Gepubliceerd: 16 augustus 2010
Indiener(s): Hirsch Ballin
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32206-6.html
ID: 32206-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 augustus 2010

ALGEMEEN

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de opmerkingen en vragen van de vaste commissie voor Justitie (hierna: de commissie). Het verheugt mij dat uit deze vragen en opmerkingen blijkt, dat de strekking en de hoofdlijnen van het voorstel breed worden onderschreven. Hierna zal ik de concrete vragen en opmerkingen beantwoorden.

2. Achtergrond

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven of, en zo ja op welke termijn, Europa de verkoop en het bezit van (bepaalde wapens) strenger gaat aanpakken.

Het wapenbeleid binnen de Europese Unie is reeds gedeeltelijk geharmoniseerd. Richtlijn 91/477/EEG regelt de controle op de verkrijging, het bezit en de overbrenging van wapens naar andere lidstaten. Voor de gehele EU gelden nu dezelfde categorieën van verboden, vergunningplichtige en aangifteplichtige vuurwapens. Richtlijn 91/477/EEG is recent gewijzigd door Richtlijn 2008/51/EC, waardoor ook omgebouwde wapens onder de definitie van het begrip vuurwapen vallen, en daarmee binnen de geharmoniseerde categorieën.

Verder moet op grond van de laatstgenoemde richtlijn een aantal maatregelen worden genomen, zoals de markering van vuurwapens bij de vervaardiging of het op de markt brengen daarvan. Hierdoor kunnen de vuurwapens eenvoudiger worden getraceerd. De desbetreffende maatregelen vallen echter buiten het bestek van dit wetsvoorstel en zullen aan de orde komen bij het wetsvoorstel tot implementatie van voornoemde richtlijn.

De leden van de PvdA-fractie steunen het restrictieve beleid ten aanzien van wapenbezit van harte en zouden graag zien dat de regering de voordelen van ons wapenbeleid bij de andere lidstaten onder de aandacht blijft brengen met als doel dat ons beleid meer navolging krijgt. Deze leden geven aan graag van de regering te horen hoe zij het Nederlandse wapenbeleid wil uitdragen en hoe zij wil omgaan met een grotere verkrijgbaarheid van messen in buurlanden.

Bij de onderhandelingen over de richtlijn 2008/51/EC heeft Nederland zich succesvol ingezet om het wapenbeleid binnen de EU te harmoniseren in de richting van een strenger en terughoudender wapenbeleid. Een verdere harmonisatie is wenselijk, maar lijkt op korte termijn niet haalbaar. Nederland blijft zich wel inzetten in de contactgroep die is opgericht om te zorgen voor een efficiënte toepassing van de Richtlijn.

Ook op operationeel niveau is Nederland actief bij het tegengaan van de illegale handel in en smokkel van wapens binnen de EU. Onder het Nederlands EU-voorzitterschap is in 2004 de European Firearms Experts working group (EFE) opgericht. Dit is een breed Europees samenwerkingsverband van deskundigen dat onder meer gezamenlijke operaties organiseert. Het Landelijk Platform Vuurwapens voert het secretariaat van dit samenwerkingsverband.

De messen die Nederland met het onderhavige wetsvoorstel wil gaan verbieden, zijn in België reeds verboden. Ook in Duitsland zijn deze messen grotendeels verboden. Verschillen in regelgeving creëren de mogelijkheid in andere landen wapens te kopen die in Nederland verboden of vergunningplichtig zijn. Het is niet mogelijk om wapens die in Nederland verboden zijn, legaal in te voeren. Illegale invoer is door de open grenzen niet uit te sluiten, maar de handhavingsdiensten voeren nog wel enige controle uit bij het grensoverschrijdende weg- en (met name) luchtverkeer. Voorts wordt in de periode voor de inwerkingtreding van de wetswijziging een informatiecampagne gehouden door middel waarvan burgers worden geïnformeerd over de aanstaande wijzigingen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe eenvoudig het is om net over de grens, bijvoorbeeld in België of Duitsland, wapens aan te schaffen. Welke regels gelden er ten aanzien van bijvoorbeeld de opvouwbare messen in België en Duitsland? Kan men nu over de grens gemakkelijk aan wapens komen die in Nederland verboden zijn of gaan worden? Zo ja, is er sprake van overleg met de buurlanden om hier wat aan te doen? Hoe eenvoudig is het om via het internet aan wapens te komen die in Nederland verboden zijn of gaan worden?

Zoals hierboven reeds is aangegeven zijn de meeste messen waarover dit wetsvoorstel gaat in België en Duitsland al verboden. In België zijn de regels over opvouwbare messen neergelegd in de Wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens. In Duitsland staan de regels over opvouwbare messen in de Waffengesetz 2008. Een bijzonderheid in Duitsland is dat het Waffengesetz 2008 een Bondswet (Bundesgesetz) is, maar dat de uitvoering bij de 16 bondslanden ligt. Daarom kunnen per bondsland afwijkingen in de uitvoering voorkomen. De landen hebben eigen soevereiniteit en kunnen bondswetten wat beperkter uitleggen of ruimer handhaven.

Het is bekend dat de wapenregelgeving van onze buurlanden niet geheel overeenkomt met, en op enkele punten meer toestaat dan, de Nederlandse wapenregelgeving. Dit leidt ertoe dat bepaalde wapens die in Nederland absoluut verboden zijn, in onze buurlanden vrij eenvoudig gekocht kunnen worden (bijvoorbeeld op vertoon van een legitimatiebewijs). Dit doet zich met name voor bij bepaalde wapens uit categorie I, zoals wapens die voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn (de zogenaamde look-a-likes), busjes pepperspray, traangas en stroomstootwapens. Er vindt geen extra overleg plaats met uitsluitend onze buurlanden over specifiek de wapenregelgeving. In het kader van bovengenoemde European Firearms Experts Group vindt halfjaarlijks overleg plaats. Naar aanleiding van een in 2008/2009 opgestelde Europese dreigingsanalyse over illegale vuurwapens laat het Landelijk Platform Vuurwapens thans een vergelijkend onderzoek uitvoeren naar de verschillen in wapenregelgeving binnen de Europese Unie en de handhavings- en veiligheidsrisico’s die daaraan zijn verbonden. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen eventueel een bijdrage leveren aan harmonisatie van wapenregelgeving tussen EU-lidstaten.

Over het verkrijgen van wapens via internet wordt opgemerkt dat uit een onderzoek in opdracht van het Landelijk Platform Vuurwapens blijkt dat wapenhandel via internet met aansluitende levering per post, een toenemend probleem is. Het Landelijk Platform Vuurwapens is daarom een pilot gestart om de pakkans bij illegale wapenhandel via het internet te vergroten. In deze pilot wordt onderzocht of methoden die in het buitenland zijn ontwikkeld (Verenigd Koninkrijk en Verenigde Staten) geschikt zijn of kunnen worden gemaakt voor toepassing in Nederland. Daarnaast wordt gezocht naar werkwijzen om.opsporingsinformatie van de politie en de informatie zoals bekend bij de douane, beter op elkaar te laten aansluiten. Het doel hiervan is om in een zo vroeg mogelijk stadium te bepalen of een pakketje of een persoon verdacht is en illegale wapenhandel tegen te gaan.

3. Oplossingsrichting

De leden van de CDA-fractie merken op dat het verbod in artikel 2, eerste lid, sub 2, ongewijzigd blijft. Zij vragen de regering of hierdoor niet het risico bestaat dat deze messen meer als wapen zullen worden gebruikt. Worden deze messen veel in de legale verkoop aangeboden? Zal na invoering van deze verscherpte wetgeving worden gemonitord wat de ontwikkeling zal zijn ten aanzien van verkoop en oneigenlijk gebruik van deze messen.

De messen waarnaar de leden van de CDA-fractie verwijzen zijn nu reeds verboden wapens en blijven dat ook. Ze worden zeer sporadisch in de reguliere verkoop aangeboden. Uit een onderzoek naar de aard en omvang van de verboden slag-, steek en stootwapens in Nederland, blijkt dat de kennis van de Wet wapens en munitie bij winkeliers die een uitgebreid aanbod van toegestane wapens hebben, zoals wapenhandelaren en dumpwinkels goed is.1 Dit onderzoek is uitgevoerd voordat is besloten tot het verbieden van alle stiletto’s, valmessen en vlindermessen. Er is geen aanleiding aan te nemen dat verkopers zich niet aan de nieuwe wettelijke regels zullen houden. Verschuiving van de inzet van de handhavingscapaciteit lijkt dan ook niet zinvol. Er is echter ook geen aanleiding om het handhavingsniveau te verlagen.

Naar aanleiding van de opmerking van de regering in de memorie van toelichting dat het niet wenselijk is om een algemeen verbod van opvouwbare messen in te voeren omdat er veel opvouwbare messen zijn die, ondanks een dreigend voorkomen, een maatschappelijke functie vervullen, vragen de leden van de CDA-fractie of de regering kan aangeven welk soort messen de regering hiermee precies bedoelt. Ook de leden van de PvdA-fractie zouden graag meer inzicht krijgen in de vele soorten opvouwbare messen met een aanvaard maatschappelijk gebruiksdoel die de regering onderscheidt.

In de memorie van toelichting zijn enkele voorbeelden van opvouwbare messen met een aanvaard maatschappelijk gebruiksdoel genoemd: opvouwbare messen die zijn bedoeld om tapijt mee te snijden en het sommeliers- of kelnersmes. Daarnaast kan ook worden gedacht aan hobbymessen, ouderwetse scheermessen en opvouwbare duikmessen. Van belang is echter niet alleen dat het opvouwbare mes een maatschappelijk aanvaard gebruiksdoel heeft, maar ook onder welke omstandigheden het mes wordt aangetroffen. Als het mes wordt gedragen en gebruikt op een plek waarvan het niet gebruikelijk is om het te dragen en te gebruiken is dit onaanvaardbaar. In de memorie van toelichting zijn hiervan twee voorbeelden gegeven: een klant die een mes draagt in een horecagelegenheid en een supporter die een mes bij zich draagt tijdens een risicowedstrijd.

De leden van de fractie van de PvdA vragen voorts hoe de regering voorlichting zal geven over de praktische uitwerking van deze uitbreiding van de categorie IV wapens, zodat mensen weten welke messen zij wel en niet bij zich mogen dragen. De leden van de SP-fractie vragen eveneens hoe dit verbod tijdig en duidelijk wordt bekendgemaakt, zowel aan de bevolking als aan de verkooppunten, waaronder dumpstores.

Om de Nederlandse bevolking adequaat en eenduidig te informeren over de wetswijziging zal er een informatiecampagne op touw worden gezet. Deze campagne zal inzetten op het bereiken van de doelgroep via verschillende kanalen, waaronder internet, radio en algemene publieksbrochures. Na de inwerkingtreding van het volledig verbod op handel, bezit en het dragen van stiletto’s, vlinder- en valmessen, zal het voorhanden hebben van deze wapens een strafbaar feit zijn. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wetswijziging zal ook een inlevermogelijkheid worden georganiseerd. Mensen die een stiletto, vlinder- of valmes voorhanden hebben dat door deze wetswijziging verboden wordt, zullen in de gelegenheid worden gesteld het mes straffeloos in te leveren bij de politie. In de informatiecampagne zal ook duidelijk worden gewezen op de inlevermogelijkheid. Over de specifieke vraag naar de uitbreiding van categorie IV wapens, het volgende. Bij nader inzien is gebleken dat het huidige onderdeel 7° van categorie IV volstaat en dat hetgeen in het voorgestelde nieuwe onderdeel 7° was geregeld, in wezen een dubbeling zou opleveren. Voor de praktijk zou dit tot onduidelijkheden kunnen leiden. Bij nota van wijziging wordt dan ook voorgesteld de uitbreiding te schrappen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het verbod naar verwachting goed handhaafbaar zal zijn en of hierover adviezen zijn ingewonnen bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht.

Bij het voorbereiden van het wetsvoorstel is advies ingewonnen bij de politie. Van diverse politiekorpsen zijn opmerkingen ontvangen. Deze zijn in het wetsvoorstel verwerkt. Geen advies is ingewonnen bij de rechterlijke macht en het openbaar ministerie. De Raad voor de Rechtspraak heeft op grond van artikel 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie een wettelijke adviestaak omtrent algemeen verbindende voorschriften en te voeren beleid van het Rijk op het terrein van de rechtspleging. Dit wetsvoorstel ziet niet op rechtspleging, zodat het gelet op haar taakopdracht niet voor de hand lag de Raad om advies te vragen over dit wetsvoorstel.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie op grond waarvan en onder welke voorwaarden ontheffing kan worden verleend om de verboden messen te behouden? Ook vragen zij waarom het niet altijd is toegestaan om zonder strafbedreiging wapens in te leveren en wat de voor- en nadelen hiervan zijn.

Op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie kan de Minister van Justitie vrijstelling verlenen van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden of, op een daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens, die behoren tot een van de in artikel 4, eerste lid, Wwm genoemde groepen van wapens. Kort gezegd, gaat het hierbij om wapens waarvan, door hun aard of bestemming, te verwachten valt dat zij niet als zodanig zullen worden gebruikt (bijvoorbeeld wapens die het karakter dragen van oudheden of wapens die bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering). In de praktijk wordt zeer terughoudend gebruik gemaakt van deze vrijstellings- en ontheffingsmogelijkheid. Het Ministerie van Justitie zal in overleg treden met de belanghebbendenorganisaties om te bezien of een aanvullende vrijstelling nodig dan wel wenselijk is.

Zoals ik tijdens het algemeen overleg met de Vaste commissie voor Justitie op 14 mei 2008 aangaf, is het niet verstandig om toe te staan dat illegale wapens altijd zonder strafbedreiging kunnen worden ingeleverd. Illegale wapens worden gezien als een probleem voor de openbare orde en veiligheid. Daarom is illegaal wapenbezit strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie. Het toestaan dat illegale wapens altijd zonder strafbedreiging kunnen worden ingeleverd, leidt tot erodering van de gestelde norm en is derhalve niet wenselijk.

Tot slot vragen deze leden wat er gebeurt om te voorkomen dat met name jongeren, wapens op zak hebben en of er met dit verbod een intensivering van de handhaving komt.

