Kamerstuk 32637-176

Verslag van een algemeen overleg

Bedrijfslevenbeleid

Gepubliceerd: 13 april 2015
Indiener(s): Roos Vermeij (PvdA)
Onderwerpen: economie ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32637-176.html
ID: 32637-176

Nr. 176 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 april 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 10 maart 2015 overleg gevoerd met Minister Kamp van Economische Zaken over:

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke

Voorzitter: Heerema

Griffier: Thomassen

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Gesthuizen, Heerema, Agnes Mulder, Schouten, Van Veen, Verhoeven, Mei Li Vos,

en Minister Kamp van Economische Zaken, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 18.40 uur.

De voorzitter: Dames en heren, ik wil graag beginnen, maar ik mis nog een Minister. Dat wordt dus nog even wachten totdat de Minister binnen is. Wij zouden om half zeven beginnen. Ik ga ervan uit dat hij binnen enkele minuten hier is. Zodra hij arriveert, zal dit algemeen overleg van start gaan.

Allereerst geef ik het woord even aan de Minister.

Minister Kamp: Voorzitter. Mijn verontschuldigingen voor mijn late komst. Ik word geacht om hier op tijd te zijn. Er liep iets helemaal mis in het verkeer en ik verontschuldig mij bij u en bij de mensen op de publieke tribune.

De voorzitter: Dank daarvoor. Wij gaan met gezwinde spoed van start. Dames en heren, ik heet iedereen welkom. Er staan vandaag dertien punten op de agenda, waarvan de laatste vier pas laat naar de Kamer zijn gestuurd. Ik kan mij voorstellen dat de leden daar vragen over hebben. Als u de vragen daarover nog niet voldoende hebt kunnen voorbereiden, kunnen wij de stukken in kwestie ook doorschuiven naar een volgend AO over het bedrijfslevenbeleid. Ik denk dat dit gedurende het debat wel duidelijk wordt. Laten we zien hoe het gaat lopen.

Een speciaal welkom voor de mensen die hier zijn in verband met de economische situatie in Drenthe en de sluiting van Philips Lighting in Emmen. U hebt vanmiddag een petitie aangeboden die in ontvangst is genomen door een aantal Kamerleden. Ik ga ervan uit dat de Kamerleden daar speciale aandacht aan zullen besteden.

Omdat we ruim tien minuten te laat begonnen zijn, sta ik in eerste termijn slechts twee interrupties per Kamerlid toe en wat mij betreft straks ook slechts twee interrupties op de Minister. Wij beginnen de eerste termijn van de kant van de Kamer met de heer Van Veen van de VVD.

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Vanmiddag hebben wij een petitie in ontvangst mogen nemen van verontruste medewerkers van Philips Lighting. De voorgenomen sluiting van de productiefaciliteit in Emmen maakt veel los en raakt de gezinnen van medewerkers. Die arbeidsplaatsen zijn van grote betekenis voor de regio. Het is niet voor het eerst dat wij hier over een sluiting of een voorgenomen sluiting debatteren met het kabinet. Aldel en Philip Morris zijn zomaar twee gevallen uit het recente verleden waarin een sterk appel werd gedaan op het ministerie om extra aandacht te geven aan de gevolgen van zo'n sluiting. Mijn vraag aan de Minister is dan ook wat we geleerd hebben van vergelijkbare situaties die zich in het verleden in Nederland hebben voorgedaan. Welke oplossingen kunnen ook in Drenthe geïmplementeerd worden? Welke acties en samenwerkingsverbanden zijn juist voor deze regio van extra belang?

De oprichting van een taskforce is, evenals de samenwerking tussen gemeenten in de regio, een goede ontwikkeling om de werkgelegenheid structureel te verbeteren en om gezamenlijk met één mond met het ministerie te spreken. Dat is een bewezen aanpak die werkt, net zoals de in Brabant opgezette mobiliteitscentra. Kan de Minister aangeven of Drenthe en de taskforce gebruik kunnen maken van Europese structuurfondsen, waarvan in 2015 extra geld beschikbaar komt? Dezelfde vraag stel ik over het Europese globaliseringsfonds.

De taskforce kijkt naar een doorstart van het bedrijf en heeft daar drie maanden voor uitgetrokken. Wat zijn de mogelijkheden om de overheid als launching customer te laten optreden in de regio Emmen en tegenover Philips? Philips heeft het personeel in de regio tijd gegeven om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie. Die tijd moet, wat de VVD betreft, goed worden besteed. Denkt de Minister dat er voldoende tijd is om tot een bevredigende oplossing te komen?

Dat Drenthe het moeilijk heeft, blijkt ook uit de recente jaarcijfers van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA). Het recordbedrag van 3,2 miljard dat buitenlandse ondernemers in de Nederlandse economie hebben geïnvesteerd, heeft in Drenthe slechts tot tien nieuwe banen geleid. Dat staat in schril contrast met de 2.300 banen in Noord-Holland en de 1.600 banen in Noord-Brabant. Mijn fractie is, laat dat duidelijk zijn, heel tevreden met de geweldige cijfers voor Nederland, maar de verschillen tussen de regio's geven ook aan dat er een blijvende uitdaging ligt voor de provincies om zich te benchmarken aan het vestigingsklimaat in andere provincies. Ziet de Minister hierin een rol weggelegd voor zichzelf?

In tegenstelling tot het goede nieuws van de NFIA stond vorige week ook in de krant dat veel multinationals hun topmanagers naar het buitenland verplaatsen. Dat is soms begrijpelijk, bijvoorbeeld als belangrijke nieuwe markten zich buiten Nederland of Europa bevinden, maar het effect, namelijk dat beslissingen niet langer vanuit Nederland genomen worden, kan voor de lange termijn schadelijk zijn voor ons bedrijfsleven, de innovatie en de werkgelegenheid. Ons vestigingsklimaat is goed. Dat wil ik hier nogmaals onderschrijven, maar de landen die ons omringen, zitten natuurlijk niet stil. Hoe moeten we de cijfers uit de Volkskrant van vorige week zaterdag interpreteren?

Tegelijkertijd schijnt het lastig te zijn om gespecialiseerd personeel van buiten de EU in Nederland aan te nemen. Met name kleine startende bedrijven hebben last van de rigide wetgeving voor het aannemen van goede buitenlandse werkkrachten. Procedures duren lang en de uitkomst is vaak ongewis. Is de Minister bereid om met zijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te kijken naar een verdere vereenvoudiging van het beleid? Is hij bereid om een grotere verantwoordelijkheid neer te leggen bij de bedrijven, die uiteindelijk garant zouden moeten staan voor het ingehuurde personeel?

Gisteren hebben we informatie gekregen over de uitvoering van het amendement van collega Jan Vos en mijzelf. Een bijzonder goede stap om het mkb meer te betrekken bij het topsectorenbeleid. Daarmee maken we duidelijk dat het mkb een belangrijke partner is in het topsectorenbeleid. Ik wil de Minister bedanken voor zijn inzet op dit terrein en ik vraag hem hoe de samenwerking met de provincies gezocht zal worden, dit in de wetenschap dat, voor zover ik weet, Limburg en Noord-Brabant ook vorig jaar al hebben bijgedragen aan de MIT-regeling.

Onze toegepaste onderzoeksinstituten passen zich steeds meer aan. Ze laten zich steeds sterker nog voornamelijk leiden door onderzoeksopdrachten vanuit de markt. Excellente onderzoeksopdrachten vragen ook om een excellente onderzoeksinfrastructuur. Nu middelen uit het Toekomstfonds ook aangewend kunnen worden door toegepaste onderzoekscentra, is het goed om tijdig te weten aan welke criteria partners moeten voldoen om aan dit revolverende fonds deel te kunnen nemen. Duidelijkheid aan de voorkant is wat dat betreft gewenst. Kan de Minister deze voorwaarden naar de Kamer sturen? Daarbij wil ik opmerken dat in de exploitatiebegroting van onze TO2-instituten maar in zeer bescheiden mate ruimte is voor de afschrijving op grote kapitaalgoederen zoals windtunnels en waterbakken. Ik wil de Minister vragen om in aanloop naar de begroting 2016 voor de Kamer in kaart te brengen op welke kapitaalgoederen er niet gereserveerd wordt en welke vraag in de komende jaren gaat ontstaan, om een een aantal van deze unieke voorzieningen voor het internationale, maar vooral voor de Nederlandse bedrijfsinnovatie te behouden.

De voorzitter: Dank u wel. Keurig binnen de tijd. Slechts vijf minuten, terwijl er zes minuten staat per fractie. De tweede spreekster is mevrouw Vos van de PvdA.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Voorzitter. Het gaat een beetje beter met de Nederlandse economie en dat is goed om te horen. Vandaag spreken wij over het bedrijfslevenbeleid. Dat heette vroeger industriebeleid en het gaat eigenlijk over de vraag hoe de overheid onze bedrijven, die echte werkgelegenheid, echte banen en echte welvaart scheppen, daarin kan ondersteunen. Zoals de PvdA al vaker zei: een sterke economie vergt een sterke overheid. Vandaag gaat onze aandacht specifiek uit naar Drenthe. Wij zouden graag zien dat het bedrijfslevenbeleid, dat is een waaier van regelingen, ook zo ingezet kan worden dat Drenthe de zwieperd kan krijgen die het zo hard nodig heeft.

Er liggen veel plannen van de regio Drenthe zelf en daar heb ik een aantal vragen over. Vanmiddag kwam de ondernemingsraad van Philips Lighting in Emmen hier naartoe om onze steun te vragen voor een eventuele doorstart of andere plannen om de werkgelegenheid te behouden. Wij staan daar zeer positief tegenover. We weten dat er een taskforce is ingesteld door de commissaris van de Koning, Jacques Tichelaar, onder leiding van de heer Wientjes. Die heeft nog twee maanden de tijd om met plannen te komen. Mocht er uit die plannen iets komen en mocht er nog een verzoek om ondersteuning komen aan het Rijk, zou de Minister dan bereid zijn om daar serieus naar te kijken? We hebben goede ervaringen opgedaan in de Eemsdelta nadat Aldel daar wegging. Ook bij Nedcar hebben we goede ervaringen opgedaan met de inzet van deze Minister. Deze Minister heeft bewezen dat hij met goed trekken en duwen een regio ontzettend op de kaart kan helpen zetten. De vraag van de PvdA aan hem is: is hij bereid om dat ook voor Emmen te doen? De werkgelegenheid daar komt niet alleen van Philips, maar ook van aanpalende bedrijven. We hebben gehoord van reorganisaties bij een aantal bedrijven. Er is daar wel meer aan de hand.

De Minister is in gesprek met de regio en vooral ook het samenwerkingsverband van de gemeenten Emmen, Coevorden, Hoogeveen en Hardenberg. Die hebben een prachtig plan met de titel Vierkant voor werk. Ik heb gelezen dat de Minister daarover met hen in gesprek is. Ik vraag specifiek om een investeringspremieregeling (IPR), die ook goed heeft gewerkt in het Eemsdelta. Er zijn ontzettend veel budgetten en stimuleringsfondsen. Mijn collega van de VVD had het daar net ook al over. Is het mogelijk om die IPR uit een van de bestaande fondsen te betalen? Uit het plan blijkt dat 15 miljoen nodig zou zijn. Daar hebben ze ook een onderbouwing voor. Om weer te spreken over de zwieperd: het zou een heel aangename ondersteuning zijn voor bedrijven die in deze regio willen investeren in werkgelegenheid.

De voorzitter: U wordt geïnterrumpeerd door mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dat lijkt mij een heel goed voorstel, ik wilde het zelf ook gaan doen. Mevrouw Vos vraagt aan de Minister of het mogelijk is. Misschien moeten we de vraag even omdraaien. Is mevrouw Vos bereid om vanuit de Kamer te gaan kijken waar we die middelen eventueel kunnen vinden? Als de Kamer namelijk gezamenlijk uitspreekt dat het gewoon prioriteit heeft en dat het moet gebeuren, dan weet de Minister ook waar hij moet gaan zoeken.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik wil heel graag dat de Minister gaat zoeken, ja.

Ik vervolg mijn betoog. Deze regio is heel actief met plannen. Dat is goed om te zien. Er is nog een ander plan. Dat ligt er al een tijdje en daar heeft ook Jacques Tichelaar al over gesproken. Het betreft de grensregio. Vorige week hadden we een rondetafelgesprek over het belang van de Duitse taal voor Nederland en vooral voor de grensregio. Met name in het Emsland is veel werkgelegenheid en het is best lastig, om niet te zeggen: heel erg lastig, om over de grens te werken. Daar is een plan voor. Dat plan heet het Actieplan, heel simpel. De grensregioproblematiek is al een thema zo lang ik in de Kamer zit: hoe moeilijk het is om over de grens te werken; het al dan niet meenemen van je eventuele sociale zekerheid; dat er in Duitsland andere regels gelden voor de hypotheekrenteaftrek dan hier. En dat terwijl daar zo veel kansen liggen. Als wij deze regio niet zien als periferie, maar als het centrum van Drents-Emslandse samenwerking, krijg je een heel andere dynamiek. Dat moet echter wel gebeuren.

Ik lees veel plannen, maar wat nodig is, is een praktische helpdesk voor de mensen die daadwerkelijk werk zoeken en echt door de bomen het bos niet meer kunnen zien. Er zijn zo veel regelingen waar je rekening mee moet houden, dat het, ook al heb je een universitaire opleiding, best ingewikkeld is om te zien waar je overal rekening mee moet houden als je over de grens wilt gaan werken. In het plan van onder anderen de gedeputeerde Ard van der Tuuk staat dat er zo'n helpdesk moet komen. Dat is dringender dan al die regelingen waarover gesproken is. Is de Minister bereid om met deze gedeputeerde te kijken naar een experimenteerruimte? Ik heb gehoord van een plan om een regeringscommissaris onder deze Minister te hangen, om eindelijk vaart te maken met al die barrières die moeten worden genomen om over de grens te kunnen wonen en werken. Het gaat misschien wat ver, maar is de Minister bereid om gevolg te geven aan de concrete vraag van deze regio om een helpdesk en een beetje experimenteerruimte om dat daadwerkelijk voor elkaar te krijgen?

Ik complimenteer de Minister voor de uitvoering van het amendement-Jan Vos/Van Veen. Het resultaat wordt goed gebruikt. Het mkb heeft er wat aan en wij houden van dit soort daadkracht.

De voorzitter: U hebt nog één minuut.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Dan ga ik kiezen, en wel voor het onderwerp zelfstandigenregeling. Dat staat officieel niet op de agenda van dit overleg, maar mijn collega heeft het er ook over gehad. Buitenlandse zelfstandigen mogen hier komen en moeten een aantal regels in acht nemen. Er is gevraagd of die regels, die criteria, dat puntensysteem niet moeten worden aangepast. Voormalig Staatssecretaris Teeven zei: dat hoeft niet, maar wij moeten wel wat doen aan de verbetering van de voorlichting van de buitenlandse kenniswerkers die hier hun bedrijf willen opzetten. Onderaan de brief staat dat voormalig Staatssecretaris Teeven dat samen met de Minister van EZ zou gaan oppakken. Mijn vraag is of het opgepakt is. Waar kan ik daarover informatie vinden? Hoe zorgen wij ervoor dat buitenlandse kenniswerkers, buitenlandse zelfstandigen, hier hun bedrijf komen opzetten?

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Anderhalve week geleden was ik bij Philips Lighting in Emmen. Ik heb zelf mogen zien wat een mooi bedrijf dat is. Een bedrijf, en dat is ook heel bijzonder, dat in crisistijd zwarte cijfers schreef. Het ging gewoon goed. Het is een winstgevend bedrijf, dat bezig is om innovatief te kijken naar de verschillende manieren waarop armaturen ontwikkeld kunnen worden, zaken verbeterd kunnen worden en men energiezuiniger kan werken. Enthousiaste werknemers die betrokken zijn bij het product. Ze hebben onlangs de nare boodschap gekregen dat Philips het bedrijf wil sluiten en de werkzaamheden verplaatsen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat die werknemers met stomheid geslagen waren. Het bedrijf is nog maar heel kort geleden overgenomen, pas twee jaar geleden, het draait goed en dan krijg je toch te horen: we gaan sluiten. Ik ben benieuwd hoe het gesprek met de ondernemingsraad vanmiddag is verlopen. Dat is ook een vraag die ik heb, maar ik denk dat de Minister het moeilijk kon uitleggen aan de werknemers, tenminste ik kon dat niet, laat ik het zo zeggen. Philips heeft aangegeven tot 2016 de tijd te hebben om een en ander netjes af te wikkelen. Ik denk dat we die tijd vooral moeten benutten om te bezien wat wel mogelijk is, dus niet om het bedrijf te sluiten, maar vooral om te bezien of het bedrijf door kan gaan. Voordat ik inga op de praktische uitwerking, wil ik graag van de Minister horen wat hij zelf ervan vindt dat een bedrijf dat het goed doet, dat voorheen een zelfstandige positie had en kon concurreren met Philips, wordt opgekocht en dan wordt gesloten. Ik begrijp dat hij kan zeggen dat het een besluit is van het bedrijf en dat hij daar buiten staat. Ik kan me voorstellen dat hij dat zegt, maar ik ben van mening dat wij er hier fundamenteel over na moeten denken als op deze manier werkgelegenheid verloren gaat. Dan moeten we kijken wat we anders moeten doen. Kan de Minister zijn appreciatie geven van wat hier gebeurd is?

We moeten niet blijven hangen in hoe het gegaan is, wij moeten ook vooruitkijken. Ik begrijp dat er nu een taskforce bezig is. Dat is goed. Ik heb ook begrepen dat de heer Wientjes daar heel enthousiast mee bezig is en dat hij de regio goed kent. Ik hoop dat hij zijn netwerk daar ten volle kan benutten om te bezien of er toch een overname of iets dergelijks mogelijk is. Wij zijn van mening dat er misschien ook vanuit het Rijk een signaal gegeven moet worden. Mevrouw Vos zei het net al: wij hebben dat in Groningen ook aan de hand gehad. Daar stond de werkgelegenheid ook behoorlijk onder druk en daar is er toen onder andere regionale investeringssteun gekomen, een investeringsregeling voor bedrijven die zich daar willen vestigen en die echt een substantiële bijdrage leveren aan de werkgelegenheid. De regeling werkt; dat schrijft de Minister in zijn stukken. Wij willen voorstellen om te overwegen, een dergelijke regeling ook in te voeren in de regio Emmen en in andere arbeidsmarktregio's waarin het zwaar is. Het kost in eerste instantie wat, maar het levert daarna ontzettend veel op, namelijk werkgelegenheid, bedrijvigheid, allemaal zaken waar volgens mij iedereen beter van wordt. Ik wil met mevrouw Vos ook bepleiten dat wordt gezocht naar middelen op de begroting om een dergelijke investeringsregeling ook voor die regio beschikbaar te stellen. Graag hoor ik een reactie daarop van de Minister.

