Kamerstuk 32123-XVIII-53

Advies over moties en beantwoording van een aantal vragen n.a.v. de begrotingsbehandeling Wonen, Wijken en Integratie 2010

Dossier: Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010

Gepubliceerd: 30 november 2009
Indiener(s): Eberhard van der Laan (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: begroting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32123-XVIII-53.html
ID: 32123-XVIII-53

32 123 XVIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2010

nr. 53
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2009

Tijdens de behandeling van de begroting Wonen, Wijken en Integratie voor het jaar 2010 op 25 november jl. heb ik toegezegd na overleg met de betrokken collega’s schriftelijk terug te komen op een vijftal moties en een aantal vragen die ik in de tweede termijn van de regering zou beantwoorden. Met deze brief doe ik die toezegging gestand.

1. Moties

De ingediende moties hadden betrekking op onderwerpen die primair vallen onder de verantwoordelijkheid van mijn collega’s van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap respectievelijk Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ten behoeve van de voorziene stemmingen heb ik de betreffende bewindslieden om advies gevraagd over de moties. Onderstaand treft u het resultaat daarvan aan.

Motie van de leden Karabulut en Dibi met betrekking tot segregatie op scholen en in wijken (Tweede Kamer, 32 123 XVIII, nr. 31)

Ik heb deze motie tijdens het debat ontraden, omdat we over het onderwerp segregatie in relatie tot de wijken uitgebreid komen te spreken in het kader van het voorstel voor de Huisvestingswet. Mijn collega’s van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voegen daar voor wat betreft de scholen aan toe dat er na het aantreden van dit kabinet als uitvloeisel van het Coalitieakkoord verschillende maatregelen zijn genomen om de segregatie in het basisonderwijs tegen te gaan. Op dit moment worden in 11 gemeenten pilots uitgevoerd waarin wordt nagegaan op welke manier de segregatie in het basisonderwijs het beste kan worden bestreden. Mede op basis van de resultaten van de pilots zal worden bezien welke maatregelen genomen zullen worden. Dit zal gebeuren na de evaluatie van de pilots in 2011. In 2010 ontvangt de Kamer een tussenrapportage van de uitvoering van de pilots.

In zijn reactie op het advies van de Onderwijsraad «Vertrouwen in de school» d.d. 17 juni jl., heeft het kabinet zich beargumenteerd uitgesproken tegen gedwongen spreidingsmaatregelen in het onderwijs (TK 29 544, nr. 190, pag. 12,13).

Motie van het lid Dijsselbloem met betrekking tot wetgeving teneinde de segregatie in het onderwijs aan te pakken (Tweede Kamer, 32 123 XVIII, nr. 39)

Mijn collega’s van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzoeken de Tweede Kamer deze motie aan te houden.

Het experimenteren met vaste aanmeldmomenten is onderdeel van de pilots om de segregatie in het basisonderwijs tegen te gaan. In Nijmegen, Deventer en Amsterdam zijn de aanmeldmomenten een onderdeel van de pilot. Op basis van de evaluatie van de pilots zal worden besloten welke maatregelen genomen zullen worden. Concrete voorstellen zullen in het voorjaar 2010 aan de Kamer worden gedaan.

Motie van het lid De Krom met betrekking tot de sluiting van islamitische scholen die de integratie actief tegenwerken (Tweede Kamer, 32 123 XVIII, nr. 36)

Deze motie is overbodig. Islamitische scholen die de integratie tegenwerken worden niet gedoogd. Er wordt vanuit het ministerie van OCW en de Inspectie van het onderwijs een actief beleid gevoerd om – indien zich dit voordoet – met passende maatregelen te komen. De ultieme sanctie daarbij is het inhouden van de bekostiging, na aanvaarding van het wetsvoorstel «goed onderwijs, goed bestuur». De bewindslieden van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontraden om die reden de motie.

Motie van het lid Karabulut met betrekking tot de regulering van de instroom van arbeidsmigranten uit MOE-landen (Tweede Kamer, 32 123 XVIII, nr. 32)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontraadt deze motie. De Nederlandse economie berust op handel en vrij verkeer van werknemers en dit heeft ons reeds veel welvaart gebracht. De arbeidsparticipatie onder de recente arbeidsmigranten uit de MOE-landen is ongeveer 95%, zo blijkt uit het recente Risbo-onderzoek naar aard en omvang van de arbeidsmigratie uit de MOE-landen.

Het opnieuw invoeren van beperkingen is theoretisch wel mogelijk, maar hiervoor gelden zware motiveringseisen. Er moet sprake zijn van ernstige verstoring van de arbeidsmarkt of dreiging daarvan en dat is niet het geval. Tot nu toe blijkt uit de onderzoeken dat er niet of nauwelijks sprake is van verdringing.

Iedere andere beperking impliceert de daaraan voorafgaande opzegging van de betreffende EU-verdragen. Een voorstel daartoe ligt niet voor en wordt niet overwogen.

Motie van het lid De Krom met betrekking tot een «ingroeimodel» voor de sociale zekerheid (Tweede Kamer, 32 123 XVIII, nr. 34)

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontraadt deze motie.

Deze motie constateert onder andere dat er in de Wet werk en bijstand geen «ingroeimodel» bestaat en verzoekt de regering om in te zetten op het wijzigen van de internationale verdragen, teneinde een ingroeimodel mogelijk te maken.

Allereerst dient hierover te worden opgemerkt dat het ingroeimodel naar aanleiding van de motie moties Van Hijum en Blok (Kamerstukken 31 700 XV, nr. 27) en Van de Camp en Kamp (Kamerstukken 30 573, nr. 25) uitgebreid aan de orde is geweest in de nota Internationale arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid van 18 september 2009 (Kamerstukken 132 149, nr. 1) en in het naar aanleiding daarvan gehouden Algemeen Overleg met uw kamer op 11 november jongstleden.

In de nota Internationale arbeidsmobiliteit en sociale zekerheid wordt geconstateerd dat het niet zo is dat arbeidsmigranten vanaf het moment van binnenkomst aanspraak op bijstand zouden kunnen maken als de arbeid wegvalt. In feite kent de WWB al elementen van een ingroeimodel. Sinds september 2006 is namelijk in de WWB opgenomen dat bijstand slechts kan worden verstrekt aan personen die een duurzame band met Nederland hebben. Dit geldt zowel voor EU-burgers als voor arbeidsmigranten die van buiten de EU komen.

Conclusie is dus dat arbeidsmigranten pas rechten aan de WWB kunnen ontlenen als er sprake is van een duurzame band met Nederland, die in de praktijk slechts na verloop van tijd tot stand zal komen.

Verdergaande maatregelen om de toegang tot de bijstand te beperken acht het kabinet niet wenselijk. Bij de afbakening van ons socialezekerheidsstelsel is naar een evenwicht gezocht tussen enerzijds de wens om sociale bescherming te bieden aan arbeidsmigranten die hun bijdrage leveren aan economie en anderzijds het voorkomen dat door het bieden van deze bescherming de Nederlandse sociale zekerheid een aantrekkingskracht op zich zelf wordt om zich hier te vestigen. Verdergaande maatregelen om de toegang tot ons stelsel te beperken, bijvoorbeeld een ingroeimodel door het stellen van referte-eisen, zou niet alleen dit evenwicht verstoren, maar ook een ongelijke behandeling opleveren tussen legaal in Nederland verblijvende arbeidsmigranten en Nederlanders. Dit neemt niet weg dat het aanvragen van bijstand repercussies kan hebben voor de verblijfstitel van de desbetreffende arbeidsmigrant.

Motie van het lid Dijsselbloem met betrekking tot job coaches op de arbeidsmarkt (Tweede Kamer, 32 123 XVIII, nr. 40)

De regering ziet met de Kamer het belang in van adequate ondersteuning aan jongeren die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt, omdat het uitermate ingewikkeld kan zijn voor deze jongeren om op eigen kracht te bouwen aan economische zelfstandigheid. Daarom hecht de regering aan het convenant voor de uitvoering van banenplannen dat met de vier grote steden in 2008 is afgesloten om een extra impuls te geven aan de aanpak van de jeugdwerkloosheid. De uitvoering betreft het jaar 2009. De rapportage met de resultaten wil de regering de Kamer in het eerste kwartaal van 2010 aanbieden. Als de uitkomsten zijn dat met de inzet van job coaches de weg naar participatie voor kwetsbare jongeren een stuk dichter bij komt dan juicht de regering die resultaten zeer toe.

