Gepubliceerd: 12 juli 2010
Indiener(s): Stef Blok (VVD)
Onderwerpen: financieel toezicht financiën
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32292-6.html
ID: 32292-6

Nr. 6 VERSLAG

Vastgesteld 12 juli 2010

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

  

• Algemeen

1

• Achtergrond en doel

2

• Beoordelingstoets

3

• Overige wijzigingen

8

• Overig

8

• Artikelsgewijze toelichting

9

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector.

De leden van de fractie van de SP hebben kennisgenomen van de Wet implementatie richtlijn deelnemingen in de financiële sector. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Achtergrond en doel

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het doel van de richtlijn om de divergentie in besluitvorming en de politieke bemoeienis, waarbij onheuse sentimenten van nationale aard een rol kunnen spelen, bij overnames van, of deelnemingen in financiële instellingen te beperken. De ervaringen rondom de overname van de Italiaanse bank Antonveneta illustreren deze noodzaak. Het is ook van belang dat overal in de Europese Unie helderheid ontstaat over de procedure die dient te worden gevolgd en dat iedereen erop kan vertrouwen dat die ook overal in Europa op dezelfde wijze wordt toegepast. Tot zover de positieve insteek.

De leden van de fractie van de VVD zijn er echter nog niet van overtuigd dat de praktijk straks ook volledig zal stroken met de uitgangspunten van de richtlijn. Kan de regering aangeven waarop zij het vertrouwen baseert dat na implementatie in alle lidstaten ook in praktijk een gelijk en eerlijk speelveld zal zijn ontstaan? De financiële crisis heeft immers grote verschillen in kwaliteit en cultuur van de verschillende nationale toezichthouders gebracht? En er is immers ook nog geen supranationale EU-instantie die erover waakt dat het toezicht in de hele EU ook aan de maat is?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de ervaringen met de Belgische en Britse toezichthouder in de casus opsplitsing ABN-AMRO voldoende heeft meegewogen bij de beslissing om onderhavige richtlijn niet opnieuw in discussie te brengen bij de Europese Commissie en de Ecofin Raad? Er kan toch niet worden volgehouden dat de samenwerking tussen DNB en bijvoorbeeld de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA) zodanig goed is geweest dat DNB daarop blind kon varen? In hoeverre is die samenwerking aan een kritische evaluatie onderworpen? Kan de Kamer daar inzicht in krijgen? Ook vragen deze leden in hoeverre en hoe grondig de kwaliteit van de samenwerking tussen DNB en de IJslandse toezichthouder is geëvalueerd? In hoeverre heeft onderhavige richtlijn relevantie voor EER-lidstaten, zoals IJsland en Liechtenstein? Kan de regering aangeven welke acties er zijn ondernomen op Europees vlak respectievelijk nationaal vlak en welke gewijzigde inzichten in het uiteindelijke wetsvoorstel zijn opgenomen sedert het aannemen van de richtlijn, resp. het ontwerp van wet zoals dat vlak na het uitbreken van de financiële crisis naar de Raad van State is gestuurd en het uiteindelijke wetsvoorstel zoals dat aan de Kamer is voorgelegd? De leden van de VVD-fractie maken zich namelijk ernstige zorgen dat de trein van de implementatie van de richtlijn in de EU «doordendert» zonder dat voldoende lessen zijn getrokken uit de financiële crisis; dat banken wel eens «too big to fail» kunnen zijn, zich kunnen «overeten» aan een overname, tekortschietend toezicht in de EU en gebrek aan effectieve samenwerking tussen de (toezichts)autoriteiten. Deze leden vragen in het bijzonder in te gaan op de aanbeveling van de Tijdelijke Commissie Onderzoek Financieel Stelsel (commissie De Wit) om de Antonvenetarichtlijn om deze reden niet te implementeren. Kan de regering tevens ingaan op de vraag of en in hoeverre er uit andere (parlementaire) onderzoeken (zoals onder meer uit de Belgische, Britse en IJslandse onderzoeken) lessen kunnen worden getrokken over de vraag of het wijs is deze Antonvenetarichtlijn te implementeren danwel deze op onderdelen te heroverwegen alvorens tot implementatie over te gaan?

Van welke «onheuse sentimenten van nationale aard» was in het verleden sprake, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Ging het daarbij om protectionistische sentimenten? Ging het daarbij om de overname van Antonveneta in 2005? Is het juist dat het verplaatsen van de verklaring van geen bezwaar-bevoegdheid naar de centrale, of prudentiële toezichthouder, geen oplossing biedt voor protectionistisch gedrag van die toezichthouder? Immers bij het geval van Antonveneta in 2005 ging het toch om de centrale bank/toezichthouder (Fazio) die zich protectionistisch opstelde, en niet de minister van Financiën?

Dit probleem (protectionistische invulling verklaring van geen bezwaar-bevoegdheid door toezichthouder) is toch alleen op te lossen door een onpartijdige, Europese instantie hierin een bevoegdheid te geven, bijvoorbeeld de bevoegdheid om uitspraak te doen over bezwaren die zijn ingediend tegen een besluit van de nationale toezichthouder, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.

De doelstelling van deze richtlijn bestaat uit het creëren van een diverse bancair landschap met meer grensoverschrijdende financiële instellingen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de vraag in hoeverre deze richtlijn hierbij nu echt behulpzaam is, mede gelet op de ontwikkelingen sinds het uitbreken van de kredietcrisis?

In zijn reactie op het advies van de Raad van State spreekt de minister van Financiën over de hypothetische situatie dat de nieuwe entiteit die zou ontstaan ten gevolge van de overname in zwaar weer zou komen en dat dit een onaanvaardbare bedreiging voor de stabiliteit zou vormen, aldus de leden van de fractie van het CDA. In hoeverre is dit wel een louter hypothetische situatie gelet op de situatie rondom ABN AMRO en Fortis in oktober 2008? Is op dat moment de «hypothetische» situatie niet werkelijkheid geworden? Is – meer in het algemeen – bij het opstellen van deze richtlijn wel voldoende rekening gehouden met de ontwikkelingen zoals zich die vanaf september 2008 in de financiële sector hebben voorgedaan? Kan de minister nog wel de politieke verantwoordelijkheid dragen voor de financiële stabiliteit van het land, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

Er staat tevens in de reactie van de minister van Financiën op het commentaar van de Raad van State dat de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Eerste en Tweede Kamer niet de geëigende tijd en plaats is voor een debat over mogelijkheden om de overheid meer invloed te geven op het reilen en zeilen van de financiële sector, aldus de leden van de fractie van het CDA. Dit zou alleen gaan over de implementatie van de richtlijn. Deze leden vragen de regering uit te leggen waarom de minister van Financiën deze opmerking maakt. Er wordt immers met deze richtlijn toch een fundamentele wijziging tot stand gebracht ten aanzien van de rol van de overheid.

Beoordelingstoets

De leden van de VVD-fractie hebben tamelijk grote zorgen over de gevolgen voor het toezicht ten aanzien van het beperken van systeemrisico’s die kunnen optreden bij consolidatie. De leden van de VVD-fractie kunnen daarom de stelling dat de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel los moet worden gezien van het debat over mogelijkheden om de overheid meer invloed te geven op het reilen en zeilen van de financiële sector in dit stadium niet volledig onderschrijven. Derhalve willen deze leden opheldering over de volgende zaken.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het gesloten en limitatieve karakter van de lijst van beoordelingscriteria houdbaar is op korte en langere termijn. Deze leden vragen zich af in hoeverre de lessen die inmiddels zijn getrokken uit de financiële crisis hier reeds in zijn verwerkt. In hoeverre zullen de inzichten van de European Systematic Risk Board (ESRB) worden meegewogen c.q. een rol krijgen in de procedure van een verklaring van geen bezwaar? Daarnaast willen deze leden weten in hoeverre het limitatieve karakter een belemmering vormt voor het snel inspelen op nieuwe inzichten ten aanzien van prudentieel toezicht wanneer nieuwe risico’s aan het licht komen.

Ook willen de leden van de VVD-fractie weten hoe de limitatieve lijst van beoordelingscriteria zich verhoudt tot het Europese en nationale mededingingsbeleid. Welk belang weegt bijvoorbeeld het zwaarst in een beoordelingsprocedure, dat van de stabiliteit van het financieel stelsel of dat van mededinging? Daarnaast willen deze leden weten of het denkbaar is dat het mededingingsbeleid het doel van de richtlijn, namelijk harmonisering en de rol van onheuse sentimenten beperken, kan doorkruisen?

De leden van de VVD-fractie zetten vraagtekens bij de wenselijkheid van het vervallen van het toetsingscriterium dat ziet op een mogelijke ongewenste ontwikkeling van de financiële sector, en in het bijzonder het mandaat van de minister van Financiën dat daarbij hoort. Daarmee wordt de minister van Financiën een ultiem instrument uit handen geslagen om een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector te voorkomen. Er wordt gesteld dat de minister van Financiën in zijn rol als medewetgever en als politiek verantwoordelijke voor DNB verantwoordelijk blijft voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Mede in dit licht wordt in onderdeel D een informatieplicht van DNB jegens de minister van Financiën gecreëerd in geval van systeemrelevante overnames. Maar wat kan de minister van Financiën hiermee? Welke actie kan de minister van Financiën in het uiterste geval ondernemen op basis van welk instrument of welke rechtsbasis? De leden van de VVD-fractie vragen zich af of de overblijvende instrumenten voldoende krachtig zijn om in de plaats te treden van het huidige toetsingscriterium zoals neergelegd in artikel 3:97 Wft? In de toelichting wordt aangegeven dat de minister van Financiën actoren uit de sector bijeen kan roepen en hen zou kunnen overtuigen. Het middel: «management by speech». Maar welke lessen trekt de regering dan uit het rapport van de Commissie Scheltema naar de deconfiture van DSB-bank. Daaruit bleek dat DNB ook jaren heeft gedacht dat met overreding meer resultaten konden worden geboekt dan met krachtig ingrijpen. Dit bleek een misvatting. De financiële wereld is aanzienlijk veranderd. De leden van de VVD-fractie zijn met de Raad van State niet overtuigd dat de minister van Financiën uit de procedure van de «big five» moet worden geschreven en zijn bovendien van mening dat de minister gelet op de lessen die we inmiddels hebben kunnen trekken uit de financiële crisis en de rapporten die daarover zijn verschenen, expliciete instrumenten moet hebben om mogelijke ongewenste ontwikkelingen van de financiële sector te voorkomen.