Over het wegnemen van de grensbarrières hebben we inderdaad al heel vaak gesproken. Daar zijn ook al heel veel moties over ingediend. Wat kunnen we doen, op alle mogelijke terreinen, bij Sociale Zaken, bij Economische Zaken om die regelingen eenvoudiger te maken?

We hebben eergisteren het CPB-onderzoek gekregen, de voorzitter refereerde er al aan. Het is een beetje kort dag, maar ik vond toch wel wat interessante conclusies in dat onderzoek. Het Centraal Planbureau constateert namelijk dat er nog altijd omvangrijke grensbarrières, het noemt die «de glazen muur», zijn met Duitsland en België. Het lijken er ook niet minder te worden. Ondanks het feit dat deze Minister zegt dat er al heel veel gebeurt en dat er heel veel programma's zijn, schrijft het CPB dat die belemmeringen er zijn en dat ze nog steeds niet zijn weggenomen. Het bijzondere is dat de oorzaak nog niet eens ligt bij de grondprijzen in Nederland. Daar heeft het CPB specifiek naar gekeken, maar het zegt: die grondprijzen zijn nog niet eens het probleem; praktische zaken zoals diploma's, de taalbarrière, het feit dat regelingen nog steeds niet goed op elkaar zijn afgestemd, zijn het probleem. Collega Mulder en ik hebben een voorstel gedaan om te komen tot een experimenteerruimte in de grensregio's. Ga nu eens bedenken hoe het wel kan, in plaats van alle belemmeringen te blijven opsommen.

De voorzitter: Mevrouw Schouten, u bent in uw laatste minuut van uw spreektijd bezig.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik hoop dat de Minister van plan is om daar echt werk van te maken, zodat we kunnen gaan kijken hoe we die grensbarrières kunnen doorbreken en wat daar allemaal voor nodig is.

Ik vraag ook nog naar de uitwerking van mijn motie, waarin de regering wordt gevraagd om een grensbalie. Ik heb begrepen dat de Minister ook met de VNG in contact is getreden om te bezien hoe die grensbalie vormgegeven kan worden. Kan hij al wat meer zeggen over de stand van zaken en over de vraag hoe hij de informatievoorziening beter kan organiseren? Ik denk dat ik het hierbij laat.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Het is goed om te zien dat er vandaag zo veel mensen aanwezig zijn uit Drenthe, waar ik zelf ook vandaan kom. U staat bekend als harde werkers, hoor ik overal terug, betrokken bij uw bedrijf. Het siert u dat u probeert om alle mogelijke manieren invloed uit te oefenen om dat bedrijf te behouden en die werkgelegenheid in Drenthe, in Emmen, te houden. Daarvoor hebt u ook helderheid nodig over de cijfers. Ik mocht aanwezig zijn bij het begin van de taskforce. Uw ondernemingsraad is daar ook heel helder over. Wij ondersteunen uw OR in zijn pogingen om die cijfers boven tafel te krijgen, zodat zichtbaar wordt wat de mogelijkheden zijn om verder te kunnen gaan als bedrijf in Emmen. Ik hoop dat de Minister vanuit EZ zijn volle ondersteuning hieraan geeft. Mijn indruk is dat het zo is, maar ik hoor graag nog van de Minister zelf dat hij daar het maximale voor aan het doen is.

Ik kom op de grensregio's en de werkgelegenheid. Ik denk dat het goed is dat de Minister inmiddels met de grensregio's heeft gesproken naar aanleiding van de motie die mevrouw Schouten en ik eerder hebben ingediend. Wij willen zien wat de belemmeringen zijn in wet- en regelgeving, wat daaraan kan worden veranderd en hoe de arbeidsmarkt en de economie verder gestimuleerd kunnen worden. Daar gaat het immers om: wij willen niet alleen werkgelegenheid behouden, maar ook heel erg graag nieuwe werkgelegenheid creëren. De Minister ziet hiervoor de bestaande agenda's van de taskforce als het meest geëigende instrumenten. Uit de brief van de gezamenlijke euregio's aan de VNG blijkt dat de begeleiding zoals die nu bijvoorbeeld door het UWV wordt geboden aan werkzoekenden, ontoereikend is en zou moeten worden verbreed. Wij ontvangen graag een reactie daarop van de Minister. Deze signalen krijg ik niet alleen vanuit de euregio, maar breed vanuit de hele regio.

Het is van belang dat mensen die grensoverschrijdend zouden willen werken, dat ook kunnen doen en dat zij hun vragen kunnen neerleggen bij de frontoffice Grensinfopunten. Die zijn er al en die hebben dan weer een backoffice, om de meer specialistische vragen ook te kunnen beantwoorden. Nu hoorden we dat juist die backoffice dreigt te worden teruggeschaald. Wij hebben er met onze motie juist om gevraagd om het allemaal op te schalen. Wij hopen dat de Minister daar zijn best voor wil doen. Wij verwachten ook van deze Minister dat hij die problemen gaat aanpakken. Het kan niet zo zijn dat als wij in de Tweede Kamer tegen de Minister zeggen «volle vaart vooruit», er vervolgens wordt teruggeschaald. Dat kan toch niet waar zijn.

Verder concluderen de euregio's dat er al jaren wordt gewerkt aan het identificeren van de knelpunten en het oplossen daarvan, maar dat dit helaas tot op heden zonder al te veel resultaat is gebleven. De euregio's onderschrijven het belang van een waarneembaar contactpunt in Den Haag voor het oplossen van de problemen in de wet- en regelgeving. Veel punten kunnen grensoverschrijdend worden opgelost door onderhandelingen tussen het Rijk en de Bondsrepubliek Duitsland en de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen. Tijdens het debat over de grenseffectentoets op 4 februari heeft de Minister een toezegging gedaan over de detachering, heel concreet, van bbl-leerlingen naar Duitsland. Krijgt Twente hier nu de experimenteerruimte voor of niet?

Verder heeft de Minister bij de ontvangst van het actieplan Twente werkt, op 12 januari in Enschede toegezegd dat hij graag wil meedoen aan initiatieven die uit dat actieplan voortkomen. Wat is daarvan twee maanden later in de ogen van de Minister terechtgekomen? Nu moet ik wel zeggen dat we gisteren een brief hebben ontvangen en dat we vandaag ook weer brieven hebben ontvangen, dus het kan best zijn dat men tussen alle andere zaken door sommige van die pas ingekomen stukken nog niet helemaal heeft kunnen bestuderen. Dank alvast ervoor dat die stukken in een volgend overleg wellicht nog een keer aan de orde kunnen komen.

Een van de punten is dat er een Werkgroep vestigingsklimaat wordt ingesteld. Misschien wil de Minister er vandaag op ingaan wat dat precies inhoudt, wat die werkgroep gaat doen en met welk resultaat de Minister tevreden zal zijn. Is dat wat de Minister eigenlijk ook al had toegezegd in Twente, of is het weer iets anders?

Het is goed dat Nederland nadenkt over het beter benutten van ontwikkelingen op het gebied van ICT en productietechnologie door innovatie, en dat daarbij ook gekeken wordt naar het groeivermogen van onze economie. De Smart Industry-agenda is daarbij een heel belangrijke stap, evenals het reshoring van bedrijven. Wij hebben dat gezien in Noord-Holland en bij Drachten. Het is pijnlijk om dat nu hier te moeten zeggen, maar het is toch ook weer mooi dat daar wel werkgelegenheid behouden wordt en dat Philips ook wil meewerken om te kijken wat we in Emmen kunnen doen.

De voorzitter: Uw laatste minuut is ingegaan.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Wij hebben net een presentatie gehad over de ruimtevaart, ook een heel belangrijke technische sector voor ons land, die veel kansen en mogelijkheden biedt. Welke kansen en mogelijkheden ziet de Minister om dat samen met de smart industry te combineren?

Voorzitter. We zien in de grensstreek dat er productie wordt overgeheveld naar Duitsland. Het gaat om productiehandel, maar ook om complete bedrijfsvestigingen en productieafdelingen, vaak van grote werkgevers in de grenssteek, met name voor mensen met niet al te veel opleiding. Wij vinden dat de Minister zich keihard moet inzetten voor onze grensregio's die zijn inzet nodig hebben. De Minister kan er vaart achter zetten, hij kan daar het verschil maken. De vraag aan de Minister is: hoe gaat hij dat doen?

Mijn laatste punt. Ik wil graag aan de Minister een nota overhandigen over te late betalingen van het grootbedrijf aan het Nederlandse kleinbedrijf. Wij willen graag dat het na 60 dagen niet meer gratis krediet is voor de grootbedrijven. We willen graag met de Minister hierover in gesprek en hopen natuurlijk dat hij deze nota van harte ondersteunt. Ik heb ook een exemplaar bij me voor de collega's.

De voorzitter: Deze nota staat ook geagendeerd voor de procedurevergadering van volgende week, heb ik begrepen. Dan zal daar verder over gesproken worden. Dank u voor het bijna binnen de tijd blijven. We gaan naar de volgende spreekster, mevrouw Gesthuizen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik begin even met een zeurderige opmerking, namelijk dat ik er niet zo blij mee ben dat wij zo laat nog stukken krijgen. Ik wil mijn algemene overleggen graag heel goed voorbereiden door alles zelf te lezen en dat kan niet als ik op maandag nog een 100 pagina's tellend rapport krijg en ook vandaag nog een aantal Kamerbrieven erbij. Ik kan mij voorstellen dat het ook op het ministerie heel erg druk is. Daar heb ik alle begrip voor, maar wij hebben hier volgens mij een regel over afgesproken, namelijk dat we stukken drie dagen van tevoren krijgen. Wat mij betreft schuift in ieder geval wat vandaag nog is binnengekomen, gewoon door naar het volgende algemeen overleg. Over het rapport van Panteia wil ik wel een paar dingen zeggen, maar ik hoop dat we dit in de toekomst kunnen voorkomen. Anders heb ik het gevoel dat ik broddelwerk moet afleveren en daarvoor zit ik hier niet.

Ik begin met het agendapunt intellectueel eigendom van de TO2-instituten en de octrooien. De zes instituten en vooral TNO hebben een groot aantal octrooien op de plank liggen en dit rapport geeft weer hoeveel van deze octrooien de instituten en hun medewerkers daadwerkelijk hebben. Wat er niet wordt gezegd, is met hoeveel van die octrooien en octrooifamilies ook echt iets gedaan wordt of iets kan worden gedaan. Ik heb daar wel een vraag over. Wij krijgen hier namelijk best eens klachten over, ook van mkb-ondernemers die vinden dat in dezen niet eerlijk gehandeld wordt. Soms hebben zij ook meegewerkt of dingen laten onderzoeken, en dan verdwijnt zo'n octrooi eigenlijk bij zo'n instituut en kan zo'n ondernemer daar niet altijd nog wat mee doen. Dit overleg gaat onder meer over valorisatie en over de vraag hoe we het beste kunnen halen uit onze economie. Is het wel verstandig om zo veel octrooien op de plank te hebben liggen? Kan daar niet een andere oplossing voor gevonden worden? Kunnen die octrooien niet op een bepaalde manier, misschien voor een beperkt bedrag, ten dienste van ons bedrijfsleven worden aangewend? Hoe denkt de Minister daarover? Graag krijg ik hierop een heldere reactie.

Volgens Bloomberg is Nederland uiterst competitief in de strijd als vestigingsplaats. Ook het Ministerie van Economische Zaken is positief over de economische situatie. Dat geldt ook voor Twente, door de groei van 0,8% daar. De Minister noemt ook de Achterhoek met 0,5%. Er zijn wel veel zorgen over de werkloosheid. De redenen zijn volgens het Ministerie van Economische Zaken specifiek locatiegebonden. Het feit dat er bijvoorbeeld vestigingen over de grens in Duitsland worden geopend of dat vestigingen worden verplaatst, heeft onder andere te maken met de grondprijs. Wij maken ons daar echter niet zo veel zorgen over, omdat dit vice versa gebeurt. Ik wil toch van de Minister weten wat in zijn analyse de voordelen zijn die Nederland te bieden heeft. Hoe kunnen we die voordelen nog beter uitbuiten? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we daarin niet in de min schieten? We willen immers niet dat het een negatieve export wordt, namelijk een export van banen die we juist heel graag in Nederland willen houden.

Dat is een mooi bruggetje. Er is een heel aantal programma's, waaronder het Actieplan Twente werkt en Vierkant voor werk, voor de regio's Emmen, Hoogeveen en Hardenberg. Eigenlijk staat onze agenda vandaag vol met allerlei initiatieven die ervoor moeten zorgen dat de economie in Nederland wordt aangejaagd. Volgens mij was het de heer Van Veen die net dat mooie rijtje opsomde van een heel aantal bedrijven wier vertrek we in de afgelopen jaren moesten vrezen. Een aantal daarvan is daadwerkelijk vertrokken. Ik dacht nog aan Nedcar. Ik hoor dat mevrouw Vos dat heeft gezegd. Ik miste kennelijk het rijtje van de heer Van Veen. Dat zijn toch iedere keer situaties waarin een probleem ontstaat, waarna wij in dit geval door een zeer ruime vertegenwoordiging van de werknemers met onze neus op de feiten worden gedrukt. Het is heel goed dat mensen dat doen. Ik sluit mij aan bij de complimenten van de collega's daarover. Het is ook dapper, vind ik, om te zeggen: dan gaan we maar zelf naar Den Haag. Ik ben benieuwd naar het gesprek dat de Minister vandaag heeft gehad met deze mensen. Misschien kan hij daar nog iets over vertellen.

Het frustreert mij een beetje dat ik zie dat we een agenda vol plannen hebben om de werkgelegenheid te kunnen opvijzelen, terwijl we dan toch achter de feiten aan hollen als er zoiets gebeurt als nu in Emmen. Misschien zie ik het verkeerd, maar ik zou graag van de Minister horen hoe hij dat ziet. Moeten wij hem vanuit de Kamer nog extra aansporen om een extra inspanning te leveren? Moeten wij hem vragen om zich aan te sluiten bij de oproep van mensen daar, die zeggen: we kunnen best een doorstart maken en we kunnen best gewoon zelf verder, als er iemand is die ons wil overnemen? Dan laten we onze winstgevende fabriek doorwerken. Ik hoor graag hoe de Minister daar tegenaan kijkt. Wat kan zijn rol daarbij zijn? Kan hij daar inderdaad voor zorgen? Kan hij bemiddelen? Kan hij faciliteren, zoals ook voorgangers van hem op Economische Zaken hebben gedaan toen het ging om de potentiële sluiting van andere fabrieken? Ik hoor graag wat de mogelijkheden van de Minister zijn.

De Actieagenda Smart Industry bestaat uit het informeren en stimuleren van bedrijven, het oprichten van fieldlabs en kennisontwikkeling. Waar moet ik dan heel concreet aan denken? Ik wil dat graag weten. Er worden in SINS-lectoraten – dat staat voor Smart Industry New Skills – opgericht en die gaan 2.000 bedrijven op kosten van Sociale Zaken en het ESF advies geven om hun werknemers productief en vitaal te houden. Wat moet ik mij daar precies bij voorstellen? Gaat dat vooral over arbeidsomstandigheden? Moet ik daaraan denken? Ik wil graag weten wat dat precies om het lijf heeft.

De voorzitter: Uw laatste minuut is ingegaan.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik hoop dat dit alleen maar over mijn spreektijd gaat. Dat dacht ik net namelijk ook al toen u iets soortgelijks tegen een collega zei. «Uw laatste uurtje heeft geslagen».

Tot slot nog even de tussentijdse rapportage valorisatieprogramma, dat rapport van ongeveer 80 pagina's van Panteia. Ik vraag me toch af wat dat is. Het doel is om ondernemerschapsonderwijs aan te bieden in 20.420 projecten. Volgens mij moet ik daar studenten onder verstaan. Dat is in 2010–2011 gelukt voor iets meer dan de helft daarvan. In 2012–2013 werd het doel voor iets meer dan een derde gehaald. Van de gestelde doelen is er niet één gehaald en toch bevat het rapport geen enkele kritische noot. Dat vind ik heel apart. Hoe kan dat? Ik neem aan dat Panteia toch kritisch heeft gekeken. Mag ik de Minister vragen wat dat rapport heeft gekost?

De voorzitter: Ik wens u uiteraard een lang en voorspoedig leven toe. Uw opmerking over het te laat toezenden van de laatste agendapunten vat ik op als punt van orde. Dat betekent dat de stukken in kwestie bij een volgend AO gewoon opnieuw op de agenda geplaatst zullen worden. We gaan naar de laatste spreker in eerste termijn, de heer Verhoeven.

De heer Verhoeven (D66): Voorzitter. De voorgenomen sluiting van de Philips-fabriek in Emmen is natuurlijk, net zoals de collega's al zeiden, een klap voor de regio en ook voor de kleine 250 mensen die daar werken, vaste medewerkers en uitzendkrachten, met hun gezinnen. Het blijft aan bedrijven zelf om te besluiten over de plaatsing van een fabriek, maar de overheid kan wel degelijk een rol spelen, in ieder geval bij het behouden van een baan of het helpen van mensen om een nieuwe baan te vinden. Ik zit nu 4,5 jaar in de Tweede Kamer en heb ongeveer acht keer zo'n debat meegemaakt over verschillende bedrijven in verschillende delen van het land, waar om uiteenlopende redenen de werkgelegenheid onder druk kwam te staan. De voorbeelden zijn genoemd: Nedcar, Aldel, MSD, Philips Morris en nu dus weer Philips in Emmen. Steeds was het patroon dat het er op een gegeven moment heel somber uitzag, niet zonder reden, maar dat zich dan toch weer mogelijkheden voordeden. Ik wil geen valse hoop bieden, maar er moet wel gekeken worden naar de reële opties. Wat kunnen we doen? Ik vind dat deze Minister evenals zijn voorganger in al die gevallen in ieder geval gedaan heeft wat nodig en mogelijk was. De Kamer was vaak ook heel eensgezind daarover. Dan bleek wel degelijk nog het een en ander mogelijk te zijn, in ieder geval om zo veel mogelijk mensen weer aan het werk te helpen. D66 sluit zich aan bij alle andere partijen die gezegd hebben: Minister, doe alsjeblieft wat er gedaan kan worden om dat zo goed mogelijk te laten verlopen. Daarmee sluit ik mij aan bij al het gezegde over de situatie in Emmen. Ik hoop dat we er opnieuw in slagen om te doen wat nodig is om dat zo goed mogelijk te laten verlopen.

