Kamerstuk 32500-V-200

Geleerde lessen uit de zaak-Bahraami

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011

Gepubliceerd: 4 juli 2011
Indiener(s): Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32500-V-200.html
ID: 32500-V-200

Nr. 200 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2011

In het debat op 3 februari 2011 (Handelingen II 2010/11, nr. 48, item 5, blz. 53–82) over de executie van mevrouw Sahra Baahrami heb ik toegezegd uw Kamer een brief te zullen sturen over de gevolgen van deze zaak voor het toekomstige beleid op consulair gebied. Ik voldoe bij dezen aan die toezegging. Voor achtergrond en feiten verwijs ik naar de brief met kamerstuk 32 500 V, nr. 133 d.d. 3 februari jl.

Het consulaire beleid, dat de afgelopen jaren in nauw overleg met uw Kamer tot stand is gekomen, vormt het brede kader voor de bijstand aan Nederlanders in het buitenland. De omstandigheden van een individuele zaak zijn echter vaak zo specifiek, dat veelal maatwerk nodig is. Juist omdat vrijwel geen enkele zaak standaard is, is de belangrijkste les die ik trek dat we onze opties en ons instrumentarium moeten verbreden.

In de eerste plaats geldt dat het verruimen van de mogelijkheden voor het verlenen van steun aan Nederlanders die een reële kans lopen om ter dood veroordeeld te worden. Op 11 april jl. heb ik besloten om gedetineerden die een reële kans lopen veroordeeld te worden tot de doodstraf, in aanmerking te laten komen voor rechtsbijstand met Nederlandse steun. Dit betekent dat in landen waar de doodstraf nog bestaat en wordt uitgevoerd, zo snel als mogelijk is na de arrestatie van een Nederlander geprobeerd zal worden om vast te stellen of er een reëel risico is dat betrokkene ter dood wordt veroordeeld. Aangezien het niet waarschijnlijk is dat de Nederlandse overheid toegang zal krijgen tot straf- en onderzoekdossiers in derde landen, zal een dergelijke vaststelling veelal alleen kunnen geschieden op basis van informatie van betrokkene, diens advocaat, eventueel een vertrouwensadvocaat van de ambassade en mogelijke andere bronnen (zie Kamerstuk 32 500 V, nr. 165). Dit beleid wordt momenteel uitgevoerd.

Ten tweede heb ik inmiddels maatregelen genomen om het consulaire en het politieke spoor binnen het ministerie beter met elkaar te verbinden. Zo zullen in politieke contacten de consulaire belangen waar nodig stelselmatig worden meegenomen. Andersom zal in het consulaire palet van maatregelen waar dat nuttig is de politieke dimensie structureel worden betrokken.

Met deze maatregelen wil ik bereiken dat we in toekomstige consulaire zaken in staat zijn om de risico’s beter en sneller te identificeren om deze vervolgens op passende wijze af te dekken.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal