Gepubliceerd: 21 december 2010
Indiener(s): van Veldhuijzen Zanten-Hyllner
Onderwerpen: jongeren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31977-9.html
ID: 31977-9
Origineel: 31977-2

Nr. 9 DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 22 december 2010

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel I, onderdeel L, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid van artikel 108a wordt «artikel 1, onderdeel n» vervangen door: artikel 1, eerste lid.

2. Het zevende lid van artikel 108a komt te luiden:

7. Onze Ministers kunnen op bij ministeriële regeling te bepalen wijze ten behoeve van de experimenten, bedoeld in het eerste lid, subsidies verstrekken.

II

Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

M

Na artikel 108a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 108b

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder «traject JeugdzorgPlus»: keten van in eerste instantie gesloten jeugdzorg en vervolgens andere vormen van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, alsmede andere vormen van hulp en begeleiding, onder regie en verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder die een accommodatie exploiteert, met als doel dat de jeugdige zich door middel van continuïteit van zorg en een minimum aan overdrachtsmomenten ontwikkelt naar een aanvaardbaar en stabiel niveau van zelfstandig maatschappelijk functioneren.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor een periode van ten hoogste vier jaar ten behoeve van experimenten, anders dan bedoeld in artikel 1, eerste lid, waarbij:

a. zorgaanbieders die een accommodatie exploiteren trajecten JeugdzorgPlus aanbieden aan jeugdigen voor wie een machtiging dan wel een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 29c is verstrekt, en

b. het Rijk op door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij ministeriële regeling te bepalen wijze zorg draagt voor de bekostiging van de trajecten JeugdzorgPlus.

3. Ten behoeve van de experimenten, bedoeld in het tweede lid, kan worden afgeweken van:

1° artikel 3, tweede, zesde en zevende lid,

2° artikel 5, derde lid,

3° artikel 6, tweede lid,

4° artikel 7, eerste lid,

5° artikel 10, eerste lid, onder f, g, en i,

6° artikel 13, achtste lid,

7° artikel 19,

8° artikel 24, derde lid,

7° artikel VII, zevende lid, van de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg).

4. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt in elk geval bepaald van welke bepalingen wordt afgeweken, onder welke voorwaarden dit kan en welk resultaat met het experiment wordt beoogd.

5. Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zendt drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting van die maatregel, anders dan als experiment.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen experimenten als bedoeld in het tweede lid na afloop van de looptijd worden voortgezet tot een structurele voorziening is getroffen, doch niet langer dan met een tijdsduur van ten hoogste twee jaar.

Toelichting

Gesloten jeugdzorg is nu nog een aparte vorm van jeugdzorg met een financiering en aansturing die verschilt van de open jeugdzorg. Het Rijk is in elk geval tot 1 januari 2013 rechtstreeks verantwoordelijk voor de gesloten jeugdzorg. Dit in tegenstelling tot de open jeugdzorg die onder de verantwoordelijkheid van de provincie valt. Gesloten jeugdzorg is een zeer zware en intensieve vorm van jeugdzorg waarbij de vrijheden van de jeugdigen worden ingeperkt.

Het doel van gesloten jeugdzorg is terugkeer van de jeugdige in de samenleving. Instellingen voor gesloten jeugdzorg zijn niet bedoeld om langdurige, residentiële zorg te bieden. Zij hebben als doel om jeugdigen met ernstige gedragsproblemen te behandelen en een dusdanige gedragsverandering te bewerkstelligen dat deze jeugdigen weer kunnen participeren in de maatschappij. Daarbij is het adagium dat zij zo lang als nodig en zo kort als mogelijk zorg in een gesloten setting krijgen. De behandeling moet op de individuele jeugdige worden afgestemd.

Geconstateerd is dat de aansluiting tussen open en gesloten jeugdzorg niet overal en altijd optimaal verloopt. Jongeren verblijven in het kader van hun behandeling langer dan noodzakelijk in de gesloten jeugdzorg. Het is wenselijk dat al in een vroeg stadium na de plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdzorg duidelijk is hoe het hele zorgtraject van de jeugdige er uit gaat zien. Gesloten jeugdzorg is daarbij één onderdeel in het zorgtraject, waarvan ook aansluitende residentiële zorg in een open setting en ambulante zorg thuis of bij zelfstandige kamerbewoning deel kan uitmaken.

De experimenteerbepaling maakt het mogelijk dat de zorgaanbieder die een accommodatie voor gesloten jeugdzorg exploiteert, in overleg met bureau jeugdzorg, optreedt als regisseur, ketenverantwoordelijke en financier van het gehele traject, dat dan onder de noemer JeugdzorgPlus valt. De verwachting is dat trajecten JeugdzorgPlus een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de aanpak van jeugdigen met ernstige gedragsproblemen die met een (voorlopige) machtiging zijn opgenomen in een instelling voor gesloten jeugdzorg.

De gesloten jeugdzorg levert in een dergelijk traject de specifieke expertise op het gebied van het omgaan met en het behandelen van jeugdigen met ernstige gedragsproblemen. Met het traject wordt beoogd de samenhang en de continuïteit in de zorgverlening zo goed mogelijk te borgen. Opvang in gesloten setting zou zo snel mogelijk, onder regie van de zorgaanbieder voor gesloten jeugdzorg, gevolgd moeten worden door een verdere behandeling in een meer open setting en begeleiding, leidend tot een stabiele situatie waarin de jeugdige een veilige plek heeft om te wonen, een positief sociaal netwerk heeft en een opleiding volgt of werkt. Een aaneengesloten traject, zonder veel schakels en wisselingen met één regisseur draagt naar verwachting bij aan een adequaat hulpverleningstraject van een zodanige jeugdige met een realistisch perspectief op zelfstandig maatschappelijk functioneren.

Als gevolg van de integrale benadering van de zorgtrajecten kan naar verwachting de verblijfsduur van jeugdigen in een gesloten jeugdzorginstelling teruggebracht worden. Het gevolg van een kortere verblijfsduur is dat minder plaatsen nodig zijn voor de gesloten jeugdzorg, terwijl er meer jeugdigen geholpen kunnen worden. In verband hiermee worden er trajectafspraken gemaakt door provincies, bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders met ketenpartners over instroom, doorstroom en uitstroom van jeugdigen, met behoud van de wettelijke verantwoordelijkheid van het bureau jeugdzorg.

De voorgestelde experimenteerbepaling maakt het bij wijze van experiment mogelijk om trajecten JeugdzorgPlus een integraal onderdeel te maken van de jeugdzorg. Het regeerakkoord heeft bevestigd dat er nu stappen gezet dienen te worden ter voorbereiding op het nieuwe jeugdzorgstelsel. De experimenten zijn nodig om op een zorgvuldige wijze te kunnen bepalen hoe het traject JeugdzorgPlus binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel vorm kan worden gegeven als de standaardwerkwijze voor de behandeling van jeugdigen met ernstige gedragsproblemen voor wie een machtiging gesloten jeugdzorg is afgegeven.

Voor een goede uitvoering van de trajecten JeugdzorgPlus moet aan een aantal inhoudelijke, organisatorische en financiële randvoorwaarden worden voldaan. Het gaat hierbij onder meer om het maken van afspraken met ketenpartners (waaronder bureaus jeugdzorg en provincies) en samenwerkingspartners (zorgaanbieders, onderwijs, woonvoorzieningen e.d.), het ontwikkelen van een uniforme database, een eenduidige basissystematiek en behandelmodules, het omsmeden van programma's en modules tot resultaatgerichte trajecten en aanpassingen in de logistieke organisatie en het financiële beheer van instellingen. Door middel van experimenten kan onder meer beoordeeld worden voor welke groepen jeugdigen de trajecten JeugdzorgPlus het meeste resultaat oplevert. Er is voor de trajecten JeugdzorgPlus dan ook sprake van een ontwikkelmodel waarbij fasegewijze wordt gemonitord of de invoering van trajecten zich overeenkomstig de gehanteerde uitgangspunten ontwikkelt en of bijstelling van de uitgangspunten geboden is.

Om de trajecten JeugdzorgPlus te kunnen uitvoeren, worden deze op grond van het tweede lid door het Rijk bekostigd. In de ministeriële regeling met betrekking tot de bekostiging zal worden aangegeven welke kosten zullen worden vergoed. Uitgezonderd zijn in elk geval de kosten die declarabel zijn op grond van de Zorgverzekeringswet of de AWBZ; dergelijke kosten dienen ongewijzigd op grond van deze wetten te worden gedeclareerd.

In het derde lid is bepaald van welke bepalingen uit de Wet op de jeugdzorg mag worden afgeweken ten behoeve van de uit te voeren experimenten. Het betreft de volgende artikelen:

  • de bepaling betreffende de opdracht aan de provincie ervoor zorg te dragen dat cliënten hun aanspraak op jeugdzorg tot gelding kunnen brengen (artikel 3, tweede lid),

  • de bepalingen dat cliënten hun aanspraak uitsluitend tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder die tot dat doel subsidie van een provincie ontvangt (artikel 3, zesde en zevende lid),

  • de bepaling dat bureau jeugdzorg haar indicatietaak uitoefent op verzoek van een cliënt of uit eigen beweging (artikel 5, derde lid),

  • de bepaling dat bureau jeugdzorg in het indicatiebesluit aangeeft of coördinatie van de zorg noodzakelijk is en zo ja, wie deze coördinatie het beste kan uitvoeren (artikel 6, tweede lid),

  • de bepaling dat aan een indicatiebesluit een aanvraag van een cliënt ten grondslag ligt (artikel 7, eerste lid),

  • de bepalingen dat bureau jeugdzorg een cliënt actief bijstaat en zo nodig motiveert tot het tot gelding brengen van de aanspraak op zorg, dat bureau jeugdzorg met uitsluiting van anderen bevordert dat een samenhangend hulpverleningsplan tot stand wordt gebracht en dat bureau jeugdzorg cliënten adviseert omtrent zorg die na de beëindiging van de zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg nodig is en het bijstaan van de cliënt bij het verkrijgen van deze zorg (artikel 10, eerste lid, onder f, g en i),

  • de bepaling dat bureau jeugdzorg een contactpersoon aanwijst (artikel 13, achtste lid),

  • de bepaling die zorgaanbieders verplicht tot het leveren van jeugdzorg tenzij alle gesubsidieerde capaciteit al benut is (artikel 19),

  • de bepaling dat de zorgaanbieder en een aanbieder van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder b, van de Wet op de jeugdzorg overleg plegen met bureau jeugdzorg over het hulpverleningsplan en daarbij vaststellen wie belast wordt met de coördinatie van de totstandkoming van het hulpverleningsplan en de uitvoering daarvan (artikel 24, derde lid) en

  • de bepaling dat de zorgaanbieders voor het verblijf van de jeugdige en de gedurende dat verblijf aan de jeugdige verleende jeugdzorg worden gesubsidieerd (artikel VII zevende lid, van de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking gesloten jeugdzorg).

Op grond van het vierde lid zal in de algemene maatregel van bestuur moeten worden bepaald van welke bepalingen bij experiment daadwerkelijk zal worden afgeweken. Ook zal het beoogde resultaat in de algemene maatregel van bestuur moeten worden aangegeven.

Ingevolge artikel 109 van de Wet op de jeugdzorg dient de algemene maatregel van bestuur te worden voorgehangen.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner