Vennep

2010

2011

Uitbreiden CDA’s

eind 2012

 

Alternatief M17

eind 2011

 

Nieuw normen en handhavingsstelsel

2010

begin 2013

Overige routemaatregelen

vanaf eind 2011

 

Bron: voor start Staatscourant en voor besluiten brieven aan de Tweede Kamer

Toelichting

Eind 2010 is een experiment gestart waarbij meerdere vliegtuigtypen gebruik maken van de vaste bochtstraal tussen Hoofddorp en Nieuw Vennep. Daarvoor maakten alleen de Boeing 737’s van KLM gebruik van deze techniek, waarmee de spreiding van vliegtuigen kan worden beperkt en de hinder in de omgeving per saldo afneemt.

Ten aanzien van de uitbreiding van het gebruik van CDA’s (glijvluchten) is in 2010 geen experiment gestart. In overleg aan de Alderstafel is een stapsgewijze aanpak overeengekomen waarbij als eerste vaste naderingsroutes zullen worden ontworpen die zowel overdag als in de nacht gevlogen kunnen worden. De verwachting is dat een experiment hiervoor in 2012 kan plaatsvinden.

Het experiment «alternatief maatregel 17» is in 2010 niet gestart, Wel is besloten om de huidige maatregel 17 – verlengen nachtelijke vertrek– en naderingsprocedures – voor de periode van een half jaar te verlengen tot 5 mei 2011. Deze indicator is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Marktordening en markttoegang

Het streven is om de huidige positie van Schiphol onder die van Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs Charles de Gaulle te houden.

Indicator: Luchthavengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen (aeronautical kosten)

Ranglijst kostenniveau

(van hoog naar laag)

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

London Heathrow (LHR)

 

1

Parijs (CDG)

 

2

Frankfurt (FRA)

 

3

Gatwick

 

6

Schiphol

< LHR, FRA, CDG

5

Zürich

 

4

München

 

7

Brussel

 

8

Madrid

 

9

Bron: SEO, 2010

Toelichting

Elk jaar worden de luchthavengelden, de ATC-heffingen en de overheidsheffingen op Schiphol en een aantal concurrerende luchthavens vergeleken. SEO berekent dan wat er in de zomer van het betreffende jaar betaald moet worden voor eenzelfde pakket starts en landingen op de verschillende luchthavens. Dit pakket is ongeveer gelijk aan het jaarlijkse verkeer op Schiphol. Door de afschaffing van de vliegbelasting en in combinatie daarmee de kostenreducerende maatregelen die Schiphol met het kabinet heeft afgesproken, is Schiphol medio 2010 weer op een 5e positie gekomen (medio 2008 was Schiphol nog de op één na duurste). Schiphol is duidelijk goedkoper dan Londen Heathrow (de duurste), Parijs Charles de Gaulle en Frankfurt. Het prijspeil van Zürich en van Londen Gatwick is vergelijkbaar met dat van Schiphol: Zürich is iets duurder en Gatwick iets goedkoper.

Extracomptabele verwijzingen

Belastinguitgaven

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € mln.), budgettair op transactiebasis
 

Realisatie 2010

Vrijstelling luchtvaartuigen

1 086

35.04 Logistieke efficiëntie goederenvervoer verbeteren

Motivering

De ontwikkeling en concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven en de mainports bevorderen en zo bijdragen aan de concurrentiepositie van Nederland als geheel door een efficiënte en duurzame afwikkeling van het goederenvervoer.

Doelbereiking

In Randstad 2040 zijn voor de mainports en logistiek relevante projecten uitgevoerd dan wel nog in uitvoering.

Er is gewerkt aan verkennend onderzoek naar de lange termijn ontwikkelingen voor de mainports. Deze onderzoeken zullen in 2011 gebruikt worden bij de actualisatie van de nota ruimte en nota mobiliteit

De IenM-brede nota Internationale Strategie 2008–2010 is geactualiseerd voor het jaar 2010. Hierin werden de prioriteiten voor de Europese en internationale inzet van IenM voor 2010 benoemd. Prioriteiten voor 2010 waren onder meer de herziening van de TEN-T richtsnoeren, «Holland branding», Witboek Transport, interne markt, Europese agentschappen, comitologie en een nieuw mondiaal klimaatakkkoord.

Naast de reguliere gremia zoals de EU transportraden, ICAO- en IMO bijeenkomsten en raadswerkgroepen e.d. heeft IenM actief deelgenomen aan het International Transport Forum (mei).

In 2010 zijn er weer een aantal inkomende en uitgaande werkbezoeken geweest van bewindslieden en hebben de vhVenW-bewindslieden handelsmissies geleid naar Brazilië (april) en China/Hongkong/ Singapore (september).

De SBIR-(Small Business Innovation Research) Klein Schip is in 2010 afgerond. De uitgewerkte ideeën worden verspreid onder de relevante doelgroep en het is nu aan de markt de voorstellen verder op te pakken. Deze voorstellen worden ook meegenomen in het door de sector in uitvoering genomen actieplan Klein Schip, dat eind 2011 wordt afgerond.

In 2010 is voor de laatste keer een tender opengesteld in het kader van de Tijdelijke Subsidieregeling Innovatie Binnenvaart. Het totale budget van € 1,3 miljoen is toegewezen aan innovatieve projecten.

De laatste tender Subsidieregeling Maritieme Innovatie is opengesteld. De sector stelde in samenwerking met EL&I en IenM de Maritieme Innovatie Agenda op.

Verbetering van de interne maritieme markt en verlaging van administratieve lasten wordt bereikt met de totstandkoming van de Richtlijn Meldingsformaliteiten (inclusief «single window»), vereenvoudiging van regelgeving met betrekking tot reguliere scheepvaartdiensten en overeenstemming over een pilot project dat laat zien hoe met de nieuwste surveillance technologie douanecontroles kunnen worden teruggebracht. Op het gebied van arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden wordt dit bereikt met het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV), waarvan de stukken bij de Tweede Kamer zijn ingediend.

Verder zijn van belang de vaststelling van het HNS Protocol (Hazardous and Noxious Substance), het besluit over de ratificatie van de Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel, het van start gaan van de Tijdelijke subsidieregeling kennismakingsstages scheepvaart en de oplevering van de hernieuwde analyse van de Maritieme Cluster.

Op het gebied van het internationale wegvervoer zijn afspraken gemaakt over het opheffen van enkele praktische knelpunten van de toepassing van de digitale tachograaf. Er is ook een aanpassing van het AETR verdrag (Pan Europees verdrag over rij- en rusttijden) van kracht geworden zodat de regelgeving is gestroomlijnd met de EU regelgeving. Er is een resolutie aanvaard met betrekking tot de categorisering van parkeerplaatsen mede ter bestrijding van de criminaliteit in de transportsector. Het nieuwe wegvervoerverdrag met de Russische Federatie is in werking getreden.

In 2010 is een evaluatie uitgevoerd van de implementatie van de richtlijn vakbekwaamheid beroepschauffeurs met betrekking tot de nascholing. De Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen dat verantwoordelijk voor de examens is, zal de aanbevelingen omzetten in een plan van aanpak.

De beladingsgraad van vrachtwagens is primair afhankelijk van bedrijfseconomische overwegingen van transporteurs en de logistieke ketens waar ze onderdeel vanuit maken. Het ministerie bevordert de efficiëntie van het wegvervoer door in te zetten op het wegnemen van belemmeringen in de sfeer van wet- en regelgeving. Zo zijn via de door het ministerie aangestelde Ambassadeur Stedelijke Distributie acties in gang gezet om de stedelijke distributie efficiënter te doen verlopen (zie artikel 34.01). Internationaal blijft het ministerie aandacht vragen voor het verruimen van de cabotageregels, zodat op retourritten in het buitenland de vrachtauto onbeperkt ladingen mag vervoeren.

In maart 2010 is een rapportage van het ministerie gepubliceerd waarin een samenvatting is gegeven van conclusies uit alle Nederlandse LZV (Lange en Zwaardere Vrachtwagens) onderzoeken en praktijkproeven. Daarin werd bevestigd dat LZV’s in Nederland grotere vrachtauto’s vervangen, met name voor het transport van grote dagelijkse volumes op vaste routes. De dagelijkse inzet van circa 500 LZV’s (stand in 2010) verloopt vrijwel ongemerkt voor het overige verkeer. Bovendien levert dit naast ruim 30% kostenvoordeel (minder chauffeurs, brandstof, trekkende voertuigen) voor het bedrijfsleven ook CO2 en NOx reducties op tot 14%.

Als onderdeel van de uitvoering van het dieselakkoord 2008 is in 2010 de campagne «De Belangrijkste Baan» gestart. Doel van de campagne is om de beeldvorming rond logistiek te verbeteren, zowel onder jongeren en andere potentiële werknemers zoals bestaande chauffeurs en logistiek medewerkers.

In 2010 is onderzoek verricht naar de gerealiseerde reductie van de administratieve lasten in de transportsector als gevolg van ingezette acties naar aanleiding van de adviezen van de Commissie Noordzij. In 2011 zal de Tweede Kamer daarover worden geïnformeerd.

Efficiënter goederenvervoer wordt meegenomen in het aangekondigde programma Benutten dat zich richt op een efficiënt gebruik van alle beschikbare infrastructuur.

Het verbeteren en bewaken van vrij verkeer van goederen en het internationale level playing field (concurrentievoorwaarden) door betere regelgeving, gelijke implementatie van wetgeving in de lidstaten en de harmonisatie van uitvoering en handhaving heeft continue aandacht en staat centraal bij de inbreng ion Europese fora. Hierover is regelmatig contact met de belangrijkste spelers in Europa.

Dankzij de ingebruikname van de ERTMS en 25 kV op de Havenspoorlijn was het in 2010 (voor het eerst) mogelijk dat elektrische locomotieven direct van de terminals in de haven van Rotterdam naar hun bestemming in Duitsland rijden. Het aandeel e-locs (tov diesellocs) nam dan ook toe in de loop van 2010.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Vergroting strategische en internationale oriëntatie

Ja

2. Logistieke efficiëntie zee- en kustvaart

Nee

3. Logistieke efficiëntie binnenvaart

Ja

4. Logistieke efficiëntie wegvervoer

Ja

5. Logistieke efficiëntie spoorvervoer

Ja

6. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

Toelichting

  • 2. De directe toegevoegde waarde van de zeevaartsector is fors afgenomen, voornamelijk door de wereldwijde recessie. Dit heeft echter geen negatieve gevolgen gehad voor de omvang van de Nederlandse vloot, die een groei te zien gaf.

Meetbare gegevens

Vergroting strategische en internationale oriëntatie

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Daarnaast voert het CBS in opdracht van IenM een jaarlijkse monitor uit waarbij de ontwikkelingen van het logistieke bedrijfsleven in kaart worden gebracht. Dit kan onder andere worden gebruikt bij het beoordelen van de vorderingen van het innovatieprogramma Logistiek en Supply Chains.

De verwachting is dat deze nieuwe indicator in de begroting 2012 kan worden gepresenteerd.

Logistieke efficiëntie zee- en kustvaart

Dit kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde zeevaart en maritieme sector in constante prijzen en meet hoe sterk de zeevaart zich ontwikkelt. De inzet van de Rijksoverheid is slechts één van vele beïnvloedende factoren.

Kengetal: Directe toegevoegde waarde zeevaart en maritieme cluster (in € miljard)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Zeevaart

1,1

1,1

1,1

1,1

1,2

1,2

1,2

1,2

0,8

Overige maritieme sector/dienstverlening

3,5

3,2

3,1

3,2

3,3

    

Totaal brede maritieme sector 1

4,6

4,3

4,2

4,3

4,5

    

Totaal maritieme cluster 2

     

10,3

11,2

11,4

10,6

Bron: cijfers 2001–2005 uit Ecorys, Beleidsmonitor 2008, cijfers 2006–2009 uit PRC Maritieme monitor 2010

X Noot
1

totaal brede maritieme sector: Zeevaart, Binnenvaart, Laad-, los en overslagactiviteiten, Opslag, Expediteurs, Dienstverlening vervoer water, Nieuwbouw en reparatie van schepen, Natte waterbouw (baggeren etc.), Verhuur van schepen, Groothandel in scheepsbenodigdheden.

X Noot
2

totaal maritieme cluster: Zeevaart, Scheepsbouw, Offshore, Binnenvaart, Waterbouw, Havens, Marine, Visserij, Maritieme dienstverlening, Watersportindustrie en Maritieme toeleveranciers.

De laatst genoemde definitie sluit aan bij de clusteractiviteiten van NML en bij de behoefte aan informatie over een breder spectrum van de onderdelen van de maritieme cluster.

Toelichting

In 2009 bedroeg de directe toegevoegde waarde van de zeevaartsector € 847 mln. Dat betekende een afname van bijna 29% ten opzichte van het jaar ervoor. Voornaamste oorzaak voor het verlies van toegevoegde waarde was de wereldwijde recessie waardoor de vraag sterk terugviel en de vrachttarieven een historisch dieptepunt behaalden met als gevolg een negatieve beïnvloeding van de bedrijfsresultaten.

Onderstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar van meerdere factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag 1
 

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Aantallen

           

Handelsvaart

591

607

619

622

600

570

574

566

640

688

725

Zeesleepvaart

164

176

191

164

168

164

174

212

222

222

249

Waterbouw

150

156

157

156

160

151

148

139

118

121

120

Totaal

905

939

967

942

928

885

896

917

980

1 031

1 094

Bruto tonnage (GT) (x1000)

           

Handelsvaart

4 393

4 760

4 780

4 755

4 934

4 932

5 031

5 114

5 980

6 313

6 075

Zeesleepvaart

194

205

228

188

186

178

181

243

264

237

310

Waterbouw

466

509

521

535

570

498

509

477

375

441

450

Totaal

5 053

5 474

5 529

5 478

5 690

5 608

5 721

5 834

6 619

6 991

6 835

Bron: Inspectie Verkeer en Waterstaat, februari 2011

X Noot
1

schepen > 100 GT en pontons > 1 000 GT

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlands eigendom of beheer 1
 

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Aantallen

           

Handelsvaart

309

411

448

435

418

375

434

462

395

410

433

Zeesleepvaart

246

262

272

301

306

329

284

332

358

406

459

Waterbouw

29

37

33

31

34

37

39

45

52

66

63

Totaal

584

710

753

767

758

741

757

839

805

882

955

Bruto tonnage (GT) (x1000)

           

Handelsvaart

3 740

5 718

5 656

5 384

5 244

4 692

5 566

6 278

4 542

5 057

5 259

Zeesleepvaart

312

1 071

1 773

1 741

1 786

2 704

2 782

1 903

1 423

1 217

1 011

Waterbouw

90

76

86

79

75

99

102

122

184

225

251

Totaal

4 142

6 865

7 515

7 204

7 105

7 495

8 450

8 303

6 149

6 499

6 521

Bron: cijfers tot 2006 Ecorys (dec 2008), cijfers 2006–2009 Policy Research Corporation (april 2010), cijfers 2010 IVW (april 2011). Alle cijfers op basis van Lloyd’s Register Fairplay.

De cijfers vanaf 2006 zijn berekend op basis van een herijkte methodologie die transparant en eenvoudig te actualiseren is door het meer direct aansluiten bij publiek beschikbare data.

X Noot
1

schepen > 100 GT en pontons > 1 000 GT

Toelichting

De Nederlandse vloot – handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw – onder Nederlandse en buitenlandse vlag is in 2010 met 136 schepen toegenomen, een groei van 7%. Op peildatum 31 december 2010 telde de totale vloot 2 049 schepen en had een bruto tonnage van bijna 13,4 mln. De sterkste toename vond plaats bij de vloot onder buitenlandse vlag. Deze groeide van 882 schepen naar 955 schepen, een groei van 8%. Maar ook de vloot onder Nederlandse vlag nam in 2010 toe van 1 031 schepen naar 1 094 schepen, een groei van 6%. Net als eerdere jaren is in 2010 de vloot van in Nederland geregistreerde schepen onder Nederlandse vlag weer toegenomen en wel met 63 schepen, een groei van 6%. Op de peildatum 31 december 2010 telde de vloot onder Nederlandse vlag 1 094 schepen met een bruto tonnage van ruim 6,8 mln. Het bruto tonnage is echter afgenomen met 2,2% doordat enkele relatief grote (container)schepen zijn uitgevlagd, terwijl daar een toename van relatief minder grote schepen tegenover stond. Deze kengetallen zijn niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Logistieke efficiëntie binnenvaart

Onderstaand kengetal geeft informatie over de ontwikkeling van de toegevoegde waarde binnenvaart in constante prijzen en meet hoe sterk de binnenvaart zich ontwikkelt. De inzet van de Rijksoverheid is slechts één van vele beïnvloedende factoren.

Kengetal: Toegevoegde waarde binnenvaart in lopende prijzen (in € miljard)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Binnenvaart

0,76

0,68

0,73

0,78

0,72

0,78

0,80

0,83

0,72

Bron: cijfers tot 2006 Goederenvervoermonitor Ecorys, december 2008 en cijfers vanaf 2006 De Nederlandse Maritieme Cluster Monitor, oktober 2010

De cijfers in de Begroting zijn gebaseerd op constante prijzen, de cijfers in het Jaarverslag zijn gebaseerd op lopende prijzen. Dit verklaart het verschil tussen de cijfers voor de jaren 2006 t/m 2008 in de Begroting 2011 en dit Jaarverslag. Voortaan zullen zowel in de Begroting als het Jaarverslag de cijfers gebaseerd op lopende prijzen worden opgenomen.

Toelichting

De forse daling van het toegevoegde waarde cijfer in 2009 t.o.v. 2008 moet worden verklaard door de wereldwijde economisch crisis en de hiermee samenhangende daling van internationale vervoersstromen die in 2009 grote consequenties had voor de logistieke sector en voor de binnenvaart in het bijzonder. Dit uitte zich in dalende vrachtvolumes en (mede vanwege overcapaciteit in aanbod van tonnage), in scherp dalende vrachtprijzen waardoor de sector te kampen had met een grote omzetdaling. De winstdaling wordt geschat op 16%. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Logistieke efficiëntie wegvervoer

In het kader van het programma Benutten zal dit onderwerp opnieuw onder de loep worden genomen. Voor 2010 waren hier geen resultaatafspraken over opgenomen.

Logistieke efficiëntie spoorvervoer

De indicator «aantal omgebouwde ETCS-locomotieven» wordt vervangen door de nieuwe indicator «aantal treinbewegingen per week op A15-tracé van de Betuwelijn». Deze indicator geeft in tegenstelling tot de eerdere indicator inzicht in de omvang van het gebruik van dit tracé. (ETCS – UIC – International Union of Railways – Union Internationale des Chemins de fer)

Indicator: Aantal treinbewegingen per week op A15-tracé van Betuwelijn
 

2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Aantal treinbewegingen

220

350

400

Bron: KeyRail

Toelichting

Realisatie 2010 is 400. Dankzij de instroom van nieuwe (elektrische) locomotieven kon in 2010 meer verkeer over de Betuweroute dan vooraf gepland. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

Realisatie 2010

IF 18.03.01 Intermodaal Vervoer realisatie

1 233

Belastinguitgaven

Meerjarenraming van belastinguitgaven (x € mln.), budgettair op transactiebasis
 

Realisatie 2010

Willekeurige afschrijving zeeschepen

3

Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)

81

Afdrachtverminderling zeescheepvaart

100

Vrijstelling cummunaitaire wateren

890

Overzicht afgeronde onderzoeken

Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Mainport Rotterdam en overige zeehavens

35.02

2009

2011

 
 

Vasthouden en versterken van de positie van goederenvervoer

35.04

2010

PM

 

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie subsidie aan Stichting Nederland Maritiem Land

35.04

2008

2009

zie toelichting

Mainport Rotterdam en overige zeehavens

In 2010 is gestart met een beleidsdoorlichting van artikel 35.02. De resultaten van deze beleidsdoorlichting zullen begin 2011 worden opgeleverd.

Evaluatie subsidie aan Stichting Nederland Maritiem Land

In het Jaarverslag 2009 is reeds een toelichting gegeven op dit evaluatie onderzoek.

36 Bewaken, waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving, gegeven de toename van mobiliteit

Algemene doelstelling

Een schoner, zuiniger en stiller verkeer en vervoer realiseren.

Doelbereiking

Bij de VN klimaattop in Cancún eind 2010 zijn enkele besluiten genomen, onder andere op het gebied van fondsen (oprichting Green Climate fund), voorkomen van ontbossing, mitigatie (vastlegging van de 2 graden doelstellingen) en adaptatie (vaststelling Cancún Adaptatie Raamwerk). Er zijn in Cancún geen afspraken over internationale luchtvaart en zeevaart gemaakt.

Parallel hieraan zijn in 2010 in IMO- en ICAO-verband alsmede in EU-verband over CO2 reductiemaatregelen voor transportmodaliteiten onderhandelingen gevoerd. In IMO heeft dit geleid tot het in werking treden van de procedure die in 2010 zou moeten leiden tot het verplicht maken van energie efficiency normen voor nieuwe schepen. De ICAO Assembly heeft – met van een aantal landen reserveringen – een resolutie aangenomen waarin mondiale afspraken voor de reductie van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart zijn vastgelegd. In EU verband zijn CO2 emissienormen voor lichte bedrijfsvoertuigen aangenomen.

Het internationale proces om te komen tot nieuwe, stringentere motoremissienormen voor de binnenvaart is nog gaande. Uitgangspunt blijft het nastreven van ambitieus internationaal bronbeleid.

In 2010 zijn strengere normen ten aanzien van de zwaveluitstoot van schepen van kracht geworden en werden in IMO stappen gezet naar een internationaal akkoord over CO2 reductie.

De overdracht van de innovatieactiviteiten Innovatieprogramma Geluid naar de bestaande organisaties is voltooid.

Voorjaar 2010 hebben ECN en PBL de Referentieraming energie en emissies 2010 – 2020 uitgevoerd tbv tussenevaluatie Kabinetsprogramma Schoon en Zuinig. Uit de referentieraming blijkt dat bij volledige uitvoering van vaststaand en voorgenomen beleid de meeste sectoren op koers liggen om de gestelde doelstellingen voor 2011 te realiseren en er worden aanzienlijke stappen richting 2020 gezet.

In de sector verkeer worden met name personen-voertuigen door o.a. EU bronbeleid en fiscale vergroening steeds schoner en zuiniger. Het verduurzamen van het goederenvervoer blijft hier nog bij achter.

Maatschappelijke effecten

Door middel van CO2 normering voertuigen (bestelverkeer) en de innovatie impuls vanuit de Proeftuinen voor duurzame mobiliteit is een bijdrage geleverd aan het verduurzamen van mobiliteit en het terugdringen van de emissies. Zoals een landelijke dekking van tankstations met alternatieve brandstoffen, stimuleren van hybride en elektrisch rijden en het programma Truck van de Toekomst.

De scheepvaart levert een bijdrage aan verbetering van de luchtkwaliteit.

Externe factoren

De crisis heeft er aan bijgedragen dat de groei in transport is afgenomen en heeft geleid tot minder emissies. Dat heeft ook bijgedragen aan het binnen bereik komen van de doelstelling uit Schoon en Zuinig.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

36. Bewaken, waarborgen en verbeteren van kwaliteit leefomgeving, gegeven de toename van mobiliteit

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

141 912

79 802

47 234

63 782

66 551

90 137

– 23 586

1

– 30 006

Uitgaven

74 701

74 888

77 126

64 684

77 592

115 391

– 37 799

 

– 2 706

36.01 Leefomgeving hoofdwegen

23 400

25 423

22 171

25 206

24 237

35 181

– 10 944

 

– 856

36.01.01 Algemene strategie- en beleidsvorming

820

587

643

1 111

1 528

823

705

2

– 198

36.01.02 Investeringsimpuls voor innovatie

6 382

6 236

3 080

4 648

5 764

2 829

2 935

3

530

36.01.03 Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer

5 571

7 121

10 372

13 308

11 764

25 284

– 13 520

4

– 577

36.01.04 Maatregelen lokale luchtkwaliteit

4 967

6 337

924

935

1 070

1 102

– 32

 

– 32

36.01.05 Bevorderen geluidsreducerende oploss.wegverv.

163

191

207

175

169

150

19

 

19

36.01.06 Duurzaam weggoederenvervoer

5 497

4 951

6 945

5 029

3 942

4 993

– 1 051

 

– 598

36.02 Leefomgeving spoorwegen

9 127

9 131

9 137

9 157

9 195

9 120

75

 

75

36.02.01 Algemene strategie- en beleidsvorming

0

0

0

0

0

0

0

 

0

36.02.02 Bev.geluidsreducerende oplossingen voor

         

personen- en goederenvervoer per spoor

51

55

61

81

119

44

75

5

75

36.02.03 Bodemsanering NS percelen

9 076

9 076

9 076

9 076

9 076

9 076

0

 

0

36.03 Luchtvaart

40 304

38 271

43 205

27 651

41 529

67 825

– 26 296

 

– 1 446

36.03.01 Doorstorting heffingen GIS-1 aan Stichting GIS

9 842

10 047

9 615

10 708

9 878

12 365

– 2 487

 

– 2 487

36.03.02 Geluidsisolatie Schiphol fase 2 (GIS-2)

19 957

17 282

5 828

589

416

0

416

6

216

36.03.03 Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3)

207

2 407

4 950

7 646

14 510

43 534

– 29 024

7

– 1 890

36.03.04 Klachtenafhandeling Geluidsisolatie Schiphol

9

138

987

240

101

919

– 818

8

– 49

36.03.05 Woonschepen geluidszones Schiphol

121

178

29

0

11

0

11

9

– 13

36.03.06 Behandeling en uitbetaling schadeclaims Schiphol

6 878

5 287

5 123

5 065

13 453

8 373

5 080

10

3 453

36.03.07 Aankoop LIB geluidsloopzones Schiphol

1 168

576

284

1 270

802

1 348

– 546

 

– 518

36.03.08 Geluidsisolatie regionale luchthavens

266

338

2 356

894

567

0

567

11

44

36.03.09 Behandeling en uitbetaling schadeclaimsregionale luchthavens

59

120

5

188

1

0

1

 

– 111

36.03.10 Duurzame luchtvaart

1 322

1 238

11 057

449

1 790

649

1 141

12

– 91

36.03.11 Groenvoorziening Schiphol

435

117

2 403

0

0

0

0

 

0

36.03.12 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

543

568

602

0

637

– 637

13

0

36.04 Scheepvaart

1 870

2 063

2 613

2 670

2 631

3 265

– 634

 

– 479

36.04.01 Duurzame zeevaart

791

629

503

470

532

773

– 241

 

– 104

36.04.02 Duurzame zeehavens

190

208

293

181

962

188

774

14

66

36.04.03 Duurzame binnenvaart

889

631

1 197

1 263

1 137

1 609

– 472

 

– 441

36.04.04 Inspectie Verkeer en Waterstaat

 

595

620

756

0

695

– 695

15

0

Van de totale uitgaven:

         

– Apparaatsuitgaven

2 074

1 604

1 801

2 024

2 352

1 527

825

  

– Baten-lastendiensten

306

1 459

1 552

2 013

766

1 715

– 949

  

– Restant

72 281

71 825

73 773

60 647

74 474

112 149

– 37 675

  

36.09 Ontvangsten

53 833

55 021

56 806

49 622

37 318

39 353

– 2 035

 

– 2 035

36.09.01 Ontvangsten heffingen GIS-1

9 662

10 107

10 684

9 577

9 914

12 362

– 2 448

 

– 2 448

36.09.02 Ontvangsten SGIS klachtenafhandeling GIS-1

0

68

147

16

0

0

0

 

0

36.09.03 Ontvangsten heffingen GIS-2 & 3

33 352

33 604

34 084

29 731

16 849

15 028

1 821

 

1 821

36.09.04 Ontvangsten wensvoorzieningen GIS-2 & 3

93

6

147

97

216

0

216

16

216

36.09.05 Ontvangsten heffingen overige Schiphol projecten

10 326

10 690

11 009

9 780

10 085

11 688

– 1 603

 

– 1 603

36.09.06 Ontvangsten heffingen regionale luchthavens

243

200

221

171

197

250

– 53

 

– 53

36.09.07 Overige ontvangsten

157

346

514

250

57

25

32

17

32

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillen in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De lagere verplichtingenrealisatie hangt voornamelijk samen met de hogere realisatie op Investerings-impuls voor innovatie (zie toelichting 3), de lagere realisatie op Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer (zie toelichting 4), de lagere realisatie op Duurzaam weggoederenvervoer (zie toelichting 5), de lagere realisatie op Doorstortingen heffingen GIS-1, de lagere realisatie op Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (zie toelichting 7), de hogere realisatie op Behandeling en uitbetaling schadeclaims Schiphol (zie toelichting 12) en de hogere realisatie op Duurzame Luchtvaart (zie toelichting 13).

X Noot
2

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
3

De hogere uitgaven zijn een gevolg van vertragingen in voorgaande jaren en zijn grotendeels gedekt door FES-verschuivingen.

X Noot
4

De lagere uitgaven zijn hoofdzakelijk een gevolg van vertragingen in de start van uit FES gefinancierde activiteiten in het kader van Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer doordat de FES gelden niet tijdig beschikbaar waren. Daarnaast waren er vertragingen in de subsidieaanvragen voor biobrandstoffen.

X Noot
5

De hogere uitgaven worden veroorzaakt door hogere personeelskosten.

X Noot
6

Voor het GIS 2 project worden nog kosten gemaakt in verband met een claim die Progis heeft gelegd op een grote aannemer. Dit heeft geleid tot een bodemprocedure. Hiervoor worden de nodige kosten gemaakt (RWS adviseur, Landsadvocaat, arbitrage commissie)

X Noot
7

Uit de PRI 2009 is gebleken dat het totale projectbudget lager uitkomt dan eerder geraamd (minder woningen en aanbestedingsvoordelen). Daarnaast is door een aantal oorzaken een deel van het programma niet tot besteding gekomen. Een aantal woningen blijkt namelijk al voldoende geluidwerend te zijn, er is vertraging bij het akoestisch onderzoek en ontwerp en de kosten van isolatie voor de in 2010 opgeleverde woningen blijken lager te liggen dan geraamd.

X Noot
8

Betreft uitgaven voor de Klacht en Garantieregeling GIS 2 en GIS 3. De werkelijke uitgaven worden bepaald door klachten van eigenaren van woningen en zijn daarom moeilijk in te schatten.

X Noot
9

In de initiële begroting waren aanvankelijk geen middelen geraamd. De realisatie heeft betrekking op de sloopkosten van het laatste woonschip.

X Noot
10

De hogere uitgaven worden veroorzaakt doordat het Schadeschap een versnelling heeft weten te bereiken in de afhandeling van claims.

X Noot
11

De gerealiseerde uitgaven hebben m.n. betrekking op de realisatie van het project Maastricht–Aachen–Airport.

X Noot
12

De hogere realisatie is het gevolg van de overboeking van FES-middelen voor de Proeftuinen duurzame mobiliteit Luchtvaart.

X Noot
13

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
14

De hogere realisatie is het gevolg van de overboeking van FES-middelen voor de Proeftuinen duurzame mobiliteit Zeehavens.

X Noot
15

Voor de agentschapsbijdragen aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft een herallocatie en indikking plaatsgevonden binnen de IenM begroting. De herschikking is per saldo budgettair neutraal.

X Noot
16

Het gerealiseerde bedrag betreft de ontvangsten m.b.t. wensvoorzieningen in 2010.

X Noot
17

Hogere ontvangst is het gevolg van een subsidievaststelling.

36.01 Leefomgeving Hoofdwegen: Uitstoot van schadelijke stoffen en van CO2 verminderen, lokale luchtkwaliteit verbeteren, te hoge geluidsbelastingen door wegvervoer zo veel mogelijk terugdringen en knelpunten door hoofdwegen in de ecologische hoofdstructuur oplossen

Motivering

De nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieukwaliteit nakomen en op de lange termijn (2030) een transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren.

Doelbereiking

Uit de referentieraming van Schoon en Zuinig blijkt dat de doelstelling voor broeikasgassen binnen bereik komt als vaststaand en voorgenomen beleid uitgevoerd wordt geëffectueerd. Voorgenomen beleid kan op belangrijke punten echter niet meer worden uitgevoerd . Dit is ondermeer het gevolg van het niet doorvoeren van Anders Betalen voor Mobiliteit (rekening rijden) en veranderingen in de EU CO2 normen voor voertuigen (bestelverkeer). Desalniettemin blijft voor de sector verkeer de gestelde bandbreedte van de te behalen doelstelling CO2 reductie (27–37 Mton) voor zover nu kan worden beoordeeld binnen bereik.

Op grond van het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) is voor 5 ecoducten de schop in de grond gegaan. Hierbij werken de provincies, Rijkswaterstaat en ProRail nauw samen.

In het Bestuurlijk Overleg MIRT zijn afspraken gemaakt over de prioritering en programmering van het programma tot en met 2018.

Het BSIK/KIS-project Transumo is op 15 januari 2010 afgerond. De eindrapportages en verantwoording zijn te vinden op www.transumofootprint.nl. Door de Transumo-participanten zijn middelen vrijgemaakt om deze footprint ook nog de komende jaren «levend» te houden.

Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer.

Afgelopen jaar zijn de volgende stappen gezet in het bronbeleid:

CO2 normering voertuigen (bestelverkeer) en innovatie middels de Proeftuinen duurzame mobiliteit. Het programma De Nieuwe Band (DNB) is eveneens het programma Het Nieuwe Rijden (HNR) overgedragen aan het Instituut voor Duurzame Mobiliteit (IvDM).

Subsidies voor verduurzaming eigen verkeer en vervoer door organisaties heeft een goedwerkend prototype van een open standaard opgeleverd. Dit vormt de basis om berichtenverkeer te faciliteren tussen rijdende voertuigen onderling en tussen voertuigen en wal. Hiermee kan dienstverlening van dynamisch verkeersmanagement sterk verbeteren.

  • In 2010 zijn in Rotterdam en Enschede de ontwikkelde bussen vanwege de Experimentenregeling Duurzaam Openbaar Vervoer in gebruik genomen. Van de 7 projecten bevinden zich nog 2 in de ontwikkel-/bouwfase.

  • Nederland is door Nissan/Renault, Mitsubishi (Opel) als prioritair land geoormerkt voor de levering van de eerste batch van serie-geproduceerde elektrische auto’s (circa 3 000). De fase van opschaling komt daarmee sneller in beeld. In 2010 is een robuust netwerk aangelegd van laadpunten die allen met één pas toegankelijk zijn. Bovendien is er in gezamenlijkheid voor gekozen één type stekker en één laadprotocol als norm in Nederland te hanteren. Hierin loopt Nederland voorop in de ontwikkelingen.

De eerste volledig elektrisch aangedreven auto’s zijn in 2010 door RWS aangeschaft.

  • Op het gebied van de proeftuin Waterstof heeft de tender nog geen resultaat opgeleverd. Op basis van de ervaring is aangegeven een aangepast programma te ontwikkelen.

  • Voor de brandstof aardgas/groen gas geldt het tarief van 3 ct/m3. Toch neemt de ontwikkeling van aardgasauto’s nog geen grote vlucht. Redenen zijn de onbekendheid en ook het geringe aantal aardgaspompen. Op korte termijn zal sprake zijn van een landsdekkend netwerk van aardgaspompen als gevolg van nieuwbouw die mogelijk is gemaakt door reeds verleende subsidies (Tankstations Alternatieve Brandstoffen – TAB).

  • De duurzaamheidaspecten van biobrandstoffen staan centraal. De Commissie Corbeij heeft aan de toenmalige minister van VROM advies uitgebracht over de ILUC-factor (Indirect LandUse Change). De EU moet hierover nog een standpunt innemen. Een wetsvoorstel om de Richtlijn Hernieuwbare Energie om te zetten in Nederlandse wetgeving is in voorbereiding.

  • Uitvoering is gegeven aan het realiseren van de Proeftuinen voor duurzame mobiliteit. Voorbeelden daarvan zijn: hybride en elektrisch rijden en programma Truck van de Toekomst.

Met een pakket aan maatregelen in het vigerend Nationaal Samenwerkings-programma Luchtkwaliteit (NSL; Luchtkwaliteit) wordt gewaarborgd dat overal in Nederland tijdig aan de normen voor luchtkwaliteit (PM10 en NO2) wordt voldaan. Daarnaast is in 2010 specifiek ingezet op een verbetering van de prestaties van de Euronormen naar aanleiding van de tegenvallende prestaties in de praktijk van Euro V vrachtauto’s. Dit heeft in 2010 geleid tot een eerste pakket maatregelen van Brussel ter verbetering van de testcyclus voor de nog op de markt te komen Euro VI voor vrachtauto’s.

De voorbereiding van de uitvoering van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) (Mirt 2010, Mirt 2011) is in volle gang. Er zijn stappen gezet die leiden tot samenvoeging van de budgetten van de Nota Mobiliteit en van de bestaande saneringsoperatie. Dit leidt tot één budget voor het MJPG in het infrastructuurfonds, dat een onderverdeling kent naar weg en spoor. De uitvoerders zijn inmiddels gestart met het vorm geven van de organisatie voor de uitvoering van het programma. De eerste concrete saneringsprojecten zijn vooruitlopend op het MJPG reeds uitgevoerd of in uitvoering. Het betreffen zogenaamde «Pre-NoMo projecten» zoals de aanleg van dunne geluidreducerende deklagen op de N65 bij Helvoirt, geluidschermen langs de A59 bij Heusden en de aanleg van raildempers op diverse locaties.

De nazorg van het in 2007 afgeronde Innovatieprogramma Geluid (IPG) is gericht op overdracht van de innovatieactiviteiten naar de bestaande organisaties. De overdracht is voltooid en innovatieactiviteiten gericht op reductie van geluid zijn ondergebracht in de reguliere werkzaamheden van de betrokken organisaties. VhVenW, vhVROM en ProRail hebben in 2010 onder andere de volgende resultaten bereikt:

  • Afronding van het experiment met een proefvak van het super stille wegdek met rubber op een verzorgingsplaats langs de A50. Het wegdek is inderdaad superstil gebleken (2 dB stiller dan het meest stille thans toepasbare wegdek tweelaags ZOAB), maar de levensduur is onvoldoende.

  • Bij Rijkswaterstaat is de vrijgave van nieuwe type stillere wegdekken in voorbereiding. Het gaat om tweelaags ZOAB met fijne toplaag en de zogenaamde dunne geluidreducerende wegdekken.

  • Het robuuste en stille wegdek «modieslab» is door Rijkswaterstaat vrijgegeven voor toepassing op autosnelwegen.

  • Het vergroten van de kennis over de prestaties van stille wegdekken op rijkswegen door het uitvoering van een monitoringsprogramma.

  • ProRail heeft een experiment gedaan met railimpregnatie en railprofilering gericht op het reduceren van het piepen van treinen in krappe bogen. Er is een aanzienlijke reductie gehaald maar de levensduur van de oplossing vergt nog verdere verbetering.

  • De internationale samenwerking gericht op versnelling van de ombouw van de Europese vloot van lawaaiige goederenwagons is voorgezet.

  • Er zijn geluidmetingen aan banden verricht en er is een bandenlijst voor bestelauto’s gepubliceerd ter stimulering van het toepassen van stille banden.

Op 25 juni 2010 heeft de Minister het Plan van Aanpak Truck van de Toekomst aangeboden aan de Tweede Kamer (TK 2009–2010, 31 209, nr. 122). Met dit Plan van Aanpak wordt uitvoering gegeven aan de ambitie om het goederenvervoer over de weg te verduurzamen door bestaande kansen voor brandstofbesparing en CO2-reductie te stimuleren door demonstratie in de praktijk. In het kader van het Plan van Aanpak is op 21 september 2010 het Subsidieprogramma Proeftuinen Duurzame Mobiliteit: Truck van de Toekomst gepubliceerd en is aan TNO opdracht verleend een demonstratieprogramma Truck van de Toekomst op te zetten.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Algemene strategie- en beleidsvorming

Ja

2. Investeringsimpuls voor innovatie

Ja

3. Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer

Ja

4. Maatregelen lokale luchtkwaliteit

Ja

5. Bevorderen geluidsreducerende oplossingen wegvervoer

Ja

6. Duurzaam weggoederenvervoer

Ja

Meetbare gegevens

Algemene strategie en beleidsvorming

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op klimaatbeleid personenvervoer, de enveloppe Innovatie en Energiebesparing, maatregelen lokale luchtkwaliteit, het bevorderen geluidsreducerende oplossingen wegvervoer, duurzaam weggoederenvervoer, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Maatregelen klimaatbeleid personenvervoer, lokale luchtkwaliteiten het bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor wegvervoer, duurzaam weggoederenvervoer

Het streven is de emissies van verkeer en vervoer terug te dringen, de luchtkwaliteit te verbeteren en de MJPO-knelpunten door middel van ontsnipperingsmaatregelen op te lossen.

Sinds 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (Dossier Luchtkwaliteit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Dit is een gezamenlijk programma van rijk en decentrale overheden gericht op het tijdig halen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Met het NSL beschermen we de gezondheid van de Nederlandse bevolking en ontstaat er ruimte voor noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Door middel van jaarlijkse monitoring wordt gegarandeerd dat de normen voor luchtkwaliteit gehaald worden.

De CO2-uitstoot geeft een indicatie van de effectiviteit van het klimaat- en energiebeleid dat voor verkeer en vervoer wordt ingezet. Nationaal is het beleid hiervoor merendeels in het programma Schoon en Zuinig (Schoon en Zuinig) en de Innovatieagenda Energietransitie (SenterNovem – EnergieTransitie) verankerd.

De uitstoot van NOx, SO2, VOS en NO2 geven een indicatie van de maatregelen ten aanzien van de lokale luchtkwaliteit. De indicatoren met betrekking tot knelpunten geven informatie over objecten, voornamelijk woningen in de (onmiddellijke) nabijheid van rijkswegen, waar de geluidsbelasting te hoog is volgens de geldende normen.

Indicatoren

Indicator

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Basiswaarde peildatum

Streefwaarde peildatum

Emissie NOx1,2

205,6

196,9

192,7

185,2

170,5

 

268 kton

2000

158 kton

2010

Bron:

CBS-stat-line, natuur en milieu/lucht

Emissie SO2 1, 2

5,8

5,7

5,4

3,2

2,6

 

9 kton

2000

4 kton

2010

Bron:

CBS-stat-line, natuur en milieu/lucht

Emissie VOS (NM)1, 2

56,2

51,4

48,9

47,3

44,6

 

90 kton

2000

55 kton

2010

Bron:

        

CBS-stat-line, natuur en milieu/lucht

        

Emissie CO2 in verkeer en vervoer 3

IPCC/CBS

38,9

39,7

38,9

39,8

38,06

 

36,6 Mton

30–34 mton

IPCC – Intergovernmental Panel on Climate Change

      

2000

2020

Bron:

www.compendiumvoordeleefomgeving.nl

Referentiecode: PBL/sep10/0168

Lokale luchtkwaliteit NO24 linebreak

Bron: RWS/DVS

       

0 knelpunten langs rijkswegen 2015

Geluidsknelpunten langs hoofdwegen 5

Bron: RWS/DVS

12 000

12 000

12 000

12 000

12 000

12 000

12 000

0

Aantal opgeloste MJPO knelpunten gesommeerd (6)

Bron: RWS/DVS

10

17

29

41

43

55

0

208

http://www.mjpo.nl/downloads/100267-DWW-Jaarverslag09_LR1.pdf

X Noot
1

Emissies NOx, SO2 en VOS in verkeer en vervoer berekend volgens het NEC-protocol. De nationale streefwaarden voor de sector verkeer en vervoer zijn 158 ton NOx, 4 ton SO2, 55 kton VOS in 2010. Bron: CBS-stat-line, natuur en milieu/lucht (statline.cbs.nl).

In bovenstaande cijfers zijn alle nieuwe inzichten verwerkt, waaronder de hoge NOx-emissies van Euro-V vrachtauto’s.

De voorlopige emissiecijfers voor 2010 zijn nog niet bekend.

De vaststelling van de NEC-plafonds voor het jaar 2020 voor de stoffen NOx, SO2 en VOS zal binnen enkele jaren plaatsvinden. Binnen de EmissieRegistratie wordt jaarlijks een nieuwe reeks emissiecijfers voor de hele periode vanaf 1990 tot het jaar t-1 berekend. Dit omdat er vaak nieuwe inzichten ontstaan die van invloed zijn op meerdere jaren uit de tijdreeks en Emissieregistratie altijd een consistente emissietijdreeks wil opleveren. De emissiecijfers voor reeds gerapporteerde jaren kunnen daardoor wijzigen bij het opleveren van een nieuwe tijdreeks.

X Noot
2

Betreft mobiele bronnen, totaal. Mobiele bronnen zijn transportmiddelen en mobiele werktuigen met een verbrandingsmotor, inclusief buitenlandse transportmiddelen. Exclusief zeevaart.

X Noot
3

Voor 2009 zijn de cijfers nog gebaseerd op voorlopige energie- en productiestatistieken van het CBS. De oude jaren zijn aangepast aan de referentiebron van 2009, zijnde PBL (Planbureau voor de Leefomgeving); dit was CBS.

X Noot
4

Voor lokale luchtkwaliteit geldt dat uiterlijk 2015 op alle locaties langs rijkswegen de grenswaarde voor NO2 gehaald moet worden. Tussenliggende waarden zijn niet vastgesteld. Voor PM10 geldt dat op alle locaties langs rijkswegen aan de grenswaarde wordt voldaan vóór juni 2011.

X Noot
5

De geluidsknelpunten langs hoofdwegen (> 65 dB Lden) oplossen, zoals in de Nota Mobiliteit geformuleerd. Voor 10% van de woningen zal de aanpak bestaan uit gevelisolatie en zal de belasting boven de 65 dB blijven. In 2010 zijn 12 MJPO-knelpunten geheel opgelost. Deze zijn in onderstaande tabel opgenomen.

nr

Provincie

Locatie

Voorziening

Opgelost

Onderdeel

FL9

Flevoland

A6 Kuindervaart

Kleine faunatunnel

Geheel

Wegen

Fr 9

Friesland

N31 Langdeel

Aquaduct met doorlopende oever

Geheel

Wegen

GE19

Gelderland

A2 Beesd

Ecoduct

Geheel

Wegen

Gr 9

Groningen

N33 Holwierde

Brug met doorlopende oever

Geheel

Wegen

Li 16

Limburg

A2 Wessem

Kleine faunatunnel

Geheel

Wegen

NH 7

Noord-Holland

A7 Middenmeer

Kleine faunatunnel

Geheel

Wegen

NH 9

Noord-Holland

A7 Purmerend Noord

Kleine faunatunnel

Geheel

Wegen

Ut 12

Utrecht

A2 Abcoude

watergang

Geheel

Wegen

Ut 13

Utrecht

A2 Loenersloot

Grote faunatunnel

Geheel

Robuuste verbinding

Ut 19

Utrecht

A2 Vianen

Ecoduct natuurbrug

Geheel

Wegen

ZE 13

Zeeland

N61 Otheensche kreek

Brug met doorlopende oever

Geheel

Wegen

ZH 11

Zuid-Holland

A4 Hoogmade

Duiker met doorlopende oever

Geheel

Wegen

Het aantal opgeloste MJPO-knelpunten voor hoofdwegen: In 2018 dienen alle MJPO-knelpunten opgelost te zijn (zie ook het Jaarverslag 2008 MJPO, (www.mjpo.nl/actueel/?page=laatste_nieuws&type=detail&id=77).

De reeks voor het oplossen van de knelpunten zoals opgenomen in de nota Meerjarenprogramma Ontsnippering 2004 (www.mjpo.nl/downloads/MJPO_2004.pdf) ziet er als volgt uit:

Indicator: aantal opgeloste MJPO knelpunten
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Aantal opgeloste knelpunten MJPO

10

7

12

12

11

12

17

11

11

13

21

26

22

23

Totaal aantal

10

17

29

41

52

64

81

92

103

116

137

163

185

208

Bron: DVS, MJPO Jaarverslag 2008, mei 2009

Toelichting

De tabel geeft een indicatie van de planning van de aanpak van de MJPO-knelpunten.

De gevolgen van de kabinetswisseling in 2010 zijn voor het MJPO op het moment van totstandkoming van dit Jaarverslag ongewis.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

realisatie 2010

IF 12.02 Servicepakket meer kwaliteit leefomgeving

1 209 404

IF 12.03 Innovatieprogramma Geluid en Lucht

1 709 262

36.02 Leefomgeving Spoorwegen: te hoge geluidsbelastingen door spoorvervoer zo veel mogelijk terugdringen en knelpunten door spoorwegen in de ecologische hoofdstructuur en in de bodem oplossen

Motivering

Alle nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieukwaliteit nakomen en op de lange termijn (2030) een transitie naar een duurzaam mobiliteitssysteem realiseren.

Doelbereiking

In 2010 is de invoeringswet voor SWUNG (Samen Werken aan de Uitvoering Nieuw Geluidbeleid) opgesteld en voor advies aan de Raad van State gestuurd. Ook is de onderliggende wet- en regelgeving verder uitgewerkt.

In 2010 zijn 2 MJPO-projecten voor het spoorgedeelte geheel uitgevoerd.

  • Er is in 2010 verder gewerkt aan het vormgeven van het uitvoeringsprogramma voor de periode 2011–2020 voor de aanpak van situaties inzake zeer hoge geluidbelastingen langs rijksinfrastructuur. Dit programma is opgenomen in het MIRT onder de naam Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG; mirt 2010, mirt 2011);

  • ProRail heeft in een aantal situaties met hoge geluidsbelastingen, vooruitlopend op het MJPG, maatregelen getroffen door middel van het toepassen van innovatieve maatregelen;

  • In 2010 is verder gewerkt aan de implementeren van nieuwe maatregelen voor geluidsreductie die een aantrekkelijk alternatief zijn voor geluidsschermen. Het gaat hierbij om implementatie van maatregelen uit het in 2007 afgeronde Innovatieprogramma Geluid (IPG) en de doorontwikkeling en de bepaling van de Life Cycle Costs (LCC) van enkele producten uit dat programma, waaronder de proeven met LL-blokken op goederentreinen en het bevorderen van een internationale vrijgave van LL-blokken;

  • In 2010 zijn maatregelen getroffen om emplacementen te laten voldoen aan de milieuvergunningen.

NS en de voormalige ministeries van VenW en VROM dragen bij aan de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen, in uitvoering bij de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen (SBNS). Het jaarverslag van SBNS verschijnt jaarlijks in juni op www.sbns.nl.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Algemene strategie en beleidsvorming

Ja

2. Bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor personen- en goederenvervoer per spoor

Ja

3. Bodemsanering NS percelen

Ja

Meetbare gegevens

Algemene strategie en beleidsvorming

De meetbare gegevens voor dit product zijn hieronder bij de overige producten weergegeven. Aangezien de genoemde activiteiten gericht zijn op het bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor personen- en goederenvervoer per spoor, zijn hiervoor geen aparte meetbare gegevens ontwikkeld.

Bevorderen geluidsreducerende oplossingen voor personen- en goederenvervoer per spoor

Het streven is de geluidsemissies van verkeer en vervoer terug te dringen en de MJPO-knelpunten door middel van ontsnipperingsmaatregelen op te lossen. Door toenemende (verkeers)intensiteiten kan het aantal geluidsbelaste woningen toenemen.

Prestatie-indicator Leefomgeving spoorwegen
 

Basiswaarde peildatum

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Streefwaarde peildatum 2

Geluidknelpunten langs spoorwegen

12 500 woningen

7 500 woningen

8 900 woningen

7 200 woningen

zie toelichting

 

0

(in 2020)

Aantal opgeloste MJPO knelpunten

0 (in 2004)

0

0

0

3

2

79 (in 2018)

Bron: (1) ProRail, (2) www.mjpo.nl/downloads/100267-DWW-Jaarverslag09_LR1.pdf

Toelichting

Het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) zal na invoering van de nieuwe geluidwetgeving (SWUNG) kunnen starten. In het MJPG worden naast de knelpunten die zijn beschreven in de Nota Mobiliteit (NoMo) ook de resterende saneringswoningen die vallen onder de huidige Wet geluidhinder en de grote groeigevallen gesaneerd. De scope van het programma zal dus breder zijn dan alleen het oplossen van de NoMo-knelpunten. Voor de jaren 2009 en 2010 zijn daarom geen tellingen meer gedaan. Als SWUNG in werking treedt zal de saneringsvoorraad bekend worden en kan het MJPG formeel starten. Vanaf dat moment zal over de knelpunten uit het MJPG worden gerapporteerd.

nr.

Provincie

Locatie

Voorziening

Opgelost

Onderdeel

Li 18

Limburg

Het Ijzerenbosch

Brug met doorlopende oever

Gedeeltelijk, het spoordeel geheel

Spoor

OV2

Overijssel

Nijverdal

Grote faunatunnel

Gedeeltelijk, het spoordeel geheel

Spoor

MJPO-knelpunten bestaan vaak uit deelknelpunten, waardoor het kan voorkomen dat een aantal maatregelen, bijv. aan spoorse zijde al zijn uitgevoerd, maar in hetzelfde gebied nog meer maatregelen moeten worden uitgevoerd. In 2010 zijn 2 projecten voor het spoorgedeelte geheel uitgevoerd: Het Ijzerenbosch (Li 18, brug met doorlopende oever) en Nijverdal (OV 2, grote faunatunnel). Bovendien is mede door het MJPO een spoorbrug tussen Sittard en Susteren over de Vloedgraaf vernieuwd, waarmee een oud knelpunt in de afvoer van de Vloedgraaf en de passage voor mens en dier onder het spoor opgelost.

Extracomptabele verwijzingen

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds (IF)

Overzicht uitgaven op het Infrastructuurfonds (x € 1 000)

Art. Omschrijving

realisatie 2010

IF 13.03 Ontsnippering

2 000

IF 13.03 Geluid sanering spoorwegen

16 565

36.03 Duurzame luchtvaart bewerkstelligen en in stand houden

Motivering

Groei van de luchtvaart mogelijk maken binnen de wettelijke en beleidsmatige kaders voor milieu en leefomgeving.

Doelbereiking

In 2010 is deelgenomen aan internationaal overleg met als doel afspraken te maken over reductie van CO2-emissies in de luchtvaart. De resultaten zijn ingebracht in de klimaat/milieu-discussie tijdens de 37ste ICAO Assembly en dit heeft geleid tot afspraken over klimaatdoelen.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Doorstorting heffingen GIS-1 aan Stichting GIS

Ja

2. Geluidsisolatie Schiphol fase 2 (GIS-2)

Ja

3. Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3)

Nee

4. Klachtenafhandeling Geluidsisolatie Schiphol

Ja

5. Woonschepen geluidszones Schiphol

Ja

6. Behandeling en uitbetaling schadeclaims Schiphol

Ja

7. Aankoop LIB geluidsloopzones Schiphol

Nee

8. Geluidsisolatie regionale luchthavens

Ja

9. Behandeling en uitbetaling schadeclaims regionale luchthavens

Ja

10. Duurzame luchtvaart

Ja

11. Groenvoorziening Schiphol

Ja

12. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

Toelichting

  • 3. Afronding van de geluidsisolatie onder GIS-3 is, behoudens de administratieve afwikkeling, voorzien voor medio 2011.

  • 7. Zie de toelichting onder de prestatie-indicator: «Aantal aangekochte en aan te kopen woningen in de geluidszone Schiphol».

Meetbare gegevens

Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3)

Van alle woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die in het isolatiegebied GIS-3 liggen, zijn er 5205 opgenomen in het isolatieprogramma. Tot eind 2010 hebben 2256 eigenaren aangegeven geen prijs te stellen op (verdere) deelname aan het isolatieproject. Uit onderzoek is gebleken dat 1820 objecten geen recht hebben op aanvullende geluidwerende voorzieningen. Daarnaast zijn er 659 objecten geïsoleerd opgeleverd. Dit betekent dat 4753 objecten onder GIS-3 zijn afgehandeld. Naar huidige inzichten zullen onder GIS-3 circa 1100 objecten worden geïsoleerd. De isolatie van woningen in het kader van GIS-3 project kan naar verwachting in 2011 worden afgerond.

Aankoop LIB geluidsloopzones Schiphol

Kengetal: Aantal aangekochte en aan te kopen woningen in de geluidsloopzones Schiphol
 

Tot en met 2005

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Totaal

>65 Ke

5

0

1

1

3

3

2

5

17

55 – 65 Ke

24

2

0

0

0

0

0

0

26

Totaal

29

2

1

1

3

3

2

5

43

Bron: Rijkswaterstaat, Voortgangsrapportage GIS nr. 13, tweede halfjaar 2010 (Kamerstuk 2010-2011, 26 959, nr. 136)

Toelichting

In 2010 zijn 2 objecten in de geluidssloopzones aangekocht conform de Regeling Uitkeringen beperkingengebied Schiphol. Met deze aankoop komt het totaal aantal aangekochte woningen op 38. Eigenaren kunnen als gevolg van de motie Hofstra (Kamerstuk 2001–2002, 27 603, nr. 73) niet worden gedwongen hun woning te verlaten. Een einddatum kan daarom niet worden vastgesteld.

Opgemerkt wordt dat sinds de ingebruikname van de 5de baan (en de daarmede samenhangende wijzigingen in de Wet Luchtvaart) aankoop en sloop van woningen alleen mogelijk is indien de geluidsbelasting meer dan 65 Ke bedraagt. Behoudens woningen waarvoor de onderhandelingen tot aankoopal gestart waren zijn er in de periode na ingebruikname 5de baan alleen woningen aangekocht met een geluidsbelasting boven de 65 Ke. In verband hiermede wordt thans geen onderscheid meer gemaakt naar de hoogte van de geluidsbelasting en zijn de cijfers vanaf 2009 als gevolg hiervan gecorrigeerd.

Duurzame luchtvaart

IenM draagt bij aan het maken van internationale afspraken om de uitstoot van gassen te beperken, maar IenM heeft geen directe invloed op het maximum take off weight van de vliegtuigen. Het onderstaande kengetal geeft een goed beeld van de mate waarin de uitstoot van verontreinigende stoffen zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld en de sector in staat is aan de gestelde grenswaarden te voldoen.

Kengetal: De grenswaarde voor de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen in gram per ton Maximum take off weight (MTOW)

realisatie

grenswaarden

Stof

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2005–2009

vanaf 2010

CO

59,3

56,6

55,1

54,1

53,4

54,1

58,1

55,0

NOx

66,3

66,8

67,4

67,1

67,6

69,7

74,6

74,6

VOS

10,1

9,0

8,6

8,2

7,9

8,0

9,9

8,4

SO2

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,1

2,1

PM10

2,2

2,2

2,3

2,3

2,3

2,4

2,5

2,5

Bron: Schiphol Group, januari 2011

Toelichting

In 2010 zijn de emissies van CO, NOx, VOS en PM10 licht gestegen. Die van SO2 is gelijk gebleven. Alle in 2010 gerealiseerde emissies liggen onder de grenswaarde, zoals die met ingang van 2010 geldt.

Geluidsbelasting rond de nationale en regionale luchtvaartterreinen in Nederland

In het Luchthavenverkeerbesluit zijn voor de luchthaven Schiphol de volgende grenzen gesteld aan de totale hoeveelheid geluid (Totaal Volume Geluid, TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren.

Kengetal: Geluidsbelasting rond Schiphol

Periode

TVG

Gedurende het gehele etmaal (Lden)

63.46 dB(A)

Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight)

54.44 dB(A)

Bron: Luchthavenverkeerbesluit 2004

Toelichting

In 2010 bedroeg het TVG voor het etmaal (Lden) 62,45 dB (A). Daarmee is Schiphol wel binnen de toegestane grenswaarde van 63.46 dB (A) gebleven. In 2010 bedroeg het TVG voor de nacht (Lnight) 52,47 dB (A). Daarmee is Schiphol binnen de toegestane grenswaarden van 54.44 dB (A) gebleven.

36.04 Scheepvaart: een milieuvriendelijk goederenvervoersysteem over het water bevorderen

Motivering

Nederland aan alle nationale en internationale verplichtingen op het gebied van milieukwaliteit laten voldoen en op de lange termijn (2030) een transitie te realiseren naar een duurzaam mobiliteitssysteem.

Doelbereiking

Met ingang van 1 januari 2010 zijn schepen die in havens aan de kade liggen verplicht schone brandstof te gebruiken, volgens de zogenaamde EU-Zwavelrichtlijn. De drastisch aangescherpte emissienormen voor zeeschepen (Marpol Annex VI) werden op 1 juli 2010 van kracht. Voor schepen op de Noordzee betekent dit een verplichting om te varen op brandstof met minder zwavel.

In 2010 is Nederland partij geworden bij het Ballastwaterverdrag. Dit verdrag heeft tot doel de introductie van schadelijke aquatische organismen, meegenomen in het ballastwater, te voorkomen. Gezien het aantal landen dat ratificering aan het voorbereiden is, is de verwachting dat het verdrag op afzienbare termijn van kracht wordt.

Er is voortgang geboekt op het IMO klimaatdossier. Zo is overeenstemming bereikt over het verplicht maken van een energie-efficiënte index voor zeeschepen en een scheepsenergie efficiëntie management plan. Medio 2011 zal hierover binnen IMO besluitvorming plaatsvinden. Wat betreft het onderbrengen van de zeevaartemissies in een internationaal klimaatregime zijn in het kader van de internationale klimaatonderhandelingen in Cancun geen substantiële stappen gezet.

Het CO2-reductieprogramma VoortVarend Besparen is in november 2010 succesvol afgerond en overgedragen aan de markt. Het EICB zal het programma vanaf 2011 voortzetten met voor 2011 een financiële ondersteuning door de overheid.

In 2010 is de betalingsinfrastructuur en de wet-en regelgeving afgerond om het financieringssysteem van deel A van het Scheepsafvalstoffenverdrag met ingang van 1 januari 2011 in werking te laten treden. De kosten voor de verzameling, afgifte en inname van olie- en vethoudend scheepsbedrijfsafval worden nu geheel door het bedrijfsleven gedragen.

In 2010 heeft verder onderzoek plaatsgevonden naar duurzaamheidsindicatoren, die kunnen rapporteren over de score van de Nederlandse zeehavens op de thema’s uit de beleidsbrief duurzame zeehavens, met als doel om in 2011 door alle partijen gedragen duurzaamheidsindicatoren te ontwikkelen.

Ten behoeve van de aankomende herziening van de Europese richtlijn havenontvangstvoorzieningen in 2011 is richting Europese Commissie aangegeven dat Nederland voorstander is van aanscherping van deze richtlijn. De inzet is met relevante partijen afgestemd en in lijn de afspraak met de Kamer in het kader van het incident met de Probo Koala.

De Environmental Shipping Index is in 2010 verder ontwikkeld en gereed gemaakt voor de daadwerkelijke invoering. De Nederlandse havens Rotterdam, Amsterdam, Moerdijk en Dordrecht zullen als eersten de index gaan toepassen per 1 januari 2011.

Later in 2011 zullen Hamburg en Antwerpen volgen, alsmede Zeeland Seaports en Groningen Seaports.

Vanuit het Fonds Economische Structuurversterking is een pilotproject voor de aanleg van walstroomvoorzieningen in de Mainport Rotterdam medegefinancierd. Hiervoor is in 2010 een Subsidieprogramma opengesteld. Een subsidiebedrag van € 750 000 is beschikbaar gesteld voor een terminal van grote ferry-schepen (zowel passagiers- als goederenvervoer). Uit eerder uitgevoerde haalbaarheidsonderzoeken van het havenbedrijf Rotterdam is gebleken dat hier de economische haalbaarheid het grootst is.

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

1. Duurzame zeevaart

Ja

2. Duurzame zeehavens

Ja

3. Duurzame binnenvaart

Ja

4. Inspectie Verkeer en Waterstaat

Ja

Meetbare gegevens

Duurzame zeevaart en binnenvaart

Het streven is de emissies van verkeer en vervoer terug te dringen en de luchtkwaliteit te verbeteren. Het streven is om de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen van de binnenvaart en de zeevaart (Nederlands grondgebied) te verminderen.

Het kengetal laat de feitelijke uitstoot in de jaren 2003 t/m 2009 zien.

Kengetal: Uitstoot luchtverontreinigende stoffen
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

NOx -emissies goederenvervoer (x mln. kg)

       

Binnenvaart

27,1

25,1

24,8

24,2

24,9

24,5

21,9

Zeevaart (NL grondgebied) 1

17,3

17,8

18,0

19,1

19,4

23,3

22,0

PM10-emissies goederenvervoer (x mln. kg)

       

Binnenvaart

1,1

1,0

1,0

1,0

1,0

0,9

0,8

Zeevaart (NL grondgebied)1

1,1

1,1

1,1

1,2

1,1

1,3

1,2

VOS-emissies goederenvervoer (x mln. kg)

       

Binnenvaart

3,5

3,2

2,3

1,4

1,4

1,3

1,2

Zeevaart (NL grondgebied)1

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

1,0

0,9

SO2-emissies goederenvervoer (x mln. kg)

       

Binnenvaart

2,0

1,9

1,8

1,8

1,8

1,1

0,9

Zeevaart (NL grondgebied)1

10,0

10,2

10,0

10,6

9,8

9,5

9,0

CO2-emissies (x mln. kg)

       

Binnenvaart

1 871

1 734

1 713

1 672

1 721

1 693

1 540

Zeevaart (NL grondgebied) 1

936

969

983

1 041

1 067

1 466

1 406

Bron cijfers 2003 t/m 2009: CBS luchtverontreiniging; emissies door mobiele bronnen, CBS StatLine (www.statline.cbs.nl/statweb/), 15 februari 2011.

X Noot
1

De cijfers over 2007 t/m 2009 zijn met een andere, nauwkeuriger methode berekend dan in voorgaande jaren; om die reden zijn de cijfers over deze jaren niet volledig vergelijkbaar met die van voorgaande jaren.

Toelichting

De emissies in de binnenvaart zijn in 2009 met een afname van circa 10% sterk teruggelopen vergeleken met 2008. Dit is mede te wijten aan de crisis in de binnenvaart, die een afname in totaal vervoerd volume in Nederland heeft laten zien van 329 mln ton in 2008 naar 285 mln ton in 2009 (– 13%; bron: NEA).

Vermindering van de uitstoot in de zeevaartsector is voor een deel het gevolg van maatregelen (dit geldt vooral voor SO2) en voor een deel het gevolg van de wereldwijde economische crisis.

Het streven is een zo laag mogelijke belasting van het oppervlaktewater door de binnenvaart. Mede hiertoe is destijds het Scheepsafvalstoffenverdrag opgesteld. Nu dit verdrag eind 2009 in werking is getreden, zal naar verwachting het aantal afgiftes van scheepsbedrijfsafval door de binnenvaart verder toenemen. Onderstaande kengetallen laten de afgifte van verschillende soorten olie- en vethoudend afval zien voor de periode 2001–2008. De daling vanaf 2003 is enerzijds te verklaren uit een directe betaling bij afgifte die vanaf dat moment is ingevoerd, en anderzijds door het in de markt komen van nieuwe, schonere schepen die minder afval produceren.

Kengetal: Afgifte olie- en vethoudend afval door de binnenvaart
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

Bilgewater (x miljoen kg)

48,1

46,6

26,7

21,2

21,8

20,1

20,8

21,0

19,2

Schroefassmeervet (x miljoen kg)

0,12

0,15

0,14

0,14

0,12

0,11

0,11

0,12

0,12

Vast oliehoudend afval (x miljoen kg)

0,25

0,38

0,41

0,44

0,32

0,32

0,34

0,38

0,46

Bron: Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB), augustus 2010

Toelichting

De verdere daling van de afgifte van bilgewater is te verklaren door het in de markt komen van nog meer nieuwe, schonere schepen, met minder afval.

De stijging van de afgifte van vast oliehoudend afval is te verklaren door betere monitoring van de ontvangstvoorzieningen en de ontdoeners, waardoor de volumes nauwkeuriger worden opgegeven en geregistreerd, alsmede door een beter milieugedrag van ontdoeners in het algemeen. Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Duurzame zeehavens

Kengetal: Afgiftecijfers scheepsafval in zeehavens
 

2005

2006

2007

2008

2009

Afgegeven hoeveelheid scheepsafval (m3)

98 241

104 698

133 517

148 483

149 427

Aantal afgevende schepen

14 396

18 296

22 486

22 152

22 741

Aantal betalende schepen

34 293

38 410

39 313

39 279

36 580

Het percentage afgevende schepen van het aantal betalende schepen

42%

48%

57%

56%

62%

Bron: De Nederlandse zeehavens, juli 2010

Toelichting

Dit kengetal is niet opgenomen in de Ontwerpbegroting 2010, maar voor het eerst gepresenteerd in de Ontwerpbegroting 2011.

Overzicht afgeronde onderzoeken
 

Onderzoek onderwerp

OD

Start

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

GIS

36.03

2010

2011

 
 

Het Nieuwe Rijden (evalueren uitvoeringsprogramma Het Nieuwe Rijden en de bijdrage en de CO2-reductie)

36.01

eind 2014

2015

De opdracht aan Agentschap NL is stopgezet. In 2010 is aan het Instituut voor Duurzame Mobiliteit (IvDM) opdracht gegeven Het Nieuwe Rijden uit te voeren om het «dichter bij de markt te brengen».

     

IvDM – Instituut voor Duurzame Mobiliteit: IvDM – Instituut voor Duurzame Mobiliteit: home

     

Kennisplatform duurzaam op weg: Voorpagina

 

Bodemsanering

(5-jaarlijkse herijking convenant Stichting Bodemsanering NS)

36.02

2010

2010

zie toelichting

     

www.sbns.nl

Toelichting

GIS

De afronding van de isolatie van woningen binnen het project GIS 3 is voorzien medio 2011. De voorziene beleidsevaluatie GIS naar de doeltreffendheid van het project zal conform de Rijksbegrotingsvoorschriften worden uitgevoerd op het moment dat het GIS-3 project is afgerond. Zodoende wordt een betere aansluiting op de beleidscyclus gerealiseerd

Op het moment dat het experiment met het nieuwe geluidsstelsel is afgerond, worden tevens de consequenties van wijzigingen in het gebruik van de luchthaven voor het isolatieprogramma inzichtelijk gemaakt. Op dat moment is definitieve besluitvorming aan de orde of en hoe verdere invulling wordt gegeven aan de isolatie van woningen rond Schiphol.

Bodemsanering (vijfjaarlijkse herijking convenant Stichting Bodemsanering NS)

De activiteiten van de Stichting Bodemsanering NS vinden plaats op basis van het Convenant Bodemsanering NS-percelen (Oprichting), dat oorspronkelijk op 21 december 1995 voor onbepaalde tijd door de voormalige Ministeries van VenW en VROM, de NS in het algemeen en NS Vastgoed (nu NS Poort) en Railinfrabeheer (nu ProRail) is gesloten (TK 1995–1996, 24 774, nr. 1, De Tweede Kamer: Parlando). Dit teneinde tot een zo spoedig mogelijke sanering van de desbetreffende van vóór 1995 daterende NS-saneringsgevallen te komen. Voor dit doel brengen (voorheen) VenW en (voorheen) VROM (nu samen IenM) en NS Poort een regulier afgesproken bijdrage bijeen, waarmee de Stichting Bodemsanering NS alle uitvoering van onderzoek en sanering ter hand kan nemen. NS Poort draagt daarbij jaarlijks evenveel bij als (voorheen) VenW, nl. € 9,076 mln, en (voorheen) VROM de helft daarvan, € 4,538 mln.

Eens in de 5 jaar wordt de gehele operatie bekeken in het licht van de mate waarin de doelstellingen uit het Convenant worden bereikt, en worden zaken desgewenst, op basis van eenstemmigheid tussen de Convenantpartijen aangepast. De Derde Herijking, terugkijkend naar de periode 2005–2010 en vooruitkijkend naar de periode 2010–2015, heeft in 2010 plaatsgevonden.

37 Weer, klimaat, seismologie en aardobservatie.

Algemene doelstelling

Bevorderen van de veiligheid, de economische ontwikkeling en een duurzaam milieu van Nederland.

Doelbereiking

De veiligheid is bevorderd door het uitgeven van een viertal weeralarmen en extreem weer waarschuwingen. De economische ontwikkeling is onder andere bevorderd doordat het KNMI met behulp van metingen en speciaal ontwikkelde producten heeft bijgedragen aan de besluitvorming rond het zo spoedig mogelijk weer openstellen van het Nederlandse luchtruim dat vanwege de vulkaanas enkele dagen gesloten is geweest.

Het klimaatonderzoek, in het bijzonder de Climate Service producten gebaseerd op de KNMI’06 klimaatscenario’s en het onderzoek ter voorbereiding van de volgende KNMInext klimaatscenario’s, hebben bijgedragen aan de huidige en toekomstige besluitvorming rondom het beschermen van Nederland tegen het huidige en verwachte toekomstige klimaat.

Maatschappelijke effecten

De bereikte doelstellingen hebben als effect dat er continue een algemeen weerbericht beschikbaar is voor de Nederlandse samenleving; dat er bij verwachte gevaarlijke weersituaties tijdig een weeralarm is afgegeven; dat er algemene waarschuwingen ten behoeve van de scheepvaart zijn uitgegeven; dat er luchtvaartmeteorologische inlichtingen zijn verstrekt; dat er klimaatscenario’s zijn geleverd en dat er vorm is gegeven aan de uitvoering van het aardobservatiebeleid.

Zodanig, dat individuele burgers, bedrijven en de (overheids)organisaties tijdig hebben kunnen reageren op de (verwachte) situaties en beleidsmakers konden inspelen op de gesignaleerde ontwikkelingen.

Externe factoren

De externe factoren zijn niet van invloed geweest op het beleid.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

37. Weer, klimaat, seismologie en aardobservatie

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

55 645

45 375

50 396

0

46 845

42 897

3 948

 

204

Uitgaven

48 084

51 219

44 822

44 651

45 945

43 633

2 312

 

40

37.01 Weer, klimaat en seismologie

35 258

29 028

29 744

32 181

34 391

32 079

2 312

 

40

37.01.01 Weer

23 228

15 478

15 921

17 243

19 456

18 764

692

 

40

37.01.02 Klimaat

9 975

11 360

11 603

12 612

12 565

11 174

1 391

 

0

37.01.03 Seismologie

1 385

1 547

1 497

1 571

1 572

1 405

167

 

0

37.01.04 Contributie WMO (HGIS)

670

643

723

755

798

736

62

 

0

37.02 Aardobservatie

12 826

22 191

15 078

12 470

11 554

11 554

0

 

0

37.02.01 Aardobservatie

12 826

22 191

15 078

12 470

11 554

11 554

0

 

0

Van de totale uitgaven:

         

– Apparaatsuitgaven

0

0

0

0

0

 

0

  

– Agentschapsbijdrage

34 556

28 385

29 021

43 796

45 147

42 897

2 250

  

– Restant

13 528

22 834

15 801

855

798

736

62

  

37.09 Ontvangsten

834

2 067

0

0

100

0

100

1

100

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillen in de kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet die gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De ontvangst betreft een terugbetaling door het WMO (Group on Earth Observations (GEO-WMO)) van in 2009 teveel betaalde contributie.

37.01 Weer, klimaat en seismologie

Motivering

Om tot minder ongelukken te komen, om risicovolle situaties ten gevolge van het weer terug te dringen, om veiligheidsrisico’s bij calamiteiten waarbij het weer een rol speelt te beperken, om aan de bestrijding en beperking van (chemische en nucleaire) calamiteiten bij te dragen, om aan «droge voeten» bij te dragen, om antwoord te geven op de cruciale vragen hoe het klimaat is veranderd, waarom het klimaat verandert en hoe het klimaat in de toekomst zal veranderen om aldus de nationale vitale infrastructuur tegen veranderingen in het klimaat te beschermen en tenslotte om de seismische risico’s in Nederland te beperken. In de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut van 1 november 2001 (Stb. 2001, 562) en de daarbij behorende Ministeriële regeling zijn deze taken opgenomen.

Doelbereiking

Gesteld kan worden gesteld dat het KNMI, mede dankzij de positieve invloed van de succesfactoren, de hierboven vermelde doelen heeft gehaald.

Hoofdproducten

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

Weer

Ja

Klimaat

Ja

Seismologie

Ja

Contributies WMO (HGIS)

Ja

Meetbare gegevens

Weer

Kengetal: Prestatiegegevens Weersverwachtingen

Kengetal

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Algemene weersverwachtingen en adviezen

      

– afwijking min.temperatuur (C)

  

– 0,2

– 0,28

ABS 1 (<0,50)

– 0,24

– afwijking max.temperatuur (C)

  

– 0,4

– 0,34

ABS (<0,50)

– 0,21

– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

  

0,4

0,18

ABS (<1,0)

0,04

Luchtvaartverwachtingen

      

– tijdigheid TAF Schiphol (%) 2

98,7

98,7

99,5

99,0

>99

99,0

Maritieme verwachtingen

      

– tijdigheid marifoonbericht (%)

  

96,0

98,4

>99

99,3

Bron: KNMI

X Noot
1

Is absolute waarde.

X Noot
2

Tijdigheid TAF (Terminal Aerodrome forecast). Dit is de tijdigheid waarmee de luchtvaartmeteorologische berichten worden verstrekt; gemeten wordt welk percentage berichten binnen het vastgestelde tijdvenster vallen.

Kengetal: Prestatiegegevens aantal uitgegeven weeralarmen
 

Realisatie 2008

Realisatie 2009 1

Realisatie 2010

Aantal weeralarmen

1

3

4

Bron: KNMI

X Noot
1

De realisatie 2009 in de begroting 2010 is gebaseerd op de eerste helft van 2009. Deze meting is gebaseerd op het hele jaar 2009.

Toelichting weeralarmen

9–10 januari 2010 Sneeuwjacht;

10–11 juli 2010 Zware regen- en onweersbuien met hagel en zware windstoten;

14 juli 2010 Zware regen- en onweersbuien, zeer zware windstoten;

17 december 2010 Zware sneeuwval.

De eerste 3 weeralarmen zijn geëvalueerd. De effecten van het weer op de samenleving waren groot en de weeralarmen zijn goed ontvangen door de samenleving en media. Naar aanleiding van deze evaluaties is een aantal besluiten genomen:

  • Het KNMI wil meer gaan investeren in het detecteren van sneeuw;

  • Het KNMI neemt zich voor de maatschappelijke partners in het vervolg zeer vroegtijdig te informeren;

  • Media en publiek zijn nog onvoldoende op de hoogte van de vernieuwde waarschuwingsystematiek van het KNMI, met name het onderscheid tussen code rood en oranje. Hier is actie op ondernomen door de persvoorlichters.

Het weeralarm van 17 december wordt nog geëvalueerd.

Prestatiegegevens kwaliteit en kwantiteit kennis klimaatsysteem, weersysteem en seismologische data en kennis

Indicator

Realisatie 2006

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Gereviewde publicaties

96

101

102

89

80

120

Bron: KNMI

Toelichting

De realisatie fluctueert van jaar tot jaar. In 2010 is de realisatie uitzonderlijk hoog uitgevallen. Definitieve conclusies zijn nog niet te trekken, maar dit zou mogelijk een gevolg kunnen zijn van het Vernieuwingsprogramma.

37.02 Aardobservatie

Motivering

Om in internationaal verband permanent aardobservatiemiddelen in te zetten ten behoeve van weer en klimaat.

Doelbereiking

Beleidsprestaties 2010

Realisatie

Aardobservatiebeleid

Ja

Meetbare gegevens

Indicator

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten

95

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5 1

Bron: EUMETSAT

X Noot
1

Dit is de realisatie gemiddeld voor de periode januari–juni 2010. De realisatie voor de periode juli–december 2010 komt in de loop van 2011 beschikbaar. Deze realisaties zijn in de afgelopen jaren altijd zeer stabiel gebleken.

Toelichting

De indicator geeft de tijdige beschikbaarheid aan van de meteorologische producten van de METEOSAT satelliet van EUMETSAT op de nulmeridiaan.

De beschikbaarheid van de gegevens van de meteorologische satellieten van EUMETSAT wordt aan de lidstaten gemeld in halfjaarlijkse rapporten.

Toelichting

De conclusie is dat de satelliet vrijwel altijd naar behoren functioneert en de gegevens vrijwel altijd tijdig beschikbaar zijn.

Overzicht afgeronde onderzoeken

Er zijn in 2010 geen onderzoeken afgerond of uitgevoerd.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

39 Bijdragen IF en BDU.

Omschrijving

Op dit artikel zijn de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer verantwoord. Deze middelen zijn ingezet om het beleid uit te kunnen voeren op het Infrastructuurfonds en binnen de kaders van de wet BDU Verkeer en Vervoer.

Budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

39. Bijdragen Infrastructuurfonds en BDU

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

6 635 504

6 877 829

6 783 365

8 577 155

8 454 078

8 837 286

– 383 208

 

21 406

Uitgaven

6 210 425

6 975 034

6 597 874

8 311 743

8 707 892

9 044 744

– 336 852

 

7 097

39.01 Bijdrage aan IF

4 705 018

5 041 955

4 747 940

6 290 754

6 430 684

6 878 243

– 447 559

 

6 100

39.02 Bijdrage aan de BDU

1 505 407

1 933 079

1 849 934

2 020 989

2 277 208

2 166 501

110 707

 

997

Ontvangsten

0

285

72

1

92

0

92

1

92

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillen in de kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet die gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De hogere ontvangsten betreffen diverse niet begrote ontvangsten.

40 Nominaal en onvoorzien

Algemene doelstelling

Niet van toepassing op dit artikel

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

40. Nominaal en onvoorzien

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

0

0

0

0

0

– 14 526

14 526

1

0

Uitgaven

0

0

0

0

0

– 14 526

14 526

1

0

waarvan Verzameluitkering IenM

         
X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillende in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

Het in de begroting geraamde negatieve begrotingsbedrag, dat voornamelijk bestaat uit geparkeerde bedragen in verband met nog aan te brengen taakstellingen op het gebied van bedrijfsvoering, inhuur en subsidies, is binnen de begroting van HXII verdeeld. Ten laste van dit artikel zijn geen uitgaven gebracht.

41 Ondersteuning functioneren Infrastructuur en Milieu

Algemene doelstelling

De strategische en uitvoerende besturing– en bedrijfsvoeringtaken en de ondersteunende diensten continue verbeteren.

Doelbereiking en maatschappelijke effecten

Om op centraal niveau de ambtelijke en politieke leiding te adviseren en te ondersteunen bij de besturing van het departement en om de Directoraten-generaal te ondersteunen en te adviseren bij de voorbereiding en uitvoering van het beleid.

Om (interne) klanten binnen het verzorgingsgebied op een efficiënte en optimale wijze de basisfaciliteiten te bieden van de uitvoering van de bedrijfsvoering.

Succesfactoren

De mate waarin het departement effectief en efficiënt functioneert hangt onder andere af van rijksbrede (organisatie)ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld shared services concepten en gezamenlijke uitvoerings- en inkooptrajecten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

Overzicht van de budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

41. Ondersteuning functioneren IenM

Realisatie

Begroting

Verschil

 

Slotwetmutaties

2006

2007

2008

2009

2010

2010

2010

 

2010 *

Verplichtingen

258 164

238 226

318 172

238 511

216 477

207 310

9 167

 

– 15 393

Uitgaven

241 654

233 816

247 826

272 798

236 519

229 106

7 413

 

– 7 582

41.01 Centrale diensten

128 598

123 033

140 220

143 630

116 536

134 166

– 17 630

 

-990

41.01.01 Interne en externe communicatie I&M

19 767

9 322

7 567

9 278

8 369

10 349

– 1 980

 

– 1 758

41.01.02 Bedrijfsvoering IenM

29 968

33 047

41 831

58 423

45 039

43 872

1 167

 

2 906

41.01.03 Ondersteuning ambtelijke en politieke leiding

4 884

5 896

5 780

6 924

7 271

9 381

– 2 110

 

– 428

41.01.04 Internationaal beleid IenM

2 715

2 575

2 612

39

0

0

0

 

0

41.01.05 Wetgeving en bestuurlijk-juridische advisering

9 036

8 142

8 497

8 589

8 747

9 395

– 648

 

– 388

41.01.06 Financial en operational auditing

6 008

7 015

7 150

7 857

7 167

6 424

743

 

– 1 118

41.01.07 Externe oriëntatie en inspraak

3 411

4 820

4 511

4 578

5 911

3 924

1 987

1

– 980

41.01.08 HGIS-gelden

1 557

1 735

2 183

2 248

1 903

2 365

– 462

 

– 201

41.01.09 Uitg.tbv alg.departement en bijdr.derden

50 900

48 166

56 840

42 638

28 570

41 598

– 13 028

2

1 189

41.01.10 Kennis Instituut Mobiliteit

352

2 315

3 249

3 056

3 559

6 858

– 3 299

3

– 212

41.02 Shared Services Organisatie

91 731

89 390

88 227

108 252

101 979

73 902

28 077

 

– 5 715

41.02.01 ICT dienstverlening

13 582

16 131

17 200

33 731

35 070

14 753

20 317

4

– 1 382

41.02.02 Facilitaire dienstverlening

51 977

42 777

43 004

44 171

40 554

34 786

5 768

4

– 2 355

41.02.03 Personele dienstverlening

10 530

12 489

13 340

16 548

15 019

11 697

3 322

4

90

41.02.04 Financiële dienstverlening

7 012

5 032

5 961

8 364

8 242

9 315

– 1 073

 

– 385

41.02.05 Communicatie en strategie

8 630

12 961

8 722

5 438

3 094

3 351

– 257

 

– 1 683

41.03 Algemene uitgaven dep. onderd.

21 325

21 393

19 379

20 916

18 004

21 038

– 3 034

 

– 877

41.03.01 Regeringsvliegtuig

6 676

5 895

6 038

9 758

6 240

6 426

– 186

 

– 386

41.03.02 Personeel en materieel DGMo

3 713

4 217

4 597

3 888

4 498

4 154

344

 

550

41.03.03 Personeel en materieel DGLM

8 226

8 495

6 667

5 455

4 802

7 288

– 2 486

 

– 855

41.03.04 Personeel en materieel DGW

2 710

2 786

2 077

1 815

2 464

3 170

– 706

 

– 186

Van de totale uitgaven:

         

– Apparaatsuitgaven

 

193 431

221 716

240 851

216 302

206 238

10 064

  

– Agentschapsbijdrage

 

2 959

4 207

8 122

616

4 615

– 3 999

  

– Restant

 

37 430

21 903

23 825

19 601

18 253

1 348

  

41.09 Ontvangsten

282 641

34 491

22 048

35 117

34 381

22 110

12 271

5

– 5 361

X Noot
*

Conform het gestelde in de leeswijzer bij dit jaarverslag, wordt voor toelichtingen op de verschillende in de bovenstaande kolom Slotwetmutaties 2010, verwezen naar de slotwet HXII welke gelijktijdig met het jaarverslag aan de Kamer is aangeboden.

X Noot
1

De hogere uitgaven zijn veroorzaakt door uitgaven voor het centrum publieksparticipatie en de samenvoeging van drie secretariaten (Raad voor het Landelijk gebied, Raad voor Verkeer Waterstaat en de VROM-raad) in een nieuw Secretariaat RLI. Tegenover deze hogere uitgaven staan bijdagen van het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het huidige ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

X Noot
2

De lagere uitgaven worden veroorzaakt doordat er minder beroep is gedaan op de algemene middelen, alsmede doordat de begrote uitgaven voor de IVW op dit artikelonderdeel naar diverse artikelen binnen de begroting van HXII zijn overgeboekt. Daarnaast heeft er uit dit artikelonderdeel compensatie plaatsgevonden voor hogere uitgaven binnen de begroting van HXII.

X Noot
3

De lagere uitgaven zijn veroorzaakt doordat er minder onderzoeken zijn uitgevoerd dan gepland, zulks als gevolg van onderbezetting. Analoog daaraan heeft de onderbezetting geleid tot lagere personeelskosten.

X Noot
4

In de ontwerpbegroting zijn alleen de personele kosten en de kosten voor mobiele telefonie opgenomen. Voor de overige uitgaven voor de ICT dienstverlening wordt budget van de afnemers ontvangen. Dit betreft deels budgettair neutraal (binnen de begroting van IenM) en deels niet budgettair neutraal (ministerie van VWS). Met deze budgetteringssystematiek is de realisatie altijd groter dan het in de begroting opgenomen bedrag. Het voorgaande is eveneens van toepassing bij de facilitaire en personele dienstverlening.

X Noot
5

De per saldo hogere ontvangsten hebben voornamelijk betrekking op:

– Bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) ten behoeve van uit het FES gefinancierde projecten;

– Een vergoeding voor de boekwaarde van de aan 4FM overgedragen inventaris;

– Een ontvangst van RWS voor in 2009 verrichte uitgaven in het kader van de met de SSO afgesloten

Dienstverleningsovereenkomst, een teruggaaf op het beheercontract met KLM Cityhopper (doordat in 2009 mindervluchten met het regeringsvliegtuig zijn uitgevoerd) alsmede een betaling door het ministerie van BZK voor in 2009 geleverde ICT dienstverlening;

– Bijdragen van derden ten behoeve van het Inspraakpunt.

41.01 Centrale Diensten
41.02 Shared Services Organisatie
41.03 Algemene uitgaven departementsonderdelen

Tegen de achtergrond van het programma Vernieuwing Rijksdienst en de Vernieuwing VenW hebben de Centrale Diensten en de SSO ook in 2010 naast het leveren van de reguliere producten en diensten op het gebied van advisering en ondersteuning van de ambtelijke leiding en politieke leiding van het departement en de Directoraten-generaal, bijgedragen aan een verdere verbetering van de departementale efficiëntie en effectiviteit en het verminderen van ambtelijke drukte. In het verslagjaar is de invoering van de rijksbrede huisstijl en één internet voor de rijksoverheid afgerond. De behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer om de Raad voor Verkeer en Waterstaat samen te voegen met de Raad voor het Landelijk Gebied (RLG) en de VROM-raad tot de nieuwe Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur is als gevolg van de lange demissionaire status van het Kabinet in 2010 uitgesteld. Vooruitlopend daarop zijn de secretariaten van deze raden wel al samengevoegd. De Centrale Diensten zijn in 2010 intensief betrokken geweest bij de voorbereiding van het departement op de nieuwe kabinetsperiode. Het regeerakkoord heeft geleid tot een samenvoeging van het voormalige departement van Verkeer en Waterstaat met delen van het voormalige departement van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu tot het nieuwe departement van Infrastructuur en Milieu. Dit heeft in 2010 vooral voor de directe ondersteunende Centrale Diensten geleid tot een snelle integratie. Daarbij heeft de continuering van de ondersteuning van de ambtelijke en politieke leiding voorop gestaan.

In het verslagjaar is de facilitaire ondersteuning van het kerndepartement en de Inspectie Verkeer en Waterstaat overgedragen aan de baten lastendienst 4FM. Om de nu op afstand staande uitvoering te kunnen blijven sturen is een regieorganisatie ingericht.

Daarnaast heeft SSO binnen de bestuurskern de nieuwe Digitale Werkplek Rijk uitgerold. Met deze initiatieven levert IenM een bijdrage aan de beoogde departementale bundeling en standaardisering van de bedrijfsvoering.

Meetbare gegevens

Huisvestingsuitgaven bestuurskern (in € 1 000)
 

2006

2007

2008

2009

Streefwaarde 2010

Realisatie 2010

Verschil

Huisvestingsuitgaven

       

Bestuurskern

41 715

33 826

32 492

35 190

35 274

31 234

– 4 040

Toelichting

De huisvestingsindicator bestaat uit de huisvestingskosten en overige facilitaire kosten van de bestuurskern, zijnde de Directoraten Generaal, de Centrale stafdiensten en de SSO.

De lagere realisatie in 2010 wordt verklaard door lagere inhuur, afstoting van enkele panden en diverse overige posten, waaronder het saldo van afrekeningen met 4FM.

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF 2010

Rechtmatigheid

Uit de controlebevindingen van de Departementale Auditdienst (DAD) is naar voren gekomen dat bij de financiële verantwoording (inclusief de baten-lastendiensten) van het ministerie over 2010 geen sprake is van overschrijding van de rapportagegrenzen.

Totstandkoming beleidsinformatie

In de departementale begroting en verantwoording wordt beleidsinformatie opgenomen over doelen, prestaties en middelen. Het ministerie heeft in 2010 erop ingezet om de beschikbaarheid, bruikbaarheid en betrouwbaarheid van deze informatie verder te vergroten. De resultaten hiervan hebben zich vertaald in de verbetering van de beleidsinformatie in de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) voor 2011. De beleidsinformatie is in deze begroting meer specifiek, meetbaar en tijdgebonden geformuleerd, waar mogelijk door prestatiegegevens onderbouwd. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de Algemene Rekenkamer naar de kwaliteit van de beschikbaarheid van beleidsinformatie in de begroting 2011 van voorheen VenW (vhVenW). Daarnaast is er ook in 2010 aandacht besteed aan de organisatie van het proces van totstandkoming van beleidsinformatie om de betrouwbaarheid van deze informatie verder te verbeteren. In 2009 richtte deze aandacht zich in belangrijke mate op aanleverende organisaties buiten het ministerie. In 2010 heeft deze aandacht zich verlegd naar de binnen het ministerie aanleverende organisaties, zoals Rijkswaterstaat (RWS) en de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW).

Financieel en materieel beheer

Over het geheel genomen is het financieel en materieel beheer van het ministerie van voldoende niveau. In 2010 zijn op basis van een risicoanalyse de belangrijkste aandachtspunten voor de bedrijfsvoering benoemd en zijn kwaliteitsverbeteringen, daar waar nodig, doorgevoerd. De bedrijfsvoeringsprocessen zijn voldoende beschreven en gecommuniceerd en het instrumentarium voor een toereikende monitoring op het financieel en materieel beheer is aanwezig. Hierna wordt op de belangrijkste onderdelen en ontwikkelingen ingegaan.

Contractbeheer bij RWS

In februari 2009 is een Plan van Aanpak voor RWS-brede verankering van zogenoemde Systeemgerichte Contractbeheersing (SCB) vastgesteld. Dit is een methode waarmee de uitvoering van de grond-, weg- en waterbouw (GWW) werken kunnen worden beheerst. Het doel van RWS is deze methode van contractbeheersing uiterlijk in 2012 RWS-breed voor zowel aanleg, beheer als onderhoud te hebben geïmplementeerd. De contractbeheersing op basis van SCB is in 2010 verder verankerd en de mijlpalen hierin voor 2010 zijn nagenoeg gerealiseerd. Zo wordt bij alle aanlegprojecten momenteel SCB toegepast. Daarnaast is om de sleutelfiguren beter in hun rol te laten komen in april 2010 een «Protocol versterken management aandacht SCB» opgesteld waarin de rollen en taken verder zijn uitgewerkt. De mate van functioneren van SCB is nog wel wisselend. Er is een kopgroep die SCB toepast zoals bedoeld. Voor de middengroep en startersgroep zijn er nog ontwikkelpunten en is er nog management aandacht nodig. Momenteel is er nog een toets op het betaalcriterium voorgeschreven als aanvullende zekerheid dat de betalingen rechtmatig zijn.

De beheersing van de prestatiecontracten «oude stijl» voor beheer en onderhoud was begin 2010 op orde, maar ondanks extra managementaandacht heeft deze beheersing bij een aantal diensten tijdelijk een terugval laten zien. Hierover zijn aanvullende afspraken gemaakt, zodat de beheersing van deze contracten eind 2010 weer nagenoeg op orde was. Met de invoering van SCB wordt deze vorm van contractbeheersing uitgefaseerd en is de financiële omvang van deze contractvorm inmiddels niet meer materieel.

Ontvangstenbeheer bij RWS

De ontvangsten van RWS zijn onder te verdelen in verschillende categorieën. In 2010 is specifieke aandacht geweest voor het borgen van het ontvangstenbeheer voor ontvangsten die betrekking hebben op werkzaamheden die RWS uitvoert voor decentrale overheden. Het resultaat is dat het ontvangstenbeheer nu van een voldoende niveau is. Dit beeld wordt bevestigd door een in 2010 door de Departementale Auditdienst uitgevoerde audit.

Verplichtingenbeheer Bestuurskern

In 2010 heeft het verplichtingenbeheer extra aandacht gehad. Het verplichtingenbeheer als zodanig is op orde. De rechtmatigheid is niet in het geding. De aandacht heeft zich gericht op het verder verbeteren van het interne proces, onder meer met betrekking tot de tijdigheid van het ondertekening van contracten voor aanvang van de werkzaamheden. Er is een aantal procesverbeteringen doorgevoerd, zo is bijvoorbeeld voor de opdrachtverlening aan derden via intranet een wizard ontwikkeld en beschikbaar gesteld, waarmee de opdrachtgever door het inkoopproces heen wordt geleid. De uitbouw van (electronisch) bestellen en factureren zal het verplichtingen- en contractbeheer efficiënter en kwalitatief beter maken.

Inkoopproces

Het ministerie heeft de afgelopen jaren fors erop ingezet om de bedrijfsvoeringsprocessen in relatie tot het primaire proces verder te verbeteren, te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Dit betrof onder meer het inkoopproces, voor wat betreft de opdrachten tot € 15 000. De Algemene Rekankamer signaleerde in het rapport Rijk Verantwoord 2009 dat het mondeling bestellen op gespannen voet staat met artikel 35 van de CW 2001, waarin is opgenomen dat bestellen bewijsbaar dienen te worden vastgelegd. In lijn met de gemaakte opmerkingen door de Algemene Rekenkamer is het inkoopproces voor de kleinere opdrachten aangepast. De mondelinge opdrachtverlening blijft mogelijk, maar deze dient schriftelijk te worden bevestigd voor aanvang van de werkzaamheden. Uit een recent gehouden audit is gebleken dat deze schriftelijke bevestiging nog niet bij alle diensten volledig is geïnplementeerd. Er zijn reeds aanvullende maatregelen in gang gezet.

Overige aspecten van bedrijfsvoering

Vernieuwing VenW

De Vernieuwing van Verkeer en Waterstaat had betrekking op de periode 2008–2012. In die periode werden de acties gerealiseerd die voortkomen uit het Beleidsvoornemen «Vernieuwen Verbinden Vertrouwen» (januari 2008), dat in lijn met het programma Vernieuwing Rijksdienst is opgesteld.

De kernthema’s van de Vernieuwing van VenW waren «integraler, minder en beter». Doelen voor 2012 waren: VenW werkt – intern en binnen het verband van de rijksdienst – compacter en meer programmatisch, activiteiten worden samengevoegd en er wordt minder gecoördineerd, er wordt minder bestuurlijke en ambtelijke drukte gegenereerd, minder advies en controle georganiseerd en gewerkt op basis van vertrouwen.

Begin 2010 is het programma Vernieuwing VenW geëvalueerd. Belangrijkste resultaten uit de Monitor waren dat:

  • burgers positiever staan tegenover VenW

  • men beter weet wat VenW doet

  • VenW beter scoort op slagvaardigheid, daadkracht tonen en transparantie

  • Resultaatgericht werken in de praktijk zichtbaar is

  • Stakeholders een positiever beeld hebben, een duidelijke verbeterslag zien die te koppelen is aan de ravot waarden (realisatiedrang, betere aanspreekbaarheid, op samenwerking gericht, beter omgevingsbewustzijn, transparanter)

Het jaar 2010 heeft in het teken gestaan van consolideren van de vernieuwingsthema’s en voorbereiden van een nieuwe kabinetsperiode.

In het kader van de integratie met voorheen VROM wordt bezien in hoeverre de doelen uit Vernieuwing van VenW ook voor IenM relevant zijn en op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Inmiddels is er een plan van aanpak vastgesteld waar langs een aantal peilers en integratiedomeinen de komende jaren vorm en inhoud aan deze integratie zal worden gegeven. Daarin is ook een eerste uitwerking opgenomen van de taakstelling kabinet Rutte.

IenM zal de taakstelling uit de vorige kabinetsperiode (Balkenende IV) schoon opleveren. Concreet zullen er in 2011 nog circa 450 fte (exclusief fte-reductie ZBO’s/RWT) gerealiseerd moeten worden. Op basis van het regeerakkoord heeft IenM een aanzienlijke taakstelling gekregen die samen met de te realiseren besparingen van het aanvullende beleidsakkoord en augustusbrief circa € 325 miljoen belopen, te realiseren in de periode tot en met 2015 met een uitloop tot 2018. De percentuele onderverdeling binnen IenM is daarbij als volgt: beleid 25%, kennis en raden 25 %, stafdiensten 35%, bedrijfsvoering 35%, inspectie 10%, KNMI 7,5%, NEA 17,5 % en RWS 17,5%.

Organisatie- en bedrijfsvoeringontwikkelingen

Met ingang van het nieuwe Kabinet is met KB van 14 oktober 2010 het Ministerie van VenW opgeheven. De taken van VenW zijn overgegaan naar IenM. De integratie van voorheen VenW en delen van voorheen VROM in het nieuwe ministerie van IenM is een complex en omvangrijk proces. De complexiteit en ingrijpendheid zijn bij uitstek aan de orde in de bedrijfsvoering in brede zin. In 2010 zijn reeds voorzieningen getroffen om het going concern op de korte termijn binnen en voor de samenstellende delen van IenM te borgen. Er is voorts een programma-aanpak opgesteld voor de integratie van IenM. Deze aanpak beschrijft hoe dit veranderingsproces wordt aangepakt en waar het toe zal leiden. Dit met inachtneming van de opdracht waarvoor IenM staat, de integratie tussen voormalige ministeries van VenW en VROM en een forse personele taakstelling.

Interdepartementale samenwerking

VenW neemt actief deel aan de interdepartementale ontwikkeling en verbetering van de bedrijfsvoering in goed overleg met BZK. Dit in lijn met het programma Vernieuwing Rijksdienst welke onder meer inzet op een betere en efficiëntere bedrijfsvoering. Dat betekent een doelmatige dienstverlening, standaardisatie waar mogelijk, samenwerking en heldere verantwoordelijkheden met een proportioneel stelsel van regels en controle. In 2010 was onder meer sprake van de uitrol van de digitale werkplek bij de bestuurskern, de vorming van 4FM en de overdracht van taken en personeel voor de facilitaire bedrijfsvoering naar BZK, de voorbereiding voor een zorgvuldige overgang van SSO-ICT naar BZK en de voorbereiding van de transitie van HRM-taken naar P-Direkt en het Expertisecentrum P&O (onderdeel van De Werkmaatschappij). Op financieel administratief terrein heeft vhVenW medegebruik van het ICT-systeem (SAP-Financieel) voor het kerndepartement van vhVROM gerealiseerd.

Vermindering administratieve lasten en regeldruk

Het uitvoeringsprogramma ter vermindering van administratieve lasten en regeldruk, dat in november 2008 aan de Kamer is aangeboden, is grotendeels voltooid. In 2010 zijn de administratieve lasten voor bedrijven met € 11 miljoen verminderd. Deze vermindering is gerealiseerd o.a. door de wijziging van een wekelijkse inspectie in een maandelijkse inspectie als gevolg van de implementatie van het maritieme arbeidsverdrag, aanpassing van de APK-frequentie en het vervallen van de vergunningplicht op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken voor bedrijven die in opdracht van de minister van Verkeer en Waterstaat werkzaamheden uitvoeren aan waterstaatswerken.

Dit brengt de totale vermindering van administratieve lasten voor bedrijven op € 112 miljoen ofwel 26% ten opzichte van de peildatum 1 maart 2007. De doelstelling om in 2011 de administratieve lasten voor bedrijven ten opzichte van 2007 met 21% te verminderen wordt hiermee ruimschoots gehaald.

Evaluatie RWS

Bij de instelling van de baten-lastendienst RWS per 1 januari 2006 is met de Tweede kamer afgesproken dat het functioneren van de dienst na drie jaar door een extern bureau wordt geëvalueerd. Het evaluatierapport is op 8 juni 2010 (Tweede kamer, 2009–2010, 30 873, nr. 3) door de voormalige Minister van VenW aan de Tweede kamer aangeboden. Hierin is geconstateerd dat RWS zich in de goede richting ontwikkelt en de afgelopen jaren een grote slag heeft gemaakt.

Op basis van de aanbevelingen van het rapport zijn op onderdelen verbeteringen in gang gezet, zoals het verder uitrollen van assetmanagement, life cycle ramen, het integraal afwegen van aanleg en beheer en onderhoud, het versterken van de gebiedsgerichte samenwerking en bundeling van expertise en uitvoering. Daarnaast is de bekostiging van RWS aangepast en – meer specifiek – de gehanteerde 20% opslag bij aanlegprojecten vervangen. Deze aanpassing werd noodzakelijk geacht om aan te sluiten bij het huidige sturingsmodel, de transparantie van de geldstromen voor interne en externe stakeholders te vergroten en om voldoende prikkels tot het vergroten van doelmatigheid in te bouwen.

