Gepubliceerd: 19 april 2010
Indiener(s): Ank Bijleveld (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: bestuur de nederlandse antillen en aruba
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32368-3.html
ID: 32368-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Op 9 maart jl. zijn door de Tweede Kamer aanvaard de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Aanpassingswet BES I)1 en het voorstel voor de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Invoeringswet BES)2. Deze voorstellen zijn zijn onderdeel van het pakket aan wetsvoorstellen dat nodig is voor de totstandkoming van de nieuwe positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland. De Invoeringswet BES bepaalt welk recht van toepassing is in de openbare lichamen en bevat daarnaast onder meer algemeen overgangsrecht. De Aanpassingswet BES I bevat voorstellen tot wijziging van Nederlands-Antilliaanse regelgeving die in de openbare lichamen als Nederlandse wetten zullen gelden en voorstellen tot aanpassing van bestaande Nederlandse wetten die meteen bij aanvang van de nieuwe positie in de openbare lichamen zullen worden ingevoerd. In het wetsvoorstel zijn tevens meegenomen wijzigingen in Nederlandse wetgeving die verband houden met de oprichting van de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten. Voor een achtergrond bij beide wetsvoorstellen en de verhouding tot andere wetgeving wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij die wetsvoorstellen.

Voorliggend wetsvoorstel bevat aanvullingen op en wijzigingen van het voorstel voor de Aanpassingswet BES I en op het voorstel voor de Invoeringswet BES op (achtereenvolgens) de volgende terreinen:

  • a. identiteitskaarten;

  • b. de vestiging van bedrijven;

  • c. politiegegevens;

  • d. de rechtsgevolgen van het huwelijk tussen, onderscheidenlijk van adoptie door personen van gelijk geslacht;

  • e. het bestuursrecht;

  • f. de taal in het bestuurlijk verkeer;

  • g. het overgangsrecht.

Het voorstel zoals dat ter advisering aan de Raad van State is voorgelegd, betrof ook de aanpassing van de wetten op het terrein van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het advies van de Raad is aanleiding geweest de mogelijkheden voor de door de Raad aanbevolen versobering te bezien. Gelet op de tijd die een dergelijke heroverweging vergt en omdat de OCW-wetten niet eerder dan 1 januari 2011 in werking hoeven te treden, is besloten deze wetten uit het voorstel te halen. De onderwijswetgeving zal vervolgens apart, na de door de Raad aanbevolen heroverweging, binnen afzienbare tijd worden ingediend door middel van een voorstel voor de Tweede Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eutatius en Saba – B.

Daarnaast ligt thans ter advisering bij de Raad van State voor het voorstel voor de Derde Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dat wetsvoorstel betreft eveneens aanvullingen op en wijzigingen van de (eerste) Aanpassingswet BES en andere BES-wetgeving. Het gaat in dat voorstel vooral om:

  • verder invulling van de pensioenregelgeving voor ambtenaren;

  • de omvorming van de huidige Landsverordening ondernemingspensioenfondsen tot de Pensioenwet BES;

  • het onder de werking van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) brengen van de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • het afnemen van bloedproeven.

ARTIKEL I (AANPASSINGSWET BES I)

Onderdeel A

Artikel 2.20 (Wet identiteitskaarten BES)

De wijzigingen in artikel 2, eerste lid, hebben betrekking op de navolgende onderwerpen. De aanpassing van onderdeel a, maakt het mogelijk dat op verzoek van een kaarthouder die een geregistreerd partnerschap is aangegaan ook de geslachtsnaam van de geregistreerd partner op de identiteitskaart kan worden vermeld. Tevens is verduidelijkt dat de opneming van de geslachtsnaam van de (gewezen) echtgenoot, echtgenote of geregistreerd partner gepaard gaat met de vermelding van de burgerlijke staat van de kaarthouder. De wijziging in onderdeel e, heeft een louter technische betekenis. In de gewijzigde onderdelen f en g worden nog twee gegevens genoemd die in iedere identiteitskaart worden vermeld. Het betreft de datum waarop de geldigheidsduur van de identiteitskaart eindigt en het documentnummer. Aan de vermelding van de naam en het zetten van een stempel van het eilandgebied waar de identiteitskaart is uitgegeven (onderdeel g, oud) bestaat geen behoefte meer, omdat voor ieder openbaar lichaam een afzonderlijk model van de identiteitskaart zal worden vastgesteld.

In artikel 8, eerste lid, is een wettelijke basis geschapen voor het stellen van regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot zowel de administratie van afgegeven identiteitskaarten als de verstrekking van gegevens daaruit. In de administratie worden onder andere de op de identiteitskaart vermelde gegevens, de foto en de handtekening van de houder opgenomen, alsmede de inlevering en het verloren gaan van identiteitskaarten. Uit de administratie kunnen gegevens worden verstrekt aan de autoriteiten, instellingen en personen die belast zijn met de uitvoering van de Wet identiteitskaarten BES, voor zover zij de gegevens nodig hebben voor die uitvoering. Voorts kunnen gegevens worden verstrekt aan bij ministeriële regeling aangewezen bestuursorganen die deze gegevens nodig hebben voor de vervulling van hun publiekrechtelijke taak. De bestaande regelgeving op het terrein van de Nederlandse reisdocumentenadministratie dient hierbij als voorbeeld voor de tot stand te brengen algemene maatregel van bestuur.

Onderdeel B

Artikel 5.11 (Wijziging van de Wet vestiging bedrijven BES)

Deze wijziging vervangt de bestaande weigeringsgronden voor de afgifte van een vestigingsvergunning door criteria van economische aard. Uitgangspunt blijft dat slechts in uitzonderingsgevallen een vergunning voor de vestiging van een zaak wordt geweigerd. Weigering is alleen mogelijk indien de aanvrager in onmiskenbaar onvoldoende mate beschikt over algemene vaardigheden om een zaak te leiden dan wel in onmiskenbaar onvoldoende mate beschikt over de financiële middelen die naar redelijkheid benodigd zijn voor het starten van een zaak als waarvoor de vergunning wordt gevraagd. In die gevallen is een zaak op voorhand niet levensvatbaar. Dat zou ten koste kunnen gaan van de economie op de BES-eilanden die immers in een ontwikkelingsfase verkeren. 

De omstandigheid dat op een van de BES-eilanden dan wel of op een van de andere eilanden behorend tot het voormalige land Nederlandse Antillen reeds bedrijvigheid bestaat die grotendeels of geheel voorziet in de bestaande behoefte, kan expliciet geen aanleiding zijn de gevraagde vergunning te weigeren. Immers nieuwe bedrijvigheid zet bestaande aanbieders daarvan ertoe hun prijzen te verlagen en brengt veelal productverbetering en -vernieuwing met zich mee, tot voordeel van de afnemers. Daarmee bevordert nieuwe bedrijvigheid, ook indien bestaande aanbieders daardoor hun marktaandeel zien aangetast, een gezonde economische ontwikkeling op de eilanden.

Er kunnen echter situaties zijn waarin het onwenselijk is dat er meer dan één bedrijf dezelfde diensten aanbiedt. Voor zover thans valt te bezien kan dat alleen het geval zijn bij de levering van universele diensten met gebruikmaking van een gemeenschappelijk distributiesysteem die iedereen tegen een redelijk tarief moet kunnen afnemen, zoals de levering van elektriciteit. De aanleg van meer distributiesystemen naast elkaar kan in een dergelijke situatie niet rendabel en bovendien onnodig belastend zijn voor de percelen waarin het systeem wordt aangelegd. Voor een dergelijke situatie kan de minister instemmen met het weigeren van een vestigingsvergunning.

De voorgestelde wijziging van de Wet vestiging bedrijven BES is aan de bestuurscolleges van de BES-eilanden ter consultatie voorgelegd. Van het bestuurscollege van Bonaire is als reactie ontvangen dat geen rekening is gehouden met de Overdrachtslandsverordening XVII en dat als gevolg daarvan voorbij is gegaan aan het uitgangspunt dat de bevoegdheden van de eilandgebieden gehandhaafd blijven. Anders dan het bestuurscollege meent is echter wel rekening gehouden met Overdrachtslandsverordening XVII, aangezien deze verordening is verwerkt in de Vestigingsregeling voor bedrijven die is omgezet in de Wet vestiging bedrijven BES. Het verlenen van een vestigingsvergunning blijft daarmee een bevoegdheid van de bestuurscolleges, waarbij de formele wetgever de kaders stelt.

Onderdeel C

Artikel 8.1 (Wet politiegegevens)

Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is neergelegd in artikel 10 van de Grondwet. Ter uitvoering van artikel 10, tweede lid, is voorgesteld de bescherming van de persoonlijke levenssfeer op Bonaire, Sint Eustatius en Saba te regelen in een Wet bescherming persoonsgegevens BES. Voor wat betreft de politiegegevens wordt voorgesteld om voor de verwerking daarvan en de daarbij in acht te nemen regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan te sluiten bij de Wet politiegegevens. De gekozen opzet brengt met zich dat in de Wet politiegegevens twee regimes worden geregeld. Enerzijds een regime voor de Nederlandse politiegegevens. Anderzijds één voor de politiegegevens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Laatstgenoemd regime wordt uitgewerkt in paragraaf 5a.

Hieronder wordt allereerst uiteengezet hoe de toepasselijkheid van de Wet politiegegevens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba vorm is gegeven. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillende grondslagen voor de verstrekking van politiegegevens.

Toepasselijkheid Wet politiegegevens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Paragraaf 5a regelt de toepasselijkheid van de Wet politiegegevens in Bonaire, Sint Eustatius en Saba (onderdeel C). De definitiebepalingen in artikel 36b zijn daarop afgestemd. In zoverre is dit artikel technisch van aard. Er is niet voor gekozen het begrip «politiegegeven» aan te passen, aangezien een politiegegeven is gekoppeld aan de persoonsidentificerende gegevens die zijn verwerkt in het kader van de politietaak. De politietaak is gedefinieerd, hetgeen met zich brengt dat een politiegegeven op Bonaire, Sint Eustatius en Saba samenhangt met de uitoefening van de politietaak aldaar.

De verantwoordelijke bij het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is op grond van artikel 47 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij de militairen van de Koninklijke marechaussee op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is dit de Minister van Defensie. Bij de buitengewone agenten van politie is dit op grond van artikel 10, eerste lid, juncto artikel 1, eerste lid, onder h, van deze rijkswet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Justitie. De buitengewone agenten van politie verwerken uitsluitend politiegegevens voor zover zij op grond van artikel 10, tweede lid, juncto artikel 13, van de rijkswet, politietaken uitvoeren. Deze relatie met de uitvoering van de politietaken is neergelegd in de definitiebepaling van ambtenaar van politie, zoals voorgesteld in artikel 36b, onder c.

Het College bescherming persoonsgegevens krijgt in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba geen taken. Gelijkwaardige taken als dit College heeft in Nederland worden in een voorstel tot invoering van een Wet bescherming persoonsgegevens BES toegekend aan de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES. Het onderhavige voorstel is daarop afgestemd. Artikel 35 is om die reden niet van toepassing verklaard in artikel 36c, tweede lid.

In artikel 36c, tweede lid, wordt ook artikel 36 niet van toepassing verklaard. Deze bepaling maakt de benoeming van een functionaris gegevensbescherming mogelijk. Aangezien het voorstel voor een Wet bescherming persoonsgegevens BES deze functionaris niet kent, is deze ook in het onderhavige kader niet opgenomen.

In Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geen bijzondere opsporingsdiensten. Om die reden is artikel 46 niet van toepassing aldaar. Het is echter niet ondenkbeeldig dat het voor de vervulling van de taken van deze diensten in Nederland van belang kan zijn om over politiegegevens die zijn verwerkt in deze gebieden te beschikken. Artikel 36e, derde lid, biedt daarvoor de grondslag.

Artikel 36d regelt de verstrekking van politiegegevens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en aan de gezaghebber. Voorts regelt dit artikel de verstrekking van politiegegevens aan de minister die bevoegd is tot aanstelling, bevordering, schorsing en ontslag van de desbetreffende ambtenaren in verband met een onderzoek naar aanleiding van klachten over gedragingen van die ambtenaren en een disciplinair onderzoek. In die zin is deze bepaling hetzelfde als artikel 16 dat aan vergelijkbare gezagsdragers en voor dezelfde doeleinden als genoemd in artikel 16, politiegegevens worden verstrekt. Artikel 16, tweede lid, is op deze reikwijdte afgestemd.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat de verstrekking van politiegegevens binnen het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voortvloeit uit artikel 8 dat met inachtneming van de terzake doende definitiebepaling rechtstreeks van toepassing is aldaar. De verstrekking van politiegegevens met het oog op het beoordelen van klachten of het nemen van rechtspositionele maatregelen jegens buitengewone agenten van politie kan geschieden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit laat onverlet dat op grond van artikel 10, eerste lid, juncto artikel 1, eerste lid, onder h, van de eerder genoemde rijkswet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Justitie verantwoordelijk is voor de afwikkeling van deze zaken.

De verstrekking van politiegegevens tussen het politiekorps, de buitengewone agenten van politie en de militairen van de Koninklijke marechaussee vloeit voort uit artikel 15.

Op artikel 36e wordt hieronder nader ingegaan.

Voor de rechtsbescherming van de betrokkene met betrekking tot een beslissing op zijn verzoek tot kennisneming, verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van politiegegevens wordt voorgesteld aan te sluiten bij die van de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Dit is neergelegd in artikel 36f. Het derde lid van dit artikel is ontleend aan artikel 29, vijfde lid van de Wet politiegegevens.

Het toezicht is neergelegd in artikel 36g. Hierboven is al aangegeven dat de Commissie van toezicht bescherming persoonsgegevens, bedoeld in artikel 44 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES deze taak op zich neemt.

Verstrekking van politiegegevens van het Europese deel van Nederland aan een land binnen het Koninkrijk of een ander land

In artikel 17, derde lid, wordt verduidelijkt dat deze bepaling betrekking heeft op de verstrekking van Nederlandse politiegegevens aan een autoriteit in een land binnen het Koninkrijk of in een ander land (onderdeel A). In het Besluit politiegegevens (artikel 5:1) zijn nadere regels gesteld over de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland.

Voor wat betreft de verstrekking aan Curaçao en Sint Maarten zij gewezen op artikel 39, vierde en vijfde lid, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Op grond van deze artikelleden bestaat er de verplichting politiegegevens uit te wisselen tussen de politie van het Europese deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao respectievelijk Sint Maarten. Artikel 58 van deze rijkswet voorziet in de mogelijkheid het vierde en vijfde lid van artikel 39 later in werking te laten treden dan de rest van de rijkswet. Deze leden zullen in werking treden zodra het niveau van bescherming van persoonsgegevens in Curaçao respectievelijk Sint Maarten afdoende is.3 Tot inwerkingtreding van voornoemde artikelleden is uitwisseling mogelijk op grond van de onderlinge regeling op grond van artikel 57 van de rijkswet. In deze onderlinge regeling kunnen nadere voorwaarden worden gesteld over het beschermingsniveau in Curaçao en Sint Maarten.

Verstrekking van politiegegevens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan een land binnen het Koninkrijk of een ander land

Artikel 36a bepaalt dat deze wet mede van toepassing is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba met inachtneming van het in paragraaf 5a bepaalde. Door de toepasselijkheid van artikel 17, derde lid, in Bonaire, Sint Eustatius en Saba en met inachtneming van de voorgestelde bepaling in artikel 36c, eerste lid, zevende gedachtestreepje, is een wettelijke grondslag gegeven voor verstrekking van politiegegevens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan een autoriteit in een land binnen het Koninkrijk of in een ander land.

Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden politiegegevens tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitgewisseld indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de politietaken en met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften. Op grond van artikel 39, tweede lid, van deze rijkswet treffen Curaçao, Sint Maarten en Nederland voor wat betreft Bonaire, Sint Eustatius en Saba met het oog op de uitwisselbaarheid van politiegegevens een onderlinge regeling over de wijze waarop politiegegevens worden uitgewisseld, zoals de wijze van vermelding van de herkomst van gegevens. Deze onderlinge regeling kan samenvallen met de onderlinge regeling op grond van artikel 57 van deze rijkswet.

Verstrekking van politiegegevens tussen het Europese deel van Nederland en Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Het onderling verstrekken van politiegegevens binnen Nederland is neergelegd in de artikelen 17a en 36e.

Het verstrekken van politiegegevens van het Europese deel van Nederland aan de politie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba is mogelijk voor zover dat noodzakelijk is voor de uitoefening van de eigen politietaak of die van de politie in de openbare lichamen (artikel 17a, eerste lid).

In het voorgestelde artikel 17a, tweede lid, is opgenomen de mogelijkheid om Nederlandse politiegegevens te verstrekken aan het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor zover zij deze behoeven in verband met hun gezag of zeggenschap over de politie of over andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, en voor de uitvoering van andere hen bij of krachtens de wet opgedragen taken.

De verstrekking van politiegegevens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan de politie in het Europese deel van Nederland is neergelegd in artikel 36e. De onderlinge verstrekking van politiegegevens kan bijdragen aan een efficiëntere uitoefening van de wederzijdse politietaken. Eenzelfde opzet is gekozen voor de verstrekking van politiegegevens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan het openbaar ministerie van het Europese deel van Nederland (artikel 36e, tweede lid).

Onderdeel D

Artikel 8.20 (Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES)

1. Onderdeel VVa

artikel 80a

De erkenning van rechterlijke uitspraken en authentieke akten tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba alsmede de ten uitvoerlegging daarvan, is geregeld in artikel 40 van het Statuut. In de nieuwe staatkundige verhoudingen tussen het Europese deel van Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, wordt de erkenning van rechterlijke uitspraken en authentieke akten op overeenkomstige wijze geregeld in artikel 5 van de Invoeringswet BES.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 13 april 2007 (nr. R05/139HR) in zijn algemeenheid geoordeeld dat artikel 40 Statuut een voor alle delen van het Koninkrijk geldende regel van interregionaal privaatrecht bevat, inhoudende dat authentieke akten, zoals huwelijksakten, in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba opgemaakt, in alle delen van het Koninkrijk gelijke rechtskracht hebben, hetgeen onder meer meebrengt dat zij kunnen worden ingeschreven in openbare registers. Daarbij bestaat geen ruimte voor een conflictenrechtelijke toets of toetsing aan de openbare orde.

Het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2009, nr. HLAR 062/08, met betrekking tot een in Nederland gesloten huwelijk tussen personen van gelijk geslacht bepaald dat de reikwijdte van de onderlinge erkenning van authentieke akten niet zover strekt dat een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening op de Nederlandse Antillen mede omvat de echtgenoot van gelijk geslacht van de verzekerde. Hierbij heeft het Gemeenschappelijk Hof mede van belang geacht dat de desbetreffende ziektekostenvoorziening uitgaat van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, dat uitsluitend het huwelijk tussen man en vrouw kent.

Om mogelijke onduidelijkheid en discrepanties in de interpretaties van de rechtsgevolgen tussen huwelijken gesloten in het Europese deel van Nederland en huwelijken gesloten in de BES in de toekomst te voorkomen, wordt in het BW BES een nieuw artikel 80a ingevoegd, waarin bepaald wordt dat een in het Europese deel van Nederland voltrokken huwelijk op de BES dezelfde rechtsgevolgen zal hebben die het Europees Nederlandse burgerlijk recht, het Europees Nederlands Burgerlijk Wetboek, aan het huwelijk verbindt, ongeacht de wettelijke regelingen en voorschriften die van toepassing zijn in de openbare lichamen. Hierbij zij opgemerkt dat onder burgerlijk recht ook het Nederlands burgerlijk procesrecht wordt begrepen. Ten aanzien van de publiekrechtelijke rechtsgevolgen die in de openbare lichamen aan het huwelijk worden verbonden (zoals in publiekrechtelijke regelingen inzake ziektekostenverzekeringen en uitkeringen) wordt in de Invoeringswet BES in artikel 4a bepaald dat er geen onderscheid zal bestaan tussen een huwelijk gesloten in het Europese deel van Nederland en een huwelijk gesloten in een van de openbare lichamen. Met andere woorden beide huwelijken zullen, naar de maatstaven van het publiekrecht op de BES, gelijk worden behandeld, onderscheid is niet toegestaan.

Hiermee wordt uitdrukking gegeven aan de staatkundige verbondenheid tussen het Europese deel van Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die met zich brengt dat rechterlijke vonnissen en authentieke akten die binnen één deel van Nederland op rechtsgeldige wijze tot stand zijn gekomen, in de andere gebiedsdelen ook als rechtsgeldig hebben te gelden, en door de voorgestelde verduidelijking in artikel 80a BW BES wordt aan de betrokken burgers en instanties de rechtszekerheid verschaft die zij behoeven over de rechtsgevolgen die aan het huwelijk verbonden zijn . Deze kunnen bijvoorbeeld liggen op het terrein van het familierecht, het erfrecht, het huwelijksgoederenrecht of op het gebied van arbeid, huur of eigendom.

De voorgestelde verduidelijking doet geen afbreuk aan het feit dat de Nederlands-Antilliaanse wetgeving voorlopig van toepassing blijft op Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dat deze wetgeving geleidelijk zal worden vervangen door Nederlandse wetgeving, waaronder het Nederlandse Burgerlijke Wetboek. Daarbij zal zorgvuldig worden geanalyseerd wanneer deze wetgeving zal worden vervangen en op welke punten van de Nederlandse wetgeving afwijkende voorzieningen moeten worden getroffen. De inzet van Nederland is om ten aanzien van de huwelijkswetgeving niet tot een afwijkende voorziening te komen (Kamerstukken II 2008/09, Aanhangsel nr. 1316).

artikel 80b

Dit artikel beoogt onduidelijkheid weg te nemen ten aanzien van de rechtsgevolgen van in het Europese deel van Nederland tussen personen van gelijk en van verschillend geslacht voltrokken geregistreerde partnerschappen. Artikel 80b van het Burgerlijk Wetboek BES schrijft voor dat de rechtsgevolgen van een in het Europese deel van Nederland voltrokken geregistreerd partnerschap in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden bepaald door het Europees Nederlandse burgerlijk recht, ongeacht de wettelijke regelingen en voorschriften die van toepassing zijn in die openbare lichamen. Ook hier wordt mede onder het Europees Nederlands burgerlijk recht, het Europees Nederlands burgerlijk procesrecht verstaan. Derhalve geldt ook ten aanzien van het geregistreerd partnerschap dat in het Europese deel van Nederland is voltrokken dat de Europees Nederlandse privaatrechtelijk rechtsgevolgen van het geregistreerde partnerschap op de BES gelden.

2. Onderdelen BBBa en BBBb

artikel 232a

Op grond van artikel 40 van het Statuut zijn Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba over en weer gehouden elkaars rechterlijke uitspraken en grossen van authentieke akten te erkennen en ten uitvoer te leggen. (vgl. m.n. Hoge Raad van 13 april 2007, nr. R05/139HR en Gemeenschappelijk Hof, 18 juni 2009, nr. HLAR 062/08). Dit geldt uiteraard ook voor rechterlijke uitspraken inzake adoptie. In de toekomstige verhouding tussen het Europese deel van Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is in een equivalente regeling voorzien in artikel 5 Invoeringswet BES.

Naar aanleiding van de genoemde uitspraken van de Hoge Raad en het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba kan enige onduidelijkheid ontstaan met betrekking tot de reikwijdte van de rechtsgevolgen van de erkenning van een authentieke akte die in het Europese deel van Nederland is opgemaakt. Hoewel beide uitspraken gingen over de rechtsgevolgen van in het Europese deel van Nederland gesloten huwelijken, kunnen zich ook ten aanzien van adoptie vergelijkbare vragen voordoen. Artikel 227 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen regelt de adoptie door twee personen van verschillend geslacht en de adoptie door één persoon. De adoptie door twee personen van gelijk geslacht is, anders dan in het Europese deel van Nederland, niet mogelijk.

Om mogelijke onduidelijkheid weg te nemen ten aanzien van de rechtsgevolgen van een in het Europese deel van Nederland uitgesproken adoptie door twee personen van gelijk geslacht, wordt in art. 232a van het Burgerlijk Wetboek BES bepaald dat de rechtsgevolgen van een in het Europese deel van Nederland uitgesproken adoptie worden bepaald door het Europees Nederlandse burgerlijk recht.

ARTIKEL II (Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Onderdeel A

artikel 3 (bestuursrecht)

In artikel 3 van het voorstel voor de Invoeringswet openbare lichamen BES zoals ingediend bij de Tweede Kamer, is onder meer voorgesteld om de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geheel buiten toepassing te verklaren als bestuursorganen die in het Europese deel van Nederland zijn gevestigd ten aanzien van de BES handelen. Dit geldt ook als bestuursorganen die in het Europese deel van Nederland hun zetel hebben, beschikkingen nemen op grond van een wettelijke regeling die ook op Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt zonder uitdrukkelijk van toepassing te zijn verklaard. Het gaat daarbij om de wettelijke regelingen, bedoeld in artikel 2, derde lid: wettelijke regelingen die in de openbare lichamen van toepassing zijn omdat zij ook buiten het Europese deel van Nederland werking hebben c.q. zij in hun reikwijdte niet territoriaal worden beperkt. Er kan daarbij worden gedacht aan sociale zekerheidswetten waarvan de uitkering kan worden geëxporteerd, zoals de Algemene Ouderdomswet, maar ook de Wet openbaarheid van bestuur omdat een ieder, ook een niet-ingezetene van het Europees deel van Nederland, een verzoek om informatie kan indienen.