In eerdere reactie van 15 januari 2009 op een door TK-lid Spies (CDA) ingediende motie over de begeleiding van jongeren met complexe problemen (TK 2008–2009, 31 700 XV, nr. 31), heeft de regering aan de Kamer aangegeven eerst alle uitkomsten van de banenplannen af te wachten alvorens met conclusies te komen over het effect daarvan. Op basis van inzicht in de totale uitkomsten wil de regering aangeven wat het van deze uitvoering heeft geleerd. De regering zegt toe bij de vaststelling van de uitkomsten de resultaten met de job coaches zeer aandachtig te zullen bestuderen en zal deze betrekken bij de rapportage die de Kamer in het eerste kwartaal van 2010 wordt aangeboden waarbij de regering zal aangeven of en welk vervolg er aan de uitkomsten gegeven zal worden. Gelet hierop ontraadt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze motie.

2. Vragen

Vraag van het lid Van der Ham naar de uitvoering van de motie De Vries

De motie De Vries is in 2005 ingediend naar aanleiding van de nota Grondrechten in een Pluriforme samenleving. In deze motie werd de regering uitgenodigd om zich – na overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties, instellingen, bedrijven en personen – te beraden op een permanente inspanning om kennis en begrip van onze grondrechten te verbreiden en levend te houden, en de Kamer over het daaruit resulterende plan te informeren.

Naar aanleiding hiervan zijn in 2005 en 2006 een aantal symposia georganiseerd waarin de overheid dit thema samen met betrokkenen uit het veld heeft besproken. Vervolgens is het vergroten van kennis en begrip voor grondrechten geïntegreerd in huidige kabinetsprogramma’s, waaronder het Handvest voor verantwoordelijke burgerschap en het Huis voor democratie en rechtsstaat. Ook is in 2008 is het project Versterking Grondwet van start gegaan. Binnen dat project, dat loopt tot en met 2010, worden verschillende acties ondernomen om het constitutioneel bewustzijn, inclusief de betekenis van grondrechten, te vergroten. Die acties richten zich op ambtenaren, intermediairen en op het grote publiek. Daarnaast was dit onderwerp het kernthema van de commissie «Uitdragen kernwaarden van de rechtsstaat» (Kamerstukken II 2008/2008, 29 279, nr. 83).

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is eerstverantwoordelijke voor de oprichting van het Huis voor democratie en rechtsstaat. Dat Huis heeft onder meer mensenrechteneducatie als taak (zie kamerstukken II, 2008/2009, 31 475, nr. 3, met name de bijlage, blz. 37–38). Om die reden wordt in het kader van de oprichting van het Huis via een zogenoemde proeftuin mensenrechteneducatie gewerkt aan de versterking van de educatie op het gebied van grondrechten. Op voorstel van het Platform Mensenrechteneducatie zal, zo is het voornemen, op korte termijn onder regie van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten, met subsidie van het Ministerie van BZK uitwerking worden gegeven aan die proeftuin. De proeftuin behelst een actieonderzoek naar de betekenis van fundamentele rechten in het dagelijkse leven van Nederlanders. het resultaat daarvan levert voor zowel kinderen (groep 7/8 basisonderwijs) als (jong)volwassenen materiaal op voor mensenrechteneducatie, waaronder verhalen over mensenrechten in de tegenwoordige tijd, als inspiratiebron voor educatief materiaal.

De educatieve taak van het in 2010 op te richten Huis voor democratie en rechtsstaat zal op basis daarvan verder worden ontwikkeld. Daarnaast zal ook als onderdeel van de andere proeftuinen, zoals het zogenoemde Grondwetpad en de debat/dialoogfunctie van het Huis aandacht zijn voor grondrechten.

Vraag van het lid Karabulut met betrekking tot de kwaliteit en het effect van de cursussen

Naar aanleiding van diverse vragen heb ik gezegd terug te komen op het tijdstip van afronding van het «onderzoek-Ortega». Het bedoelde onderzoek naar de effecten van inburgering op integratie en participatie zal voor de zomer 2010 aan de Kamer worden aangeboden.

Vraag van het lid Karabulut naar de tevredenheid van cursisten en docenten over de inburgering

Ik heb toegezegd te bekijken of er materiaal is dat de tevredenheid van cursisten en docenten over de inburgering onderzoekt. Recent zijn de volgende onderzoeken verschenen.

Bij brief van 10 juli jl. heb ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het rapport toegezonden dat Capgemini Consulting in opdracht van VROM/WWI en OCW heeft opgesteld over de effecten van het opheffen van de inkoopverplichting bij roc’s op het gebied van inburgering. Uit dit onderzoek bleek dat gemeenten over het geheel genomen tevreden waren over hun taalaanbieders.

Blik op Werk doet tweejaarlijks een tevredenheidsonderzoek. Hieruit blijkt dat de cursisten gemiddeld een 7,2 geven aan de aanbieders terwijl de opdrachtgevers gemiddeld een 7.0 toekennen aan de aanbieders.

Ik laat zelf ieder jaar een onderzoek uitvoeren naar de dienstverlening van de IB-Groep onder gemeenten en cursisten. In 2008 vonden gemeenten dat dit ruim voldoende was en waren examenkandidaten over het algemeen erg tevreden over de informatievoorziening door de IB-Groep.

Vraag van het lid Verdonk naar de financiën voor inburgering in 2010, waaronder het bedrag van € 75 mln. voor extra maatregelen

Tijdens het debat heb ik uw Kamer toegezegd om over de extra € 75 mln. een notitie te sturen met de informatie die ik als spreektekst van mijn ambtenaren heb gekregen. De betreffende notitie treft u als bijlage bij deze brief aan.

Vraag van het lid Sterk om een nadere toelichting op de schriftelijke beantwoording ten aanzien van de inzet van religie en religieuze organisaties voor integratiedoeleinden

Zoals ik reeds aangaf ben ik terughoudend in het verstrekken van overheidssubsidie aan religieuze organisaties ten behoeve van maatschappelijke activiteiten op het gebied van integratie. De neutraliteit van de staat is een verworvenheid waar we niet op kunnen afdingen. Voorkomen moet worden dat de overheid ook maar de indruk wekt een religieuze gemeenschap te bevoordelen boven een andere religieuze gemeenschap.

Dit houdt niet in dat ik religieuze instellingen die maatschappelijke activiteiten organiseren uit wil sluiten van overheidssubsidie. De maatschappelijke waarde die religieuze en levensbeschouwelijke organisaties kunnen hebben wil ik hier zeker ook noemen. Er zal echter altijd zorgvuldig gekeken moeten worden of de projecten een niet-geloofsgebonden karakter hebben, of niet op enigerlei wijze de indruk gewekt wordt dat de overheid een bepaalde geloofsgemeenschap voortrekt en of contacten niet leiden tot inhoudelijke bemoeienis met de geloofsgemeenschap.

Vraag van het lid Sterk over de subsidiëring van het project Nieuwe W!J

Ik begrijp de teleurstelling over het feit dat er geen vervolgsubsidie zal worden verstrekt aan dit project. Het is echter onjuist dat WWI een vervolgsubsidie zou verstrekken als het project succesvol zou blijken. Project W!J heeft in het kader van het Jaar van de Interculturele Dialoog in 2008 een eenmalige subsidie gekregen voor de periode 2008–2009 om op te starten.

Dit past in het voor dit traject gehanteerde subsidiebeleid waarin ik goede, innovatieve projecten die anders niet van de grond zouden komen een bijdrage verstrek ter ondersteuning van de opstartfase. Als deze projecten hun meerwaarde vervolgens hebben bewezen, zoals het W!J-project, zullen andere financiers deze rol over moeten nemen zodat het project op eigen benen kan staan. Al bij het verlenen van de subsidie is de voorwaarde gesteld dat W!J zelf op zoek zou gaan naar vervolgsubsidie na 2009.

Ik hoop uw Kamer hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

E. E. van der Laan

BIJLAGE:

notitie informatie over financiën inburgering 2010 dd. 20/11/2009

• Er is voor de facilitering van de inburgering in 2010 € 504 mln. beschikbaar (begroting 2010).

• Hiervan is € 43 mln. beschikbaar voor taken die centraal worden uitgevoerd zoals de taken van de Informatiebeheer Groep, het examenstelsel, inburgering in de opvang, innovatietrajecten en de uitvoeringskosten van het deltaplan inburgering.

• Dat betekent dat er in 2010 beschikbaar is voor gemeenten:

– een regulier budget (€ 270 mln., bedoeld voor 47 000 trajecten);

– extra middelen uit de enveloppe integratie voor het Deltaplan inburgering (€ 114,6 mln.) ten behoeve van de volumevergroting naar 60 000 trajecten (€ 70 mln.) en duale trajecten (€ 45 mln.)1;

– een eenmalige bijdrage in 2010 (€ 75 mln) voor de extra maatregelen uit Maatregelenbrief van 25 augustus jl. Deze middelen komen uit de afrekening met gemeenten, die in de periode 2007–2009 te weinig prestaties hebben verricht.

• Het reguliere budget en het budget voor volume en duaal is in 2010 samen € 385 mln (afgerond € 270 mln. plus € 114,6 mln.). Daarvan is € 321 mln. bestemd voor het Participatiebudget. Hiermee kunnen gemeenten voorzieningen voor hun burgers inkopen. Omdat uit het Participatiebudget geen uitvoeringskosten mogen worden vergoed is het budget voor de uitvoering door gemeenten overgeheveld naar het Gemeentefonds (het resterende bedrag, afgerond € 63 mln.).

385 mln. = 321 mln. P-budget + 63 mln. uitvoeringkosten

• Het inburgeringsdeel van het P-budget is € 321 mln. groot. Dat bedrag is gebaseerd op 60 000 trajecten. Van de € 321 mln. is eind september 2009 € 251 mln. beschikbaar gesteld aan de gemeenten; dit is goed voor 47 000 trajecten, het aantal dat bij invoering van de Wet inburgering werd gehanteerd (€ 321 mln minus € 70 mln is € 251 mln). Dat is gedaan omdat de besprekingen over de aantallen 2010 (de bestuurlijke afspraken) nog niet zijn afgerond en het daarmee niet duidelijk was of de 60 000 trajecten door de gemeenten zullen worden aangeboden. Het bedrag voor de volume verhoging, € 70 mln. is dus nog beschikbaar.

• In het Participatiebudget zit zoals gezegd alleen geld voor voorzieningen, niet voor de uitvoeringskosten die gemeenten maken. Voor 2010 is € 63 mln. beschikbaar, uitgaande van 60 000 trajecten. Dat budget wordt verdeeld via het Gemeentefonds. Eind dit jaar zal € 50 mln worden verdeeld over de gemeenten. Dat bedrag komt overeen met 47 000 trajecten. Ook hier geldt dat, zolang de bestuurlijke afspraken nog niet zijn gesloten, het volledige budget nog niet wordt overgemaakt.

• Voor wat betreft de eenmalige bijdrage: deze middelen komen uit de afrekening met gemeenten, die in de periode 2007–2009 te weinig prestaties hebben verricht. Deze € 75 mln. wordt deels gebruikt voor een aantal aanvullende voorzieningen en deels voor het faciliteren van gemeenten.

Het bedrag voor aanvullende voorzieningen is € 25 mln. en wordt ingezet voor:

– vergroting van kennis en kunde inzake inburgering op de werkpleinen

– de instapcursussen

– activiteiten i.v.m. geïntegreerde intake op de werkpleinen;

– inburgering op de werkvloer

  Daarnaast wordt € 50 mln. beschikbaar gesteld aan gemeenten, mits zij zich willen inzetten voor het realiseren van de doelstellingen voor periode in 2010 en zij hierover afspraken willen maken. Er is daarmee voor gemeenten die meer dan hun aandeel in de 47 000 trajecten doen een bijdrage uit de knelpuntenpot. Deze middelen kunnen worden ingezet voor alles wat gemeenten doen om hun aandeel in de 60 000 trajecten te bereiken, maar alleen als een gemeente meer doet dan haar aandeel in de 47 000 trajecten


XNoot
1

Duale trajecten zijn inburgeringstrajecten waarbij inburgering wordt gecombineerd met op participatie gerichte activiteiten en vice versa. Deze activiteiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit betaald werk, voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, voorbereiding op het ondernemerschap, vrijwilligerswerk, maatschappelijke activering, onderwijs, opvoedingsondersteuning. Het budget voor duale trajecten is toegevoegd aan het inburgeringsdeel van het participatiebudget. De start van een duale inburgeringsvoorziening is één van de outputverdeelmaatstaven voor toekomstige verdeling van middelen.