Gepubliceerd: 8 februari 2011
Indiener(s): Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32562-6.html
ID: 32562-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen8 februari 2011

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie. Gelet op de onlosmakelijke samenhang met het nu bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (Kamerstukken I 2009/10, 32 021, A) ben ik ook verheugd over de snelle voortgang van het wetsvoorstel. Gaarne ga ik in op de vragen en opmerkingen die door de leden van de VVD-fractie naar voren zijn gebracht.

I. Algemeen

Het verheugt mij dat de leden van de VVD-fractie kunnen instemmen met het wetsvoorstel. Terecht memoreren deze leden het belang van een effeciënte verdeling van vreemdelingenzaken. Op dit terrein is sprake van een afwijking van de gebruikelijke gang van zaken in het bestu ursrecht, waarbij uit de in artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde regels over relatieve competentie blijkt welke rechtbank bevoegd is. In plaats daarvan is in artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 één bevoegde rechtbank aangewezen, de rechtbank te ’s-Gravenhage. Voor de behandeling van vreemdelingenzaken door deze rechtbank zijn vervolgens in artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen ruim 20 nevenzittingsplaatsen aangewezen, verspreid in het gehele land, waartoe de hoofdplaatsen van alle overige rechtbanken behoren. De presidentenvergadering bepaalt jaarlijks op voordracht van het Landelijk Overleg Voorzitters Bestuurssectoren (LOVB) op welke wijze de vreemdelingenzaken over de nevenzittingsplaatsen worden verdeeld. Het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) zorgt ervoor dat de vreemdelingenzaken op de door de presidentenvergadering bepaalde wijze worden verdeeld. Het CIV is sinds 2001 operationeel en gevestigd in de nevenzittingsplaats Haarlem van de rechtbank te ’s-Gravenhage. In antwoord op de vraag hoeveel zaken in de afgelopen jaren op deze wijze zijn behandeld en wat de ontwikkelingen in het aantal zaken zijn, kan ik op basis van door de Raad voor de rechtspraak verschafte informatie meedelen dat in 2009 en 2010 respectievelijk 49 000 en 45 500 vreemdelingenzaken zijn ingestroomd en dus door het CIV zijn verdeeld. Op basis van de meerjarige produktieprognose van de vreemdelingenketen wordt voorzien dat het in 2011 zal gaan om 54 500 zaken.

De voorziening waarbij één rechtbank bevoegd is en de zaken vervolgens worden verdeeld over locaties in de rest van land, is specifiek voor de vreemdelingenrechtspraak. Dit vloeit voort uit de specifieke problematiek van het vreemdelingenrecht, waarbij het gaat om een groot aantal zaken met soms onverwachte fluctuaties, waarbij specifieke soorten vreemdelingenzaken zijn te onderscheiden en waarbij gelet op het belang van een snelle afhandeling grote werkvoorraden moeten worden vermeden. Op andere terreinen is een dergelijke voorziening niet nodig, zo beantwoord ik de daartoe strekkende vraag van de leden van de VVD-fractie. Om eventuele capaciteitsproblemen op te vangen, zijn in het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32 021) diverse voorzieningen getroffen, waarnaar ik deze leden kortheidshalve verwijs (zie voor een beschrijving: Kamerstukken II 2008/09, 32 021, nr. 3, blz. 6–9). Na de inwerkingtreding van het nog in te dienen wetsvoorstel tot herziening van de gerechtelijke kaart, dat een belangrijke verandering zal brengen in de schaalgrootte van de rechtbanken, zullen capaciteitsproblemen zich naar verwachting minder vaak voordoen. Die herziening is er immers op gericht dat elke rechtbank in staat is de «eigen» zaken af te doen.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe gegarandeerd wordt dat ondanks de spreiding van vreemdelingenzaken nog steeds voldoende deskundige rechters voorhanden zijn om deze zaken te behandelen. Voor een groot deel gaat het om zaken waarvoor met name algemene deskundigheid op het terrein van het bestuursrecht in het algemeen en het vreemdelingenrecht in het bijzonder is vereist. Deze zaken kunnen in beginsel overal in het land worden afgedaan. Door de verdeling via het CIV kan dit op de meest efficiënte wijze gebeuren. In enkele gevallen is specifieke deskundigheid op een bepaald terrein vereist. Het voor vreemdelingenzaken ontwikkelde verdelingsstelsel maakt het dan mogelijk om met in bepaalde nevenzittingsplaatsen aanwezige specialismen rekening te houden.

De leden van de VVD-fractie vragen verder of het uit het oogpunt van kwaliteit en rechtseenheid niet de voorkeur geniet om nevenlocaties in andere arrondissementen alleen in de hoofdplaatsen binnen de arrondissementen te vestigen. Wat de vreemdelingenrechtspraak betreft, is dat nagenoeg volledig het geval. Als gezegd zijn thans in artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen alle hoofdplaatsen van de andere arrondissementen aangewezen als nevenzittingsplaats van de rechtbank te ’s-Gravenhage. Daarnaast zijn om praktische redenen Haarlemmermeer, Alphen aan den Rijn, Loenen en Tilburg aangewezen als nevenzittingsplaats.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel C (overgangsrecht)

Nieuw artikel XXII, vijfde lid (overgangsrecht raden van discipline)

De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte of bij het in het wetsvoorstel opgenomen overgangsrecht voor de raden van discipline al rekening gehouden is met de meest recente voornemens van Nederlandse orde van advocaten om ook het tuchtrecht en het dekentoezicht te herzien. Het voorgestelde overgangsrecht heeft uitsluitend betrekking op de ressortelijke herindeling die met wetsvoorstel 32 021 wordt voorgesteld, welke ook gevolgen heeft voor de gebiedsindeling van de raden voor discipline. De herziening van het tuchtrecht voor onder meer de advocatuur en het nieuwe toezichtsstelsel voor de advocatuur houden geen verband met de ressortelijke herindeling in de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie en krijgen hun beslag in afzonderlijke wetgevingstrajecten. Over de voornemens met betrekking tot het nieuwe toezichtsstelsel voor de advocatuur wordt u overigens binnenkort geïnformeerd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Overig

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om tegelijkertijd met deze nota naar aanleiding van het verslag een nota van wijziging uit te brengen die een technische wijziging aanbrengt in de inwerkingtredingsbepaling van het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel inzake nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Kamerstukken I 2007/08, 29 937, A).

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten