Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 23 september 2010

De vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

Blz.

Algemeen

2

Artikelen

5

Artikel 1

5

Onderdeel A

5

Artikel 10.2a Wet College voor examens

5

Onderdeel C

5

Artikel 10.5 Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

5

Onderdeel D

5

Artikel 10.9 Leerplichtwet BES

5

Onderdeel E

8

Artikel 10.10 Mediawet BES

8

Onderdeel G

9

Artikel 10.5 Wet educatie en beroepsonderwijs BES

9

Onderdeel H

10

Artikel 10.13 Wet primair onderwijs BES

10

Onderdeel I

14

Artikel 10.14 Wet sociale kanstrajecten jongeren BES

14

Onderdeel J

16

Artikel 10.15 Wet studiefinanciering BES

16

Onderdeel K

17

Artikel 10.16 Wet voortgezet onderwijs BES

17

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba – B. Graag willen deze leden de regering een aantal vragen voorleggen.

De regering heeft ervoor gekozen om de Nederlandse wetten model te laten staan voor de onderwijswetten op de BES-eilanden, terwijl eerst was overeengekomen dat de Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen één op één zouden worden overgenomen. Waarom is daar pas in een later stadium voor gekozen? In oktober 2006 was toch ook al bekend dat het onderwijs op de BES-eilanden niet aan de Nederlandse maatstaven voldeed. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering. Nu er is gekozen voor het model laten staan van de Nederlandse onderwijswetten, is de vraag in hoeverre er thans rekening wordt gehouden met de eigen aard en de schaal van de eilanden. Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het voorkomt dat er voor bepaalde vakken geen docenten zijn en dat er soms niet voor alle vakken boeken beschikbaar zijn. Hoe kan de Europees-Nederlandse regelgeving er dan voor zorgen dat het onderwijs en het onderwijsniveau verbetert? In dat kader krijgen de leden van de VVD-fractie ook graag meer inzicht in het verbeterplan dat voor het onderwijs is opgesteld. Hoeveel geld is er overigens met het verbeterplan gemoeid? Hoe wordt gecontroleerd dat het geld goed wordt besteed? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van deel B van de Tweede Aanpassingswet BES. Het voorstel strekt tot het aanpassen van de onderwijs- en mediawetgeving op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zij menen dat het op een hoger niveau brengen van het onderwijs op de BES-eilanden een van de belangrijkste zaken is die dankzij de staatkundige hervorming in het belang van de lokale bevolking gerealiseerd kan worden. Deze leden delen de zorgen van de regering over de huidige slechte staat van het onderwijs op de eilanden en onderschrijven de noodzaak tot het maken van een verbeterslag. Zij hebben echter wel een aantal vragen en opmerkingen over de wijze waarop de regering denkt deze verbeterslag in de praktijk te kunnen brengen.

De leden van de PvdA-fractie vragen – mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State hierover – allereerst of het voorliggende wetsvoorstel volgens de regering nu voldoende is «toegesneden op de eigen aard van de openbare lichamen, naar schaal, historie en samenleving, alsmede op de bijzonder problematische situatie waarin het onderwijs hier verkeert». Heeft de regering het advies van de Raad om Nederlandse bepalingen die te belastend kunnen zijn voor de openbare lichamen aan te passen of te schrappen, voldoende overgenomen? Wat is de reactie van de regering op de stelling dat de Nederlandse onderwijswetten zijn geschreven op een abstractieniveau dat te hoog is voor de BES-eilanden?

De regering stelt dat verbeterplannen alleen niet voldoende zijn om de gewenste kwaliteitsverbetering te realiseren. Regelgeving zal ook een rol moeten spelen. Deze moet de instrumenten verschaffen om het onderwijsbestel op de BES zodanig aan te sturen dat betere resultaten worden geboekt. Kan toegelicht worden wat hiermee precies wordt bedoeld en op welke wijze de regering de op Nederlandse onderwijswetten gebaseerde nieuwe regelgeving gaat gebruiken om het onderwijsstelsel op de BES eilanden aan te sturen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering extra financiële middelen ter beschikking heeft gesteld om al in 2009 en 2010 een belangrijke kwaliteitsverbetering te bereiken. Wat is in dit opzicht de stand van zaken? Zijn er inmiddels voldoende schoolboeken? In hoeverre is het tekort aan docenten opgelost? Kunnen alle examenvakken nu gegeven worden?

Tot slot merken de leden van de PvdA-fractie op dat een aanzienlijk deel van het onderwijsstelsel nog vastgelegd lijkt te moeten worden in ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur. Kan een overzicht gegeven worden van de regelingen en AMvB’en die nog op stapel staan en wanneer die naar verwachting gereed zullen zijn?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij onderschrijven ten volle de gekozen lijn om, bezien tegen de achtergrond van de verontrustende bevindingen van de onderwijsinspectie in 2008 en de nadien afgenomen toetsen, waaruit grote leerachterstanden en grote gebreken in het leerstofaanbod bleken, te kiezen voor een aanpassing van de onderwijswetgeving voor de BES-eilanden die zoveel mogelijk is geschoeid op de Europees-Nederlandse regelgeving. De in het nader rapport en de memorie van toelichting gegeven argumenten daarvoor achten deze leden overtuigend en voldoende gerechtvaardigd om af te wijken van het door de Raad van State gegeven advies om de Nederlandse onderwijswetten niet als model te nemen, maar te volstaan met korte, sobere wetten.

De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

Zij spreken allereerst hun zorgen uit over de nog steeds verontrustende situatie van het onderwijs op de Nederlandse Antillen. Zij vragen waarom het, ondanks de gedurende vele jaren genomen onderwijsverbeterings- en samenwerkingsprogramma’s en de Nederlandse financiële steun daaraan, nog steeds niet is gelukt om de onderwijssituatie structureel te verbeteren. Verwacht wordt dat na ongeveer vijf jaar het onderwijs op de BES-eilanden het noodzakelijke kwaliteitsniveau zal hebben bereikt. Waarop is deze verwachting gebaseerd en is de termijn van vijf jaar, gezien het verleden, niet aan de optimistische kant, zo vragen deze leden. Zal, indien nodig voor de verdere verbetering van de onderwijskwaliteit, ook na 2010 extra Nederlandse financiële steun aan de BES-eilanden worden verleend?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de voorliggende wetgeving slechts de functie van randvoorwaarde heeft, maar niet op zichzelf de kwaliteit van onderwijs op de BES-eilanden zal verbeteren. Belangrijk is het antwoord op vragen als: hoe wordt de handhaving vormgegeven, hoe wordt gezorgd voor betere leraren, voldoende boeken en het geven van alle verplichte vakken. Zonder voldoende invulling van deze aspecten zal de kwaliteit van onderwijs op de BES-eilanden niet omhoog gaan. Gaarne vernemen deze leden de visie van de regering hierop.

Uit het Inspectierapport van 2008 blijkt dat vooral het leerstofaanbod in het voortgezet onderwijs een opvallend zwak punt is doordat niet voor alle vakken boeken beschikbaar zijn en niet in alle jaren alle vakken worden gegeven (zelfs niet in het examenjaar) en er geen docenten zijn. Als aan deze basisvoorwaarden niet wordt voldaan, zal de onderwijskwaliteit niet verbeteren, zo menen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen wat specifiek aan deze zorgelijke situatie wordt gedaan. Blijken de in de brief van 17 maart 2009 over «Investeringen Onderwijs BES» beschreven maatregelen en door Nederland beschikbaar gestelde financiële middelen (€ 12 miljoen voor 2009 en 2010) inmiddels voldoende? De leden van de CDA-fractie zien uit naar de in de brief van 5 december («Aanbieding inspectierapport BES») toegezegde informatie over de eind 2010 op te maken stand van zaken. Wanneer kan de Kamer deze informatie tegemoet zien? Is er al een «tussenstand» te melden?