Als er op basis van deze categorie van wettelijke regelingen beslissingen worden genomen waarbij de betrokkene ten tijde van het nemen van de beslissing ingezetene is of gevestigd is in de openbare lichamen, dan is op grond van het oorspronkelijke artikel 3 het materiële bestuursrecht van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Bovendien is voor wat betreft het procesrecht de Wet administratieve rechtspraak BES van toepassing indien er sprake is van een beschikking in de zin van die wet. Bij geschillen kan men in die gevallen beroep instellen bij het Gerecht van eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en hoger beroep bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Wij stellen thans voor om het oorspronkelijke uitgangspunt enigszins te nuanceren. Bij nader inzien menen wij dat het materiële recht van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing kan blijven bij de bedoelde wettelijke regelingen. De betrokken Europees Nederlandse bestuursorganen hoeven dan hun werkwijze niet ingrijpend te wijzigen. Hiermee wordt voorkomen dat bepaalde bestuursorganen onevenredig worden belast. Bij de uitvoering van bepaalde regelingen betekent het bijvoorbeeld dat het betrokken bestuursorgaan niet telkens hoeft na te gaan of de betrokkene in een van de openbare lichamen ingezetene is, dat wil zeggen ingezetene zoals dat begrip wordt uitgelegd in de jurisprudentie. Het bestuursorgaan hoeft dan bij zijn beslissing in een individueel geval niet steeds te bezien of de Awb wel of niet van toepassing is. Dit speelt vooral bij de uitvoering van sociale zekerheidswetten.

Het procesrecht blijft echter op basis van de Wet administratieve rechtspraak BES. Met het oog op de toegankelijkheid van de rechter is het namelijk gewenst dat de rechtsgang ter plaatse is, ook bij de bedoelde categorie wettelijke regelingen. De eilanden worden immers onderdeel van Nederland. Daarmee neemt een rechtzoekende op de BES een andere positie in dan een rechtzoekende op bijvoorbeeld Aruba of Curaçao.

De hoofdstukken 6 tot en met 8 van de Awb over bezwaar en beroep zijn dus in beginsel evenmin van toepassing als er besluiten worden genomen op grond van regelgeving waarvan de reikwijdte niet territoriaal is beperkt. Het begrip ingezetene is in dit verband dan relevant omdat het beslissend is voor de rechtsgang. De betrokkene die ten tijde van het nemen van het besluit of het verrichten van de handeling ingezetene is van Bonaire, Sint Eustatius of Saba, hoeft bij een geschil het beroep niet bij een gerecht in het Europese deel van Nederland in te dienen. Hij dient het beroep in bij het Gerecht van eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De buitentoepassingverklaring van hoofdstuk 6 van de Awb, dat regels geeft over het bezwaar, staat er overigens niet aan in de weg dat het bestuursorgaan de betrokkene bij de beschikking kan attenderen op de bezwaarmogelijkheid op grond van artikel 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES (War BES). Deze bezwaarprocedure is echter anders dan bij de Awb geen verplichte procedure. Daarbij kan erop worden gewezen dat op grond van artikel 54 van de War BES het gerecht het beroepschrift aan het betrokken bestuursorgaan kan zenden met de vraag of deze bereid is tot heroverweging van de bestreden beschikking.

Gelet op het vorenstaande zal het bestuursorgaan in de voorkomende gevallen dus ervoor moeten zorgen dat de juiste bezwaarclausule wordt gebruikt.

Het voorgaande heeft als consequentie dat, waar het regelgeving betreft die zowel in het Europese deel van Nederland als op de BES-eilanden van toepassing is, twee hoogste rechtscolleges kunnen fungeren. Zo zal bij geschillen van ingezetenen van de BES-eilanden over de uitvoering van sociale zekerheidswetgeving het Gemeenschappelijk Hof van Justitie het bevoegde rechtscollege in hoger beroep zijn, terwijl dit in het Europese deel van Nederland de Centrale Raad van Beroep is. Door de mogelijkheid leden van de Centrale Raad van Beroep tot plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie te benoemen, levert dit echter geen gevaar op voor de rechtseenheid.

Op het uitgangspunt dat bij de eerdergenoemde regelgeving het materieel bestuursrecht van de Awb en het procesrecht van de War BES van toepassing zijn, is in de leden 6 en 7 een aantal uitzonderingen opgenomen. Deze uitzonderingen verdragen zich onzes inziens met artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en de politieke rechten omdat het recht op toegang op de rechter in deze gevallen geenszins in de kern wordt aangetast4.

De eerste uitzondering ziet op ambtenaren als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet. Het gaat hier om ambtenaren die op grond van de Ambtenarenwet door Nederland naar de BES worden uitgezonden. Het betreft hier een beperkte groep omdat rijksambtenaren op de BES in de regel zullen worden aangesteld op grond van de Wet materieel ambtenarenrecht BES. Deze aanstelling is dan gebaseerd op een regeling van Antilliaanse herkomst. In dat geval geldt de uitzondering van het zesde lid niet.

Ambtenaren die vanuit Nederland worden uitgezonden, en hun aanstelling op grond van de (in het Europese deel van Nederland geldende) Ambtenarenwet behouden, houden in de meeste gevallen de band met het Europese deel van Nederland aan. Veelal zal een permanente vestiging op de BES niet het doel zijn of niet beoogd zijn. De afspraak is dat detacheringen (al dan niet aansluitend) van eenzelfde persoon door Nederland naar de BES worden aangegaan voor een totale duur van ten hoogste drie jaar binnen een periode van zes jaar. Vooral vanwege het tijdelijke karakter van het verblijf op de BES is het dan niet praktisch als de War BES van toepassing wordt. Als de War BES van toepassing zou zijn, kan het immers voorkomen dat de betrokkene reeds de BES heeft verlaten terwijl het geschil nog voor het Gerecht in eerste aanleg moet dienen of het beroep nog aanhangig is. Om deze reden verdient het de voorkeur dat in deze gevallen de Awb van toepassing blijft en dat betrokkenen de rechtsgang in het Europese deel van Nederland houden. Deze uitzondering betreft overigens alleen de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en diens werkgever in het Europese deel van Nederland; dit wordt tot uitdrukking gebracht met de zinsnede «ambtenaren als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet «als zodanig». Onder «ambtenaren als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet» worden tevens begrepen militaire ambtenaren die op de BES werkzaam zijn. In dat geval is de rechtbank te ’s Gravenhage bevoegd voor beroepen tegen besluiten op grond van de Militaire Ambtenarenwet 1931 (artikel 4 van de Militaire Ambtenarenwet 1931).

Voor de belasting- en douanewetgeving is eveneens een uitzondering nodig. Het zevende lid voorziet hierin. Tegen besluiten betreffende de heffing of inning van belastingen of rechten bij invoer staat beroep open op de belastingrechter, niet op de bestuursrechter. Op dergelijke besluiten is immers het formele recht uit de relevante fiscale wetgeving van toepassing. Voor de BES gaat het daarbij om het formele recht (inclusief procesrecht) dat is opgenomen in de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES dan wel, indien het besluit betrekking heeft op rechten bij invoer, de hoofdstukken I en II van de Douane- en Accijnswet BES. Het formele recht uit de Belastingwet BES is ook van toepassing op besluiten op grond van de Wet inkomstenbelasting BES of de Wet loonbelasting BES. De bevoegde rechter in de BES is de Raad van Beroep voor belastingzaken. Voor het Europese deel van Nederland gaat het om het formele recht uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met als bevoegde rechters de rechtbank (in beroep), het gerechtshof (in hoger beroep) en de Hoge Raad (beroep in cassatie). Voor de toepasselijkheid van hetzij het recht van de BES, hetzij het recht van het Europese deel van Nederland is niet van belang of de belastingplichtige ingezetene is van het desbetreffende deel van Nederland. Het is bij het voorgaande irrelevant of sprake is van binnenlandse of buitenlandse belastingplicht.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de uitzondering in het zevende lid niet alleen voor belastingen van het Rijk geldt, maar ook voor belastingen van lokale overheden in het Europese deel van Nederland. Verder moet nog worden opgemerkt dat onder rechten bij invoer zowel de klassieke douanerechten als alle andere rechten die ter zake van grensoverschrijding worden geheven, worden verstaan.

Onderdeel B

artikel 4a

Dit artikel moet worden bezien in relatie tot de eveneens nieuwe artikelen 80a en 80b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES.5

Het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft in zijn uitspraak van 18 juni 2009, nr. HLAR 062/08, met betrekking tot een in Nederland gesloten huwelijk tussen personen van gelijk geslacht bepaald dat de reikwijdte van de onderlinge erkenning van authentieke akten niet zover strekt dat een publiekrechtelijke ziektekostenvoorziening op de Nederlandse Antillen mede omvat de echtgenoot van gelijk geslacht van de verzekerde. Hierbij heeft het Gemeenschappelijk Hof mede van belang geacht dat de desbetreffende ziektekostenvoorziening uitgaat van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen, dat uitsluitend het huwelijk tussen man en vrouw kent. Om mogelijke onduidelijkheid en discrepanties in de interpretaties van de rechtsgevolgen tussen huwelijken gesloten in het Europese deel van Nederland en huwelijken gesloten in de BES in de toekomst te voorkomen, is in het BW voor de BES een nieuw artikel 80a ingevoegd, waarin bepaald wordt dat een in het Europese deel van Nederland voltrokken huwelijk op de BES ten aanzien van het burgerlijk recht dezelfde rechtsgevolgen zal hebben in als het Europese deel van Nederland.

Dit betekent dat op een in het Europees deel van Nederland gesloten huwelijk het Nederlands recht – het Nederlands Burgerlijk Wetboek – van toepassing blijft, ook als op een gegeven moment het huwelijksdomicilie wordt verplaatst naar (een van) de openbare lichamen. De echtelieden nemen het Nederlandse huwelijks- en familierecht als het ware mee wanneer zij zich in een van de openbare lichamen vestigen. Op grond van artikel 5 IBES (overigens ook op grond van het hier besproken artikel) zullen de autoriteiten van het betreffende openbare lichaam gehouden zijn het huwelijk volgens de daartoe geldende regels in te schrijven en te erkennen. Omdat vervolgens het Europees-Nederlandse huwelijks- en familierecht op het huwelijk en de echtelieden van toepassing blijft, blijven ook de daaraan gekoppelde privaatrechtelijke rechtsgevolgen van het huwelijk behouden.

Door de introductie van artikel 80a in Boek 1 van het BW voor de BES ontstaat de situatie dat er juridisch gezien in de openbare lichamen twee huwelijksregimes naast elkaar gaan bestaan: één op grond van het Europees-Nederlands huwelijks- en familierecht en één op grond van het BW voor de BES dat zijn oorsprong vind in het huwelijks- en familierecht in het Caribische deel van het Koninkrijk. De eerder genoemde uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof indachtig, acht de regering het evenwel onwenselijk dat er verschillen bestaan of in de toekomst zullen ontstaan ten aanzien van de publiekrechtelijke rechtsgevolgen van een huwelijk. Artikel 4a sluit dergelijke verschillen daarom geheel uit.

Het gevolg hiervan is dat het publiekrecht zoals dat van toepassing is in de openbare lichamen (zoals publiekrechtelijke regelingen inzake ziektekostenverzekeringen en uitkeringen) in gelijke mate geldt voor alle huwelijken: zowel huwelijken gesloten op basis van het BW voor de BES als huwelijken gesloten in het Europees deel van Nederland, zoals bijvoorbeeld een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht. Beiden huwelijken moeten – naar de maatstaven van het publiekrecht op de BES – gelijk worden behandeld, onderscheid is niet toegestaan.

Het onderhavig artikel regelt voorts de publiekrechtelijke rechtsgevolgen op de BES van het geregistreerd partnerschap die in het Europees deel van Nederland is aangegaan. Dit onderwerp moet samen met het nieuw artikel 80b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES worden bezien. Het instituut van het geregistreerd partnerschap is immers een erkende samenlevingsvorm in het Europees deel van Nederland waardoor volledigheidshalve wenselijk is om ook hiervoor de publiekrechtelijke rechtsgevolgen, van een Europees Nederland aangegaan partnerschap, te regelen.

Op basis van het nieuw artikel 80b van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES geldt ten aanzien van een in het Europees deel van Nederland aangegaan geregistreerd partnerschap op de BES, het Nederlands Burgerlijk Wetboek. Vervolgens is het ook ten aanzien van deze samenlevingsvorm die in het Europese deel van Nederland is aangegaan, wenselijk om de publiekrechtelijke rechtsgevolgen te regelen. Het artikel 4a voorziet in dat laatste. Het gevolg hiervan is dat publiekrechtelijke rechtsgevolgen van een op de BES gesloten huwelijk ook voor het geregistreerd partnerschap gelden.

Onderdeel C

De taal in het bestuurlijk verkeer op de openbare lichamen

Inleiding

Onderdeel C ziet op de opneming in de Invoeringswet BES van een regeling inzake de taal in het bestuurlijk verkeer.

In Nederland geldt als uitgangspunt dat het Nederlands geldt als officiële taal, maar dat er ruimte is voor andere talen. Voorgesteld wordt om dit uitgangspunt door te trekken naar de BES-eilanden. Daarbij is het gewenst de regelgeving zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de regelgeving inzake het gebruik van de Friese taal in het bestuurlijk verkeer, zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht, rekening houdend met de specifieke situatie op de BES. In hoofdlijnen komt het voorstel er op neer dat voor het bestuurlijk verkeer op de openbare lichamen het Nederlands als hoofdtaal wordt gezien, maar dat in het bestuurlijk verkeer op Bonaire het gebruik van het Papiaments en op Sint Eustatius en Saba het gebruik van het Engels wordt toegelaten.

Het wetsvoorstel ziet uitsluitend op de taal in het bestuurlijk verkeer. In artikel 9 van het voorstel van Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie wordt de taal bij de gerechten geregeld. Dit artikel bepaalt dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en de Gerechten in Eerste Aanleg uitspraak doen in het Nederlands. De voertalen bij het Hof en de Gerechten in Eerste Aanleg zijn het Nederlands, het Papiaments en het Engels.6

In het kader van de nieuwe staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk is er voor gekozen om de betrokken eilanden elk als een openbaar lichaam binnen het Nederlands staatsbestel te integreren. Ten gevolge daarvan wordt Nederland geconfronteerd met twee nieuwe minderheidstalen, namelijk het Papiaments en Engels. Het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden (Trb. 1993, 1) is overigens niet van toepassing op de BES-eilanden.

Toepassingsbereik

Het nieuwe hoofdstuk inzake de taal ziet op:

  • a. de eilandsraden en de bestuursorganen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen;

  • b. de Rijksvertegenwoordiger en onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen;

  • c. ambtenaren die in dienst van het Rijk op de BES-eilanden werkzaam zijn, bijvoorbeeld bij het Regionaal Service Centrum.

Onder de organen van de openbare lichamen» worden in het wetsvoorstel in ieder geval begrepen de eilandsraad, het bestuurscollege en de gezaghebber. Voor het gemak wordt in deze memorie van toelichting de term «bestuursorganen» gehanteerd, ook al worden de eilandsraden niet in alle gevallen als bestuursorgaan aangemerkt.7

Omdat de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing wordt op de BES, wordt dit onderwerp niet in die wet opgenomen. Het ruime toepassingsbereik van het voorstel is voorts de reden dat dit onderwerp wordt geregeld in de Invoeringswet BES en niet bijvoorbeeld in de Wet openbare lichamen BES.

Wat betreft de Rijksambtenaren gaat het om personen die ook daadwerkelijk aldaar hun overheidsfunctie uitoefenen. Het gaat dus bijvoorbeeld niet om delegaties van Nederlandse Rijksambtenaren die incidenteel ter plaatse zijn voor besprekingen.

Ten slotte zij bedacht dat het wetsvoorstel niet ziet op de interne communicatie, te weten de communicatie tussen de bestuursorganen en de ambtenaren van hetzelfde openbaar lichaam onderling.

Gebruik van Nederlands is uitgangspunt

In het wetsvoorstel staat het gebruik van het Nederlands voorop (artikel 4c, eerste lid). De bestuursorganen van de openbare lichamen, de eilandambtenaren, de Rijksvertegenwoordiger en zijn ambtenaren en de (andere) Rijksambtenaren die op de BES-eilanden werken, bedienen zich in principe van het Nederlands. Aan de andere kant moeten particulieren ook altijd in het Nederlands bij de overheid terecht kunnen.

Verschillende regimes

Het voorstel bevat een onderscheid voor het verkeer van bestuursorganen met particulieren dan wel met andere overheden. Bovendien is er een verschil tussen de regeling voor de bestuursorganen van de openbare lichamen enerzijds en de regeling voor de Rijksvertegenwoordiger en de Rijksambtenaren die op de openbare lichamen werkzaam zijn anderzijds. Deze verschillen zullen in het vervolg worden uitgewerkt.

Recht voor particulieren op communicatie in Papiaments of Engels

Hoofdregel in het voorstel is dat iedere burger en particuliere rechtspersoon het recht heeft om zelf in mondelinge en schriftelijke communicatie met de bestuursorganen van de openbare lichamen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen het Papiaments (Bonaire) of het Engels (Sint Eustatius of Saba) te spreken of schrijven (artikel 4d, tweede lid).

Ten opzichte van de Rijksvertegenwoordiger, onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen, en op de BES werkzame Rijksambtenaren geldt dat een ieder het recht heeft om zelf met hen zowel in het Papiaments als het Engels te communiceren (artikel 4d, derde lid). Zo heeft een inwoner van Bonaire het recht om in het Papiaments met de Rijksvertegenwoordiger te communiceren, en een inwoner van Sint Eustatius of Saba in het Engels. Daarbij is niet van belang waar de Rijksvertegenwoordiger gevestigd is of waar de betrokken persoon werkzaam is.

De hoofdregel ziet zowel op schriftelijke als op mondelinge communicatie.

Een uitzondering geldt voor het geval het gebruik van deze talen de communicatie onevenredig zal bemoeilijken (artikel 4d, vierde lid). Hiervan zal niet snel sprake zijn, helemaal niet in het schriftelijk verkeer in welk geval niet direct gereageerd hoeft te worden op de burger. De uitzondering is nodig omdat niet van alle op de BES werkzame Rijksambtenaren kan worden verwacht dat zij het Papiaments kunnen begrijpen. De desbetreffende Rijksambtenaar moet dan zo nodig wel uitdrukkelijk aangeven dat hij in het Nederlands wenst te worden aangesproken of aangeschreven, omdat hij het Papiaments of Engels onvoldoende beheerst.

Burgers of instanties kunnen vanzelfsprekend nooit worden verplicht om Papiaments of Engels te spreken of te schrijven. Zij hebben altijd het recht om in het Nederlands met de overheid te communiceren. Dit ligt ook expliciet in het wetsvoorstel vast (artikel 4d, eerste lid).

Mondeling verkeer van de BES-bestuursorganen met particulieren

Een andere hoofdregel is dat de bestuursorganen van de openbare lichamen Papiaments c.q. Engels mogen spreken (artikel 4e, eerste en tweede lid). Voor de situatie dat een wederpartij het Papiaments of Engels onvoldoende beheerst, is een uitzondering opgenomen. In het geval dat door het gebruik van deze talen de communicatie onbevredigend zou verlopen, moet het bestuursorgaan namelijk overschakelen naar het Nederlands. De door het bestuursorgaan aangesproken partij moet dan wel uitdrukkelijk aangeven dat zij het Papiaments of het Engels niet machtig zijn en in het Nederlands wenst te worden aangesproken (artikel 4d, vierde lid). In voorkomende gevallen kan het bestuursorgaan ook een andere taal gebruiken, bijvoorbeeld het Spaans. Dit zal onderstaand nog aan de orde komen.

De Rijksvertegenwoordiger en de Rijksambtenaren zullen alleen in het mondeling verkeer met burgers Papiaments of Engels spreken indien de wederpartij hierom verzoekt. Aangezien zij onderdeel uitmaken van de Rijksoverheid, geldt voor hen des te sterker dat het gewenst is dat zij zich in principe bedienen van het Nederlands. Desgewenst kunnen zij overschakelen op het Papiaments of Engels indien de wederpartij hierom vraagt (artikel 4e, derde lid).

Voor de schriftelijke communicatie van de bestuursorganen van de openbare lichamen met de burger geldt dat de bestuursorganen hier een eigen beleid kunnen voeren. Hierop wordt onderstaand nog teruggekomen.

Mondeling en schriftelijk verkeer tussen bestuursorganen onderling

Het voorstel bevat een afwijkende regeling voor het verkeer tussen de verschillende bestuursorganen (bestuursorganen van de openbare lichamen en de Rijksvertegenwoordiger) en de aldaar werkzame Rijksambtenaren onderling.

Voor wat betreft de schriftelijke communicatie tussen de bestuursorganen van de openbare lichamen enerzijds en de Rijksvertegenwoordiger of de Rijksambtenaren anderzijds geldt dat deze altijd in het Nederlands dient plaats te vinden. Hetzelfde geldt voor de schriftelijke communicatie met de bestuursorganen die in het Europese deel van Nederland zijn gevestigd (artikel 4f, eerste lid).

De schriftelijke communicatie tussen de bestuursorganen van de openbare lichamen onderling vindt in principe ook in het Nederlands plaats. Als het doelmatiger is en de belangen van derden worden niet geschaad, dan kunnen zij evenwel ook schriftelijk in het Papiaments of Engels communiceren (artikel 4f, tweede lid). Daardoor kan het communicatie verkeer tussen de bestuursorganen van het openbaar lichaam Bonaire in het Papiaments geschieden. In de schriftelijke communicatie tussen de bestuursorganen van het openbaar lichaam Sint Eustatius kan het Engels worden benut. Hetzelfde geldt in het openbare lichaam Saba. Ten slotte is er nog de communicatie verkeer tussen de bestuursorganen van Sint Eustatius en die van Saba. Daar kan het Engels worden gebruikt.

De mondelinge communicatie tussen de verschillende bestuursorganen en de Rijksambtenaren dient ook in principe in het Nederlands plaats te vinden. Ook hier zijn uitzonderingen mogelijk, namelijk als het gebruik van het Papiaments of het Engels doelmatiger is en de belangen van derden niet onevenredig geschaad worden (artikel 4f, derde lid).

Vrije taalkeuze voor schriftelijke stukken

De bestuursorganen van de openbare lichamen kunnen op grond van voorliggend voorstel een eigen beleid voeren met betrekking tot de taalkeuze in het schriftelijk bestuurlijk verkeer. Het voorstel verschaft aan eilandsraden regelgevende bevoegdheid om naar eigen inzicht – uiteraard binnen de grenzen van de wet – regels te stellen over het gebruik van het Papiaments c.q. het Engels in de van de openbare lichamen uitgaande stukken (artikel 4h, onderdeel a). De mogelijkheid bestaat daarbij dat de eilandsraden tweetaligheid voorschrijven, hetgeen betekent dat de stukken zowel in het Papiaments of Engels en het Nederlands worden opgesteld. Als door de eilandsraden geen regels worden gesteld, mag door de bestuursorganen van de openbare lichamen in het van hen uitgaande schriftelijke verkeer alleen het Nederlands worden gebruikt (artikel 4c, eerste lid). Alleen in incidentele gevallen kan dan nog gekozen worden voor het Papiaments of Engels. Deze regel doet geen afbreuk aan de regel dat de schriftelijke communicatie met de Rijksvertegenwoordiger en de Rijksambtenaren in het Nederlands dient plaats te vinden (zie hiervoor).

Ook een Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen over het schriftelijk taalgebruik van onder zijn verantwoordelijkheid op de BES werkzame personen in de communicatie met de burger. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan voorts regels stellen over het gebruik van het Papiaments en het Engels in schriftelijke stukken door de Rijksvertegenwoordiger (artikel 4h, onderdeel b). Het stellen van regels hierover bij ministeriële regeling biedt de mogelijkheid van differentiatie. Zo zal specifiek aangegeven kunnen worden dat bijvoorbeeld een aanvraag voor een bepaalde vergunning of voorziening in het Papiaments of het Engels kan worden gesteld. Worden er geen regels gesteld, dan mag alleen het Nederlands worden gebruikt, incidentele uitzonderingssituaties daargelaten.

Bij ministeriële regeling kunnen geen regels worden gesteld over het schriftelijk taalgebruik van in het Europese deel van Nederland gevestigde bestuursorganen c.q. werkzame rijksambtenaren (artikel 4h, onderdeel c). Deze zullen in het verkeer met de (overheids)instanties en burgers op de BES van het Nederlands gebruik maken.

Voorgeschreven tweetaligheid

In een aantal gevallen, als stukken in het Papiaments of het Engels zijn gesteld, is tweetaligheid voorgeschreven. In deze gevallen moeten de stukken dus mede in het Nederlands worden gesteld. Ook kan er voor worden gekozen deze stukken alleen in het Nederlands vast te stellen (artikel 4j).

De voorgeschreven tweetaligheid geldt voor eilandsverordeningen en voor de stukken die in directe voorbereiding daarop zijn opgesteld. Zo zullen de eilandsverordeningen altijd in ieder geval in het Nederlands gesteld moeten worden. De eilandsraden kunnen er voor kiezen de eilandsverordeningen daarnaast ook in het Papiaments of het Engels vast te stellen. Verplicht is dat niet. Hetzelfde geldt voor beleidsregels.

Vertaling op verzoek

Het wetsvoorstel bevat de waarborg dat van stukken die in het Papiaments of het Engels zijn gesteld, voor de burgers en instanties die op de BES-eilanden wonen c.q. gevestigd zijn, in principe altijd een Nederlandse vertaling beschikbaar kan komen (artikel 4i). Het voorstel bevat wel twee maatregelen tegen het ongelimiteerd vragen en verstrekken van kostloze vertalingen. Zo hoeft geen vertaling te worden verstrekt als het verstrekken tot een onevenredige belasting van het bestuurlijk verkeer zou leiden. Daarnaast staat het de bestuursorganen of ambtenaren vrij voor de vertaling een vergoeding te vragen. In bepaalde gevallen kan geen vergoeding worden verlangd, onder meer als het een besluit of andere handeling betreft waarbij de verzoeker belanghebbende is.

Gebruik van Papiaments of Engels in de eilandsraad

In de vergaderingen van de eilandsraad mag gebruik worden gemaakt van het Papiaments of het Engels. In dat geval wordt ook in deze taal genotuleerd.

Andere talen dan het Papiaments en het Engels

Buiten het Nederlands, Papiaments en het Engels, kunnen door de in artikel 4b, eerste lid, bedoelde bestuurorganen en personen ook andere talen worden gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad (artikel 4c, tweede lid). Zo kan het meer doelmatig zijn als het openbaar lichaam Bonaire Engelssprekende ambtenaren inzet om de toeristen en buitenlandse ingezetenen te woord te staan. Ook een in een andere taal gedaan verzoek om informatie kan onder omstandigheden het meest adequaat in dezelfde taal worden beantwoord. Zo kan een Spaanssprekende ambtenaar van Bonaire, een Spaanssprekende persoon in het Spaans beantwoorden wanneer dit doelmatiger is.

Artikelsgewijs

Artikel 4b

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van dit hoofdstuk. Het heeft in de eerste plaats betrekking op de bestuurorganen van de openbare lichamen en de onder hun verantwoordelijkheid werkzame ambtenaren. Deze bestuursorganen zijn de eilandsraad, het bestuurscollege en de gezaghebber. Daarnaast ziet het hoofdstuk op de Rijksvertegenwoordiger en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame Rijksambtenaren. Ten slotte ziet het op de Rijksambtenaren die op de openbare lichamen werkzaam zijn.

Artikel 4c

Dit artikel legt in het eerste lid als hoofdregel vast dat de bestuurorganen van de BES, de Rijksvertegenwoordiger en de Rijksambtenaren die op de BES werkzaam zijn de Nederlandse taal gebruiken, zowel in hun schriftelijke als mondelinge communicatie. Het artikel ziet zowel op de communicatie met de burger, als op de communicatie tussen de verschillende bestuursorganen onderling en met de Rijksambtenaren die op de BES werkzaam zijn. De uitzonderingen op deze hoofdregel zijn opgenomen in de artikelen 4d en verder.

Uit het tweede lid volgt dat in incidentele gevallen kan worden afgeweken van de hoofdregel zoals neergelegd in het eerste lid en van de uitzonderingen die in dit hoofdstuk op deze hoofdregel zijn gemaakt. Dit betekent dus dat bij uitzondering ook andere talen dan het Nederlands, Papiaments of Engels gebruikt kunnen worden. Deze afwijkingsmogelijkheid heeft een functioneel karakter en is beperkt. Steeds moeten de concrete omstandigheden van het geval in de afweging worden betrokken. Ter illustratie zij verwezen naar een verzoek tot informatie omtrent de afgifte van vergunningen tot toelating door een Spaansprekende persoon. In dit geval is het meest adequate om in het Spaans te reageren.

Artikel 4d

Dit artikel stelt in het eerste lid voorop het recht van een ieder om in het Nederlands zowel mondeling als schriftelijk te communiceren met de bestuursorganen van de BES, de Rijksvertegenwoordiger en de Rijksambtenaren die werkzaam zijn op de openbare lichamen.

Onder «een ieder» dienen alle burgers, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven te worden verstaan. Dit artikel regelt niet de rechten van overheidsorganen, doch uitsluitend de rechten van particulieren.

Het tweede lid regelt het recht van een ieder om in het Papiaments te communiceren met de bestuursorganen van het openbaar lichaam Bonaire, en in het Engels met de bestuursorganen van de openbare lichamen Sint Eustatius en Saba.

Op grond van het derde lid heeft een ieder het recht om de Rijksvertegenwoordiger en de Rijksambtenaren in het Papiaments of het Engels te benaderen.

Artikel 4e

Artikel 4e ziet op de mondelinge communicatie door bestuursorganen en ambtenaren.

De bestuursorganen van de openbare lichamen mogen op grond van het eerste en tweede lid Papiaments (Bonaire) of Engels (Sint Eustatius en Saba) spreken. Het artikel ziet op de mondelinge communicatie met «een ieder», hetgeen net als in artikel 4d wil zeggen burgers, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. De communicatie met andere bestuursorganen valt niet onder het artikel. Deze dient in principe altijd in het Nederlands plaats te vinden. Zie artikel 4f.

Op de hoofdregel dat de bestuursorganen van de openbare lichamen in het Papiaments ofwel het Engels mogen spreken, geldt wel een uitzondering voor het geval door het gebruik van één van die talen de communicatie onbevredigend zou verlopen. De door het bestuursorgaan aangesproken partij moet dan wel uitdrukkelijk aangeven dat zij in het Nederlands wenst te worden aangesproken.

Voor de Rijksvertegenwoordiger en de op de BES-eilanden werkzame Rijksambtenaren geldt ingevolge het tweede lid dat zij in hun mondeling verkeer alleen het Papiaments en het Engels mogen gebruiken als de wederpartij hierom heeft verzocht.

Artikel 4f

Artikel 4f, eerste lid, regelt uitdrukkelijk dat in het schriftelijk verkeer tussen de bestuursorganen onderling, alsmede tussen de bestuursorganen en de rijksambtenaren alleen het Nederlands wordt gebruikt. In principe is dit artikel niet nodig naast de algemene hoofdregel van artikel 4c. Echter, ter verduidelijking wordt het wenselijk geacht dit expliciet te regelen.

Het tweede lid bevat een uitzondering op het eerste lid: de bestuursorganen van de openbare lichamen mogen in hun onderlinge schriftelijke communicatie wel gebruik maken van het Papiaments of het Engels indien dat doelmatiger is en de belangen van derden niet geschaad worden. In de schriftelijke communicatie tussen de bestuursorganen van Sint Eustatius of Saba enerzijds en Bonaire anderzijds, geldt de in artikel 4c vervatte hoofdregel en dient de Nederlandse taal te worden gebruikt.

Het derde lid regelt uitsluitend de mondelinge communicatie. Het lid ziet ten eerste op het mondelinge verkeer tussen de bestuursorganen van een openbaar lichaam. De bestuursorganen van Bonaire kunnen daardoor het Papiaments in hun onderlinge verkeer gebruiken. Voorts ziet het tweede lid op de communicatie tussen de bestuursorganen van de verschillende openbare lichamen. Derhalve kunnen de bestuursorganen van Sint Eustatius en Saba het Engels gebruiken. Ten slotte kunnen de bestuursorganen en de personen onderling het Papiaments ofwel het Engels gebruiken. Zij wel bedacht dat het Papiaments dan wel het Engels slechts kan worden gebruikt als dat doelmatiger is en door het gebruik daarvan geen belangen van derden worden geschaad. De achtergrond hierbij is dat de eilandsraden door de bevolking worden gekozen. Voor het lidmaatschap daarvoor is het beheersen van de Nederlandse taal geen vereiste. Vervolgens benoemen de leden van de eilandsraden het bestuurscollege. Ook voor de benoeming van de leden van het bestuurscollege is het beheersen van de Nederlandse taal geen vereiste. Het zou derhalve bijzonder zijn om deze nu hier te eisen.

Artikel 4g

Dit artikel regelt uitdrukkelijk dat het Papiaments ofwel Engels tijdens de vergadering van het desbetreffende vertegenwoordigende orgaan kan worden gebruikt. Ook de redactie van de notulen dienen in die taal te geschieden. Echter, op het voorafgaande geldt een uitzondering namelijk in het geval het de notulen van een vergadering ter voorbereiding van regelgeving betreft. De notulen dienen dan, op grond van artikel 4j, eerste lid, onderdeel a, tevens in de Nederlandse taal te worden opgesteld.

Artikel 4h

Dit artikel bepaalt wie de verantwoordelijkheid draagt tot het opstellen van regels ten aanzien van de taalkeuze bij schriftelijke stukken.

Het eerste lid regelt die beleidsvrijheid voor de bestuursorganen van de openbare lichamen. Daar is bepaald dat de eilandsraden die vrijheid middels eilandsverordeningen regelen. Voor de taalkeuze bij schriftelijke stukken van de Rijksvertegenwoordiger is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk. Ten slotte is de meest betrokken minister verantwoordelijk voor de regels die voor de Rijksambtenaren gelden.

Opgemerkt wordt dat de vrije taalkeuze voor schriftelijke stukken niet geldt voor de schriftelijke communicatie tussen de bestuursorganen en de personen onderling. Deze dient altijd in het Nederlands plaats te vinden (artikel 4f, eerste lid).