Het terugdringen van het wapenbezit in Nederland is voor achtereenvolgende kabinetten steeds een punt van aandacht geweest. Hiertoe zijn uiteenlopende middelen ingezet. In de afgelopen tien jaar zij er diverse bewustwordingscampagnes gevoerd (zoals «Loop jij wapenvrij?»en «Ik draag geen wapen» in 2007), brochures verspreid («Wapens zijn geen speeltjes»in 2002) en lespakketten ontwikkeld («Stop geweld op school’in 2004). Ook zijn er onderzoeken uitgevoerd naar de omvang van wapenbezit («Vuurwapens in Nederland» in 2002, «Vuurwapengebruik, -bezit en -handel in Nederland 2001–2003» in 2005, «Aard en omvang verkrijgbaarheid van verboden slag-, steek- en stootwapens in Nederland» in 2007en «Wapens weren» in 2008 en 2010). Daarnaast zijn er inleveracties gehouden voor slag-, steek- en stootwapens (in 1999) en voor vuurwapens (in 2000). Voor scholen en de horeca zijn in 2007 checklists verspreid om de preventieve samenwerking op lokaal niveau bij de aanpak van wapenbezit te stimuleren. Ook is voor scholieren een voorlichtingsfilm gemaakt over de gevaren van nepwapens en het verbod om nepwapens in Nederland in te voeren (2009). Om het bezit van wapens in de horeca tegen te gaan, stelt het Ministerie van Justitie via Koninklijke Horeca Nederland 500 wapenkluizen gratis ter beschikking aan horecaondernemers. De eerste wapenkluis werd in februari van dit jaar overhandigd aan een horeca-uitbater. Ten slotte kan worden gewezen op de eerder genoemde informatiecampagne die op touw zal worden gezet om de Nederlandse bevolking adequaat en eenduidig te informeren over de aanstaande wetswijziging en op de inlevermogelijkheid die voorafgaand aan de wetswijziging wordt georganiseerd.

Tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Kamercommissie van Justitie op 14 mei 2008 waarin het voornemen tot wijziging van de Wet wapens en munitie is besproken is de vraag of de handhaving geïntensiveerd wordt na de invoering van het algeheel verbod op stiletto’s, vlindermessen en valmessen. In dit overleg is uw Kamer gemeld dat de handhavingsorganisaties niet het signaal hebben afgegeven dat er meer repressief moet worden opgetreden. Verschuiving van de inzet van de handhavingscapaciteit lijkt dan ook niet zinvol. Er is echter ook geen aanleiding om het handhavingsniveau te verlagen.

Om steekincidenten te voorkomen is het van belang dat de verkrijgbaarheid van stiletto’s, valmessen en vlindermessen wordt verminderd. Een belangrijke aanzet daartoe is het voorgestelde volledige verbod op productie, handel, bezit en dragen van stiletto’s, vlinder- en valmessen. Deze maatregel is duidelijk voor eenieder en bevordert een effectieve en efficiënte handhaving.

Bij toelichting van de wijziging van artikel 2, Categorie IV, subonderdeel 7, is een voorbeeld gegeven van een hockeystick in een drukke kroeg. De leden van de VVD-fractie vinden dit geen sterk voorbeeld en vragen zich af of dit niet het doel voorbij schiet. De uitbater van een kroeg kan immers ook zelf bepalen dat hockeysticks in een garderobe of elders moeten staan.

De bewuste wijziging houdt in dat in artikel 2, Categorie IV, subonderdeel 7, de zinsnede «voor geen ander doel» wordt geschrapt omdat is gebleken dat deze de handhaving belemmert. Het voorbeeld dat in de memorie van toelichting is opgenomen illustreert dit op goede wijze. Als iemand nu een hockeystick meeneemt in een drukke kroeg, kan er alleen worden opgetreden als «redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze voor geen ander doel is bestemd dan om letsel aan een persoon toe te brengen of te dreigen». In de praktijk blijkt het echter moeilijk aan te tonen dat de hockeystick «voor geen ander doel» is bestemd dan het toebrengen van letsel of te dreigen. Na de inwerkingtreding van de wetswijziging kan er worden opgetreden als «redelijkerwijs kan worden aangenomen» dat de hockeystick «is bestemd om letsel aan een persoon toe te brengen of te dreigen». Zonder afbreuk te doen aan het voorbeeld, zou de hockeystick uit dit voorbeeld kunnen worden vervangen door een honkbalknuppel, een golfclub of een paardrijzweep. Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat uitbaters van horecagelegenheden zelf kunnen (blijven) aangeven dat hockeysticks of andere voorwerpen in de garderobe moeten blijven.

4. Bedrijfseffecten en administratieve lasten algeheel verbod stiletto’s, valmessen en vlindermessen

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de regering ingaat op het bedrijfseffect van het onderhavige verbod voor dumpzaken, nu genoemde messen voornamelijk in dit soort zaken verkocht worden. Is het invoeren van het verbod door de regering met een mogelijke omzetdaling van de dumpzaken niet gewoon het bedrijfsrisico dat elke ondernemer loopt?

Bij de afweging van verschillende mogelijkheden tot overheidsinterventie om een doelstelling te bereiken wordt gelet op diverse aspecten. Een van de aspecten waarop in ieder geval wordt gelet is de lasten die een regeling met zich meebrengt voor burgers, bedrijven en instellingen. In dat kader is in de memorie van toelichting aandacht besteed aan de bedrijfseffecten. Aangezien het aanbod van het type messen dat verboden wordt, met name in dumpzaken groot is, is dit type bedrijven specifiek genoemd. Met de leden van de CDA-fractie ben ik van mening dat het invoeren van het algeheel verbod van stiletto’s, valmessen en vlindermessen behoort tot het normale bedrijfsrisico dat verkopers van deze messen lopen. Uit een oopgpunt van zorgvuldigheid is het echter wel gepast om de verkooppunten tijdig te informeren zodat zij rekening kunnen houden met de aanstaande wetswijziging en zo min mogelijk schade lijden.

5. Overige wijzigingen

De leden van de SP-fractie juichen het toe dat er bepaalde omissies op het gebied van wapenexport worden gerepareerd zodat wapens die tot nu toe niet vergunningsplichtig waren, vergunningsplichtig worden. Zij vragen de regering of met ingang van deze wijziging iedere export van wapens vergunningsplichtig wordt waar het gaat om landen buiten de EU.

Voorts vernemen deze leden graag welke wapens en andere militaire dan wel «dual use» goederen buiten de vergunningsplicht blijven vallen en welke redenen de regering daar voor heeft.

In beginsel is iedere export van wapens van de categorieën I, II en III naar landen buiten de EU voortaan vergunningplichtig. Deze regel lijdt alleen dan uitzondering indien het wapen tevens een militair goed is (dat wil zeggen dat het voorkomt op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, vastgesteld door de Raad op 10 maart 2008 (PbEU 2008, C98/01) en laatstelijk gewijzigd per 15 februari 2010 (Publicatieblad 2010/C69/03) én er op basis van artikel 6 van het Besluit strategische goederen geen vergunning voor het uitvoeren ervan uit Nederland is vereist.

Wapens van categorie IV zijn niet verboden en het exporteren ervan evenmin. Dit type wapens valt dus buiten de vergunningplicht van de Wet wapens en munitie.

Op zogenaamde «dual-use goederen» heeft de Wet wapens en munitie, en dus ook het onderhavige wetsvoorstel, geen betrekking. De exportcontrole op dual-use goederen vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken.

Ook vragen deze leden om een nadere duiding van het begrip onnodige handelsbelemmering en een nadere duiding van de zin in de memorie van toelichting dat «het betrokken wapen niet effectief is».

Zoals in de toelichting is aangegeven, wordt ook een vergunningstelsel voor een type wapen dat niet effectief is en daarmee niet aantrekkelijk voor illegaal gebruik, gezien als een onnodige handelsbelemmering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan toestellen voor beroepsdoeleinden, die geschikt zijn om projectielen af te schieten (artikel 2, eerste lid, categorie III, onderdelen 2° en 3°, van de Wet wapens en munitie), zoals dummy launchers voor het gebruik van het (beroepsmatig) trainen van honden en lijnwerptoestellen waarmee een reddingsstation of reddingsboot een verbinding tot stand brengt met een schip in moeilijkheden of een drenkeling.

Deze leden zijn van mening dat het exporteren van wapens altijd vergunningsplichtig zou moeten zijn, ook binnen de EU en NAVO-bondgenoten. Graag ontvangen zij een reactie van de regering op dit voorstel.

Voor wapens die vermeld worden op de (EU) Gemeenschappelijke militaire lijst, zoals laatstelijk gewijzigd per 15 februari 2010 (Publicatieblad 2010/C69/03), geldt nu al ingevolge de Algemene douanewet en het Besluit strategische goederen dat voor de overdracht naar andere lidstaten, uitgezonderd België en Luxemburg, en voor de uitvoer naar NAVO-bondgenoten een vergunning vereist is. Daaraan verandert het voorstel tot wijziging van de Wet wapens en munitie niets. Wat het voorstel wel verandert, is dat bepaalde historische vuurwapens, die vanwege hun militaire irrelevantie niet onder die Gemeenschappelijke lijst valen, maar nog wel relevant worden geacht uit hoofde van de Wet wapens en munitie, ook niet meer zonder toestemming uitgevoerd mogen worden. Het voorstel brengt dus méér wapens onder een vergunningplicht en niet minder.

Voorts vragen deze leden waarom het vergunningstelsel onnodig zou zijn voor export naar landen die zijn aangesloten bij het Wassenaar Arrangement. Zij vragen een nadere toelichting op deze uitzondering en het nut/de noodzaak hiervan.

Door wijziging van de Wet wapens en munitie wordt voor bepaalde wapens, waarvan de uitvoer tot nu toe niet vergunningplichtig was, een vergunningplicht bij uitvoer geïntroduceerd. Een vrijstelling is van nut indien hiermee wordt voorkomen dat er onnodige administratieve lasten die het handelsverkeer belemmeren, worden opgeworpen, terwijl dit geen bijdrage levert aan de controle op wapenhandel. De memorie van toelichting beschrijft een mogelijk criterium voor een vrijstelling van de vergunningplicht, die met ingang van deze wetswijziging ingaat. Het is denkbaar een vrijstelling te geven van de vergunningplicht indien het land van invoer is aangesloten bij internationale regelingen die een bepaald niveau van controle waarborgen. Als voorbeeld van een internationale regeling over wapenhandel is het Wassenaar Arrangement genoemd. Dit is bij nader inzien geen gelukkig voorbeeld omdat de controle die door deelname aan het Wassenaar Arrangement wordt gewaarborgd, zich nu juist niet uitstrekt tot het type historische vuurwapens dat met dit voorstel tot wijziging van de Wet wapens en munitie onder uitvoercontrole wordt gebracht. Een relevanter voorbeeld is een vrijstelling voor uitvoer naar landen waarvan is vastgesteld dat er van overheidswege een effectieve controle wordt uitgeoefend op het bezit van dergelijke historische vuurwapens.

De leden van de SP-fractie hechten er ten slotte aan dat de controle op legaal wapenbezit, zoals wapenbezit voor de jacht, in stand blijft. Zij vragen zich af wat de lastenverlichting van dit voorstel behelst, nu slechts wordt geregeld dat de verlofaanvraag vijf jaar geldig blijft in plaats van een jaar, terwijl de controle niet verandert.

Het is inderdaad zo dat door deze wetswijziging geen verandering komt in de controle van verlofhouders. De lastenverlichting voor verlofhouders en korpschefs bestaat erin dat verlofhouders niet ieder jaar meer een aanvraagformulier hoeven in te vullen en korpschefs dit niet ieder jaar hoeven te verwerken.

6.1. Afstemming met de Wwm en de Algemene douanewet

De leden van de VVD-fractie vragen of bij ministeriële regeling kan worden voorzien in de mogelijkheid van een vrijstelling voor specifieke categorie I wapens of bestemmingen daarvan. Voorts vragen zij of de regering meer voorbeelden kan geven van wapens die niet effectief zijn en daarmee niet aantrekkelijk voor illegaal gebruik.

Op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie kan de Minister van Justitie van alle bij of krachtens de Wwm gestelde voorschriften of verboden vrijstelling verlenen. Deze vrijstellingen kunnen alleen betrekking hebben op bepaalde groepen wapens of munitie, zoals limitatief opgesomd in het artikel. Het gaat hierbij, kort gezegd, om wapens en munitie waarvan door hun aard of bestemming te verwachten is dat zij niet als zodanig worden gebruikt (zoals wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn, wapens die het karakter dragen van oudheden en wapens die deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering). Er zijn de regering geen wapens van categorie I bekend die nog vrijgesteld zouden moeten worden.

6.2. Voor dreiging en afdreiging geschikte wapens

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat het praktisch onmogelijk is om al het speelgoed dat voor dreiging of afdreiging geschikt is bij ministeriële regeling aan te wijzen. Deze leden willen graag weten wat er met zogenaamde airsoftwapens gebeurt. Worden die ook onder de nieuwe wetgeving gebracht? Deze leden zouden dat niet wenselijk achten.

De regelgeving over airsoftwapens verandert niet door dit wetsvoorstel. De huidige situatie is als volgt: de Wet wapens en munitie kent de term airsoftwapen niet. Airsoftwapens kunnen lucht-, gas- of veerdrukwapens zijn, waarvan sommige uiterlijk gelijken op een vuurwapen dat voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Indien dit het geval is valt een airsoftwapen onder artikel 2, eerste lid, categorie I, subonderdeel 7° van de Wet wapens en munitie en is het op grond van artikel 13 Wet wapens en munitie verboden om dit wapen voorhanden te hebben. Sommige airsoftwapens lijken niet uiterlijk op een vuurwapen dat voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Deze wapens vallen onder artikel 2, eerste lid, categorie IV, subonderdeel 4° van de Wet wapens en munitie. Deze wapens mogen op grond van artikel 26, vijfde lid, Wet wapens en munitie voorhanden worden gehouden door meerderjarigen.

6.3. Bijstelling delegatiebepalingen met betrekking tot de politie en bijzondere opsporingsdiensten

De leden van de SP-fractie vragen voorts om een toelichting waarom er behoefte bestaat aan bepaalde nieuwe wapens bij de politie en andere opsporingsambtenaren, zoals geluiddempers en uitschuifbare wapenstokken. Zij vragen zich verder af wanneer en onder welke voorwaarden de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de politie dergelijke wapens kunnen toekennen.

De leden van de PvdA-fractie vinden de mogelijkheden om vrijstelling te verlenen aan politieagenten en opsporingsambtenaren voor het dragen van categorie I wapens zo ingrijpend dat hierop, voor het effectief worden van een dergelijke vrijstelling, democratische toetsing plaats zou moeten kunnen vinden. Graag horen zij de visie van de regering op dit punt.

De regering kan hierover het volgende opmerken. Het gebruik van geluiddempers bij de bijzondere bijstandseenheden is om verschillende redenen gewenst. Ten eerste zorgen geluiddempers ervoor dat men kan schieten zonder gehoorbeschermers waardoor men veel beter in staat is om onderling te communiceren en omgevingsgeluiden waar te nemen. Ten tweede zorgen geluiddempers voor een vermindering van de opslag en een grotere precisie van het schot. Ten derde dempen geluiddempers het geluid, maar ook de mondingsvlam, waardoor het voor de tegenpartij zeer moeilijk wordt om de plaats van de schutter te bepalen. Ten vierde heeft het gebruik van een geluiddemper een tactisch voordeel bij een interventie waarbij men wil voorkomen dat de tegenpartij vroegtijdig wordt gealarmeerd door het geluid van een schot.

De uitschuifbare wapenstokken zijn primair nodig voor de persoonsbeveiligers van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging die hun bewapening comfortabel en onzichtbaar moeten kunnen dragen onder hun pak en dat gaat niet met een normale wapenstok. Daarnaast is de grootte van de wapenstok ook een probleem voor andere agenten die onopvallend in burger moeten opereren. Het niet kunnen beschikken over een uitschuifbare wapenstok kan tot gevolg hebben dat men genoodzaakt is om gebruik te maken van het vuurwapen in situaties waarin men had kunnen volstaan met het gebruik van een uitschuifbare wapenstok.

De invoering van een uitschuifbare wapenstok is dan ook noodzakelijk om er voor te zorgen dat deze politiefunctionarissen voldoende middelen hebben om op te kunnen treden conform de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Met betrekking tot de het toekennen van nieuwe geweldsmiddelen kan worden opgemerkt dat de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie de bevoegdheid krijgen om categorie I wapens, evenals nu het geval is voor vuurwapens uit de categorieën II en III, conform artikel 49 van de Politiewet 1993 aan de politie toe te kennen. De beoordeling geschiedt per geval door de ministers die zich hierover laten adviseren door een commissie van deskundigen uit het politieveld. Na een positief besluit van de ministers wordt de bewapening vastgelegd in een ministeriele regeling zoals bedoeld in artikel 49 van de Politiewet 1993 en artikel 3a, tweede lid van de Wet wapens en munitie.

De regering is van mening dat met een toetsing door twee ministers voldoende is gewaarborgd dat er een zorgvuldige besluitvorming plaatsvindt alvorens nieuwe geweldsmiddelen, zoals de geluiddemper en de uitschuifbare wapenstok, daadwerkelijk worden toegekend aan onderdelen van de politie of andere opsporingsambtenaren.

6.4. Sportbedrijven

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de artikelen 26 en 27 een nieuwe regeling wordt voorgesteld voor sportbedrijven die paintballschieten en kruisboogschieten aanbieden. Deze leden onderkennen dat er nu onduidelijkheid bestaat ten aanzien van wat is toegestaan. De regering stelt voor de mogelijkheid te openen een ontheffing te verlenen voor personen tussen de 16 en 18 jaar. De leden van de CDA-fractie vragen zich ook af of de leeftijdsgrens die gehanteerd wordt te maken heeft met het aanwezig hebben van wapens die op echte wapens lijken, of speelt ook de gevaarzetting van het gebruik een rol? Ook vragen zij welke leeftijdsgrenzen onze buurlanden hanteren voor deze spelvormen?

De wijziging van artikel 27, vierde lid, van de Wet wapens en munitie betekent dat bij ministeriële regeling kan worden voorzien in een vrijstelling voor het dragen van een wapen van categorie IV door personen die ouder zijn dan 18 jaar in het kader van een recreatieve activiteit. De leeftijdsgrens van 18 jaar wordt gehanteerd omdat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat jeugdige personen wapens bezitten. België heeft geen minimumleeftijd voor paintball en kruisboogschieten. In Duitsland is de minimumleeftijd voor kruisboogschieten en paintball 19 jaar.

De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er ook overleg plaatsvindt met de recreatiesector over de mogelijkheid wapens te gebruiken die niet onder de Wet wapens en munitie vallen en daarmee ook niet onder deze wet? In dit verband hebben deze leden ook vragen over de airsoftsport. Is het de bedoeling de ontheffing ook voor deze sport te gaan gebruiken?

Naar aanleiding van overleg met de recreatiesector (RECRON en Vebon) is duidelijk geworden dat het mogelijk is een vrijstellingsmogelijkheid op te nemen in de Wwm voor paintball en kruisboogschieten, zonder dat daarbij de openbare orde en veiligheid in het geding komen. In dit overleg is niet expliciet gesproken over de mogelijkheid om wapens te gebruiken die niet onder de Wwm vallen. Het opnemen van een vrijstellingsmogelijkheid voor recreatieve activiteiten, naast de reeds bestaande vrijstellingsmogelijkheid voor in verenigingsverband beoefende sporten, sluit goed aan bij een tijdgeest waarin sportbeoefening in toenemende mate ook buiten verenigingsverband plaatsvindt. Aan de vrijstelling zullen voorwaarden worden verbonden. Daarbij wordt in ieder geval gedacht aan voorwaarden over de beslotenheid van het terrein waarop de activiteit wordt beoefend, de leeftijd van de beoefenaren (gedacht wordt aan het toestaan van voornoemde sporten vanaf zestien jaar) en de wapens die mogen worden gebruikt.

Paintball wordt beoefend met lucht-, gas- en veerdrukwapens die niet zodanig op een wapen lijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn (art. 2, eerste lid, categorie IV, subonderdeel 4). Deze wapens mogen op grond van art. 26, vijfde lid, Wwm voorhanden worden gehouden door meerderjarigen. Het beoefenen van paintball met wapens die zodanig lijken op een wapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, is reeds verboden en dit wetsvoorstel brengt daar geen verandering in. Kruisbogen vallen onder art. 2, eerste lid, categorie IV, subonderdeel 5 en mogen eveneens op grond van art. 26, vijfde lid, Wwm, voorhanden worden gehouden door meerderjarigen.

De voorgestelde wijziging van artikel 26, zesde lid, Wwm is niet gedaan met het oog op de airsoftsport. Door de voorgestelde wetswijziging en de daarmee gecreërde vrijstellingsmogelijkheid kan de overheid in de toekomst flexibeler inspringen op nieuwe sport- en recreatieactiviteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van lucht-, gas- of veerdrukwapens en/of kruisbogen. Uiteraard zal elke activiteit, waaronder airsoft, aan de strikte voorwaarden met het oog op openbare orde en veiligheid moeten voldoen alvorens onder een vrijstelling te kunnen vallen.

6.5. Vermindering administratieve lasten bij verlof aanvragen

De leden van de CDA-fractie constateren dat het onderhavige wetsvoorstel bewerkstelligt dat de duur van een verlof tot het houden van een vuurwapen voor onder meer sportschutters wordt verlengd tot vijf jaar. Voortaan hoeft slechts één keer in de vijf jaar een verlenging van het verlof te worden aangevraagd. Voornoemde leden juichen deze lastenvermindering toe en onderschrijven dat het nodig blijft controles jaarlijks te laten plaatsvinden. Heeft er overleg plaatsgevonden met de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA)? Zo ja, wat is het oordeel van de KNSA over deze wijziging? Heeft deze wijziging ook gevolgen voor schutterijen? Zo ja, in welke zin? Zullen deze organisaties ook profiteren van de lastenvermindering die voorkomt uit dit onderdeel van de wet?

De KNSA vindt de lastenverlichting voor verlofhouders en politie een goede zaak. Zij is echter wel van mening dat de jaarlijkse toetsing van het redelijk belang en het vrees voor misbruik-criterium, zoals deze nu plaatsvindt bij de jaarlijkse verlenging van het verlof, moet worden behouden.De regering deelt de mening van de KNSA. In het wetsvoorstel is dan ook bepaald dat de korpschef ten minste eenmaal per jaar controleert of de houder van het verlof nog aan de vereisten voor verlening van het verlof voldoet (artikel 28, vijfde lid) en dat de verlofhouder jaarlijks bepaalde informatie aan de korpschef moet sturen (artikel 28, zesde lid). Het verlengen van de geldigheidsduur van het verlof leidt tot lastenvermindering voor verlofhouders. Dit betekent dat ook leden van de schutterijen die een verlof hebben, in plaats van eens in het jaar, eens in de vijf jaar hun verlof mogen verlengen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor de verlenging van de geldigheid van de jachtakte separaat in een wijziging van artikel 8 van het Jachtbesluit zal worden voorzien. Wat houdt die wijziging precies in? Hoeveel jaar zal de jachtakte geldig zijn? Wanneer zal de bedoelde wijziging worden doorgevoerd?

De jachtakte geldt op grond van artikel 8, eerste lid, van het Jachtbesluit van 1 april tot 1 april van het daaropvolgende kalenderjaar. Omdat de geldigheidsduur van de jachtakte in het Jachtbesluit is geregeld, moet de wijziging van de geldigheidsduur van de jachtakte bij separate wijziging van het Jachtbesluit geschieden. De wijziging van artikel 8, eerste lid, van het Jachtbesluit is gekoppeld aan de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de jaarlijkse aanvraag tot verlenging van verlof om een wapen te houden vervalt. De houder heeft wel een jaarlijkse informatieplicht. Deze leden vragen wat de sanctie is wanneer de houder van verlof de benodigde informatie niet (tijdig) aan de korpschef verstrekt. Wordt het verlof dan ingetrokken?

In het nieuwe zevende lid van artikel 28 wordt bepaald dat, indien de houder van het verlof geen, onvolledige of onjuiste informatie verstrekt, de korpschef, het verlof, bedoeld in het eerste lid, kan intrekken. Het niet tijdig verstrekken van informatie wordt opgevat als het niet verstrekken van informatie en kan derhalve ook leiden tot intrekking van het verlof.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

E

De leden van de CDA-fractie vragen wat precies beoogd wordt met het vervangen van het woord ´of´ door het woord ´en´ in artikel 13, tweede lid, sub c, Wet wapens en munitie.

Het woord «en» was abusievelijk vervangen door «of». Deze verschrijving is in de Nota van Wijziging gecorrigeerd.

J

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de ministeriële regeling volgt die in artikel 28, zesde lid, Wet wapens en munitie genoemd wordt. Kan de regering beschrijven wat deze regeling precies zal inhouden? De aan het woord zijnde leden vragen voorts wat precies moet worden verstaan onder onjuiste informatie zoals bedoeld in artikel 28, zevende lid, Wet wapens en munitie. Anders gezegd, wanneer is de verstrekte informatie onvolledig?

De datum van inwerkingtreding van de in het zesde lid genoemde ministeriele regeling zal gelijk zijn met de inwerkingtredingsdatum van de voorgenomen wijziging van de Wet wapens en munitie. De regeling zal een uitwerking zijn van het bepaalde in artikel 28, tweede lid Wwm en nadere regels stellen over de te verstrekken informatie, de wijze van indiening en de termijn van indiening. Onder onjuiste informatie, zoals bedoeld in artikel 28, zevende lid (nieuw) moet worden verstaan, informatie die na controle aantoonbaaronjuist dan wel niet verifieerbaar is. Informatie is onvolledig indien deze ontoereikend is om het bestaande verlof in stand te laten.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch-Ballin