De leden van de CDA-fractie vragen of er een evaluatiemoment is voorzien om de uitvoerbaarheid en de effecten van de nieuwe wetgeving te beoordelen, alsook de administratieve lastendruk die deze met zich meebrengt.

In Nederland is het (door de Kamer controversieel verklaarde) wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het Onderwijstoezicht bij de Kamer ingediend. Hierin wordt de Onderwijsinspectie een rol toebedeeld bij de beoordeling van de bevoegdheid van leraren. De leden van de CDA-fractie vragen of deze wet na inwerkingtreding ook zal gaan gelden voor de BES-eilanden.

Zij vragen of leerlingen en studenten van de BES-eilanden examen kunnen doen op het Caribische deel van de Nederlandse Antillen indien deze examens niet kunnen worden afgenomen op de BES-eilanden zelf, of dat zij naar Nederland moeten uitwijken. Is het mogelijk Onze Minister de bevoegdheid te geven een lijst op te stellen met plaatsen op het Caribische deel van het Koninkrijk waar examens kunnen worden afgenomen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden merken op dat zij bedenkingen blijven houden bij het uitgangspunt van de regering om Nederlandse onderwijswetten te nemen als model voor de BES onderwijswetten. Zij willen van de regering weten waarom er niet volstaan kon worden met korte, sobere wetten rekeninghoudend met de gangbare interpretatie van artikel 23 van de Grondwet. In hoeverre is in de besluitenlijst van bestuurlijke overleggen opgenomen dat de besturen geen overwegende bezwaren hebben tegen het op onderwijsterrein verlaten van het in het Slotakkoord neergelegde uitgangspunt?

Daarnaast hebben hun bedenkingen ook betrekking op de haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Volgens bijlage 1 bij de memorie van toelichting, zullen alle wetten in werking zijn getreden rondom 2016 afhankelijk van de omstandigheden, maar naar huidig inzicht. Kan de regering een overzicht geven van de omstandigheden en het huidig inzicht? In hoeverre is het mogelijk dat onbevoegde docenten in de verschillende onderwijsvormen binnen vijf jaar bevoegd worden (onder andere artikel 11.2 WEB BES), indien er nog geen erkende bijscholingsmogelijkheden zijn op de eilanden? Tevens vragen deze leden of er een Pedagogische Academie of HBO lerarenopleiding zal komen voor de BES-eilanden.

Verder merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat er in hun beleving niet op alle onderdelen voldoende rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden op de verschillende eilanden. Er is bijvoorbeeld in de voorgestelde onderwijswetten onvoldoende rekening gehouden met het kleine aantal scholen en instellingen op de BES-eilanden, de schaalgrootte en mogelijke toekomstige bevolkingsgroei, geografische ligging, historie en eigen aard en cultuur van de eilanden. Deze leden vragen de regering of er een soort eindtoets van deze BES-onderwijswetgeving mogelijk is in samenwerking met de besturen en onderwijsdeskundigen op de BES-eilanden, waaruit blijkt dat er voldoende rekening is gehouden met het eigen karakter en de diversiteit van de BES-eilanden. Voor een groot deel van de wetteksten geldt namelijk dat zij letterlijk zijn overgenomen uit de Nederlandse onderwijswetgeving.

Deze leden vragen in hoeverre de gefaseerde aanpak in de praktijk ervoor zorgt dat ieder kind op de BES-eilanden vanaf 10 oktober 2010 verzekerd kan zijn van toegankelijk kwalitatief onderwijs op minimaal MBO/HBO niveau. Op welk moment in de toekomst is het voor ieder kind op de eilanden mogelijk om een opleiding naar voorkeur en keuze te doen zo dicht mogelijk bij huis? Ook vragen zij hoeveel kosten er gemoeid zijn met de omslag naar overwegend Nederlandse onderwijswetgeving door het toenemen van bureaucratie, uitbreiding formatie en administratieve lasten.

Het valt de leden van de fractie van de ChristenUnie op dat er nog vele AMvB’en en ministeriële regelingen tot stand moeten komen. Zij vragen de regering om een overzicht waaruit blijkt wanneer welke AMvB of ministeriële regeling wordt ingevoerd.

Zij missen wettelijke regels voor thuisonderwijs en vragen of de regering op termijn hierin gaat voorzien.

ARTIKELEN

Artikel 1

A

Artikel 10.2a (Wet College voor examens)

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de bevoegdheid van het Expertisecentrum Toetsen en Examens, dat nu als examendienst op de BES-eilanden verantwoordelijk is, bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal ophouden te bestaan. De taken van het College voor examens zullen uitgebreid worden naar de eilanden. Betekent dit dat het College voor examens alle taken zal overnemen die het Expertisecentrum Toetsen en Examens momenteel uitvoert? Heeft het College voor examens voldoende expertise met betrekking tot het onderwijs op de BES-eilanden om deze taken op het moment van transitie succesvol over te nemen? Wat gebeurt er met het personeel dat werkzaam is bij het Expertisecentrum Toetsen en Examens? Treden zij in dienst van het College voor examens?

C

Artikel 10.05 (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)

Momenteel zijn er geen HBO-scholen op de BES-eilanden. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer en op welke BES-eilanden HBO scholen gevestigd zullen worden. Tevens vragen zij of de procedure van accreditatie van hoger onderwijs hetzelfde is als de WHW in het Europese deel van Nederland.

D

Artikel 10.9 (Leerplichtwet BES)

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat er de afgelopen decennia op de BES-eilanden problemen ontstonden bij de uitvoering en handhaving van regelgeving met betrekking tot de leerplicht. Deze problemen, aldus de regering, waren vooral het gevolg van een toenemen van ongeoorloofd schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. In hoeverre heeft de regering het voornemen om in de nieuwe situatie de leerplicht beter te handhaven? Is zij van plan het toezicht op de naleving van de leerplicht aan te scherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden er genomen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de Leerplichtlandsverordening de bepaling bevat dat de minister van Justitie van de Nederlandse Antillen ambtenaren van de vreemdelingendienst aanwijzingen geeft om, bij vertrek uit de Nederlandse Antillen van een leerplichtige of kwalificatieplichtige jongere te eisen dat deze beschikt over bepaalde bescheiden. De regering stelt voor om deze bepaling niet over te nemen omdat deze niet zou passen bij de systematiek van de Rijkswet personenverkeer die vrij verkeer zou garanderen. Deze leden merken op dat de Rijkswet personenverkeer nog niet is ingediend en dat het nog onduidelijk is welke bepalingen daarin zullen worden opgenomen. Zij vragen de regering of het wellicht niet verstandiger is om artikel 6a van de Leerplichtlandsverordening vooralsnog over te nemen en om het besluit om dit artikel al dan niet te schrappen, pas te nemen nadat de Rijkswet personenverkeer in werking is getreden.

De afgelopen decennia laten problemen bij de uitvoering en handhaving van de leerplicht zien, tot uiting komend in ongeoorloofd schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. In de toelichting op paragraaf 3.3. van artikel 10.14. stelt de regering dat de handhaving van de leerplicht problematisch is. Gezien de omvangrijke jongerenproblematiek achten de leden van de CDA-fractie met de regering een stringent toezicht op de handhaving van de leerplicht van groot belang. Het toezicht op de naleving van de leerplicht is opgedragen aan het bestuurscollege van het openbaar lichaam, dat daartoe leerplichtambtenaren aanwijst. Hoeveel leerplichtambtenaren zijn er nodig en hoeveel komen er op de BES-eilanden, zo vragen deze leden. In Nederland is de norm voor het aantal leerplichtambtenaren gekoppeld aan de omvang van een gemeente. Welke norm geldt op de BES-eilanden? Op grond waarvan verwacht de regering dat in de nieuwe situatie de leerplichthandhaving beter zal worden?

De regering stelt voor om in het wetsvoorstel niet op te nemen de bepaling uit de Leerplichtlandsverordening dat ambtenaren van de vreemdelingendienst of douane bij vertrek uit de Nederlandse Antillen van een leerplichtige of kwalificatieplichtige jongere te controleren of deze gerechtigd is (blijkend uit bepaalde bescheiden) het land te verlaten en hem eventueel geen toegang tot een lucht- of zeevaartuig te verschaffen. De regering motiveert dit met het argument dat deze bepaling niet past binnen de systematiek van de Rijkswet Personenverkeer. Verwijzing naar genoemde wet verbaast de leden van de CDA-fractie, aangezien er nog geen zicht is op het tijdstip waarop de Kamer kennis kan nemen van dit wetsvoorstel. Afgezien daarvan vragen deze leden hoe en wie die controle dan wel zal verrichten.

Uit het wetsvoorstel vloeit een grote verantwoordelijkheid voort voor de ouders, maar ook voor de jongere zelf vanaf de twaalfjarige leeftijd, wat betreft het voldoen aan de leerplicht, de vervangende leerplicht of de kwalificatieplicht. Naar de mening van de leden van de CDA-fractie rust er, gezien de huidige zorgelijke onderwijssituatie, ook een grote verantwoordelijkheid op de toezichthoudende instanties als het bestuurscollege, het bevoegd gezag van scholen, de onderwijsinspectie, de leerplichtambtenaren en de politie, voor de naleving van deze verplichtingen en het bestrijden van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten. Indien jongeren en/of hun ouders niet voldoen aan hun verplichtingen, moeten deze instanties echt optreden en niet schromen gebruik te maken van de wettelijke bevoegdheden tot strafrechtelijk optreden. De leden van de CDA-fractie hechten dan ook aan een gedegen registratie en verslaglegging van het beleid op het punt van de naleving van leerplicht en de kwalificatieplicht, als bedoeld in artikel 37, alsook van de mate waarin gebruik is gemaakt van de strafbepalingen van de artikelen 38 en 39. Hoe wordt een en ander concreet vorm gegeven, zo vragen deze leden.

Zij vragen of er voor de BES-eilanden ook iets als het Nederlandse plan «Aanpak van de Uitval» zal worden ingezet. De situatie in Nederland wijst uit, zo stellen deze leden, dat schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten alleen kunnen worden aangepakt als er prioriteit wordt gegeven aan handhaving en er een integrale aanpak is van de diverse betrokken instanties. In Nederland wordt nu bijvoorbeeld geregeld dat ouders bij verzuim van hun kinderen kunnen worden gekort op de kinderbijslag. Gaat dit ook gelden voor de BES-eilanden? Welke sanctie-instrumenten, anders dan de in artikel 38 en 39 genoemde, zijn er om ongeoorloofd verzuim en voortijdige schooluitval aan te pakken?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen, net als in Nederland, de leerplichtige leeftijd op vijf jaar te houden, maar die op de BES-eilanden te stellen op vier jaar.

Waarom is in artikel 22 niet opgenomen dat, bij vermoeden van ziekte als voorwendsel voor ongeoorloofd schoolverzuim, het hoofd van de school verplicht is (de memorie van toelichting stelt: «.. doet hij er goed aan ...») de leerplichtambtenaar te informeren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is de school ook verplicht de ouders te informeren bij (vermoeden van) ongeoorloofd verzuim?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat de afgelopen decennia zich problemen bij uitvoering en handhaving van regelgeving met betrekking tot de leerplicht hebben voorgedaan. Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten? In hoeverre is het reëel te eisen dat de Leerplichtwet BES wordt gehandhaafd? Is er voldoende capaciteit op korte termijn om de Leerplichtwet BES te handhaven?

Deze leden vragen waarom er een specifieke taak voor de leerplichtambtenaar is opgenomen (artikel 34), indien zich een situatie voordoet dat een school niet langer wordt beschouwd als een school bedoeld in artikel 1, onderdeel b. Waarom is deze taak niet neergelegd bij het bestuurscollege van de BES-eilanden of bij de Onderwijsinspectie?

Tevens merken deze leden op dat er in het Europese deel van Nederland een verschuiving in de wetgeving gaande is van de toezichttaak met betrekking tot de Leerplichtwet van gemeenten naar de Inspectie. Welke overwegingen zijn er dan om in voorliggend wetsvoorstel de toezichttaak bij de leerplichtambtenaar neer te leggen?

Naar aanleiding van artikel 3 derde lid vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie in hoeverre het mogelijk is te handhaven. In de memorie van toelichting staat dat de minister erop zal toezien dat kinderen ondergebracht worden bij andere scholen of in ieder geval hun opleiding kunnen afronden. In hoeverre is er ruimte mede gezien het geringe aantal scholen, zo vragen deze leden.

Het geregeld bezoeken van de school waar de jongere staat ingeschreven, is een verplichting. Wat houdt het geregeld bezoeken precies in, zo vragen deze leden. In hoeverre is er rekening mee gehouden dat schoolverzuim vaak te maken heeft met het ontbreken van vervoer of financiële middelen om deze te bekostigen.

Deze leden vragen naar aanleiding van het artikel 1 begripsbepaling waarom particuliere scholen aan dezelfde eisen moeten voldoen als scholen die uit publieke middelen zijn bekostigd. Uiteraard moeten er kwaliteitseisen worden gesteld aan deze scholen maar deze ook geheel onderbrengen bij de leerplichtwet BES achten zij disproportioneel. Loopt de regering hiermee niet het risico dat particuliere scholen zullen verdwijnen, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de voorziening voor de vervangende leerplicht, artikel 9 lid 2, al mogelijk is en op welke manier dit bekostigd wordt. Ten aanzien van artikel 8 lid 6 dat spreekt over een niet vrijblijvend traject buiten de school vragen zij of deze voorziening al of op korte termijn aanwezig is. Tevens vragen deze leden of het hierbij gaat om een voorziening die overeenkomt met de plusscholen/voorzieningen in het Europese deel van Nederland. Wordt deze voorziening met een rijksbijdrage bekostigd?

Artikel 16 gaat over een vrijstelling op grond van lichamelijke of psychische gesteldheid. Deze leden willen weten of de regering van plan is voor deze doelgroep REA-scholen te bekostigen. Welke andere mogelijkheden zijn er voor deze groep als sociale kansentrajecten ook niet haalbaar blijken te zijn?

Artikel 34 lid 4 gaat over een onderwijsvoorziening die niet langer een school is als bedoeld in artikel T, onderdeel b, subonderdeel 3. Binnen vier weken dienen ouders de jongere op een andere school te hebben ingeschreven. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre deze periode en de hieraan gekoppelde sanctiemaatregel realistisch is, mede gezien het geringe aantal scholen op de drie BES-eilanden. Tevens vragen zij of er geen rekening wordt gehouden met verzachtende omstandigheden, zoals wachtlijsten.

