Kamerstuk 32360-XVII-6

Lijst van vragen en antwoorden over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag

Dossier: Slotwet en jaarverslag begroting van Jeugd en Gezin 2009

Gepubliceerd: 8 november 2010
Indiener(s): Pauline Smeets (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32360-XVII-6.html
ID: 32360-XVII-6

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 november 2010

De commissie voor Jeugd en Gezin1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over het Rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag Jeugd en Gezin 2009 (Kamerstuk 32 360 XVII, nr. 4).

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 november 2010. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De griffier van de vaste commissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Teunissen

Inhoudsopgave

 

blz.

  

– Vragen en antwoorden over het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag- Volksgezondheid, Welzijn en Sport

2

– Vragen en antwoorden over het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag- Justitie

5

Vragen en antwoorden over het Algemene Rekenkamer rapport 2009 – Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

1, 2 en 4

Kan de minister aangeven wat de ontbrekende beleidsconclusies zijn met betrekking tot de kabinetsdoelstellingen (met name doelstelling 30 en doelstelling 50)?

Wat zijn de (maatschappelijke) effecten van het gevoerde beleid met betrekking tot de kabinetsdoelstellingen?

Kan de minister aangeven wat de ontbrekende beleidsconclusies zijn met betrekking tot de kabinetsdoelstellingen (met name 30 «In 2011 worden jeugdigen en hun ouders snel en goed ondersteund» en 50 «Een reductie van de criminaliteit van 25% in 2010 ten opzichte van 2002»)?

In het beleidsverslag is bij doelstelling 30 «In 2011 worden kinderen, jongeren en hun ouders snel en goed ondersteund», ingegaan op drie beleidsconclusies over de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s), de dekkingsgraad van Zorgadviesteams (ZAT’s) en de invoering van het digitaal dossier in de jeugdgezondheidszorg en de Verwijsindex. De Algemene Rekenkamer beschouwt deze beleidsconclusies als «slechts op het niveau van de prestatie-indicatoren» en verwacht beleidsconclusies die meer ingaan op de effectiviteit van de CJG’s.

Hoewel ik dit punt van de Algemene Rekenkamer begrijp is het programma van het vorige kabinet gericht geweest op de vorming van de CJG’s, de dekkingsgraad van de ZAT’s en in de invoering van het digitaal dossier in de jeugdgezondheidszorg en de Verwijsindex, en niet op het in kaart brengen van de effectiviteit. Overigens is in de antwoorden op de kamervragen 6 en 11 bij het jaarverslag 2009 informatie te vinden over de meting van de effectiviteit bij de CJG’s.

Kabinetsdoelstelling 50 «Een reductie van de criminaliteit van 25% in 2010 t.o.v. 2002» was het beoogde resultaat van het project Veiligheid begint bij voorkomen (VbbV). Eind april 2010 is dit project afgerond. Geconcludeerd kan worden dat de doelstelling op veel punten is behaald. Met betrekking tot (herhalings)criminaliteit, overlast en verloedering is continuering van de gekozen aanpak vereist. Dit kunt u tevens naslaan in de eindrapportage van het VbbV die naar de Tweede Kamer is verzonden (TK 2009–2010, 28 684, nr. 276).

5

Hoeveel centra voor Jeugd en Gezin zijn er nu inmiddels gerealiseerd? Hoeveel van de Centra Jeugd en Gezin zijn nu ook al online bereikbaar? Hoeveel online Centra voor Jeugd en gezin zijn er precies? Hoeveel centra staan er thans in de steigers, ofwel op hoeveel Centra voor Jeugd en Gezin mag op 1 januari 2011 worden gerekend?

Op 15 oktober 2010 hadden 226 gemeenten een Centrum voor Jeugd en Gezin gerealiseerd.

Volgens de recente BDU rapportage (Brede Doeluitkering) beschikten 86 gemeenten eind 2009 over een online CJG, 344 gemeenten denken in 2010 een online CJG te realiseren.

Bij alle gemeenten staat de CJG ontwikkeling goed in de steigers.

6

Waaruit bestaat de ondersteuning van de gemeenten ten aanzien van de Centra Jeugd en Gezin van VNG en Rijk precies?

In het kader van de ondersteuning van gemeenten ten aanzien van de Centra voor Jeugd en Gezin door VNG en Rijk worden verschillende activiteiten ingezet. Deze zijn beschreven in de voortgangsrapportage over het programma Samenwerken voor de Jeugd die u voor de zomer ontvangen heeft (TK 2009–2010, 31 001, nr. 91 d.d. 19 mei 2010). De ondersteuningsactiviteiten zijn gericht op kennisoverdracht naar en kennisuitwisseling tussen gemeenten Het betreft de volgende activiteiten:

Algemene activiteiten ter ondersteuning van gemeenten

Via de website en nieuwsbrief Samenwerken voor de Jeugd worden gemeenten en andere betrokkenen geïnformeerd over de ontwikkelingen op het gebied van CJG en de andere projecten gericht op het lokaal jeugdbeleid en worden voorbeelden en ervaringen uit het land gepresenteerd. Aan Samenwerken voor de Jeugd is ook een telefonische en e-mail-helpdesk verbonden.

Verder worden handreikingen voor gemeenten gepubliceerd, in het kader van de Gereedschapskist CJG en wordt gewerkt aan de ontwikkeling van indicatoren waarmee gemeenten de effectiviteit van hun CJG kunnen monitoren en bijsturen.

Ondersteuning gericht op professionalisering van het CJG

In overleg met vertegenwoordigers van brancheorganisaties, beroepsverenigingen, kennisinstituten, wetenschappers en cliëntenorganisaties wordt ondersteuning gericht op zowel professionals als op managers van instellingen en CJG-coördinatoren.

CJG-ondersteuners: gericht op de vraag van specifieke gemeenten of regio’s

Er is een tweetal CJG-ondersteuners actief in het veld. Zij zorgen voor intensief contact met gemeenten en regio’s, gaan na waar de belangrijkste problemen zitten (lokaal/regionaal) en zorgen actief voor oplossing van deze problemen. Afhankelijk van hun ervaringen wordt de ondersteuning op maat ingezet.

Activiteiten gericht op het versterken van de eigen kracht van gezinnen

In 2009 is het «Programma vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin» van start gegaan, waarin circa tien gemeenten aan de slag gaan met de vraag op welke manier de Centra voor Jeugd en Gezin een rol kunnen spelen in het versterken van de pedagogische kwaliteit van de buurt.

Verder wordt effectiviteitsonderzoek uitgevoerd naar de toepasbaarheid van de Eigen Kracht Conferentie in het preventieve jeugddomein in zes Overijsselse pilotgemeenten.

7

Wat gaat u doen tegen het enorme verloop onder jeugdhulpverleners?

Naar aanleiding van de motie Dézentje Hamming-Bluemink bij de begrotingsbehandeling van Jeugd en Gezin 2008 heeft de Minister voor Jeugd en Gezin op 1 september 2009, mede namens de toenmalige Minister van Justitie, het startsein gegeven voor het Plan van aanpak arbeidsmarktbeleid voor de brede jeugdzorgsector.

Het plan van aanpak heeft een looptijd van drie jaar (2009 t/m 2011) en is gericht op de bevordering van de instroom en behoud van personeel en een gezond werkklimaat in de brede jeugdzorg.

De hoofdpunten uit het plan zijn:

  • Versterking arbeidsmarktonderzoek;

  • Ontwikkeling en verspreiding arbeidsmarktinstrumenten op het gebied van werkklimaat;

  • Versterking regionaal arbeidsmarktbeleid.

8

Hoeveel pilots van de MO groep en het MKB zijn er nu, en hoeveel jongeren zijn daarbij betrokken?

Uniek aan deze pilot projecten is het gezamenlijk initiatief van jeugdzorgorganisaties en MKB-NL om samen te werken met als doel jongeren met een jeugdzorg achtergrond te begeleiden naar een zelfstandige positie op de arbeidsmarkt.

In totaal zijn er 5 regionale pilot projecten verdeeld over de volgende regio’s:

  • Noord Nederland

  • Amsterdam

  • Den Haag

  • Flevoland

  • Gelderland.

Deze 5 regionale pilot projecten bieden aan 220 jongeren met een jeugdzorgachtergrond een plek.

9

Kunt u aangeven wanneer de verhoging van de pleegvergoeding met € 1000 volledig is bereikt? Op welke wijze en wanneer wordt het budget voor incidentele kosten in gedwongen kader (maatregel 2 uit uw brief van 9 juli 2009) ingezet voor de hele groep pleegouders door een verhoging van de pleegvergoeding? Welk bedrag is hiermee gemoeid?

In de begroting 2011 is een verhoging van de pleegvergoeding verwerkt van € 600,- per jeugdige per jaar ten opzichte van de situatie in 2009. Het budget incidentele kosten in gedwongen kader wordt ingezet voor pleegkinderen alsmede voor kinderen die in een residentieel tehuis verblijven. In afstemming met MOgroep en IPO zal worden bepaald welk deel van het budget van incidentele kosten betrekking heeft op de pleegkinderen en dus ingezet kan worden voor de verhoging van de pleegoudervergoeding.

10

Bent u bereid de controleerbaarheid van de informatie over het gevoerde beleid te verbeteren en dit niet enkel in overweging te nemen, maar ook daadwerkelijk over te gaan tot het verbeteren hiervan, zodat de Kamer haar controlerende rol goed kan uitoefenen? Zo nee, waarom niet?

In mijn reactie op uw rapport heb ik aangegeven uw advies om de controleerbaarheid van de informatie over het gevoerde beleid te verbeteren, in overweging te nemen. Informatie over het gevoerde beleid wordt bijgehouden opdat het te voeren beleid adequaat kan worden bijgesteld. De Kamer wordt hierover regelmatig geïnformeerd door middel van brieven, algemeen overleggen en het jaarverslag.

Vragen en antwoorden over het Algemene Rekenkamer rapport 2009 – Justitie:

3

Kan de minister aangeven hoe het op dit moment met de realisatie van de afgesproken caseloadreductie van gezinsvoogden staat gegeven de geconstateerde knelpunten met verloop e.d. (blz. 8, ARK-rapport bij jaarverslag J&G 2009)? Welke maatregelen zijn er genomen om deze problemen op te lossen en welk effect hebben deze? Wat gaat u ondernemen met betrekking tot de vaststelling dat de caseloadverlaging niet heeft geleid tot meer tijd voor de cliënt?

Per 1 juli 2009 hebben de bureaus jeugdzorg van alle provincies en grootstedelijke regio’s, behalve (op dat moment) het Leger des Heils de gemiddelde caseload van 1:15 gehaald. Uit cijfers die door de MOgroep geleverd zijn, is sprake van een gemiddelde gerealiseerde caseload van 14,3 per 1 juli 2009. Dit is substantieel lager dan de caseload van 1 : 15.

De sociale partners in de jeugdzorg hebben in 2009 de handen ineengeslagen om te komen tot een «Plan van Aanpak Arbeidsmarkt Jeugdzorg». Dit plan, ter bevordering van de instroom en behoud van personeel en een gezond werkklimaat, wordt in 2010 en 2011 uitgevoerd. Dit plan richt zich ook op de jeugdbescherming en jeugdreclassering.

Wij hebben op dit moment geen aanleiding om te denken dat er onvoldoende tijd beschikbaar is voor de cliënt.

11

Is het (nog) ontbreken van een opleiding tot gezinsvoogd verantwoord gegeven de verantwoordelijkheden die een gezinsvoogd worden gegeven (blz. 20. Toelichting bij ARK-rapport Jaarverslag J&G 2009)? Wanneer is deze opleiding er wel?

Uit het functieboek behorend bij de CAO Jeugdzorg, blijkt dat een gezinsvoogdijwerker over een HBO werk- en denkniveau dient te beschikken. In de praktijk wordt vrijwel altijd geselecteerd op het in bezit zijn van een agogische HBO of WO afgeronde opleiding. Voor het professionaliseringstraject voor het beroep jeugdzorgwerker (hbo), is door de hbo-raad een uitstroomprofiel geformuleerd, waardoor alle hbo’s in Nederland die studenten opleiden voor de jeugdzorg voldoen aan gemeenschappelijke eisen. Hiermee is het scholingsniveau voor de gehele jeugdzorg, inclusief die voor de gezinsvoogdij, op een hoger plan gebracht. Niet in de laatste plaats wordt in het kader uitvoering Actieplan professionalisering gewerkt aan een mentorjaar, waardoor de afgestudeerde jeugdzorgwerker een zachte landing maakt in de brede jeugdzorgpraktijk.