Ik sluit mij ook aan bij de woorden van mevrouw Gesthuizen over de laatste toezending van stukken. Daar is nu genoeg over gezegd.

Op de stukken die de Kamer wel tijdig zijn toegezonden, wil ik graag ingaan. Ik begin met de digitale innovatie. Uit het Harvard Business Review blijkt dat wij achterlopen met digitale innovatie. Het gebrek aan ICT-talent is daar de belangrijkste oorzaak van. Dat komt onder andere doordat te veel kinderen op de basisschool nog te weinig leren over programmeren. In de Smart Industry Actieagenda heeft de Minister aangegeven dat het onderwijsaanbod moet worden aangepast aan de behoefte van de smart industry. De discussie die nu is opgestart over #onderwijs2032 laat echter nog minimaal twee jaar op zich wachten. Mijn vraag is of de Minister hier vaart achter wil zetten, meer vaart dan 2032 in ieder geval.

Dan ga ik in op de Smart Industry Actieagenda zelf. Die ziet er goed uit. Tegen mevrouw Gesthuizen zeg ik: dat gaat over 3D-printen, robotisering, sensortechnologie, allemaal dingen die in de toekomst voor nieuwe banen zorgen. Ondanks het feit dat er allemaal automatisering en robots bijkomen, zullen daar ook nieuwe banen uit voortkomen. Dat biedt kansen voor economische groei. We worden echter internationaal gezien snel ingehaald. Op zich is die Actieagenda dus goed, maar het is opvallend dat die agenda los van het topsectorenbeleid is opgesteld. We hebben een topsectorenbeleid dat al uitgaat van de koplopers, maar dit actieprogramma past daar niet in. Mijn vraag aan de Minister is de volgende: markeert het feit dat een dusdanig op moderne technologie gerichte actieagenda niet binnen de topsectoren past, niet het failliet van de topsectoren? Moeten we dan niet in de toekomst kijken naar andere manieren om de industrie sector-overstijgend beter te bedienen vanuit de overheid?

Daarnaast denken wij dat de Actieagenda Smart Industry zich goed kan lenen voor een SBIR-programma (Small Business Innovation Research). Ik ben daar groot fan van en probeer die mogelijkheid steeds te opperen. Het zou goed zijn als de Minister op het gebied van onderwijsaanbod, big data of softwareoplossingen zou willen kijken naar mogelijkheden om tot een SBIR-programma te komen.

De voorzitter: U krijgt een interruptie en u hebt nog twee minuten spreektijd over.

De heer Van Veen (VVD): Een korte vraag over dat SBIR-programma. Wat nu zo mooi is, is dat in de uitwerking van het amendement-Jan Vos/Van Veen juist is opgenomen dat er geld beschikbaar komt voor dit soort zaken. Vraagt u nu iets extra's bovenop wat er al is? Laten we eerst afwachten of het beleid dat we nu hebben ingezet, een succes wordt, voordat we weer om iets nieuws gaan vragen. Ik vraag de heer Verhoeven via de voorzitter of D66 nu alweer iets anders wil.

De heer Verhoeven (D66): In het algemeen is het zo dat D66 niet snel tevreden is, maar wij vinden inderdaad dat het amendement-Jan Vos/Van Veen ruimte biedt. Je zou ook binnen die ruimte kunnen kijken. Mij gaat het niet alleen maar om de hoeveelheid, de kwantiteit, maar ook om de richting. Kun je het hiervoor gebruiken of wil je het voor iets heel anders gebruiken? Ik wil de Minister vragen om voor mijn part eerst binnen de kaders van dat amendement te bezien of het een idee is om SBIR in ieder geval op deze onderdelen te benutten.

Ik vervolg mijn betoog. Ik had nog een vraag over de smart industry. Is de vergelijking met de Duitse Hightech Strategy een inspiratie geweest voor de Smart Industry Actieagenda? De Hightech Strategy is namelijk heel erg succesvol.

Dan de TO2-instituten. Twee programma's binnen TNO hebben 400 octrooien opgeleverd en die zijn allemaal via licenties aan bedrijven verleend. Kan de Minister een overzicht geven van al die octrooien? Hoeveel octrooien zijn niet via licenties aan bedrijven verstrekt?

Tot slot een vraag die eerder gesteld is door D66, maar ook door de VVD, namelijk over het ongelijke speelveld, de oneerlijke concurrentie en gedwongen winkelnering als gevolg van de zogenaamde TO2-instituten. Wij blijven signalen krijgen dat de overheid via de overheidssubsidies aan de TO2-instituten tot 25% van de kosten van een onderzoeksproject binnen de topsectoren financiert. Daar kunnen andere, private onderzoeksinstituten dan geen aanspraak op maken. Ziet de Minister die vorm van gedwongen winkelnering ook? Klopt het dat het om ongeveer 200 miljoen gaat? Vindt de Minister dat de TO2-instituten door de topsectorenaanpak eigenlijk buiten hun oorspronkelijke taak zijn getrokken en daardoor dus op oneigenlijke wijze concurreren met bedrijven die anders die onderzoeksopdrachten zouden kunnen krijgen? Graag een reactie.

Dan het zogenaamde unitair octrooi. Mevrouw Gesthuizen vroeg er ook al naar. Daar komt dus een Europees gerechtshof voor, en dat krijgt drie hoofdlocaties, Parijs, Londen, München. Er worden ook lokale vestigingen voor aangewezen. Ziet de Minister de mogelijkheid om Nederland als zo'n lokale vestiging te faciliteren? Kan hij daar werk van maken? Dat zou immers nieuwe werkgelegenheid kunnen opleveren. Wij moeten niet alleen hard werken aan het behouden van bestaande werkgelegenheid, maar ook nieuwe kansen benutten.

Tot slot de gezamenlijke aanpak in de mkb-innovatieondersteuning. Daarin staat te lezen dat uitsluitend aanvragen die passen in de regionale innovatiestrategieën én de agenda's van de topsectoren in aanmerking komen voor financiering vanuit de provincies. Waarom moet een aanvraag aan beide criteria tegelijk voldoen? Kan er in plaats van «én» niet «of» geschreven worden?

Minister Kamp: Sorry, voorzitter. Ik heb de laatste vraag niet meegekregen, omdat ik nog de vorige vraag aan het opschrijven was.

De heer Verhoeven (D66): De vraag was: waarom moet een aanvraag zowel binnen de RIS- én de topsectorenagenda's passen en dus aan beide criteria voldoen? Waarom is het niet mogelijk om die aanvraag aan één van beide te laten voldoen? Je hebt dus de RIS, de Regionale Innovatiesystemen, en je hebt natuurlijk de agenda's van de topsectoren. Je komt alleen in aanmerking voor die financiering als je aan beide voldoet of aan beide gekoppeld bent, laat ik het zo maar zeggen. Mijn vraag is: is het ook mogelijk om die financiering te krijgen als je maar aan één van die twee gekoppeld bent?

De voorzitter: De vraag lijkt mij helder. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn en voor de terughoudendheid in interrupties. Wij gaan even schorsen.

De vergadering wordt van 19.22 uur tot 19.30 uur geschorst.

De voorzitter: Wij gaan luisteren naar de beantwoording van de Minister in eerste termijn. Er zijn ongeveer vijftig vragen gesteld, als ik goed heb meegeteld. Ik stel voor om twee interrupties op de Minister toe te staan en ik waardeer het erg als de leden daarin even terughoudend zouden willen zijn als zij waren in de eerste termijn van de Kamer. Als we de eerste termijn van de Minister in anderhalf uur kunnen doen, hebben we nog ruim de tijd voor een tweede termijn en kunnen we ook nog op tijd klaar zijn. Laten wij dat als streven vasthouden. Het woord is aan de Minister.

Minister Kamp: Voorzitter. Laat ik beginnen met Philips Lighting in Emmen, omdat alle woordvoerders daarover gesproken hebben. Wij zitten hier in een omgeving waar ons inkomen iedere maand verzekerd is. Wij werken in een organisatie die er 20, 30 en 40 jaar geleden ook al was. In het bedrijfsleven is dat vaak niet zo. Dat geldt zeker voor de mensen die bij Philips Lighting in Emmen werken. Dat bedrijf is de afgelopen jaren al een aantal keren van eigenaar gewisseld. Dat levert iedere keer onzekerheid op voor de mensen. Men richt zich weer op de nieuwe eigenaar. Men luistert goed. Men probeert er weer wat van te maken. Men probeert er wat extra's in te brengen en het bedrijf in stand te houden. Die mensen zien dat bedrijf als hún bedrijf. Op een gegeven moment wordt dat bedrijf door Philips gekocht. Daar richten de mensen zich dan weer op. Ze denken dat een aantal zaken dan weer beter gaan en proberen dat nog verder te versterken.

Toch krijgen ze ineens het bericht dat het bedrijf dichtgaat, omdat er anders straks onvoldoende geld verdiend zou kunnen worden. Dat is ontzettend tragisch voor de mensen die daar werken en die zich uitsloven in dat bedrijf. Het is zeer begrijpelijk dat daar vervolgens zo veel aandacht voor komt van de Kamer en dat alle woordvoerders het daarover hadden. Het is ook zeer begrijpelijk dat de mensen in Emmen daardoor geroerd zijn en hier naartoe komen om dat kenbaar te maken in gesprekken met Kamerleden en met mij. Het is, denk ik, de kracht van het bedrijf dat de mensen daar zo gemotiveerd zijn. We moeten er veel bewondering voor hebben dat men, ondanks het feit dat het bedrijf nu weer in onzekerheid en zelfs in ernstige onzekerheid is terechtgekomen, toch de schouders eronder blijft zetten en dat men dat bedrijf toch aan de gang houdt, dat de ondernemingsraad hier met constructieve ideeën naartoe komt, en dat er goed meegewerkt wordt met de taskforce die op initiatief van de commissaris van de Koning in Drenthe opgezet is. Ik vind dat de ondernemingsraad van Philips Lighting echt professioneel is en erg oplossingsgericht.

Misschien mag ik één keer zeggen dat dit voor wat de industrie betreft, zeker ook geldt voor de gemeente Emmen. Dat is een industrievriendelijke gemeente, die echt haar best doet om daar een industrievriendelijk klimaat te creëren en daardoor werkgelegenheid vast te houden en nieuwe werkgelegenheid aan te trekken. Dat mag op dit moment nog niet zo goed lukken. Er is in Emmen een aantal serieuze problemen, maar ik denk dat die opstelling van de gemeente zeer helpt. Ik denk ook dat daar heel goede mogelijkheden zijn. Mag ik één mogelijkheid opperen? Als ik nu gemeentebestuurder zou zijn – ik ben dat in het verleden zestien jaar lang geweest – van zo'n mooie stad als Emmen of een provincie als Drenthe, dan zou ik mij vooral richten op het programmeren op de basisscholen. Ik geloof dat het de heer Verhoeven was die daarover sprak. Als je de feiten toch ziet: er zijn al een aantal jaren achter elkaar 35.000 vacatures voor ICT-medewerkers in Nederland. Alle bedrijven hebben ICT-medewerkers nodig en zij moeten zich in alle bochten wringen om gekwalificeerd personeel te krijgen. Ik zou inderdaad op de basisscholen gaan werken aan programmeren, om dat de kinderen bij te brengen, om ze lol in programmeren en in ICT bij te brengen. Ik zou ervoor zorgen dat in het vervolgonderwijs goede opleidingen beschikbaar kwamen en ik zou ook kijken in de omgeving, al is het op iets grotere afstand, bij welke bedrijven je aansluiting zou kunnen zoeken en welke wisselwerking je tussen de scholen en die bedrijven kunt organiseren. Als je dat voor elkaar krijgt in een gebied, dan onderscheidt je je echt van andere gebieden. Dan heb je een land met 35.000 vacatures jaar in, jaar uit voor ICT'ers, en je hebt een stad Emmen en een provincie Drenthe waar een heleboel gedaan wordt om ervoor te zorgen dat juist dat soort gewilde mensen daar beschikbaar komen. Het maakt zo'n stad en zo'n provincie natuurlijk heel aantrekkelijk voor bedrijven als ze daar hun ICT-mensen wel kunnen krijgen. Ik denk dat je het op die manier moet benaderen.

Een aantal provincies in het land is daar erg succesvol in. Brabant is natuurlijk een grotere provincie dan Drenthe. Als je ziet wat Brabant inmiddels allemaal heeft gedaan om een ondernemersvriendelijk klimaat te creëren en om optimale samenwerking te organiseren tussen bedrijven en kennisinstellingen, universiteiten en overheden, dan is dat werkelijk indrukwekkend. Volgens mij is het ook een inspiratiebron voor andere provincies. Je ziet ook een aantal andere provincies daar echt uitstekende resultaten mee bereiken. Ook in het noorden van het land zijn er goede initiatieven en zijn er mensen die daar hard aan trekken. Ik denk dat men daar ook echt in staat is, of per provincie of de drie noordelijke provincies samen, om de sterke punten in het noorden van het land uit te buiten. Ik acht de mensen daar ook in staat om vooruit te lopen op kansen die er zijn in het land, zodat die kansen ook daar benut worden en men daarmee aantrekkelijk wordt voor bedrijven.

Ik kom terug op Philips Lighting. Wat de taskforce, die op initiatief van de commissaris van de Koning is ingezet, onder leiding van de heer Wientjes nu doet, is volgens mij de manier waarop je dat moet aanpakken. Men moet het probleem onder ogen zien. De mogelijkheid dat Philips daar het bedrijf in stand houdt, wordt op dit moment niet als groot ingeschat. Toch denk ik dat een bedrijf als Philips, zeker één van de iconen van de Nederlandse industrie, een verantwoordelijkheid heeft als het een bedrijf gekocht heeft in een regio waarin bedrijven als Philips eigenlijk als een plus worden gezien. Als zo'n plus wegvalt, lijkt het mij dat Philips, als ze het bedrijf zelf al niet in stand kunnen houden, in ieder geval mee zouden moeten werken om perspectief te bieden aan de werknemers. Ze zouden eraan moeten meewerken dat de werknemers van dat bedrijf met elkaar op een andere manier door kunnen gaan. Ik geloof dat men dat op dit moment ook probeert. Die signalen krijg ik uit de taskforce.

U weet dat het Ministerie van EZ ook participeert in de taskforce en dat wij ons ook gecommitteerd hebben aan de uitkomst van de taskforce. Als er aan mij als Minister van Economische Zaken gevraagd wordt of ik iets specifieks kan doen, dan ben ik zeker bereid om dat te gaan doen. Enkele woordvoerders noemden al de mogelijkheid van een launching customer. Het gaat om een bedrijf dat armaturen maakt voor buitenverlichting, dat maakt de overheden tot een belangrijke klant van dat bedrijf. Als er in de vorm van een initiatief op dat punt medewerking van de overheid mogelijk is, ben ik zeker bereid om te bezien hoe die georganiseerd zou kunnen worden. We moeten ons echter wel realiseren dat, als de ene ondernemer, in dit geval de onderneming Philips, wegvalt, er wel een andere ondernemer, een andere onderneming voor in de plaats moet komen. We kunnen niet als Rijk of als overheid een bedrijf runnen of een bedrijf aan de gang houden.

Wat we wel kunnen, is kijken welke mogelijkheden er zijn voor ondernemers of ondernemingen en proberen om die te vinden. We kunnen proberen om ondersteuning aan te bieden, waardoor het voor ondernemers aantrekkelijk wordt. Daar is die taskforce mee bezig, maar het begint er wel mee dat we een onderneming of een ondernemer vinden die het initiatief wil nemen en die een plan wil maken, een levensvatbaar plan, waar wij als overheden vervolgens op in kunnen spelen. Daar wordt door de taskforce op dit moment naar gezocht en daar willen wij als Ministerie van EZ graag aan meewerken. Ik hoop echt dat het zal lukken.

Ik kan veel mooie dingen vertellen over wat er gebeurt als mensen in het gebied bij Emmen werk zoeken en er werk blijkt te zijn aan de andere kant van de grens. Wij hebben al het nodige georganiseerd om ervoor te zorgen dat die mogelijkheid ook een reële mogelijkheid voor Nederlandse werkzoekenden in Duitsland wordt en dat zij op een redelijk gemakkelijke manier van die mogelijkheden gebruik kunnen maken. Zo ver is het echter op dit moment nog niet. Ik zal de Kamer een opsomming van al die mogelijkheden besparen. Wij doen echt ons best. Dat geldt voor de regio, de ministeries, het UWV, de gemeenten en de VNG. Allerlei instanties zijn met de beste bedoelingen hiermee bezig en er is ook best veel georganiseerd.

Mevrouw Vos zegt dat het zoals het nu is, haar niet bevalt en dat zij dit onvoldoende vindt. Dat ben ik wel met haar eens. Mevrouw Mulder zei het ook. Het is ook onvoldoende. Wij moeten daar een heldere structuur voor zien te vinden; een structuur die vriendelijk is voor de mensen voor wie wij het doen. De vraag is hoe kan worden bereikt dat het voor een werkzoekende in Drenthe of Twente, die de mogelijkheden wil verkennen om in Duitsland te gaan werken, bijna net zo gemakkelijk is als werk zoeken in Nederland. Wij kunnen niet bereiken dat het helemaal hetzelfde zal zijn. Het is immers een ander land met een andere cultuur, andere opleidingen en een andere taal. Helemaal gelijk wordt het nooit, maar wij moeten wel proberen daar zo dicht mogelijk bij in de buurt te komen.

Wij moeten wat wij nu al hebben opgezet, stroomlijnen in de vorm van een toegankelijke frontoffice daarginds, liefst digitaal maar een combinatie van digitaal en fysiek zou het beste zijn. Daarnaast moet er een stevige backoffice zijn om ook de goede contacten met Den Haag te onderhouden; dit moet vanuit Den Haag worden ondersteund. In Twente zijn we daarmee bezig; in Drenthe komt dit nu opnieuw in beeld.

Het is een goede gedachte om alles wat al is gedaan, met alle betrokkenen in een werkgroep te verzamelen. Wij kunnen dan met elkaar bekijken hoe dit beter kan worden opgezet en hoe wij dit zo snel mogelijk voor elkaar kunnen krijgen. Ik ben van plan om op dit punt de zaken op een rijtje te zetten. Het is nu half maart en ik zal proberen om uiterlijk in mei met een aanpak te komen die met de Kamer kan worden gecommuniceerd. Dit is niet zo ingewikkeld, want het is niet waar dat er niets is. Velen doen hun best voor wat er al is, maar ik meen dat wij moeten streven naar een optimale opzet. Daar wil ik me graag voor inzetten.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik dank de Minister voor deze toezegging. Ik bespeur dat hij deze kansen en mogelijkheden ook echt ziet. In het debat over de grenseffectentoets kreeg ik de indruk dat hier wel heel veel ministeries bij betrokken zijn en dat het heel lastig is. Nu merk ik dat de Minister hier met volle vaart werk van wil maken. Dat doet me echt goed. Ik heb enkele heel concrete vragen. Zit hier bijvoorbeeld ook de detachering van bbl-leerlingen in? Ik heb de Minister hiernaar gevraagd tijdens het debat op 4 februari. Ik heb ook gevraagd naar werknemers die kort in Duitsland werken. Moeten voor hen ook alle minimumloonvereisten in beeld worden gebracht? Dit zijn heel concrete punten waarvan bedrijven last hebben. De Minister heeft toegezegd dat hij hierover met verschillende ministeries het gesprek zou aangaan. Komt dit dan ook allemaal in die brief of kan dit nog sneller naar de Tweede Kamer komen?

Minister Kamp: Het punt dat mevrouw Mulder vorige keer heeft opgebracht, en mijn toezegging hebben inmiddels serieuze aandacht gekregen. Hierover is gesproken met het Ministerie van OCW. Ik zal met duidelijkheid op dit punt niet tot mei wachten; ik zal eerder aan de Kamer schriftelijk melden wat de stand van zaken is en hoe dit kan worden opgezet, wat nu al kan en wat mogelijk verbeterd kan worden. Ik zal in samenwerking met het Ministerie van OCW de Kamer hierover apart informeren.

Bij het andere punt zijn mijn collega van SZW betrokken, want hij is verantwoordelijk voor het UWV, en mijn collega van BZK, omdat hij verantwoordelijk is voor de gemeenten. De laatste probeert actief die grensoffices voor elkaar te krijgen. Daarnaast is het Ministerie van EZ erbij betrokken. Ik verzeker de leden dat er geen sprake is van een competentieprobleem. Ik wil dit samen met die ministeries, de regio en de gemeenten doen. Ik zal zien hoe wij dit met de werkgroep die ik zojuist heb genoemd, voor elkaar kunnen krijgen. Ik zal proberen met een logisch verhaal naar de Kamer te komen, redenerend vanuit de mensen in het grensgebied die werkloos zijn en werk zoeken, en die ook graag in Duitsland aan de slag willen. Op basis van de vraag hoe dit kan worden gefaciliteerd, zal ik tot een opzet komen.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik dank de Minister voor de toezegging dat wij al eerder geïnformeerd worden over de bbl-leerlingen. Dat is een heel concreet punt. Leerlingen willen graag over de grens aan het werk, maar zij lopen tegen veel problemen op. Dit zal echt helpen.

Ik heb in het debat over de grenseffectentoets ook gezegd dat een werknemer van een Nederlands bedrijf die enkele uren in Duitsland aan het werk is, moet voldoen aan de voorwaarden voor het minimumloon, in die zin dat daarvoor bewijs moet worden geleverd. Ik heb daartoe een motie geformuleerd, maar de Minister heeft toen gezegd dat hij dit punt op zich nam en dat hij de Kamer daarover zou informeren. Kan hij nu meer daarover zeggen?

Minister Kamp: Nee. Ik heb zo geen antwoord op deze vraag. Wij hebben daar eerder over gedebatteerd. Ik heb een toezegging gedaan en ik zal nagaan wat de stand van zaken is.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik dank de Minister ook voor zijn enthousiaste en inhoudelijke toezegging om hier hard aan te trekken. Ik sprak met gedeputeerde Ard van der Tuuk over deze problematiek. Hij wijst erop dat veel werkzoekenden in Drenthe die zoeken naar werk over de grens, geen universitaire opleiding hebben, maar praktische doeners zijn die weinig hebben aan nog meer digitale informatiepunten. Ik begrijp dat de Minister nu hard aan het werk gaat. De regio heeft gevraagd om een concrete helpdesk met gewone mensen die aan een bureau zitten en aan wie je vragen kunt stellen. Wij hebben inmiddels na veel automatisering en gedoe bij het UWV geleerd dat mensen dingen toch het snelst snappen als er gewoon iemand tegenover hen zit om hen door alle formulieren en door het beleidswoud heen te helpen. Er moet worden uitgegaan van mensen met mbo of soms alleen een basisopleiding. Heeft de Minister goed in het vizier dat dit de groep is waarvoor het meeste werk moet worden verzet en de concrete acties moeten worden ingericht?

Minister Kamp: De praktische doeners in Drenthe over wie mevrouw Vos spreekt, zijn mensen die ook internetbankieren, hun vakantie regelen via internet en e-mailen. Ook in Drenthe wordt volop gebruik gemaakt van internet en andere digitale mogelijkheden. Ik begrijp heel goed dat mensen over dit ingewikkelde punt, werken in Duitsland, met andere mensen willen praten. Daarvoor zijn de zogenoemde EURES-adviseurs van het UWV beschikbaar. Ik zal dit element van mensen van vlees en bloed met wie je contact kunt hebben aanvullend op de digitale mogelijkheden, die heel belangrijk zijn, onderdeel laten uitmaken van de werkzaamheden van de werkgroep.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Iedereen gebruikt internet en informatie van internet, maar ik wijs op het punt van de unknown unknowns. Er is zo veel beleid aan deze en de andere kant van de grens dat het handig is als een paar specialisten – ik hoop dat die EURES-mensen dat zijn – weten waarmee je allemaal rekening moet houden. Dergelijke informatie haal je niet van een website. Er zijn echt mensen nodig die weten waaraan je allemaal moet denken. Ik vraag de Minister om dit deze keer niet te vergeten.

Minister Kamp: Ik ga niet bevestigen dat je het niet van een website kunt halen. Je kunt heel veel van websites halen, maar ik ben wel van mening dat dit een logisch onderdeel zou moeten zijn van het geheel, zoals mevrouw Vos ook zegt. Ik meen dat de EURES-adviseurs dat ook zijn. De ene keer zijn het GROS-frontoffices en de andere keer EURES-adviseurs, dan weer heb je met het UWV te maken. Dit is niet geredeneerd vanuit de positie van de werkzoekende en ook niet gemakkelijk opgezet. Het is een uitdaging om dit geheel toegankelijk te maken. De contactmogelijkheid die mevrouw Vos beschrijft, moet daarbij nadrukkelijk worden betrokken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ook van mijn kant dank voor het feit dat de Minister nu echt een werkgroep zal instellen. Wij duwen en sleuren inderdaad al heel lang om hierop wat meer actie te krijgen. Ik ben ook benieuwd naar de uitkomsten daarvan. Ik begrijp dat het blokje Philips Lighting hiermee is afgerond en ik heb daarover nog een vraag. De Minister zegt dat hij alles doet om te bekijken hoe hij ook een bijdrage kan leveren. Hij noemde bijvoorbeeld het punt van de launching customer, dat wil zeggen de overheid als klant. Ik kan mij voorstellen dat dit soort zaken ook van belang zijn voor een eventuele nieuwe investeerder. Die zal graag willen weten wat de perspectieven zijn voor dit soort zaken. Brengt de Minister dit soort componenten actief in in de gesprekken van de taskforce om duidelijk te maken welke bijdrage hij kan leveren? Wijst hij op een investeringsregeling als IPR om het voor een nieuwe investeerder aantrekkelijk te maken om bijvoorbeeld Philips Lighting in Emmen over te nemen?

Minister Kamp: Mevrouw Schouten realiseert zich niet wat er bij EZ allemaal klaar staat om mee te denken met ondernemers met initiatieven voor een bedrijf als Philips Lighting, om te kijken wat hun problemen zijn en welke bijdrage wij kunnen leveren om die problemen op te lossen. Dat kan van alles zijn. Er kunnen garanties worden gegeven voor leningen en het launching-customerschap kan in aanmerking komen. Wij halen alle mogelijkheden van de vele regelingen die er zijn, uit de kast om mensen tegemoet te komen die geïnteresseerd zijn en van wie wij denken dat zij van betekenis kunnen zijn voor het bedrijf. Dat is typisch EZ-werk en dit gebeurt zeer intensief. Onze vertegenwoordiging in de taskforce zal er ook voor zorgen dat als zich zoiets voordoet, onmiddellijk de EZ-mensen erbij worden gehaald om dit nader in te vullen.

Op de rijksbegroting is geen budget voor een investeringspremieregeling. Dat doen wij nergens. Los van het probleem dat zich nu bij Philips Lighting voordoet, hebben wij een groot aantal regelingen waarbij geld beschikbaar is om iets te doen. Ik noem het voorbeeld van de Europese fondsen. Voor de periode 2014–2020 zijn zowel bij EFRO als bij INTERREG grote bedragen beschikbaar voor de grensstreken in het noorden van het land. Als je het allemaal bij elkaar optelt, kom je uit op een bedrag van ruim 200 miljoen. Daaraan is bovendien nog een rijksfinanciering van vele tientallen miljoenen gekoppeld. Die bedragen zijn beschikbaar om eventuele initiatieven te financieren. Het Rijk heeft nog andere regelingen die in beeld worden gebracht om bedrijven tegemoet te komen als er initiatieven zijn. Op de begroting is echter geen bedrag opgenomen voor een investeringspremieregeling en ik kan geen geld uitgeven dat niet via de begroting beschikbaar is. Ik heb ook niet de behoefte om geld voor een dergelijke regeling te vragen, omdat ik van mening ben dat de huidige verschillende regelingen, zeker voor de grensstreek, de financiële mogelijkheden bieden die nodig zijn. Dit geldt in het bijzonder voor EFRO en INTERREG.

Naast de directe investeringen in en voor de ondersteuning van bedrijven moet er aandacht zijn voor de vraag wat er kan worden gedaan voor het personeel. Voor personeelsleden die moeten worden omgeschoold als het werk in hun sector wegvalt en er een initiatief uit een andere sector komt, heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ruime mogelijkheden. In het kader van die sectorplannen zijn inmiddels enorme bedragen uitgegeven en zijn meer dan 100 initiatieven gehonoreerd. In Drenthe kan ook van die mogelijkheid gebruik worden gemaakt. Dit staat of valt allemaal met een ondernemer met een ondernemingsinitiatief en -plan die levensvatbaar zijn. De overheid kan dan bekijken hoe zo'n initiatief kan worden ondersteund om ervoor te zorgen dat het doel wordt bereikt, namelijk dat dit mooie bedrijf en de mensen die er werken, in hun huidige verband kunnen doorgaan, als het moet onder een andere naam dan Philips Lighting.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Het klopt dat er EFRO- en INTERREG-middelen beschikbaar zijn, maar dat geld is meestal bestemd voor heel specifieke doelen. De Regionale Investeringsregeling Groningen (RIG), de Minister waarschijnlijk bekend, is heel succesvol geweest. Die regeling gaat buiten INTERREG om. Zoiets dergelijks zou voor de regio Emmen, Drenthe en daarbuiten ook heel goed kunnen werken. De Minister zegt dat hij hiervoor nu geen geld op de begroting heeft. Wij willen best meedenken over de vraag hoe kan worden bereikt dat daarvoor wel geld beschikbaar komt. Onderkent de Minister dat een dergelijke regeling ook heel goed zou kunnen werken voor deze regio om zodoende de bedrijvigheid te behouden? Dan hoeven mensen niet te worden omgeschoold, maar kunnen zij gewoon hun baan behouden.

Minister Kamp: Nee, ik meen dat wij niet voor iedere regio apart geld moeten zoeken. Nu is het Drenthe, maar de volgende keer is het Twente, en dan zou het weer moeten gelden voor een deel van Gelderland. Ook in delen van de Randstad doen zich bijzondere problemen voor en dan zou ook daarvoor geld moeten worden gereserveerd. Wij hebben dat juist niet gedaan. De regionale economie is aan de provincies overgelaten. Die pakken dit in de regel uitstekend op. Als een provincie te klein blijkt te zijn, kan er worden samengewerkt met andere provincies.

In Groningen hebben we te maken met een aparte problematiek: de aardbevingsproblematiek in combinatie met het effect van de sluiting van Aldel destijds. Het ging toen ook moeilijk met de chemische industrie en voor dat geheel is een apart bedrag beschikbaar gesteld. Dat kunnen wij echter niet zo in de rest van het land uitzetten. Voor de rest van het land hebben wij beleid waarvoor geld beschikbaar is. Er is ook Europees beleid waarvoor geld beschikbaar is. Die mogelijkheden die voor iedereen zijn gecreëerd, moeten ook in specifieke regio's worden benut.

De heer Van Veen heeft gezegd dat het goed is om ook de huidige situatie in Nederland voor het bedrijfsleven onder ogen te zien. Tot nu toe hebben wij voornamelijk gesproken over de vestigingsvoorwaarden in Nederland. Volgens de instituten die dit mondiaal beoordelen, zijn onze vestigingsvoorwaarden zodanig dat wij wereldwijd in de top 10 staan. Nederland staat op nummer 8 bij de beoordeling van de kwaliteit van de vestigingsvoorwaarden. Dit blijkt ook uit het feit dat de NFIA zeer succesvol is. Deze dienst is erop gericht om bedrijven uit het buitenland over te halen om naar Nederland te komen. Jaar in jaar uit worden 6.000, 7.000, 8.000 arbeidsplaatsen per jaar gecreëerd door bedrijven die zich uit het buitenland in Nederland vestigen. Die bedrijven investeren miljarden: vorig jaar 2 miljard en dit jaar 3 miljard. Dit zijn echt grote bedragen. Nederland is een grote investeerder in andere delen van de wereld, maar de rest van de wereld investeert ook veel in Nederland.

Ik bestrijd dat de managers allemaal weglopen uit Nederland. Van de bedrijven die zich het afgelopen jaar in Nederland hebben gevestigd, hebben er 46 hun hoofdkantoor in Nederland gevestigd om vandaar te bekijken hoe zij de Europese markt kunnen bedienen. Ook veel distributiefaciliteiten van buitenlandse bedrijven voor Europa worden in Nederland neergezet. Daar hoort natuurlijk ook management bij.

Nederland heeft een heel goed vestigingsklimaat. De overheid is volgend; zij biedt ruimte aan het bedrijfsleven en schept voorwaarden voor het bedrijfsleven. Daar hoort bij dat het bedrijfsleven de kans krijgt om zich in Nederland te vestigen, maar als bedrijven iets anders willen gaan doen in andere landen hebben zij die vrije keuze ook. De Nederlandse overheid zal hen het leven dan niet moeilijk maken. Als bedrijven zich in het buitenland willen vestigen, een vestiging in het buitenland willen openen of managers naar het buitenland willen laten gaan, moeten zij dat vooral doen in de huidige internationale, sterk verzakelijkte bedrijfscultuur in de wereld, waarvan Nederland volop profiteert. Wij proberen de zaken in Nederland zo te organiseren dat het voor bedrijven ook aantrekkelijk is om de mensen hier te houden en voor bedrijven uit andere delen van de wereld om hiernaartoe te komen. We zullen ons daarvoor voortdurend moeten blijven inspannen. Wat nu in Nederland is, blijft daar niet per definitie.

Het gaat er niet om dat wij alleen proberen bedrijven uit het buitenland aan te trekken, wij moeten ook ons best doen om voortdurend attractief en interessant te blijven voor de bedrijven die al in Nederland zijn gevestigd. Wij kunnen dit doen door onze voorwaarden. Daar hoort Philips zeker ook bij, net als andere grote bedrijven die van oudsher hier gevestigd zijn. Ook voor die bedrijven moet Nederland aantrekkelijk blijven. Ik wil me daar graag voortdurend voor inzetten, omdat ik weet dat wij in de wereld op dit punt niets voor niets krijgen.

De economische situatie in Nederland gaat de goede kant op. Ik heb hier al een paar keer gezegd dat het voorzichtig de goede kant opgaat. De groei in Nederland is groter dan in de eurozone of in Duitsland. De economische groei van vorig jaar zal dit jaar worden verdubbeld. De export die door de jaren heen overeind is gebleven, zal dit jaar naar verwachting met 4,5% of 5% groeien en volgend jaar nog eens. De bedrijfsinvestering zitten op een niveau van 3,5% of 4% groei per jaar. Daarnaast stijgen de consumptie-uitgaven in Nederland weer nadat ze jaren waren gedaald. Dit betekent dat de binnenlandse markt aantrekt en dat bedrijven die van de binnenlandse markt afhankelijk zijn, weer in een beter vaarwater terechtkomen. Als ik het geheel overzie op dit moment, kan het Nederlandse bedrijfsleven met de steun in de rug van de lage euro en de lage olieprijs, na moeilijke jaren weer vooruitgaan. Dit is de gelegenheid om de ingezette groei vast te houden. Behalve die belangrijke macrobenadering moeten wij ook kijken naar specifieke knelpunten die zich ook in die verbeterde omstandigheden voordoen. Daarvoor proberen wij weer oplossingen te vinden zoals wij nu voor Drenthe doen.

De heer Van Veen sprak over het gebruik van de Europese fondsen voor met name Drenthe. Ik verwacht dat die grote mogelijkheden bieden. Hij sprak ook over de overheid als launching customer voor Philips Lighting. Ik meen dat ik hem op dit punt heb kunnen bedienen.

De heer Van Veen wees erop dat de NFIA vorig jaar 3,2 miljard aan investeringen heeft binnengehaald voor 6.300 werknemers. Daarvan zijn er maar tien in Drenthe terechtgekomen. Het is een uitdaging voor het provinciaal bestuur van Drenthe om dit beter te doen, eventueel met andere provinciale besturen. Niet alleen de rijksoverheid, maar vooral ook de provincies spelen hierin een belangrijke rol. Ik heb Noord-Holland en Brabant al genoemd, maar vorig jaar zijn de meeste arbeidsplaatsen naar Limburg gegaan; die provincie is zeer actief. Gelderland zet drie regio's neer: een rond Nijmegen op het gebied van gezondheidszorg en alles wat daarmee samenhangt, een in Arnhem voor wat betreft energie en een in Wageningen voor wat betreft de agrarische sector. Zij slaagt erin om dit op de kaart te zetten en dat trekt werkgelegenheid aan. De NFIA kan hierop inspelen. Het is dus heel belangrijk dat een provincie daarin een eigen rol speelt. Nogmaals, als de provincie daarvoor te klein is, kan er worden samengewerkt met een aantal andere provincies. Met die combinatie van actieve provinciale besturen en een actieve rijksoverheid met de NFIA zijn goede resultaten te bereiken. Dit kan ook een inspirerend voorbeeld voor Drenthe zijn.