Duurzaam inkopen

Het ministerie heeft in 2010 de bestaande duurzaamheidcriteria bij de aanbestedingen toegepast. Dat wil zeggen dat de vastgestelde duurzaamheideisen bij de inkoop worden toegepast en dat indien er goede redenen zijn de duurzaamheideisen niet toe te passen daarvan verantwoording zal plaatsvinden.

Betaalgedrag

Over de periode januari tot en met april 2010 is een rijksbrede audit naar het betaalgedrag bij de departementen uitgevoerd. Hierin bleek dat bij voorheen VenW gemiddeld 93% van de facturen tijdig wordt betaald. VenW voldoet daarmee aan de kabinetsdoelstelling dat minimaal 90% van de facturen binnen 30 dagen wordt betaald.

DEEL C. DE JAARREKENING

7. VERANTWOORDINGSSTATEN

7.1 Departementale verantwoordingsstaat 2010 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII)

Bedragen in EUR 1 000
  

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Art.

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

  

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

 

9 732 128

71 912

 

9 441 404

84 653

 

– 290 724

12 741

           
 

Beleidsartikelen

         

31

Integraal waterbeleid

68 310

70 564

570

67 419

72 825

275

– 891

2 261

– 295

32

Het bereiken van optimale veiligheid in of als gevolg van mobiliteit

49 605

49 680

4 100

56 689

57 676

1 285

7 084

7 996

– 2 815

33

Veiligheid gericht op de beheersing van veiligheidsrisico’s

64 889

63 508

0

67 543

66 033

6

2 654

2 525

6

34

Betrouwbare netwerken, voorspelbare reistijden en een goede bereikbaarheid

64 090

69 611

98

68 851

105 316

550

4 761

35 705

452

35

Mainports en logistiek

58 899

60 417

5 681

43 281

71 606

10 646

– 15 618

11 189

4 965

36

Bewaken, waarborgen en verbeteren van kwaliteit leefomgeving gegeven de toename van mobiliteit

90 137

115 391

39 353

66 551

77 592

37 318

– 23 586

– 37 799

– 2 035

37

Weer, klimaat, seismologie en aardobservatie

42 897

43 633

0

46 845

45 945

100

3 948

2 312

100

           
 

Niet-beleidsartikelen

0

0

0

      

39

Bijdragen Infrastructuurfonds en BDU

8 837 286

9 044 744

0

8 454 078

8 707 892

92

– 383 208

– 336 852

92

40

Nominaal en onvoorzien

– 14 526

– 14 526

0

0

0

0

14 526

14 526

 

41

Ondersteuning functioneren IenM

207 310

229 106

22 110

216 477

236 519

34 381

9 167

7 413

12 271

X Noot
1

De gerealiseerde bedragen zijn steeds naar boven afgerond (EUR 1 000)

7.2 VERANTWOORDINGSSTATEN BATEN-LASTENDIENSTEN

Samenvattende verantwoordingsstaat 2010 inzake baten-lastendiensten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII)

Bedragen in EUR 1 000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Baten-lastendienst KNMI

   

 

   

Totale baten

59 889

58 080

– 1 809

Totale lasten

59 909

58 189

– 1 720

Saldo van baten en lasten

– 20

– 109

– 89

    

Totale kapitaalontvangsten

2 000

4 994

2 994

Totale kapitaaluitgaven

1 634

5 596

3 962

X Noot
1

De bedragen zijn steeds naar boven afgerond (EUR 1 000).

Bedragen in EUR 1 000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Baten-lastendienst RWS

   
    

Totale baten

2 270 479

2 570 857

300 378

Totale lasten

2 270 479

2 545 260

274 781

Saldo van baten en lasten

0

25 597

25 597

    

Totale kapitaalontvangsten

85 000

70 918

-14 082

Totale kapitaaluitgaven

152 000

116 733

-35 267

X Noot
1

De bedragen zijn steeds naar boven afgerond (EUR 1 000).

Bedragen in EUR 1 000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 1

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Baten-lastendienst IVW

   
    

Totale baten

100 242

105 655

5 413

Totale lasten

100 242

104 570

4 328

Saldo van baten en lasten

0

1 085

1 085

    

Totale kapitaalontvangsten

7 155

0

– 7 155

Totale kapitaaluitgaven

12 333

3 339

– 8 994

X Noot
1

De bedragen zijn steeds naar boven afgerond (EUR 1 000).

7.3 Saldibalans per 31 december 2010 van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) en de bij die saldibalans behorende toelichting

Activa:

  

Begrotingsuitgaven

9 441 399 794,99

Liquide middelen

380,00

Intra-comptabele vorderingen

2 304 485,63

Extra-comptabele vorderingen

23 400 388,35

Leningen u/g

6 645 157,48

Voorschotten

5 027 747 035,45

Tegenrekening leningen o/g

5 846 825,04

Tegenrekening openstaande verplichtingen

2 500 629 926,28

Tegenrekening garantieverplichtingen

97 000 000,00

Totaal-activa

17 104 973 993,22

Passiva:

  

Begrotingsontvangsten

84 652 986,02

Rekening-courant RHB

8 970 175 670,77

Intra-comptabele schulden

34 113 570,23

Leningen o/g

5 846 825,04

Openstaande verplichtingen

2 500 629 926,28

Openstaande garantieverplichtingen

97 000 000,00

Tegenrekening extra-comptabele vorderingen

23 400 388,35

Tegenrekening leningen u/g

6 645 157,48

Tegenrekening voorschotten

5 027 747 035,45

Sluitrekening met Infrastructuurfonds

354 762 433,60

Totaal-passiva

17 104 973 993,22

7.3.1 Inleiding

Samenstelling

Als een minister meer dan één begroting beheert, in dit geval Infrastructuur en Milieu (voorheen Verkeer en Waterstaat) (XII) en het Infrastructuurfonds, wordt per begroting een saldibalans opgesteld. Daarom zijn twee overzichten opgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van de in de begrotingsadministratie van het SAP vastgelegde gegevensstructuur, waarin voor iedere begroting afzonderlijk een hoofdstuknummer is opgenomen. Posten die niet zonder meer toewijsbaar zijn aan een bepaalde begroting, zijn opgenomen in de saldibalans van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII).

Daarmee is de saldibalans volgens het gestelde in de RDB samengesteld.

Uitzonderingen daarop zijn de leningen en de openstaande garantieverplichtingen.

Hoewel deze een onderdeel vormen van de extra-comptabele vorderingen en schulden, respectievelijk de openstaande verplichtingen, zijn deze omwille van de inzichtelijkheid, afzonderlijk gepresenteerd.

7.3.2 Activa
7.3.2.1 Begrotingsuitgaven € 9 441 399 794,99

Grondslag

De begrotingsuitgaven van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) sluiten aan op de Rekening. Ze zijn artikelsgewijs verdeeld in kolom 2 (realisatie) van de Rekening van het ministerie welke Rekening als verantwoordingsstaat bij de financiële verantwoording behoort.

7.3.2.2 Liquide middelen € 380,00

Grondslag

De rekening liquide middelen is samengesteld uit de kassaldi van de kasbeheerders en de aan de kasvoorschothouders verstrekte gelden.

7.3.2.3 Intra-comptabele vorderingen € 2 304 485,63

De cijfers

Tabel 1 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2010 verdeelt naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2008 en 2009 te vermelden.

Tabel 1: Intra-comptabele vorderingen (bedragen x € 1 000)

Openstaand

2010

2009

2008

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten ≤ 1 jaar

65

1 430

60

5 282

95

3 705

posten > 1 jaar

155

874

130

2 334

95

2 832

Totaal

220

2 304

190

7 616

190

6 537

Toelichting

Alle intra-comptabele vorderingen zijn als direct opeisbaar beschouwd.

7.3.2.4 Extra-comptabele vorderingen € 23 400 388,35

De cijfers

Tabel 2 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2010 verdeelt naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2008 en 2009 te vermelden.

Tabel 2: Extra-comptabele vorderingen (bedragen x € 1 000)

Openstaand

2010

2009

2008

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten ≤ 1 jaar

40

877

45

7 127

55

1 679

posten > 1 jaar

530

22 523

550

18 634

540

17 956

Totaal

570

23 400

595

25 761

595

19 635

Toelichting

De extra-comptabele vorderingen zijn grotendeels direct opeisbaar. Daar waar sprake is van dubieuze vorderingen of op termijn opeisbare vorderingen, is dat expliciet vermeld.

Een direct opeisbare vordering heeft betrekking op de regeling Investeringspremie Zeescheepvaart (IPZ), omdat destijds niet meer werd voldaan aan de gestelde voorwaarden. In een gerechtelijke procedure is in 2004 vonnis gewezen ten gunste van IenM waarna de debiteur in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft op 23 juni 2009 het arrest bekrachtigd en de debiteur daarbij veroordeelt in de kosten van het hoger beroep. Door proces- en rentekosten is de oorspronkelijke vordering van circa € 3 mln. bijgesteld tot circa € 7 mln.. Inmiddels is de debiteur in cassatie gegaan bij de Hoge Raad.

Daarnaast wordt de omvang van het aantal vorderingen mede bepaald doordat bij het directoraat-generaal Rijkswaterstaat circa 500 vorderingen van geringe omvang uitstaan met een gezamenlijk bedrag van circa € 15 mln. en welke voornamelijk betrekking hebben op het Progis-project. Noemenswaardig is een tweetal vorderingen in dat kader. Een op Bouwcombinatie dB-2000 V.O.F. (circa € 11 mln.) en één op BAM-Wilma (circa € 4 mln.) door onenigheid.

7.3.2.5 Leningen u/g € 6 645 157,48

Grondslag

De door IenM verstrekte geldleningen (niet zijnde voorschotten) zijn afzonderlijk weergegeven. Deze leningen zijn, gezien het specifieke karakter, zowel op korte termijn opeisbare vorderingen, als op lange termijn opeisbare vorderingen beschouwd.

De cijfers

Tabel 3 geeft de openstaande bedragen van de verstrekte geldleningen per geldnemer weer.

Tabel 3: Leningen u/g (x € 1 000)

Naam

Bedrag

Luchtverkeersleiding Nederland

6 645

Totaal

6 645

Toelichting

Bij de verzelfstandiging per 1 januari 1993 van de directie Luchtverkeersbeveiliging, vanaf 2000 LVNL geheten, is onder meer afgesproken, dat het saldo van de over te dragen activa en passiva wordt gefinancierd door een door de Staat der Nederlanden aan de LVNL te verstrekken lening. Deze lening was opgebouwd uit drie onderdelen. Echter met het oog op een maximale kostenbesparing voor de LVNL is in 1998 overgegaan tot een vervroegde aflossing van twee van de drie onderdelen.

Nu resteert nog slechts het derde onderdeel met een bedrag van circa € 7 mln.

Dit onderdeel is niet rentedragend, niet aflosbaar en direct opeisbaar bij een voorgenomen opheffing, overname of fusie van de LVNL.

7.3.2.6 Voorschotten € 5 027 747 035,45

Grondslag

De voorschotten betreffen betalingen waarvan nog niet is vastgesteld dat aan alle relevante voorwaarden is voldaan en gaat met name om subsidies en bijdragen.

De cijfers

Tabel 4 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2010 verdeelt naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2008 en 2009 te vermelden.

Tabel 4: Voorschotten (bedragen x € 1 000)

Openstaand

2010

2009

2008

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten ≤ 1 jaar

240

383 196

295

4 183 518

375

3 236 043

posten > 1 jaar

275

4 644 551

445

1 528 519

330

1 298 730

Totaal

515

5 027 747

740

5 712 037

705

4 534 773

Tabel 5 verstrekt informatie over de in 2010 afgerekende voorschotten.

Tabel 5: Afgerekende voorschotten (x € 1 000)

Stand per 1 januari 2010

5 712 037

In 2010 vastgelegde voorschotten

2 681 237

 

8 393 274

In 2010 afgerekende voorschotten

– 3 365 527

Openstaand per 31 december 2010

5 027 747

Toelichting

Op grond van de Wet Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer, die als doel heeft om op decentraal niveau maatwerk oplossingen mogelijk te maken voor verkeer- en vervoervraagstukken, zijn tot en met 2010 voorschotten verstrekt.

In totaal is ruim € 4 437 mln. verstrekt aan onder andere de provincies (€ 1 973 mln.), Stadsregio Amsterdam voorheen Regionaal Orgaan Amsterdam (ROA) (€ 871 mln.), de Stadsregio Rotterdam (€ 546 mln.), het Bestuur Regio Utrecht (€ 299 mln.), het Stadsgewest Haaglanden (€ 313 mln.), het samenwerkingsverband KAN (€ 180 mln.), de regio Twente (€ 118 mln.) en de regio Eindhoven (€ 133 mln.).

Afwikkeling vindt vermoedelijk in de jaren 2011 tot en met 2013 plaats nadat de goedkeurende accountantsverklaringen zijn ontvangen.

In het kader van de verbetering en bereikbaarheid van de personenvervoermarkt zijn met de inwerkingtreding van de vervoerconcessies, subsidiebeschikkingen verleend aan de Nederlandse Spoorwegen en Syntus B.V. om niet rendabele treindiensten te exploiteren. Vanaf 2005 is voor een totaalbedrag van circa € 244 mln. aan voorschotten verstrekt waarvan de afwikkeling in de komende jaren tot en met 2012 wordt verwacht.

Aan het NLR zijn in de jaren 2009 en 2010 voorschotten verstrekt van ruim € 37 mln. als bijdragen in de exploitatie- en investeringenkosten. Naar verwachting vindt de afwikkeling in 2011 plaats. Daarnaast zijn vanaf 2004 voorschotten verstrekt aan de NLR met een gezamenlijk bedrag van circa € 9 mln. omdat is bijgedragen aan de financiering van een sociaalplan. Afrekening vindt plaats nadat het sociaalplan is voltooid.

Voor diverse wachtgelduitkeringen zijn aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in 2006 tot en met 2010 voor ruim € 62 mln. aan voorschotten verstrekt. Deze worden, eerst nadat de goedkeurende accountantsverklaringen zijn ontvangen, vermoedelijk in 2011 of 2012 afgewikkeld.

Vanaf 2002 is een gezamenlijk bedrag van ruim € 40 mln. verstrekt aan de luchthaven Maastricht Aachen Airport, (€ 38 mln.) voor het afkopen van de jaarlijkse bijdrage in de tekorten in de exploitatiebegroting en in drie tranches een investeringssubsidie welke in 2015 worden afgerekend alsmede (ruim € 2 mln.) voor het verleggen van baandrempels. Daarnaast zijn voorschotten verstrekt aan Groningen Airport Eelde (circa € 29 mln.) en Enschede Airport Twente (€ 2 mln.). Indien de voorschotten niet binnen vijf jaar worden aangewend voor de realisatie van een baanrenovatie en een afwateringssysteem, moet tot terugbetaling worden overgegaan. De afwikkeling vindt vermoedelijk in 2011 plaats.

Ook zijn sinds 2005 diverse voorschotten verstrekt voor een gezamenlijk bedrag van circa € 23 mln. voor bereikbaarheidsbevorderende en mobiliteitsgeleidende maatregelen aan onder andere het Maritiem Research Instituut Nederland (MARIN), aan Nederland Maritiem Land (NML), Agentschap NL (voorheen Senter Novem) en aan de Stichting Nederland is Logistiek. De verwachting bestaat dat deze voorschotten uiterlijk in 2011 worden afgewikkeld.

Om een goede bereikbaarheid binnen de economische kerngebieden te realiseren, de bereikbaarheid van deur tot deur te verbeteren en te zorgen dat bedrijven en burgers in staat zijn zelf in hun mobiliteitsbehoefte te voorzien zijn aan diverse lagere overheden en vervoersaanbieders voor ruim € 26 mln. aan voorschotten verstrekt. Dit voor onder andere het Taxiconvenant, Mobiliteitsmanagement, Superbus, OV- chipkaart en Tunnelveiligheid.

In het kader van de reductie van verkeersslachtoffers is ter verbetering van de verkeersveiligheid een gezamenlijk bedrag van circa € 25 mln. verstrekt aan onder andere het CBR, de RDW, de SWOV en VVN.

Om de CO2 uitstoot te beperken zijn voor diverse programma’s, zoals Het Nieuwe Rijden, het CO2-reductieplan, SSZ (Stil, Schoon en Zuinig) en roetfilters voor bussen, voorschotten verstrekt voor ruim € 15 mln., aan onder andere het Agentschap NL.

Als gevolg van activiteiten op het gebied van beleidsvoorbereiding en -evaluatie en voor projecten samenhangende met integraal waterbeleid zijn aan Deltares voor ruim € 17 mln. aan voorschotten verstrekt. Afwikkeling zal vermoedelijk in 2011 plaatsvinden.

In het kader van het waterbeheer zijn vanaf 2005 voorschotten verstrekt aan het agentschap EVD voor het programma Partners voor Water (€ 20 mln.) Afrekening wordt in 2011 verwacht.

Om duurzame luchtvaart te bewerkstelligen en in stand te houden zijn voorschotten verstrekt van ruim € 12 mln. aan onder andere de Stichting Bevordering Kwaliteit Leefomgeving Schipholregio (€ 10 mln.) door het ondertekenen van het convenant Omgevingskwaliteit. Doel van het convenant is om de leefkwaliteit van gebieden waar de hinder van luchtvaartactiviteiten aanwezig is in stand te houden dan wel te verbeteren.

Aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen is in 2008 is het kader van leefomgeving spoorwegen een bedrag van ruim € 9 mln. verstrekt voor de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS percelen. Afwikkeling wordt in 2011 verwacht.

Tot slot zijn aan de Stichting Mainport en Groen voorschotten verstrekt voor een gezamenlijk bedrag van circa € 6 mln. vanwege de groenvoorziening van Schiphol Afwikkeling vindt in 2012 plaats.

7.3.2.7 Tegenrekeningen € 2 603 476 751,32

Grondslag

Voor de extra-comptabele rekeningen aan de passiva-zijde worden uit het oogpunt van het evenwichtsverband verscheidene tegenrekeningen gebruikt.

Deze tegenrekeningen hoeven geen nadere toelichting.

7.3.3 Passiva
7.3.3.1 Begrotingsontvangsten € 84 652 986,02

Grondslag

De begrotingsontvangsten van het ministerie sluiten aan op de Rekening. Deze zijn artikelsgewijs verdeeld in kolom 2 (realisatie) van de Rekening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII), welke Rekening als verantwoordingsstaat bij de financiële verantwoording behoort.

7.3.3.2 Rekening-courantverhouding RHB € 8 970 175 670,77

Grondslag

Deze rekening geeft de vordering-/schuldverhouding weer tussen het ministeries van Financiën en IenM. Dit saldo is gelijk aan het Saldobiljet per 31 december 2010, welke met een brief van het ministerie van Financiën, d.d. 10 februari 2011, kenmerk BZ/2011/23 M, aan het ministerie kenbaar is gemaakt.

7.3.3.3 Intra-comptabele schulden € 34 113 570,23

De cijfers

Tabel 6 geeft een nadere detaillering in aantallen en openstaande bedragen per 31 december 2010 verdeelt naar ouderdom. Daarnaast is een meerjarig perspectief gegeven door de jaren 2008 en 2009 te vermelden.

Tabel 6: Intra-comptabele schulden (bedragen x € 1 000)

Openstaand

2010

2009

2008

 

aantal

bedrag

aantal

bedrag

aantal

bedrag

posten ≤ 1 jaar

332

33 939

175

31 690

85

30 337

posten > 1 jaar

13

174

20

1 878

15

1 543

Totaal

345

34 114

195

33 568

100

31 880

Toelichting

Indien niet expliciet vermeldt, zijn de intra-comptabele schulden als op korte termijn opeisbare schulden beschouwd.

Noemenswaardige bedragen zijn de ingehouden loonheffing op de salarissen en het werknemersdeel pensioenpremie over de maand december 2010. Deze bedragen, respectievelijk ruim € 20 mln. en ruim € 12 mln., zijn in januari 2011 aan de Belastingdienst en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds afgedragen.

7.3.3.4 Leningen o/g € 5 846 825,04

Grondslag

Zoals reeds vermeld bij de leningen u/g zijn ook de door IenM opgenomen geldleningen afzonderlijk als extra-comptabele schuld weergegeven.

De cijfers

Tabel 7 geeft de openstaande schulden per geldgever weer.

Tabel 7: Leningen o/g (x € 1 000)

Naam

Bedrag

Stichting Geluidsisolatie Schiphol (SGIS)

3 124

N.V. Luchthaven Schiphol

2 723

Totaal

5 847

Toelichting

Deze leningen zijn gezien hun specifieke karakter zowel als op korte termijn opeisbare schulden als op lange termijn opeisbare schulden aangemerkt.

Zij hebben betrekking op de voorfinanciering van isolatiekosten Schiphol door de SGIS en de te betalen rente. De lening aan de SGIS wordt afgelost uit de nog door het ministerie te ontvangen heffingen van luchtvaartmaatschappijen.

Beide leningen zullen naar verwachting in 2012 geheel zijn afgelost.

7.3.3.5 Openstaande verplichtingen € 2 500 629 926,28

Grondslag

Het saldo openstaande verplichtingen per 31 december 2010 is opgebouwd uit de in het dienstjaar 2010 aangegane verplichtingen en de in voorgaande jaren aangegane en nu nog lopende verplichtingen, welke niet tot een kaseffect in het dienstjaar 2010 hebben geleid.

De cijfers

Tabel 8 geeft de samenstelling van de openstaande betalingsverplichtingen weer.

Tabel 8: Openstaande verplichtingen (x € 1 000)

Stand per 1 januari 2010

2 845 645

Aangegaan in 2010

9 096 385

 

11 942 030

Tot betaling gekomen in 2010

– 9 441 400

Openstaand per 31 december 2010

2 500 630

In de Rijksbegrotingsvoorschriften wordt ingegaan op de zogenoemde «Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen» (NUBBBV), bijvoorbeeld in geval van door het Rijk gesloten bestuursovereenkomsten of – convenanten met decentrale overheden. Dergelijke bestuurlijke verplichtingen kunnen niet altijd als juridische verplichtingen worden aangemerkt en maken daardoor geen deel uit van de openstaande verplichtingen, zoals opgenomen in de saldibalans.

Dit is ook bij IenM het geval. Met name in het kader van infrastructurele werken op het terrein van regionale en lokale infrastructuur, maar ook op het terrein van het waterbeheer, het hoofdwegen- en spoorwegennet worden bestuurlijke afspraken gemaakt. Deze afspraken staan in het MIRT Projectenboek, welke jaarlijks als bijlage bij de begroting Infrastructuurfonds wordt uitgebracht.

In het kader van de NUBBBV is bij IenM gewerkt aan de totstandkoming van een centraal register met bestuurlijke afspraken. In dit kader zijn de bestuurlijke afspraken geïnventariseerd voor zover al niet deel uitmakend van de juridische verplichtingen, zoals opgenomen in de financiële administratie. Deze bestuurlijke afspraken zijn zeer divers in aard en omvang. Soms zijn bestuurlijke afspraken enkel samenwerkingsafspraken, soms in meer of mindere mate concrete afspraken over te realiseren projecten of beleidsdoelstellingen, waarvoor het financieel belang nog niet is gekwantificeerd, ofwel sprake is van een raming, dan wel een maximum of van een zeker bedrag. Gezien de bestuurlijke toezeggingen in financiële termen in hardheid verschillen zijn deze niet optelbaar. Hierdoor is geen totaalbedrag aan bestuurlijke toezeggingen te geven. Indien sprake is van een zekere hardheid – en bovendien juridisch gebonden – worden deze toezeggingen als aangegane verplichting in de financiële administratie opgenomen.

7.3.3.6 Openstaande garantieverplichtingen € 97 000 000,00

Grondslag

In situaties waarbij geen bijdrage wordt verleend voor ondersteuning van op zichzelf wel wenselijk geachte activiteiten, verleent het ministerie garanties aan instellingen of particulieren. Met deze staatsgarantie achter zich, zijn deze in staat leningen af te sluiten en kunnen bepaalde zaken worden gefinancierd.

Toelichting

Een tweetal wijzigingen ten opzichte van de saldibalans 2009 is vermeldenswaardig.

Ten eerste is de lening die met ministerie van Financiën in 2003, onder garantstelling van IenM, verstrekte aan de Rijksdienst Wegverkeer van € 12 mln. in 2010 conform de leningsvoorwaarden afgelost waardoor deze garantstelling is komen te vervallen.

Ten tweede heeft het ministerie van Financiën, onder garantstelling van IenM, aan de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) een lening verstrekt van € 29 mln. met een looptijd tot 1 juli 2028.

De cijfers

Tabel 9 geeft de samenstelling van het uiteindelijke risico weer, op grond van de uitstaande garantieverplichtingen per 31 december 2010.

Tabel 9: Garantieverplichtingen (x € 1 000)

Jaar

Looptijd

Organisatie

Aard garantstelling

Bedrag

2003

n.n.b.

RDW

RC krediet

23 000

2005

n.n.b.

LVNL

RC krediet

10 000

2005

n.n.b.

CBR

RC krediet

5 000

2009

n.n.b.

LVNL

RC krediet

30 000

2010

2028

LVNL

Lening

29 000

Openstaande per 31 december 2010

97 000

Tabel 10 geeft de mutaties in het verantwoordingsjaar weer.

Tabel 10: Mutaties Garantieverplichtingen (x € 1 000)

Stand per 1 januari 2010

80 000

Nieuw verstrekt in 2010

29 000

 

109 000

Afname van het risico in 2010

– 12 000

Openstaand per 31 december 2010

97 000

7.3.3.7 Tegenrekeningen € 5 057 792 581,28

Grondslag

Voor extra-comptabele rekeningen aan de activa-zijde worden uit het oogpunt van het evenwichtsverband verscheidene tegenrekeningen gebruikt, zoals de tegenrekeningen extra-comptabele vorderingen, deelnemingen, leningen u/g en voorschotten. Deze tegenrekeningen hoeven geen nadere toelichting.

7.3.3.8 Sluitrekening Infrastructuurfonds € 354 762 433,60

Grondslag

Deze rekening dient als sluitrekening met de saldibalans, behorend tot de begroting van het Infrastructuurfonds, omdat voor dit fonds géén gescheiden administratie wordt gevoerd.

7.4 BALANSEN PER 31 DECEMBER 2010 VAN DE BATEN-LASTENDIENSTEN VAN HET MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

KNMI
Gespecificeerde Staat van baten en lasten per 31 december 2010
Bedragen x € 1 000

Omschrijving

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

 

Oorspronkelijk vastgestelde begroting 2010

Realisatie 2010

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2009

Baten

    

Opbrengst moederdepartement

42 897

38 089

– 4 808

36 818

Opbrengst overige departementen

112

887

775

1 165

Opbrengst derden

16 855

18 878

2 023

18 451

Rentebaten

25

1

– 24

3

Vrijval voorzieningen

 

223

223

222

Bijzondere baten

 

2

2

91

Totaal baten

59 889

58 080

– 1 809

56 750

Lasten

    

Apparaatskosten

    

* personele kosten

30 745

34 326

3 581

34 419

* materiële kosten

26 963

21 675

– 5 288

20 414

Rentelasten

204

152

– 52

140

Afschrijvingskosten

1 997

2 036

39

1 813

* materieel

    

* immaterieel

    

Overige Lasten

    

* dotaties voorzieningen

 

0

0

64

* bijzondere lasten

 

0

0

0

Totaal lasten

59 909

58 189

– 1 720

56 850

Saldo van baten en lasten

20

109

89

100

Toelichting op de verantwoordingsstaat

Opbrengsten moederdepartement

Voor onder andere Aardobservatie en het Deltaplan werden bijdragen ontvangen van het moederdepartement. Deze bijdragen waren echter niet gelijk aan de hiervoor door het KNMI gemaakte kosten. Het «teveel» ontvangen bedrag wordt niet als opbrengst verantwoord, maar wordt gereserveerd voor toekomstige jaren. Omdat de kosten van Aardobservatie (€ 3,6 mln.) en het Deltaplan (€ 1,8 mln.) lager zijn uitgevallen, zijn ook de verantwoorde opbrengsten lager dan begroot. Hier stonden enkele kleine posten tegenover die een stijging veroorzaakten.

Opbrengst overige departementen

De niet begrote opbrengsten door werkzaamheden voor het ministerie van Defensie zijn uitgekomen op een bedrag van € 0,89 mln.

Opbrengst derden

Extra projectopbrengsten (subsidies) van € 2,4 mln. De kosten zijn echter met bijna hetzelfde bedrag gestegen.

Voor de opbrengsten uit de luchtvaartmeteorologische dienstverlening is de realisatie € 0,11 mln. lager dan begroot. Dit wordt veroorzaakt door lagere projectkosten enerzijds en hogere kosten door met name de stijging van de lonen anderzijds.

Vrijval voorzieningen

Er zijn 2 voorzieningen voor een deel vrijgevallen.

  • € 0,16 mln. op de voorziening voor het Vernieuwingsprogramma; omdat de loonstijging in 2010 lager is uitgevallen dan begroot.

  • € 0,06 mln. op de voorziening dubieuze debiteuren.

Opbrengsten per productgroep

De opbrengsten gespecificeerd naar productgroep zijn:

Bedragen x € 1 000

Realisatie 2010

Realisatie 2009

Totaal

58 080

56 750

Weer

30 346

30 078

Klimaat

17 673

17 916

Seismologie

1 926

1 943

Aardobservatie

7 909

6 497

Rentebaten

1

3

Vrijval voorzieningen

223

222

Buitengewone baten

2

91

Personele lasten

De personele kosten zijn hoger dan begroot. De stijging wordt veroorzaakt door de in de CAO afgesproken loonstijging (3,4% ca. € 1 mln.), extra kosten voor medewerkers gefinancierd uit externe projecten (ca. € 0,4 mln. reiskosten en ca. € 0,4 mln. salariskosten), hogere toelagen (ca. € 0,4 mln.) en inhuur (ca. € 1,1 mln.).

Materiële lasten

Door vertraging bij het opstarten van nieuwe programma’s zijn de opgevraagde en betaalde contributies in het kader van aardobservatie € 3,6 mln. lager dan begroot. Daarnaast zijn door vertragingen in het Deltaplanproject de kosten € 1,7 mln. minder dan geraamd.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn vrijwel gelijk aan de begroting.

Saldo van baten en lasten

Het negatieve resultaat zal ten laste van het Eigen Vermogen worden gebracht. Toekomstige verliezen zullen worden voorkomen door bezuinigingen op de personele kosten (taakstelling in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst).

Balans per 31 december 2010 van Baten Lastendienst KNMI
Bedragen x € 1 000
 

Balans 2010

Balans 2009

Activa

  

Materiële activa

  

* grond en gebouwen

625

372

* installaties en inventarissen

2 677

2 360

* overige materiële vaste activa

2 891

2 699

* in ontwikkeling

2 450

130

Onderhandenwerk

1 277

1 698

Debiteuren

3 512

2 605

Nog te ontvangen

1 844

4 279

Liquide middelen

19 350

8 020

Totaal activa

34 626

22 163

Passiva

  

Eigen Vermogen

  

* exploitatiereserve

1 911

1 391

* verplichte reserves

0

0

* onverdeeld resultaat

– 109

– 100

Egalisatierekening

0

0

Leningen bij het MvF

6 964

4 031

Voorzieningen

1 109

1 791

Crediteuren

1 427

715

Nog te betalen

23 324

14 335

Totaal passiva

34 626

22 163

Toelichting op de balans

Materiële activa

In 2010 heeft met terugwerkende kracht een stelselwijziging plaatsgevonden. De activacategorie waarneemapparatuur en waarneeminfrastructuur had een grensbedrag van € 2 500 per individueel actief. Dit grensbedrag is komen te vervallen. Hierdoor is de boekwaarde van de investeringen verhoogd met € 0,642 mln. Dit bedrag is toegevoegd aan de exploitatiereserve.

Nog te ontvangen

De daling wordt veroorzaakt door het ontvangen van de openstaande bedragen van EUMETSAT (€ 1,24 mln.) en het deels afwikkelen van de nog te betalen bedragen aan de luchtvaartsector.

Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit het saldo op de rekening courant bij de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het ministerie van Financiën en een tweetal deposito’s met een totale waarde van € 12 mln.

Nog te betalen

In 2010 zijn bedragen ontvangen waarvan de kosten niet in hetzelfde jaar vallen als de ontvangsten. De ontvangsten waar nog geen kosten tegenover staan worden niet als opbrengst verantwoord, maar als vooruitontvangen (onder de post «Nog te betalen») ter dekking van toekomstige kosten. Zodra de kosten worden gemaakt worden de opbrengsten verantwoord en de vooruitontvangen bedragen verminderd. Het gaat vooral om ontvangsten in het kader van Aardobservatie, Deltaplan en het NMDC (Nationaal Modellen en Data Centrum). Zie ook onderstaande tabel:

 

Vooruitontvangen

Ontvangen bijdrage

Opbrengsten IenM

Uitgaven derden

Vooruitontvangen

Vooruitontvangen

Kosten IenM

Aardobservatie

5 873

11 554

7 909

 

3 645

9 518

7 909

Deltaplan

1 083

2 105

278

 

1 827

2 910

278

NMDC Vooronderzoek

284

 

217

 

– 217

67

217

NMDC

 

2 000

105

454

1 441

1 441

105

Daarnaast zijn de vooruit ontvangen bedragen in het kader van subsidieprojecten gestegen met € 1,5 mln.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn afgenomen van € 1,8 mln. naar € 1,1 mln. De belangrijkste mutaties zijn een onttrekking van € 0,49 mln. en een vrijval van € 0,16 mln. met betrekking tot het Vernieuwingsprogramma.

Van de voorzieningen heeft 50% een looptijd langer dan een jaar. Dit wordt met name veroorzaakt door de voor het Vernieuwingsprogramma opgenomen voorziening voor FPU+; deze loopt tot en met 2015.

  

Infrastructuur de Bilt

Flankerend beleid

ARAR99

Vernieuwings-programma

Totaal

Saldo per 1 jan 2010

180

5

42

1 564

1 791

Bij:

     
 

dotatie

     

Af:

     
 

vrijval

   

158

158

 

mutaties

 

3

33

488

524

Totaal af

 

3

33

646

682

Saldo per 31 dec 2010

180

2

9

918

1 109

Het Eigen Vermogen bedraagt na verwerking van het verlies en de toevoeging als gevolg van de stelselwijziging activa € 1,8 mln. Dit is 3,3% van de omzet van de afgelopen drie jaar.

Kasstroomoverzicht per 31 december 2010
Bedragen x € 1 000
  

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2010

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

     

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2010 + stand depositorekeningen

3 278

8 019

4 741

2.

Totaal operationele kasstroom

1 445

11 932

10 487

3a.

Totaal investeringen (-/-)

– 2 000

– 4 633

– 2 633

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

134

134

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2 000

– 4 499

– 2 499

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

   

4b.

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

   

4c.

Aflossingen op leningen (-/-)

– 1 634

– 964

670

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

2 000

4 860

2 860

4.

Totaal financieringskasstroom

366

3 896

3 530

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2010 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

(maximale roodstand 0,5 mln. euro)

3 089

19 348

16 259

Operationele kasstroom

De vooruitontvangen en te betalen bedragen (schulden) zijn gestegen met € 8,7 mln. (zie de toelichting op de balans onder «Nog te betalen») en de kortlopende vorderingen zijn afgenomen met € 1,5 mln. Daarnaast is er voor een bedrag van € 12 mln. deposito’s geplaatst.

Investeringskasstroom

De belangrijkste investeringen zijn: € 2 mln. in centrale dataopslagsystemen en € 0,4 mln. in tapijt en meubilair. Daarnaast is gestart met de verbouwing die nodig is om de verplaatsing van het computercentrum mogelijk te maken. De uitgaven hiervoor zijn € 1,1 mln.

Financieringskasstroom

Er is een beroep op de leenfaciliteit gedaan van € 4,9 mln. De investeringsuitgaven in 2010 zijn weliswaar lager, maar in het beroep op de leenfaciliteit is ook rekening gehouden met de stelselwijziging. De met terugwerkende kracht als investering aangemerkte uitgaven zijn alsnog in 2010 geleend (€ 0,6 mln.).

Doelmatigheid

Omschrijving Generiek Deel

2007

2008

2009

2010

2010 (Index)

Kostprijs in € per eenheid product

     
 

– percentage overhead

20%

20%

17%

85

 

– fte’s overhead

98

96

101

103

 

– kostprijs per fte

107

113

116

109

       

Productievolume (jaar)

     
 

– verhouding productieve uren en normuren

69%

69%

67%

97

De fte’s overhead worden bepaald op basis van de geschreven uren. Alle uren geschreven op overheadactiviteiten worden daarbij omgerekend naar het corresponderende aantal fte’s.

De kostprijs per fte wordt bepaald door de totale kosten exclusief contributies in het kader van aardobservatie, dotaties voorzieningen en bijzondere lasten te delen door het aantal fte’s.

Het percentage overhead is sterk gedaald. Hierbij is sprake van effecten die elkaar versterken. Allereerst is sprake van enkele incidentele meevallers, daarnaast is sprake van daadwerkelijk lagere personele en materiële overheadkosten.

Er is geen direct oorzakelijk verband tussen de ontwikkeling van de kostprijs per fte en de ontwikkeling van de doelmatigheid. Zo wordt de stijging van de kostprijs per fte veroorzaakt door een stijging van de loonsom per fte (+ € 4 000). De stijging van de loonsom wordt met name veroorzaakt door een stijging van de bruto salariskosten en de toelagen. Aan de andere kant zijn vooral de inhuurkosten gedaald wat heeft geleid tot een daling van de kostprijs per fte van circa € 1 000.

Het aantal fte’s overhead is gestegen doordat meer activiteiten en projecten zijn uitgevoerd die niet direct aan een Productgroep toegerekend konden worden.

RIJKSWATERSTAAT
Gespecificeerde verantwoordingsstaat 2010
Bedragen in EUR 1 000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie 2009

Baten

    

Opbrengst moederdepartement

2 183 175

2 410 095

226 920

2 328 047

Opbrengst overige departementen

 

36 764

36 764

29 085

Opbrengst derden

81 504

110 698

29 194

89 963

Rentebaten

800

838

38

1 368

Bijzondere baten

5 000

11 363

6 363

22 705

Exploitatiebijdrage

    

Vrijval voorzieningen

 

1 099

1 099

 

Totaal baten

2 270 479

2 570 857

300 378

2 471 168

     

Lasten

    

Apparaatskosten

1 033 809

1 081 171

47 362

1 088 579

* personele kosten

753 918

767 973

14 055

758 552

* materiële kosten

279 891

313 198

33 307

330 027

Onderhoud

1 168 954

1 398 933

229 979

1 281 685

Rentelasten

11 370

9 035

– 2 335

9 232

Afschrijvingskosten

56 346

52 317

– 4 029

47 552

* materieel

53 828

50 575

– 3 253

45 420

* immaterieel

2 518

1 742

– 776

2 132

Dotaties voorzieningen

   

4 163

Bijzondere lasten

 

3 804

3 804

2 294

Totaal lasten

2 270 479

2 545 260

274 781

2 433 505

     

Saldo van baten en lasten

 

25 597

25 597

37 663

Toelichting op de verantwoordingsstaat

Baten

Opbrengst Moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de omzet uit hoofde van activiteiten (en de daarmee samenhangende producten) die Rijkswaterstaat verricht voor het moederdepartement. De opbrengst moederdepartement is een vergoeding voor:

  • het beheer en onderhoud van de infrastructuur en verkeersmanagement;

  • de apparaatskosten (personeel en materieel) van Rijkswaterstaat die verband houden met de aanleg en onderhoud van infrastructuur;

  • capaciteit die Rijkswaterstaat levert in het kader van de kennis- en adviestaken.

De toename van de opbrengsten van het moederdepartement ten opzichte van de begroting zijn grotendeels te verklaren door een toevoeging van middelen voor het versneld uitvoeren van het Beheer en Onderhoud op de netwerken en het uitvoeren van nog uit te voeren werkzaamheden uit 2009.

Specificatie opbrengst moederdepartement

Begroting 2010

Realisatie 2010

Hoofdwatersystemen

331 478

381 307

Hoofdwegen

1 200 889

1 336 103

Hoofdvaarwegen

591 417

632 864

Overig

59 391

59 821

Totaal

2 183 175

2 410 095

Bron: Rijkswaterstaat

Opbrengsten overige departementen

De opbrengst overige departementen heeft betrekking op van andere ministeries ontvangen vergoedingen uit hoofde van activiteiten die voor die andere ministeries zijn uitgevoerd. Het belangrijkste deel betreft opbrengsten voor de activiteiten van de in 2009 opgerichte Rijksrederij, welke nog niet in de begroting waren opgenomen.

Opbrengsten derden

De opbrengsten derden betreffen voor een belangrijk deel vergoedingen voor schades veroorzaakt door (vaar)weggebruikers aan de (water)wegen (€ 21,1 mln.) en opbrengsten in het kader van de Waterwet (€ 19,9 mln.). Ook zijn er vergoedingen ontvangen voor personeel dat voor derden heeft gewerkt (€ 13,2 mln.). Daarnaast bestaan de opbrengsten grotendeels uit vergoedingen van onder meer provincies en gemeenten voor diverse werkzaamheden, zoals Verkeersmanagement (Verkeerscentrum Nederland). De opbrengsten zijn hoger dan begroot. Dit komt enerzijds door de genoemde ontvangsten voor personeel en opbrengsten voor leveringen van strooizout, die niet waren begroot, en anderzijds door hogere vergoedingen voor beheer en onderhoud.

Rentebaten

Deze hebben voornamelijk betrekking op vergoedingen over de rekening courant en korte termijndeposito’s die door Rijkswaterstaat worden aangehouden. De rentebaten zijn hoger dan begroot als gevolg van een hoger saldo Liquide Middelen dan begroot aan het begin van en gedurende het jaar.

Bijzondere baten

De bijzondere baten betreffen onder meer de teruggave van energiebelasting en heffingrente (€ 3,4 mln.), boekwinsten verkoop van activa (€ 4,0 mln) en een aantal kleine posten.

Vrijval voorzieningen

De vrijval voorzieningen van € 1,0 miljoen betreft de vrijval uit de voorziening dubieuze debiteuren als gevolg van een lagere gemiddelde ouderdom van de openstaande bedragen bij debiteuren.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten zijn hoger dan begroot. Dit is het gevolg van de bijstelling van de eindejaarsuitkering, welke niet in de begroting was opgenomen. Daartegenover was de gemiddelde bezetting lager dan de toegstane formatie.

Daarnaast waren de kosten van inhuur enigszins hoger als gevolg van vervangende inhuur op vacatures. Door het beleid terughoudend om te gaan met vervangende inhuur is de hogere realisatie beperkt gebleven. De kosten van externe inhuur betreffen de inzet van derden op kerntaken van Rijkswaterstaat.

Specificatie

Begroting 2010

Realisatie 2010

Aantal FTE

9 329

9 298

Kosten per FTE

74

76

Eigen personeelskosten

693 918

705 553

Inhuur

60 000

62 420

Totale personele kosten

753 918

767 973

Bron: Rijkswaterstaat

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan onder meer uit: bureau-, voorlichtings- en huisvestingskosten, kosten voor onderhoud en exploitatie van bedrijfsmiddelen en kosten voor huren en leasen van bedrijfsmiddelen. De hogere realisatie is voornamelijk het gevolg van de kosten van de Rijksrederij (€ 15 mln), die zowel aan de opbrengsten- als aan de kostenkant niet begroot waren. Daarnaast zijn er extra kosten gemaakt voor de huur van een vervangend schip als gevolg van het uitbranden van het schip «de Waker».

Onderhoud

Onderhoud heeft betrekking op de kosten die in rekening worden gebracht door derden (met name aannemers en ingenieursbureaus), die werkzaamheden uit voeren die direct bijdragen aan het beheer en de instandhouding van de infrastructuur. De hogere realisatie op beheer en onderhoud wordt met name veroorzaakt door het versneld uitvoeren van het onderhoud en het afronden van werkzaamheden die in 2009 gepland waren.

Rentelasten

Dit betreft kosten van rentedragende leningen die bij het ministerie van Financiën zijn afgesloten. Deze kosten zijn lager dan begroot als gevolg van een lagere rente en als gevolg van een lager beroep op de leenfaciliteit in zowel 2009 als 2010.

Afschrijvingskosten

Dit betreft de reguliere afschrijvingskosten van zowel materiële als immateriële vaste activa. Door een terughoudend beleid met betrekking tot vervangingsinvesteringen in 2009 en 2010 zijn de afschrijvingskosten lager dan begroot.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten zijn veroorzaakt door boekverliezen wegens het afstoten van vaste activa (€ 2,4 mln.), een BTW naheffing (€ 1,2 mln.) en een aantal kleine posten.

Balans per 31 december 2010 van Baten Lastendienst RWS
Bedragen in EUR 1 000
  

Balans 2010

 

Balans 2009

Activa

    

Immateriële activa

 

4 132

 

2 146

Materiële activa

 

295 814

 

279 429

* grond en gebouwen

131 965

 

123 783

 

* installaties en inventarissen

36 792

 

31 492

 

* overige materiële vaste activa

127 057

 

124 154

 

Financiële vaste activa

 

112 587

 

125 487

Voorraden

    

MIRT-projecten

 

9 116 255

 

8 419 731

Debiteuren

 

45 296

 

35 861

Nog te ontvangen

 

35 996

 

40 860

Liquide middelen

 

424 120

 

307 717

Totaal activa

 

10 034 200

 

9 211 231

Passiva

    

Eigen Vermogen

 

85 077

 

59 480

* exploitatiereserve

59 480

 

21 817

 

* onverdeeld resultaat

25 597

 

37 663

 

Langlopend vreemd vermogen

 

235 860

 

223 340

Voorzieningen

 

1 875

 

2 168

MIRT-projecten

 

9 116 255

 

8 419 731

Crediteuren

 

62 682

 

74 886

Nog te betalen

 

532 451

 

431 626

Totaal passiva

 

10 034 200

 

9 211 231

Bron: Rijkswaterstaat

Toelichting op de balans

Activa

Immateriële vaste activa

De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd op het bedrag van de bij derden bestede kosten, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. De toename van de immateriële vaste activa wordt veroorzaakt door investering in verschillende softwarelicenties en -upgrades.

Materiële vaste activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd op aanschafwaarde, verminderd met de cumulatieve lineaire afschrijvingen. De materiele vaste activa zijn met name toegenomen door investeringen in gladheidsbestrijdingsmaterieel, in vaartuigen, in de kantoren in Zwolle en Arnhem en investeringen in kantoorautomatisering en elektrische hulpmiddelen.

Financiële vaste activa

Onder de financiële vaste activa is het langlopende deel van de vordering op het Ministerie van Infrastructuur en Milieu opgenomen, die ontstaan is bij de vorming van de Baten en Lastendienst in 2006. In 2008 zijn er afspraken gemaakt over de afwikkeling van deze vordering. Resultaat hiervan is dat het restant van de vordering ultimo 2008 in 15 jaar wordt afgebouwd. Het kortlopende deel van deze vordering (aflossing 2011) is opgenomen onder debiteuren.

MIRT-projecten

Onder de post MIRT-projecten is de som van de directe productie-uitgaven op lopende MIRT-projecten tot en met de balansdatum opgenomen. Hier tegenover staat aan passivazijde eveneens de post «MIRT-projecten» voor hetzelfde bedrag. In 2010 is een start gemaakt aan onder andere de volgende projecten: A2 passage Maastricht, A50 Ewijk – Valburg en A74 Venlo. Daarnaast zijn in 2010 onder meer de volgende projecten opgeleverd: Rijksweg 2 Rondweg Den Bosch, A12 Den Haag – Gouda en Verruiming Twentekanalen.

Debiteuren

De waardering van de post debiteuren vindt plaats tegen nominale (factuur)waarde of lagere waarde als gevolg van mogelijke oninbaarheid. De openstaande bedragen ouder dan 2 jaar zijn 100% voorzien tenzij aannemelijk is gemaakt dat een lagere voorziening volstaat. Overige openstaande bedragen worden afhankelijk van hun ouderdom procentueel voorzien. De gemiddelde ouderdom is afgenomen, waardoor een deel van de voorziening is vrijgevallen.

Nog te ontvangen

«Nog te ontvangen» bestaat uit nog te ontvangen en vooruitbetaalde bedragen alsmede betaalde waarborgsommen.

Liquide middelen

De stijging van de post Liquide Middelen is het gevolg van een ontvangst van het moederdepartement ten behoeve van het basispakket beheer en onderhoud die voorzien was in 2011 maar reeds in 2010 is voldaan.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bestaat uit een exploitatiereserve en een nog onverdeeld resultaat. Als gevolg van de wijziging van de regeling Baten en Lastendiensten 2011 is de wettelijke reserve zelfontwikkelde software komen te vervallen. Het resultaat van 2009 van € 37,7 mln. is toegevoegd aan de exploitatiereserve en het resultaat van 2010 staat op het onverdeeld resultaat.

Ontwikkeling Eigen vermogen

Stand per 31/12/08

Stand per 31/12/09

Stand per 31/12/10

Eigen vermogen

   

– exploitatiereserve

50 012

21 816

59 480

– verplichte reserve

158

0

0

– onverdeeld resultaat

– 28 353

37 663

25 597

Totaal

21 817

59 480

85 077

Bron: Rijkswaterstaat

Langlopend vreemd vermogen

Het langlopende vreemd vermogen betreft leningen bij het Ministerie van Financiën in het kader van de leenfaciliteit. Deze leningen zijn gebruikt ter financiering van investeringen in vaste activa. Ten behoeve van investeringen is voor € 56,6 mln. in 2010 geleend bij het Ministerie van Financiën (zie toelichting Materiële vaste activa).

Voorzieningen

Bij de vorming van de Rijksrederij in 2009 is de voorziening arbeidsvoorwaardenverschil ontstaan als gevolg van de arbeidsvoorwaardenverschillen voor het personeel dat naar Rijkswaterstaat is overgekomen. In 2010 is 0,3 mln. onttrokken. De looptijd van deze voorziening is uiterlijk tot 2023.

 

Stand 1-1-10

Dotatie 2010

Onttrekking 2010

Vrijval 2010

Stand 31-12-10

Voorziening arbeidsvoorwaardenverschil

2 168

0

– 293

0

1 875

Totaal

2 168

0

– 293

0

1 875

Bron: Rijkswaterstaat

MIRT-projecten

Voor een toelichting wordt verwezen naar de debet-post MIRT-projecten.

Crediteuren

De afname in 2010 wordt met name verklaard doordat gestuurd is op de tijdige betaling van facturen (92% tijdig over heel 2010) en dus meer facturen voor de jaargrens zijn verwerkt.

Nog te betalen

Onder «nog te betalen» zijn de nog uit te voeren werkzaamheden (€ 88 mln.) en overige schulden en overlopende passiva opgenomen. De «nog uit te voeren werkzaamheden» zijn op de balans gepassiveerd en zullen in 2011 worden uitgevoerd. De stijging wordt grotendeels veroorzaakt door een in 2010 ontvangen bijdrage voor Beheer en Onderhoud in 2011 (zie ook toelichting liquide middelen).

Kasstroomoverzicht voor het jaar 2010
Bedragen in EUR 1 000
  

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2010 + stand depositorekeningen

4 789

307 708

302 919

2.

Totaal operationele kasstroom

58 903

162 218

103 315

 

Totaal investeringen (-/-)

– 85 000

– 73 507

11 493

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

2 818

2 818

3.

Totaal investeringskasstroom

85 000

70 689

14 311

 

Storting op deposito (-/-)

0

0

0

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

11 500

11 500

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 55 500

– 43 226

12 274

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

85 000

56 600

– 28 400

4.

Totaal financieringskasstroom

41 000

24 874

16 126

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2010 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

19 692

424 111

404 419

 

(maximale roodstand 0,5 mln. euro)

   

Bron: Rijkswaterstaat

Toelichting Kasstroomoverzicht

Operationele kasstroom

Hieronder vallen de inkomsten en uitgaven gedurende 2010 uit de reguliere bedrijfsvoering. De mutatie van de operationele kasstroom wordt met name veroorzaakt door de in 2010 ontvangen bijdrage voor beheer en onderhoud voor 2011 (zie toelichting Liquide middelen) en het saldo van baten en lasten. Daartegenover staat een daling van de post Nog uit te voeren werkzaamheden.

Investeringskasstroom

Hieronder vallen de verkopen van activa en de nieuwe investeringen. Een belangrijk deel van deze investeringen had betrekking op gebouwen, strooimachines en sneeuwschuivers en nieuwe schepen voor de rijksrederij. Door terughoudendheid in het aangaan van nieuwe investeringen en door desinvesteringen is de investeringskasstroom lager dan begroot.

Financieringskasstroom

Hieronder vallen alle geldstromen die te relateren zijn aan de financiering van het agentschap, te weten:

  • Beroep op de leenfaciliteit 56,6 mln

  • Aflossingen op leningen 43,2 mln.

Terughoudendheid in het doen van investeringen en het financieren van enkele investeringen uit eigen middelen resulteerden in een lagere financieringskasstroom.

Doelmatigheidsindicatoren

Een doelstelling van de agentschapvorming van Rijkswaterstaat is het verhogen van de doelmatigheid. Om te kunnen beoordelen hoe de doelmatigheid zich ontwikkelt, wordt gebruik gemaakt van een aantal indicatoren. Met de invoering van de verplichte set aan doelmatigheidsindicatoren in het jaarverslag in 2009 zijn een aantal indicatoren nieuw of anders gedefinieerd dan voorheen. Omdat vanuit de historie sommige cijfers niet vergelijkbaar kunnen worden weergegeven, wordt voor deze kengetallen gebruik gemaakt van de toegestane ingroei. Met ingang van het jaarverslag 2010 zijn nieuwe doelmatigheidsindicatoren toegevoegd, te weten de gebruikers tevredenheid en ontwikkeling pinwaarden.

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

Apparaatskosten per eenheid areaal

    

Hoofdwegennet

43 858

43 512

Hoofdvaarwegennet

39 851

43 407

Hoofdwatersystemen

2 428

2 293

     

% Apparaatskosten tov omzet

    

% Apparaatskosten tov omzet

30%

24%

23%

22%

     

Tarieven per FTE

    

Kosten per FTE

115 657

117 348

119 733

121 120

Met prijspeilcorrectie

115 657

113 753

112 379

112 990

     

Omzet BLD per productgroep

    

Hoofdwatersystemen

354 755

391 432

428 914

381 307

Hoofdwegen

1 486 019

1 422 386

1 339 801

1 336 103

Hoofdvaarwegen

436 365

545 990

518 546

632 864

Overig

142 559

81 593

40 786

59 821

TOTAAL

2 419 698

2 441 401

2 328 047

2 410 095

     

Bezetting

    

FTE formatie

9 618

9 545

9 566

9 433

FTE bezetting

8 911

9 083

9 202

9 298

% overhead

19,1%

16,6%

16,1%

15,6%

     

Exploitatiesaldo

    

Exploitatiesaldo

0,4%

-1,1%

1,5%

1,0%

     

Gebruikerstevredenheid

    

automobilisten landelijk

    

publieksgerichtheid

6,7

betrouwbare reistijd

6,8

     

vrachtwagenchauffeurs landelijk

    

publieksgerichtheid

6,9

betrouwbare reistijd

5,8

     

recreatievraart landelijk

    

publieksgerichtheid

7,0

betrouwbare reistijd

7,2

     
     

Ontwikkeling pinwaarde

    

Hoofdwatersystemen

97

100

Hoofdwegen

101

100

Hoofdvaarwegen

102

100

Bron: Rijkswaterstaat

Toelichting

Apparaatskosten per eenheid areaal

Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van Rijkswaterstaat maakt voor verkeersmanagement en beheer en onderhoud zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal. Een dalende trend van de kosten per eenheid areaal geeft een indicatie van een toename in de efficiëntie van de organisatie op het gebied van Beheer en Onderhoud en Verkeersmanagement. Bij het hoofdvaarwegennet zijn de kosten per eenheid areaal gestegen als gevolg van de toevoeging van de Rijksrederij. De definitie van deze indicator wijkt af van de indicator die in de begroting is genoemd. De uitkomsten zijn derhalve niet vergelijkbaar.

% Apparaatskosten tov omzet

Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale omzet (incl GVKA-gelden) van Rijkswaterstaat. Een daling van dit percentage is een indicatie van een toenemende efficiëntie van de organisatie. Dit jaar is dit percentage wederom gedaald.

Tarieven per FTE

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (loonkosten , materiële kosten, rentekosten en afschrijvingskosten) per formatieve ambtelijke FTE. Het betreft daarbij zowel de werkelijke kosten per FTE als de kosten gecorrigeerd voor prijsstijgingen. Absoluut stijgen de kosten per FTE over de afgelopen jaren, maar wanneer deze kosten worden gecorrigeerd voor prijspeilstijgingen liggen deze ondanks een afname van de formatie in lijn met de voorgaande jaren.

Omzet per productgroep

In de onderstaande tabel is de Opbrengst Moederdepartement uitgesplitst naar de verschillende netwerken.

Bezetting

Deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van Rijkswaterstaat zich ontwikkelt. Op zichzelf zegt dit kengetal niets over de doelmatigheid van de organisatie, maar moet dit worden bezien in relatie tot de omvang van het werkpakket. De stijging van de bezetting wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de opvulling van vacatures op cruciale plekken.

Percentage overhead

Deze indicator geeft aan welk deel van het ambtelijke personeel (in FTE) binnen Rijkswaterstaat zich bezig houdt met de bedrijfsvoering. Bedrijfsvoering bevat alle processen die ondersteunend zijn aan de organisatie. Het streven is daarbij voortdurend een optimale kwalitatieve en kwantitatieve omvang van de bedrijfsvoering.

Exploitatiesaldo (% van de omzet)

Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het exploitatiesaldo als percentage van de omzet over de afgelopen 4 jaar. Een positief percentage duidt op een positief exploitatiesaldo.

Gebruikerstevredenheid

Jaarlijks laat Rijkswaterstaat de gebruikerstevredenheid toetsen bij gebruikers van de netwerken. De waardering van de gebruikers op een schaal van 1 tot 10 is opgenomen als doelmatigheidsindicator.

Ontwikkeling PINwaardes

PINwaarden zijn een weergave van de serviceniveaus van Verkeersmanagement en Beheer en Onderhoud op de netwerken. De cijfers uit eerdere jaren zijn uitgedrukt in een indexcijfer ten opzichte van het verantwoordingsjaar.

Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)
Gespecificeerde Staat van baten en lasten per 31 december 2010
Bedragen in EUR 1 000
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

    

Opbrengst moederdepartement

91 596

89 148

– 2 448

93 207

Opbrengst overige departementen

0

0

0

 

Opbrengst derden

8 646

13 649

5 003

17 413

Rentebaten

0

260

260

536

Vrijval voorzieningen

0

2 598

2 598

341

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

100 242

105 655

5 413

111 497

Lasten

  

0

 

Apparaatskosten

95 153

96 215

1 062

100 896

* personele kosten

63 082

73 426

10 344

78 094

* materiële kosten

32 071

22 788

– 9 283

22 802

Rentelasten

607

105

– 502

117

Afschrijvingskosten

  

0

 

* materieel

1 332

595

– 737

1 169

* immaterieel

3 150

2 122

– 1 028

1 264

Overige Lasten

    

* dotaties voorzieningen

0

5 519

5 519

3 916

* bijzondere lasten

0

13

13

0

Totaal lasten

100 242

104 570

4 328

107 362

Saldo van baten en lasten

0

1 085

1 085

4 135

Staat van baten lasten

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de omzet uit hoofde van activiteiten die de Inspectie VenW verricht voor het moederdepartement.

De gerealiseerde agentschapsbijdrage over 2010 wijkt af van de betaalde bijdrage (in kastermen) doordat er middelen, die in voorgaande jaren op de balans zijn gereserveerd, in 2010 zijn gerealiseerd en omdat ontvangen middelen in 2010 slechts beperkt in 2010 zijn aangesproken en daardoor gereserveerd zijn voor 2011.

Opbrengst derden

De opbrengsten derden zijn de aan de afnemers van het product «vergunningen» in rekening gebrachte tarieven. De uitplaatsing van de vergunningverlenende taken aan KIWA heeft pas halverwege 2010 plaatsgevonden met als gevolg dat de opbrengsten derden in 2010 hoger zijn uitgevallen dan begroot. Aan de lastenzijde resulteert dit in hogere personele kosten.

Rentebaten

De rentebaten zijn hoger dan geraamd door de hogere stand van de liquide middelen.

Lasten

Personele kosten

Als gevolg van de vertraging in de overdracht van de vergunningverlenende taken staan, tegenover de hogere opbrengst derden, ook hogere personele kosten.

Daarnaast is het verschil het gevolg van de inhuurkosten voor twee vertraagde ICT-projecten.

Materiële kosten

Door vertraging in de besluitvorming rondom het BES-project zijn de aanwezige middelen voor uitbestedingswerkzaamheden voor slechts een deel uitgeput. De uitvoeringswerkzaamheden zijn nu in volle gang en zullen in 2011 tot volledige besteding van de gereserveerde middelen leiden.

Rentelasten

De rentelasten zijn lager dan begroot omdat er bij de begroting vanuit werd gegaan dat er voorgaande jaren meer geleend zou worden voor investeringen in het wagenpark en in het Informatieplan; het geleende bedrag is uiteindelijk lager uitgevallen.

Afschrijvingskosten

Vertraging in de besluitvorming over het nieuwe wagenparkbeleid heeft ertoe geleid dat het grotendeels afgeschreven wagenpark nog niet vervangen is. Hierdoor blijven de afschrijvingskosten achter. Doordat een tweetal grote projecten nog «in aanbouw» zijn, worden er ten opzichte van de begroting relatief weinig afschrijvingslasten geboekt onder de immateriële vaste activa.

Balans per 31 december 2010 van Baten Lastendienst IVW
Bedragen in EUR 1 000
 

Balans 2010

Balans 2009

Activa

  

Immateriële activa

4 611

5 961

Materiële activa

  

* grond en gebouwen

  

* installaties en inventarissen

37

50

* overige materiële vaste activa

1 379

1 692

Voorraden

  

Debiteuren

832

1 718

Nog te ontvangen

1 430

1 446

Liquide middelen

68 331

55 828

Totaal activa

76 620

66 695

Passiva

  

Eigen Vermogen

  

* exploitatiereserve

4 135

* verplichte reserves

* onverdeeld resultaat

1 085

4 135

Leningen bij het MvF

1 357

2 599

Voorzieningen

6 877

4 630

Crediteuren

3 387

1 855

Nog te betalen

59 780

53 476

Totaal passiva

76 620

66 695

Toelichting balans

Activa

(Im)materiële activa

Doordat er meer is afgeschreven op (im-)materiële vaste activa dan dat erin geïnvesteerd is, is er lagere balanswaarde ontstaan ten opzichte van 2009.

Debiteuren

Het saldo van de debiteuren en van de bijbehorende voorziening is vooral gedaald door de creditering van de facturen voor post-toelating bij Luchtvaart.

Nog te ontvangen

Deze overlopende activa bestaan uit een aantal kleinere posten zoals onderhanden werk en nog te factureren werkzaamheden.

Liquide middelen

De Inspectie V&W heeft een rekening-courantverhouding met de Rijkshoofdboekhouding. Van de ruim € 68 mln. die per 31 december op de rekening-courant staat, is € 60 mln. als deposito geplaatst bij de Rijkshoofdboekhouding. Het positieve saldo wordt vooral verklaard doordat er voor grote ICT-projecten middelen zijn ontvangen, die in de loop van 2011 en verder tot uitgaven leiden. De activiteiten voor de BES-eilanden zijn in 2009 aangevangen, waarna de uitgaven in 2010 begonnen zijn en de middelen in 2011 grotendeels besteed zullen zijn.

Passiva

Eigen vermogen

De verplichte reserve hoeft niet meer aangehouden te worden vanwege wijziging van regelgeving. Over 2010 heeft de Inspectie een batig saldo van € 1,085 mln gerealiseerd. Op basis van de gemiddelde omzet over de jaren 2008 t/m 2010 is het rekenkundig plafond voor maximale eigen vermogen € 5,274 mln.

De eigenaar bepaalt hoe het behaalde resultaat wordt aangewend.

Voorzieningen

In 2010 is er één nieuwe voorziening getroffen. Het betreft hier de voorziening in verband met de aanstaande fusie met de VROM-inspectie. De voorziening is grotendeels gevuld met de verwachte kosten als gevolg van de voorgenomen verhuisbewegingen van de IVW. De dotatie is dan ook toegevoegd aan de voorziening huisvesting transitiekosten.

In 2009 was een voorziening getroffen voor de ICT-(migratie)kosten die samenhingen met de reorganisatie(uitplaatsing van taken). Na de eindonderhandelingen zijn deze kosten uiteindelijk weggevallen.

Voor werknemers die werkzaam zijn in een zogenoemde substantieel bezwarende functie (SB-functie) is, op basis van de FLO-regeling, in 2010 een aanvullende dotatie gedaan voor dat deel dat niet centraal wordt gefinancierd. Het in 2009 getroffen deel van deze voorziening is door afspraken over centrale financiering gedeeltelijk vrijgevallen.

Tevens heeft de IVW heeft een voorziening getroffen (voor Vrachtunie verhoogd) voor twee claims als gevolg van verloren rechtzaken (Vrachtunie en een civielrechtelijke claim wegens asbestschade) waarbij wel bedragen zijn geclaimd maar waarvoor in 2011 nog het definitief te betalen bedrag moet worden vastgesteld.

Verloopstaat voorziening t/m 31 december 2010

Bedragen x € 1 000

Reorganisatie

Huisvesting

FLO

Claims

Dub. Deb.

Wachtgeld

Totaal

Stand begin boekjaar

500

664

2 500

638

2 254

328

6 884

Dotatie ten laste van het resultaat

 

1 910

2 503

1 040

28

39

5 520

Vrijval ten gunste van het resultaat

– 500

 

– 1 759

 

– 150

– 188

– 2 597

Onttrekking voorziening

 

– 664

– 30

  

– 103

– 797

Stand eind boekjaar

0

1 910

3 213

1 678

2 132

76

9 009

Voor de verplichtingen richting voormalig personeel (oud-wachtgelders) van de Inspectie V&W is een voorziening gevormd. Het gaat hierbij om nog twee personen die geen deel meer uitmaken van het huidige personeelsbestand. Maandelijks vindt er een onttrekking plaats in verband met de uitkering aan deze personen.

Nog te betalen

Dit betreft nog niet gerealiseerde middelen voor ICT-projecten (€ 27,3 mln), de programmagelden voor het Project Koninkrijk (BES) (€ 15,6 mln). Tevens worden onder deze post onder anderen de verplichtingen aan eigen personeel en vooruitontvangen bedragen van derden verantwoord.

Kasstroomoverzicht voor het jaar 2010
Bedragen x € 1 000
 

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

1.

Rekening-courant RHB + stand depositorekeningen 1 januari 2010

25 835

55 825

29 990

2.

Totaal operationele kasstroom

2 000

15 841

13 841

 

Totaal investeringen (-/-)

– 7 155

– 1 193

5 962

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

7 155

1 193

5 962

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

 

Eenmalige storting door moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

– 5 178

– 2 146

3 032

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

7 155

0

– 7 155

4.

Totaal financieringskasstroom

1 977

– 2 146

– 4 123

5.

Rekening-courant RHB + stand depositorekeningen 31 december 2010 (=1+2+3+4)

22 657

68 327

45 670

Toelichting op het kasstroomoverzicht

Totaal operationele kasstroom

De positieve operationele kasstroom is vooral ontstaan door toename van de vlottende passiva. Het betreft hier vooral de middelen die voor de lopende ICT-projecten en BES ter beschikking zijn gesteld.

Totaal investeringskasstroom

Ten opzichte van de begroting is er minder geïnvesteerd. Dit komt doordat geplande investeringen in het wagenpark momenteel heroverwogen worden en pas later plaats zullen vinden. Ook is een kleiner dan begroot deel van de uitgaven voor zelfontwikkelde software activeerbaar, waardoor deze uitgaven direct als kosten worden gerealiseerd.

Totaal financieringskasstroom

De financieringskasstroom bestaat uit de maandelijkse aflossingen op leningen. Door minder te investeren in het wagenpark en door minder activeerbare uitgaven voor zelfontwikkelde software is voor een belangrijk deel de (begrote) basis om een lening aan te vragen weggevallen.

Rekening-courant RHB per 31 december 2010

Het positieve saldo per 31 december wordt vooral verklaard doordat er voor grote ICT-projecten middelen zijn ontvangen, die in de loop van 2011 tot uitgaven leiden. De activiteiten voor de BES-eilanden zijn in 2009 en 2010 gestart. De meeste kosten en uitgaven worden in 2011 verwacht. Het saldo op de rekening-courant dat hierdoor ter vrije beschikking is gekomen, is grotendeels op kortlopende deposito’s geplaatst (februari en mei 2011) omdat deze middelen snel aangewend zullen worden.

Doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving Generiek Deel

2008

2009

2010

1. Kostprijzen per product (groep)

   

– Handhaving

43 454

43 086

47 840

– Vergunningverlening

29 647

27 826

15 059

– Kennis, advies en berichtgeving

28 329

26 275

19 155

    

2. Tarieven/uur

   

– Handhaving

113

113

107

– Vergunningverlening

106

109

106

– Kennis, advies en berichtgeving

138

133

113

    

3. Omzet per produktgroep (pxq)

   

– Handhaving

40 901

43 086

47 840

– Vergunningverlening

29 227

27 826

15 059

– Kennis, advies en berichtgeving

26 664

26 275

19 155

    

4. FTE-totaal ((gemiddeld) excl. externe inhuur)

981,2

916,6

838,6

    

5. Saldo van baten en lasten

– 4,11%

3,65%

1,03%

    

6. Kwaliteitsindicator 1: doorlooptijd vergunningen

ntb

    

7. Kwaliteitsindicator 2: ziekteverzuim

4,5

4,2

4,7

    

Omschrijving Specifiek Deel voor Inspectiediensten

 
    

8. Kostprijs/product:

   

Inspectie

43 454

43 086

47 840

Vergunningverlening

29 647

27 826

15 059

Kennis, advies en berichtgeving

28 329

26 275

19 155

    

9. Kwaliteit Handhaving:

   

Klachten(bezwaar &beroep)

0

0

235

Gegrond verklaard (%)

14%

Door een relatief snelle daling van de bezetting van voornamelijk staf-medewerkers zijn de tarieven voor alle productgroepen gedaald.

BIJLAGE 1: TOEZICHTRELATIES ZBO’S EN RWT’S

Algemeen

In 2008 heeft VenW een wetsvoorstel voorbereid waarmee zeven zbo’s onder de Kaderwet zbo’s worden gebracht en een aantal zbo’s als zelfstandige bestuursorganen worden opgeheven (Verzamelwet zbo’s VenW). Nadat dit wetsvoorstel eind 2008 is voorgelegd aan BZK is met BZK discussie gevoerd over de rol van de Raden van Toezicht. Begin 2010 is overeenstemming bereikt met BZK. Over dit wetsvoorstel heeft de Raad van State op 27 september 2010 positief geadviseerd.

In 2009 is binnen VenW een toezichteenheid uitvoeringsorganisaties geformeerd, die onafhankelijk van beleid onder de DGMo is gepositioneerd. Het doel van de eenheid is om de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van Verkeer en Waterstaat te borgen ten aanzien van de zelfstandige bestuursorganen, door middel van verdere professionalisering van de toezichtfunctie. Met de integratie van VROM en VenW in IenM in 2010 wordt de positionering van de toezichteenheid opnieuw bezien.

De Dienst Wegverkeer (RDW), het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) zijn opgenomen in de taakstelling uit het programma Vernieuwing Rijksdienst. De minister heeft geen juridische middelen om een personeelsreductie bij deze organisaties af te dwingen. De betrokken organisaties hebben echter aangegeven de aan hen gevraagde bijdrage aan de personeelsreductie op de aangegeven tijd te zullen realiseren. De daartoe opgestelde plannen van aanpak worden nu uitgevoerd. De voortgang wordt door VenW gemonitord. Beleidsintensiveringen (RDW en CBR) en noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen (CBR) leveren spanningen op met de reductiedoelstelling. Ten opzichte van eind 2009 was er eind 2010 sprake van een reductie van het aantal fte bij de desbetreffende ZBO’s.

Onderstaand wordt voor een aantal zbo’s en rwt’s een overzicht gegeven van de toezichtbevindingen over 2010. De bijlage wordt afgesloten met een totaaloverzicht van de zbo’s en rwt’s die onder de minister van IenM/VenW ressorteren. In de begroting van VenW zijn geen ramingen opgenomen ten aanzien van tariefgefinancierde zbo’s. Om die reden wordt ook in het jaarverslag geen overzicht van de realisatie opgenomen. Voor een nader beeld van de financiële realisatie van deze organisaties wordt verwezen naar hun respectievelijke jaarverslagen.

Dienst Wegverkeer (RDW)

Uit het jaarverslag 2009 blijkt dat de kwaliteit van de dienstverlening op nagenoeg alle terreinen voldoet aan de gestelde normen. De doorlooptijd van de afhandeling van ontheffingsaanvragen is op orde gebracht. Het aantal klachten is significant afgenomen. Enerzijds als gevolg van de lagere productie en anderzijds door enkele systeemaanpassingen. Het aantal klachten bij de Nationale ombudsman is in 2009 ten opzichte van 2008 gehalveerd.

De RDW heeft in het verslagjaar meerdere maatregelen getroffen om de dreigende gevolgen van de recessie op te kunnen vangen. Het betrof met name kostenombuigingen, bezuinigingen op het gebied van uitzendkrachten, tijdelijke contractanten en externe inhuur en beperkte vacaturevervulling. Desalniettemin wordt het jaar afgesloten met een negatief resultaat. Dit resultaat komt ten laste van de reserves.

De kostenbesparingen hebben het mogelijk gemaakt om de tarieven in 2011 gemiddeld genomen gelijk te houden ten opzichte van 2010. Dit past binnen het gematigd tarievenbeleid.

Er is in 2009 wederom sprake van een toenemend aantal aanvragen voor informatie uit de registers door politie, justitie en financiën. Dit zal mede van invloed zijn op het bepalen van de strategische koers voor de komende jaren. In 2010 is de 3e evaluatie van de verzelfstandiging van de RDW uitgevoerd. Deze evaluatie zal begin 2011 de Tweede Kamer worden aangeboden.

In 2008 heeft de RDW een plan opgesteld waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het kabinetsbeleid om een reductie van het aantal fte met 10% per eind 2011 (t.o.v. de peildatum 1-1-2006) te realiseren. In 2009 is geconstateerd dat RDW aanvullende maatregelen moet treffen om de fte reductiedoelstelling te realiseren. Het overleg met de RDW over de feitelijke werklastontwikkeling in relatie tot het aantal fte’s bevindt zich in een afrondend stadium.

Eind 2010 is het aantal fte’s met ca 70 afgenomen ten opzichte van eind 2009. Daarmee is de in 2009 ingezette daling voortgezet.

De Jaarrekening 2009 is in 2010 met goedkeurende accountantsverklaring inclusief rechtmatigheidverklaring aan Verkeer en Waterstaat ter informatie aangeboden.

CBR

Het CBR heeft ook in 2010 onder verscherpt toezicht gestaan. Dit verscherpt toezicht heeft geleid tot intensivering van de contacten met het departement en het verstrekken van aanvullende periodieke informatie aan het departement. Dit besluit is in 2008 genomen naar aanleiding van onvoldoende prestaties bij de uitvoering van de publieke taak door het CBR. Het ingezette verbetertraject is gericht op het terugdringen van de lange wachttijden voor reservering van rijexamens, verbeteren doorlooptijd en het wegwerken van een achterstand bij het afwikkelen van vorderingendossiers en het bekorten van de doorlooptijden bij medische dossiers. De prestatie-indicatoren zijn aanzienlijk verbeterd. De nieuwe reserveringssystematiek heeft geleid tot reserveringstermijnen die vanaf medio 2009 structureel ruimschoots aan de norm voldoen.

Het streven is nu gericht op het verkrijgen van een stabiele situatie, waarbij de prestaties structureel op een hoger niveau zijn gebracht. In 2010 is de reorganisatie van het CBR doorgevoerd. Begin 2010 was hierover overeenstemming bereikt met de medezeggenschap. Uitgangspunt is een procesgerichte organisatie met een centrale aansturing, in plaats van een regionale indeling. Dit moet leiden tot een verbetering van de prestaties, vergroting van klantgerichtheid een professionalisering van de relatie met de opdrachtgever.

In het in februari 2010 gevoerde overleg met de Tweede Kamer heeft VenW naast de door CBR in gang gezette reorganisatie een toekomstgericht onderzoek bij het CBR aangekondigd gericht op aanvullende verbetermaatregelen (naast de reorganisatie) om de publieke taakuitvoering van het CBR verder te verbeteren. In januari 2011 is de Tweede Kamer over de uitkomsten van dit brede onderzoek geïnformeerd.

Zoals eerder aangegeven baart de financiële situatie met name de ontwikkeling van de pensioenlasten zorgen. Onderzoek (januari 2011) heeft uitgewezen dat de pensioenregelingen in de huidige vorm financieel onbeheersbaar en niet houdbaar zijn. In 2010 is een nieuwe directie aangetreden en zijn drie nieuwe leden van de Raad van Toezicht benoemd.

Met het CBR zijn afspraken gemaakt over reductie van de personeelsaantallen. In het verslagjaar is de bezetting met 22 fte afgenomen.

De Jaarrekening 2009 is in 2010 met goedkeurende accountantsverklaring inclusief rechtmatigheidverklaring aan Verkeer en Waterstaat ter informatie aangeboden. In de jaarrekening 2009 is een stelselwijziging pensioenen verwerkt. De wijziging in grondslagen heeft het vermogen per 1 januari 2009 negatief beïnvloed voor een bedrag van € 12,4 miljoen.

De tarieven voor het jaar 2011 zijn in 2010 overeenkomstig de normale procedure vastgesteld.

NIWO

Per 1 mei 2009 is de nieuwe Wet Wegvervoer Goederen in werking getreden, waarmee de regelgeving voor het wegvervoer is versoberd. NIWO (Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie) is gecertificeerd volgens de ISO certificering, waarmee aangetoond wordt dat het kwaliteitsmanagementsysteem voldoet aan de normelementen van de ISO. Een onderdeel van het kwaliteitsmanagementsysteem is de klachtenregistratie. Daarnaast is een klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd. Uit de onderzoek komt naar voren dat de NIWO klanten over veel zaken tevreden zijn. Verbeterpunten zitten met name in de digitale serviceverlening. Door de NIWO wordt gewerkt aan verbetering hiervan.

De begroting 2011 is goedgekeurd, de tarieven zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van de begroting 2010, met uitzondering van de jaarlijkse heffing. Na een eerdere forse verlaging van het tarief is besloten het tarief voor 2011 te verhogen met als doel een buffer te vormen voor mogelijke tegenvallende ontwikkelingen, zoals een conjuncturele verslechtering. In principe heeft deze verhoging een tijdelijk karakter en zal over een aantal jaren worden bezien of deze aanpassing nog verdere noodzakelijk is.

Innovam/IBKI

Per 1 juni 2009 is de nieuwe Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) in werking getreden. Hierdoor zal bij de examenopzet meer aandacht worden besteed aan het opdoen van praktijkervaringen en zal de jaarlijkse applicatietoets worden vervangen door een bijscholing.

Met de invoering van de nieuwe WRM is tevens een nieuwe tariefstructuur geïntroduceerd. De kosten voor examens voor het intredingstraject voor een nieuwe instructeur zijn met het nieuwe voorstel verlaagd. Voor bestaande instructeurs zal in de nieuwe situatie over een periode van vijf jaar tweemaal een praktijkbegeleiding worden afgenomen en driemaal een theoretische bijscholing. Het streven van IBKI (IBKI; Innovam | innovatie – inspiratie – innovam) is erop gericht om de examentarieven stabiel en zo laag mogelijk te houden. Uit oogpunt van efficiency wordt overwogen om de administratie rond de uitvoering van steekproven verder te automatiseren.

Op de uitvoering van de examens Wet Rijonderricht Motorvoertuigen, keurmeester APK en installateur LPG wordt toezicht uitgeoefend door zogenoemde Rijksgecommitteerden. Uit de verslagen van de Rijksgecommitteerden WRM en APK is gebleken dat de examens op een goede wijze worden uitgevoerd en zijn geen bijzondere aandachtpunten naar voren gekomen. Voor de uitvoering van de publieke taken is geen afzonderlijke reserve gecreëerd.

ProRail

Per 1 januari 2005 zijn Railverkeersleiding, Railned en Railinfrabeheer gefuseerd tot één bedrijf, ProRail bv. In de sturingsrelatie heeft de Staat een aantal rollen. De Staat is allereerst concessieverlener. De relatie Staat – ProRail is gebaseerd op de spoorwegwet en de (beheer)concessie die op grond van de Spoorwegwet per 1 januari 2005 aan ProRail is verleend. Daarnaast is de Staat subsidieverlener. ProRail ontvangt jaarlijks een subsidie voor Beheer en Instandhouding, die is gebaseerd op de Wet en het Besluit Infrastructuurfonds. Verder is de Staat aandeelhouder. De Staat houdt 100% van de aandelen van Railinfratrust BV die op haar beurt 100% van de aandelen ProRail houdt. Het aandeelhouderschap ligt bij de minister van Infrastructuur en Milieu.

ProRail is een RWT. In 2007 is gewerkt aan de opzet van programmatisch toezicht ter verdere professionalisering van het toezicht. Dit heeft geleid tot een nieuwe toezichtvisie in 2008, waarin ook de overgang naar outputsturing per 1 januari 2008 is verwerkt. In de toezichtvisie is uitgegaan van de hiervoor geschetste rollen van de Staat.

Het toezicht op ProRail is belegd bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), de Inspectie Verkeer en Waterstaat en de Directie Spoorvervoer van het Directoraat-Generaal Mobiliteit van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het aandeelhouderschap zal in 2011 overgaan van de Directie Spoorvervoer naar een separate toezichteenheid binnen het Directoraat-generaal Mobiliteit (DGMo).

ProRail ontvangt jaarlijks een subsidie voor de uitvoeren van het beheer en onderhoud van het spoor. Verschillen tussen werkelijke kosten van de uitgevoerde activiteiten en de daarvoor ontvangen subsidie worden verwerkt op de egalisatierekeningen voor exploitatiebijdragen. De stand ultimo 2009 is € 76 miljoen negatief (Bron: Jaarrekening 2009).

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL heeft in 2010 uitvoering gegeven aan de publieke taken zoals vermeld in de Wet Luchtvaart. Het algemene beeld daarbij is dat de LVNL organisatie over het jaar 2010 qua werking en doeltreffendheid een goede prestatie heeft geleverd. Dit ondanks de onvoorziene en nauwelijks beïnvloedbare omstandigheden, die in 2009 en 2010 hebben plaatsgevonden.

In dit kader kunnen onder andere de gevolgen van de neergaande economische situatie worden genoemd en de gevolgen van de vulkaanuitbarsting op IJsland in april 2010. Deze zijn niet geheel aan LVNL voorbijgegaan. De effecten van deze gebeurtenissen hebben in 2010 impact gehad op LVNL en de gehele luchtvaartsector.

LVNL is zich bewust van haar positie als overheid met verantwoordelijkheid voor de publieke belangen. Als dienstverlener aan de luchtvaartsector dient LVNL zoveel mogelijk te voorkomen dat de luchtvaartsector als gevolg van de economische crisis met onaanvaardbare tariefstijgingen wordt geconfronteerd. Daarom zijn door LVNL in 2010 passende maatregelen genomen zoals een personeelsreductie van de support-staff van 100 fte en een reductie van 5% op de algemene exploitatiekosten.

Voor het einde van 2014 zal daarbij nog eens een personeelsreductie van 28 fte op de support-staff worden doorgevoerd.

Het Kabinet zet conform de Luchtvaartnota in op het bevorderen en optimaliseren van de concurrentievoorwaarden en concurrentiepositie van de Nederlandse luchtvaart.

In dit kader zijn tussen Rijk en LVNL afspraken gemaakt over een pakket aan interne- en externe kostenbesparende maatregelen alsmede regulering van de LVNL tarieven over de periode 2010 – 2014. Uitgangspunt hierbij is de continuïteit van bestaande LVNL taken. Deze maatregelen hebben reeds in 2010 tot positieve financiële effecten geleid zodat het financiële resultaat over 2010 nagenoeg gelijk is aan de opgestelde begroting voor 2010.

In het kader van het interne toezicht op LVNL is de Raad van Toezicht van LVNL in 2010 vijf keer bijeengekomen. De Raad van Toezicht werd daarbij vanuit het ministerie van Infrastructuur en Milieu vertegenwoordigd door een waarnemer. Ter voorbereiding en advisering van de raadsvergaderingen kwamen de leden van de financiële commissie en de veiligheidscommissie regelmatig bijeen.

De focus van de Raad van Toezicht was in 2010 onder andere gericht op de gevolgen van de vulkaanuitbarsting op IJsland in april 2010 en de effecten van de economische neergang, de implementatie van kostenreductiemaatregelen, tariefstabilisatie over de periode 2010 – 2014, doelmatigheid c.q. doeltreffendheid van de bedrijfsvoering, civiel-militaire samenwerking en de ZBO kaderwet.

Daarnaast is de aandacht van de Raad gericht geweest op de gevolgen van Europese ontwikkelingen zoals Single European Sky (SES), doorvoeren van FABEC performance management voor de 1ste referentie periode 2012–2014 en de oprichting van Functional Airspace Block Europe Central (FABEC). FABEC is het gevolg van de herstructurering van het Europese luchtruimbeheer in functional airspace blocks (FAB’s) waartoe de Lidstaten van de Europese Unie zich hebben verbonden. FABEC omvat het luchtruim van België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Zwitserland. Dit luchtruim is één van de drukste en complexe ter wereld. De meeste van de grote Europese luchthavens, belangrijke civiele luchtroutes en militaire trainingzones bevinden zich binnen FABEC.

In 2010 is uitvoering gegeven aan de Wet luchtvaart voor wat betreft het houden van user consultation meetings. Dit betekent onder meer toepassing van de procedures en beoordeling in het kader van de goedkeuring van de begroting, meerjarenplannen en tarieven. De in 2010 door LVNL ingediende begroting 2011–2015 en tariefvoorstellen zijn goedgekeurd. De raad van toezicht heeft voorafgaand aan de goedkeuring ingestemd met de begroting 2011–2015 en tarieven. De jaarrekening is voorzien van een goedkeurende accountants- en rechtmatigheidverklaring.

Het LVNL-tarief voor plaatselijk verkeer zal in de periode 2010 tot en met 2014 op hetzelfde niveau worden gefixeerd als in 2009, te weten op € 161,15. Het LVNL-tarief voor En-route verkeer zal in de periode 2010 tot en met 2014 elk jaar met maximaal 2% stijgen ten opzichte van het in 2009 gehanteerde tarief van € 42,79. In 2010 was dit tarief € 43,65 en voor 2011 is dit tarief vastgesteld op € 44,52. Het tarief 2010 voor de dienstverlening aan het helikopterverkeer in de NSA Amsterdam was vastgesteld op € 77,36. Voor het jaar 2011 is het tarief vastgesteld op € 80,10.

Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens (VAMEX)

De VAMEX is aangewezen als exameninstelling voor het Klein Vaarbewijs en het diploma Groot Motorschip en is tevens gemandateerd om de Klein Vaarbewijzen en het Groot Pleziervaartbewijs uit te geven. Per 1 januari 2010 geeft de VAMEX bovendien de internationale vaarbewijzen (ICC’s) uit die volledig geïntegreerd zijn in het Klein Vaarbewijs zonder dat het tarief daarvan is verhoogd.

In 2010 is het functioneren van de VAMEX over de jaren 2007 t/m 2009 geëvalueerd.

Geconstateerd is dat de VAMEX haar publieke taken op een doeltreffende en doelmatige wijze heeft uitgevoerd, zich robuust heeft betoond in het uitvoeren van bestaande taken en het in beheer nemen van nieuwe taken en dat daarbij de relatie met haar stakeholders voldoende aandacht heeft gekregen.

Het evaluatierapport vormt een belangrijke bouwsteen om te komen tot een beslissing over welke organisatie de examinering vanaf 1 januari 2012 -het moment dat de aanwijzing van de VAMEX afloopt- gaat verzorgen. Deze beslissing zal begin 2011 worden genomen.

De opleving van het aantal kandidaten dat zich in 2009 voordeed heeft zich in 2010 voortgezet, waardoor de omzet – en daardoor ook de egalisatiereserve – sterk gegroeid is. Als gevolg hiervan zijn de tarieven van de VAMEX over bijna de gehele linie per 1 januari 2011 verlaagd. De grootste prijsverlaging heeft plaatsgevonden bij het Klein Vaarbewijs, namelijk 17%.

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel(en)

Raming

Realisatie

URL

Dienst Wegverkeer (RDW)

X

X

keuren en registreren voertuigen/onderdelen

32.01

  

www.rdw.nl

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

X

X

luchtverkeersbegeleiding

35.03.02

  

www.lvnl.nl

Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

X

X

afnemen div. mobiliteitsexamens

32.01

6 000

4 017

www.cbr.nl

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO)

X

X

afgeven vergunningen

35.04.04

  

www.niwo.nl

Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN)

 

X

slottoewijzing

n.v.t.

  

www.slotcoordination.nl

Innovam Branche Kwalificatie Instituut van de stichting VAM (IBKI)

X

X

afnemen examen rij-instructeur, APK-keurmeester

n.v.t.

  

www.ibki.nl

stichting Vaarbewijzen en Marifoon Examens (VAMEX)

X

X

afnemen examen klein vaarbewijs

n.v.t.

  

www.vamex.nl

Stichting Inschrijving Eigen Vervoer (SIEV).

X

X

inschrijven eigen vervoer

34.01.06

  

www.siev.nl

Bevoegde Autoriteiten Rijnvaart

 

X

div. bevoegdheden

n.v.t.

  

n.v.t

Havenbeheerders

 

X

zorgdragen voor ontvangstinrichtingen voor scheepsafval

33.02.02

  

div.

Rijkshavenmeester Rotterdam

X

X

havenverkeersleiding

33.02.02

  

www.portofrotterdam.com

Nationale Loodsencorporatie (NLC)

div

div

beloodsen van schepen

33.02.02

  

www.loodswezen.nl

Regionale Loodsencorporaties (RLC’s)

X

X

beloodsen van schepen

33.02.02

  

www.loodswezen.nl

Klassebureaus art. 6 Schepenwet en art. 6 en 3.1 Schepenbesluit 1965

 

X

klassificeren van schepen

n.v.t.

  

div.

Keuringsinstanties Pleziervaartuigen

 

X

keuren pleziervaartuigen

n.v.t.

  

div.

Keuringsinstanties Scheepsuitrusting

 

X

keuren scheepsuitrusting

n.v.t.

  

div.

Keuringsartsen Scheepvaart

 

X

medische keuring

n.v.t.

  

div.

APK-erkenninghouders

 

X

keuren motorvoertuigen

n.v.t.

  

div.

Commissie Examens Scheepswerktuigkundigen

 

X

afnemen examens scheepswerktuigkundigen

n.v.t.

  

n.v.t.

Commissie Stuurliedenexamens

 

X

afnemen examens stuurlieden

n.v.t.

  

n.v.t.

Commissie Zeevisvaartexamens

 

X

afnemen examens zeevisvaart

n.v.t.

  

n.v.t.

Landelijke Examencommissie verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen (scheepvaart)

 

X

afnemen examen verkeersinformatie- en aanwijzingen

n.v.t.

  

n.v.t.

Regionale Examencommissies verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen (scheepvaart )

 

X

afnemen examen verkeersinformatie- en aanwijzingen

n.v.t.

  

n.v.t.

Examencommissies luchtvaart

 

X

afnemen luchtvaartexamens

n.v.t.

  

n.v.t.

Commissie van advies inzake opleidingen en examens betreffende vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht

 

X

adviseren over opleidingen en examens vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht

33.01

  

n.v.t.

Examencommissies Loodsen

 

X

afnemen loodsenexamens

33.02.02

  

n.v.t.

Commissie van Beroep Loodsenexamens

 

X

beroepsinstantie loodsenexamens

33.02.02

  

n.v.t.

Commissie voor Beroep WRM 1993

 

X

beroepsinstantie examen rij-instructuur

n.v.t.

  

n.v.t.

HISWA-vereniging

X

X

afgeven fabriekscodes

n.v.t.

  

www.hiswa.nl

Stichting Scheeps Afvalstoffenen Vaarbewijzen Binnenvaart (SAB)

X

X

afgeven olieafgifteboekje

36.04.03

  

www.sabni.nl

ProRail

X

 

beheren spoorinfrastructuur

13.02

1 510 069

1 689 994

www.prorail.nl

Nederlands Loodswezen BV

X

 

faciliteren beloodsen schepen

33.02.02

  

www.loodswezen.nl

KIWA

X

 

Vergunningverlening voor IVW

div.

  

www.kiwa.nl

Regionale luchthavens

X

 

div

35.01.05

  

div.

  • Met invoering van het wetsvoorstel RRKL zullen de regionale luchthavens geen RWT meer zijn.

  • In de loop van 2011–12 zullen enkele ZBO’s, als gevolg van de Kaderwet ZBO’s, worden opgeheven of worden samengevoegd met andere ZBO’s.

  • De RWT status van de NV Westerscheldetunnelmaatschappij is in de loop van 2010 door de Algemene Rekenkamer ingetrokken; dit is het gevolg van de overdracht aan de provincie Zeeland.

BIJLAGE 2: PUBLICATIEPLICHT OP GROND VAN DE WET OPENBAARMAKING UIT PUBLIEKE MIDDELEN GEFINANCIERDE TOPINKOMENS BIJ HET VOORMALIG DEPARTEMENT VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) dient elk departement via het departementaal jaarverslag een overzicht op te nemen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare jaarloon van een minister. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2010 vastgesteld op € 193 000.

Voor voormalig VenW heeft de publicatieplicht betrekking op de navolgende functionarissen:

Functie

Belastbaar jaarloon 2009

Pensioenafdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2009

Totaal 2009

Belastbaar jaarloon 2010

Pensioenafdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2010

Ontslagvergoeding

Totaal 2010

Motivering

Opmerkingen

Geen opgave

In het verslagjaar 2010 heeft voormalig VenW geen medewerkers die meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare jaarloon van een minister welk bedrag voor 2010 is vastgesteld op € 193 000,–.

BIJLAGE 3 EXTERNE INHUUR

Overzicht niet-financiële informatie over inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel Uitgaven in 2010 (in € 1 000)

Programma- en apparaatskosten

 

1. Interim-management

2 107

2. Organisatie- en Formatieadvies

2 330

3. Beleidsadvies 1

17 994

4. Communicatieadvisering

2 869

Beleidsgevoelig (som van 1 t/m 4)

25 301

  

5. Juridisch Advies

2 381

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

17 250

7. Accountancy, financiën en adminstratieve organisatie

6 925

(Beleids)ondersteunend (som van 5 t/m 7)

26 556

  

8. Uitzendkrachten 2

71 821

Ondersteuning bedrijfsvoering

71 821

  

Totaal uitgaven externe inhuur (som 1 t/m 8)

123 678

X Noot
1

Door IenM vastgelegde inhuuruitgaven welke door derden zijn gefinancierd zijn in deze weergave buiten beschouwing gelaten.

X Noot
2

In de opgave zijn de uitgaven externe inhuur ten behoeve van het primaire proces van de uitvoeringsorganisatie RWS opgenomen, die niet – of niet gemakkelijk – zijn onder te brengen onder de acht door BZK onderscheiden categorieën externe inhuur. In 2010 bedroegen deze kosten € 44,8 miljoen. Deze zijn ondergebracht bij categorie 8 (ondersteuning bedrijfsvoering). Inhuurcontracten voor dienstverlening die niet tot de kernactiviteiten van RWS behoren en naar aard van de activiteit de aanschaf van een product betreffen, zijn deels niet opgenomen in het overzicht.

In 2010 gaf het voormalige ministerie van Verkeer en Waterstaat € 123,7 miljoen uit aan externe inhuur. De uitgaven voor het ambtelijke personeel bedroegen € 873,5 miljoen. Het totaalbedrag komt op € 997,2 miljoen uit. Het inhuurpercentage van (voorheen) Verkeer en Waterstaat, conform de Rijksbrede normering, komt op 12,4% uit. Hiermee blijft het voormalige ministerie van VenW binnen de voor 2010 geldende norm van 13,8%.

BIJLAGE 4. AFKORTINGEN

A.

  

AAS

=

Amsterdam Airport Schiphol

ABIS

=

Oorspronkelijk: Austria, Belgium, Ireland and Switzerland Group. Op dit moment bestaat de Group uit 7 landen, te weten: Austria, Belgium, The Netherlands, Luxembourg, Ireland, Portugal and Switzerland

ABvM

=

Anders Betalen voor Mobiliteit

ADN

=

Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route

ADNR

=

Accord Européen relatif au Transport International des Marchandises Dangereuses par voie de Navigation du Rhin

AIS

=

Automatic Identification System

AMvB

=

Algemene Maatregel van Bestuur

AO

=

Algemeen Overleg

APK

=

Algemene Periodieke Keuring

AR

=

Algemene Rekenkamer

ARBO

=

Arbeidsomstandighedenwet

ATOS

=

anti-errorisme maatregelen op stations

   

B.

  

BDU

=

Brede Doeluitkering

BKL

=

Basiskustlijn

BOA

=

Buitengewoon Opsporingsambtenaar

BSIK

=

Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur

BuZa

=

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZK

=

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

   

C.

  

CBR

=

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

CBRN

=

Chemical, Biological, Radiological and Nuclear

CBS

=

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCR

=

Centrale Commissie voor de Rijnvaart

CenD

=

Centrale Diensten

CG-Raad

=

Chronisch zieken en Gehandicapten Raad

Cie

=

Commissie

CO2

=

Kooldioxide

CPB

=

Centraal Planbureau

CVOV

=

Centrum Vernieuwing Openbaar Vervoer

CW

=

Comptabiliteitswet

   

D.

  

DGMo

=

Directoraat Generaal Mobiliteit

DGW

=

Directoraat Generaal Water

DNB

=

De Nieuwe Band

DVS

=

Dienst Verkeer en Scheepvaart

   
 

E.

EASA

=

European Aviation Safety Agency

EC

=

Europese Commissie

EETS

=

European Electronic Toll Systems

ELI

=

Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

EPCIP

=

European Programme for Critical Infrastructure Protection

ERTMS

=

European Rail Traffic Management System

ETCS

=

European Train Control System

EU

=

Europese Unie

EUMETSAT

=

European Organisation for the exploitation of Meteorological Satellites

EZ

=

Ministerie van Economische Zaken

   

F.

  

FABEC

=

Functional Airspace Block Europe Central

FAB’s

=

functional airspace blocks

FES

=

Fonds Economische Structuurversterking

fte

=

full-time equivalent

   

G.

  

G4

=

Grootste 4 Nederlandse gemeenten

GEVERS

=

Geïntegreerd EV-RekenSysteem

GIS

=

Geluidsisolatieproject Schiphol

GNSS

=

Global Navigation Satellite System

GPC

=

Galileo Performance Centre

GSA

=

European GNSS Agency

   

H.

  

HGIS

=

Homogene Groep Internationale Samenwerking

HNR

=

Het Nieuwe Rijden

HSA

=

High Speed Alliance

HSL

=

Hogesnelheidslijn

HTA

=

Hoofdtransportassen

HWBP

=

Hoogwaterbeschermingsprogramma

   

I.

  

IBKI

=

Innovam Branche Kwalificatie Instituut

ICAO

=

International Civil Aviation Organization

IED

=

Improvised Explosive Device

IenM

=

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IF

=

Infrastructuurfonds

ILUC

=

Indirect LandUse Change

IMO

=

International Maritime Organization

IOOV

=

Inspectie Openbare Orde en Veiligheid

IPG

=

Innovatieprogramma Geluid

IPO

=

Interprovinciaal Overleg

ISO

=

International Organization for Standardization

IvDM

=

Instituut voor Duurzame Mobiliteit

IVW

=

Inspectie Verkeer en Waterstaat

   

K.

  

KiM

=

Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid

KIS

=

Kennisinfrastructuur

KIWA

=

keuringsinstituut voor waterleidingartikelen

KLC

=

KLM Cityhopper

KNMI

=

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

KPI

=

Key Prestatie-Indicatoren

KPVV

=

Kennisplatform Verkeer en Vervoer

KRM

=

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KRW

=

(Europese) Kaderrichtlijn Water

Kton

=

Kiloton (miljoen kilo)

   

L.

  

LCC

=

Life Cycle Costs

LDen

=

Day-evening-night level

LIB

=

Luchthavenindelingbesluit

Lnight

=

Night Level

LOCOV

=

Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer

LPG

=

Liquid Petroleum Gas

LVNL

=

Luchtverkeersleiding Nederland

LZV’s

=

Langere en Zwaardere Vrachtwagens

   

M.

  

MARPOL

=

Maritieme Pollutie

MER

=

Milieu Effect Rapportage

MIRT

=

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport

MJPO

=

Meerjarenprogramma Ontsnippering

MoU

=

Memorandum of Understanding

MWTL

=

Monitorting Waterstaatkundige Toestand des Lands

   

N.

  

NAVO

=

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NBW

=

Nationaal Bestuursakkoord Water

NIWO

=

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie

NLC

=

Nationale Loodsencorporatie

NLR

=

Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium

NMa

=

Nederlandse Mededingingautoriteit

NMCA

=

Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse

NO2

=

Stikstofdioxide

NoMo

=

Nota Mobiliteit

Nox

=

Stikstofoxiden

NS

=

Nederlandse Spoorwegen

NSL

 

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

NTCb

=

Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding

   

O.

  

OSPAR

=

Oslo-Parijs

OV

=

Openbaar vervoer

OV SAAL

=

Openbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad

   

P.

  

PAGE

=

Plan van Aanpak Goederen Emplacementen

PBL

=

Planbureau voor de Leefomgeving

PHS

=

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer

PM10

=

Fijnstof

   

R.

  

RBML

=

Regelgeving Burgerluchthaven en Militaire Luchthavens

RDW

=

Rijksdienst voor het Wegverkeer

ReCAAP

=

Regional Co-operation Agreement on Anti-Piracy in Asia

RGP

=

Regeling Grote Projecten

RIS

=

River Information Services

RIVM

=

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RLC

=

Regionale Loodsencorporatie

RLG

=

Raad voor het Landelijk Gebied

ROR

=

Richtlijn Overstroming Risico’s

ROVER

=

Reizigers Openbaar Vervoer

RWG

=

Rotterdam World Gateway

RWS

=

Rijkswaterstaat

RWT

=

Rechtspersoon met Wettelijke Taak

   

S.

  

SAB

=

Stichting Afvalstoffen vaardocumenten Binnenvaart

SACN

=

Stichting Airport Coordination Netherlands

SBNS

=

Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen

SES

=

Single European Sky

SGBP’s

=

stroomgebiedbeheerplannen

SIEV

=

Stichting Inschrijving Eigen Vervoer

SO2

=

Zwaveloxide

SSO

=

Shared Services Organisatie

STCW

=

International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping for Seafarers

STS

=

Stoptonend sein

SWOV

=

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid

SWUNG

=

Samen Werken aan de Uitvoering Nieuw Geluidbeleid

   

T.

  

TAB

=

Tankstations Alternatieve Brandstoffen

TAF

=

Terminal Aerodrome forecast

TK

=

Tweede Kamer

TRG

=

Totaal Risico Gewicht

TSI

=

Technische Specificaties van Interprobabiliteit

TVG

=

Totaal Volume Geluid

   

U.

  

UvW

=

Unie van Waterschappen

   

V.

  

VAMEX

=

Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens

VenW

=

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

VNG

=

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VNK

=

Veiligheid Nederland in Kaart

VOS

=

Vluchtige Organische Stoffen

VROM

=

Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

VWS

=

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

   

W.

  

WMO

=

World Meteorological Organization

Wp2000

=

Wet personenvervoer 2000

WRM

=

Wet Rijonderricht Motorrijtuigen

WROOV

=

Werkgroep Reizigers Omvang en Omvang Verkopen

   

Z.

  

ZBO

=

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZOAB

=

Zeer Open Asfaltbeton