De leden van de fractie van de VVD willen graag in een overzicht zien op welke wijze de andere EU-landen de richtlijn hebben geïnterpreteerd en geïmplementeerd, meer in het bijzonder ten aanzien van de rol van de minister van Financiën, het vraagstuk rond de stabiliteit van het financiële stelsel en de positie van de belastingbetaler in situaties waarbij de overheid een bank overeind moet houden omdat deze «too big to fail» is. Deze leden vragen daarbij welke rol de minister van Financiën ziet weggelegd voor het verbeteren van wetgeving en fiscale regimes, zoals benoemd in de memorie van toelichting. In dit kader wordt naar de mening van de leden van de VVD-fractie terecht verwezen naar de financiële crisis die de samenhang tussen de stabiliteit van individuele ondernemingen en het financiële stelsel als geheel heeft blootgelegd. De beoordelingscriteria richten zich namelijk primair op de soliditeit van de te overnemen instelling en de overnemende instelling, waarbij het totale systeemrisico gelijk lijkt te worden gesteld aan de som der delen. We weten inmiddels dat het iets gecompliceerder ligt. Deelt de regering die observatie? De leden van de VVD-fractie willen daarom meer duidelijkheid over de beoordeling van de gevolgen voor de stabiliteit van het financiële stelsel bij consolidatievraagstukken. Er wordt gesteld dat het noodzakelijk kan zijn om de gevolgen voor de stabiliteit en het functioneren van het financiële stelsel te betrekken in de door DNB uit te voeren soliditeitstoets. De leden van de VVD-fractie willen weten of de stabiliteitstoets een vast onderdeel uitmaakt van de stabiliteitstoets of dat dit alleen bij vermoede relevantie het geval is. Daarnaast wordt in de toelichting op artikel Q aangegeven dat het naar aanleiding van een stabiliteitstoets denkbaar is dat er nadere voorschriften of beperkingen worden verbonden aan de verklaring van geen bezwaar of dat deze wordt geweigerd. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of hiermee ook een volgordelijkheid wordt aangeduid van eerst de mogelijkheden van nadere voorschriften of beperkingen bezien en dat een weigering wordt ingezet als ultimum remedium. Uit de casus opsplitsing ABN-AMRO is toch gebleken dat voorwaarden aan de verklaring van geen bezwaar onvoldoende soelaas boden om een in gang gezette trein (toestemming tot opsplitsing onder voorwaarden) nog effectief te stoppen? Zeker als de toezichthouder bij de beoordeling van de het verloop van het proces en meer in het bijzonder in hoeverre de voorwaarden zijn vervuld, afhankelijk is van andere toezichthouders. En welke toets en welke instrumenten bestaan er nog om te voorkomen dat een bank zich «overeet» of «too big to fail» wordt. Als een Nederlandse bank immers een buitenlandse overname wil doen, kan dat na implementatie van onderhavige richtlijn toch niet meer door DNB of onze minister van Financiën worden tegengehouden, ook al vinden de Nederlandse autoriteiten die overname te riskant in het licht van onze recente ervaringen en de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler? Daarnaast wordt in dezelfde toelichting aangegeven dat de uitkomsten van een stabiliteitstoets juist een aanleiding kan zijn om een verklaring van geen bezwaar af te geven, omdat ondanks bepaalde ontwikkelingen in de financiële sector niet kan worden geconcludeerd dat deze gevolgen hebben voor de soliditeit van de betrokken ondernemingen. De leden van de VVD-fractie proeven uit deze formulering weinig mogelijkheden voor een behoedzame beoordeling. Deze leden vragen de regering opheldering over de mogelijkheid om een verklaring van geen bezwaar te weigeren ondanks het ontbreken van een eenduidig risico.

Dat de toezichthoudende instantie van de lidstaat van vestiging van de onderneming waarin de deelneming wordt verworven of vergroot de aanvraag dient te beoordelen in plaats van zowel deze toezichthouder als de toezichthouder van de aanvrager wordt als een gunstig gevolg voor Nederlandse ondernemingen benoemd. De leden van de VVD-fractie willen weten of deze wijziging ook in alle gevallen positief is voor de risico’s van de Nederlandse belastingbetaler. Ontstaat er een extra risico in deze? Slaan de risico’s ook altijd neer op de plaats van de beoordelende toezichthouder? Deze leden menen van niet. Acht de regering het wenselijk als het gaat om de belangen van de Nederlandse belastingbetaler om afhankelijk te zijn van een buitenlandse toezichthouder? Hoe verhoudt deze wijziging zich tot de ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van de stabiliteit van het financiële stelsel, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering in te gaan op de vraag hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de eerdere wens die door de Tweede Kamer is geuit, voor een meer politieke toetsing door de minister van Financiën van eventuele fusies en overnames in de financiële sector? Is het juist dat de mogelijkheid van een dergelijke toets door deze richtlijn komt te vervallen? Is dat een verplichting die rechtstreeks uit de richtlijn voorvloeit, of een Nederlandse interpretatie van de richtlijn? Welk artikel in de richtlijn bepaalt dat de verklaring van geen bezwaar-bevoegdheid niet bij de minister van Financiën kan blijven? Is het juist dat met dit wetsvoorstel precies het tegenovergestelde wordt bereikt, als wat een deel van de Tweede Kamer als wens heeft geuit?

Kan de regering ingaan op de wenselijkheid van een politieke toets door de minister van Financiën, als die toets zich vooral toe zou spitsen op de (negatieve) gevolgen van een fusie of overname voor de belastingbetaler? Zou met een dergelijke toets bijvoorbeeld voorkomen kunnen worden dat, zoals in het geval van Fortis en ABN Amro, belastinggeld ingezet moet worden voor overname van een bank, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

Is het juist dat de vijf criteria waaraan de toezichthouder volgens de richtlijn moet voldoen, dusdanig multi-interpretabel zijn, dat de toezichthouder nog steeds in staat zal zijn om protectionistisch gedrag te vertonen? Hoe is een objectieve toets mogelijk op «blijvende compliance» (die zich dus uitstrekt tot in de toekomst) en op «transparante structuur»? Is het juist dat de «financiële soliditeit» van de overnemende partij ook voor meerdere uitleg vatbaar kan zijn, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.

In de memorie van toelichting spreekt de regering over de «zeer beperkte speelruimte», die er voor de minister van Financiën zou zijn om de verklaring van geen bezwaar-bevoegdheid zelfstandig toe te passen. Echter de commissie De Wit oordeelt hierover anders. Kan de regering een reactie geven op het standpunt van de commissie De Wit op dit punt, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.

De belangrijkste wijziging die door dit wetsvoorstel tot stand komt, is dat de huidige verantwoordelijkheid van de minister van Financiën bij de verwerving van een deelneming of een vergroting daarvan vermindert, aldus de leden van de fractie van het CDA. Tot nu heeft de minister van Financiën nog de mogelijkheid om in te grijpen bij «de big five» door middel van een eigen toetsingscriterium dat toeziet op mogelijk ongewenste ontwikkelingen van de financiële sector. Deze mogelijkheid komt te vervallen. De verantwoordelijkheid bij de beoordeling van de risico’s komt volledig bij DNB te liggen. In deze context vragen de leden van de CDA-fractie de regering antwoord te geven op de vraag in hoeverre de minister van Financiën nog in staat is om zijn politieke verantwoordelijkheid te nemen.

Een belangrijke les van de kredietcrisis is dat banken die systeemrelevant zijn met zeer grote waarschijnlijkheid door de overheid gered zullen moeten worden. Immers de risico’s om dit niet te doen, zijn ook vaak politiek te groot. De rol van de politiek en de overheid in de financiële sector is daarmee groter geworden dan wellicht enkele jaren geleden nog gedacht werd. In hoeverre is dit wetsvoorstel om de rol van de politiek bij overnames juist kleiner te maken dan wel wenselijk, zo vragen de leden van de CDA-fractie. De volgende situatie kan immers ontstaan. DNB geeft goedkeuring voor de overname van een grote Nederlandse bank. Op dat moment geeft de prudentie situatie geen reden tot zorg. De bank lijkt er goed voor te staan. Enige tijd later verandert deze context fundamenteel. De bank komt mede door grote onrust op de internationale financiële markten in de problemen. De financiële stabiliteit komt onder druk te staan. DNB had hier mogelijk onvoldoende rekening meegehouden of kunnen houden (mogelijk ook vanwege politieke risico’s, zoals de schuldenpositie van Griekenland en Spanje). Niettemin zullen er nu kapitaalinjecties moeten worden gegeven aan de bewuste instelling. Pas op dit moment komt de minister van Financiën in beeld. Was het niet beter geweest dat in een dergelijke situatie de minister al eerder (politieke) verantwoordelijk had kunnen nemen? Dan had deze situatie wellicht vermeden kunnen worden. In hoeverre krijgt DNB dan niet allemaal kritiek over zich heen, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

In aanvulling hierop vragen de leden van de CDA-fractie hoe de minister van Financiën zijn politieke verantwoordelijkheid nog kan nemen indien er maatschappelijke en politieke beroering over de overname van een financiële onderneming ontstaat.

Omdat de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën vervalt, wordt er een informatiebepaling opgenomen. DNB dient informatie te verstrekken aan de minister van Financiën. DNB bepaalt zelf in hoeverre informatie relevant is. In hoeverre is het nodig dat hiervoor een extra bepaling wordt opgenomen? Doet DNB dat in de huidige situatie ook niet? Op welke wijze kan de minister van Financiën beoordelen of hij wel voldoende geïnformeerd wordt door DNB?

Als de minister van Financiën informatie krijgt, wordt hij dan ook niet medeverantwoordelijk. Als je iets weet wordt je dan in feite ook niet medeverantwoordelijk? Is het met andere woorden wel wenselijk dat we zo’n situatie creëren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe verhoudt zich deze extra informatieverstrekking door DNB bovendien tot de geheimhoudingsplicht over financiële ondernemingen uit de Wet financieel toezicht? De minister van Financiën wijst hierop in zijn reactie op de Raad van State. Toch blijft onduidelijk of die geheimhoudingsplicht niet problematisch is bij het verstrekken van informatie aan de minister van Financiën. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om een reactie.

In de memorie van toelichting staat dat de beoordelingstermijn wordt verkort. Kan de regering aangeven wat dit concreet inhoudt. Wat zijn de precieze veranderingen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Er wordt voortdurend gesproken over de big five van banken, aldus de leden van de fractie van het CDA. Over welke banken gaat dit dan eigenlijk op dit moment.

De richtlijn waar dit wetsvoorstel op gebaseerd is, introduceert voor de beoordeling van een overname of fusie in de financiële sector een limitatieve lijst van strikt prudentiële, dus op de soliditeit van de onderneming gerichte, criteria, aldus de leden van de fractie van de SP. In het nader rapport merkt de minister van Financiën op dat de criteria hoofdzakelijk gericht zijn op de soliditeit van de ondernemingen. De leden van de SP-fractie vragen de regering daarom of zij van mening is dat de richtlijn toch ruimte laat voor een afweging die breder is dan strikt prudentieel? Zo nee, dan vragen deze leden de regering hoe zij de opmerking van de minister van Financiën over hoofdzakelijk gericht op de soliditeit dan moeten begrijpen.

De minister van Financiën merkt op dat geen materiële verandering in de toetsing van overnames plaats vindt met de nieuwe regels. Er wordt echter ook opgemerkt dat de richtlijn voorziet in wijziging van de inhoudelijke toets. Naar de mening van de leden van de SP-fractie kan dit niet allebei waar zijn. Kan de regering duidelijk maken of er inhoudelijk nu wel of niet iets verandert in de toets. In dat verband zijn de leden van de SP-fractie ook benieuwd naar de reactie van de regering op de opmerking van de Tijdelijke Onderzoeks Commissie Financieel Stelsel (commissie De Wit) dat de invulling van de macro-prudentiële toets breder zou moeten zijn dan hoe deze door de minister van Financiën is ingevuld bij de overname van ABN AMRO. Onderschrijft de regering die conclusie? Zo ja, valt dan nog vol te houden dat er inhoudelijk eigenlijk niets verandert door de richtlijn?

De leden van de SP-fractie vragen zich ook af hoe het criterium van de ondoorzichtige zeggenschapstructuur terugkomt in de nieuwe criteria.

Volgens de toelichting kan de financiële stabiliteit nog wel degelijk betrokken worden bij de toets op soliditeit. Naar de mening van de leden van de SP-fractie is deze invulling echter niet hetzelfde als de toets op financiële stabiliteit die moet verdwijnen. Deze leden vragen zich af of de regering deze mening deelt? Verder vragen de leden van de SP-fractie af in hoeverre het betrekken van de financiële stabiliteit bij de toets op soliditeit een interpretatie is. Wordt deze interpretatie breed gedeeld in de EU, of bestaat er ook een gerede kans dat deze interpretatie zal sneuvelen indien er over geprocedeerd gaat worden? Graag een reactie van de regering.

De leden van de SP-fractie vragen zich af in hoeverre de richtlijn garandeert dat toezichthouders onafhankelijk te werk gaan. De voorbeelden die de minister van Financiën in het nader rapport aanhaalt, betreffen niet de situatie waarin een minister goedkeuring verleent. Ook door zogenaamd onafhankelijke toezichthouders kan er politiek bedreven worden. In hoeverre lost de richtlijn dit op? In hoeverre is er ruimte voor verschillende interpretatie van de nieuwe criteria waardoor er nog steeds verschil in beoordeling kan ontstaan?

De leden van de fractie van de SP vragen zich af of de regering het wenselijk vindt dat de toezichthouder van de overnemende partij bij grensoverschrijdende overnames geen verklaring van geen bezwaar meer hoeft te geven. Het zou kunnen dat de verschillende toezichthouders verschillend denken over het feit of overnemende partij de overname al dan niet kan dragen.

Het afgeven van de verklaring van geen bezwaar komt exclusief bij DNB te liggen. Is het in die situatie nog mogelijk voor de Kamer om kennis te nemen van integrale adviezen en/of besluiten, zoals bij ABN Amro het geval was? Zo nee, dan vragen de leden van de SP-fractie zich af of dit anders is als de minister van Financiën wel een eigen bevoegdheid houdt. Zo nee, waarom konden de adviezen van DNB en de besluiten van de minister van Financiën toen wel naar de Kamer gestuurd worden?

De leden van de SP-fractie merken op dat indien de toezichthouder zich niet aan beslistermijn houdt, de verklaring van geen bezwaar van rechtswege gegeven wordt. Deze leden vragen de regering of een uitzondering op dat principe kan worden gemaakt. Deze leden zijn van mening dat het hier om dermate belangrijke beslissingen gaat dat hier nooit van rechtswege een vergunning voor moet worden verleend.

Overige wijzigingen

Er wordt in de memorie van toelichting opgemerkt dat er in de toekomst slechts één toezichthouder bij een grensoverschrijdende wijziging de beslissing neemt, aldus de leden van de CDA-fractie. Er moet wel worden samengewerkt met de aanvragende toezichthouder. Tijdens het parlementaire onderzoek is gebleken dat de informatievoorziening tussen de toezichthouders in Europa vaak slechts was. In hoeverre valt te verwachten dat dit in het kader van het deze richtlijn wel gebeurt?

Overig

Welke mogelijkheden ziet de regering om in Brussel herziening van onderhavige richtlijn te agenderen, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

Is het juist dat de richtlijn al op 21 maart 2009 geïmplementeerd had moeten zijn, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Waarom is dit niet gebeurd? Is het juist dat de richtlijn sinds die datum rechtstreekse werking heeft? Zo ja, hoe is dit mogelijk als normaal gesproken alleen verordeningen, en niet richtlijnen, rechtstreekse werking hebben? Waarop is rechtstreekse werking in dit geval gebaseerd? Welke landen hebben, naast Nederland, de richtlijn eveneens nog niet geïmplementeerd?

Eigenlijk had Nederland deze richtlijn al op 21 maart 2009 moeten implementeren, zo merken de leden van de fractie van het CDA op. Hoeveel landen hebben deze richtlijn inmiddels geïmplementeerd? Wordt ook in andere Europese landen niet gekeken naar de vraag of deze richtlijn, tegen de achtergrond van de kredietcrisis, nog wel wenselijk is?

In de reactie op het advies van de Raad van State staat dat vanwege vertraging in de implementatie van deze richtlijn er sinds 21 maart 2009 de facto sprake is van een overgangsperiode waarin de minister van Financiën weliswaar formeel bezien wettelijk bevoegd is om mee te beslissen op een verklaring van geen bezwaar, maar waarin DNB feitelijk inhoudelijk de gehele toetsing verricht. Hoe kan het zijn dat de minister van Financiën aangeeft dat de richtlijn de facto al geïmplementeerd is, terwijl de Kamer er nog niet over gesproken heeft? Wat is de rol van de Kamer dan nog in deze?

Artikelsgewijze toelichting

In de toelichting op artikel Q wordt gesteld dat het in uitzonderlijke gevallen denkbaar is dat, hoewel de soliditeit van de onderneming niet rechtstreeks in het geding is in een consolidatievraagstuk, maar de plannen en voornemens van de aanvrager en/of financiële onderneming ertoe leiden dat een bepaalde belangrijke rol of functie die deze partij in de financiële sector in Nederland vervult, wordt bedreigd dan wel onvoldoende wordt vervuld en dat dit ook wordt betrokken in de soliditeitstoets. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of met deze formulering ook overnemende partijen met een onhoudbaar of instabiel verdienmodel kunnen worden aangeduid.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de commissie,

Van den Berg