De heer Van Veen (VVD): De Minister zegt dat de meeste banen zijn geland in Limburg. Ik beschik over cijfers waaruit blijkt dat Noord-Holland de grootste is en daarna Noord-Brabant, met Limburg op een mooie derde plek. Waar het mij om gaat is dat tien werknemers wel heel schril afsteekt tegen 2.284 in Noord-Holland, als de cijfers die ik voor mij heb, tenminste kloppen. Ik ben het met de Minister eens dat de provincies zichzelf moeten benchmarken ten opzichte van de resultaten die door andere provincies worden geboekt. Wat zou de Minister kunnen doen om Drenthe te helpen meer mee te profiteren van het werk van de NFIA? Ik kan me niet voorstellen dat provinciebestuurders zeggen dat buitenlandse bedrijven niet welkom zijn in Drenthe. Op de een of andere manier is er toch een mismatch ontstaan. Ik zou heel graag horen wat de Minister hieraan kan doen.

Minister Kamp: De heer Van Veen en ik spreken elkaar niet tegen. Het grootste bedrag is naar Noord-Holland gegaan, maar de meeste banen zijn wel degelijk naar Limburg gegaan.

Nederland en de NFIA kunnen tegen buitenlandse bedrijven niet zeggen waar zij zich in Nederland moeten vestigen. Zo werkt het niet. Buitenlandse bedrijven zijn zeer kritisch en zij spelen alles tegen elkaar uit. Wij worden uitgespeeld tegen Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Binnen Nederland wordt ook gekeken wat de verschillende provincies doen. Op een gegeven moment kijken wij waar de grootste kansen zijn om een bedrijf binnen te halen en dan proberen wij samen met het provinciale bestuur te scoren. Dat kan niet anders, want het is een harde competitie. Nu wij het regionale economische beleid aan de provincies hebben overgelaten, moeten de provincies daarin een belangrijke rol spelen. Ik ben zeer bereid om met Drenthe te bekijken hoe men het daar nu aanpakt en hoe dat beter zou kunnen. Het moet echter uit de provincie zelf komen. Ik ben niet in de situatie dat ik banen uit het buitenland over Nederland kan verdelen. Het lijkt mij nuttig om in het contact met de provinciale bestuurders, misschien in het verband van de drie noordelijke provincies, te bekijken hoe het uitpakt met de buitenlandse bedrijven, wat daarvan in het noorden terechtkomt en of men in het noorden, met steun van de rijksoverheid, het maximaal haalbare doet of dat er verbeteringsmogelijkheden zijn. De inbreng van de heer Van Veen lijkt mij een goed onderwerp voor een gesprek met de drie noordelijke provinciebestuurders.

De heer Van Veen (VVD): Hartstikke goed! Ik ben blij met dit antwoord van de Minister, zeker omdat wij tijdens een eerder debat met elkaar hebben gesproken over de regionale steunkaart. Die is met name bedoeld om provincies als Drenthe een theoretische voorsprong te geven op andere provincies. Het rapport over de uitwerking daarvan krijgen wij nog van de Minister. Dit is wellicht een interessant onderdeel. Ik ben het met de Minister eens dat de samenwerking tussen de drie noordelijke provincies, die toch moeite hebben om aan te haken bij de andere provincies in Nederland, bijna een must is om de werkgelegenheid daar ook een positieve impuls te geven.

Minister Kamp: De steunkaart waar de heer Van Veen over spreekt, werkt als volgt. Wij mogen als overheid niet zomaar in het wilde weg steun geven aan bedrijven. In Europa is afgesproken dat wij dat niet doen, omdat wij dan in Europa tegen elkaar worden uitgespeeld en er heel veel overheidsgeld onnodig naar dit soort steun vloeit. In Europa mag alleen aan bepaalde gebieden tot een bepaald niveau op een bepaalde manier steun worden gegeven als daar goede redenen voor zijn. Dit geldt ook voor een deel van Nederland. De heer Van Veen en ik hebben hierover bij een vorige gelegenheid gesproken. Ik zal uitvoeren wat daarover is afgesproken.

Hij heeft ook gesproken over de topmanagers die naar het buitenland zijn verdwenen. Ik heb die vraag al beantwoord. Verder sprak hij over de buitenlandse werknemers die naar Nederland komen. Ik ben daar niet al te vrolijk over. Ik kom iedere week bij bedrijven, groot en klein, en ik zie erg veel mensen uit het buitenland. Dat is prachtig, want het zijn hardwerkende mensen en dat is prima voor onze samenleving, maar niet als tegelijkertijd 650.000 Nederlanders zonder werk aan de kant staan. Het is heel jammer dat wij er met elkaar niet in slagen om die werknemers zodanig van waarde te laten zijn voor de werkgevers dat zij niet naar het buitenland hoeven gaan, maar de mensen in Nederland kunnen vinden. Dat is een verhaal apart. Bij het postbedrijf Sandd in Apeldoorn wordt de post gesorteerd in een prachtige hal. 40% van de mensen die dat werk doen, komt uit Polen. De vraag is waarom die mensen uit Polen moeten komen, want in dat gebied zijn heel veel Nederlandse werklozen. Dit is een willekeurig voorbeeld. Ik kan wel honderden voorbeelden geven van bedrijven die niet alleen voor technische, maar ook voor productiefuncties mensen uit het buitenland moeten aantrekken.

Mensen uit het buitenland die naar Nederland willen komen, hebben twee mogelijkheden. Zij kunnen een tewerkstellingsvergunning krijgen als zij iets te bieden hebben wat in Nederland niet voorhanden is. Als werknemers iets te bieden hebben wat in Nederland wel voorhanden is, laten wij mensen van buiten de Europese Unie niet toe. Mensen uit de Europese Unie kunnen dan wel naar Nederland komen.

Dan zijn er mensen die als zogenaamde kennismigranten kunnen worden aangemerkt. Daarvoor is alleen een inkomensgrens gesteld. Dat is een relatief lage grens, zeker voor jonge mensen. Zonder tewerkstellingsvergunning mag je alleen op basis van het feit dat een werkgever daarvoor een bepaald salaris wil betalen, naar Nederland komen. Betrokkenen komen dan niet als werknemer maar als zelfstandige naar Nederland. Voor start-ups hebben wij daarvoor een aparte regeling opgezet. In het kader hiervan kan een visum worden verstrekt aan mensen die als zelfstandige naar Nederland willen komen. Die regeling is per 1 januari jongstleden ingegaan en het eerste visum is al uitgegeven.

Nog specifieker doelde de heer Van Veen op werknemers voor kleine bedrijven. Hij zegt dat de werving van kennismigranten voor grote bedrijven aardig goed loopt. Daar is een referentenregeling voor. Als zo'n groot bedrijf eenmaal is geaccepteerd als een bedrijf dat een en ander netjes regelt, kan het de volgende keer, als het weer een kennismigrant aanneemt, op een gemakkelijke manier worden gedaan. Voor een klein bedrijf dat slecht één of enkele keren per jaar iemand uit het buitenland nodig heeft, is het echter een vrij complexe regeling. Het is ook een dure regeling, want het kost zo'n € 5.000 voordat je voor de referentenregeling in aanmerking kunt komen. Ik zal bekijken hoe dit precies zit. Mijn collega van Veiligheid en Justitie, de heer Blok, gaat daarover. Ik zal met hem overleggen hoe dit nu functioneert, of het nodig is dat het zo veel kost en of voor kleinere bedrijven een aangepaste regeling kan worden gemaakt. Ik zal dit nader bekijken, maar ik zie het probleem dat de heer Van Veen schetst.

Hij heeft, net als andere woordvoerders, gesproken over de samenwerking met provincies op het gebied van het midden- en kleinbedrijf. De heer Verhoeven wijst erop dat bedrijven moeten voldoen aan zowel de provinciale regeling voor mkb'ers als aan de rijksregeling voor mkb'ers. Hij doelt dan op het MIT. Dit is een aparte regeling om mkb'ers bij het topsectorenbeleid te betrekken. Gesteund met de middelen die dankzij het amendement van de heer Van Veen fors beschikbaar zijn gesteld, stemmen wij de provinciale regelingen voor mkb'ers en de regelingen die wij hebben om mkb'ers nog meer bij het topsectorenbeleid te betrekken, op elkaar af. De provincies hebben daarvoor 20 miljoen per jaar beschikbaar en wij hebben daar 20 miljoen plus 15 miljoen – na het amendement dat ik al noemde – dus 35 miljoen voor beschikbaar. Met de provincies regelen wij nu dat wij voor dat bedrag van 55 miljoen gezamenlijk beleid zullen voeren. Wij zullen bevorderen dat de bedrijven die daarvoor in aanmerking willen komen, door zowel de provincie als het Rijk worden beoordeeld en op basis daarvan een toezegging kunnen krijgen. De samenwerking met de provincies op dit punt loopt heel goed en ik ben daarover erg tevreden.

De heer Van Veen sprak ook over het toekomstfonds. Vooruitlopend op hogere aardgasbaten – waarvan op dit moment nog geen sprake is, vrees ik – is al een bedrag van 200 miljoen beschikbaar gesteld. De Kamer heeft gesteld dat dit revolverend moet zijn. Wij bekijken hoe wij dit fonds optimaal kunnen gebruiken. Wij hebben voor een deel ervan een bestemming gevonden die revolverend is. Voor een ander deel is dat niet het geval, maar dit is wel zo belangrijk dat wij daarvoor op de begrotingen van de ministeries apart geld beschikbaar willen stellen. Wij nu druk bezig met de precieze uitwerking in voorwaarden. De uitwerking van die regeling zal voor de zomer worden afgerond. De regeling wordt dan gepubliceerd opdat iedereen weet waar hij aan toe is.

Ik zal straks nader ingaan op de TO2, de instellingen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek zoals TNO en DLO. Zo zijn er nog vier in Nederland.

Mevrouw Vos heeft een aantal punten naar voren gebracht over Philips Lighting. Ik ben daarop al uitgebreid ingegaan en dat geldt ook voor de investeringsregeling. Mijn antwoord op de vragen over de mensen die in Duitsland willen werken, was ook op mevrouw Vos gericht. Ik heb geantwoord op de vraag van de heer Van Veen over de buitenlandse zelfstandigen die naar Nederland willen komen. Daarmee ben ik ook ingegaan op het punt dat mevrouw Vos naar voren bracht. Zij heeft gevraagd of de voorlichting voor buitenlandse zelfstandigen die naar Nederland willen komen, op dit moment op orde is. Ik meen dat dit het geval is. Wij hebben de relevante websites ook in het Engels gesteld. Het aanstellen van een special envoy voor start-ups heeft een meerwaarde voor de bestaande regelingen. Er zijn al veel start-upinitiatieven in Nederland. Ik was laatst in Arnhem waar een groot leegstaand complex van Akzo aan de Rijn door een bedrijf is aangekocht. Het is in onderdelen opgesplitst die door bedrijven worden gehuurd. In het centrum ervan is een grote faciliteit voor industriële start-ups gecreëerd. Men kan daar terecht voor ondersteuning en de industriële faciliteiten zoals stoom, die op het terrein beschikbaar zijn, kunnen worden gebruikt. Zo zijn er in Nederland vele tientallen voorbeelden van interessante start-ups.

Nederland is een aantrekkelijk land voor mensen elders uit de wereld. Wij willen hen ook graag naar Nederland halen; dat zijn de zelfstandigen over wie mevrouw Vos sprak. Mevrouw Kroes, die als special envoy is aangesteld, is juist bezig om ervoor te zorgen dat alle mogelijkheden voor start-ups in Nederland goed met elkaar in verband worden gebracht en dat die elkaar ondersteunen. Zo kunnen ze als een aantrekkelijk geheel worden gepresenteerd aan potentiële start-ups in de wereld.

Daarvoor wordt een omgeving gecreëerd in Amsterdam waarbij ook de wethouder, mevrouw Ollongren, en de burgemeester zeer ondersteunend zijn. Zij hebben daarvoor faciliteiten beschikbaar gesteld. Amsterdam is nu eenmaal een wereldmerk. Wij verwachten dat als wij Amsterdam en Holland op de wereldmarkt voor start-ups zetten en zij vervolgens met ons in contact komen, wij kunnen laten zien wat er natuurlijk in Amsterdam is, maar ook in andere delen van het land voor specifiekere groepen start-ups. Ik noem bijvoorbeeld Wageningen voor de agrarische sector, Arnhem voor de industriële sector en Nijmegen voor de gezondheidssector. Zo zijn er allerlei mogelijkheden. Ik ben van mening dat Nederland inmiddels een heel goed aanbod heeft voor start-ups en zelfstandigen in het buitenland.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik krijg hiermee een heel lang antwoord op een korte vraag, maar het is goed om dit te horen. Ik krijg echter een heel kort antwoord op mijn lange vraag over de IPR. Ik heb hierover gesproken in reactie op de opmerkingen van mevrouw Schouten. Zij sprak over Philips, maar IPR heeft betrekking op de hele regio. Begrijp ik goed dat de Minister zegt dat deze regio niet vergelijkbaar is met Groningen? Ik bestrijd dat. Uit het overleg dat de Minister voert met de gemeenten die het banenplan Vierkant voor werk hebben gepresenteerd, blijkt dat het om 1.500 banen gaat en dat er ook nog andere zaken spelen. Verwijst de Minister nu weer naar EFRO en INTERREG? Die fondsen zijn toch niet bedoeld voor de vraag van de regio? Zal de Minister in gesprek met de regio helpen zoeken naar de mogelijkheden? Ik zie op de Subsidiewijzer dat er 70 subsidies zijn in het kader van het bedrijvenbeleid. Volgens mij zitten wij daarvoor nu hier, namelijk om ervoor te zorgen dat er bedrijvigheid is en dat bedrijven een duwtje in de rug krijgen. Wat is nu precies het antwoord van de Minister daarop? Hoe zal hij deze regio helpen om te bevorderen dat bedrijven die willen investeren, die willen terugkomen of wellicht willen reshoren, daarvoor de financiële middelen krijgen? Drenthe heeft niet zoals andere provincies Nuon-gelden of wat dan ook; Drenthe is niet zo rijk.

Minister Kamp: Dat is een vraag op een ander punt. Ik heb dat al besproken. In Groningen was de situatie anders. Aldel ging dicht, in de chemie waren er problemen en er was de aardbevingenproblematiek. Wij hebben gezegd: wij moeten tegen die achtergrond kijken naar de potentiële kracht van de chemie in Groningen, ervoor zorgen dat gaten in het chemische cluster in Groningen worden opgevuld en bedrijven die dreigen weg te vallen, helpen om nieuw perspectief te krijgen. Daarvoor is een apart bedrag beschikbaar gesteld, maar ik zal dit niet doen in andere delen van het land. Ik zal in Drenthe, Twente of andere gebieden niet hetzelfde doen. Ik heb daarmee geen precedent geschapen. Ik heb geen budget op de begroting voor een dergelijke regeling. De provincies zijn verantwoordelijk voor het regionale economische beleid en ik zal die verantwoordelijkheid vanavond niet overnemen.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Ik heb een andere vraag gesteld. De Minister heeft verwezen naar EFRO en INTERREG. Dat geld is moeilijk los te maken voor de specifieke vraag van Drenthe. Ik zie echter een commitment van de Minister om met deze regio in gesprek te gaan. Over Vierkant voor werk wordt al gesproken. Ik zie verder een lange lijst regelingen die volgens mij kunnen worden gebruikt voor de specifieke vraag van de bedrijvigheid. Gaan de gesprekken ook daarover? Gaan die ook over de vraag hoe je er wel voor kunt zorgen dat de vraag uit Drenthe aansluit op alle bestaande regelingen?

Minister Kamp: Ik heb er moeite mee om nu te zeggen dat we voor Drenthe niet veel aan EFRO en INTERREG hebben. Wij hebben heel veel aan die regelingen, want ze zijn juist bedoeld voor die grensgebieden. In het kader van EFRO is er in de periode 2014–2020 voor de drie noordelijke provincies een bedrag van 103 miljoen Europees geld beschikbaar en 18 miljoen rijks-cofinanciering. In het kader van INTERREG is er voor het hele Duits-Nederlandse grensgebied 222 miljoen en 22 miljoen rijks-cofinanciering beschikbaar. De regio moet inspelen op die regelingen door met voorstellen en initiatieven te komen die mede uit deze fondsen kunnen worden gefinancierd. Dit geldt dus alleen maar voor de grensregio's. Die bedragen zijn niet beschikbaar voor Flevoland of voor de Kop van Noord-Holland. In de grensgebieden moet men ook zo goed mogelijk gebruikmaken van die fondsen.

Daarnaast hebben wij regelingen voor het land als geheel. Ik verwijs naar het generieke bedrijvenbeleid en het specifieke topsectorenbedrijvenbeleid. Die regelingen willen wij ook graag in Drenthe toepassen. Voor de specifieke situatie van Emmen en van Philips Lighting hebben wij iemand in de taskforce die bekijkt welke kansen zich daar voordoen, en welke regelingen van EZ en in Europees verband kunnen worden ingezet om die te ondersteunen. Dat is mijn antwoord aan mevrouw Vos.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik wil hier toch maar even op doorgaan. In het INTERREG-programma 2014–2020 staan drie programma's: North-West Europe, Sea Region en Europe. Klopt het dat Drenthe niet in aanmerking komt voor North-West Europe? Voor Sea Region is het totale bedrag voor zeven of acht landen 167 miljoen. Vroeger was de slagingskans van een programma 50%. Zo'n programma is bovendien sterk ingekaderd; het moet expliciet gaan om demonstratieprojecten. Ik kan zo nog even doorgaan, maar onderkent de Minister dat de middelen al zijn ingeperkt en dat de bestedingsdoelen erg nauw zijn geformuleerd? De concrete vraag is wat Drenthe in totaal uit INTERREG kan krijgen voor de bedrijvigheid.

Minister Kamp: Ik begrijp dat mevrouw Schouten tijdens dit overleg een website heeft opgezocht waarvan zij nu iets voorleest. Zij komt tot de conclusie dat die regeling niet van toepassing is. Misschien moet ik het nog een keer zeggen. Er is een specifiek EFRO-programma voor het noorden van het land. Voor de provincies Friesland, Groningen en Drenthe is voor de periode 2014–2020 103 miljoen plus 18 miljoen euro beschikbaar. De provincies moeten de besteding van dat bedrag nader invullen. Het is de taak van de provincies om met plannen te komen die met die middelen kunnen worden ondersteund. Het INTERREG-programma is niet alleen voor de drie noordelijke provincies beschikbaar; het bedrag van 222 miljoen plus 22 miljoen is bedoeld voor de hele Duits-Nederlandse grensstreek. Drenthe valt daar ook onder. De besteding van dat geld moet ook door de provinciale besturen en de evenknie aan de Duitse kant gezamenlijk worden ingevuld met programma's. Het is de kunst om optimaal gebruik te maken van de nationale programma's en ook van deze programma's. Die zijn daarvoor gemaakt, maar je moet met plannen komen die zodanig zijn dat ze uit die fondsen kunnen worden gefinancierd.

Ik kan het niet slechter maken dan het is. De mogelijkheden zijn er en in dit specifieke geval sturen wij een van onze mensen daarnaartoe. Hij zit in de taskforce en hij bekijkt samen met anderen welke mogelijkheden zich voordoen. Bij iedere mogelijkheid die zich voordoet, zullen wij bekijken welke nationale en Europese regelingen kunnen worden gebruikt om ze te ondersteunen. Mijn vraag aan mevrouw Schouten zou zijn: wat wilt u nog meer? Maar ik word niet betaald om hier vragen te stellen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik dank de Minister voor deze vraag. Wat ik wil, is dat het voor Drenthe duidelijk wordt welke middelen uit dit programma kunnen worden ingezet. De Minister noemt allerlei getallen die voor de hele grensregio voor specifieke projecten beschikbaar zijn. Op welk bedrag kan Drenthe inzetten? Volgens mij moet de overheid daarin participeren. Wat is de bijdrage van de overheid om die middelen ook praktisch vrij te krijgen?

Minister Kamp: Dat geld is beschikbaar. Het is niet waar dat dit voor de hele grensstreek is bestemd. Ik heb gezegd dat in het kader van het EFRO-programma in de periode 2014–2020 103 miljoen plus 18 miljoen voor de drie noordelijke provincies beschikbaar is. Het andere bedrag is bedoeld voor de hele grensstreek inclusief Drenthe. Als er uit Drenthe geen goede plannen komen, dan gaat het geld naar Groningen, Friesland, Twente, Gelderland of Limburg. Als Drenthe fantastische plannen indient, zal er meer geld naar Drenthe worden gezogen. Het is dus ook afhankelijk van de vraag wat er uit de gebieden komt. Wij hebben de regionale economie overgelaten aan de provincies. Het Rijk is daarin partner van de provincies. De provincies zijn in de regel zeer actief en succesvol en het Rijk is een actieve partner die graag meewerkt. Als zich specifieke problemen voordoen, dan duiken wij daarin. Dat kan een probleem van een provincie, gemeente of een bedrijf zijn. Ik ben altijd bereid om te bekijken hoe wij als goede partner kunnen meespelen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse en Europese mogelijkheden optimaal voor die provincie, die gemeente of dat bedrijf kunnen worden aangewend.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wil ervoor waken dat we een tegenstelling creëren die er misschien niet is. Er is dus best een flinke som geld beschikbaar, mits daarvoor goede voorstellen worden ingediend. De Minister zegt dat dit programma een looptijd heeft van 2014 tot 2020. Dit betekent dat wij daar pas ruim een jaar mee bezig zijn. Welke indruk heeft de Minister van de voorstellen van de regio's en van de kwaliteit ervan? Heeft hij de indruk dat er dingen blijven liggen? Wordt deze mogelijkheid wel ten volle benut door de provincies in combinatie met de regionale ondernemers?

Minister Kamp: Ik heb er moeite mee om mij kritisch of negatief uit te drukken over Drenthe. De taskforce voor Philips Lighting is op initiatief van een zeer actieve commissaris ingesteld. De provincie trekt hier heel hard aan. Ik heb al gezegd dat Emmen een zeer industrievriendelijke gemeente is die voorbeeldig werk levert. Men doet in Drenthe zijn uiterste best. Er zijn dingen die Drenthe zelf kan doen, er zijn ook dingen die de provincie goed in het gezamenlijke verband met de twee andere provincies kan doen. Ik heb tijdens dit overleg al gezegd dat ik het een goede gedachte vind om met de drie noordelijke provincies te bekijken welke mogelijkheden er zijn en op welke wijze zij daarvan gebruikmaken. De heer Van Veen heeft gevraagd of er optimale samenwerking is met de NFIA. Ik wil dit graag met hen bespreken en ik zal de resultaten van dit gesprek aan de Kamer melden.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wil de Minister niet verleiden tot nare uitspraken over welke provincie dan ook. Ik zou het wel prettig vinden als de Kamer wat inzicht krijgt in hoe dit loopt. De Minister zegt dat zijn ministerie wil meedenken over de vraag welke mogelijkheden er nog meer zijn. Daaruit leid ik af dat het nog wel beter kan. Die provincies kunnen nog beter gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn, zo begrijp ik nu.

Minister Kamp: Je moet een provincie beoordelen op de situatie die zich daar voordoet. Ik kan wel een vergelijking maken met Eindhoven of Zwolle of Utrecht, maar de situatie is overal anders. Iedere provincie probeert op basis van de plaatselijke situatie het werk zo goed mogelijk te doen. Soms kunnen zij dat alleen en soms moeten zij dat samen met andere provincies doen. Ik ben van mening dat het Rijk goed moet bekijken waar zij rechtstreeks met één provincie zaken kan doen en waar dat heel goed loopt, maar een andere keer moet daarvoor misschien een groter verband worden gezocht. Ik zou dit net als mevrouw Gesthuizen voor Drenthe positief willen benaderen. Ik ben blij met de activiteiten die daar worden ondernomen. Ik zal bekijken hoe wij rechtstreeks met Drenthe of samen met andere provincies de zaken misschien nog beter op elkaar kunnen afstemmen.

De heer Verhoeven (D66): De Minister kan toch, ondanks zijn constructieve, opbouwende en beleefde houding ten opzichte van alle provincies, binnen de mogelijkheden van wat past op zijn ministerie, wat helpen om die regeling optimaal te gebruiken? Dat is toch wel een idee?

Minister Kamp: Wij zijn niet de eerstverantwoordelijke voor het regionale economische beleid, maar zorgen juist voor de vormgeving van het economische beleid van Nederland als geheel. Ook is het onze taak om ervoor te zorgen dat de vestigingsvoorwaarden van Nederland als geheel goed zijn en dat wij bedrijven uit het buitenland voor Nederland als geheel aantrekken. De taak van de provincies is het om de regionale economische mogelijkheden te benutten. Ik denk dat de keuze die destijds door de Kamer en het kabinet is gemaakt een goede keuze is en dat het succesvol uitpakt. Toch gaat het in bepaalde delen van het land zeker niet zoals wij dat zouden willen. Daarvoor moet dus extra aandacht komen, ook van het Rijk als actievere partner. Wij willen graag voor alle provincies een actieve partner zijn. Als provincies extra aandacht van het Rijk kunnen gebruiken, ben ik ook bereid om die extra aandacht te geven. Wel wil ik graag bekijken wat daarvoor de optimale schaal is.

De heer Verhoeven (D66): Ik ben het helemaal eens met wat de Minister zegt over de scheiding van de verschillende verantwoordelijkheden. We moeten in elk geval niet ineens alles overnemen vanuit het Rijk en overal hulp opzetten die we helemaal niet waar kunnen maken. Op verschillende schaalniveaus zijn er echter positieve intenties; iedereen doet zijn best. Ik zie het zo voor me dat de Minister of een paar ambtenaren in een busje stappen en gaan bekijken wat ze voor een bepaalde regio kunnen gaan doen en dat ze de provincies helpen om de regelingen waar mogelijk te benutten. Dat is toch ongeveer wat de Minister nu ook zegt, met inachtneming van de keuze die we hebben gemaakt en het feit dat we geen dingen moeten beloven die we niet kunnen waarmaken. Klopt mijn gevoel dat dat binnen het bereik van de mogelijkheden ligt?

Minister Kamp: Zeker. Dat doen we. We werken nauw samen met die noordelijke ontwikkelingsmaatschappij (NOM), die in de drie provincies actief is en waarvan wij grotendeels ook de aandelen hebben. Wij doen ook zeer ons best en zijn intensief betrokken bij wat er gebeurt. In Friesland gaat het bijvoorbeeld om investeringen in de agrarische sector; daar wordt momenteel flink geïnvesteerd in de zuivelsector. In Groningen wordt fors geïnvesteerd door Google; de NFIA en de provincie Groningen waren daar ook intensief bij betrokken. Nu gaat het om Drenthe. Wij zijn voortdurend bezig om zowel de algemene afspraken met de provincies optimaal te laten zijn, alsook te bekijken waar zich knelpunten voordoen. Of het nou Aldel, Philips Lighting of de chemie in Groningen betreft, waar zich knelpunten voordoen zijn wij bereid om ons er extra voor in te zetten. Om die reden is er sprake van voortdurende wisselwerking tussen het Ministerie van Economische Zaken en het gebied. Voor dat gebied is een regioambassadeur aangewezen, die in brede zin als contactpersoon functioneert. In het geval van Philips Lighting hebben we iemand apart in die taskforce gezet, zodat we daar specifieke ondersteuning kunnen bieden. Ik ben zeer bereid om dat ook te blijven doen.

De voorzitter: Redt u de rest van uw betoog in een halfuur?

Minister Kamp: Ja, voorzitter.

Mevrouw Vos vroeg zich in verband met het smart industry-beleid af wat die fieldlabs in feite inhouden. Ik zal proberen dat toe te lichten. De maakindustrie in Nederland, die lange tijd niet veel in de publiciteit is geweest en die door de rijksoverheid en de provinciale overheden lang niet als probleem is gezien, heeft zich toch heel goed overeind gehouden. 14% van het bruto binnenlands product was afkomstig van de maakindustrie. Inmiddels gaat het om 13%. De maakindustrie is van een hoog niveau, kan goed mee op de wereldmarkt en exporteert ook heel veel. Alleen, die maakindustrie moet nu de stap naar de volgende fase zetten. De volgende fase is dat de maakindustrie en het internet of things aan elkaar gekoppeld worden en dat de ICT-toepassingen optimaal benut worden. Dat betekent dat er bedrijven zijn waar de vaste relaties via internet hun bestellingen, opdrachten en wensen bij hun leverancier inbrengen. Vervolgens wordt dat helemaal geautomatiseerd uitgevoerd en wordt het product naar de klant vervoerd; dat was het dan. Een paar bedrijven werken al op die manier.

Voor bedrijven is het noodzakelijk om die overgang te maken naar de volgende fase van de industrie, door middel van de toepassing van robots, de optimale benutting van het internet of things en optimale ICT-toepassingen. Echter, voor een mkb-bedrijf dat ziet wat er allemaal gebeurt in zijn industriële omgeving en dat ideeën heeft voor die overgang, is het vaak te gecompliceerd om dat helemaal zelf te ontwikkelen. Het heeft daar niet de faciliteiten en de mensen voor; vaak is dat soort bedrijven te kleinschalig. Met die fieldlabs maken we een soort proeftuin, creëren we een omgeving waar een bedrijf naartoe kan gaan om met andere bedrijven samen te werken. Daar zijn faciliteiten beschikbaar die gezamenlijk kunnen worden gebruikt. Een bedrijf kan daar iets ontwikkelen wat het anders niet zou kunnen ontwikkelen. Met het ontwikkelde product kan het zijn voordeel doen in die volgende fase. Wij zijn dus van plan om, verspreid over het hele land, een tiental fieldlabs op te zetten. Daar hebben we ook geld voor uitgetrokken. Het is de bedoeling om die fieldlabs ondersteunend te laten zijn bij het maken van de stap naar de volgende fase en om daar met name de mkb-bedrijven in de maakindustrie bij te betrekken. Een fieldlab is dus een proeftuin, een faciliteit, een gebouw met technische mogelijkheden en mensen met kennis, waar een mkb-bedrijf met ideeën op het gebied van de smart industry naartoe kan gaan om een en ander verder uit te werken.

Ook mevrouw Schouten is op Philips Lighting ingegaan. Zij heeft mij gevraagd om daar mijn mening over te geven. Dat heb ik gedaan. Op de praktische barrières ben ik uitgebreid ingegaan, met name op de overschrijding van de grenzen en wat daaraan nog verbeterd kan worden. Ook mevrouw Mulder heeft hierover gesproken en derhalve is dit antwoord ook aan haar gericht.

Mevrouw Mulder vroeg ook naar de mogelijkheden om met smart industry ruimtevaart te creëren. Ik hoef de ruimtevaartindustrie in Nederland niet op het spoor van de smart industry te zetten. Dat is een zeer geavanceerde industrie, die daarin vooroploopt. We hebben in Nederland een grote Europese faciliteit. De vraag is of je dat vooroplopen van de ruimtevaartindustrie kunt laten uitwaaieren naar andere bedrijven, naar de sector als geheel. Dat is juist de samenwerking die wij in de topsectoren aan het opzetten zijn.

De heer Verhoeven vroeg zich af of een door hem genoemd voorvalletje niet het failliet van de topsectoren aantoont. Ik neem aan dat hij dat niet zo bedoeld heeft. Topsectoren kunnen niet failliet gaan. Topsectoren behelzen de samenwerking tussen overheden, provincies, Rijk, kennisinstellingen – TO2-instituten en dergelijke – en bedrijven. In dat verband maak je gezamenlijk programma's en ga je elkaars activiteiten versterken. Op die manier ga je via samenwerking betere resultaten bereiken. Er is absoluut geen alternatief voor samenwerking tussen die verschillende partijen om resultaten mee te bereiken. Wij noemen dat topsectorenbeleid, maar het gaat om constructieve samenwerking. Die kan wel verbeterd worden en er kunnen nog nieuwe dingen komen, maar het idee van samenwerking in topsectoren blijft onder alle omstandigheden overeind. Ook het laten uitwaaieren van de kennis uit de ruimtevaartsector naar een groter aantal bedrijven in de hightechsector is een van de onderdelen waarmee we het topsectorenbeleid invulling hebben gegeven.

Mevrouw Mulder sprak over de betaling door grote bedrijven aan kleinere bedrijven. Zij zegt dat de betalingstermijn oploopt. Die zou eigenlijk nooit langer mogen zijn dan 60 dagen. Dat is een materie waar we al eerder over gesproken hebben. In algemene zin is de situatie dusdanig dat er door bedrijven geconcurreerd wordt. Dat betekent dat bedrijven proberen om klanten te werven door middel van kwaliteit, service of kredietverlening. Het is heel moeilijk om tegen een bedrijf te zeggen: dit mag je wel doen en dat mag je niet doen. Echter, de situatie rondom de betaling door bedrijven aan elkaar en met name door grote bedrijven aan kleine bedrijven is niet ideaal. Om te beginnen moet de overheid daar zelf het goede voorbeeld in geven. Ook moet een aantal dingen gedaan worden om de beweging die nu de verkeerde kant op gaat, de andere kant op te krijgen. We hebben met de Kamer al uitgebreid gesproken over zaken die we in dat verband aan het doen zijn. Op dit moment heb ik daar geen nadere aanvulling op.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Tijdens het algemeen overleg op 5 februari over kredietverlening hebben we hierover gesproken. Toen heb ik ook aangekondigd dat ik met een initiatiefnota hierover zou komen. Misschien dat de Minister in de aanloop naar de behandeling in de Tweede Kamer toch nog eens specifiek via een brief op de nota zou kunnen ingaan. Dan kunnen wij er in de Tweede Kamer met elkaar over spreken of dit een weg is die we zouden willen bewandelen. Mkb'ers betalen eigenlijk het grootbedrijf via het leverancierskrediet; dat geven zij middels die lange termijnen. Wij merken dat met name kleine mkb'ers bij de rechter niet altijd zonder meer gelijk krijgen. Deze nota kan dat wijzigen. Dan betalen ze na 60 dagen gewoon de wettelijke rente. Dat lijkt ons een heel fatsoenlijk gebaar richting die kleine bedrijven. Deze nota pleit er juist voor dat die kleine bedrijven ook gezamenlijk actie kunnen ondernemen. Op het moment dat zij een brief krijgen ...

De voorzitter: Mevrouw Mulder, ik onderbreek u even. In de aanstaande procedurevergadering wordt gesproken over het behandeltraject van deze nota enzovoort. Als u een concrete vraag hebt voor de Minister, dan hoor ik die graag. Dan kan de Minister daarop reageren. Zou u tot een concrete vraag willen komen?

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Ik ben ook zo enthousiast over die nota en we willen het probleem zo graag oplossen. Excuses voor de uitweiding op dit punt. We krijgen van de Minister graag nog een schriftelijke reactie op de nota.

De voorzitter: Dat was een heel concrete vraag.

Minister Kamp: Ik ben niet bereid om het beleid vorm te geven conform de initiatiefnota die mevrouw Mulder namens het CDA heeft opgesteld. Wel ben ik zeer bereid om dat wat we met de Kamer hebben afgesproken op dit punt, uit te voeren en om bij de uitwerking hiervan de nadere gedachten van het CDA te betrekken. Ik zal dat dus doen. De afspraken die we gemaakt hebben, zullen we nakomen, en bij de uitwerking daarvan betrekken we ook wat door mevrouw Mulder naar voren is gebracht. Dat accepteren we met dank.

Mevrouw Gesthuizen sprak over stukken die te laat komen. Dat is voor ons altijd een moeilijk punt. Als de Kamer op een gegeven moment gaat praten over een onderwerp, komen er allerlei dingen los. Dan komen de mensen met initiatieven. Dan stelt de Kamer vaak ook aanvullende vragen. Ter voorbereiding van zo'n algemeen overleg wordt het even spannend en moeten wij de informatie geven waarover wij beschikken en antwoord geven op vragen die gesteld worden. Natuurlijk heb ik er alle begrip voor als de Kamer iets wat te laat komt, voor de volgende keer gaat agenderen. Als de Kamer mij dan weer uitnodigt, ben ik graag beschikbaar om opnieuw of verder te spreken over die punten. Ik begrijp heel goed dat ik niet op het laatste moment met aanvullingen kan komen op stukken die tijdig geagendeerd zijn, tenzij daar goede redenen voor zijn. Ik accepteer ook dat de Kamer op een gegeven moment kan besluiten om onderwerpen pas later te gaan behandelen. Ik laat het besluit over de orde graag aan de Kamer.