Artikel 4i

Het eerste lid legt de verplichting op de bestuursorganen van de openbare lichamen om desgevraagd een stuk van het Papiaments ofwel het Engels naar het Nederlands te vertalen. De gemaakte kosten kunnen aan de particulier in rekening gebracht worden. Kosteloze vertaling doet zich ten eerste voor bij de notulen van de vergaderingen van de eilandsraad, zij het wel beperkt tot die notulen waarbij de belangen van de verzoeker ter sprake zijn of notulen waarbij sprake is van vaststelling van eilandsverordeningen of beleidsregels. Voorts worden ook de besluiten en andere privaatrechtelijke handelingen desgevraagd kosteloos vertaalt, mits de verzoeker belanghebbende is. Recht op vertaling in de Nederlandse taal is op een aantal fronten beperkt. De verzoeker dient ten eerste ingezetene zijn van het openbaar lichaam. Voorts zou het verstekken van een vertaling niet een onevenredige belasting van het bestuurlijk verkeer tot gevolg moeten hebben.

Artikel 4j

Anders in artikel 4i dient het bestuursorgaan uit eigen beweging de in het eerste lid opgesomde stukken te vertalen. De desbetreffende stukken zijn derhalve voor een ieder in twee talen beschikbaar.

Onderdeel D

Artikel 5

Mocht in de praktijk blijken van de wenselijkheid om nadere regels te stellen over de erkenning of tenuitvoerlegging van elkaars vonnissen en authentieke akten, dan kan daarin op grond van dit onderdeel bij algemene maatregel van bestuur worden voorzien. Deze delegatiegrondslag heeft tevens betrekking op de erkenning van buitenlandse vonnissen en authentieke akten. Dit hangt samen met het feit dat in de nieuwe staatkundige verhoudingen een uniform beleid tegenover derde landen ten aanzien van de erkenning van aldaar opgemaakte authentieke akten en gewezen vonnissen, met inbegrip van de daaraan te verbinden rechtsgevolgen, wenselijk kan zijn.

Onderdeel E

Voorziening in verband met beoogde transitiedatum 10 oktober 2010

Inleiding

Tijdens de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen van 30 september jl. heb ik met het land Nederlandse Antillen, Curaçao en Sint Maarten afgesproken dat onder voorwaarden op 10 oktober 2010 de nieuwe staatkundige verhoudingen in werking zullen treden. Voor deze voorwaarden verwijs ik naar mijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 5 oktober 2010.8

Indien de transitie op 10 oktober 2010 zal plaatsvinden, betekent dit dat met ingang van deze transitie in ieder geval de noodzakelijke organieke wetgeving in werking zal moeten treden. De op 30 september jl. gesloten overeenkomst sluit de mogelijkheid dat andere BES-wetgeving op een later tijdstip inwerking treedt niet uit. Uitgangspunt zal echter zijn om, indien de wijziging van de Rijkswet tot wijziging van het Statuut op 10 oktober 2010 in werking treedt, op deze datum zoveel mogelijk BES-wetgeving in te voeren. Dit doet recht aan de verantwoordelijkheidsoverdracht naar Nederland.

Een uitzondering wordt gemaakt voor wetgeving die bij invoering tijdens een lopend kalenderjaar tot extra kosten en grote (administratieve) overlast voor burgers, bedrijven en overheid zou leiden. In het bijzonder, maar niet uitsluitend, gaat het hierbij om de invoering van de dollar, het nieuwe fiscale stelsel en het daarmee samenhangende premiestelsel (o.a. volksverzekeringen, werknemersverzekeringen, zorgverzekering specifiek voor de BES), eventuele overige heffingsgerelateerde voorzieningen en de lokale belastingen. Dergelijke regelgeving wordt per 1 januari 2011 ingevoerd.

Voor die beleidsterreinen waarvoor de BES-regelgeving eerst per 1 januari 2011 in werking treedt zal in de tussengelegen periode in principe de Nederlands-Antilliaanse regelgeving blijven gelden. Daartoe zullen overgangsvoorzieningen moeten worden getroffen.

De voorstellen voor de Wet geldstelsel BES9 respectievelijk de Invoeringswet fiscaal stelsel BES10 voorzien reeds in een overgangsvoorziening voor de invoering van de dollar respectievelijk het nieuwe belastingstelsel voor de BES. Deze overgangsvoorzieningen houden in dat de dollar en het nieuwe belastingstelsel eerst per 1 januari 2011 ingevoerd zal worden. De formele bepalingen uit het voorstel voor de Belastingwet BES zullen overigens al wel per 10 oktober 2010 in werking moeten treden.

In artikel II, onderdeel E, van dit wetsvoorstel is een restbepaling opgenomen voor de periode 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011 voor de terreinen waarop de BES-regelgeving per 1 januari 2011 in werking treedt. Als gezegd zal in deze periode de Nederlands-Antilliaanse regelgeving in principe van toepassing blijven, ook al staan deze niet op de IBES-lijst vermeld. Indien de Nederlands-Antilliaanse regelgeving reeds op de IBES-lijst staat vermeld, zal de overgangsregeling inhouden dat de wijzigingen die zijn opgenomen in de Aanpassingswetten BES nog niet in werking treden. In plaats daarvan zullen tijdelijk afwijkende bepalingen van toepassing blijven cq. worden.

Artikelgewijs

Artikel 22a bevat een overgangsbepaling voor de situatie dat de transitie formeel per 10 oktober 2010 een feit zal zijn, dat wil zeggen als op die datum artikel I, tweede lid, van de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen11 in werking zal treden.

Het artikel bevat in de eerste plaats de mogelijkheid dat bestaande Antilliaanse regelgeving die niet op de IBES-lijst staat vermeld, alsnog gedurende de periode van 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011 als Nederlandse regelgeving van toepassing blijft. Zie hiervoor lid 3 onder a. Dit zal bijvoorbeeld hebben te gelden op het terrein van de zorgverzekering. Ter voorkoming van een gebroken kalenderjaar, is het gewenst dat de op grond van artikel 18.4.1 vast te stellen algemene maatregel van bestuur op het terrein van de zorgverzekering eerst per 1 januari 2011 in werking treedt en de huidige Antilliaanse regelgeving op dit terrein in de periode van 10 oktober 2010 tot 1 januari 2011 gehandhaafd blijft. Op grond van lid 3, onder b, kunnen deze regelingen vervolgens voor deze overgangsperiode worden gewijzigd.

Daarnaast voorziet het artikel in lid 3, onder c, in de mogelijkheid dat ten aanzien van Nederlands-Antilliaanse regelgeving die op de IBES-lijst staat vermeld, alsnog bij ministeriële regeling voor de overgangsperiode afwijkende bepalingen worden vastgesteld. Dit lid dient te worden gelezen in relatie tot artikel III en artikel 16.1 van het voorstel voor de Aanpassingswet BES I en artikel 24 van de Invoeringswet BES,die voorzien in de mogelijkheid van gedifferentieerde in werking treding. Het kan dus zijn dat een in de aanpassingswetgeving opgenomen wijziging van een van oorsprong Nederlands-Antilliaanse regelgeving pas op 1 januari 2011 in werking treedt en dus voor de overgangsperiode geen effect zal sorteren. Het zou dan toch nodig kunnen zijn voor de overgangsperiode ten aanzien van deze Nederlands-Antilliaanse regelgeving afwijkende regels vast te stellen in verband met de nieuwe situatie in Nederland. Zo kan het zijn dat er materieel geen wijzigingen nodig zijn in Nederlands-Antilliaanse regelgeving die op de IBES-lijst staat vermeld, maar dat er wel tijdelijk afwijkende formele bepalingen moeten gelden, bijvoorbeeld t.a.v. de bevoegde instanties. Verschil met het derde lid, onder b, is, dat op grond daarvan de Nederlands-Antilliaanse regelgeving wordt aangepast. Aangezien het derde lid, onder c, ziet op Nederlands-Antilliaanse regelgeving die op de IBES-lijst staat vermeld en dus bedoeld is

Verschil met de ministeriële regelingen als bedoeld in de artikelen 19 en 20 is dat deze artikelen alleen gebruikt kunnen worden als aan een criterium is voldaan (voorkoming van onaanvaardbare gevolgen) en dat deze bekrachtigd dienen te worden door een formele wet.

Gezien de korte termijn waarop de regeling als bedoeld in artikel 22a ziet en het feit dat deze er toe strekt bestaande Nederlands-Antilliaanse regelgeving in de lucht te houden, is het niet nodig dat de ministeriële regelingen op grond van artikel 22a alsnog door de wetgever worden bekrachtigd.

Het vierde lid bepaalt dat bij de desbetreffende regeling zo nodig kan worden afgeweken van de wet of algemene maatregel van bestuur. Het is niet mogelijk om bij deze ministeriële regeling van de Grondwet af te wijken.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten