Kamerstuk 31839-571

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdzorg

Gepubliceerd: 23 maart 2017
Indiener(s): Helma Lodders (VVD)
Onderwerpen: jongeren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-571.html
ID: 31839-571

Nr. 571 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 maart 2017

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 23 februari 2017 overleg gevoerd met de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 juni 2016 inzake Subsidieregeling Nader Onderzoek naar de DoodsOorzaak van Kinderen (NODOK) (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 164);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 23 augustus 2016 met een reactie op de motie van het lid Klein over bevorderen dat een direct betrokken gezinsvoogd bij rechtszittingen aanwezig is en over de motie over het instellen van een eed voor medewerkers van de RvdK en GI's (Kamerstuk 31 839, nr. 536);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 augustus 2016 met het voortgangsbericht «Beoordeling plaatsingen gesloten jeugdhulp zonder machtiging kinderrechter» van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) (Kamerstuk 31 839, nr. 538);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 september 2016 ter aanbieding van het rapport van de Inspectie Jeugdzorg over «verantwoorde hulp voor jeugd in gezinshuizen» (Kamerstuk 31 839, nr. 541);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 3 november 2016 inzake resultaten IGZ onderzoeken GGD's (Kamerstukken 32 620 en 32 793, nr. 182);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 26 oktober 2016 met de evaluatie Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (Kamerstuk 32 793, nr. 244);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 28 november 2016 ter aanbieding van de rapportage Kwetsbare jongeren op weg naar zelfstandigheid (Kamerstuk 31 839, nr. 555);

  • de verzamelbrief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 16 januari 2017 naar aanleiding van toezeggingen, gedaan tijdens het wetgevingsoverleg Jeugd, op 14 november 2016 (Kamerstuk 31 839, nr. 557);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 januari 2017 inzake de voorgenomen fusie tussen Inspectie Jeugdzorg (IJZ) en Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) (Kamerstukken 31 839 en 33 149, nr. 558);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 25 januari 2017 met een reactie op het verzoek van het lid Keijzer, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 20 december 2016, over het bericht «Kinderen in de jeugdzorg komen in de knel na hun achttiende» (Kamerstuk 31 839, nr. 559);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 15 juli 2016 met een reactie op het verzoek van het lid Bergkamp, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 26 mei 2016, over het bericht «38 kinderen onwettig in gesloten inrichting» (Kamerstuk 31 839, nr. 535);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 8 februari 2017 met de kabinetsreactie op het onderzoek naar de inzet van het familiegroepsplan in de jeugdbescherming (Kamerstuk 31 839, nr. 560);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 8 februari 2017 met een reactie op het verzoek van het lid Bergkamp, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 7 februari 2017, over de berichtgeving dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) per 1 maart sluit, vanwege het ontbreken van structurele financiering (Kamerstuk 31 015, nr. 131);

  • de verzamelbrief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 februari 2017 ten behoeve van het algemeen overleg Jeugd op 23 februari 2017 (Kamerstuk 31 839, nr. 561);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 22 februari 2017 met de antwoorden op vragen van de commissie over de reactie op het verzoek van het lid Bergkamp, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 7 februari 2017, over de berichtgeving dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) per 1 maart sluit, vanwege het ontbreken van structurele financiering (Kamerstuk 31 015, nr. 131) (Kamerstuk 31 015, nr. 132).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Post

Voorzitter: Van der Burg

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Agema, Bergkamp, Van der Burg, Van Gerven, Keijzer, Klein, Voortman en Ypma,

en de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Ik heet de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zijn ambtelijke ondersteuning, de collega's en de mensen die op de publieke tribune en op een andere manier dit debat volgen van harte welkom. De spreektijd in de eerste termijn van de Kamer is vier minuten per persoon, met twee interrupties. We starten bij mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Hartelijk dank voor de afgelopen jaren. Dit is ons laatste AO, toch een bijzondere gelegenheid. Ik wil de collega's, de Staatssecretaris en alle ondersteuning hartelijk bedanken voor de fijne samenwerking.

«Ik krijg geen hulp hier, mijn mama krijgt hulp. Ik zou wel eens met iemand willen praten die speciaal voor kinderen is, want eigenlijk kun je je hoofd ook leeg praten.» Ik maak mij ernstig zorgen over de ongeveer 7.000 kinderen die in de maatschappelijke opvang voor daklozen of in de vrouwenopvang worden opgevangen. Het zijn zeer kwetsbare kinderen die vaak al ontzettend veel hebben meegemaakt in hun jonge leven. Het zijn kinderen die met hun ouders mee zijn gegaan naar die opvang, maar zelf ook heel kwetsbaar zijn. 25% van deze kinderen heeft meegemaakt dat een van de ouders in hun bijzijn is opgepakt door de politie. 50% van de ouders heeft ernstige psychiatrische problemen. Deze kinderen hebben vaak weinig vriendjes en een lage zelfwaardering. 80% van de ouders heeft ernstige financiële problemen en 90% van de ouders heeft flink geweld meegemaakt.

Ik vind dat er met deze kinderen in plaats van over deze kinderen moet worden gesproken, maar helaas gebeurt dat nog niet overal. Uit recent onderzoek door VanMontfoort en Kinderpostzegels blijkt dat slechts in 25% van de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang daadwerkelijk met het individuele kind wordt gesproken. De Kamer heeft daar al meerdere malen aandacht voor gevraagd. Onder anderen collega Bergkamp en collega Van der Burg hebben dat gedaan. Ik wil heel graag dat dat nu goed wordt geregeld, dat er een individuele cliëntpositie komt voor de kinderen en dat er met ieder kind wordt gesproken: wat heb jij eigenlijk nodig om je te redden en hoe kunnen we je daarbij helpen? Ik zie een non-verbale reactie van mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat heb je als je al een paar jaar samenwerkt. Dan kun je op een gegeven moment elkaars reactie inschatten.

Ik deel helemaal wat mevrouw Ypma zegt. Ik vind het heel goed dat Kinderpostzegels, Augeo, de Federatie Opvang en het Vergeten Kind daarvoor aandacht hebben gevraagd. Ik heb ook samen met de heer Roemer in een uitzending gezeten. Het is een onderwerp waarvan je eigenlijk niet begrijpt dat het nog niet geregeld is. Gisteren is er een VAO Wmo geweest, waarin we een motie (29 538, nr. 236) hebben ingediend om datgene wat u nu zegt te regelen. Gelukkig heeft de Staatssecretaris deze motie overgenomen. Ik ben woordvoerder Wmo en Jeugd. Misschien is het goed om te weten dat de hele Kamer gisteren heeft gezegd: dat gaan we regelen, dat gaan we doen. Laten we dus met elkaar volgen wat het vervolg is, want dat is belangrijk. Dat is ook een signaal aan alle organisaties om erbovenop te blijven zitten.

De voorzitter:

Volgens mij was dit geen vraag, maar een toelichting.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het is een soort vraag waarop ik heel graag reageer, want dan gaat het niet van mijn spreektijd af. We hebben heel veel onderwerpen, dus bedankt voor deze interruptie.

Kinderen moeten in beeld zijn en in beeld blijven. Ik vind het dus ontzettend belangrijk dat dit gebeurt. Ik zal nagaan wat er gisteren tijdens het VAO Wmo precies is besproken. Ik wil echt dat de individuele cliëntpositie wordt geborgd. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Als het nodig is, zal ik daarover een motie indienen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Met name die individuele en ook onafhankelijke cliëntpositie staat erin. Er moet afzonderlijk naar het kind worden gekeken, met een afzonderlijke intake en afzonderlijke hulp en ondersteuning. Misschien is het handig dat de Staatssecretaris daarop een reflectie geeft. Ik hoop oprecht en verwacht dat mevrouw Ypma op haar wenken wordt bediend. Mijn vraag aan mevrouw Ypma is of haar fractie bereid is om de Staatssecretaris of degene die hem opvolgt aan te sporen om hier bovenop te blijven zitten en dit nu echt een keer goed te regelen. Dat is een signaal dat ik kreeg. Ik hoop dat we over een jaar niet weer in dezelfde situatie zitten en niet weer een petitie in ontvangst moeten nemen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daar moeten we inderdaad samen voor zorgen. Ik denk dat dat bij deze Staatssecretaris in goede handen is. Ook in een volgend kabinet – ik hoop weer met deze Staatssecretaris; je weet maar nooit – moet dit in goede handen zijn. Bovendien moeten de gemeenten deze kinderen zo snel mogelijk in beeld krijgen en ervoor zorgen dat zij de juiste hulp krijgen. Daarom vind ik dat de individuele cliëntpositie uiterlijk 1 januari 2018 geborgd moet zijn. Laten we daar samen goed op letten.

We zien in de praktijk dat medewerkers in de jeugdhulp nog veel last hebben van bureaucratie. Het moet onze prioriteit zijn om de administratieve lasten structureel te verminderen. Daartoe zijn er uniforme standaarden door de branches en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ontwikkeld, maar die zijn nog niet verplicht. Iedere gemeente moet met uniforme standaarden werken om de gewenste lastenvermindering te bereiken. Ik heb twee vragen aan de Staatssecretaris. Waarom gaan we niet werken met één model, namelijk alleen het outcomemodel? Dan is het voor iedereen, alle instellingen en alle gemeenten, hetzelfde en bereiken we wat we in de wet hebben geamendeerd en zo ontzettend graag willen: niet met de stopwatch bijhouden hoeveel minuten je met de zorg bezig bent, maar zo veel mogelijk tijd besteden aan de kinderen en de gezinnen zelf.

Mijn tweede vraag is waarom er een Europese aanbestedingsplicht komt. Er was een debat in Jeugdpoort met alle grote jeugdzorgorganisaties. Die vroegen om een jaar uitstel, pauzetijd om de onbedoelde effecten van de aanbestedingsprocedures tegen te gaan. We willen niet dat er tegen de laagste tarieven wordt ingekocht. We willen dat er kwalitatief goede zorg wordt geboden. Ziet de Staatssecretaris iets in zo'n jaar pauzetijd?

De wijkteams hebben een grote verantwoordelijkheid voor het signaleren en het bieden van eerstelijnshulp. Wij willen graag dat eerder de juiste hulp op maat wordt gegeven. Het is van belang dat alle wijkteams over voldoende kwaliteit en expertise beschikken, zodat kinderen niet op de verkeerde plek terechtkomen of te lang moeten wachten.

De heer Van Gerven (SP):

Ik wil het even hebben over dat aanbestedingscircus. Daar moeten we gewoon mee kappen. Kinderen zijn geen producten. Het echec in Alphen aan den Rijn en Kaag en Braassem is natuurlijk een groot drama. Wat vindt de Partij van de Arbeid van het antwoord van de Staatssecretaris over die casus?

Mevrouw Ypma (PvdA):

De Partij van de Arbeid heeft via een amendement op de Jeugdwet ervoor gezorgd dat er niet alleen op prijs ingekocht kan worden, maar dat ook altijd de kwaliteit moet worden meegewogen. Dat is zelfs veel belangrijker. Gelukkig heeft de SP ons amendement destijds gesteund. Ik vind dat de Staatssecretaris goed daarop moet letten en dat hij moet beoordelen of de wet wordt gehandhaafd. Volgens mij doet hij dat ook. Dat bleek uit zijn beantwoording.

De heer Van Gerven (SP):

Weet u wat ik niet begrijp? De Partij van de Arbeid zegt hier dat die aanbesteding eigenlijk niks is en dat we moeten stoppen met dat circus. Ze heeft ook een motie van de SP daarover gesteund. De Staatssecretaris zegt dat aanbesteden geleerd moet worden, dat het een leerproces is, bladibla en zo gaat het een tijdje door in de brief, maar hij neemt geen afstand van het principe. Wij moeten gewoon erkennen dat het aanbesteden van jeugdzorg voor ernstig getraumatiseerde kinderen en al die zaken in gemeenten niet effectief is en dat het schadelijk is voor adequate zorginkoop, het behoud van de kwaliteit, de arbeidsvoorwaarden en dergelijke. Wil de Partij van de Arbeid kleur bekennen en zeggen: we stoppen met dat aanbestedingscircus en we gaan dat op een andere, landelijk goed geregelde en uniforme manier aanpakken?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dat betoogde ik net. Ik vind dat de Staatssecretaris moet voorkomen dat gemeenten nog langer allerlei aanvullende regels, bureaucratie en rompslomp gebruiken. Ik wil dat terugzien in de AMvB, waarnaar de Staatssecretaris heeft verwezen. Ik vind dat we geen stopwatchcultuur in de jeugdhulp moeten hebben. Het moet gaan om de zorg voor de kinderen en de gezinnen. Samen met de SP zeg ik dat de zorg geen markt is.

Mijn laatste punt is het familiegroepsplan. Gelukkig blijkt uit onderzoek dat dat toegevoegde waarde heeft, maar ik zou graag zien dat het meer succes heeft. Daarom vraag ik de Staatssecretaris om daarin meer en concreter te investeren. Zorg ervoor dat het familiegroepsplan is ingebed in de werkwijze van instellingen, dat gezinsvoogden begeleiding en training krijgen en dat ook de wijkteams specifieke kennis krijgen over dit onderwerp. Hoe gaat de Staatssecretaris de komende jaren hierop inzetten? Ik wil niet alleen een handreiking, maar ik wil ook dat het familiegroepsplan, dat door ons in de wet is verankerd, daadwerkelijk als volledig instrument wordt ingezet.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Over het Vergeten Kind en kinderen in de opvang hebben we zojuist en ook in het VAO Wmo gesproken. Ik heb een aantal vragen over de lopende dossiers. Ik maak mij grote zorgen over de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM). De Kamer heeft daarover vragen gesteld. We hebben de antwoorden nog niet gezien, maar we werden wel als Kamer verrast door het nieuws ...

De voorzitter:

We hebben de antwoorden wel gezien.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Wanneer zijn die binnengekomen?

De voorzitter:

Gisteravond.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dan zal ik in tweede termijn daarop terugkomen. Ik kijk even naar mevrouw Keijzer, die daarover ook vragen heeft gesteld. Eerlijk gezegd baalde ik ervan dat wij via-via moesten horen dat die kliniek niet meer bestaat. Ik vind dat echt zorgwekkend. Mevrouw Keijzer en ik hebben in meerdere AO's onze zorgen over en angst voor het verdwijnen van de kliniek geuit. Hoe kan de expertise landelijk geborgd blijven, met het archief, de aanwezige kennis en de opleiding? Het is prima als er dependances ontstaan, maar we hebben zo veel debatten gehad over kindermishandeling. We hebben unieke kennis, maar nu bestaat het instituut niet meer. Graag een uitgebreide reflectie daarop. In tweede termijn zal ik kijken naar de antwoorden die gisteravond kennelijk vrij laat zijn binnengekomen.

Ik heb een vraag over waarheidsvinding. Er wordt een congres georganiseerd vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Ik ben daar heel blij om. Ik ben blij met de steun van de Kamer voor een verbeterplan – ik heb er een motie over ingediend – maar ik heb er nog steeds zorgen over. Heeft de Staatssecretaris iets meer informatie over dat congres? Wanneer vindt het plaats, wat is het doel, wat gebeurt er met de resultaten en wie zijn erbij betrokken?

Ik heb een vraag over het woonplaatsbeginsel. Na bijna vier jaar kijk je ook terug op een aantal dossiers. Ik heb in bijna ieder AO aandacht besteed aan het woonplaatsbeginsel, maar het is nog steeds niet opgelost. Zou de uitkomst niet moeten zijn dat gemeenten onderling gaan factureren? Hoe kunnen we zorgen voor een eenvoudige oplossing? Ik heb begrepen dat er een convenant komt. Graag krijg ik daar wat meer informatie over.

Ook het onderwerp 18-min/18-plus is een vast agendapunt. Gemeenten lijken nog weinig gebruik te maken van de verlengde jeugdhulp, hoewel die juist een oplossing kan zijn voor de groep 18-plus. De Staatssecretaris en gemeenten worden gewezen op de verlengde jeugdhulp, maar hoe kunnen we ervoor zorgen dat er echt gebruik van wordt gemaakt?

Dan de pleegzorg. Het is zorgwekkend dat er nog steeds te weinig pleegouders zijn. Hoe zorgen we ervoor dat er meer pleegouders komen? Er komt een actieplan pleegzorg. Ik vind dat heel goed. Kan in dat actieplan ook worden gekeken naar de groep 18-plus en naar de mogelijkheden van een vergoeding en verlengde zorg?

Ik kom bij het onderwerp aanbesteding. Er lopen veel contracten af richting 1 januari 2018. Het zou mij wel wat waard zijn, als de sector wat meer tijd en ruimte krijgt om op zoek te gaan naar een oplossing. Hoe moet men daarmee omgaan? Er wordt gesproken over een marktmeester. Het lijkt mij goed dat de sector daarvoor ruimte krijgt. Ik hoop dat dat kan, gelet op de wet- en regelgeving.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben dat zeer met mevrouw Bergkamp eens. We willen niet dat dat tot problemen leidt. Zowel door gemeenten als door zorgaanbieders wordt gevraagd om een overgangsjaar in verband met het aanbesteden. Ik vroeg mij af wat de fractie van D66 hiervan vindt. Afgelopen dinsdag hebben we hierover een debat gehad. Met uitzondering van de VVD zagen alle partijen de voordelen daarvan.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik gaf aan dat het mij wel wat waard zou zijn, als er meer tijd en ruimte zou zijn voor de sector en de gemeenten om te kijken naar een oplossing. Er wordt gedacht aan een marktmeester. Volgens mij is het een belangrijk signaal. Hoe staat de Staatssecretaris daartegenover? En kan het wel, gelet op de wet- en regelgeving? Dat is ons ook wel wat waard. Graag een reflectie van de Staatssecretaris hierop.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

D66 zegt dus ook hier dat zij zo'n overgangsjaar zonder aanbesteden graag zou willen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Nogmaals, ik heb aangegeven dat het mij wel wat waard zou zijn, als de gemeenten en de sector de ruimte en tijd krijgen om op zoek te gaan naar een oplossing. Ik vind het wel belangrijk dat die past binnen de wet- en regelgeving. Anders vraag je iets aan de sector wat misschien helemaal niet mag. Maar goed, het is de Staatssecretaris wel toevertrouwd om daarop antwoord te geven.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Beluister ik nu in de woorden van de fractie van D66 dat zij vindt dat aanbesteding in de zorg een verplichting is?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Volgens mij heb ik iets heel anders gezegd. Ik reageer op een signaal van de sector en de gemeenten dat zij met die contracten worstelen en een overgangsjaar willen. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of die ruimte er is binnen de wet- en regelgeving. Dat was de intentie van mijn betoog.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Mijn vraag is wat de fractie van D66 zelf daarvan vindt. Er circuleren op dit moment weer allerlei schrikverhalen dat er in de zorg Europees moet worden aanbesteed. Twee collega's hebben net al gezegd dat zorg geen markt is. Naar mijn bescheiden mening is dat helemaal niet noodzakelijk. Wat is daarover de mening van de fractie van D66? Het is van belang om dat vast te stellen, want inmiddels is iedereen weer in paniek en gaan we direct weer zorg aanbesteden alsof je pennen en papier koopt. Wat vindt u? Vindt u dat zorg Europees moet worden aanbesteed of vindt u dat niet?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie geen principieel bezwaar heeft tegen aanbesteding, als daardoor ruimte gevonden kan worden voor nieuwe aanbieders en meer mogelijkheden kunnen worden geboden. Ik vind het wel een belangrijk signaal, zeker van de gecertificeerde instellingen, die toch een publieke rol hebben, dat men wil bekijken of er ruimte is voor een overgangsjaar, maar wel passend binnen de wet- en regelgeving. Het lijkt mij heel zinvol dat de Staatssecretaris aangeeft wat de mogelijkheden binnen de wet- en regelgeving zijn. Ik erken dat daar veel onzekerheden over zijn.

De heer Klein (Klein):

Op zichzelf kan aanbesteden juist zijn. Is mevrouw Bergkamp het met mij eens dat aanbesteden meer is dan bijvoorbeeld pennetjes kopen en dat het niet alleen om de prijs gaat, maar ook een kwaliteitsslag is? Is zij het met mij eens dat de discussie over aanbesteden ook over kwaliteit moet gaan? Moet er niet veel meer aandacht worden gegeven aan de kwaliteit van zorg die wordt geleverd en dus niet zozeer aan het prijsmechanisme? Dat laatste hoeft helemaal niet leidend te zijn.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben dat helemaal met de heer Klein eens. In de debatten die we in de afgelopen vier jaar hier hebben gevoerd, heeft hij kunnen zien hoe ik aankijk tegen de jeugdzorg. Kinderen zijn absoluut geen pennen. Wel merk ik dat er in de samenleving en bij een aantal partijen een soort frame ontstaat dat marktwerking bij zorgverzekeraars opeens een devil in disguise is. Daaraan wil ik niet meewerken. Het is belangrijk dat bij de inkoop objectief wordt gekeken naar kwaliteit. Mijn partij heeft altijd gezegd dat er ook ruimte moet zijn voor nieuwe initiatieven. Als dat gebeurt, dan zijn we op de goede weg.

De heer Klein (Klein):

Dat is mooi, maar vervolgens is de vraag hoe het zit met de regionale spreiding in aanbestedingen. In het aanbestedingsmodel zou bij wijze van spreken een organisatie uit Maastricht kunnen inschrijven in Groningen. Dat zou een beetje merkwaardig kunnen zijn, omdat het tot enorm veel lasten kan leiden. Zou je dat niet moeten inperken?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Wat mij betreft, moet een aanbesteding ook logisch zijn. Volgens mij hebben gemeenten mogelijkheden om daarop te sturen. De intentie van mijn betoog was dat er een signaal komt van gemeenten en zorgorganisaties dat zij zich zorgen maken over een nieuwe aanbesteding en dat zij willen bekijken of er nieuwe vormen zijn. Ik vind dat de Kamer serieus moet bekijken of daartoe een mogelijkheid bestaat die past binnen de wet- en regelgeving.

De voorzitter:

Mevrouw Ypma heeft ook nog een interruptie.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb wel wat losgemaakt.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit speelt heel erg in de sector en we moeten er een besluit over nemen. Daarom is het zo interessant. Ik begrijp wat mevrouw Bergkamp zegt over marktwerking, maar Europese aanbesteding is wel het uiterste van die marktwerking. Je kunt dan niet eens meer bestuurlijk aanbesteden, samen met je aanbieders een visie opstellen en zeggen hoe je het gaat doen. Is mevrouw Bergkamp het met mij eens dat er een verschil is tussen marktwerking en de Europese aanbestedingen?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben dat helemaal met mevrouw Ypma eens. Het is goed om te bekijken welke mogelijkheden gemeenten hebben. Ik ben het met mevrouw Ypma eens dat het raar is, als je daarop niet kunt sturen. Ik heb zelf een keer een aanbesteding mogen doen, meerdere trouwens. We kregen toen een kerstpakket waar eigenlijk niemand blij mee was. Dat kwam uit de aanbesteding. Ik vond dat raar. Je hebt het dan over een kerstpakket. Wij hebben het nu over kwetsbare kinderen. Ik vind dat gemeenten daarop moeten kunnen sturen. Kwaliteit is natuurlijk belangrijk, zeker als het gaat over de gecertificeerde instellingen. Dat is meer een publieke dienst, wat ik ook nogal een verschil vind. De jeugdzorg is heel breed, dus ik vind dat we de ruimte moeten hebben om daarin te kunnen variëren.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het probleem is dat vanaf maart de Europese aanbestedingsplicht voor die gecertificeerde instellingen gaat gelden. Daarom stel ik dat hier aan de orde. Ik hoop dat het niet waar is, want dan is het probleem verholpen. Dat wil ik bereiken. We zien bij de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet dat de zorg buiten de Europese aanbestedingsregels wordt gesteld. Ik ben benieuwd of D66 vindt dat we dat ook voor de Jeugdwet zouden moeten doen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik blijf zeggen dat ik het belangrijk vind dat we ons houden aan de wet- en regelgeving. Er is onduidelijkheid. Mevrouw Ypma zegt dat er een plicht is, terwijl mevrouw Keijzer zegt dat het helemaal niet hoeft. Het lijkt mij handig dat de Staatssecretaris daarover helderheid geeft. Volgens mij zitten we er allemaal hetzelfde in. Het gaat hier over kwetsbare kinderen en kwaliteit. Dat zou het uitgangspunt moeten zijn bij de inkoop.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog. U hebt nog een minuut.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dan gaan we erdoorheen racen.

De regeldruk is ook een belangrijk onderwerp. Per 2018 stappen gemeenten af van de dbc-bekostiging (diagnose-behandelcombinatie). Mijn zorg is dat iedere gemeente het dan weer op een eigen manier gaat doen, wat dan weer leidt tot een enorme stijging van de regeldruk. Ik heb begrepen dat de VNG drie modellen heeft. Laten de gemeenten alsjeblieft daarvoor kiezen, zodat we in de jeugd-ggz niet weer een stijging van de regeldruk krijgen. Overigens heb ik eerder twee moties ingediend over de regeldruk. Ik ben benieuwd hoe het daarmee staat. Het betrof met name kleine organisaties en zelfstandigen.

De jeugdregio's lijken uit elkaar te vallen. Ik maak mij daar grote zorgen over, omdat ze er niet voor niets zijn. Ik vraag de Staatssecretaris daarop te reflecteren.

Ik sluit mij aan bij de vragen van collega Ypma over het familiegroepsplan. Dat was en is een belangrijk onderwerp voor de PvdA. Wij staan daar ook achter. Het blijkt toch dat het te weinig bekend is, bijvoorbeeld bij de rechterlijke macht. Ook hierop krijg ik graag een reactie.

De voorzitter:

Keurig binnen de tijd door die race!

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Ik heb net weer het debatje over de markt en de jeugdzorg gehoord. We besteden huisartsen ook niet aan. Dat doen we gewoon niet. Dat is zorg. Laten we kappen met de mantra dat je dat zou moeten aanbesteden. Dat hoeft helemaal niet. Daar gaat Nederland gewoon zelf over. Laten we dus kappen met dat hele aanbestedingscircus. Laten we een goede landelijke lijn inzetten, zodat de jeugdzorg efficiënt en goed geregeld kan worden. Wij kijken nu terug op de vier jaar met dit kabinet. Wat is de erfenis? We hebben dat in Trouw kunnen lezen. Vier grote brancheorganisaties geven een vernietigend oordeel: gigantische bureaucratie, onverantwoorde bezuinigingen en overhead waaraan ze 35% van hun budget kwijt zijn. Het is om je dood te schamen en het kind is het kind van de rekening.

Ook de Forensische Polikliniek Kindermishandeling dreigt het kind van de rekening te worden. We hebben gisteravond laat via V en J de antwoorden van het kabinet gehad. Die expertise verdwijnt, die gaat weg en we krijgen weer een zalvend antwoord. Waarom zeggen we niet dat die expertise keihard nodig is? Er worden 1.000 kinderen onderzocht die mishandeld zijn en er zijn 119.000 kinderen die mishandeld worden. Er is een enorm gat tussen wat er nodig is en wat er feitelijk gebeurt, maar dit kabinet laat de FPKM gewoon kapotgaan. Wat zou er moeten gebeuren? Je moet er gewoon voor zorgen dat die toko overeind blijft en dat die belangenstrijd opgelost wordt. Want er is natuurlijk een belangenstrijd tussen het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de FPKM en wellicht nog andere. Dat is heel eenvoudig. Ik zie de Staatssecretaris een beetje meesmuilend lachen, maar los het gewoon op. De Staatssecretaris zit daar, kijkt ernaar en het gaat gewoon kapot. Dat is het resultaat. Ik vind het een schande als dat gebeurt met deze sector en deze expertise. Zorg ervoor dat dit opgelost wordt, houd de FPKM gewoon open en zorg ervoor dat die twee of drie sectoren gewoon gaan samenwerken. Dat is namelijk het enige juiste antwoord.

Ik kom op het administratieve circus. Er zijn overlegtafels, regeldruksessies, maar kom nou eens met oplossingen, Staatssecretaris. Wijzig nou gewoon de wet. Schoon nou die hele handel op, zodat het beter gaat. Kan de staatsecretaris toezeggen dat er bij de inkoop van de jeugdzorg voor 2018 eindelijk gebruikgemaakt wordt van één uniform inkoop- en verantwoordingssysteem? Dat zou volgens mij de zaak een heel stuk vooruithelpen.

Er is ook door anderen al het nodige gezegd over het woonplaatsbeginsel. De Staatssecretaris zegt dat hij de wet gaat wijzigen. Dat is mooi, maar los het ook nu op. Want het is toch logisch dat als er een grote instelling in een klein dorp staat, dat dorp niet al die kosten kan ophoesten? Dat moet gewoon verrekend worden met de gemeenten waar de kinderen vandaan komen. Los dat dus ook gewoon op, zou ik zeggen tegen de Staatssecretaris. Het kan toch niet zo zijn dat er gewoon opnamestops komen omdat de gemeentes met elkaar aan het bekvechten zijn?

Ik begrijp van de voorzitter dat ik moet afronden. Het Vergeten Kind is aan de orde geweest, dus dat laat ik even. Tot slot: we zien ook dat expertise verdwijnt omdat kleine aanbieders er de brui aan geven. Hoe kunnen we voorkomen dat die kleine aanbieders er de brui aan geven? Die zijn namelijk vaak gespecialiseerd en voegen echt dingen toe. Hoe kunnen we ervoor zorgdragen dat de gemeenten ook die expertise niet kapot laten gaan?

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Als we het hebben over jeugdhulp, hebben we verschillende invalshoeken. Wat mij betreft zijn er twee vragen van belang. De eerste vraag is hoe je directe hulp van goede kwaliteit kunt geven. De tweede vraag is hoe je ook kunt zorgen voor de complete rechtsbescherming. Met name aan dat laatste deel schort het een en ander, bijvoorbeeld met betrekking tot de uithuisplaatsingen. Bij de behandeling van de begroting is een amendement van mij aangenomen waarmee ervoor wordt gezorgd dat beslissingen over uithuisplaatsing altijd worden genomen door de rechter. Hoewel in 90% tot 95% van de gevallen de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming worden overgenomen, is het toch belangrijk om die rechterlijke toets erin te houden.

De achterliggende vraag is echter: waarom wordt zo'n hoog percentage van de adviezen overgenomen? Is dat omdat er sprake is van een onvolwaardige waarheidsvinding en het echte feitenrelaas dus niet goed boven tafel komt? Heeft dat ook te maken met het feit dat medewerkers, gezinsvoogden, gezinsmanagers of hoe ze ook heten, geen eed hoeven af te leggen als zij op een gegeven moment bij de rechter naar voren moeten brengen wat er aan de hand is? Kortom, moeten we niet veel meer kijken naar wat erachter ligt en waarom dat zo is? Is het ook een gevolg van het feit dat gewone rechters de beslissing moeten nemen en niet specifieke rechters die daarin gespecialiseerd zijn? Mijn vraag is dus of er ook een onderzoeksrechter moet komen. We hebben het hier immers over zo'n 22.000 gevallen waarbij we mensen voor de rechter slepen. Machteloosheid is daar vaak een groot probleem. Juist een onderzoeksrechter zou daar wellicht een mogelijkheid kunnen zijn.

Als we het hebben over machteloosheid, hebben we het natuurlijk over zowel machteloosheid bij ouders als bij kinderen. We hebben het daarbij natuurlijk over de belangen van kinderen, maar we hebben het ook altijd over de ouders. We hebben het over de vraag hoe het komt dat ouders op een gegeven ogenblik in een situatie komen waar kinderen de dupe van dreigen te worden. Daar moet veel meer aandacht aan gegeven worden. Daarom steun ik de woorden over de familiegroepsplannen. Er moet echt vanuit eigen kracht iets aan worden gedaan, ook vanuit de eigen omgeving. Schakel dus op een gegeven ogenblik in het familiegroepsplan juist niet de professionals, maar het eigen netwerk in.

Het is verder heel belangrijk dat er uiteindelijk goed inhoud wordt gegeven aan de decentralisatie. Die transformatie is nu pas twee jaar gaande. Vanuit de vrijzinnige gedachte is het basisidee om de mens centraal te stellen. Je moet dus juist maatwerk kunnen leveren vanuit de basis. Dat moet goed inhoud gegeven worden in de integrale eerstelijnszorg van wijkteams in gemeenten. Dat vind ik heel belangrijk. We krijgen natuurlijk ook wel het signaal dat de gecertificeerde instellingen in feite de houding aannemen dat ze hun business in de gaten moeten houden. Jeugdzorg dreigt dan kinderhandel te worden. Dat horen we vaak en dat moeten we dus voorkomen.

Dat zit hem met name ook in de financiering en de wijze waarop de gecertificeerde instellingen daarmee omgaan. Die moeten gespecialiseerde hulp leveren nadat in de gemeenten binnen de wijkteams ook een goede opzet is gemaakt. We moeten niet naar een centraal systeem toe. Daar moeten we niet naar teruggaan. We moeten de gemeenten de ruimte geven om die inhoud goed te vertalen. We moeten er vervolgens ook voor zorgen dat de administratieve lasten bij de gemeenten naar beneden gaan, zoals in de brief van de jeugdzorg staat. Aan de andere kant hoor ik van gemeenten dat de administratieve zaken van de instellingen ook absoluut niet op orde zijn en dat zij bijvoorbeeld ook veel te laat declaraties sturen. We zullen daar dus veel aandacht aan moeten geven. Ik vraag de Staatssecretaris om zich nog extra in te spannen om ervoor te zorgen dat die transitie en die transformatie daadwerkelijk soepel verlopen, in het belang van de kinderen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Klein. Ik sein al een tijdje. U bent flink over uw tijd heen. Ik geef graag het woord aan mevrouw Keijzer van de CDA-fractie.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Het eerste punt dat ik aan de orde wil stellen, betreft de gezinshuizen. We kennen ze allemaal: het zijn prachtige plekken waar echt een sfeer heerst alsof het ook een gezin is en waar jonge kinderen met problemen worden opgevangen. Kan de Staatssecretaris toezeggen dat er wél wordt gekeken naar een apart kwaliteitskader daarvoor? We moeten namelijk voorkomen dat allerlei overdreven eisen dit fantastische instituut – laat ik het zo maar noemen – uiteindelijk stukmaken.

Ik kom op de aanbestedingen. Ik vind het werkelijk ongelooflijk dat we na zo veel jaren tijd nu weer een discussie hebben over de vraag of aanbesteding, of zelfs Europese aanbesteding in de zorg verplicht zou zijn. Ik snap ook niet dat het ministerie niet gewoon duidelijkheid verschaft, ook in de jeugdzorg. In de Wmo heeft de Staatssecretaris dat gedaan. De Staatssecretaris heeft gezegd dat het daarvoor prima mogelijk is om zogenaamd bestuurlijk aan te besteden; om aan te besteden via dialoog. De Staatssecretaris kan mij niet uitleggen waarom dat wel kan in de Wmo, maar niet zou kunnen in de jeugdzorg. Hij stuurt daarmee iedereen weer het bos in. Iedereen maakt zich weer zorgen. Men gaat weer Europees aanbesteden om risico's te voorkomen, met alle negatieve gevolgen en hoge kosten van dien. Ik roep de Staatssecretaris dus op om duidelijkheid te geven en te leren van alle plekken in Nederland waar dat fantastisch gaat.

Dan kom ik op het forensisch-pediatrisch onderzoek. Oftewel, er is een kind met blauwe plekken of andere ernstige zaken. Hoe weet je nou zeker dat er sprake is van kindermishandeling? We hadden een fantastisch instituut, de FPKM. Ik zeg hier al jaren over: wees voorzichtig, zorg ervoor dat deze instelling in stand blijft. En wat zien we nu? Op 1 maart gaan de deuren dicht. Is dit nou omdat hiermee een financieel gat gedicht moet worden bij het NFI? Ik heb dat gevoel en dat heb ik al eerder gezegd. Ik vind het eeuwig zonde. Zou de Staatssecretaris willen zoeken naar structurele financiering? Ik hoor van advocaten dat het NFI een maximum aantal casussen per jaar behandelt en dat er lange wachtlijsten aan het ontstaan zijn. Mijn laatste vraag over dit onderwerp is: klopt het nou werkelijk dat er een zwijgplicht opgelegd is aan het personeel? Ik hoor dat van een aantal kanten. Dat kan toch werkelijk niet waar zijn?

Ik kom op de transformatie van de jeugdzorg. Deze week stond er in een artikel in Trouw weer dat er toch wel een heleboel dingen ernstig mis zijn. Wat zijn er toch verschillende werkelijkheden. Heel veel wethouders denken dat het fantastisch gaat. Heel veel jeugdzorginstellingen geven aan dat het misgaat, dat ze ten onder gaan aan administratie en dat de specialistische jeugdzorg aan het verdwijnen is. De Staatssecretaris is in één ding goed, namelijk in praten. Zou het niet geweldig zijn om eens met deze actoren aan tafel te gaan zitten om te proberen in het belang van kinderen te komen tot een jeugdzorg die wél bereikt wat we met zijn allen beogen: goede jeugdzorg, gepaste jeugdzorg voor het kind op een specifiek moment?

De 7.000 kinderen in de maatschappelijke en vrouwenopvang worden vaak nog niet apart als cliënt aangemerkt. In de handreiking van kwaliteitseisen voor de hulp aan slachtoffers staat dit zelfs expliciet vermeld. Waarom is dat het geval?

Ten slotte vind ik het goed dat mede naar aanleiding van mijn motie gewerkt wordt aan het actieplan pleegzorg, dat we eind volgende maand krijgen. Mag ik aannemen dat daarin in ieder geval zal worden ingegaan op alle problemen die ik in mijn motie heb aangestipt? Voor de zekerheid som ik ze hier nog even op. Dat zijn problemen waar pleegouders tegenaan lopen, onder andere op het gebied van de regeling pleegzorgvergoeding, vergoeding bijzondere kosten, WA-verzekering, deeltijdpleegzorg, juridische vertegenwoordiging, inspraak van pleegouders en: wat te doen bij pleegkinderen die 18 jaar worden?

Dat was mijn bijdrage. Die bleef volgens mij fantastisch binnen de vier minuten.

De voorzitter:

Dank u wel, u bent precies op tijd. Het duurde precies vier minuten, fantastisch. Ik geef graag het woord aan mevrouw Voortman van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. «Sinds gemeenten verantwoordelijk zijn voor jeugdzorg krijgen kinderen vaak de verkeerde hulp en moeten ze lang wachten op hulp». Dat is de conclusie van Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, gehandicaptenkoepel VGN (Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland) en de orthopedagogische vereniging VOBC (Vereniging Orthopedagogische BehandelCentra). Het is een harde conclusie, die wij ons zouden moeten aantrekken. Vooral de Staatssecretaris zou dit zich moeten aantrekken, want dit gebeurt onder zijn regie. Ook de Kinderombudsman beaamt de kritiek en constateert dat er sprake is van een toename van het aantal crisisplaatsingen in gesloten jeugdzorg en van het aantal ondertoezichtstellingen. Kan de Staatssecretaris dat beeld bevestigen of ontkrachten? Kan hij de Kamer de meest recente cijfers hierover verstrekken?

De heer Klein (Klein):

Ik begrijp de eerste opmerking van mevrouw Voortman over de brief van Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, VGN en VOBC niet helemaal. Dat stuk stond ook in Trouw. Letterlijk staat in de brief: «De hoofdboodschap van deze brief is niet dat gemeenten alles fout doen, want we zien ook heel veel mooie ontwikkelingen, goede bedoelingen en steun voor de doelstellingen van de decentralisatie». Dat moeten we ook verder doen, dat staat er letterlijk. Dat betekent dus dat er juist kansen zijn, alleen moeten we ervoor zorgen dat we die kansen met elkaar benutten. Zou dat niet veel beter in evenwicht zijn en aansluiten op de bijdrage van mevrouw Voortman?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Natuurlijk, in de brief staat inderdaad dat er ook kansen zijn. Tegelijkertijd geven de schrijvers echter aan dat er kinderen zijn die de verkeerde hulp krijgen en die lang moeten wachten op hulp. Waar ik mee begon, komt ook uit die brief. Ik vraag de Staatssecretaris dus of hij dat beeld kan bevestigen of kan ontkrachten en of hij kan vertellen hoe het nu zit.

De heer Klein (Klein):

Dat laatste lijkt mij heel logisch en ik wacht het antwoord van de Staatssecretaris op die vraag graag af. Het gaat mij echter veel meer om de stelling die mevrouw Voortman op een gegeven ogenblik geeft. We moeten veel meer aandacht geven aan de ontwikkeling van wijkteams waarin integraal met elkaar wordt bekeken hoe een kind en ook de ouder erbij betrokken kunnen worden. We moeten er namelijk voor zorgen dat kinderen niet alleen uit de gezinnen worden weggetrokken, maar dat we daadwerkelijk in de gezinssituaties een oplossing met elkaar vinden. Dat kunnen instellingen niet.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Daar ben ik het me eens. Dat is precies de reden waarom wij ons ook zorgen maken over de toename van het aantal crisisplaatsingen en het aantal ondertoezichtstellingen. Ook GroenLinks is voorstander van wijkteams. Wij kijken echter wel kritisch naar de ontwikkelingen in de jeugdzorg. Dat is ook de reden waarom ik hiermee begonnen ben.

De administratieve lasten voor jeugdzorgaanbieders zijn nog altijd torenhoog. Accountants in plaats van zorgverleners; daar wordt natuurlijk niemand blij van. Toch gebeurt het. De Staatssecretaris heeft eindelijk aangekondigd de motie-Voortman/Ypma over een landelijke standaard voor verantwoordingsinformatie te gaan uitvoeren en met wetgeving te komen. Wanneer kan die wetgeving worden verwacht? En hoe dekt de Staatssecretaris het risico af dat gemeenten in de tussentijd hun regels niet aanpassen aan de standaarden die door VNG en de branche zijn ontwikkeld? Gaat de Staatssecretaris in deze wetgeving ook uitsluiten dat door gemeenten alsnog aanvullende eisen kunnen worden gesteld? Anders zitten we immers nog steeds met hetzelfde probleem, namelijk dat we bezig zijn met papierwerk in plaats van met jeugdzorg.

De harde conclusie over de gedecentraliseerde jeugdzorg door de brancheverenigingen en de Kinderombudsvrouw hebben van alles te maken met het beschikbare geld. Er wordt te veel op prijs gecontracteerd en te weinig op kwaliteit. Al bij de invoering van de Jeugdwet heeft GroenLinks gewaarschuwd dat de decentralisatie alleen een succes zou kunnen worden als het niet puur een verkapte bezuinigingsoperatie zou zijn. Hoe kijkt de Staatssecretaris daartegenaan?

GroenLinks is enorm geschrokken van het onderzoek van Reporter Radio waaruit blijkt dat de helft van alle datalekken bij gemeenten in het afgelopen jaar niet is gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens. In 82% van de gevallen zijn burgers van wie gegevens zijn gelekt, daar niet over geïnformeerd. Gevoelige jeugdzorggegevens moeten goed beveiligd zijn. Er is nu geen adequate controle op de manier waarop gemeenten omgaan met privacygevoelige gegevens. Het is erg dat wij dit soort schokkende berichten via de media moeten vernemen. Ik wil de Staatssecretaris dan ook vragen, een onafhankelijke partij een grootschalig onderzoek te laten doen naar de omgang van gemeenten met privacygevoelige gegevens en de beveiliging daarvan. Is hij daartoe bereid? Tot nu toe heeft hij namelijk steeds gezegd dat gemeenteraden dat moeten doen. Ik krijg graag een reactie.

Ik ben blij dat de Staatssecretaris de uitvoering van mijn aangenomen motie over het woonplaatsbeginsel voortvarend ter hand heeft genomen en inmiddels van plan is een wetswijziging in te dienen. Kan de Staatssecretaris zeggen welk tijdpad hij hiervoor verwacht? Het is goed dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in de tussentijd een convenant opstelt. Dat dekt echter het risico niet af dat individuele gemeenten het woonplaatsbeginsel verschillend toepassen als niet alle gemeentes dit onderschrijven. Om die reden vindt GroenLinks enige spoed voor deze wetgeving op zijn plaats.

Er is al veel gesproken over aanbesteden. Ik vind dat er wel erg gemakkelijk van uitgegaan wordt dat aanbesteden nu eenmaal moet van Europa. Er zijn hierop immers op allerlei andere terreinen uitzonderingen gemaakt. We zouden het dan ook logisch vinden als jeugdbescherming en jeugdreclassering in elk geval worden uitgezonderd van aanbesteden. Ik kan geen enkel rationeel argument bedenken waarom dit soort zorg aanbesteed zou moeten worden. Ik zou daar graag een reactie op willen horen.

Tot slot sluit ik me aan bij de fracties die zich sterk hebben gemaakt voor de positie van kinderen in de maatschappelijke opvang.

Mevrouw Agema (PVV):

Voorzitter. Dit debat gaat niet zozeer over de decentralisatie van de jeugdzorg, maar toch heb ik daar wel wat vragen over. Sinds de gemeenten de jeugdzorg regelen, moeten kinderen die hulp nodig hebben veel te lang wachten. En als ze eindelijk hulp krijgen, is het vaak de verkeerde. Het aantal crisisuithuisplaatsingen neemt toe en het aantal ondertoezichtstellingen ook. Ik krijg hier graag een reactie op van de Staatssecretaris. Ik hoor ook graag een bespiegeling, want volgens hem zou alles er toch beter op worden?

Volgens de Kinderombudsman zijn de kinderen in de gesloten jeugdzorg steeds jonger. Mijn vraag is hoe dat komt. Is daar een verklaring voor? Na het horen van dit bericht verontrust het mij des te meer dat er nog steeds kinderen zonder rechterlijke machtiging in de gesloten jeugdzorg verblijven. Na tien jaar Kamerlidmaatschap ontdek je steeds meer loops. Dit is er zo een. Iedereen vindt het onacceptabel en toch verandert er niks. De brieven zijn van 5 oktober 2015 en 24 augustus 2016. Inmiddels is het 2017. De inspectie zou vanaf 1 januari gaan controleren of gaan handhaven, maar dat deed ze op basis van eigenlijk drie onzinnige eisen. Ik vraag aan de Staatssecretaris wat de stand nu is. Hoeveel kinderen zijn er onrechtmatig opgesloten om leegstand te voorkomen, zoals we in de brief lezen?

Wat me ook verontrust, is het bericht uit Trouw waarin staat dat de nationale politie en het Openbaar Ministerie aanzienlijk minder prioriteit geven aan opsporing van mensenhandel. Dat is nog zo'n loop. Het gaat hier om jonge meiden die ten prooi vallen aan loverboys, die dag in dag uit, keer op keer gedwongen worden tot seks. Ik dacht toch echt dat er extra geld en aandacht voor zou komen. Waarom is er dan capaciteit weggehaald en waarom worden er dan teams opgeheven?

Mijn laatste punt gaat over de NODO-procedure (Nadere Onderzoek DoodsOorzaak). We hebben het daar al vaker over gehad. De NODO-procedure is vooral van grote waarde voor ouders van een overleden kind. De procedure kan hen vrijpleiten van verdenkingen. We lezen nu echter dat de NODO-procedure van VWS alleen beschikbaar blijft voor ouders als ze hiervoor een nadrukkelijk verzoek indienen. Dat klopt volgens mij niet. We willen als samenleving toch weten wat de reden is van het overlijden van een kind? Dat moet toch een standaardprocedure zijn? Godzijdank bleek dat er bij 38 van de 40 onderzochte gevallen sprake was van een natuurlijke dood en dat er bij de twee niet-natuurlijke sterfgevallen geen sprake was van kindermishandeling. Maar moeten we er dan maar helemaal mee stoppen? Dat V en J dan zomaar de financiering stopt, is van de zotte. Uit het feit dat het 40 keer niet gebeurde, kun je niet concluderen dat het nooit gebeurt. De redenering is heel krom. De bezuinigingsdrift is groter dan de hang naar rechtvaardigheid voor dat ene kindje in de toekomst bij wie het wél misgaat: dat kindje dat wél een niet-natuurlijke dood sterft als gevolg van mishandeling, of dat kindje dat bijvoorbeeld door vergiftiging sterft vanwege onzichtbare mishandeling bij het münchhausen-by-proxysyndroom. De Staatssecretaris wil het niet weten. Ik kan mij daar niet bij neerleggen. Ik wil van hem horen dat wij de NODO-procedure gewoon in leven houden bij elk kind dat overlijdt.

Voorzitter: Ypma

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Voor velen van ons is het allerbelangrijkste dat het goed gaat met de kinderen in ons leven en dat er, als het even niet zo goed gaat, passende hulp is om het probleem echt te verhelpen, niet om het te laten voortduren. Daar is de verandering van de jeugdzorg op gericht. Daar is hard aan gewerkt en er is ook veel bereikt. Laten wij dat ook met elkaar constateren, maar de echte verandering is pas net begonnen. Het vergt nog veel tijd en energie om het doel van die verandering te realiseren.

Het baart mij zorgen dat ik klachten van ouders krijg over de bejegening in de jeugdhulp en de jeugdbescherming. Mensen worden niet serieus genomen. Men misbruikt zijn machtspositie. Men houdt zich niet aan de uitspraken van de rechter en zegt: ach, die mogen wij zelf interpreteren. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat dit onbestaanbaar is? Wil hij met de sector, die bijvoorbeeld ook geen inzage in dossiers geeft, hierover gaan praten? De sector klaagt namelijk wel in de krant maar heeft zelf ook boter op het hoofd. Ik wil graag dat dit aangepakt wordt. Kan de inspectie hier extra op toezien? Dat is de enige mogelijkheid die wij hebben.

Het sturen op uitkomsten is een van mijn stokpaardjes, want het is dé oplossing voor de administratieve lasten, waar altijd zo over geklaagd wordt. Zo krijgen professionals eindelijk hun vak terug en kunnen zij bekijken wat er voor onze kinderen gedaan moet worden, zodat zij verder kunnen met hun leven. Is er nu een geharmoniseerde, geoperationaliseerde set outcomecriteria, die alle partijen ondersteunen, zodat die landelijk uitgerold kan worden? Gaat het CBS als enige partij deze gegevens verzamelen en verwerken? En wie gaat een en ander terugkoppelen aan de gemeenten als derde vertrouwde partij, wat nodig is voor de privacy? Is dat een stichting onder het CBS? Ik hoor dat graag van de Staatssecretaris.

De diagnose-behandelcombinaties van de jeugd-ggz lopen af per 1 januari 2018. Tot mijn stomme verbazing blijkt de VNG alleen maar de variant «prijs maal hoeveelheid» uitgewerkt te hebben. Hoe is het mogelijk? Kan de Staatssecretaris met de VNG in overleg gaan om ervoor te zorgen dat nu als de wiedeweerga ook de outcomevariant wordt uitgewerkt? En waarom wordt niet alleen de outcomevariant uitgewerkt aangezien iedereen zo klaagt over de administratieve lasten? Ik hoor dat graag.

Ik hoor dat de pleeggezinnen en de gezinstehuizen kinderen met steeds zwaardere problematiek krijgen, maar dat zij niet de bijbehorende scholing en ondersteuning krijgen. Zij hebben ook niet de mogelijkheid om bijvoorbeeld extra hulp in te vragen van specifieke specialismen. Is de Staatssecretaris het met de VVD eens dat dit niet kan? Wil hij bekijken hoe wij deze heel belangrijke mensen kunnen gaan ondersteunen door dit wel mogelijk te maken? Het is immers ons aller ideaal dat kinderen, als het thuis niet meer gaat, worden opgevangen in een gezin of gezinstehuis.

Het onderwerp kinderen in de maatschappelijke opvang is al veel langsgekomen. Wij hebben hier veel gedaan tegen kindermishandeling. Mede daarom krijgt Veilig Thuis een andere werkwijze. Er wordt voor gezorgd dat mishandelde kinderen worden gemonitord en behandeld. Wij zitten daar hetzelfde in als het gaat om maatschappelijke opvang. Ook dat zijn gewoon kinderen. Wij hebben het liefst dat zij daar zo kort mogelijk zijn, want het is geen plek voor kinderen. Het moet dus gaan om een paar maanden in plaats van jaren, wat nu soms het geval is. Daar zou aan gewerkt moeten worden. Als ze daar zitten, dan zo kort mogelijk graag, met de nodige hulp en ondersteuning. Ik sluit mij aan bij het pleidooi van collega's daarover.

Mijn laatste punt is de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. De VVD heeft jaren gevochten voor de beschikbaarheid van forensische expertise voor kinderen. Dat is een speciaal vak, want blauwe plekken et cetera gaan sneller weg bij kinderen. Daar moet je dus heel erg goed in getraind zijn. Als ik de antwoorden op de vragen lees, heb ik het idee dat de Staatssecretaris ook een beetje overvallen is door het bericht dat de polikliniek wordt gesloten. Het gaat mij niet om één bepaalde kliniek, waar ik overigens heel veel waardering voor heb. Het gaat mij erom dat die expertise beschikbaar moet zijn en blijven. Ik wil dat de Staatssecretaris toezegt dat die expertise na de sluiting van de FPKM gewoon aanwezig is. Desnoods zal ik hier een uitspraak van de Kamer over vragen.

De heer Van Gerven (SP):

Het is mooi dat de VVD uitspreekt dat expertise niet verloren moet gaan, maar er zijn al een hoop mensen weg. Mevrouw Van der Burg loopt dus achter de feiten aan. Is de VVD bereid om te zeggen: de mensen die in dienst zijn of waren bij de FPKM, komen gewoon weer in dienst? Dan gaat de expertise niet verloren. Is de VVD het met mij erover eens dat dat de uitkomst moet zijn van het nadere overleg, dat moet plaatsvinden, om ervoor te zorgen dat er geen expertise weglekt?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank u wel voor deze vraag. Ik heb er heel nadrukkelijk voor gepleit dat de expertise er moet blijven, maar dat wil niet zeggen dat een instelling moet blijven. Dat is een consistente lijn van de VVD. De kwartiermaker heeft gezegd: wij gaan het op een bepaalde manier inrichten. Daar zat een rol in voor de specialisten van de FPKM. Die is nu weggevallen, dus ik wil van de Staatssecretaris horen hoe hij dat gat in de expertise gaat opvullen. Misschien zegt hij wel: die mensen gaan naar het regionale kader. En de mensen hebben daar zelf ook nog wat over te zeggen. Dat hoor ik graag van de Staatssecretaris. Ik heb hier heel duidelijk aangegeven dat er voldoende expertise op dit gebied beschikbaar moet zijn en blijven.

De heer Van Gerven (SP):

Aan zo'n uitspraak hebben we niks. Het moet gewoon opgelost worden. Het CDA zei het geloof ik al: dit is gewoon een stammenstrijd. Het Nederlands Forensisch Instituut wil profiteren van de teloorgang van de FPKM, terwijl het zo goed zou zijn als die expertise behouden blijft en de instituten naast elkaar blijven voortbestaan. Ik wil eventueel ook een motie indienen. Gaat de VVD steunen dat beide instellingen overeind blijven en elkaar aanvullen? De een zit meer in het juridische circuit en de ander meer in het VWS-circuit. Dat vult elkaar uitstekend aan. Dat zou toch de beste uitkomst zijn?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Er is een verschil tussen instellingen overeind houden en expertise overeind houden. Mij gaat het om de expertise. De heer Van Gerven bepleit hier om instellingen overeind te houden. Daar ben ik het niet mee eens, maar de expertise moet voor de kinderen geborgd worden, want voor hen doen wij het. Het is toch te triest voor woorden dat die stammenstrijd er geweest is? Daar is de Kamer jaren mee geconfronteerd. De kinderen zijn het allerbelangrijkste, daarom wil ik die expertise borgen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Collega Van der Burg zegt dat instellingen overeind houden niet een doel op zich moet zijn maar dat de expertise behouden moet blijven, maar de FPKM is – helaas moet ik bijna «was» zeggen – een uniek instituut. Dat was het enige in Nederland met expertise op het gebied van kindermishandeling. Mevrouw Van der Burg zegt dat de expertise behouden moet blijven, maar wat bedoelt zij daar dan mee? Ik heb de antwoorden net gelezen, waarvoor dank; ik had ze nog niet gezien. Wat daarin wordt gesteld vind ik echt geen oplossing.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik denk dat ik heel duidelijk ben. Er is nu een regionaal systeem. Dat willen wij allemaal, want dingen moeten zo dicht mogelijk bij de mensen worden georganiseerd. Het is heel positief dat er veel meer van die expertise is. Ik weet nog dat ik hier in de Kamer begon en dat die expertise überhaupt niet werd ingeschakeld. Toen heb ik gezorgd voor financiering voor de FPKM, maar wij hebben het nu anders georganiseerd. Dat kan betekenen dat er andere eisen gesteld worden. Maar dat die expertise er regionaal en landelijk moet zijn, zijn wij met elkaar eens. Ik ga geen uitspraken doen over wie dat precies moet leveren, want dat is uiteindelijk aan de kwartiermaker en de Staatssecretaris.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Er is sprake van een crisissituatie. De kwartiermaker wist nog geeneens dat de kliniek haar deuren ging sluiten. Dat is echt bizar: je hebt een kwartiermaker om het op te lossen en die hoort dan dat het instituut gesloten is. Mijn concrete vraag aan mevrouw Van der Burg is de volgende. Als zij zegt dat de expertise behouden moet blijven, bedoelt zij daar dan net als D66 mee dat er een landelijk kenniscentrum moet blijven, dat de opleiding gewaarborgd moet blijven en dat de archivering intact moet blijven? Anders hebben wij er namelijk helemaal niks aan.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb net in mijn inbreng gezegd dat ik de indruk had dat de Staatssecretaris en de kwartiermaker overvallen waren door het besluit, want die lijkt vrij onomkeerbaar als ik de antwoorden in de brief lees. Vandaar mijn indringende verzoek om ervoor te zorgen dat die expertise behouden blijft. Er worden ook zaken over de opleiding gezegd, maar in de eerste plaats wil ik dat die expertise regionaal behouden blijft. Dat hoeft niet altijd landelijk; ik heb liever dat het dichtbij is en dat mensen daar gebruik van kunnen maken. Wij hebben ook in de brief kunnen lezen dat de GGD'en daar heel verschillend mee omgaan. Wij hebben daar dus nog een weg te gaan. Ik wil nu eerst even de reactie van de Staatssecretaris afwachten op deze berichten alvorens conclusies te trekken. Maar ik heb al gezegd dat ik bereid ben hierover een motie in te dienen om dit zeker te stellen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik hoor de VVD-fractie zeggen dat zij hard gestreden heeft om de expertise in stand te houden. Nou, dat is dan knap mislukt. Ik wil eigenlijk van de VVD-fractie horen dat het strijden voor de FPKM betekent dat die in stand blijft. Je kunt namelijk wel vinden dat je expertise in stand moet houden, maar daarvoor heb je een organisatie nodig. Daar heb je voor nodig dat er structureel, specifiek op kinderen gerichte forensische kennis aanwezig blijft. Dus ik wil van de VVD-fractie horen dat die strijd en een eventuele motie daarover gaan. Dat het mij vanuit de oppositie niet gelukt is, is diep frustrerend, maar de VVD is de grootste partij. Dus als de VVD het meent, komt zij met een concreet voorstel en niet met een halfbakken ding waar wij op geen enkele manier tegen kunnen stemmen omdat het toch niets betekent.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat laatste werp ik verre van mij. Iedereen weet dat ik zelden moties indien en als ik dat doe, doet het ertoe. Mevrouw Keijzer vraagt mij eigenlijk of de VVD een instelling overeind gaat houden. Daar heb ik net al op geantwoord: nee, dat is niet onze lijn. Wij gaan geen instelling overeind houden. Wij gaan er wel voor dat expertise behouden blijft, omdat het wezenlijk is om te weten of een blauwe plek bijvoorbeeld te maken heeft met kindermishandeling of niet. Dat is zowel belangrijk voor het kind, zodat het de juiste ondersteuning en hulp krijgt en het veilig kan zijn, als voor de ouder, die misschien wel onterecht beschuldigd wordt. Dat kan dan eventueel uitgesloten worden. In beide gevallen is dit zeer wezenlijk. Hoe dichter bij huis, hoe beter.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat wachten wij dan maar af. Misschien wil de Staatssecretaris wat meer duidelijkheid geven. Ik heb nog een andere vraag. Hoe zit de VVD-fractie in de discussie over Europees aanbesteden van zorg? Mevrouw Van der Burg lijkt altijd een groot voorstander te zijn van goede zorg op de juiste plek. Is zij met mij van mening dat Europees aanbesteden dramatisch is op dat vlak? Is zij ook van mening dat dat helemaal niet noodzakelijk is? Zouden wij niet een stevig signaal aan gemeenten moeten geven: «Laat je niet gek maken. Het hoeft niet. Bestuurlijk aanbesteden, aanbesteden via dialoog of via andere vormen is prima en legaal.»?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Aanbesteden vinden we helemaal niet dramatisch. Het is heel belangrijk dat nieuwe partijen met nieuwe ideeën ook een kans krijgen. Over de noodzaak van aanbestedingen heb ik mijn twijfels. Ik denk dat de wet daar wat ruimte laat. Die vraag is ook aan de Staatssecretaris gesteld. Ik hoor daar graag het antwoord op. Je kunt ook vooraf overleggen wat je precies wilt. Dat lijkt mij ook heel wenselijk. De kwaliteit is leidend. Dat hebben wij goed geregeld in de Jeugdwet. Daar zijn criteria voor opgesteld. Hoe zwaarder de zorg, hoe zwaarder de eisen. Zo hebben wij bij de jeugdzorg zwaardere eisen dan bij de lichte hulp en ondersteuning. Bij het maken van de wet hebben wij dus al een aantal stellingen gerealiseerd.

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van deze termijn.

Voorzitter: Van der Burg

De voorzitter:

De Staatssecretaris vraagt een schorsing van tien minuutjes.

De vergadering wordt van 11.04 uur tot 11.17 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef graag het woord aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor zijn beantwoording in eerste termijn.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Misschien is het goed als ik ook enkele woorden van weemoed spreek, want dit is een van de laatste debatten die we, in ieder geval in missionaire status, zullen voeren over de jeugdhulp en de jeugdzorg. Ik wil de commissie bedanken voor de afgelopen jaren. De leden waren constructief en kritisch. We hebben heel veel zaken besproken. Dat was niet altijd gemakkelijk en we hebben elkaar natuurlijk ook vaak heel kritisch bejegend, althans, de commissie heeft mij kritisch bejegend. Dat is ook goed. Ik wil om te beginnen de leden danken voor de samenwerking. Dat geldt wat mij betreft voor de hele Kamer.

De stelselwijziging is nu twee jaar aan de gang. Uit de brief van de branches blijkt dat we steeds scherper zicht krijgen op wat er goed gaat en wat nog beter moet. Ik kom daar nog uitgebreid op terug. Laten we nu eens wat verder terugkijken in de tijd, naar de discussies die ten grondslag lagen aan het feit dat de Kamer destijds op grond van een onderzoek zei: het moet eigenlijk anders met de jeugdzorg en de jeugdhulp. Ik denk dat het van belang is te constateren dat er toen een aantal zeer hardnekkige problemen speelden, die steeds maar niet opgelost werden. Nu zijn die problemen natuurlijk nog niet allemaal opgelost, maar er komen meer mogelijkheden om ze ook echt te benaderen en om naar oplossingen te zoeken. Er ontstaat ook veel meer samenwerking tussen de verschillende domeinen. Ik noem bijvoorbeeld de 18-plus/18-minproblematiek – ik kom daar nog uitgebreider op terug – waarvoor we nu een landelijke werkagenda hebben. Daarbij is de essentie dat het niet alleen gaat om jeugdhulp of jeugdzorg, maar juist om de problemen waarmee kinderen worstelen op hun achttiende. Het gaat om wonen, inkomen en participatie en natuurlijk ook om jeugdhulp. Ik denk dat daarin de belangrijkste kans zit: er zijn nu een aantal instrumenten bij elkaar gebracht waarmee gemeenten vanuit hun verantwoordelijkheid in staat zijn om veel beter, veel gerichter en veel meer aan de voorkant een aantal maatregelen en instrumenten in te zetten die tot een echte kwaliteitsverbetering leiden. We zijn er nog lang niet; nog niet alles gaat goed. Maar de omslag van transitie naar transformatie, om met het jargon te spreken, wordt nu goed zichtbaar. Ik denk dat ook goed zichtbaar is wat er nog moet gebeuren. Gemeenten en aanbieders zijn de problemen aan het oppakken. Ik noemde al 18-/18+. Op steeds meer scholen worden jeugdhulpverleners ingezet om leerlingen binnenboord te houden. Denk aan De Ronde Venen, de Regenboog en de pluscoaches in Zuid-Holland. Gemeenten schakelen soms een praktijkondersteuner jeugd in bij de huisarts om passende hulp te bieden. Dit zien we in Leeuwarden, Dronten en Stichtse Vecht. Ook zijn er jeugdteams en sociale teams die uitgerust worden met deskundigheid en die korte en langdurige interventies kunnen bieden. Ik denk dat dit ook goed is. Het is ook goed om te constateren dat je, als je door de oogharen naar de verkiezingsprogramma's kijkt, ziet dat die koers wordt doorgezet, natuurlijk met een aantal accenten die iedereen erbij zet voor de komende periode. Dat lijkt mij ook goed.

De brancheorganisaties hebben onlangs een brief geschreven over de stand van zaken. Ik heb gisteren met de brancheorganisaties en de VNG, de gemeenten, aan tafel gezeten om die door te spreken. Het is misschien goed om alle onderwerpen die aan de orde zijn gesteld en ook in dit debat aan de orde kwamen, te bespreken. De brancheorganisaties hebben een paar onderwerpen aan de orde gesteld.

In de eerste plaats is er de aanbesteding. Dit punt werd ook in de Kamer genoemd. Ik denk dat iedereen, branches en gemeenten, het erover eens is dat gemeenten niet alleen op de prijs moeten letten, maar ook op de kwaliteit. Mevrouw Van der Burg wees er al op dat we dat in de Jeugdwet hebben geregeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een passend hulpaanbod dat aan de nodige kwaliteitseisen voldoet. Het is belangrijk, en het wordt steeds belangrijker, om ook een meerjarenvisie daarop te hebben. De aanbestedingsregels zijn onlangs weer gewijzigd. Zoals u waarschijnlijk weet, zijn de laatste wijzigingen in de Aanbestedingswet 2012 op 1 juli 2016 in werking getreden op basis van nieuwe Europese richtlijnen. Die zijn met een grote meerderheid door de Tweede en de Eerste Kamer aangenomen. De essentie van die wijzigingen is dat je natuurlijk wel van tevoren om de tafel mag gaan zitten, maar dat dit transparant moet zijn. Een gemeente kan niet zomaar zeggen: ik doe het met deze twee en ik ga het verder regelen. Ik zeg het nu even veel te simpel, maar als je dat doet en je voorafgaand aan de aanbesteding een overleg wilt voeren over kwaliteit en over wat je wilt voor de komende periode, dan moet je dat transparant maken. Dan moeten partijen bij elkaar gaan zitten en moet je vervolgens ervoor zorgen dat een en ander helder is. Niemand wil dat het aanbestedingsproces een soort administratief-bureaucratisch proces is, waarin allerlei mensen met dikke pakken papier tot aanbestedingsprocedures komen waarvan niemand meer iets begrijpt en die leiden tot een uitkomst waarvan je zegt: dat was nu ook weer niet de bedoeling. Dat wil ik ook niet. Mevrouw Keijzer heeft er terecht op gewezen dat er op tal van plekken heel goede modellen ontwikkeld zijn waarmee dat aanbestedingsproces op een heel goede, transparante en simpele manier kan worden vormgegeven. Ik heb afgesproken dat een gezamenlijke werkgroep van VWS, V en J, de VNG en de aanbieders dit allemaal heel goed op een rij gaat zetten en gaat bekijken wat kan en wat niet kan. Ik richt mij op de volgende punten. Ten eerste wil ik ervoor zorgen dat er geen onduidelijkheden zijn over wat kan en wat niet kan. Ik wil de mogelijkheden in beeld hebben, conform de suggestie van mevrouw Keijzer: kijk eens hoe het kan en waar het simpel kan. Daarbij moeten we gemeenten ook ondersteunen als dat nodig is. Ten tweede ben ik bereid om te onderzoeken of er nu regels zijn die op een heel bureaucratische manier verhinderen dat je dit kunt doen. Enerzijds wil ik dus ervoor zorgen dat er op korte termijn, zeker voor de inkoop, duidelijkheid en simpelheid is en dat gemeenten daarbij ondersteund worden. Anderzijds ben ik bereid om meer principieel te bekijken of er nu in de regels zaken zijn waarvan we zeggen: dat willen we zo eigenlijk niet.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is prachtig, maar het zou ontzettend helpen als de Staatssecretaris hier gewoon zegt wat hij ook al gezegd heeft over contractsluiting in de Wmo, namelijk dat het gewoon kan verlopen via dialooggerichte gunning, zoals het ministerie dat noemt, en dat er daarnaast mogelijkheden zijn om een raamovereenkomst op te stellen. Zo is er geen sprake van een overheidsopdracht en kan iedereen die voldoet aan de eisen de zorg leveren. Als de Staatssecretaris die uitspraak hier vandaag gewoon doet, dan leidt dat tot een heleboel rust overal. Dan gaan gemeentes weer aan de slag met het organiseren van goede zorg, in plaats van bezig te zijn met de vraag: hoe komen we tot een contract?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik probeer te doorgronden wat precies de vraag van mevrouw Keijzer is. Op grond van de op 1 juli 2016 in werking getreden wijziging van de Aanbestedingswet zijn een aantal principes afgesproken waaraan een procedure moet voldoen: transparantie, gelijkheid en proportionaliteit. Dat betekent dat je wel kunt overleggen met een aantal partijen, maar dat je transparant moet zijn in je uitnodigingen en in het bepalen wie je erbij betrekt. Het betekent dat gemeenten zich moeten houden aan publicatie van de opdracht en aankondiging van de gegunde opdracht, zoals in de Aanbestedingswet staat. De situatie is dus wel iets anders geworden dan voor 1 juli 2016, ook in de Wmo. Daar zijn een aantal transparantie-eisen gesteld aan het proces van bestuurlijk overleg. Daarom aarzel ik even. Ik begrijp niet welke vraag mevrouw Keijzer precies stelt, want het kan niet op de manier waarop het ging.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Volgens mij is de algemene maatregel van bestuur over de inkoop van Wmo-zorg van na die datum. Daarin heeft de Staatssecretaris gezegd dat gunning kan plaatsvinden via een dialooggerichte aanpak. Daarin heeft hij niet gezegd dat die via Europese aanbesteding moet verlopen. Ja, natuurlijk zijn er een aantal eisen. Dat is logisch. Je kunt niet even op een achternamiddag in het plaatselijke café op een bierviltje een overeenkomst sluiten. Maar het andere uiterste, waarover nu ontzettend veel onrust ontstaan is, namelijk Europese aanbesteding, hoeft niet. Het zou zo ongelooflijk helpen als de Staatssecretaris dat hier vandaag gewoon zou zeggen. Hij heeft dit al uitgesproken ten aanzien van de Wmo. Toen waren de nieuwe regels van de Aanbestedingswet al bekend. De Staatssecretaris heeft dus ofwel het verkeerde gedaan voor de Wmo – dat zou ik een bijzondere conclusie vinden, die zeker de mijne niet is – ofwel hij kan hier vandaag gewoon tegen wethouders Jeugdzorg zeggen: maakt u zich geen zorgen, u hoeft niet Europees aan te besteden, er zijn wel een aantal eisen waaraan u moet voldoen, maar het kan nog steeds via de dialooggerichte aanbesteding en via de aanbesteding via raamovereenkomsten. Het is dus niet zo ontzettend ingewikkeld. Ik vraag de Staatssecretaris: geef nu toch alstublieft duidelijkheid. Iedereen is weer van alles en nog wat aan het uitzoeken en uitvinden, terwijl ze bezig moeten zijn met, zoals het dan zo prachtig heet, de transformatie: goede jeugdzorg, niet meer gekkigheid.

Staatssecretaris Van Rijn:

Even voor de goede orde: die AMvB in de Wmo ging over een specifiek onderdeel van de aanbestedingen, namelijk de reële prijs. Die voldoet dus ook aan de Europese regels. Daarin staat dat je niet alleen naar de prijs moet kijken, maar ook naar de kwaliteit. Dat stond al in de wet en is in de AMvB nog verder geëxpliciteerd. Er wordt bovendien aangegeven welke elementen van de reële prijs daarbij gehanteerd moeten worden. Dat is mijn eerste punt. Mijn tweede punt is: het klopt dat sinds de Eerste en de Tweede Kamer op 1 juli 2016 de nieuwe spelregels voor het aanbesteden hebben aangenomen, er nog steeds een vereenvoudigde procedure geldt voor sociale en andere specifieke diensten, waaronder de taken die onder de Jeugdwet vallen. Mevrouw Keijzer heeft het over «Europese aanbestedingen», alsof je in heel Europa moet zeggen: wil je hier jeugdhulp verlenen? Dat hoeft niet. Er zijn wel aanbestedingsregels voor sociale en specifieke diensten, die veranderd zijn en ook specifieker zijn geworden, waarbij je inderdaad veel eenvoudiger kunt zeggen: hoe ga je dat wel of niet uitvoeren? Wat er in de eerste plaats moet gebeuren, is dat dit heel duidelijk is, dat iedereen daarvan ook kennis heeft en dat we gemeenten ondersteunen die daar nog mee worstelen. Dat is de weg die ik wil volgen.

De heer Van Gerven (SP):

Ik wil dat toch even duidelijk gemarkeerd hebben. Europese aanbesteding hoeft niet, zegt de Staatssecretaris. Ik herhaal dat nog maar even. Je hebt nu driehonderd-en-zoveel gemeentes met allerlei regels en toeters en bellen. Ik heb voorgesteld om die te uniformeren. Ik begrijp dat de Staatssecretaris ook bezig is met wetgeving om iets te doen aan al die codes, al die prijzen en weet ik wat allemaal. Maar voordat die wet er is, zijn we natuurlijk weer veel verder. Wat gaan wij dus doen voor 2018?

Staatssecretaris Van Rijn:

Op dat laatste punt over de administratieve lasten en de regels kom ik nog specifiek terug. Wat betreft het eerste punt: je kunt niet zo zeggen dat Europese aanbesteding niet hoeft. In Europa zijn er regels waaraan je je moet houden als je aanbesteedt. Dat wil niet zeggen dat je in heel Europa moet gaan aanbesteden, maar er zijn Europese regels waarin staat: als je gaat aanbesteden, moet je aan deze regels voldoen. Die heeft de Kamer op 1 juli 2016 aangenomen. Daarin staat een aantal eisen wat betreft transparantie, gelijkheid en proportionaliteit. Daarnaast is er een specifieke vereenvoudigde procedure voor sociale en specifieke diensten, waaronder de Jeugdwet. Dat betekent dat je het veel simpeler kunt doen. Dat doen sommige gemeenten ook. Daar hebben ze ervaringen mee. De kunst is nu om ervoor te zorgen dat het overal bekend wordt, dat er geen grote ingewikkeldheden optreden en dat het op een goede, simpele manier plaatsvindt.

Het tweede punt dat de branches aan de orde hebben gesteld is de regionale samenwerking. Een aantal van de leden – mevrouw Bergkamp was daar volgens mij de eerste mee – zei ...

De voorzitter:

Excuus. U moet nog antwoord geven op de vraag over de administratieve lasten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, ik heb gezegd dat ik daar specifiek nog op terugkom.

De voorzitter:

Dat doet u later specifiek. Gaat de heer Van Gerven daarmee akkoord?

De heer Van Gerven (SP):

Dan ga ik er toch nog maar even over door. Waarom creëert de Staatssecretaris steeds mist? Stop daar nu eens mee. Als je Europees aanbesteedt, dan moet je regels volgen. Dat weten we natuurlijk. Het punt is: het hoeft niet Europees te worden aanbesteed, omdat het een bijzondere dienst is en de gemeentes daarin dus beleidsvrijheid hebben. De concrete vraag is: het is niet verplicht om jeugdzorg Europees aan te besteden. Klopt dat, ja of nee?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zeg nogmaals: dat is de verkeerde manier van vragen. In Europa geldt: als je aanbesteedt, moet je je aan bepaalde regels houden. Dat wil niet zeggen dat je Europese bedrijven hoeft te vragen of ze bij jou hulp komen verlenen. Europese regels schrijven voor dat je, als je aanbesteedt, aan bepaalde regels moet voldoen. Vervolgens is er in die aanbestedingsregels gesteld: er zijn speciale diensten, sociale diensten en specifieke diensten, die onder een verlicht regime vallen, waaronder de jeugdhulp. Dat betekent: als een publieke dienst taken wil uitbesteden, moet hij die aanbesteden, maar voor bepaalde diensten is er een verlicht regime. Aan de hand van dat verlichte regime kun je tot simpele procedures komen. Sommige gemeenten doen dat ook.

Een andere vraag is, en ik geloof dat de heer Van Gerven daarnaar vist: kun je nu niet zeggen dat de jeugdzorg helemaal niet onder de aanbestedingsregels valt? Dat is een principiële discussie, die we misschien wel in Europa zouden moeten voeren. Aanbestedingsregels zijn immers natuurlijk ook bedoeld om ervoor te zorgen dat overheidsdiensten niet zomaar kunnen zeggen: ik heb even iemand uitgezocht en die ga ik de taken geven. Dan zou je onrecht doen aan nieuwe instellingen of instellingen die zeggen: met mij moet ook overleg plaatsvinden. Daarvoor zijn die regels bedoeld: niet om de aanbestedingsprocedure ingewikkeld te maken, maar om iedereen gelijke kansen te geven om een opdracht van de overheid te verwerven.

De voorzitter:

Mevrouw Keijzer wil graag haar tweede interruptie plegen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is waar, wat de Staatssecretaris nu zegt, maar er is daarnaast nog iets anders. Een gemeente kan een raamovereenkomst sluiten waarin bepaalde voorwaarden staan. Als je daaraan voldoet, mag je een dienst leveren. Dan is er geen sprake van een overheidsopdracht en dus ook geen verplichting tot Europese aanbesteding. Dat staat in het Falk-arrest van het Europees Hof van Justitie uit juni 2016. Wat zegt de Staatssecretaris hierover? Klopt dit? Mensen die zitten te luisteren, denken: waar gaat dit over? We zouden het toch over jeugdzorg hebben en over kwetsbare kinderen? Daar gaat dit over. Je moet namelijk voorkomen dat gemeentes knettergek worden van allerlei regels en dure aanbestedingen en vervolgens bij iemand uitkomen van wie ze weliswaar denken dat ze goedkoop goede zorg krijgen, maar door wie ze uiteindelijk in een complete puinhoop terechtkomen.

De voorzitter:

Volgens mij is uw vraag heel duidelijk.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat moet je voorkomen. Ik hecht eraan om dat wel even te zeggen. Iedereen zit nu namelijk te denken: waar zijn ze hier nu mee bezig? Dit is fundamenteel.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zal dat bekijken. Ik heb al gezegd dat we op korte termijn een werkgroep gaan vormen om heel snel duidelijkheid te geven over wat wel en niet kan en hoe we dat simpel kunnen doen. Als dit soort arresten daarbij behulpzaam is, zullen we daarvan zeker gebruikmaken. Laten we echter ervoor oppassen om hier even te verzinnen wat nu wel en niet kan en hoe het precies zit met de arresten. Ik ben zeer bereid om dat punt mee te nemen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik houd een halve interruptie over voor het geval ik zo direct nog een vraag heb.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit is een heel terechte discussie. Wij willen allemaal dat het bij de aanbestedingen niet alleen gaat om de laagste tarieven, maar om kwaliteit, en dat je met elkaar om de tafel kunt zitten. Ik hoor de Staatssecretaris ook niks anders zeggen. Daarom is mijn vraag aan hem: zou het helpen als wij als wetgever plenair een uitspraak doen – ik heb al aangekondigd dat ik een VAO zal aanvragen – waarin we een steun in de rug geven en wij in ieder geval duidelijk zijn over de kant die we op willen?

Staatssecretaris Van Rijn:

De Kamer heeft natuurlijk ook de nieuwe spelregels voor de Aanbestedingswet aangenomen op 1 juni 2016. Ik geef mevrouw Ypma in ieder geval het advies om binnen die wet te blijven.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Uiteraard moeten we daarbinnen bewegen, maar daarbinnen is wel wat ruimte. Verschillende collega's hebben daarop gewezen. Volgens mij is het wenselijk dat wij daarbinnen voor de jeugdhulp de ruimte opzoeken. Ik zal daarover graag een motie indienen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is precies het punt dat ik wilde maken. Daarbinnen is inderdaad veel ruimte. Sommige mensen denken van niet en anderen denken van wel. Mevrouw Keijzer heeft daar ook terecht op gewezen. Het is natuurlijk zaak om ervoor te zorgen dat iedereen dat weet, zodat we geen onnodige toestanden krijgen.

Voorzitter: Ypma

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik wil op dit punt toch iets zeggen. We hadden ook een discussie hierover en het blijkt inderdaad dat er veel ruimte is en dat er vereenvoudigde procedures mogelijk zijn. Het is belangrijk om die kenbaar te maken en wat niet en wat wel kan. Maar ik wil toch ook op de andere kant wijzen. Het is toch ook heel belangrijk dat nieuwe aanbieders ook de kans krijgen om in dat proces mee te doen en dat het niet alleen de bestaande aanbieders zijn die hun positie bestendigen op bepaalde terreinen? Ik wil aan de Staatssecretaris vragen om bij het overleg met de VNG en de branches daarop heel goed te letten. Daarover zijn in de Kamer ook moties aangenomen met een grote meerderheid. Dat moet worden gerespecteerd.

Voorzitter: Van der Burg

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik denk dat dat belangrijk is. We hebben gezien dat vernieuwing en innovatie op het gebied van de jeugdhulp en de jeugdzorg van belang zijn. We moeten ook beseffen dat door sommige instellingen heel specifieke zorg wordt geleverd. Je kunt dan geen aanbesteding houden die tot heel nieuwe zorgaanbieders leidt, omdat er bij wijze van spreken geen alternatief is voor die kinderen. Die differentiatie moeten we hierbij wel aanbrengen.

Mevrouw Bergkamp heeft de regionale samenwerking aan de orde gesteld. Uit het advies van degenen die bezig zijn met de regie van het zorglandschap blijkt glashelder dat gemeenten hun professionele opdrachtgeverschap bij aanbieders moeten ontwikkelen en dat gemeenten in stabiele regio's moeten samenwerken. Zoals bekend is José Manshanden door de VNG gevraagd om dat te doen, waarbij de opgave nadrukkelijk is om de samenwerking binnen en tussen regio's te stimuleren. Het is een goede ontwikkeling dat door de VNG inmiddels een apart bestuurlijk orgaan in het leven is geroepen voor alle 42 jeugdhulp- en jeugdzorgregio's, zodat alle jeugdwethouders met elkaar strategieën kunnen vaststellen.

Een belangrijk punt om met de VNG en de brancheorganisaties te bespreken is dat het essentieel is om zorg te dragen voor de ontwikkeling van bepaalde regionale en bovenregionale jeugdhulp en jeugdzorg en dat deze door de regiodiscussies niet onnodig onder druk moeten komen te staan. Ik heb dat gisteren met de VNG besproken en die ziet dat ook zo. Ik stel mij voor dat als het gaat om onderwerpen zoals administratieve lasten, de regio's en de wijkteams, wordt bekeken of wij samen met de brancheorganisaties en de VNG moeten komen tot afspraken, spelregels en interventies om die processen verder te brengen, waaronder ook die regionale samenwerking. Dat is uitermate belangrijk.

Ik snap ook best dat er heel veel discussie is bij de gemeenten over de vraag waarom dat regionaal moet. De democratische spelregels moeten daarvoor nog beter worden ontwikkeld. Het is essentieel om dat te doen voor de jeugdhulp. De ambassadeur van de VNG zou de regio's erop aan moeten spreken als die samenwerking dreigt te stokken. Ik ben zeer gemotiveerd om daarbij mijn rol te spelen, misschien samen met de Minister van Binnenlandse Zaken.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben blij dat de Staatssecretaris bevestigt hoe belangrijk die jeugdregio's zijn. Hij komt daarop terug en gaat dat kenbaar maken bij de VNG en de sector, maar ik maak mij grote zorgen, omdat ik signalen krijg dat de regio's langzaam uit elkaar vallen. De Staatssecretaris erkent het belang van de regio's. Welke stappen volgen daar heel concreet uit?

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is mijn taak om erop te letten dat gewaarborgd is dat de afspraken die in de Jeugdwet zijn gemaakt, worden nagekomen, regio of geen regio. Als er regionaal aanbod nodig is, moeten we daarover afspraken maken. We hebben gisteren afgesproken dat de VNG daar bestuurlijk fors op inzet, samen met de jeugdhulpwethouders in het netwerk. Dat gaan we ongelofelijk goed volgen. Als aanbieders vinden dat zij problemen krijgen, kunnen de discussies die plaatsvinden, worden opgeschaald naar het overleg van de wethouders voor jeugdhulp, zodat we ook op bestuurlijk niveau interventies kunnen doen. De VNG houdt het zelf in de gaten, maar we hebben ook aan de aanbieders gevraagd om een signaal te geven. Als zij vinden dat hierdoor te veel druk ontstaat op die specialistische jeugdhulp die bovenregionaal of regionaal moet plaatsvinden, dan kunnen we ook op bestuurlijk niveau ingrijpen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is van belang om die specialistische hulp in stand te houden. Daarover hebben we afspraken gemaakt. Het zou fijn zijn als de Staatssecretaris dit punt kan meenemen in de voortgangsrapportage, als die nog komt. Ik hoop van wel. De Staatssecretaris zei dat hij straks nog ingaat op de regeldruk, maar daarover heb ik nog een vraag. Er zijn ook goede voorbeelden van gemeenten die vooroplopen op het gebied van i-Sociaal Domein, de koplopers. Kunnen de gemeenten die zich hiervoor hebben ingespannen en die erin geslaagd zijn om de regeldruk aan te pakken, betrokken worden bij de wetsontwikkeling?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, en dat moet ook, want je wilt niet dat er regelgeving komt waardoor die koplopers achter gaan lopen. Die koplopers zijn wat mij betreft het voorbeeld van hoe het zou moeten. Over de rapportage heb ik met de VNG en de brancheorganisaties afgesproken dat we de landelijke regie op een aantal punten gaan versterken. Ik zal dit punt zeker meenemen in de voortgangsrapportages. We hebben afgesproken dat dit in juni al het geval zal zijn.

Een ander belangrijk punt, dat door mevrouw Ypma aan de orde is gesteld, is het investeren in kennis en kunde van de wijkteams. Je ziet dat die wijkteams gelukkig op alle plekken zijn ontstaan, zij het in heel veel verschillende vormen. Soms is het van 0 tot 4 jaar, soms van 0 tot 18 jaar, en soms zijn er veel bredere, integrale wijkteams. In een aantal gemeenten loopt het goed en in andere gemeenten kan het echt beter.

De kwaliteit en kunde van de wijkteams worden door VWS op verschillende manieren gestimuleerd: door professionaliseringsprogramma's, door samenwerking met andere disciplines en door de kennisinstituten in te schakelen, waar gemeenten, instellingen en professionals een beroep op kunnen doen voor advies en ondersteuning.

Wij zijn nu twee jaar bezig met die decentralisatie. Er zijn heel veel wijkteams. Langzamerhand krijgen wij beter zicht op wat wel of niet werkt. De Kinderombudsman heeft de vraag gesteld of je niet moet zeggen aan welke basisvoorwaarden zo'n wijkteam zou moeten voldoen. Welke functies moeten erin worden geborgd? Hoe zit het met de triage? Wat zijn goede en slechte voorbeelden? Welke spelregels moeten er worden gehanteerd bij het werken met wijkteams? Ik heb gisteren met de VNG afgesproken om het net op te halen om te bepalen wat wel of niet werkt bij de wijkteams. Dan kunnen we ook meegeven welke basiseisen je zou moeten stellen aan het functioneren van zo'n wijkteam. Daarbij lijkt mij de opmerking van de Kinderombudsman om de triage aan de voorkant goed te borgen van groot belang. Dat zal ik meenemen in de versterkte regie, samen met de branche en de VNG.

Een ander belangrijk punt in de brief van de brancheorganisaties betreft de administratieve lasten. Alle woordvoerders hebben daarover gesproken. Ik had al eerder toegezegd binnenkort een brief te sturen waarin apart wordt ingegaan op onze activiteiten op het gebied van administratieve lasten, zowel bij de Wmo als bij de Jeugdwet. Dat is het plan van aanpak inzake administratieve lasten. Er lopen inmiddels al een aantal lijnen om te komen tot eenmalige uitvraag van gegevens voor de beleidsinformatie. Met de Beleidsinformatie Jeugd van het CBS wordt die eenmalige uitvraag gestimuleerd, zodat de administratieve lasten voor de instellingen afnemen.

Het belangrijkste programma is misschien wel het Programma Informatievoorziening Sociaal Domein. Aan de gemeenten is gevraagd om bij de aanbesteding te kiezen uit drie modellen. Mevrouw Van der Burg heeft daarover een vraag gesteld, waar ik nog op terugkom. Er zijn drie uitvoeringsvarianten, waarbij je heel precies kunt zeggen: ga dat nou standaardiseren. Ik heb gisteren in het overleg met de branche en de VNG gevraagd of zij van mening zijn dat het tot lastenverlichting leidt als dat programma wordt doorgevoerd. Het antwoord daarop was heel eenduidig, namelijk dat het heel belangrijk is dat we dat gaan doen.

We gaan nu het volgende doen. We gaan per gemeente en per regio kijken naar de stand van zaken bij het ISD-programma. Voldoen gemeenten daaraan? Welke gemeenten voldoen nog niet? Hoe komt dat? Zullen we even kijken of we ze kunnen helpen? Ik ben van plan om in april de stand van zaken te laten zien aan de hand van een monitor. Dat helpt de koplopers, die kunnen laten zien dat het wel kan. Dat helpt ook de achterblijvers, omdat duidelijk wordt wat er nog moet gebeuren.

Verder zal ik een haakje maken in de wet om te kunnen voorschrijven dat die standaardisatie wettelijk verplicht wordt en om de gemaakte afspraken te codificeren. Ik ben met gezwinde spoed bezig om dat haakje in de wet te maken. Dat komt dit voorjaar in procedure, zegt mijn geheugen aan de rechterkant.

Het volgende punt op het gebied van de administratieve lasten betreft het automatiseren van de outcome-indicatoren. Voor lumpsum- en trajectfinanciering is de mogelijkheid om op resultaat af te rekenen extra belangrijk. Het is toch mooi dat uitgerekend nu mevrouw Van der Burg de Kamer verlaat de brancheorganisaties GGZ Nederland, VGN en Jeugdzorg Nederland samen met de VNG, onder begeleiding van Tom van Yperen, drie outcome-indicatoren hebben geoperationaliseerd. Deze indicatoren worden toegevoegd aan de beleidsinformatie die aanbieders toch al twee keer per jaar aan het CBS moeten leveren. Hiermee kan in 2018 op resultaat worden verantwoord. Dat voorkomt grote administratieve lasten bij cliënten, aanbieders en gemeenten.

De voorzitter:

Ik zie dat hierover een aantal vragen zijn, maar ik weet niet wie de eerste was. De heer Klein was in ieder geval bij de eersten. Ga uw gang.

De heer Klein (Klein):

Ik heb een korte vraag over de drie modellen waarin de informatie moet komen. Dat zou overeen moeten komen met de informatie van de VNG. Die informatie zou vergelijkbaar moeten zijn. Bij de voortgang van de transitie in het sociaal domein hebben we erover gediscussieerd dat de kostentoerekening binnen gemeenten aan bepaalde activiteiten niet duidelijk is. Om een voorbeeld te noemen: wordt een ambtenaar bij de algemene kosten gerekend of bij de kosten voor een specifiek veld? Kunnen de kosten in de genoemde modellen aan specifieke onderdelen worden toegerekend, zodat je kunt vergelijken?

Staatssecretaris Van Rijn:

Bij elk model is heel gedetailleerd uitgewerkt wat het betekent voor je contract, de verantwoording en de gegevensuitvraag, als je voor dat model kiest. Er is niet alleen sprake van standaardisatie op modelniveau, maar het gaat ook om de onderliggende vraag wat dat betekent. Dat is een terechte vraag van de heer Klein, want anders kun je een abstract model afspreken en als je daarna nog allerlei differentiaties krijgt, heb je daar nog niets aan. Per model is uitgewerkt hoe dat precies in elkaar zit, inclusief de gegevensuitvraag en de afspraken op contractniveau.

De voorzitter:

Er zijn nog meer vragen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben blij dat de Staatssecretaris mijn motie over standaardisatie hiermee ook uitvoert en dat het wetsvoorstel dit voorjaar naar de Kamer komt. Er kan gekozen worden uit drie modellen. Ik vraag mij af of wordt uitgesloten dat er aanvullende eisen gesteld worden, want dan zitten we alsnog op hetzelfde niveau.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is heel belangrijk. Het klinkt misschien gek om het zo te zeggen, maar het is ook een kwestie van emancipatie. Toen ik gisteren met de branche en de gemeenten sprak over hoe we dat de komende periode gaan doen, gaven de aanbieders aan dat het soms ook wel lastig is om met een gemeente te praten, bijvoorbeeld als zij het gevoel hebben dat het zo niet moet, ook qua contractvorm, terwijl zij afhankelijk zijn van degene die dat contract geeft. Daarom heb ik met de branche afgesproken dat een van de spelregels is dat dit de modellen zijn en dat je geen aanvullende dingen moet verzinnen. Als je aanvullende dingen wilt verzinnen, is dat prima, maar dan moet je er ook voor betalen, bij wijze van spreken. Als dat helder is, is er ook een gelijkwaardige positie. Die afhankelijke positie leidt ertoe dat men niets durft te zeggen van die aanvullende voorwaarden en dan komt men alsnog van de regen in de drup. Dit werd onderkend door de gemeenten en door de branche. Bij de monitoring hoe het zit met de toepassing van de spelregels wordt expliciet meegenomen welke spelregels je nog meer moet afspreken om als het ware verantwoord gedrag te vertonen. Ik ben het zeer met mevrouw Voortman eens dat het niet zo kan zijn dat wij een standaard verzinnen en dat er vervolgens weer allerlei aanvullende eisen komen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is een uitgebreid antwoord. Ik heb geen ja gehoord op mijn vraag of er geen aanvullende eisen gesteld kunnen worden, maar dat destilleer ik hier wel uit.

Staatssecretaris Van Rijn:

Als we nu zeggen dat dit de modellen zijn waarmee men moet werken, dan is het niet goed om er aanvullende eisen bovenop te zetten.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Collega Van der Burg heeft hier inderdaad heel veel aandacht gevraagd. Collega Voortman heeft samen met mij die motie ingediend over de standaardisatie. Wat ik mij afvraag, is waarom wij kiezen voor die drie inkoopmodellen. Waarom leggen we niet iets dwingender op dat er met een outcomemodel gewerkt moet worden? Stel dat je dat voor heel Nederland doet, dan geldt dat voor alle instellingen en alle gemeenten. Dan kunnen we dat ook toepassen op de dbc's. Dan kan de wetgeving daaraan aangepast worden. Ziet de Staatssecretaris daar iets in?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat zou een ontwikkeling kunnen zijn. Die outcomemodellen zijn nu sterk in ontwikkeling. We hebben nu voor het eerst grote stappen gezet, maar dat zal nog niet bij alle diensten en producten het geval zijn. Die drie modellen zijn al een zeer sterke versimpeling. Ik denk dat het nog te vroeg is om te zeggen dat het over de hele linie kan, maar ik ben het ermee eens dat we deze ontwikkeling moeten stimuleren. Het zou fantastisch zijn als deze stap op het gebied van de outcome-indicatoren leidt tot een olievlekwerking over het hele domein, zodat er straks sprake is van leading criteria. Het is nu nog een beetje te vroeg, want we hebben nog even tijd nodig, maar er is een ontwikkeling in gang gezet naar contractering op outcome, en mevrouw Van der Burg mag dat nog meemaken in haar missionaire periode. Ik denk dat het die kant op gaat.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dan hebben we dezelfde stip op de horizon. De vraag is alleen wanneer die bereikt kan worden. Wat kunnen we doen om dat te stimuleren? Als je duidelijker communiceert over waar je naartoe wilt, dan kunnen er aanpassingen worden doorgevoerd waardoor organisaties meer met outcome gaan werken. Mijn tweede vraag is wat dit betekent voor mensen in de praktijk. De werkdruk is hoog in de jeugdzorg. We willen voorkomen dat mensen in de praktijk met een stopwatch zitten en dat elke minuut wordt bijgehouden. Dat voorkom je door te zeggen dat niet alles geregistreerd hoeft te worden – input, throughput, output – maar alleen het resultaat of outcome. Ziet de Staatssecretaris daar ook iets in voor de mensen in de praktijk die het echte werk doen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, en dat is een prachtig bruggetje naar mijn volgende punt. We kijken naar dat programma en die modellen voor standaardisering. Daarnaast moeten we ook kijken naar de regeldruk bij aanbieders zelf. We hebben daar gisteren ook over gesproken met de branche. Je ziet dat er allerlei administratieve procedures in zijn geslopen die misschien in het verleden ergens mee te maken hadden, maar waarvan je zegt, als je ze doorlicht: waarom moet dat eigenlijk? Dat is ook een programma dat we samen met de branche gaan doen. Een andere vraag is welke registraties er allemaal plaatsvinden. Wat zijn de gevolgen voor de interne procedures als we met die modellen gaan werken? Met de aanbieders en de professionals op de werkvloer wordt bekeken hoe we in het bedrijfsproces kunnen komen tot minder administratieve lasten. Dat wordt dus ook in het programma ingebracht.

Voorzitter: Ypma

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Het is mooi dat we na jaren duwen en trekken, met steun van de collega's, een geharmoniseerde en geoperationaliseerde set hebben. Als ik het goed begrepen heb, is het CBS de enige partij die deze gegevens gaat verzamelen en verwerken. Kan het CBS ook als derde vertrouwde partij optreden of kan dat technisch niet en moet er een stichting onder zijn? Het is wel belangrijk dat er een terugkoppeling naar de gemeenten komt, zodat we ook daadwerkelijk iets met die gegevens gaan doen. Ik heb ook een vraag gesteld over de dbc's. Gaat de Staatssecretaris daar nog op in?

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Van der Burg vraagt terecht of het CBS de enige partij kan zijn. Die vraag wil ik graag meenemen bij de verdere ontwikkeling. We moeten voorkomen dat er weer allerlei partijen mee bezig zijn, waardoor er sprake is van slechte terugkoppeling. We hebben afgesproken dat er beleidsinformatie wordt verzameld en aan de gemeenten wordt teruggegeven. Die eenduidige uitvraag wordt uitgevoerd door het CBS. Ik ga ervan uit dat het CBS die gegevens ook teruggeeft. Als mevrouw Van der Burg dat wil, zal ik daar bij de voortgangsrapportage op ingaan.

De voorzitter:

Of in tweede termijn?

Staatssecretaris Van Rijn:

Als het lukt in tweede termijn en anders in de voortgangsrapportage.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik houd mijn tweede vraag in reserve, dus dan was dit een halve interruptie en heb ik er nog een over.

De voorzitter:

Dat is wel heel stiekem van u.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Nee, dat heeft mevrouw Keijzer ook gedaan.

Voorzitter: Van der Burg

De heer Van Gerven (SP):

Er wordt nu gesproken over outcome. Ik heb daar grote twijfels bij. Wij denken dat het een illusie is om in de gezondheidszorg te werken met outcomefactoren en dat dit leidt tot een enorme hoop bureaucratie. Het is nu eenmaal moeilijk om in de gezondheidszorg zo te passen en meten als wanneer je een hamer maakt en controleert of die hamer deugt. Ik had gevraagd of het niet beter is om te komen tot een uniform systeem dat al in 2018 operationeel is. Ik begrijp dat de Staatssecretaris drie modellen is overeengekomen die dan wel uniform zijn. Waarom niet één model? Dat is mijn vraag.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik dacht dat ik daar net antwoord op had gegeven, in antwoord op een vraag van mevrouw Ypma. Bij de verschillende soorten diensten en de hulpverlening die wordt gegeven, wordt het soms makkelijker om een outcome vast te stellen. De heer Van Gerven zegt terecht dat dit in een aantal gevallen nog niet mogelijk is. Daarom wordt er ook nog gewerkt met PxQ- of lumpsumfinanciering, en daar moet ook een model voor zijn. Er wordt eerst een standaardisatieslag gemaakt met die drie modellen, om op basis daarvan een verdere ontwikkeling in gang te kunnen zetten. Daarmee kom ik tegemoet aan de opmerking dat er in deze fase nog niet voor alles outcomecriteria zijn. De heer Van Gerven zegt dat deze er in sommige gevallen niet zullen komen. Dat weet ik niet, maar om die reden heb je meerdere modellen nodig.

De heer Van Gerven (SP):

Mijn punt is dat niet het outcomemodel leidend zou moeten zijn. Ik denk dat dit heel veel werk en weinig resultaat oplevert. Het idee is niet verkeerd, daar gaat het niet om, maar volgens mij werkt het niet in de praktijk en moeten we het dan ook niet doen. Gaat de inkoop in 2018 allemaal met die drie modellen of zitten we dan toch weer in 2019? De inkoop voor volgend jaar begint feitelijk nu al, denk ik.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is precies de reden waarom we gisteren hebben afgesproken dat we in april willen monitoren waar het wel of niet voldoet. Ik vind het belangrijk en van de grootst mogelijke invloed dat we dat in 2018 op die manier doen. Ik kan dat niet voorspellen, maar ik zie dat er veel ontwikkeling is. Om die reden gaan we dat monitoren en openbaar maken hoe het daarmee staat, om inderdaad maximale druk te hebben dat dit proces in 2018 op basis van die standaarden plaatsvindt.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Bergkamp en mevrouw Van der Burg wezen er terecht op dat de dbc-bekostiging wordt afgeschaft. Dat wilde iedereen ook destijds, maar dat moet er niet toe leiden dat iedereen dat op zijn eigen manier gaat doen. Ik heb dit onderwerp gisteren ook aan de orde gesteld. De VNG moet een nieuw bekostigingsmodel maken voor een landelijk aanbod. Het kan ook worden toegepast als alternatief voor de dbc-financiering, als we op die manier gaan inkopen. Ik heb dus nadrukkelijk onder de aandacht gebracht dat de afschaffing ervan niet moet leiden tot een soort differentiatie waarbij iedereen het op eigen houtje gaat doen. Ik heb gisteren al bij de VNG onder de aandacht gebracht dat het zeer urgent is dat de gemeenten dit oppakken.

Het laatste puntje op het gebied van de administratieve lasten betreft het woonplaatsbeginsel, waarover een aantal afspraken zijn gemaakt. Ik ben voornemens om op basis van voorstellen van de branche en de gemeenten de wet aan te passen op het punt van het woonplaatsbeginsel. Voor jeugdhulp zonder verblijf wordt het personenregister leidend. Dat proces zet ik in gang. Daar doe ik ook een uitvoeringstoets op. Zo mogelijk kan de oplossing voor de jeugdhulp met verblijf hierin mee worden genomen. Iedereen is daar zeer positief over. We werken met gezwinde spoed aan die wet en we bekijken of we in de tussentijd zo veel mogelijk kunnen werken conform wat de bedoeling is.

Door de heer Van Gerven en anderen is ook gesproken over de kleine aanbieders. Dat is inderdaad een punt van aandacht en zorg. Het moet er niet toe leiden dat kleine aanbieders door de administratieve lasten zodanig in de problemen komen dat zij niet meer goed kunnen werken. Gemeenten en aanbieders proberen de inkoop meer te vereenvoudigen door ook daar de drie uitvoeringsvarianten toe te passen. Er zijn kleine aanbieders die met elkaar gaan samenwerken. Soms komen zij met een gezamenlijk aanbod.

Ik heb met de VNG afgesproken dat er voor zeer kleine aanbieders, de eenpitters, zoals deze worden genoemd, een speciaal aanspreekpunt bij de VNG wordt gecreëerd, gesubsidieerd door VWS, waar men terecht kan als men tegen problemen aanloopt. Dan kan de gemeente ook worden aangesproken. We moeten ervoor zorgen dat we niet alleen nadenken over de grote administratieve lasten, maar ook over de kleine, die voor de solitair werkende zorgaanbieders verhinderend kunnen zijn.

Er is door vele woordvoerders gesproken over zorg voor kinderen in de opvang. Jaarlijks komen ongeveer 7.000 kinderen en jongeren terecht in de opvang, vanuit heel moeilijke thuissituaties. Ik heb onlangs de petitie van de Stichting Het Vergeten Kind in ontvangst genomen. Nogmaals, ik waardeer het zeer hoe deze stichting op indringende wijze aandacht vraagt voor deze problematiek. Het is ongelofelijk belangrijk dat kinderen en jongeren in de vrouwenopvang of de maatschappelijke opvang worden gezien als zelfstandige individuen en dat ook zij zorg op maat krijgen. Er is al veel in geïnvesteerd. De Federatie Opvang heeft het programma Veerkracht ontwikkeld, met als uitgangspunt dat er een individueel plan zou moeten zijn. De positie van kinderen en jongeren is onderdeel van de kwaliteitsimpuls. Er is structureel 10 miljoen extra ter beschikking gesteld aan de gemeenten.

Er wordt veel over gesproken, maar ook ik constateer dat het niet snel genoeg gaat. Ik heb ook hierover overleg gevoerd met de gemeenten en de VNG en gezegd dat we er een nieuwe impuls aan moeten geven, want het kan nu wel. De gemeenten hebben alle instrumenten in handen. Het is essentieel dat de verbinding tussen jeugdhulp en opvang plaatsvindt, want dat kan allemaal. De gemeenten hebben ook toegezegd dit op te gaan pakken. Zij zullen gebruikmaken van goede voorbeelden, zoals Het Kopland in Groningen en Emmen. Deze organisatie heeft onlangs van de Kinderombudsman de Kind Centraal Award ontvangen. Er zijn echt goede voorbeelden. Ik heb de heer Lenferink, de burgemeester van Leiden, bereid gevonden om hier extra kracht aan te geven en om als een soort aanjager op te treden in gemeentelijke kringen. Hij zal erop toezien dat gemeenten hun verantwoordelijkheid oppakken en vooruitgang boeken. Ik zit er echt bovenop, dat moet men weten. Er is geld, er zijn instrumenten, er zijn goede voorbeelden, dus dit moet gewoon geregeld worden.

Door een aantal woordvoerders is gevraagd naar de doorlopende zorg bij 18-min en 18-plus. Ik ben blij dat de landelijke werkagenda die ik nu met alle partijen heb opgesteld, zo goed ontvangen wordt. We maken een integraal toekomstplan, waarin we niet alleen kijken naar de jeugdhulp, maar naar wonen, participatie, onderwijs, werk, inkomen en niet te vergeten naar schulden, waar mevrouw Bergkamp de laatste tijd terecht heel veel aandacht voor heeft gevraagd. Op grond van de Jeugdwet is verlengde pleegzorg na 18 jaar mogelijk, maar dat moet niet alleen bekend zijn, maar ook toegepast worden. In het actieplan pleegzorg dat eind maart zal verschijnen, kom ik hierop terug.

Staatssecretaris Klijnsma heeft de Kamer heel recent geïnformeerd over de mogelijkheden om jongeren te helpen, bijvoorbeeld via een algemene lening van de gemeente, waarmee verschillende schulden van een jongere worden geherfinancierd. Als ik met die problematiek bezig ben, valt het mij op dat er sprake kan zijn van heel veel verschillende schulden, bij heel veel verschillende instanties. Deze vormen als zodanig weer een probleem voor jongeren die net zijn gestart en die daardoor op een veel te grote achterstand komen te staan. Het kost ongelofelijk veel moeite om daar weer uit te komen. Er zijn goede voorbeelden dat je daar echt veel kunt bereiken, dus die zullen we zeker in dit programma meenemen. Samen met het departement, de gemeenten en andere partners willen we goed zicht krijgen op de knelpunten die er zijn op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Voor de zomer zal nog de voortgangsrapportage verschijnen, waarin ik de Kamer zal informeren over de uitkomsten van die landelijke werkagenda.

Dan de Forensische Polikliniek Kindermishandeling. Ik denk dat er verschil van opvatting is over de vraag hoe belangrijk die expertise is. Om ervoor te zorgen dat letsels bij kinderen goed worden geduid en kindermishandeling niet over het hoofd wordt gezien, is tijdige inzet van forensisch-medische expertise noodzakelijk. De Forensische Polikliniek Kindermishandeling heeft een ongelofelijk belangrijke rol gespeeld als voorloper op dit terrein, laten we dat nog even vaststellen. Deze rol wordt door iedereen enorm gewaardeerd, volgens mij. Ik denk dat je moet constateren dat toen het forensisch bewustzijn bij artsen onvoldoende was en kindermishandeling onvoldoende werd gesignaleerd, de FPKM vooropliep om dit in te vullen en met bijzondere expertise en een onderzoeklocatie voorzag in vragen van de politie, het OM en de artsen.

Sinds die tijd is er wel het nodige gebeurd; gelukkig, zeg ik erbij. Er is door artsen geïnvesteerd in een toename van het signaleren van kindermishandeling en forensisch bewustzijn en het vragen van advies van een letseldeskundige is toegevoegd aan stap 2 van de meldcode. Dat heeft er onder andere toe geleid dat artsen zich vaker dan voorheen de vraag stellen of het bij letsel gaat om toegebracht letsel of niet. Dat heeft er ook toe geleid dat er meer aanbod en expertise is georganiseerd door de medische sector zelf. In 2014 is het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) opgericht, waarin wordt samengewerkt door gespecialiseerde kinderartsen van de academische ziekenhuizen in Utrecht, Amsterdam en Rotterdam en het NFI.

In 2015 hebben zowel de FPKM als het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling aangegeven financiële problemen te hebben. We hebben toen gevraagd aan de Transitie Autoriteit Jeugd om te bekijken of de kennis en kunde bij dat forensisch onderzoek aan het veranderen is. Naar aanleiding van de aanbeveling van die transitieautoriteit is destijds met de VNG, de FPKM en het LECK besloten om een kwartiermaker aan te stellen, met als opdracht om te komen tot een advies over de meest efficiënte inrichting van het aanbod van forensisch-medische expertise. Met alle partijen en met de kwartiermaker is gezocht naar een oplossing. In de tussentijd hebben wij ervoor gezorgd dat de FPKM en het LECK hun werkzaamheden konden voortzetten. Er was voorzien in overbruggingsfinanciering in 2016 en 2017.

Kortgeleden heeft de kwartiermaker advies uitgebracht. In de voortgangsrapportage wordt geconstateerd dat er een toename is van het gebruik dat van die expertise wordt gemaakt. Er is sprake van een verschuiving in de organisaties die worden geraadpleegd. Na intensief overleg met alle betrokken partijen adviseert de kwartiermaker om de expertise van professionals van de FPKM in te zetten om de regionale beschikbaarheid van forensische artsen van de GGD te versterken. Daarnaast staat er dat vragen uit de medische sector met de landelijke expertise van het LECK kunnen worden beantwoord. Door het LECK uit te breiden met nog drie academische ziekenhuizen wordt de dekkingsgraad van de landelijke expertise gewaarborgd.

Geen misverstand, ik wil ervoor zorgen dat die expertise op regionale schaal wordt doorontwikkeld, in lijn met het advies. De expertise van de FPKM is nodig en wordt daarbij ingeschakeld. In gesprek met GGD Nederland, de FPKM, het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling, het NFI, de VNG en de vertrouwensartsen, om het maar even uitgebreid te zeggen, is het belangrijk om de versterking door te zetten en om de noodzakelijke verbinding tussen zorg en forensische expertise te blijven borgen. Ik denk dat dit goed kan met het Landelijke Expertise Centrum Kindermishandeling en de academische centra. Wat mij betreft wordt de FPKM daarbij uitgebreid betrokken. Ik heb de kwartiermaker gevraagd de artsen van de FPKM ook nadrukkelijk te betrekken bij de uitwerking van dit advies.

Er is gevraagd of de Staatssecretaris ook is overvallen door het besluit van de FPKM. Ik denk dat dit het geval is, zoals men in de brief heeft kunnen constateren. Ik ga erop toezien dat die expertise ook echt geborgd is en blijft.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Een belangrijke vraag als je kijkt naar de oplossing, is: wie ziet nog het kind? Het LECK kijkt naar foto's. Het NFI kijkt pas na een aangifte. Ik maak mij grote zorgen over de vraag waar die specialistische kennis blijft. Ik hamer erop dat er een landelijk centrum blijft. Het lijkt mij best een goede oplossing als dat onder de GGD valt. Dan behouden we in ieder geval de opleiding, de landelijke kennis en de archivering. Het is prima als dat via verschillende dependances wordt uitgezet, maar dan wel aanvullend op een landelijk centrum. Is de Staatssecretaris dat met mij eens? Is dat ook de opdracht van de kwartiermaker?

Staatssecretaris Van Rijn:

Hierover zijn wij inderdaad in gesprek met de GGD. Ik zal de kwartiermaker vragen om hier expliciet aandacht aan te besteden, want er moet geen twijfel zijn over de archieffunctie en de onderzoekfunctie. Ik wil het graag aan de deskundigen overlaten om te bekijken wat de beste manier is om die expertise te organiseren; regionaal, via een landelijk centrum of via de GGD. Dat zullen we ook aan de kwartiermaker vragen. Net als de Kamer ben ik geïnteresseerd in de vraag hoe dat wordt geborgd in de verdere uitwerking door de kwartiermaker, zodat wij mee kunnen kijken en kunnen beoordelen of dat op een goede manier gebeurt. Ik kan de timing ervan niet precies inschatten, maar ik zal de Kamer nog apart berichten over de uitwerking die door de kwartiermaker gaat plaatsvinden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is mooi dat de Staatssecretaris ons gaat informeren over de borging daarvan, maar ik wil dat die kwartiermaker de opdracht krijgt om een landelijke functie te behouden. Als we die opdracht in het ongewisse laten, gaat de kwartiermaker misschien weer met alle partijen praten. Ik denk dat we als Kamer ook tot taak hebben om de waarde van zoiets aan te geven. Mevrouw Van der Burg is volgens mij de koploper geweest om te zorgen voor financiële ondersteuning. Ik ben het met haar eens dat het lastig is als zo'n instituut dan weer verdwijnt. We kunnen er als Kamer wel voor zorgen dat de kwartiermaker de opdracht krijgt voor een landelijke functie. We kunnen daar als Kamer een uitspraak over doen. Er zijn al verschillende signalen dat er een VAO komt om moties in te dienen. Ik vind het wel belangrijk om als Kamer deze opdracht aan de kwartiermaker te geven: zorg dat er een landelijk centrum komt. Dan kan de kwartiermaker bekijken of dat bij de GGD is of ergens anders.

Staatssecretaris Van Rijn:

We denken daar nog even een slag anders over. Het is niet zo dat ik ertegen ben, maar ik wil graag weten wat het beste is. We zeggen met elkaar dat die expertise geborgd moet worden. Dat kan op verschillende manieren; bij verschillende organisaties, misschien landelijk, misschien niet. Ik heb daar op dit moment geen oordeel over, eerlijk gezegd. Ik zou willen focussen op het borgen van die expertise. De kwartiermaker moet een goed voorstel doen om die te borgen, zodat wij dat kunnen beoordelen. Ik vind het te vroeg om te zeggen dat ik al weet dat het alleen op die manier kan. Dat zou ik op dit moment een stapje te ver vinden.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Keijzer nog gebruik wil maken van haar halve interruptie.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dank u wel voor de ruimte daartoe. Het maakt mij namelijk wel uit wat er gaat gebeuren. Dit is een dossier van schimmigheid. Het gaat alle kanten op. Het nettoresultaat is dat de expertisepoot van dit belangrijke forensisch-pediatrische werk verdwijnt. Was aanvankelijk niet het idee van de kwartiermaker om landelijke borging te organiseren in een combinatie van de FPKM met het NFI, met daarbij een deur van Justitie en een deur van VWS? Ik ga ervan uit dat het antwoord op die vraag ja is. Dan is het toch heel verstandig om dat duidelijk mee te geven? Dan weten we wat we doen. Dat is mijn mening, zoals men begrijpt, want ik houd er wel van om gewoon duidelijk te zijn.

Staatssecretaris Van Rijn:

Een van de dingen die we leren van de hele discussie hierover is dat elke organisatie haar eigen opvatting heeft over de vraag wat de beste organisatievorm is. Ik denk dat het goed is dat de kwartiermaker alle organisaties hoort en dan zegt wat het beste voorstel zou zijn. Ik wil niet te vroeg focussen op wat het beste model is om aan te gaan werken, want dan kunnen we toch weer allerlei discussies krijgen over de vraag of dat het beste model is. We zien dat de FPKM als pionier en als voorloper een belangrijke functie heeft gehad. Er zijn expertises ontwikkeld die geborgd moeten worden. We kunnen tegelijkertijd constateren dat de forensisch-pediatrische expertise in het veld, regionaal en bovenregionaal, gelukkig verder ontwikkeld is, met het LECK, het NFI en de GGD's. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat het uitgangspunt is om die kennis en kunde te borgen. We vragen de kwartiermaker wat de beste manier is om dat te doen. Dat kan landelijk zijn, maar dat kan ook anders zijn. Ik heb daar geen opvatting over, eerlijk gezegd, omdat ik wil dat dit op de beste manier geborgd is en dat we niet hier zeggen: dat weten we al, dat kan alleen op deze manier. Nogmaals, ik zou het graag heel inhoudelijk en niet organisatorisch willen bekijken.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb een duidelijke vraag gesteld en ik wil graag een antwoord. Was niet aanvankelijk de bedoeling van de kwartiermaker om een combinatie te maken tussen de FPKM en het NFI, met een aparte ingang voor Justitie en een aparte ingang voor VWS, zodat de zorgpoot van de FPKM en de expertise van het landelijk centrum werd geborgd? Ik wil daar gewoon ja of nee op horen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik weet het niet precies, maar inderdaad waren er om zo te zeggen een justitiedeur, een zorgdeur en een expertisedeur. De justitiedeur zat bij het NFI en de zorgdeur zat bij het landelijk expertisecentrum.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat weet de Staatssecretaris niet, in zo'n belangrijk dossier.

De voorzitter:

Ik had u nog niet het woord gegeven.

Staatssecretaris Van Rijn:

Er is opdracht gegeven aan de kwartiermaker, die daarmee aan de gang gaat, met alle partijen spreekt en op grond daarvan met een advies komt. Dat zullen we dan moeten wegen met elkaar.

De voorzitter:

Volgens mij hebt u een paar pogingen gedaan, ...

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ja of nee, graag, voorzitter.

De voorzitter:

De Staatssecretaris gaat over zijn eigen antwoorden, ...

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ja, maar ik stel een vraag, bij een heel belangrijk dossier, dat ons allemaal bezighoudt. Was dat aanvankelijk niet de bedoeling? Is het niet wijsheid om dat voort te zetten? Ik wil gewoon ja of nee horen van de Staatssecretaris. Als het ja is, hoeven we geen motie in te dienen en als het nee is, doen we dat wel.

Staatssecretaris Van Rijn:

Bij mijn weten was de opdracht aan de kwartiermaker: kijk, gegeven het feit welke expertise zich heeft ontwikkeld wat de beste structuur is, ook landelijk, als het gaat om de combinatie van NFI, FPKM en LECK. Er waren diverse ingangen en er was landelijke expertise. Dat klopt, dat hebben we meegegeven bij de start. Maar we hebben de kwartiermaker het bovenstaande gevraagd. Dat voorstel ligt er nu en dat zullen we verder moeten uitwerken. De FPKM heeft besloten daarmee niet door te gaan. We zijn allemaal voor borging van expertise, maar laten we wel een beetje ruimte houden voor de kwartiermaker om tot een oplossing te komen die we allemaal het beste vinden.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Bergkamp vroeg wat er verder gebeurt met het familiegroepsplan. Het familiegroepsplan is ongelooflijk belangrijk om invulling te geven aan de eigen verantwoordelijkheden en mogelijkheden van het gezin. De concrete invulling van die in de wet aan gemeenten opgedragen taak is vormvrij. Vorig jaar hebben we samen met de betrokken organisaties een factsheet gemaakt, die opnieuw bij gemeenten onder de aandacht is gebracht. Die factsheet gaat over de vormen die het familiegroepsplan kan aannemen. Eerder heb ik al toegezegd, dit punt nogmaals met de VNG en de Inspectie Jeugdzorg te bespreken. Ja, het is een wettelijke taak. Samen met de betrokken organisaties is geconstateerd dat sprake is van een succes. Verder hebben we samen een nieuwe factsheet voor het familiegroepsplan gemaakt. De hiervoor genoemde toezegging herhaal ik.

Mevrouw Bergkamp stelde nog een vraag over het congres inzake waarheidsvinding. De cliëntenorganisaties organiseren in de eerste helft van dit jaar vijf regionale expertsessies, met als doel ouders en jongeren in gesprek te laten gaan met betrokken partijen uit de jeugdhulpsector en de rechtspraak over deugdelijk, feitelijk en naar waarheid rapporteren. In de tweede helft van 2017 zal er een landelijke bijeenkomst worden georganiseerd, waarin de uitkomsten van de regionale sessies zullen worden gebundeld. Die zullen de input vormen voor het actieplan dat de Tweede Kamer in het najaar zal ontvangen, waarom in de motie van mevrouw Bergkamp wordt gevraagd.

Mevrouw Bergkamp stelde een vraag over pleegzorg en gezinshuizen. Wat doen we om pleegzorg voor pleegkinderen mogelijk te maken? De Jeugdwet is daar helder over: het is mogelijk. Zoals ik al in diverse brieven heb aangegeven, zal in het actieplan voor de pleegzorg aandacht worden besteed aan de overgang naar volwassenheid en de betekenis daarvan voor pleegkinderen en pleegouders. Ik zeg toe dat ik binnen het actieplan zal bekijken welke acties in aanvulling op de net afgeronde campagne voor pleegouders ondernomen kunnen worden. De campagne is gestart, maar het is belangrijk dat dit punt onder de aandacht blijft.

De heer Klein vroeg hoe het komt dat de rechter het advies over de complexe gezinssituaties zo vaak overneemt. Is het niet beter om daar meer onderzoek naar te doen, vroeg hij. In complexe gezinssituaties wordt door de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek gedaan naar de veiligheid van het kind. Daarna wordt advies uitgebracht aan de rechter. Dat doet de raad op basis van feitenonderzoek, waarin feiten en meningen zo goed mogelijk worden gescheiden. De rechter neemt dit advies vaak over. Je zou daarom kunnen zeggen dat de Raad voor de Kinderbescherming goed werk doet. Wat zou de meerwaarde zijn van een aparte onderzoeksrechter? Met de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen hebben we juist de kinderrechter een grotere rol gegeven. De rechter moet sinds 2015 uitgebreid aandacht besteden aan concrete bedreigingen en de zienswijzen van het kind. Deze diepgaande motivering dwingt de rechter om dat zorgvuldig te wegen. Er is dus een aantal maatregelen genomen. Voor ons is er daarom op dit moment geen aanleiding om tot een andere situatie over te gaan.

De heer Klein (Klein):

Ik begrijp dat dat extra complicerend is, maar juist bij het zoeken naar de waarheid gaat het erom dat er op dit moment onvoldoende garanties zijn dat een en ander goed ingevuld kan worden. Wellicht is de onderzoeksrechter daarop een aanvulling en versterking, en dan niet zozeer omdat het juridisch goed loopt, maar veel meer in de zin dat er geen acceptatie is van een uithuisplaatsing en/of een ondertoezichtstelling. De onderzoeksrechter zou meer ruimte kunnen creëren voor de rechter zelf om een goede uitspraak te kunnen doen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Deze discussie moet verder worden gevoerd met de collega van Veiligheid en Justitie. Dit jaar laat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie door het WODC onderzoeken hoe de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen werkt. Het aspect transparantie naar de ouders en de rol van de rechter daarbij wordt daarin meegenomen. Ik zal mijn collega vragen om het gesprek met de Raad voor de rechtspraak daarover te voeren. Na de verkiezingen zullen we dat oppakken.

Mevrouw Keijzer heeft vragen gesteld over het toegezegde actieplan pleegzorg. Worden alle onderwerpen die in het wetgevingsoverleg daarover zijn ingebracht, meegenomen? Dat is wel de bedoeling; dat zullen we zo goed mogelijk doen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Is dat een ja?

Staatssecretaris Van Rijn:

Het antwoord is ja. Maar mevrouw Keijzer kennende, zal zij zeggen: dat is mooi, maar als het antwoord er ligt, heb ik daar misschien andere opvattingen over. Ik houd, gewend aan haar inbreng, nu al rekening met de opmerkingen die zij dan zal maken.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is niet correct. Ik vraag of een aantal zaken wordt meegenomen in het actieplan. Het antwoord daarop is ja. Toch? Wat er tegen die tijd speelt: wie het weet, mag het zeggen.

De voorzitter:

Het antwoord was ja.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben erg blij dat mevrouw Keijzer op dit moment al zegt: fantastisch. Daar heb ik geen opmerkingen meer over.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat ligt aan de uitwerking. Dit was een procedurele vraag.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ken u een beetje.

Mevrouw Keijzer stelde een vraag over een apart kwaliteitskader voor de gezinshuizen. Met de VNG en de brancheorganisaties wordt momenteel overlegd over de vraag welke kwaliteitswaarborgen gezinshuizen voor zichzelf kunnen gaan hanteren, zodat er een adequaat en toereikend kwaliteitskader ontstaat en zodat niet iedere keer het wiel opnieuw wordt uitgevonden. Dit alles gebeurt naar aanleiding van een advies van de inspectie. Mevrouw Keijzer vindt dat er geen ingewikkeld kwaliteitskader moet komen. De gezinshuizen zouden het goed vinden om met elkaar te bekijken wat goede kwaliteit is, zodat voor hen en voor de inspectie helder is waaraan iedereen zich dient te houden. Ik heb de hoop dat dit leidt tot minder discussie over de kwaliteit.

Mevrouw Keijzer stelde een vraag over de zwijgplicht. Dat is mij niet bekend, maar het zou een slechte zaak zijn. Niemand hoort immers een zwijgplicht te hebben.

Mevrouw Voortman besteedde aandacht aan het woonplaatsbeginsel. De uitvoeringstoets zal eind april zijn afgerond. Dat zou een goede basis zijn voor wet- en regelgeving op dit punt. Zij stelde voorts een vraag over de meest recente cijfers inzake ots'en. Op 30 april van dit jaar komen die cijfers beschikbaar met de publicatie door het CBS van de beleidsinformatie op dit punt. Ik stel voor daarop te wachten.

Ik kom toe aan de privacy. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daarover een aantal opmerkingen gemaakt. Ik ga hierover graag in gesprek met de AP, want ik was een beetje in verwarring. We hebben destijds de mogelijkheid besproken van overkoepelende privacy over de domeinen heen, maar we vonden destijds dat dat niet zou moeten gebeuren, want informatie verzameld voor het ene doel mag niet automatisch worden gebruikt voor een ander doel. De heer Wolfsen vindt nu dat er een soort koepel over de domeinen heen moet komen. Ik kan dat niet helemaal duiden, maar ik ga daarover graag met hem in gesprek, en over de vraag of gericht onderzoek nodig is.

Tegen mevrouw Agema zeg ik: we hebben al vaker gesproken over de noodhulpprocedure. Uit de evaluatie daarvan is gebleken dat daarmee geen enkel geval van kindermishandeling is opgespoord. Ook is bekeken welke witte vlekken er ontstaan als de noodhulpprocedure verdwijnt. Daarbij is gebleken dat alleen de zorg voor ouders en nabestaanden daarbij een punt is. Bij twijfel bij het overlijden van minderjarigen bestaat altijd de mogelijkheid een strafrechtelijk onderzoek aan te vragen. Aan de ene kant gaat het om de vraag of het instrument voldoende werkt – de conclusie is dat het instrument daarvoor eigenlijk niet voldoende werkt – maar mevrouw Agema heeft aan de andere kant gelijk dat er altijd ruimte moet zijn voor onderzoek. Dat lijkt mij een adequate wijze om daarmee om te gaan.

Mevrouw Agema (PVV):

De Staatssecretaris gaat totaal niet in op het punt dat ik hierover heb gemaakt. Het is heel fijn dat in de 40 gevallen die zijn onderzocht, geen sprake was van mishandeling. Tweemaal was sprake van een niet-oorspronkelijke doodsoorzaak, en 40 maal was er gelukkig geen sprake van mishandeling. De Staatssecretaris verdedigt nu daarmee het opschorten, het niet meer standaard uitvoeren van deze procedure. Maar dat punt maakte ik niet. De Staatssecretaris zegt: als de ouders bewijs willen dat ze hun kind niet hebben mishandeld, mogen ze een verzoek doen. Maar ik heb willen zeggen dat wij als samenleving moeten weten dat, als een kind overlijdt, er geen sprake is van mishandeling of van vergiftiging. Dat onderzoek moet niet worden gehouden op verzoek van de ouders, maar op verzoek van de samenleving: wij willen dat weten. Bij de eerste 40 is dat gelukkig niet het geval geweest, maar er kan morgen een kindje overlijden waarbij dat wel het geval is.

De voorzitter:

Ik geef de Staatssecretaris het woord om te antwoorden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Er kan ook iemand anders zijn die wil weten wat er gebeurt is. Bekeken is of dat instrument werkt. Uit dat onderzoek is gebleken dat je twijfels kunt hebben over de vraag of het instrument in die zin werkt. Dat laat onverlet dat er altijd gevraagd kan worden om een onderzoek. Het doel is gemeenschappelijk, maar standaard inzetten van dat instrument lijkt minder geschikt.

Mevrouw Agema (PVV):

De Staatssecretaris gaat nu met meel in de mond praten. In de brief staat dat het alleen om de ouders gaat. Maar naast de ouders kunnen ook anderen om onderzoek vragen, maar niet meer standaard. Ik wil van de Staatssecretaris horen dat dit een standaardprocedure blijft als een kind overlijdt. Ik wil niet het risico lopen dat er iets heel ernstigs wordt gemist.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb de reden gegeven waarom de collega van Veiligheid en Justitie heeft gezegd dat dit niet het goede instrument is om op deze manier iets in te zetten. Als er twijfel is over de doodsoorzaak, is er een voorziening en die blijft natuurlijk. Die voorziening geeft een goede waarborg dat, als er iets aan de hand is, dit ook wordt opgespoord.

Over kinderen zonder machtiging in gesloten jeugdhulp wil ik het volgende opmerken. De inspectie meldt mij dat alle instellingen voor gesloten jeugdhulp voldoen aan de drie bodemeisen. Voor de helft van de instellingen was dat al zo bij het uitbrengen van het voortgangsbericht. Bij vier instellingen moest nog een beperkt aantal aanpassingen plaatsvinden. Twee instellingen bleken niet te voldoen. Er zitten op dit moment geen kinderen zonder machtiging in de gesloten jeugdhulp.

Mevrouw Agema vroeg of het klopt dat kinderen steeds jonger in crisissituaties terechtkomen. Ook die gegevens zullen aan de orde komen in de CBS-jaargegevens over jeugdzorg-plus, die op 30 april beschikbaar komen.

Mevrouw Van der Burg besteedde aandacht aan het gegeven dat pleegouders kinderen met steeds zwaardere problemen krijgen. Wat doen we aan ondersteuning van hen? Dit is een zeer terecht punt. Op 17 februari heb ik de Kamer laten weten dat ik een project mogelijk heb gemaakt om deskundigheid en draagkracht van pleegouders te versterken. Dit project is onlangs gestart, onder leiding van Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging van Psychologen. Aan de toezegging van destijds wordt dus op deze wijze invulling gegeven.

Mevrouw Van der Burg vroeg ook of ik met de sector wil bespreken hoe het zit met de klachtenafhandeling. We hebben niet veel negatieve signalen op dit punt, maar zij vraagt dit vast niet voor niets. Als er specifiek iets speelt, kan de reguliere klachtenprocedure worden benut, maar ik dacht dat zij aandacht vroeg voor het algemene punt van de bejegening. Ik ben bereid om dat nogmaals met de sector te bespreken.

Voorzitter: Ypma

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb nog een vraag over de pleeggezinnen. Zo'n project is leuk, maar voordat je het weet duurt het weer heel lang, en veel pleeghouders zitten hiermee omhoog. Wij hebben er belang bij dat zij het volhouden. Wanneer kunnen we verbetering verwachten? De nood is namelijk behoorlijk hoog: er worden kinderen met zware problemen bij pleegouders geplaatst zonder ondersteuning.

Over de bejegening: ik krijg signalen dat een rechter een uitspraak heeft gedaan over herstel van de relatie met de moeder, waarna de jeugdbescherming die uitspraak naast zich neerlegt. Ook krijgen ouders soms geen inzage in dossiers; dat recht moeten ze bevechten bij de rechter. De Jeugdwet is glashelder: ouders en jongeren hebben het recht op inzage van hun dossiers. Ik vind dit heel ernstig. Er is gewoon sprake van machtsmisbruik. Hoe gaat de inspectie hierop meer toezien?

(Onrust op de publieke tribune.)

De voorzitter:

Ik vraag nogmaals om de rust te bewaren. In deze vergadering zijn alleen de woordvoerders aan het woord.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zal de ondersteuning van de pleegouders meenemen in het al toegezegde actieplan pleegouders. Over de bejegening merk ik het volgende op. Het is voor de betrokkenen altijd een diep ingrijpende zaak als ze het gevoel krijgen dat er niet naar ze geluisterd wordt, dat ze verkeerd bejegend worden of dat zaken verkeerd worden voorgesteld. Dat is echt heel erg verschrikkelijk. In de wet- en regelgeving zijn op dit punt allerlei waarborgen ingebouwd. Maar bij de bejegening is erg belangrijk dat je iedere keer je recht moet halen en daarna nog het idee hebt dat het niet lukt. Het departement is bereid zich te verdiepen in een aantal casussen. Verder is er de bereidheid om dat opnieuw met de sector te bespreken. Ook is er de bereidheid om dit met de inspectie te delen om te zien hoe een en ander meer kan worden ingebed in het toezicht.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wat gaan we doen aan het feit dat gemeenten, jeugdhulpaanbieders en zelfs de rechter zich niet aan de wet houden? Het is erg moeilijk voor een politicus om zich uit te laten over de rechter, maar het heeft wel een precedentwerking die heel kwalijk kan zijn.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik kan mij geen oordeel aanmatigen over het oordeel van de rechter. Als er kwetsbare zaken met een enorme impact zijn waarover het gevoel bestaat dat sprake is van onrecht, wil ik die zaken zelf ook wel kennen. Mijn aanbod is om dit concreet te maken, zodat we er als departement naar kunnen kijken om te zien met welke relevante organisaties we daarover kunnen spreken. Ik vind dat zeer belangrijk, omdat dit een van de meest aangrijpende dingen is die je als ouder of verwant kan overkomen. Van mijn kant is er dus grote bereidheid om aan de hand van de casussen die er liggen te bekijken wat er aan de hand is, specifiek en algemeen.

Voorzitter: Van der Burg

De voorzitter:

Mevrouw Voortman heeft nog een interruptie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik had verwacht dat mijn vraag over aanbesteding nog aan de orde zou komen. Het was een vraag over het maken van een uitzondering voor aanbestedingen door jeugdbescherming en jeugdreclassering.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik dacht dat ik daar al op ben ingegaan, maar misschien heb ik dat iets te algemeen gedaan. Voor speciale diensten bestaan aanbestedingsregels en een verlicht regime. Het is evident dat de ene jeugdhulp de andere nog niet is. Je moet bekijken, welk regime van toepassing is op de door u genoemde instellingen. Dat zullen we meenemen bij het helder maken van de aanbestedingsregels.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dank voor het antwoord.

De voorzitter:

We zijn aan het eind van de eerste termijn gekomen. Er is nog ruimte voor een korte tweede termijn: een minuut per fractie.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn uitgebreide beantwoording en voor zijn onvermoeibare doorzettingsvermogen op het punt van de jeugdhulp. Ik heb daar bewondering voor en ik wil dat nu hier eens uitspreken. Verder dank ik mijn collega's voor het feit dat wij allemaal proberen over onze eigen grenzen heen met elkaar op te trekken. Ik heb veel geleerd van menig collega. Ik ben heel erg blij met de antwoorden van de Staatssecretaris op vragen over de stip op de horizon. Daar moeten we met kracht op sturen, waarbij de werkdruk in de praktijk moet worden meegenomen. Betrek alstublieft de jeugdzorgwerkers bij de modellen, de standaardisering en de outcome, zodat we de verbinding tussen praktijk en inkoop steeds blijven maken. Ik kijk uit naar het actieplan pleegzorg. Ten slotte ben ik erg tevreden met de antwoorden op vragen over het familiegroepsplan.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn reactie en voor de samenwerking in de afgelopen vier jaar. Die overleggen waren heel erg prettig en constructief, maar soms ook erg pittig.

Gisteren had ik een debat met de Minister. De vraag daarbij was of de jeugdhulp onder de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg komt te vallen. Ik ging ervan uit dat dat het geval is, om de positie van cliënten, jongeren en ouders te versterken. Die vraag stel ik graag aan de Staatssecretaris. Hij heeft mijn motie over de regeldruk van zelfstandigen en kleine aanbieders zo uitgelegd dat er een aanspreekpunt komt bij de VNG. Daar wil ik iets meer over horen; dat mag ook in de voortgangrapportage. Hoe worden de basiskwaliteitsvoorwaarden voor de wijkteams verankerd? Als ik kijk naar de aanpak van de regeldruk, is het i-Sociaal Domein belangrijk, maar ik heb begrepen dat dat dit jaar ophoudt te bestaan. Verder dank ik de Staatssecretaris voor zijn reactie op de vragen over de Wmo. Kinderen in de opvang moeten passende zorg krijgen. De Staatssecretaris heeft gezegd daarvoor te gaan, en ik ben daar tevreden mee.

De heer Van Gerven (SP):

Voorzitter. Het is geen geheim dat de SP geen voorstander is van het aanbestedingscircus. Wil de Staatssecretaris het gedeelte jeugdbescherming en jeugdreclassering niet tijdelijk stopzetten, gelet op de nieuwe wetgeving die eraan komt? Gemeenten hebben nauwelijks invloed op de rechterlijke uitspraken die in dit kader zijn gedaan. Zou dat deel niet ten minste moeten worden uitgezonderd? Over de FPKM zullen we een uitspraak van de Kamer vragen. Hoe wordt de contra-expertise bij het NFI geborgd?

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Dank voor de beantwoording. We moeten wel uitkijken dat we het niet steeds hebben over het systeem, maar over mensen: ouders en kinderen. Bij aanbestedingen doen we alsof dat alleen maar regeltjes zouden zijn, maar die regeltjes zijn er wel om ervoor te zorgen dat de zorg inhoudelijk goed is. In eerste termijn heb ik niet gesproken over de problematiek van 18-min, 18-plus, om te voorkomen dat mensen na hun 18de in een gat vallen. Ter overweging geef ik de Staatssecretaris mee dat ons idee voor een basisinkomen uitermate goed zou helpen op dit punt.

De voorzitter:

We hebben het vandaag niet over het basisinkomen.

De heer Klein (Klein):

We hebben het vandaag over oplossingen. Ik noem er één.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Dit is het laatste AO met deze Staatssecretaris over de jeugdzorg. Ik maak mij toch wel zorgen, als ik kijk naar het grote verschil tussen de perceptie van de werkelijkheid bij wethouders aan de ene kant en zorginstellingen en ouders van kinderen aan de andere kant. Ik moet in dit kader geregeld denken aan het rapport van de Kinderombudsman, waarin wordt aangegeven dat het voor ouders en hun kinderen bijna onmogelijk is om vast te stellen waar ze naartoe moeten voor goede zorg. Over de jeugd-ggz is vandaag weinig gezegd, maar ook die is een absoluut punt van zorg. We zullen dat de komende tijd goed in de gaten moeten houden om te voorkomen dat we uiteindelijk tot de conclusie komen dat een en ander mislukt is. Daarvoor is het onderwerp te belangrijk en daarvoor zijn de kinderen te kostbaar. Ik sluit me aan bij eventuele verzoeken voor een VAO. De Kamer moet namelijk een uitspraak doen over het niet noodzakelijk zijn van Europese aanbestedingen in de zorg, over een plek voor de deskundigheid van de FPKM in het strafrechtelijk onderzoek naar kindermishandeling en over de hulp en zorg voor de ouders en kinderen die het betreft. Ik vind dit een van de meest frustrerende dossiers. Het lijkt heel klein, maar het is heel groot. Ik moet steeds denken aan die ZEMBLA-documentaire met als conclusie: in die tienduizenden gevallen van kindermishandeling in ons land werd in één zaak gekomen tot een veroordeling. Onverteerbaar.

De voorzitter:

Ik kijk even naar mevrouw Ypma, de eerste die een VAO had aangevraagd. Wilt u dat verzoek gestand doen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Jazeker. Ik wil graag een VAO aanvragen.

De voorzitter:

Dan geven we dat door aan de Griffie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wilde nog een tweede termijn.

De voorzitter:

Natuurlijk.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor wat hij heeft gezegd over geen aanvullende eisen naast de drie inkoopmodellen. Standaardisering willen we nu juist om de administratieve lasten omlaag te brengen, en aanvullende eisen zouden dat weer teniet kunnen doen. Ik vind het daarom goed dat dit wordt uitgesloten in de wetswijziging die dit voorjaar naar de Tweede Kamer komt.

Over het onderzoek naar het omgaan van gemeenten met privacygevoelige gegevens zegt de Staatssecretaris dat hij met de AP in gesprek zal gaan om daar dat onderzoek te bespreken. Indien nodig zal ik daarop in de volgende kabinetsperiode terugkomen. Wat aanbesteden betreft, heb ik gevraagd of er een uitzondering kan worden gemaakt voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. De Staatssecretaris wil dat meenemen in het verdere proces. Als er gezegd wordt dat dat niet hoeft, merk ik op dat het nu wel gebeurt. Als we sowieso van bepaalde zorgtakken zeggen dat je daar geen aanbestedingen wilt zien, moeten we dat dan niet in de wet vastleggen? Over kinderen in maatschappelijke opvang heeft mevrouw Bergkamp een erg goede motie ingediend, die is overgenomen. Daar hoeven wij dus geen motie over in te dienen.

Voorzitter: Ypma

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de toezeggingen. De onderwerpen zijn uitgebreid aan de orde geweest. Ik ben blij dat we eindelijk richting uitkomsten gaan: we gaan nu eindelijk bekijken wat het effect van bepaalde maatregelen is, in plaats van niet te weten wat die effecten zijn. Het gaat ons er immers om dat kinderen in problemen hulp krijgen, zodat ze weer verder kunnen met hun leven. Voor gezinnen geldt hetzelfde. Ik denk dat dat een heel grote doorbraak is. We moeten nu eindelijk eens de verschillende terreinen verbinden: niet alleen de Jeugdwet of niet alleen de Wmo, maar ook het onderwijs en de jeugdgezondheidszorg. Ik vertrouw erop dat de Staatssecretaris dat de komende tijd enorm gaat doordrukken.

Ten slotte nog een cri du coeur: laten we alsjeblieft ervoor zorgen dat we ouders en kinderen hier uitnodigen om hun verhaal te houden. Alle keren dat we dat hebben gedaan, heeft dat geleid tot een totaal andere visie. Ik vind dat wezenlijk. De collega's ben ik erkentelijk voor de samenwerking in de afgelopen jaren. We hebben met z'n allen heel hard gewerkt aan dit onderwerp, dat heel belangrijk is voor ouders en kinderen. We waren het wel eens oneens, maar het gebeurde altijd constructief. Hetzelfde geldt voor de samenwerking met de Staatssecretaris. Iedereen die ons van informatie heeft voorzien dank ik daarvoor.

Voorzitter: Van der Burg

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Mevrouw Ypma benadrukte dat de jeugdzorgwerkers betrokken moeten zijn bij de discussie over vermindering van de administratieve lasten. Daar sluit ik me volledig bij aan.

Mevrouw Bergkamp sprak over de Wkkgz. Ik wil dit punt meenemen in de lopende evaluatie van de Jeugdwet. Dat punt zal expliciet worden meegenomen in de voortgangsrapportage. Hetzelfde geldt voor haar suggestie over het aanspreekpunt voor kleine aanbieders. Mevrouw Bergkamp stelde een heel goede vraag over de verankering van de wijkteams. Aan de ene kant wil je voorkomen dat wij gaan voorschrijven hoe wijkteams in elkaar moeten zitten, maar aan de andere kant wil je wel de vrijblijvendheid eraf halen. Ik zeg toe dit punt met de VNG te bespreken. Als we toch in juni hierover rapporteren, zal ik dat punt daarbij meenemen. Ik merk dat gemeenten aangeven inmiddels te weten, wat er wel en niet goed gaat.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb begrepen dat het i-Sociaal Domein dit jaar ophoudt te bestaan, hoewel veel gemeentes er erg blij mee zijn in het kader van het bestrijden van regeldruk.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zonder mijn eventuele opvolging voor de voeten te lopen: als het nodig is om het voort te zetten, moet dat gebeuren. De inhoud is wat mij betreft leading.

Tegen de heer Van Gerven: ik ben zeer bereid om specifiek te kijken naar het uitzonderen van bepaalde types jeugdaanbieders, maar we moeten dan wel eerst bekijken of er überhaupt uitzonderingen mogelijk zijn. Als dat niet zo is, moet je bekijken voor wie het verlichte regime geldt. Die differentiatie moet inderdaad worden aangebracht. De heer Van Gerven kan ervan overtuigd zijn dat ik zeer scherp zal bekijken waar het wel en niet nodig is. We moeten geen aanbestedingen hebben waar dat geen zin heeft. Bij onnodige administratieve lasten is immers niemand gebaat. De heer Van Gerven stelde een vraag over de contra-expertise bij de borging van de expertise van het NFI. Die vraag zal ik bespreken met de kwartiermaker.

De heer Van Gerven (SP):

Over het punt van jeugdbescherming en jeugdreclassering: dat is een specifieke tak van sport, met weinig of geen ruimte voor de gemeenten. Dat moet gewoon goed worden geregeld. Is de Staatssecretaris bereid, daarover alvast afspraken te maken met de gemeenten? We hebben immers geen zicht op de duur van het wetgevingstraject. Dat moet gewoon praktisch worden geregeld, zodat het in 2018 in kan gaan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Door het mee te menen in het project, zal het met de gemeenten worden besproken. Ik zeg dat bij dezen toe. Ik zal dit ook overbrengen aan mijn collega van Veiligheid en Justitie, die daarvoor eerstverantwoordelijke is.

Met de heer Klein ben ik van mening dat we juist hier voortdurend oog moeten hebben voor de mensen. Fase 1 van de decentralisatie is het overnemen van de rijkstaken, fase 2 is dat gemeenten en zorgaanbieders nadenken over hoe het anders moet worden geregeld en fase 3 is dat het beleid van gemeenten wordt gemaakt samen met de betrokkenen zelf. Wethouders zijn dan aanspreekbaar op wat er niet goed gaat, waardoor de zeggenschap van betrokkenen kan worden versterkt. Dat is wat mij betreft een van de belangrijkste drijvende krachten achter de decentralisatie: ervoor zorgen dat de zorg in alle opzichten dichterbij de mensen wordt georganiseerd en dat die mensen ook meer te vertellen krijgen over de manier waarop het geregeld gaat worden. Naar mijn mening is het belangrijkste doel van de decentralisaties om daarin stappen te zetten.

Mevrouw Keijzer maakte nog een aantal behartigenswaardige opmerkingen over de noodzaak om op het punt van de kindermishandeling echt heel actief te blijven. Ik ben blij dat we daarin een paar belangrijke stappen hebben gezet. Ik ben het eens met mevrouw Keijzer dat we daarin nog veel werk te verzetten hebben en een en ander in de gaten moeten houden. Als er een ding is dat ons bindt, is het de overtuiging dat kindermishandeling echt afschuwelijk is en dat we alles moeten doen om het te voorkomen. We moeten zorgen voor goede opvang in het geval er sprake is van kindermishandeling en voor straffen als dat aan de orde is. Ik ben dat zeer met haar eens.

Mevrouw Voortman stelde eigenlijk een soortgelijke vraag als de heer Van Gerven over de uitzonderingsmogelijkheid. Ik ben zeer bereid om te bekijken of dat formeel mogelijk is. Los van de formele kant wil ik kijken of het mogelijk is om aan de praktische kant oplossingen te bieden.

Mevrouw Van der Burg vraagt of ik de inspanningen op de punten die zij aan de orde stelt, wil voortzetten. Mijn antwoord daarop is: vanzelfsprekend. Het allerbelangrijkste is dat ouders en kinderen het gevoel krijgen dat er beleid wordt gemaakt met hen in plaats van over hen. Als decentralisatie ervoor zorgt dat ook de jeugdhulp dichterbij de mensen wordt georganiseerd, dan is dat deel van het beleid in ieder geval geslaagd.

De voorzitter:

Dank u wel. Voordat wij het debat gaan sluiten, gaan wij de toezeggingen doornemen. Ik begin met de opmerking dat er een VAO is aangevraagd met als eerste spreker mevrouw Ypma. We zullen dat doorgeven aan de Griffie zodat dat op de planning komt te staan.

De toezeggingen, op hoofdlijnen:

  • De Kamer wordt in een volgende voortgangsrapportage, in juni, bericht over onder meer de uitkomst van regiegesprekken tussen het Ministerie van VWS, de VNG en de branches over onder andere regionale samenwerking, expertisewijkteams, administratieve lasten en de aanbestedingsprocedure inkoop. In die voortgangsrapportage komt ook een landelijk werkprogramma te staan. Verder wordt daarin ingegaan op het punt van mevrouw Van der Burg, de vraag of het CBS ook in staat is om op te treden als vertrouwde derde: is dat mogelijk gelet op de wetgeving over het CBS of moet daarvoor een stichting worden opgericht? Ten slotte komt het punt aan de orde van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg dat door mevrouw Bergkamp aan de orde is gesteld.

  • In april ontvangt de Kamer een monitoring spelregels standaardisatie inkoopmodellen.

  • De Kamer ontvangt in het voorjaar de wetgeving codificering van de standaardisering.

  • De Kamer ontvangt eind maart het actieplan pleegzorg, inclusief de punten die aangedragen zijn door mevrouw Keijzer en door andere Kamerleden in dit debat.

  • De Kamer wordt nader geïnformeerd over de borging van expertise van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling aan de hand van een voorstel of advies van de kwartiermaker.

  • De Kamer ontvangt in het najaar een actieplan waarheidsvinding, de uitwerking van de motie-Bergkamp.

  • De Kamer ontvangt medio april de nieuwe ondertoezichtstellingcijfers en de cijfers jeugdhulp-plus.

  • De uitvoeringstoets woonplaatsbeginsel is eind april gereed.

Ik kijk nu even naar de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mijn oren struikelden even bij medio april. Volgens mij kom ik wat het CBS betreft op 30 april met de cijfers.

De voorzitter:

Dan maken we daar 30 april van. Vlak daarna wordt de Kamer geïnformeerd. Mevrouw Bergkamp mist nog wat?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik mis een deadline wat betreft het wel of niet laten vallen van de jeugdhulp onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Ik dacht overigens dat het besluit al genomen was, maar de Staatssecretaris zegt dat hij het wil meenemen in de evaluatie. Ik vraag mij af wanneer hij op dit onderwerp terugkomt.

De voorzitter:

Kan de Staatssecretaris daar nog wat duiding aan geven?

Staatssecretaris Van Rijn:

De evaluatie loopt natuurlijk langer, tot 2018. Ik kan me voorstellen dat u het wat eerder wilt weten. Zullen we daar in de voortgangsrapportage aandacht aan besteden?

De voorzitter:

Volgens mij komen we daarmee aan het einde van dit algemeen overleg. Het is het laatste algemeen overleg van deze commissie. Nogmaals dank aan de collega's, de Staatssecretaris en zijn staf, en alle mensen die de jeugd en de jeugd die problemen heeft een warm hart toedragen, voortdurend kritisch naar dit beleidsterrein kijken en daarover een inbreng leveren.

Sluiting 13.02 uur.