E

Artikel 10.10 (Mediawet BES)

De leden van de PvdA-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat de mediaregels die in het Europese deel van Nederland gelden, niet van toepassing zullen worden op de BES-eilanden. In het voorstel voor de Mediawet BES zijn slechts de meest noodzakelijke regels opgenomen voor toezicht op radio- en televisiestations. Deze leden hebben er in principe met instemming kennis van genomen dat bepalingen die censuur ademen wegens verregaande en voorafgaande bemoeienis van de overheid geschrapt worden, maar waar doelt de regering precies op als zij in dit kader het woord «grotendeels» gebruikt? Zijn er bepalingen die wel worden gehandhaafd? Zo ja, welke?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering van plan is op termijn te komen met een publieke omroep per BES-eiland. Deze leden vinden het namelijk disproportioneel dat commerciële omroepinstellingen kosteloos zendtijd (artikel 13) op aanwijzing beschikbaar moeten stellen voor overheidsinformatie en voor alle politieke partijen gedurende verkiezingstijd. Hoewel dit naar het voorbeeld van de Landsverordening commerciële omroepstellingen is geregeld, merken deze leden op dat er door integratie in Nederland een compleet nieuwe situatie ontstaat met betrekking tot de hoeveelheid zendtijd voor overheidsinformatie en aantal politieke partijen. Neem als voorbeeld Postbus 51. Zij vragen in hoeverre hiermede rekening is gehouden en in hoeverre deze omroepinstellingen nog kunnen renderen.

De regering stelt dat aanvankelijk is overwogen uitvoering en toezicht aan de eilanden over te laten. Maar zij denkt dat de eilanden bij de introductie van de nieuwe regels onvoldoende in staat zullen zijn deze taak uit te voeren wegens het ontbreken van voldoende expertise en menskracht. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de eilandsbesturen van de BES-eilanden ook dezelfde mening zijn toegedaan. Daarnaast vragen zij of onderbrenging bij het Nederlandse Commissariaat voor de Media van tijdelijke aard is, totdat de eilanden dit zelf op zich kunnen nemen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie onderschrijven dat de systematiek van de kijkwijzer voorlopig niet toepasbaar is op de eilanden. In de memorie van toelichting staat dat er vooralsnog een beroep wordt gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen. Deze leden vragen op welke manier de beoordeling minder vrijblijvend in de wet kan worden opgenomen.

De regering zegt in de memorie van toelichting dat een omroepinstelling de tijd krijgt om zich te ontdoen van eventuele subliminale technieken en sluikreclame. Graag willen deze leden weten welke periode hiervoor wordt afgesproken.

G

Artikel 10.05 (Wet educatie en beroepsonderwijs)

De leden van de PvdA-fractie merken op dat volledige invoering van competentiegericht onderwijs op de BES-eilanden volgens de regering nog niet mogelijk is. Kan zij toelichten waarom dit zo is? Op welke termijn verwacht de regering dat dit wel mogelijk zal zijn?

Deze leden begrijpen dat wat betreft het beroepsonderwijs op de BES-eilanden de hoofdregel gehandhaafd blijft dat Nederlands de instructietaal is. In de praktijk zal het echter voorkomen dat gebruik gemaakt zal blijven worden van het Papiaments en het Engels voor een aanvullende toelichting. De regering wil de mogelijkheid behouden om bij kwetsbare groepen het Papiaments (Bonaire) en het Engels (Sint Eustatius en Saba) als instructietaal te hanteren. Kan meer inzicht verschaft worden in de aard en omvang van de kwetsbare groepen waarover de regering spreekt? In hoeverre bestaat het risico dat – als bij deze kwetsbare groepen het Papiaments en het Engels als instructietaal worden gebruikt – zij tijdens hun opleiding het Nederlands onvoldoende machtig worden? Hoe kunnen deze groepen het Nederlands voldoende onder de knie krijgen als zij onderwezen worden in het Engels en het Papiaments?

De regering stelt dat de minister als ultimum remedium zijn bevoegdheid om het expertisecentrum onderwijszorg aan te wijzen, kan aanwenden om deze aanwijzing in te trekken. De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre het reëel is dat de minister deze bevoegdheid op deze wijze zal aanwenden. Immers, zijn er – de kleine schaal van de BES-eilanden in ogenschouw nemende – realistische alternatieven als het voorgestelde expertisecentrum niet naar behoren blijkt te functioneren? Zo ja, welke?

De leden van de CDA-fractie zijn nog niet op voorhand overtuigd van de motivering van de regering om niet de terminologie van de Nederlandse Antillen te handhaven. De termen «werkend leren» en «lerend werken» zijn naar hun mening veel duidelijker en eenvoudiger en daarom lijkt het hun beter deze termen te handhaven. Zij vragen een toelichting waarom deze terminologie niet gehandhaafd kan worden.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in Nederland leraren al genoeg moeilijkheden hebben om met zorgleerlingen om te gaan. Mede gezien het kwalitatieve lerarentekort vragen zij of er op de BES-eilanden specifieke voorzieningen of cursussen komen om leraren beter op hun taak voor te bereiden.

Zij vragen aan welke in artikel 8.1.8. genoemde streefcijfers voor het tegengaan van schooluitval wordt gedacht en of deze overeenkomen met de Nederlandse streefcijfers.

Momenteel bestaat alleen op Bonaire mogelijkheid voor educatie en beroepsonderwijs. Op welke termijn kunnen kinderen op Saba en St. Eustatius educatie en beroepsonderwijs volgen op hun eigen eiland, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Waar kunnen zij vanaf de transitiedatum beroepsonderwijs volgen?

In titel 1 planning artikel 2.1.1. lid 2d spreekt de regering over voldoende arbeidsmarktperspectieven voor de afgestudeerden. Deze leden vragen of deze arbeidsmarktperspectieven gericht zijn op het desbetreffende eiland of het hele Nederlandse grondgebied.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er op korte termijn genoeg geaccrediteerde leerbedrijven beschikbaar zijn per BES-eiland. Indien er niet genoeg praktijkplaatsen zijn, in hoeverre zijn er praktijkplaatsen aan school mogelijk?

In artikel 2.2.2. Berekeningswijze lid 2 staat dat de maatstaf voorziet in bekostiging aan de hand van de instroom van deelnemers. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of deze berekeningswijze voldoende is om een school draaiende te houden, mede gezien het geringe aantal leerlingen per school. Kan de regering met zekerheid zeggen dat deze berekeningswijze leidt tot rendabele scholen?

Daarnaast stelt de regering dat de maatstaf die gebruikt wordt bij de berekening van de rijksbijdrage verschillend kan worden vastgesteld voor opleidingen die worden verzorgd door een instelling die deel uitmaakt van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 122a van de Wet voortgezet onderwijs BES. Hiermee wordt geregeld dat bij een scholengemeenschap de overheadkosten niet twee keer voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. De leden van de fractie van de ChristenUnie kunnen zich dit indenken, maar merken op dat in dit soort gevallen wel sprake zal zijn van meer overheadkosten. Op welke manier worden die dan bekostigd, zo vragen deze leden.

Artikel 3.5 subsidie expertisecentrum onderwijszorg. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom er ten aanzien van het expertisecentrum een «kan bepaling» is opgenomen voor de subsidie. Ook vragen zij waarom, mede door het gebrek aan speciaal onderwijs op de eilanden, er niet gekozen wordt voor een wettelijke structurele subsidie van het expertisecentrum onderwijszorg.

Artikel 3.1.8 Disciplinaire maatregel. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen een toelichting op de keuze van de regering om de Rijksvertegenwoordiger de bevoegdheid te geven om een directeur, een adjunct-directeur of een ander lid van het onderwijzend personeel van een openbare instelling die tevens lid is van de eilandsraad van het openbaar lichaam die de school in stand houdt, te ontslaan, te schorsen of een disciplinaire straf op te leggen. Waarom kan een schoolbestuur dit niet zelf doen, zo vragen deze leden.

Artikel 4.2.5 Geschiktheidverklaring zij-instroom in het beroep van docent. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten in hoeverre op de BES-eilanden al de mogelijkheid aanwezig is voor zij-instroom. Zo nee, op welke termijn wel?

Aanbod binnen het secundair beroepsonderwijs. De regering stelt in de memorie van toelichting dat bij een eventuele uitbreiding van het onderwijsaanbod rekening gehouden wordt met de behoeften op de lokale arbeidsmarkt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom alleen gekeken wordt naar de lokale arbeidsmarkt. Is het niet realistischer te kijken naar de arbeidsmarkt van het grondgebied Nederland, zo vragen deze leden.

Zorgstelsel BES. De leden van de fractie van de ChristenUnie erkennen dat de zorgstructuur in het onderwijs zoals deze in Nederland is georganiseerd, niet toepasbaar is op de BES. Deze leden vragen wel op welke wijze leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte een passende plaats in het onderwijs krijgen. Op welke manier worden leerlingen en ouders betrokken bij een leerlinggebonden plan? Welke rechten hebben leerling en ouders, aangezien het bevoegd gezag het initiatief in handen heeft?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre het overgangssysteem voor de bekostiging voldoende is om de school te leiden en te beheren. Op welke termijn wordt de definitieve bekostiging geregeld bij algemene maatregel van bestuur?

H

Artikel 10.13 (Wet primair onderwijs BES)

Er wordt voorgesteld dat het bevoegde gezag van een openbare dan wel bijzondere school bij de minister een aanvraag voor bekostiging bij de minister indient. In hoeverre hebben de eilandraad en het college daarbij nog een rol, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De regering stelt in de memorie van toelichting dat de bepalingen uit de Nederlandse Wet primair onderwijs (WPO) met betrekking tot het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid niet in de WPO BES worden overgenomen, omdat de situatie te veel verschilt van die in Nederland. Wel zullen scholen op de BES-eilanden aanvullende bekostiging ontvangen voor de bestrijding van achterstanden. Graag krijgen de leden van de VVD-fractie meer inzicht daarin. Hoe zal één en ander worden geregeld?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de sinds 2008 op de BES-eilanden van kracht zijnde Landsverordening funderend onderwijs volgens de regering in grote mate de oorzaak is van de achterblijvende prestaties in het funderend onderwijs op de BES. Dit zou komen omdat onder de genoemde Landsverordening gewerkt wordt met een vergaande interpretatie van het concept van ontwikkelingsgericht onderwijs waarbij het gebruik van uniforme lesmethoden is ontmoedigd. Deze leden vragen wat dit betekent voor de situatie op Curaçao en Sint Maarten, waar deze Landsverordening ook van kracht is. Heeft deze Landsverordening dezelfde negatieve uitwerking gehad op het onderwijs op die eilanden? Zo ja, is de regering van mening dat (lokale) actie op zijn plaats is om wat aan deze ontwikkeling te doen?

De regering schrijft dat ook na de transitie in het primair onderwijs een verbeterprogramma zal lopen dat gericht zal zijn op een succesvolle implementatie van de wijzigingen op de WPO BES en het verder versterken van de onderwijskwaliteit. Wat zal dit nieuwe verbeterprogramma precies inhouden?

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het uitgangspunt van de regering dat de beheersing van het Nederlands aan het eind van de basisschool ten minste voldoende moet zijn om succesvol het Nederlandstalig voortgezet onderwijs te doorlopen. De regering deelt mee dat het minimum beheersniveau van het Nederlands, het Papiaments en het Engels in lijn met de systematiek in de WPO zal worden vastgelegd in regelgeving over de kerndoelen. Over welke regelgeving gaat het hier en wanneer zal deze naar verwachting gereed zijn?

De regering schrijft in de memorie van toelichting dat het onderwijs op de BES een lange periode van aanpassing moet doormaken om vertrouwd te raken met het inspectietoezicht om te kunnen komen tot billijke toepassing van de ultieme sanctie om een school te sluiten. Even verderop staat dat de mogelijkheid om een school te sluiten niet is opgenomen in de WPO BES en de WVO BES. Is hier geen sprake van inconsistentie? Hoe kan het onderwijsstelsel op de BES komen tot een billijke toepassing van de ultieme sanctie als de mogelijkheid tot het opleggen van deze ultieme sanctie is geschrapt uit de wetgeving?

De bepalingen uit de WPO met betrekking tot het gemeentelijk onderwijs-achterstandenbeleid worden in de WPO BES niet overgenomen omdat de problematiek rondom taalachterstanden teveel verschilt van de situatie in Nederland. Kan dit worden toegelicht? Dit houdt tevens in dat er geen wettelijke grondslag wordt opgenomen voor een specifieke uitkering aan de eilanden waar het gaat om onderwijsachterstanden. Scholen zullen echter wel aanvullende bekostiging kunnen ontvangen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden. Deze constructie lijkt onnodig complex. Kan de regering de vraag beantwoorden waarom voor deze insteek is gekozen?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven ten volle de noodzaak om op een zo kort mogelijke termijn de kwaliteit van het onderwijs op de BES op een met in het Europese deel van Nederland vergelijkbaar niveau te brengen. Wat betreft het lopende «Onderwijs Verbeterprogramma», dat zich voor het basisonderwijs richt op het verbeteren van de leerprestaties, de kernvakken, de verbetering van didactisch handelen van leraren, de opbrengstgerichtheid van het onderwijs, de verbreding en verdieping van de leerlingenzorg en de versterking van management en bestuur, vragen deze leden op welke wijze erop wordt toegezien of de beoogde verbeteringen zullen worden gerealiseerd.

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat er niet voor is gekozen de leerresultaten van een bekostigde school als een deugdelijkheidseis te laten gelden en daarmee een voorwaarde voor de bekostiging. De reden hiervoor is dat de scholen op de BES-eilanden tijd wordt gegeven om vertrouwd te raken met het inspectietoezicht, om te kunnen komen tot billijke toepassing van deze sanctie. Deze leden wijzen in dit verband op de onlangs aangenomen Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur, die het rijk een instrument geeft om zowel bij tegenvallende kwaliteit als bij wanbestuur in te grijpen met bekostigingssancties. Waarom is er niet voor gekozen deze bepalingen op te nemen in de BES-onderwijswetgeving en daarbij aan te geven dat de inwerkingtreding op een nader te bepalen tijdstip zal gebeuren? Welke sanctiemogelijkheden zijn er wel? Dezelfde vraag (zie hierna, onder 10.16) hebben deze leden wat betreft de Wet voortgezet onderwijs BES.

In Nederland heeft de Onze Minister een discretionaire bevoegdheid om scholen die onder de opheffingsnorm vallen toch open te houden. Geldt dit ook voor de BES-eilanden?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom voor scholen op de BES-eilanden is gekozen voor dezelfde stichtingsnorm (200) als die in Nederland.

In de toelichting op de artikelen 18 en 19 staat dat de Wet op de medezeggenschap niet van toepassing is verklaard op de BES-eilanden. Waarom is daar niet voor gekozen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Waarom is ervoor gekozen dat ouders, docenten en bevoegd gezag slechts minimaal twee keer per jaar met elkaar overleg moeten voeren? Volgens deze leden is ouderbetrokkenheid zeer belangrijk voor het goed functioneren van school en leerlingen. Gezien de huidige zorgelijke onderwijssituatie op de eilanden, ligt het volgens deze leden in de rede dat vaker wordt samengekomen. Graag vernemen zij de visie van de regering hierop.

2.1. Taal en kerndoelen

De wet zal uitgaan van twee instructietalen per eiland: Nederlands en Papiaments voor Bonaire en Nederlands en Engels voor Sint Eustatius en Saba. De leden van de CDA-fractie vragen waarop de mening van deskundigen is gebaseerd dat het invoeren van twee instructietalen in het basisonderwijs niet ten koste gaat van de onderwijskansen van de betrokken leerlingen.

2.2. Tekortschietende leerresultaten

De regering stelt dat ook bij het ontbreken van de mogelijkheid om een school te sluiten bij ernstig of langdurig tekortschietende leerresultaten, nog voldoende mogelijkheden blijven om slagvaardig op te kunnen treden bij onvoldoende onderwijskwaliteit: het toezichtskader van de inspectie zal ook op de BES-eilanden worden toegepast, de inspectie kan prestatieafspraken maken met scholen, de bekostiging kan worden ingehouden of opgeschort en er kan gebruik worden gemaakt van de aanwijzingsbevoegdheid. Is de onderwijsinspectie op de BES-eilanden voldoende toegerust om die slagvaardigheid in optreden te kunnen waarmaken, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

2.10. Overgangsrecht leraren

Bezien tegen het gegeven dat er momenteel al onvoldoende leerkrachten zijn, vragen de leden van de CDA-fractie of het van toepassing worden van de Europees-Nederlandse bekwaamheidseisen niet zal leiden tot een (nog groter) tekort aan bevoegde leerkrachten, indien binnen de overgangstermijn van vijf jaar zittende en toekomstige leerkrachten niet aan de gestelde eisen voldoen.Hoe groot is het lerarentekort momenteel en hoe is de verhouding tussen het aantal bevoegde en onbevoegde leerkrachten?

De regering zegt dat de beheersing van het Nederlands aan het eind van de basisschool tenminste voldoende moet zijn om succesvol het Nederlandstalig voortgezet onderwijs te doorlopen. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen een toelichting. Betekent dit dat voor toelating op het voortgezet onderwijs als norm een voldoende voor het Nederlands moet worden behaald?

In artikel 10 lid 5 stelt de regering dat ten aanzien van leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte het onderwijs gericht is op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de bekostiging is geregeld voor deze leerlingen? Wordt hiervoor een «rugzakje» in het leven geroepen zo vragen deze leden.

Artikel 72 Aanvang bekostiging. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre de eis in het derde lid om in aanmerking te komen voor bekostiging realistisch is, mede gezien de schaalgrootte en het geringe aantal leerlingen per BES-eiland. Waarom wordt hier dezelfde norm van 200 leerlingen gehanteerd als in het Europese deel van Nederland? Kan de regering toelichten waarom aanvang van bekostiging geen dode letter in de wet zal vormen voor Bonaire en Sint Eustatius? Zij wijzen ook op andere factoren dan het leerlingenaantal die bijdragen aan onderscheidend en kwalitatief goed onderwijs. Is er een discretionaire bevoegdheid voor de minister denkbaar die in gevallen kan afwijken van de minimumnorm?

Artikel 73 voldoende openbaar onderwijs. De leden van de fractie van de ChristenUnie willen een toelichting op dit artikel. Betekent dit dat de eis zoals neergelegd in artikel 72 derde lid komt te vervallen? Zij vragen een toelichting op de waarborgbepaling die beoogt voldoende aanbod en toegankelijkheid van openbaar onderwijs te garanderen. Aangezien per eiland slechts sprake kan zijn van één basisschool, blijft de waarborgbepaling toch beperkt tot het aantal beschikbare plaatsen op deze school? Op welke manier wil de regering de waarborg voor toegankelijkheid vormgeven?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een toelichting op artikel 74 Berekening aantal leerlingen. In hoeverre wordt de keuzevrijheid van ouders door dit artikel beknot?

Artikel 101 grondslag bekostiging personeel. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom er voor dezelfde berekeningsformule is gekozen als in het Europese deel van Nederland. Volgens deze leden is er sprake van totaal verschillende omstandigheden. Zij willen weten of er andere berekeningsformules zijn uitgeprobeerd meer gericht op de omstandigheden van de BES-eilanden. Waaruit blijkt dat (zesde lid) de voorgestelde bekostiging redelijkerwijs voldoende is voor het leiden en beheren van de school, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie erkennen dat met de vereenvoudigde bekostigingsystematiek nog geen ervaringen zijn opgedaan. Op welke manier wordt deze nieuwe systematiek beoordeeld? Wanneer na een jaar blijkt dat de voorgestelde systematiek tekortschiet, op welke manier wordt dit dan hersteld? Zou bij het tekortschieten van de regeling kunnen worden volstaan met het wijzigen van de genoemde nadere voorschriften in de ministeriële regeling of wordt ook naar de wettelijke basis gekeken?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen in de memorie van toelichting dat op Bonaire vooral Papiaments wordt gesproken en op Sint Eustatius en Saba vooral Engels. Opgemerkt wordt dat het beheersingsniveau van het Nederlands aan het einde van het funderend onderwijs onvoldoende is om in het voortgezet onderwijs kans van slagen te hebben. In de WPO BES wordt enerzijds per eiland aan twee instructietalen een gelijkwaardige status toegekend, anderzijds wordt er een minimum aan het beheersingsniveau gesteld. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre er ook rekening is gehouden met het doorstuderen in de regio.

De leden van de fractie van de ChristenUnie erkennen dat normering van minimumleerresultaten zoals in het Europese deel van Nederland niet eenvoudig toepasbaar is op de BES-eilanden en erkennen ook dat de ultieme bekostigingssanctie voorlopig niet wordt toegepast. Deze leden vragen in dit kader hoe scholen op kwaliteit worden afgerekend. In de memorie van toelichting wordt de mogelijkheid genoemd om bekostiging in te houden of op te schorten bij achterblijvende resultaten. In hoeverre zijn de criteria voor bekostigingssancties voor scholen helder te maken?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de gevolgen van de toepassing van de opheffingsnorm van 23 leerlingen. Zo zal het opheffen van een openbare school op Saba grote consequenties met zich meebrengen. Waarom is gekozen voor het opnemen van deze opheffingsnorm en wordt de minimumnorm voor nevenvestigingen bijvoorbeeld wel losgelaten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat zittende leraren binnen vijf jaar aan de Europees-Nederlandse bekwaamheidseisen zullen moeten voldoen. Wordt aan de school overgelaten of docenten die binnen vijf jaar met pensioen verwachten te gaan, zich moeten bijscholen? Worden zij gestimuleerd om zich te laten bijscholen en waar kunnen zij terecht?

I

Artikel 10.14 (Wet sociale kanstrajecten jongeren BES)

De Landsverordening sociale vormingsplicht wordt omgezet in de Wet sociale kanstrajecten jongeren BES. In het wetsvoorstel is de leerwerkplicht, die de Landsverordening bevat, niet gehandhaafd. Waarom wordt deze plicht niet gehandhaafd? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een nadere motivering van deze keuze. Voorts vragen zij hoe is verzekerd dat de doelgroep van de Landsverordening sociale vormingsplicht niet kansarm blijft. Hoe worden de verworvenheden van de sociale vormingsplicht nu gecontinueerd? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.

De regering stelt vast dat er op de Nederlandse Antillen jongeren zijn die zonder speciale maatregelen weinig kans hebben op integratie en participatie in die samenleving, aldus de leden van de PvdA-fractie. In dit kader zijn de statistieken voor de bovenwindse eilanden nog het minst gunstig. Om deze problematiek te ondervangen, is in maart 2006 op de Nederlandse Antillen de Landsverordening sociale vormingsplicht ingevoerd. Doel is om jongeren van 16 tot 24 jaar die buiten het reguliere opleidings- en socialisatieproces zijn geraakt een tweede kans te bieden.

De regering heeft het voornemen om de sociale vormingsplicht op de BES-eilanden om te zetten in een vrijwillig «kanstraject.» De leden van de PvdA-fractie betwijfelen ten zeerste of dit wel de juiste aanpak is en vrezen dat die jongeren die de sociale vormingsplicht juist het hardste nodig hebben, niet op vrijwillige basis zullen deelnemen aan zogenaamde kanstrajecten, hoezeer de regering het deelnemen daaraan ook wenst te stimuleren. Deze leden hechten aan effectieve handhaving van de sociale vormingsplicht en menen dat het voorstel van de regering de kans kan vergroten dat deze kwetsbare jongeren toch weer aan lager wal raken en eventueel in de criminaliteit belanden. Deelt de regering de mening dat een dergelijke ontwikkeling voorkomen dient te worden? Zo ja, deelt zij ook de mening dat aanpassing van het wetsvoorstel in dit kader wenselijk is? De leden van de PvdA-fractie vragen verder wat de situatie op Curaçao en Sint Maarten wat betreft dit onderwerp is. Blijft de sociale vormingsplicht daar wel gehandhaafd? Zo ja, ligt het dan niet voor de hand om de sociale vormingsplicht ook op de BES-eilanden te laten blijven gelden?

De regering schenkt in de memorie van toelichting aandacht aan enkele succesfactoren van de sociale vormingsplicht maar beklemtoont ook dat er sprake is van belangrijke knelpunten. Zo is er een groot gebrek aan bevoegde en gekwalificeerde docenten. In hoeverre is er inmiddels vooruitgang geboekt bij het oplossen van dit probleem? Verder merkt de regering op dat de aansluiting van de sociale kanstrajecten op de arbeidsmarkt momenteel nog verre van optimaal is. Wat zijn hier precies de problemen en wat zal de regering doen om te komen tot verbetering?

In de memorie van toelichting wordt gerefereerd aan de Landsverordening Sociale Vormingsplicht die in 2006 is ingevoerd om jongeren van 16 t/m 24 jaar die buiten het reguliere opleidings- en socialisatieproces zijn geraakt een tweede kans te bieden en een halt toe te roepen aan de in paragraaf 1.1. geschetste aspecten van de structurele jeugdproblematiek, die heeft geleid tot het ontstaan van een bevolkingsgroep die bij elke nieuwe generatie is achteruitgegaan qua educatiepeil. Deze Landsverordening is omgezet in het voorstel van Wet sociale kanstrajecten voor jongeren. De leden van de CDA-fractie hebben daarover een aantal vragen.

Wat betreft de succesfactoren sociale vormingsplicht zou uit de effectmeting in 2008 het succes en het belang van de sociale vormingsplicht zijn gebleken, bezien naar enkele, volgens de leden van de CDA-fractie, meer voorwaardenscheppende factoren. Wat betreft de kosten, opbrengsten en effecten, worden er zeer kritische kanttekeningen gemaakt. Er zijn diverse knelpunten en er is vooral een groot gebrek aan bevoegde en gekwalificeerde docenten. Ook de aansluiting op de arbeidsmarkt is nog verre van optimaal. Een onderzoeksconclusie uit 2009 is dat de sociale vormingsplicht voorziet in een behoefte en jongeren mogelijkheden biedt. Maar hoe het staat met de werkelijke resultaten, wordt niet duidelijk. De leden van de CDA-fractie vragen om een beter inzicht in de resultaten en de effecten van de sociale vormingsplicht. Hoeveel jongeren hebben sinds 2006 jaarlijks deelgenomen aan een sociaal vormingstraject? Hoeveel jongeren hebben zich ondanks de verplichting daartoe niet gemeld? Hoeveel jongeren hebben succesvol hun traject afgerond (met een certificaat of diploma)? Hoevelen hebben een baan? Hoeveel jongeren hebben een traject voortijdig verlaten? Zijn zij gesanctioneerd en zo ja op welke wijze? Hoeveel jongeren die zich aan een vormingstraject hebben onttrokken, hebben gepoogd naar Nederland te komen en zijn bij uitreis tegengehouden? Hoeveel van zulke jongeren zijn op enig moment toch in Nederland aangetroffen? Hoe is vervolgens ten aanzien van hen gehandeld? Zijn zij teruggestuurd of zijn zij alsnog/weer een traject ingegaan? Op welke wijze zijn ouders of verzorgers aangesproken dan wel gesanctioneerd wat betreft jongeren die zich niet aan de verplichtingen hebben gehouden? De leden van de CDA-fractie zien gaarne een antwoord op deze vragen tegemoet.

Zij vragen voorts op welke termijn naar verwachting het reguliere onderwijs in de BES-eilanden een zodanige verbeterslag zal hebben ondergaan dat de sociale kanstrajecten en dus de Wet sociale kanstrajecten jongeren BES overbodig zullen zijn geworden.

Waar de jongere op grond van de landsverordening verplicht was zich te melden voor een Sociaal Vormingstraject, kan de jongere op grond van de Wet sociale kanstrajecten jongeren BES slechts vrijwillig een kanstraject volgen. Wat betreft de gestelde onmogelijkheid om aan volwassenen een leerwerkplicht op te leggen, verwijst de regering naar het advies van de Raad van State inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Leerplichtwet (30 901, nr. 4). Naar de mening van de leden van de CDA-fractie is uit dit advies wel een aantal kanttekeningen en bezwaren af te leiden, maar niet een absolute onmogelijkheid tot zo’n verplichting. Deze leden vragen de regering dan ook een en ander nader te beargumenteren. Zij vragen ook waarom verplichte deelname onder de landsverordening wel is toegestaan en de bezwaren van de Raad van State voor dat regime blijkbaar niet golden. Wat is wat dat betreft het verschil met de Wet sociale kanstrajecten jongeren BES?

Waarom is in de Wet sociale kanstrajecten jongeren gekozen voor startkwalificatieniveau mbo-1 en niet voor mbo-2, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de sociale vormingsplicht niet is doorgezet. Waarom wordt er weer een nieuw projectbureau en een uitvoeringsinstantie in het leven geroepen? Tevens willen deze leden weten hoeveel jongeren per jaar per eiland gebruik zullen maken van een sociaal kanstraject. Wat zijn de jaarlijkse kosten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de problemen waar een aanzienlijk aantal jongeren mee te maken krijgt op de BES-eilanden, zoals schooluitval, geweld of ander probleemgedrag. Het perspectief op een goed educatiepeil en zicht op participatie in de maatschappij is voor deze jongeren ook in de komende jaren nog niet hoopvol. Basisvoorwaarde is dat de kwaliteit en structuur van projecten op orde zijn. Op welke termijn is het gebrek aan bevoegde docenten opgelost? Op welke termijn kan voldoende aansluiting tussen sociale kanstrajecten en de arbeidsmarkt worden verwacht? Hoe wordt ervoor gezorgd dat verbeteringen in kanstrajecten niet te laat komen voor de huidige groep jongeren die in de problemen is geraakt? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook naar het wegvallen van het middel van dwang tot het volgen van opleiding of werk. Voor de overheid blijven slechts stimulerende maatregelen mogelijk. Welke vormen van dwang zijn nog voorhanden om uitvallers die zelf de keuze niet willen maken, te stimuleren tot opleiding of werk? Is het de bedoeling om op termijn de Wet Investering Jongeren (WIJ) ook in te voeren op de BES-eilanden?

J

Artikel 10.15 (Wet studiefinanciering BES)

Er is voor gekozen om de Wet studiefinanciering BES een eenvoudiger opzet te geven dan de Nederlandse Wet studiefinanciering (WSF 2000). Zo zal er geen sprake zijn van ouderafhankelijkheid. Wat is daarvan de reden, vragen de leden van de VVD-fractie. Studerenden die in het Europese deel van Nederland gaan studeren, zijn voor levensonderhoud en studie aangewezen op de WSF 2000, zo valt in de memorie van toelichting te lezen. Is er in die situatie wel sprake van ouderafhankelijkheid? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een nadere uitleg van de regering. Ook mag een studerende op de BES-eilanden onbeperkt bijverdienen. Graag krijgen deze leden op dit onderdeel een motivering van de regering.

Daar er geen koppeling van de WSF BES met de gemeentelijke basisadministratie is, verloopt de administratie via telformulieren. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of op deze manier de controle voldoende is gewaarborgd.

Wat betreft de Wet studiefinanciering BES onderschrijven de leden van de PvdA-fractie de wens van de regering om financiële belemmeringen zoveel weg te nemen om een kwalitatief goede opleiding te volgen waarvoor de studerende de juiste kwalificaties bezit. De regering zet in dit kader uiteen dat een aantal complicerende factoren bewust is weggelaten omdat hierover in de bestaande Antilliaanse regelingen niets te vinden was. Kan de regering per «complicerende factor» die genoemd staat in de memorie van toelichting aangeven waarom deze als complicerend wordt ervaren? Hoe verhouden de voorgenomen vereenvoudigingen zich tot de intentie van de regering om oneigenlijk gebruik van het stelsel tegen te gaan?

De leden van de CDA-fractie vragen waarom geen verschil wordt gemaakt tussen uitwonende en thuiswonende studenten, waarom er niet wordt gekeken naar het inkomen van de ouders en waarom studenten onbeperkt mogen bijverdienen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen een toelichting op artikel 1.4 Nationaliteit en woonplaats. Waarom worden deze zware eisen gesteld? Mede gezien de pluriformiteit van de inwoners op de BES-eilanden zal een deel van de jongeren tussen wal en schip vallen. Hoe groot acht de regering de kans dat er jongeren tussen wal en schip vallen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom de in de landsverordening bestaande situatie dat de prestatiebeurs pas wordt omgezet in een gift als men minimaal vijf jaar in een beroep werkt op de Nederlandse Antillen, niet wordt gecontinueerd. Waarom kan deze bepaling niet behouden worden voor de BES-eilanden? Dit is een uitgelezen kans om brain drain tegen te gaan. Deze leden willen een toelichting op de stelling van de regering dat een dergelijke bepaling beperkingen om de opleiding te volgen, zal opleveren. Wijzen de feiten uit dat dit momenteel het geval is? Tevens vragen deze leden op welke manier een dergelijke bepaling een eenvoudige uitvoering belemmert.

Ook vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie of de mogelijkheden zijn onderzocht om een gedeelte van de studiefinanciering om te zetten in een gift voor afgestudeerden van de BES-eilanden die in het Europese deel van Nederland wonen en graag terug willen naar de BES-eilanden om te helpen de eilanden op te bouwen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen een toelichting op het toekennen van studiefinanciering aan studenten die buiten de BES-eilanden gaan studeren. Aan welke eisen moet worden voldaan om in de VS te studeren en studiefinanciering te ontvangen? Hoe wordt gecontroleerd of geen sprake is van misbruik?

In artikel 8.2 vervreemding, verpanding wordt verwezen naar de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Is het de bedoeling dat deze wet van toepassing wordt op de BES-eilanden? Indien dit niet het geval is, geven deze leden in overweging een ander begrip te hanteren dat niet met deze wet wordt geassocieerd.

K

Artikel 10.16 (Wet voortgezet onderwijs BES)

De leden van de CDA-fractie vragen hoe lang de overgangsperiode duurt van het huidige systeem van declaratiebekostiging naar lumpsum bekostiging. Wordt deze overgang geëvalueerd? Is het ook mogelijk om, als verkeerde besteding van gelden vaak voorkomt, bestemmingsboxen in te voeren?

De leden van de CDA-fractie herhalen hier de vraag die zij hebben gesteld over artikel 10.13 (Wet primair onderwijs BES). Deze leden constateren dat er niet voor is gekozen de leerresultaten van een bekostigde school als een deugdelijkheidseis te laten gelden en daarmee een voorwaarde voor de bekostiging. De reden hiervoor is dat de scholen op de BES-eilanden tijd wordt gegeven om vertrouwd te raken met het inspectietoezicht om te kunnen komen tot billijke toepassing van deze sanctie. Deze leden wijzen in dit verband op de onlangs aangenomen Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur, die het rijk een instrument geeft om zowel bij tegenvallende kwaliteit als bij wanbestuur in te grijpen met bekostigingssancties. Waarom is er niet voor gekozen deze bepalingen op te nemen in de BES-onderwijswetgeving en daarbij aan te geven dat de inwerkingtreding op een nader te bepalen tijdstip zal gebeuren? Welke sanctiemogelijkheden zijn er wel?

De leden van de ChristenUnie zijn voorstander van gedegen kwaliteitseisen voor leerbedrijven. Maar deze leden vragen of het realistisch is zulke zware eisen te stellen aan bedrijven mede gezien het aantal bedrijven op de individuele BES-eilanden. Heeft de regering een overgangsperiode in de wet overwogen om bedrijven de mogelijkheid te bieden op termijn te voldoen aan de kwaliteitseisen? Anderzijds wordt een onmogelijke verplichting opgelegd aan het bevoegd gezag om zorg te dragen voor voldoende praktijkplaatsen.

Artikel 34 kerndoelen. Waarom worden geen kerndoelen per BES-eiland vastgesteld zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. De omstandigheden zijn niet identiek. Voor bijvoorbeeld Bonaire is het Papiaments en het Spaans van essentieel belang, Papiaments is zoals het Fries van groot belang voor de culturele ontwikkeling en vorming. Het Spaans is belangrijk door de contacten met de regio en toerisme. Hetzelfde geldt ook voor de vakken van het VWO (artikel 39). Ook hierbij kan het Papiaments en literatuur als vak worden opgenomen. In plaats van de Latijnse en Griekse taal kan gekozen worden voor Spaans. De leden vragen waarom er zo weinig rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van de BES-eilanden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen een toelichting op artikel 46 tweede lid. Waarom zullen begin en einde van vakanties worden vastgesteld die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering in hoeverreartikel 104 lid 1 en 2 uitzondering weigering leerling op grond van levensbeschouwing in strijd is met de vrijheid van godsdienst ingevolge artikel 23 van de Grondwet. Tevens vragen zij waarom lid 2 is toegevoegd. Op deze manier komt de grondslag van een bijzondere schoolinstelling onder druk te staan. Deze leden vragen een hierop een toelichting.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen in hoeverre een school duidelijkheid en rechtszekerheid kan ontlenen aan het toezichtskader van de inspectie als maatstaf voor de kwaliteit op school. Zij erkennen overigens dat de minimumleerresultaten niet de enige maatstaf zijn. Zij vragen op welke manier het voor scholen vooraf duidelijk is aan welke kwaliteitseisen zij moeten voldaan.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

De Gier