Mevrouw Gesthuizen en de heer Verhoeven spraken over intellectueel eigendom. Octrooien zouden op de plank blijven liggen bij TNO en bij de andere instellingen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek. Dat is niet het geval. Die instituten hebben er geen enkele behoefte aan om octrooien op de plank te laten liggen. Octrooien kosten ook geld, steeds meer naarmate je ze langer op de plank laat liggen. Bovendien maken die instituten die onderzoeken en vragen zij die octrooien juist aan om vervolgens iets extra's aan te bieden aan de markt, aan het bedrijfsleven. Het is de bedoeling dat het bedrijfsleven dat overneemt. Wij willen dus volstrekt transparant zijn over wat er allemaal beschikbaar is. Ik wil ook met instituten afspreken dat zij in regelmatige publicaties overzichten geven van al die octrooien, zodat iedereen daarop kan inspelen. Die instituten zijn daar zelf ook heel actief in.

De heer Verhoeven zei dat het weleens gebeurt dat zo'n octrooi op een sneaky wijze naar iemand verdwijnt en dat anderen daar niet voor in aanmerking kunnen komen. Dat zou zeer slecht zijn. Ik ben erg gevoelig voor dat soort signalen. Als met publiek geld dingen worden ontwikkeld in het belang van het bedrijfsleven en als een ondernemer of een onderneming zo'n octrooi overneemt, moet die onderneming daar de reële kostprijs voor betalen en moet dat allemaal open en transparant zijn. Het bedrijf dat daar belangstelling voor heeft en daar ook de reële prijs voor wil betalen, kan het krijgen. Het kan echter niet zo zijn dat een octrooi op sneaky wijze naar iemand verdwijnt. Als de heer Verhoeven daar concrete signalen over heeft gekregen, houd ik mij zeer aanbevolen om dat uit te zoeken. Transparantie en eerlijkheid vind ik hierbij van het allergrootste belang. Het gaat om instituten die voor een groot deel met overheidsgeld worden gefinancierd. De resultaten van hun werk moeten ook voor iedereen gelijkelijk toegankelijk zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Aan de ene kant vind ik het geruststellend als de Minister zegt: er liggen geen octrooien op de plank, want dat zou hartstikke zonde zijn. Dat realiseren al die instituten zich ook wel. Tegelijkertijd zegt hij dat hij bereid is om het gesprek aan te gaan met die instituten en om ervoor te zorgen dat zij een overzicht gaan geven van wat zij allemaal hebben en van wat daar allemaal precies mee gebeurt. Die twee zaken kan ik niet helemaal met elkaar rijmen. Misschien kan de Minister dat nader toelichten.

Minister Kamp: Wat ik heb beschreven, is de manier waarop het nu gebeurt. Die instituten willen heel graag dat beschermd wordt wat zij aan onderzoek hebben gedaan en wat zij aan resultaten hebben bereikt om een octrooi te verkrijgen. Ze willen heel graag dat dat vervolgens in het bedrijfsleven wordt gebruikt. Daar zijn ze echt op uit. Zo zijn die instituten. Die kijken in hun relatiekring wie dat zou kunnen doen. Er worden vaak ondernemers voor aangezocht, en als zij zich melden met vragen, wordt daar positief op gereageerd. In aanvulling daarop denk ik dat het altijd beter kan. We zoeken altijd naar mogelijkheden om het beter te doen. Dit kan door in een jaarverslag inzicht te geven in wat je aan octrooien bezit, wat je al aan licenties hebt uitgegeven en wat je nog meer zou kunnen doen. In Duitsland wordt dat ook heel goed gedaan. Dat is een voorbeeld waarvan wij zouden kunnen leren. Ik ga er met de instituten over spreken om te bezien wat ze aanvullend op wat ze al doen, nog beter zouden kunnen doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik word altijd heel gelukkig van dingen die nog beter kunnen en in de toekomst ongetwijfeld ook echt beter zullen gaan. Dat is fijn. De Minister heeft dat dan misschien nog niet of nog nooit gehoord, maar in mijn richting is wel het signaal afgegeven dat ik al probeerde te verwerken in mijn vraagstelling in eerste termijn en net ook even in mijn interruptie. Bij mij zijn wel signalen binnengekomen van ondernemers die er last van hebben dat dit soort instituten op de kennis blijven zitten, zodat zij daar vervolgens zelf niet mee aan de slag kunnen gaan. Ik ben zeker bereid om dat na te gaan. Die signalen zal ik dan ook doorgeven aan de Minister, die zegt dat ze welkom zijn. In ieder geval is het prettig dat de Minister er sowieso werk van gaat maken en gaat kijken hoe het beter kan.

Minister Kamp: Zoals altijd zal ik ook nu ieder signaal van mevrouw Gesthuizen oppakken. Ik zeg nu drie dingen. Het eerste is dat ze de goede houding hebben. Het is hun corebusiness om dit goed te doen en ze willen dit ook graag goed doen. Ik ben er dus van overtuigd dat ze de goede houding hebben. Het tweede is dat ik met ze zal overleggen hoe ze via een jaarverslag en andere geregelde publicaties individueel nog beter inzicht kunnen geven. Het derde is dat er een Octrooicentrum Nederland is opgericht, met een licentiedatabank waar verschillende TO2-instituten in participeren, juist met de bedoeling om te voorkomen dat er kennis op de plank blijft liggen, maar ook om op die manier te proberen ondernemingen te bereiken om van die kennis gebruik te maken. Ik heb dus geen enkele terughoudendheid op dit punt. Ik vind het heel jammer als de bruikbare octrooien blijven liggen. Ik wil heel graag dat die door het bedrijfsleven gebruikt worden. De mogelijkheden die er zijn om dat te bereiken, zal ik optimaal laten benutten. Als ik ergens een signaal krijg dat er iets verkeerd gaat, zal ik daarop graag acteren.

Mevrouw Gesthuizen sprak over de fieldlabs. Daarop ben ik ingegaan.

De heer Verhoeven zei dat Nederland achterloopt bij de digitale ontwikkeling. Ik denk dat er juist bij de digitale ontwikkeling in Nederland heel veel goed gaat, ook wat betreft onze ICT-infrastructuur. Voor 98% van de consumenten in Nederland is een of andere vorm van breedbandinternet beschikbaar. Bijna alle verbindingen met de Verenigde Staten lopen via Nederland; we hebben hier het grootste internetknooppunt. Wij hebben ook een van de hoogste internetsnelheden ter wereld. Alleen in Zuid-Korea ligt de snelheid hoger. Ik denk dus dat wij de infrastructuur goed voor elkaar hebben, maar dat wij een chronisch tekort aan ICT-technici hebben. De heer Verhoeven heeft daar terecht op gewezen. Ik heb zelf al een aantal keren benadrukt dat het, zoals de heer Verhoeven nu zegt, heel verstandig zou zijn om op de basisscholen aan programmeren te doen. Het is heel goed als de kinderen spelenderwijs daarmee in aanraking zouden komen. Er zijn scholen die dat al doen. Kinderen hebben er erg veel lol in. In Amerika gebeurt het, in het Verenigd Koninkrijk gebeurt het. Ik ben er, met de heer Verhoeven, van overtuigd dat je dat tekort aan ICT-technici niet oplost als je er niet voor zorgt dat kinderen er op de basisschool al basisbelangstelling voor krijgen. Die beide dingen moeten we doen om ervoor te zorgen dat we de treurige achterstand op het gebied van ICT-technici, waardoor veel economische groeipotentie onbenut blijft, kunnen wegwerken.

Ook sprak de heer Verhoeven over concurrentie van instituten voor toegepast onderzoek met bedrijven die hetzelfde doen. Ik denk dat dat heel goed naast elkaar kan. Ze moeten er ook naast elkaar zijn. Die instituten voor toegepast onderzoek moeten met name het werk doen dat die bedrijven niet kunnen doen, omdat die bedrijven kleiner van omvang zijn. Die bedrijven beschikken ook over minder grote faciliteiten. Zij willen dingen doen die zij in rekening kunnen brengen, terwijl de instituten voor toegepast onderzoek dankzij het geld dat wij hun geven ook precompetitief onderzoek kunnen doen. Er is dus een heel goede match tussen wat het bedrijfsleven kan doen en wat onze gefinancierde instituten voor toegepast wetenschappelijk onderzoek kunnen doen. Wereldwijd is er ook geen enkel succesvol economisch en industrieel exportland te bedenken dat niet over zulke instituten beschikt. Als je naar landen als Duitsland, Japan, Korea, China of Nederland kijkt – ook wij horen namelijk in dat rijtje van succesvolle exportlanden thuis – dan zie je dat er geen land is dat niet zulke instituten heeft. In Duitsland hebben ze het allemaal ondergebracht onder de koepel van het Fraunhofer Institute. Daar is ook veel voor te zeggen. Ik ben heel blij met die instituten. Ik denk dat we het heel goed doen met het geld dat we daarin steken. Ook doen we het prima als het erom gaat de instituten en de markt uit elkaar te houden en oneerlijke concurrentie te voorkomen. Wij hebben gezorgd voor spelregels waar de instituten zich aan te houden hebben. Wij hebben ook gezorgd voor een commissie die dat per instituut controleert en begeleidt. Als er vraagstukken zijn, dan worden daar beslissingen over genomen. Ook dat is een transparant proces. Er wordt gepubliceerd wat er allemaal wel en niet gebeurt. Als er knelpunten zijn, wordt daar ook over gesproken en dan merk je dat een instituut weleens denkt: «dit kan ik doen» en dat een bedrijf denkt: «het is niet goed dat jij dat doet, want dat kunnen wij doen als er geen bijzondere reden is om dat met subsidie te doen». In de praktijk zie je dan ook dat bedrijven in die gevallen waarin ze gelijk moeten krijgen, gelijk krijgen. Ik denk dat we de zaak goed voor elkaar hebben met het samenspel van die instituten, de transparantie van die instituten, het beperken tot precompetitief en vernieuwend onderzoek waarvoor ze subsidiegeld mogen gebruiken, de gedragsregels en de beoordelingscommissie met een klachtenregeling en een registratie van alle klachten. Gesteld is dat door de instituten ook contractonderzoek wordt gedaan. Dat is onderzoek waarvan de resultaten niet publiek worden gemaakt maar die alleen naar een bepaald bedrijf gaan. Dat onderzoek mag uitsluitend worden gedaan zonder enige gebruikmaking van subsidie die de overheid geeft. Dat betekent dat er aparte boekhoudingen moeten worden gevoerd. De integrale kostprijs moet worden berekend. Er mag dus geen oneerlijke concurrentie zijn met de bedrijven die hetzelfde kunnen doen. Ik ben ervan overtuigd dat we dat op een uitstekende manier hebben geregeld.

De heer Verhoeven (D66): De Minister is heel blij met die TO2-instituten. Ik ben daar ook heel blij mee, maar er valt best wat op aan te merken. De Minister zegt dat hij er graag van op de hoogte wordt gesteld als ze op hun kennis over octrooien blijven zitten. Dat vind ik goed om te horen. Ik krijg van verschillende organisaties te horen dat het wetenschappelijke niveau op topinstituten in andere landen beter is dan in Nederland. Ik wil hem dat meegeven als hij die vergelijking maakt. Dat hoor ik namelijk vaak. Een ander punt is de scheiding van taken en activiteiten ten opzichte van private onderzoeksbedrijven. Dat punt van kritiek komt herhaaldelijk terug. De Minister zegt dat contractonderzoek alleen mag met een gescheiden boekhouding. Dat zeiden de woningcorporaties ook altijd. Die zeiden ook altijd: wij zitten niet in het vaarwater van private partijen bij bepaalde activiteiten. Later bleek dat het wel zo was. Ik vraag de Minister dus om kritisch te blijven kijken naar de risico's die nu eenmaal kleven aan het actief op de markt laten zijn van gesubsidieerde organisaties.

Minister Kamp: Ik ben zeer bereid om kritisch te kijken naar die instituten. Ik ben ook erg blij met wat zij presteren. In het buitenland kom ik altijd mensen tegen van ECN, TNO en de andere instituten. Ik merk gewoon dat zij een belangrijke rol vervullen in de samenwerking met Nederlandse bedrijven om buitenlandse markten te veroveren. Ik ben erg onder de indruk van de kwaliteit van die instituten. Ik denk echter dat er dingen beter kunnen op het punt van de afstemming. Ik ben daar ook al een jaar met hen over in gesprek. Ik heb aangegeven welke richting dat volgens mij op zou moeten. Daarop zijn reacties gekomen en daarover zijn we constructief in overleg met hen.

De heer Verhoeven heeft gelijk dat de concurrentie met het bedrijfsleven een spanningsveld is. Wat je dan moet doen, is wat wij gedaan hebben. Eerst moeten de instituten de goede instelling hebben om op een goede manier hun werk te kunnen doen en te weten wat ze wel en niet mogen. Vernieuwing: ja. Precompetitief onderzoek: ja. Daarvoor mag je overheidsgeld gebruiken, maar dan moeten alle resultaten daarvan openbaar zijn. Iedereen moet daarvan gebruik kunnen maken. Als je voor een bedrijf iets specifieks wilt doen, dan mag dat ook, maar onder de voorwaarden die ik net heb genoemd. Er moet sprake zijn van integrale kostprijsberekening en het moet aangetoond kunnen worden met een gescheiden boekhouding. Als bedrijven zich er toch over beklagen dat zij oneerlijk beconcurreerd worden door zo'n instituut, moet er een klachtenregeling zijn, moet dat gepubliceerd worden en moet er een commissie zijn die die klachten gaat beoordelen. In de praktijk merken we ook dat dat werkt. Pas geleden kregen we een klacht van een bedrijf dat vond dat iets niet mocht omdat het dat ook zelf kon doen. Die klacht is onderzocht en dat bedrijf heeft gelijk gekregen. Daar wordt dan ook een eind aan gemaakt. De kritische houding van de heer Verhoeven op dit punt bevalt me dus wel. Dat is ook mijn houding. Het is wel een positief-kritische houding, want ik wil graag dat Nederland optimaal gebruikmaakt van de kennis van onze onderzoeksinstellingen voor toegepaste wetenschap. Dat doel probeer ik op deze manier te realiseren.

De heer Verhoeven (D66): Dan zal ik het mezelf ook aantrekken. Als ik signalen krijg dat het niet voldoende loopt op de punten die ik naar voren heb gebracht, zal ik die doorgeven. De Minister zegt dat het wel goed loopt en dat daar regelingen voor zijn. Ik ben blij dat de Minister kritisch is. Als ik concrete signalen heb, zal ik ze verzamelen. Ik heb namelijk het gevoel dat er nog wel verbetering mogelijk is. Voordat ik iets van de Minister vraag, zal ik eerst concrete casussen verzamelen. Ik heb het gevoel dat het heel goed is om hier voortdurend scherp op te blijven. Een gesubsidieerde organisatie zal immers per definitie de markt verstoren. Je moet er dus alles aan doen om dat te voorkomen. Als het niet lukt, moet je ook eerlijk zeggen dat je er niet in geslaagd bent.

Minister Kamp: Ik benader het graag wat positiever dan de heer Verhoeven. Ik ben erg blij dat we instellingen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek hebben. Ik zou ze absoluut niet willen missen. Het precompetitieve, vernieuwende werk dat ze doen, vind ik van groot belang. Mijn eerste liefde gaat uit naar bedrijven die het zonder subsidie doen. Natuurlijk mogen die niet op een oneerlijke manier beconcurreerd worden. Ik heb de overtuiging dat we het zo geregeld hebben dat dat niet het geval is, maar er blijft voortdurend een spanningsveld. Alle signalen dat er dingen misgaan, moeten serieus worden genomen, zeker de signalen die ik mogelijk van de heer Verhoeven zal krijgen.

Mijn laatste punt zijn de octrooiorganisaties. Er is nu eindelijk overeenstemming bereikt over een Europese octrooiorganisatie. Die heeft drie hoofdkantoren, in Londen, München en Parijs. De heer Verhoeven weet waarschijnlijk ook dat de op een na grootste octrooiorganisatie in de EU zich in Rijswijk bevindt. Daar werken 2.500 man. Een overgroot deel van de «buit» op octrooigebied hebben wij in huis. Gelukkig hebben ze ook geïnvesteerd in compleet nieuwe huisvesting en voelen ze zich heel goed in Rijswijk. Die grote, belangrijke faciliteit moeten wij proberen vast te houden en wij moeten daar ook van blijven profiteren. Als er mogelijkheden zijn om nog wat extra's naar Nederland te trekken, zoals gesuggereerd door de heer Verhoeven, dan zal ik daar attent op zijn en zal ik bekijken of die mogelijkheden aanvullend benut kunnen worden.

Ik had vanmiddag een gesprek met de leden van de ondernemingsraad van Philips Lighting. Ik heb ze gewaarschuwd hoe het vanavond zou lopen: ongeveer vijf, zes woordvoerders die heel veel vragen stellen. Ik doe mijn best om die vragen allemaal zo goed mogelijk te beantwoorden. Ik zei ook dat het tot half tien zou duren, dus ze waren erop voorbereid.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor de uitgebreide beantwoording. De heer Van Veen heeft nog een interruptiemogelijkheid, en ik zie dat hij daar gebruik van gaat maken.

De heer Van Veen (VVD): Ik zal het heel kort houden. Ik heb het gevoel dat ik geen antwoord heb gekregen op mijn vraag over de TO2-instellingen. Ik denk dat het goed is om tijdig te weten aan welke criteria men moet voldoen om straks aan het revolverend fonds te kunnen deelnemen. Er is duidelijkheid gewenst aan de voorkant. Kan de Minister in de aanloop naar de begroting van 2016 voor de Kamer in kaart brengen op welke kapitaalgoederen niet gereserveerd kan worden door de TO2-instellingen?

Minister Kamp: Op welke kapitaalgoederen niet gereserveerd kan worden door de ...?

De heer Van Veen (VVD): Het kan nog korter. Er moeten bepaalde investeringen gedaan worden door TO2-instellingen. Denk daarbij aan het Duits-Nederlandse initiatief om een windtunnel te bouwen. Dat zijn grote investeringen geweest in het verleden. Daar wordt niet op afgeschreven. Dat betekent dat we dit soort voorzieningen in de toekomst niet opnieuw kunnen realiseren, omdat daarvoor niet gereserveerd kan worden. Kan de Minister dat inzichtelijk maken, zodat we in aanloop naar de begroting van 2016 kunnen bezien of daar niet vanuit de rijksoverheid voor moet worden gereserveerd?

Minister Kamp: De heer Van Veen schetst een reëel probleem. In de tijd dat we een deel van de aardgasbaten apart hebben gezet en hebben uitgegeven aan stimulering van de economie is, naar ik meen, ongeveer 15 miljard gereserveerd in het Fonds Economische Structuurversterking (FES). Daar hebben we onder andere grootschalige faciliteiten voor de onderzoeksinstellingen voor toegepaste wetenschap mee gefinancierd. Het FES is nu verdwenen; de bron om dat te financieren is verdwenen. Die faciliteiten verliezen op een gegeven moment hun technische en economische waarde. Op dat moment moet je bekijken of je de ambitie die je destijds in Nederland had, wilt vasthouden, en op welke manier je dat dan zou kunnen realiseren. De heer Van Veen weet net zo goed als ik dat daar geen geld voor is, maar dat kan niet het definitieve antwoord zijn. Hoe staat het nu met de bruikbaarheid van die faciliteiten en wat is er nog aan inspanningen nodig om wat we in stand willen houden, daadwerkelijk in stand te kunnen houden? Ik zal dat voor de Kamer in beeld brengen, in ieder geval voor de behandeling van de begroting van Economische Zaken, zodat de Kamer deze problematiek onder ogen kan zien en daar ook een opvatting over kan hebben. Dat is een belangrijk punt van de heer Van Veen.

De andere vraag heb ik wel degelijk proberen te beantwoorden. Ik ben druk bezig om de voorwaarden voor het toekomstfonds – dat bedoelt de heer Van Veen met «revolverend fonds» – uit te werken. Ik kom daarmee voor de zomer.

De voorzitter: Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Minister. Ik constateer dat mijn inschatting van anderhalf uur heel aardig heeft geklopt. Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn. De spreektijd is anderhalve minuut; dat moet voldoende zijn.

De heer Van Veen (VVD): Voorzitter. Ik stel me zo voor dat ik straks twee uur in de bus zit naar huis en dat ik dan de balans opmaak van wat deze bijeenkomst heeft opgeleverd. Ik denk dat ik dan best met een positief gevoel in de bus zit. Het feit dat de Minister het gesprek aangaat met de provincies, het feit dat de taskforce zijn werk kan doen en dat over twee maanden daarvan de resultaten bekend worden, en het feit dat, ik zeg het met veel respect, Philips de mensen de tijd geeft tot september 2016 om aan een oplossing te werken, zijn wat mij betreft de ingrediënten die in ieder geval aanknopingspunten bieden om de werkgelegenheid en het bedrijf voor de toekomst perspectief te bieden. Daar zal ik het in de bus mee moeten doen, maar ik denk dat het wel positieve elementen zijn.

Op één ding uit eerste termijn kom ik kort terug. Dat betreft de uittocht van management uit Nederland die al dan niet plaatsvindt. Het stuk in de Volkskrant maakt gewag van het feit dat er risico's zijn en dat veel concerns onderschatten wat de bestuurlijke uitwaaiering over de wereld zou kunnen betekenen voor de toekomst. Daarover verschijnt een rapport. Ik zal in de gaten houden wanneer het verschijnt, zodat we de Minister daar vragen over kunnen stellen. Die waarschuwing wil ik hier alvast hebben neergelegd.

Mevrouw Mei Li Vos (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Ik denk dat de mensen van Philips in ieder geval met een enigszins gerust gevoel naar huis kunnen gaan. De Minister heeft gezegd dat hij nader overleg voert, dat ook EZ deelneemt aan de taskforce en dat hij bereid is om positief mee te denken over de vragen die daaruit zullen voortkomen. We wachten dus allemaal met spanning de komende twee maanden af, totdat er helderheid is. Dat zou heel prettig zijn voor de mensen die hier zitten en de mensen die nog in Emmen zijn.

We voerden nog een discussie over de vraag of deze regio al dan niet via de investeringspremieregeling geholpen zou moeten worden en of de Minister daar wellicht geld voor zou kunnen vinden. De Minister is er ook stellig over dat regelingen als EFRO en INTERREG de regio met haar specifieke problemen om bedrijven aan te trekken een zwieper kunnen geven, en dat hij dat dus in overleg met de drie noordelijke provincies zal bespreken. Ik hoop dat dat snel gebeurt. Heeft de Minister een idee wanneer dat zal gebeuren? Krijgen we daar nog informatie over? Ik heb zelf geprobeerd uit te zoeken waarvoor EFRO-middelen wel en niet gebruikt kunnen worden. Als het mij al niet duidelijk is, kan ik mij voorstellen dat het dat ook niet is voor de mensen die daarvan gebruik zouden kunnen maken. Ik hoop dat er bij het gesprek dat de Minister gaat voeren, ook iemand aanwezig is met veel verstand van de werking van die regeling.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Ik wil Drenthe toch iets meer duidelijkheid geven over de inzet voor de investeringsregeling. Daarom kondig ik alvast aan dat ik een VAO wil aanvragen. Het klopt dat er EFRO-middelen beschikbaar zijn voor Noord-Nederland, maar het is hoogst onduidelijk hoe Drenthe daar aanspraak op kan maken. In het belang van de regio moeten we daar meer duidelijkheid over bieden.

Ik dank de Minister ook voor de toezegging dat hij een werkgroep voor de grensproblematiek gaat instellen. Kunnen de grensregio's zelf ook concrete casussen aandragen met problemen en knelpunten? Ik heb eerder gevraagd om een grenstop of iets dergelijks te organiseren om met de regio's in gesprek te gaan over zaken waar ze tegen aanlopen. Er komt nu een werkgroep. Kan de Minister toezeggen dat de grensregio's zelf problemen kunnen aandragen? Het gaat mij daarbij niet alleen om de Nederlands-Duitse grens maar ook om de Nederlands-Belgische grens.

Wat is de stand van zaken rondom de grensbalie? Daar had ik de Minister nog niet over gehoord.

Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Veel fracties hebben vandaag aandacht gevraagd voor de werkgelegenheid bij Philips in Emmen. Ook het CDA is onder de indruk van de manier waarop de or opereert. Ik vind het een heel terecht compliment dat de or zojuist kreeg van de Minister.

Minister Kamp heeft het CDA toegezegd aan de slag te gaan met een toegankelijke frontoffice voor mensen die in Duitsland aan het werk willen. Het CDA juicht dat toe. De Minister heeft ook gezegd dat hij de toezegging voor de detachering van bbl-leerlingen en werkzoekenden uit Twente in Duitsland al op korte termijn concreet wil maken. Kan hij daar een datum of termijn aan verbinden?

Gelukkig vindt Minister Kamp, net als het CDA, onvoldoende wat er op dit moment wordt gedaan voor werken in de grensstreek. Hij komt daarom met een actieplan in mei. Het is mij nog niet concreet genoeg wat daar dan allemaal geadresseerd wordt. Kunnen we nog een feitelijke vragenronde initiëren of dat richting het VAO al helder zou kunnen zijn?

Het is goed om te horen dat de samenwerking met de provincies in verband met de MIT-regeling over innovatie voor het mkb goed loopt. Daarmee voert de Minister mijn motie uit. Ik vind het heel plezierig om te horen, maar ik zou over een jaar toch heel graag willen zien hoe de verdeling over de provincies is en wat dat dan bijvoorbeeld voor Drenthe betekent. Ik krijg dus graag een toezegging op dat punt.

De voorzitter: De feitelijke vragenronde kunt u wederom via de pv inzetten.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Volgens mij heb ik het antwoord gemist op mijn vragen over de tussentijdse rapportage van het valorisatieprogramma. Als dat inderdaad het geval is, dan zou ik graag ...

De voorzitter: Kunt u die herhalen?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb gevraagd of het niet een beetje gek is dat er in het Panteia-rapport wordt meegedeeld dat de doelen eigenlijk niet gehaald worden. Slechts aan de helft van de studenten die bereikt moesten worden, en in andere jaren zelfs maar een derde van de studenten, is het gelukt om ondernemerschapsonderwijs aan te bieden. Ook staat er eigenlijk geen kritiek in dat rapport. Dat riep bij mij de vraag op of dat wel een heel goed rapport is en hoeveel het eigenlijk heeft gekost.

Ik dank de Minister hartelijk voor zijn toezegging om met die kennisinstellingen aan de slag te gaan, om hen meer inzicht te laten geven in wat zij aan octrooien in huis hebben en wat zij daarmee doen. Wanneer wordt de Kamer daarover nader geïnformeerd? Is dat nog dit voorjaar, nog voor het zomerreces, of wordt dat later?

Het is prettig om te merken dat de Minister zich net als de Kamer het lot van de mensen die in Emmen bij Philips werken, zeer aantrekt. Het lijkt mij heel goed als de Kamer in mei de nadere informatie daarover van de Minister tegemoet kan zien. Ik heb begrepen dat wij dan een brief krijgen over de plannen van de taskforce.

Minister Kamp: Voorzitter. De heer Van Veen sprak opnieuw over de risico's die we lopen voor wat betreft managers van bedrijven die vanuit Nederland naar andere landen gaan. Ik heb aangegeven dat er ook managers naar Nederland komen. Dit is een ontwikkeling waar je alleen maar goed op kunt inspelen door ervoor te zorgen dat je vestigingsklimaat aantrekkelijk blijft en dat je de eventuele mogelijkheden voor verbetering benut. Daar zijn wij zeer kien op. Het Rathenau Instituut onderzoekt op ons verzoek wat precies de problematiek is, zoals die ook in het artikel is beschreven, en welke beleidsaanpassingen daar eventueel voor nodig zijn. Naar aanleiding van dat onderzoek van het Rathenau Instituut zullen we daarop terugkomen.

Mevrouw Vos gaf aan dat zij positief is over de mogelijkheid om toch perspectief te bieden aan Philips Lighting in Emmen. Zij, de or en ikzelf weten dat het toch staat of valt met een ondernemer die daarvoor een ondernemingsplan wil opstellen, die daarvoor ondernemingsrisico wil nemen en die wij daarbij kunnen ondersteunen. Dat is wat we voor elkaar moeten zien te krijgen. Lukt dat, dan zijn er mogelijkheden; lukt dat niet, dan zijn die mogelijkheden er niet. Daarop moeten we echt gericht zijn.

Aanvullend op wat mevrouw Vos zei over de fieldlabs kan ik nog meedelen dat een van die tien fieldlabs in het noorden van het land komt. Er zijn ook goede mogelijkheden voor bedrijven in het land op het punt van smart industry en voor bedrijven die zeer geïnteresseerd zijn in samenwerking in zo'n fieldlab. Ook Philips Drachten zal daaraan meewerken.

Mevrouw Schouten sprak over de werkgroep grensproblematiek. Ik noem dat liever de werkgroep grensoverschrijdende arbeid, waarbij we redeneren vanuit het perspectief van de werkzoekenden. We gaan bekijken wat je daarbij aan optimale ondersteuning zou kunnen krijgen, hoe je de mogelijkheden in Duitsland zo goed mogelijk zou kunnen benutten en wat je er als overheden aan zou kunnen bijdragen om dat te ondersteunen en faciliteren. Dat moeten we gaan bespreken met elkaar, met alle betrokkenen die nu al veel goede dingen doen op dit punt. Ik ben het zeer met mevrouw Schouten eens dat de signalen en ervaringen vanuit de regio de basis vormen voor de werkzaamheden van die werkgroep. Wij zijn dus zeer geïnteresseerd in alles wat er door de regio, vanuit de praktijk, door de vakbonden, de gemeenten, en misschien ook door de provincie aangedragen wordt, zodat we dat in die werkgroep met elkaar kunnen bespreken.

Tegen mevrouw Mulder heb ik al gezegd dat we in mei willen komen met het resultaat van wat ik net ook in de richting van mevrouw Schouten onder woorden heb gebracht. Voor wat betreft de mogelijkheden voor bbl-leerlingen in Duitsland zal ik dat eerder doen. Dat zal ik de Kamer in april doen toekomen.

Mevrouw Mulder vroeg mij ook om inzicht te geven in het amendement-Van Veen/Jan Vos, waarmee extra geld beschikbaar is gekomen voor de mkb-bedrijven om betrokken te raken bij het topsectorenbeleid. Ook wordt er gevraagd om inzicht te geven in hoe dat geld over de provincies wordt verdeeld. Ik zal dat inzicht aan de Kamer verschaffen; ik denk dat dat het beste kan gebeuren in verband met de begroting. Die informatie komt bij de Kamer.

Mevrouw Gesthuizen sprak over de aanbevelingen van Panteia ten aanzien van het valorisatieprogramma. Ik denk dat we met een aparte reactie komen op die aanbevelingen. Samen met de adviescommissie die hiervoor actief is geweest en samen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zal ik ingaan op de aanbevelingen en de Kamer daarover informeren.

Mevrouw Gesthuizen wil ook weten hoe het zit met de praktijk ten aanzien van de octrooien van de kennisinstellingen. Ik heb aangegeven hoe de opstelling is van de kennisinstellingen, hoe de zaak daar gepubliceerd wordt, hoe er geprobeerd wordt om die octrooien zo veel mogelijk te laten benutten. Uiteindelijk moet dat er op enig moment toe leiden dat wij binnen een jaar vanaf nu beschrijven hoe dat in de praktijk uitpakt, hoe het zit me de octrooien en wat het effect is van de verbeteringen die we nu gaan doorvoeren. Daar moeten we de Kamer ook inzicht in geven, zodat zij kan beoordelen of er op dat punt voldoende gebeurt. Ik zal de Kamer dus binnen een jaar inzicht geven op het punt van de octrooien en de TO2-kennisinstellingen.

Ik hoop de vragen hiermee voldoende te hebben beantwoord. Ook hoop ik dat degenen die nog een busreis van twee uur voor de boeg hebben, hun huis kunnen bereiken. Mocht dat niet zo zijn, dan heb ik ook nog een slaapplaats over.

De voorzitter: Ik dank de Kamer en de Minister voor de eerste en tweede termijn van het debat. Er is een zestal toezeggingen gedaan door de Minister.

  • De Minister stuurt de Kamer in mei 2015 een brief met de stand van zaken ten aanzien van het opzetten van een werkgroep om grensoverschrijdende arbeid makkelijker te maken.

  • De Minister stuurt de Kamer in april 2015 een stand-van-zakenbrief omtrent de detachering van bbl-leerlingen in Duitsland.

  • De Minister stuurt de Kamer voor de zomer van 2015 een uitwerking van de regelingen uit het onderzoeksdeel van het toekomstfonds.

  • De Minister gaat in overleg met de besturen van de drie noordelijke provincies over de mogelijkheden tot het benutten van nationale en Europese regelingen – dat betreft EFRO en INTERREG – en stuurt de resultaten van dit gesprek naar de Kamer.

Minister Kamp: Op dat punt ging het er mij vooral om dat wij de NFIA inzetten om bedrijven uit het buitenland aan te trekken. Wij doen dat vaak samen met de provincies. Ik ga met de noordelijke provincies doornemen hoe de samenwerking in hun ogen functioneert en of er noodzaak is en mogelijkheden zijn om die te verbeteren. Deze toezegging was dus vooral gericht op het aantrekken van bedrijven uit het buitenland middels de NFIA.

De voorzitter: Hartstikke goed. Er staat geen termijn bij. Hebt u daarvoor ook een termijn in gedachten?

Minister Kamp: Ik wil dat voor de zomer doen.

De voorzitter: De vijfde toezegging luidt als volgt:

  • De Minister stuurt de Kamer een brief over de bruikbaarheid van faciliteiten van de TO2-instellingen.

Minister Kamp: In dat verband gaat het om de stand van zaken en de eventuele uitdagingen bij de instandhouding en de mogelijke vernieuwing van de grootschalige faciliteiten. Zo bedoelde de heer Van Veen dat en zo heb ik dat toegezegd.

De voorzitter: In de laatste toezegging moet ik even puzzelen:

  • Binnen een jaar gaat de Minister in op de octrooien en kennisinstellingen. Kan de Minister dit aanvullen?

Minister Kamp: Ik zal de Kamer binnen een jaar inzicht geven in de actuele stand voor wat betreft de benutting van de octrooien van de TO2-instellingen.

De voorzitter: Dank u wel.

Er is een VAO aangevraagd door mevrouw Schouten van de ChristenUnie. Zij zal de eerste spreker zijn. Dat zal geregeld worden via de regeling van werkzaamheden.

Ik dank u, het publiek, dat u vanavond aanwezig was en dat u deze zit hebt kunnen uitzitten. We zijn voor 21.30 uur klaar. Ik ga er dus van uit dat u allen tevreden bent. Ik wens u een goede reis terug.

Sluiting 21.21 uur.

Volledige agenda

1. Uitvoering van de motie van de leden Schouten en Agnes Mulder over een economische agenda voor de grensregio's (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 36) en de motie van het lid Schouten c.s. over initiatieven om werken over de grens gemakkelijker te maken (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 35)

Kamerstuk 32 851, nr. 7 – Brief regering d.d. 11-12-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

2. Uitkomsten overleg tussen het Rijk en de regio's over de samenwerking bij de inzet van MKB innovatie-instrumenten en dienstverlening

Kamerstuk 29 697, nr. 18 – Brief regering d.d. 11-12-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

3. Stand van zaken inzake het onderzoek naar de wijze waarop TO2-instituten bijdragen aan het intellectueel eigendom van bedrijven

Kamerstuk 32 637, nr. 160 – Brief regering d.d. 16-12-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

4. Uitkomsten van de Rondetafel, gehouden op 17 november 2014, over versterking van het concurrentievermogen van de Nederlandse chemische industrie

Kamerstuk 32 637, nr. 161 – Brief regering d.d. 19-12-2014

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

5. Reactie op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken over de economische situatie in Twente en de sluiting van Philips Lighting Emmen

Kamerstuk 32 637, nr. 164 – Brief regering d.d. 20-01-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

6. Actieagenda Smart Industry

Kamerstuk 29 826, nr. 63 – Brief regering d.d. 22-01-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

7. Actieplan Economische Structuurversterking Zuidwest-Nederland

Kamerstuk 29 697, nr. 19 – Brief regering d.d. 10-02-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

8. Aanbieding resultaten van de Transparantiebenchmark 2014

Kamerstuk 26 485, nr. 199 – Brief regering d.d. 13-02-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

9. Kennisbescherming bij TO2-instituten

Kamerstuk 32 637, nr. 168 – Brief regering d.d. 13-02-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

10. Het benutten en vermarkten van kennis – een tussentijdse review van het Valorisatieprogramma

Kamerstuk 32 637, nr. 169 – Brief regering d.d. 07-03-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

11. Onderzoeksdeel van het Toekomstfonds

Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 150 – Brief regering d.d. 09-03-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

12. Uitwerking van het amendement van de leden Van Veen en Jan Vos dat zorgt voor aanvullend budget voor innovatief MKB

Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 149 – Brief regering d.d. 09-03-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

13. Verkennend onderzoek CPB over grondprijzen in grensregio's

Kamerstuk 32 851, nr. 19 – Brief regering d.d. 10-03-2015

Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp