Kamerstuk 31839-539

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdzorg

Gepubliceerd: 7 september 2016
Indiener(s): Helma Lodders (VVD)
Onderwerpen: jongeren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-539.html
ID: 31839-539

Nr. 539 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 september 2016

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 30 juni 2016 overleg gevoerd met de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 maart 2016 houdende de verzamelbrief maart (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 158);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 april 2016 inzake waarheidsvinding (Kamerstuk 31 839, nr. 510);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 28 april 2016 met de reactie op een brief inzake «Verantwoord ouderschap» ten aanzien van kinderen van ouders met een verstandelijke beperking, ernstige persoonlijkheidsstoornis of verslavingsproblematiek;

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 28 april 2016 inzake ministeriële regeling persoonsgegevens bekostiging, controle en fraudebestrijding Jeugdwet (Kamerstuk 31 839, nr. 511);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 mei 2016 inzake diagnostiek, zorg en ondersteuning voor mensen met autisme (Kamerstuk 31 839, nr. 515);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 17 mei 2016 met de reactie op het bericht in de NRC.nl van 28 april 2016 «Kwetsbare kinderen dupe van systeem» (Kamerstuk 31 839, nr. 513);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 mei 2016 met de reactie op verzoek van de commissie over standvanzakenbrief inzake wachtlijsten Veilig Thuis Gelderland (Kamerstuk 28 345, nr. 166);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 maart 2016 inzake diverse rapporten over jeugd van de gezamenlijke inspecties (Kamerstuk 31 839, nr. 505);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 30 mei 2016 ter aanbieding van het rapport Leren van Calamiteiten 2 (Kamerstuk 31 839, nr. 520);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 22 juni 2016 inzake voortgang nieuw jeugdstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 524);

  • de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 23 juni 2016 inzake zorg voor kinderen van ouders met psychische problemen en kinderen van verslaafde ouders (Kamerstuk 31 839, nr. 525).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie, Lodders

De griffier van de commissie, Teunissen

Voorzitter: Ypma

Griffier: Teunissen

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Klein, Siderius, Voordewind, Voortman en Ypma,

en de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 13.35 uur.

De voorzitter:

Ik open dit algemeen overleg en heet de aanwezigen van harte welkom.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Wij hebben maar een beperkte spreektijd, dus ik ga maar zo snel mogelijk van start. Ik begin met de wachtlijsten. Twee weken geleden hebben we een motie aangenomen van mevrouw Keijzer van het CDA, waarin wordt gevraagd om meer verplichtingen rond de wachtlijsten, waarbij we ons per 1 januari 2017 aan de treeknormen moeten gaan houden. Dat is erg mooi, maar de Staatssecretaris lijkt toch een beetje terug te krabbelen. In de voortgangsrapportage gaf hij namelijk aan dat hij het gebruik van de treeknormen bij het inkoopbeleid gaat bevorderen, terwijl de motie stelt dat die normen gewoon ingevoerd moeten worden. Gaat de Staatssecretaris de genoemde motie uitvoeren zoals is besproken? Tegelijkertijd blijkt ook dat bij de Raad voor de Kinderbescherming de wachtlijsten al zijn gestegen naar 22 dagen, in plaats van de afgesproken 10 dagen. Waarom kiest de Staatssecretaris voor een tijdelijke oplossing en voor tijdelijke medewerkers en niet voor een structurele oplossing?

De sociale wijkteams worden altijd door dit kabinet geroemd. Ze zijn integraal: niet alleen jeugdhulp, maar ook Wmo. Als je de jeugdhulpverleners van deze teams spreekt, hoor je weleens wat anders. Het in kaart brengen van de risico's, met name als het gaat om specifieke situaties rondom gezinnen, is toch wel een groot probleem. Dat constateert de inspectie overigens ook. De toeleiding tot het gedwongen kader gaat niet overal even goed. Er is onvoldoende taxatie van de situatie en bovendien heeft niet elk sociaal wijkteam een gedragswetenschapper die hierin nu juist expert is. Er wordt fors beknibbeld op het personeel in de wijkteams. Zo sprak ik jeugdhulpverleners met een caseload van 80 gezinnen. Hierdoor komen de acute situaties toch wel onder druk te staan. Zo was er het voorbeeld van een meisje met allerlei problemen in het verleden, dat opeens binnen twee weken aan de coke en xtc was gegaan. De jeugdhulpverlener moest snel ingrijpen, zodat hij direct naar dat gezin toeging, maar dit gaat wel ten koste van andere kinderen die ook ondersteuning nodig hebben. 80 gezinnen is dan gewoon veel te veel. Wat gebeurt er dan? Dan is wel dat eerste gesprek gevoerd, maar er ontstaat een schaduwwachtlijst: het kind blijft na het eerste gesprek nog drie weken in de caseload van de jeugdhulpverlener hangen voordat het verder wordt doorverwezen of wordt aangemeld voor andere zorg. Wat vindt de Staatssecretaris daarvan?

Bovendien is de mengelmoes in de sociale wijkteams een probleem. In het sociale wijkteam van dit voorbeeld zitten alle soorten zorg: van 0- tot 100-jarigen. Wat gebeurt er? De jeugdhulpverlener komt terug van een acute situatie en moet dan administratieve handelingen gaan doen voor de aanvraag van een huishoudelijke hulp 1. Dat is dienstverlening, terwijl hij natuurlijk jeugdhulpverlener is. Dat is echt iets anders; het is zonde van de expertise en de kracht van deze jeugdhulpverlener. Hij is expert op het gebied van jeugd en moet vervolgens toekenningen gaan doen voor rolstoelen voor ouderen. In Leeuwarden zijn ze op hun schreden teruggekeerd. Daar hebben ze nu naast de teams voor 0- tot 100-jarigen ook weer specifieke teams voor jeugd en gezin. Is de Staatssecretaris bereid, dat te gaan aanmoedigen in heel Nederland?

De basisvoorwaarden waaraan Veilig Thuis moet voldoen, is schokkend. Slechts in vijf regio's is Veilig Thuis dag en nacht bereikbaar en in slechts zes regio's is er altijd een vertrouwensarts beschikbaar. Hoe gaat de Staatssecretaris dit met spoed oplossen? Vooral de vertrouwensarts lijkt mij toch redelijk belangrijk, ook in het weekeinde.

Ik kom toe aan de bureaucratie en de financiële problemen van jeugdzorginstellingen. 18 miljoen is sinds de decentralisatie van de jeugdzorg verspild aan bureaucratie.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

Mevrouw Siderius (SP):

Ja. Dat is niet echt iets om trots op te zijn. Een jeugdhulpverlener die ik sprak, zei: als je een bureaucratische organisatie gaat decentraliseren naar een bureaucratische organisatie, krijg je natuurlijk een bureaucratische oplossing. De analyse van de SP is dat door de bezuinigingen en de aanbestedingen de jeugdzorginstellingen moeten knijpen op de bedrijfsvoering. Veel wisseling van personeel zorgt voor veel overdrachtsmomenten en grote onzekerheid voor de inkoop. Jeugdzorginstellingen moeten daardoor gaan opereren als een bedrijf, terwijl zorg toch echt iets anders is en zich daarvoor niet altijd leent. De regeldruksessies die de Staatssecretaris heeft aangekondigd, zijn een beetje lachwekkend. Gaat hij nog serieuze stappen zetten? Gaat hij ingrijpen bij de inkoop voor 2017, zodat standaardisatie wordt opgelegd en alle bureaucratie van tafel wordt geveegd? Mijn andere punt ging over zorg voor 18-plussers en het woonplaatsbeginsel.

De voorzitter:

Dat komt vast nog aan de orde.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Wij zijn een optimistische en positieve partij, maar ik moet toch concluderen dat er als het gaat om de decentralisatie van de jeugdhulp veel zorgen zijn. Een aantal dingen loopt echt nog niet goed. Ik heb het daarbij over de wachtlijsten, gebrekkige financiering van instellingen door gemeenten, die soms zelf de rekeningen moeten voorschieten, onduidelijkheid over de toegang en nog veel meer. Ook loopt de regeldruk de spuigaten uit. Gelukkig hebben we volgende week daarover een apart overleg. Ik zal mijn vragen daarover bewaren.

Voordat ik inga op de decentralisatie heb ik twee andere onderwerpen. Ik begin met de groep Wlz-geïndiceerde en Wlz-indiceerbare kinderen. We zouden voor dit AO een brief krijgen, die we nog niet hebben ontvangen. Wel krijg ik graag een reactie van de Staatssecretaris hoe het daar nu mee staat. Een ander onderwerp gaat over de leeftijdsgrenzen. Ik heb op 27 april een opiniestuk in de NRC geschreven, waarin ik de onverklaarbare willekeur aangaf in de gehanteerde leeftijdsgrenzen. Waarom pas roken vanaf 18 jaar, rijexamen vanaf 17 jaar, orgaandonatie met toestemming al vanaf 12 jaar? De keuze voor leeftijdsgrenzen lijkt onvoldoende onderbouwd. Is de Staatssecretaris bereid, advies in te winnen bij de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving over die willekeur rondom leeftijdsgrenzen?

Nu de zorg over de decentralisaties. Ik noem een aantal ontwikkelingen die ingaan tegen de intenties van de Jeugdwet: het sluiten van gezinshuizen, omdat ze te duur zijn en wachtlijsten binnen de jeugd-ggz. Het is onacceptabel dat jongeren niet op tijd de juiste zorg krijgen. De Staatssecretaris en de meerderheid van de Kamer hebben destijds besloten, de jeugd-ggz over te hevelen. Dat vonden wij jammer, maar dat is nog steeds het grote knelpunt. Ik ga door: gemeenten die de beslissingstermijn van de Algemene wet bestuursrecht aan hun laars lappen. Gemeenten die nog steeds geen onafhankelijke cliëntondersteuning aanbieden. Gebrek aan informatie over de toegang tot zorg. Onduidelijkheid over de keuzevrijheid tussen zorg in natura en de pgb's, of huisartsen die niet direct mogen doorverwijzen, maar dat moeten doen via het wijkteam. Dat is ook iets waarover we duidelijke afspraken hebben gemaakt als Kamer. Nog steeds de aanhoudende problemen 18-plus en 18-min. Ondanks het amendement van D66 blijft dit een probleem. Je ziet dat niet alle kinderen klaar zijn om vanaf hun 18de verjaardag plots op eigen benen te staan. D66 vindt het belangrijk dat er nu actie komt van de Staatssecretaris. Gemeenten moeten vrijwillig zorg en ondersteuning aanbieden om de overgang van Jeugdwet naar Wmo beter mogelijk te maken.

De voorzitter:

U hebt nog een minuut.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Een ander onderwerp gaat over de pleegzorgvergoeding, die in één keer stopt. Dat is helemaal niet mogelijk, maar toch gebeurt het. De Transitie Autoriteit Jeugd, TAJ, heeft een aantal interessante zaken opgemerkt. Het aantal kinderen onder jeugdbescherming zonder verplichtende maatregel van de rechter is sinds 2015 sterk toegenomen. Hoe komt dit? Ook merken zij een afname van de instroom naar pleegzorg. Hoe kan dat? Ook zien we dat allochtone jongeren zijn ondervertegenwoordigd in jeugdhulp, maar oververtegenwoordigd in het gedwongen kader. Jarenlang is dat al zo. Hoe gaan we dit doorbreken? Ook na zoveel debatten is het woonplaatsbeginsel nog steeds niet opgelost. Jeugdzorg Nederland adviseert: zorg ervoor dat de basisregistratie persoon uitgangspunt is. Is dat een oplossing?

Dan een ander onderwerp: de financiering van De La Salle, een specialistisch orthopedagogisch behandelcentrum in Boxtel. De financiering lijkt mis te gaan. In 2015 was er een tekort van een miljoen, in 2016 komt er een miljoen bij en in 2017 blijkt er volgens de meicirculaire weer een tekort van een miljoen te zijn. Hoe zit dat?

Wat de aanbevelingen van de commissie-De Winter betreft, lijkt het me heel belangrijk dat de Staatssecretaris de toezegging doet om alle aanbevelingen van die commissie over te nemen. Ik ben bij de perspresentatie geweest en heb daar gehoord dat beide bewindspersonen dat aangaven. Ik zou het heel goed vinden als zij dat hier ook publiekelijk doen.

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Vanwege de beperkte tijd zal ik twee onderwerpen bespreken: hulp voor autistische kinderen en waarheidsvinding in de jeugdhulp. In de brief van 22 juni van de Staatssecretaris wordt, in reactie op mijn aangehouden motie (31 839, nr. 518) over de ontplooiingsmogelijkheden voor kinderen met onder andere autisme, aangegeven dat de ABA-methode (Applied Behavior Analysis) niet is opgenomen in de NJi-databank (Nederlands Jeugdinstituut) voor effectieve interventies. Wat blijkt? Als je dat navraagt, merk je dat het opnemen gerealiseerd kan worden als voldaan is aan de gestelde voorwaarden. Essentiële voorwaarde is dat de methode in Nederland moet zijn onderzocht. Dit is in het geval van de ABA-methode nog niet gebeurd. Middels een proefschrift van de Radboud Universiteit is wel aangetoond dat deze methode op langere termijn een aanzienlijke kostenbesparing kan opleveren. Maar bovendien zijn er wel degelijk veel internationale wetenschappelijke onderzoeken bekend, zoals in de VS, over nut en noodzaak van deze methode. Is de Staatssecretaris bereid, in het geval van de beoordeling van die ABA-methode, internationaal onderzoek toe te staan bij de aanmelding van procedures, zodat je geen overbodige nieuwe onderzoeken naar de Nederlandse situatie hoeft te gaan doen? Die kun je dan vermijden, waardoor je veel sneller door kunt gaan om onder andere autistische kinderen meer mogelijkheden op ontplooiing te geven.

Het tweede punt betreft waarheidsvinding bij de jeugdhulp. In april heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de Kamer een brief gestuurd over de resultaten van de besprekingen met de Raad voor de Kinderbescherming en de diverse gecertificeerde instellingen, ter bevordering van een betere waarheidsvinding in de jeugdhulp. Wat stelt de Minister in die brief? De instellingen geven aan dat ze nog meer dan in het verleden alert zijn op het scheiden van feiten en meningen en op een gedegen opbouw van rapporten. Maar met die passage val je al bijna van je stoel. Om te beginnen neem ik aan dat de Minister niet bedoelt dat de rapporten opgebouwd moeten worden. De structuur interesseert me niet zo veel, maar ze moeten wel goed onderbouwd worden. We zien graag argumenten, waarom je het rapport hebt en wat de feiten zijn. Maar belangrijker is nog dat er staat dat we alert moeten zijn. Wat bedoelt de Minister hiermee? Verplichte waarheidsvinding staat in de Jeugdwet, namelijk in artikel 3.3, ingebracht door de amendementen van de collega's Bergkamp en Van der Burg. Dat is prima, maar is de Minister het met mij eens dat uit die zinsnede ook ongewenste vrijblijvendheid spreekt?

In dat kader wil ik het normenkader als basis voor certificering en het volgen van protocollen en richtlijnen tegen het licht houden. Wat kunnen we met dergelijke richtlijnen doen? In hoeverre voldoet een richtlijn aan de verplichting in de wet? Bovendien betekenen meer richtlijnen alleen maar meer bureaucratie, waar niemand op zit te wachten. Mijn fractie vindt dat er hoge eisen moeten worden gesteld aan die waarheidsvinding, juist omdat een juiste beoefening cruciaal is voor rechtvaardige procedures bij ots (ondertoezichtstelling) en uhp (uithuisplaatsing) en voor het verdere leven van veel kinderen en ouders. Het is nog maar de vraag of het creëren van nog meer papierwerk de zaak eenvoudiger maakt. Dat moet je niet willen. Maken we het onszelf niet nodeloos ingewikkeld, terwijl een betere oplossing veel gemakkelijker te realiseren valt, simpelweg door het genoemde artikel meer handen en voeten te geven? Want in hoeverre is artikel 3.3 van de Jeugdwet eigenlijk een tandeloze tijger? Tandeloos, omdat er geen enkele serieuze sanctie staat op het verzuimen van deze verplichting. Wanneer blijkt dat een gecertificeerde instelling of de Raad voor de Kinderbescherming in hun bijdragen in een procedure onjuistheden of onvolledigheden hebben verwerkt, kan er hooguit achteraf een klacht worden ingediend. Is het niet veel verstandiger, hieraan vooraf sanctionering te verbinden? Is het niet wijs om medewerkers van de raad en van de verschillende gecertificeerde instellingen vooraf onder ede te gaan horen? Ze zijn, net als de vertegenwoordigers van de tegenpartij, vaak de advocaat, gebonden aan de plechtige belofte om tijdens het proces de waarheid te spreken.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Klein. U hebt een interruptie van mevrouw Bergkamp.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik vind het heel goed dat de heer Klein aandacht besteedt aan het onderwerp waarheidsvinding. Mevrouw Van der Burg en ik hebben dat in het verleden menig keer gedaan. Dit is een grote worsteling. Het is nu mogelijk om een schadevergoeding te krijgen via de rechter. Maar in de praktijk gebeurt dat heel weinig. Is de heer Klein het met mij eens dat het goed zou zijn als de bewindspersonen eens een analyse zouden uitvoeren wat er gebeurt als een kind onterecht uit huis is geplaatst of onder toezicht is gesteld? Wat kunnen de ouders, wat zijn de mogelijkheden en waarom wordt er wel of geen schadevergoeding gegeven? Ik vind dit de grootste worsteling op het gebied van de jeugdzorg. Mijn mailbox zit vol met dit soort signalen. Daar moeten we wat mee.

De voorzitter:

Dat vinden wij allemaal.

De heer Klein (Klein):

Dat is een heel terechte vraag, die goed aansluit op het vervolg van mijn betoog: die regeling moet er inderdaad komen. We moeten ervoor zorgen dat er een schadevergoeding komt. Dat moet makkelijker kunnen, maar van de andere kant moet je voorkomen dat er überhaupt schade moet worden vergoed. Je moet vooraf zorgvuldigheid betrachten, want per slot van rekening streeft vrijzinnige politiek ernaar dat kinderen geen slachtoffer worden van het systeem. Belangenverstrengeling en onwaarheden moeten worden vermeden. Ja, als het dan fout gaat, is een schadevergoeding heel verstandig. Ik vraag de Minister daarop te reageren.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dat delen wij helemaal en wij zijn allebei vrijzinnig. Maar dit heeft te maken met het bedrijven van zuivere politiek. Mensen moeten een schadevergoeding krijgen als daarvoor reden is. Je ziet dat de complexiteit van problemen groter wordt. Vindt u ook niet dat het opleidingsniveau en de professionaliteit van de jeugdzorgmedewerkers aandachtspunten zijn? Het is erg lastig als je ziet welke vraagstukken zij vaak krijgen.

De heer Klein (Klein):

Natuurlijk is het van belang dat de opleidingen daarop afgestemd worden. Een veel grotere zorg zijn de opleidingen op gemeentelijk niveau. Door de decentralisatie zijn er extra lasten bij de gemeenten terechtgekomen, waardoor veel meer mensen daarbij zijn betrokken. Hoe kun je ook dat opleidingsniveau verhogen, zodat je niet alleen de gespecialiseerde jeugdhulp daarbij betrekt, maar ook anderen? Deze vraag is ook gericht aan het adres van de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik stel voor dat wij, om recht te doen aan het betoog van mevrouw Voortman, nu schorsen.

De vergadering wordt van 13.54 uur tot 14.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan verder met het AO Jeugdhulp.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. In een jaar tijd is Nederland van de tweede naar de dertiende plek gezakt op de internationale ranglijst van kinderrechten. Het Kinderrechtencomité geeft twee factoren die minder goed presteren: de faciliterende wetgeving en het beschikbare budget. Ik vrees dat het comité het bij het rechte eind heeft. Waar GroenLinks bij de invoering van de Jeugdwet voor vreesde, blijkt toch te kloppen, want de decentralisatie heeft nog onvoldoende gezorgd voor meer maatwerk of een persoonlijker aanpak. Het gaat niet meer om visie, de focus ligt vooral op geld besparen en bezuinigen. Ik maak me echt zorgen over de knelpunten in de jeugdzorg. Ik hoor bijvoorbeeld van gemeenteraadsleden van GroenLinks dat gemeenten moeite hebben hun zorginkoop op orde te krijgen. Veel gemeenten kiezen voor goedkoop, in plaats van voor de meest passende zorg. Ik hoor via verschillende kanalen over patiëntenstops voor kinderen met angststoornissen, dyslexie, autisme en vele andere zorgvragen. Deze kinderen staan maanden op een wachtlijst om de juiste hulp te kunnen krijgen. Ouders die genoeg geld hebben om zelf de zorg in te kopen, kunnen hun kind wel meteen plaatsen, terwijl andere kinderen onder aan de lijst worden gezet. Bovendien verschillen de wachtlijsten per gemeente, waardoor het kind uit de ene gemeente zes maanden moet wachten, terwijl een kind uit een andere gemeente met dezelfde problematiek meteen bij een zorginstelling terechtkan. GroenLinks vindt het van groot belang dat alle kinderen op tijd toegang krijgen tot de juiste zorg. Wat gaat de Staatssecretaris doen om te voorkomen dat kinderen van rijke en arme ouders ongelijke toegang hebben tot jeugdzorg? Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de gemeenten die onder de kostprijs van zorg gaan zitten om maar zo veel mogelijk te besparen?

Zorginstellingen geven aan dat ze veel geld kwijt zijn aan de verschillende administratiesystemen van gemeenten. Dat is al vaker door onder andere GroenLinks aangekaart. De kosten van een extra accountant die nu door zorginstellingen worden ingezet, zouden ook in meer vaste banen in de jeugdzorg kunnen worden geïnvesteerd. Nu wordt er gekort op specialistische jeugdzorg, omdat het te duur zou zijn. Er wordt bezuinigd op goede kwalitatieve zorg, zoals projectgezinnen en gezinshuizen. Maar de zorg voor kinderen is geen potje waar je makkelijk wat geld van af kunt snoepen. Toegang tot de juiste zorg is cruciaal voor de ontwikkeling van het kind. Wanneer gaat de Staatssecretaris eens wat doen en verplicht hij een uniform administratiesysteem dat zo min mogelijk bureaucratie oplevert? De motie van mevrouw Ypma en mij om te komen tot meer standaardisatie is inmiddels al bijna een jaar oud. Wat gaat de Staatssecretaris doen, zodat projectgezinnen en gezinshuizen ondanks hun hoge kosten ook in de toekomst kunnen blijven bestaan? Want dat is toch het hele idee: zorg dichtbij, zo veel mogelijk in een gezinssetting? Dan is het toch raar dat juist deze vormen van zorg nu het onderspit delven?

Wat mij in de hele discussie rond de jeugdzorg stoort, is de positie van de Staatssecretaris. Op schriftelijke vragen en in eerdere debatten wordt de verantwoordelijkheid steeds bij gemeenten en de gemeenteraden neergelegd. Maar de wetgeving wordt wel híer gemaakt. Wanneer neemt de Staatssecretaris zijn verantwoordelijkheid? Wanneer gaat hij zich sterk maken voor betere faciliterende wetgeving? Ik roep hem op, gemeenten te verplichten zich in te zetten voor kwaliteit en toegankelijke zorg, zonder zich blind te staren op de kosten. Maak werk van het beter waarborgen van alle privacyregelingen in de jeugdzorg en bestraf gemeenten die zich niet aan de beslissingstermijnen houden.

GroenLinks wil meer ambitie zien. Dat we van de tweede naar de dertiende plek op de internationale ranglijst van kinderrechten zijn gezakt, is niet alleen een symbolische daling. Er zijn te veel knelpunten in de jeugdzorg. Laten we er zorg voor dragen dat alle kinderen toegang krijgen tot de beste zorg, zodat we over een jaar hier zitten en de positie van het Nederlandse kind op de eerste plek is beland.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Als je als jongere of puber de moed hebt opgevat om je eigen problemen of de problemen thuis voor het voetlicht te brengen bij een hulpverlener, wil je maar één ding: dat er serieus naar je wordt geluisterd en dat er actie ondernomen wordt. Dat geldt ook voor ouders, waar het niet goed gaat met hun kind. We hebben een heel grote hervorming van de jeugdhulp gehad, die tijd nodig heeft. Maar er zijn mensen die zorgen hebben over een aantal zaken. Over het algemeen blijkt dat de zorg goed geborgd is, maar er zijn nog zorgen op een aantal punten.

Ik ga er vandaag een aantal punten uitpikken, waarbij ik begin met de wijze van inkoop. Er wordt steen en been geklaagd over de administratieve lasten. Dan is standaardisering de oplossing. Dat is een goede zaak, als je nog steeds op producten inkoopt zoals je voor de decentralisatie deed. Maar het is niet de oplossing. De oplossing is namelijk om op outcome in te kopen. Want dan heb je al die producten niet nodig, dan kijk je gewoon wat een kind nodig heeft en dat zet je centraal. Ik wil mijn collega's graag een rapport aanbieden van mijn stagiaire, Suzan Mandemakers. Zij heeft daar een half jaar heel hard aan gewerkt om te zien hoe er wordt ingekocht in de 42 regio's. Helaas blijken nog 35 regio's op de oude manier in te kopen. Zij is de diepte ingegaan. Ik bied de Staatssecretaris en de collega's het rapport aan.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik zal het straks op de website zetten, voor mensen die het graag willen downloaden. Het komt erop neer dat, als je op outcome inkoopt – een regio als West-Brabant West doet dat, met een stuk of negentien profielen – ouders en kinderen veel tevredener zijn. Dan blijkt gewoon dat de doelen veel eerder gerealiseerd worden die aan de voorkant zijn gesteld. Dan blijkt gewoon dat de administratieve lasten veel lager zijn en dan blijkt ook dat de verandering waarvoor we deze hele hervorming hebben gedaan, veel meer van de grond komt. Ik vraag de Staatssecretaris hoe hij gaat bevorderen dat gemeenten die stap maken. Wat gaat hij eraan doen om dat te stimuleren? Gelukkig hebben we wel gemerkt dat de drie gemeenten die in de diepte onderzocht zijn en die nu nog producten inkopen, alle over willen naar outcome. Laten we die gemeenten helpen om dat mogelijk te maken. Het is helemaal niet ingewikkeld om het kind centraal te stellen en te zorgen dat het de hulp krijgt die nodig is.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Voortman, die wil interrumperen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik zou willen ingaan op de verantwoording op basis van outcome. Mevrouw Van der Burg zegt dat dat gestimuleerd moet worden. Maar hoe wil zij dat doen? Meer inkopen op outcome staat al in de wet. We hebben daarover al moties aangenomen. Zou de oplossing niet zijn het zoeken naar een standaard voor de verantwoordingsinformatie op basis van outcome?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik laat het graag aan partijen zelf over om dit te bedenken. Maar zo'n voorbeeld als West-Brabant West moet gewoon worden gedeeld. Mensen en instellingen moeten hun koudwatervrees op dit punt overwinnen. Iedereen praat elkaar maar na. Het is heel wat makkelijker dan 300.000 PxQ-codes. De TAJ komt met allerlei uitvoeringsvarianten. Tot mijn stomme verbazing en eigenlijk verbijstering staat outcome daar niet bij. Wat gaat de Staatssecretaris daaraan in overleg met de TAJ doen? Dit kan namelijk niet waar zijn. Het staat in de wet, dus het lijkt me het minste dat zo'n instelling, met zo'n belangrijke rol, dat op zich neemt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voor een gemeente is PxQ helemaal niet moeilijk, want dat is de manier waarop de gemeenten altijd inkochten. Het is moeilijk voor de zorgaanbieder, die het bij de ene gemeente op de ene manier moet regelen en bij de andere gemeente op de andere manier. Dan zou iets van een standaard wel een goed idee zijn. We zijn inmiddels anderhalf jaar bezig, maar hadden we langzamerhand niet wat meer resultaat moeten zien?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Gelukkig nemen gemeenten die stap wel. Dat zijn overigens vaak gemeenten die het meest gekort worden. Dat is ook een uitkomst uit dat onderzoek. Zij hebben die stap naar verandering wel gemaakt. Het is goed om deze best practices te delen. Het Nederlands Jeugdinstituut heeft hiervoor een voorzet gedaan. Eigenlijk werd gezegd: laten we de gemeenten of de regio's stimuleren om deze stap te maken. Als ze tot standaardisatie komen, heel graag, maar we hebben wel met elkaar afgesproken dat gemeenten beleidsvrijheid krijgen om een aantal zaken te regelen.

De voorzitter:

Ik zag ook nog mevrouw Siderius, namens de SP. Ga uw gang.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik zie dat niet duidelijk voor me. In de thuiszorg hebben we ook allerlei aanbestedingen, waarbij als outcome soms wordt gekeken naar een schoon huis. Dat kun je nog enigszins controleren, hoewel ik daar niet voor ben. Wat moet je volgens de VVD-fractie verantwoorden? Want welke criteria moeten er gehangen worden aan een veilige plek voor een kind, toch de uitkomst van jeugdzorg?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Lees de aanbevelingen van het NJi eens na. Dat is volstrekt onafhankelijk. Verder verwijs ik naar het net door mij aan de voorzitter aangeboden rapport. Eigenlijk gaat het ons er toch allemaal om dat een kind, als er wat mee is, licht of zwaar, op een effectieve manier wordt geholpen om verder te kunnen met zijn leven. Het liefst heb je natuurlijk dat het daarna over is, maar we weten ook allemaal dat ouders handvaten willen hebben. Dat is uitgewerkt in de genoemde rapporten en aanbevelingen.

Mevrouw Siderius (SP):

De VVD-fractie komt met een proefballonnetje over outcomecriteria voor de jeugdhulp. Als ik dan vraag wat dat concreet betekent, verwijst mevrouw Van der Burg van de VVD-fractie naar andere partijen. Vervolgens zegt ze dat het kind op een effectieve manier moet worden geholpen. Daar zijn we het wel over eens. Daarom nogmaals de vraag, welke criteria de VVD-fractie aan zo'n outcomegebeuren hangt. Ik word hier wel een beetje misselijk van.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Gelukkig worden andere mensen dat niet. Ik werp verre van mij dat het een proefballonnetje is. Iedereen die deze debatten vaker volgt, weet dat dit een heel consequent punt is van mij en van een aantal collega's. Het is namelijk belangrijk dat we ervoor zorgen dat het kind centraal komt te staan via goede ondersteuning en hulp. Het is heel simpel: als een kind een veiligheidsprobleem heeft, moeten de professionals er inderdaad voor zorgen dat het kind veilig wordt, er daarbij ook nog voor zorgend dat de ouders tevreden zijn. Verder moeten we ervoor zorgen dat de expertise van de hulpverleners centraal wordt gesteld. Uiteindelijk krijgen zij hun vak via deze methode weer terug. Dat zou de SP toch moeten aanspreken, in plaats van alleen maar een product inkopen?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik vind het heel goed als collega's met initiatieven komen. Dank daarvoor. Ik kan me voorstellen dat het een heel mooi doel is om de outcome met elkaar vast te stellen. Maar net als mevrouw Siderius worstel ik wel met de vraag, wat je concreet gaat meten. Dat is erg afhankelijk van de interactie. Mensenwerk is geen exacte wetenschap. Ik snap dat je moet kijken naar de tevredenheid van de ouders, maar het is erg afhankelijk van allerlei variabelen. Stoppen we niet te veel tijd in een theoretische discussie?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik verwijs u naar het rapport en naar West-Brabant West. Ouders zijn erg tevreden, omdat ze resultaten zien. Laten we daaraan werken. Wat mij deugd doet, is dat ik merk dat steeds meer regio's wel degelijk die weg inslaan. Als u het hebt over tijdverspilling, merk ik op dat ik die 300.000 productcodes tijdverspilling vind.

Mevrouw Bergkamp (D66):

U vindt het lastig om concreet te worden en te praten in outcome. U vindt het belangrijk dat ouders weten wat voor hulp ze krijgen, zodat we weten waaraan ze toe zijn. Dat vind ik eerlijk gezegd niet echt outcome. Dat zijn afspraken die je in een plan vastlegt. Misschien is het wel output, maar outcome is het effect daarvan, heb ik altijd geleerd. Nogmaals, ik ga het plan lezen, want ik vind het een interessante gedachte die erin staat. Maar waarom niet beginnen met een kleine pilot? Kunt u wat concreter worden?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dan ben ik nog wel even bezig. Ik probeer zo concreet mogelijk aan te geven waar u die voorbeelden kunt vinden, zodat u het zelf kunt nalezen. Er staan verschillende voorbeelden in het rapport, waarvan ik er een heb genoemd. Het is wel degelijk effectief, want het gaat om de vraag hoe snel je een kind een veilige woonomgeving kunt bieden. Maar het kan ook gaan om een kind met een beperking, dat je naar school wilt hebben. Dan kan dat de opdracht voor de hulpverlener zijn. Verder is belangrijk dat het kind niet terugvalt. De huidige situatie is als volgt. Een kind heeft vijf producten nodig van allerlei hulpverleners, die allemaal in het gezin zitten. Aan het eind van het liedje weten we nog niet of dit alles tot resultaten heeft geleid.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik complimenteer mevrouw Van der Burg. Want vanaf het moment dat ik hier in de Kamer zit, hoor ik haar spreken over PxQ. Op pagina 45 van het rapport wordt ingegaan op een inspanningsgerichte inkoopmethode. Dan betaal je een bepaald bedrag per uur hulp. Mevrouw Van der Burg wil dat we toegaan naar outcome. Maar je moet in dit soort situaties altijd slecht denken. Hoe voorkom je dat een jeugdzorginstelling minder uren gaat draaien, waardoor ze uiteindelijk verdient aan een kind?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank voor de complimenten, die ik graag doorgeef aan mijn stagiaire en aan degenen die enthousiast hebben meegewerkt.

Mevrouw Keijzer stelt een heel terechte vraag. Een aantal regio's gaat ervan uit dat een kind dat binnen een bepaalde tijd terugvalt nog steeds voor rekening van de zorgaanbieder komt. Daarvoor betalen ze een bepaald bedrag, waarmee precies wordt voorkomen waarvoor mevrouw Keijzer terecht bang is. Uit onderzoek blijkt overigens dat terugval vaak plaatsvindt in de eerste vier maanden. De outcome wordt mede beoordeeld op het niet terugvallen van het kind in dezelfde zorg.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Vooral bij kinderen met zwaardere problemen zit een risico. Een van de problemen in de jeugdzorg is dat er kortdurende trajecten ingekocht worden, maar er zijn nu eenmaal kinderen die de rest van hun leven ondersteuning nodig hebben. Nog even naar de regio West-Brabant West: dit systeem begint met zeven profielen waar je onder moet vallen. Daarvoor kun je kiezen en daarvoor geldt dan een bepaalde outcome. Wanneer zegt een gemeente: dit is een goede uitkomst? Als je dat niet vastlegt, komen ouders die om wat voor reden de zorg niet krijgen, terecht in een moerasdiscussie waarin de zorgverzekeraar aangeeft te vinden dat dit een goed effect is, terwijl de ouders niet geholpen zijn. Daar moeten we heel goed over nadenken, want anders hebben we het ene systeem ingeruild voor het andere.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dit zijn terechte vragen. Onderdeel van een en ander is daarom dat ouders en kinderen standaard een tevredenheidsonderzoek doorlopen. Verder noem ik de terugvalclausule. Sommige zeer complexe zorg wordt op een andere manier gefinancierd, wat ook goed is. De hulpverleners weten hoe je een kind moet behandelen, en daarvoor krijgen ze de ruimte. Ik ga dit niet opleggen, we gaan ouders verleiden. Uit onderzoek blijkt dat degenen die nog steeds op PxQ inkochten, overwegen naar outcome te gaan, maar ze vinden het zo moeilijk.

Mevrouw Siderius (SP):

Dit soort uitlatingen moet worden tegengesproken. U zegt: als een kind terugvalt, moet de jeugdzorginstelling maar betalen. Niet goed, geld terug. Ik vind dat heel raar, want een kind kan ook terugvallen door allerlei externe factoren. Hebt u daaraan gedacht? Is het gevaar niet dat jeugdzorginstellingen ingewikkelde, riskante cases niet gaan helpen?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik begin met het laatste: de risicoselectie. Als de instellingen het op output zouden doen, hebt u volledig gelijk. Op scholen zien we hetzelfde optreden. Het mooie van outcome is juist dat je specialisten op hun specialisme kunt waarderen. Ik zeg niet dat dit voorbeeld perfect is uitgewerkt, maar het is wel een heel goede aanzet om aan te geven hoe je het kunt doen. Verder zie je dat de professionals al op deze manier werken. Zij krijgen hun vak en dus het plezier in hun werk terug. Zij mogen bepalen hoe de behandeling plaatsvindt. Daar gaat het toch om?

Mevrouw Siderius (SP):

Ik krijg geen antwoord op mijn vraag. Hoe gaat u ervoor zorgen dat jeugdzorginstellingen niet alleen maar aan cherrypicking gaan doen? U had het net over producten, maar het gaat over mensen. Het zou niet zo moeten zijn dat je pas wordt betaald als je de zorg tot een goed einde heb gebracht. Ik krijg graag een echt antwoord.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Als je niet wilt luisteren, is het heel moeilijk om een antwoord te geven. Ik heb het begrip cherrypicking net heel duidelijk uitgelegd. Juist deze methode leidt ertoe dat je de mensen die hun nek uitsteken apart kunt waarderen door een apart honoreringsprofiel. Zij krijgen de mogelijkheid, kinderen goed verder te helpen. U geeft steeds aan dat het gaat om cherrypicking, maar ik heb het niet over producten gehad. U vindt het juist als PxQ wordt ingekocht, maar ik vind dat niet. Dan moet u mij niet gaan verwijten dat ik van de producten ben. Zo zie ik kinderen namelijk absoluut niet. Dat laat ik me niet zeggen.

Ik vraag aandacht voor het belang van pleegouders. We vinden het allemaal fantastisch dat er pleegouders zijn in situaties waarin kinderen helaas niet thuis kunnen wonen. Goede pleegouders zijn erg belangrijk. Daarom hebben we voor hen wat extra zaken geregeld op het gebied van selectie en vergoedingen. Ik krijg signalen dat pleegouders te weinig ondersteuning krijgen. Wil de Staatssecretaris daarover met de VNG gaan praten? Verder merk ik dat heel gemeenten niet weten dat pleegzorg door kan lopen tot 23 jaar, mits de 18-jarigen en ouder dat zelf willen. Wil de Staatssecretaris dat punt meenemen?

Over het opnemen in gesloten jeugdhulpinstelling zonder machtiging wil ik weten hoe het daarmee staat. Ik vind dat een ernstige zaak, waarover de VVD zich al vaker heeft uitgesproken. Ik hoop dat dat nu eindelijk na negen maanden wordt opgelost. Wat gebeurt er als partijen dat toch blijven doen? Hoe staat het met de uitvoering van het Actieplan aanpak kindermishandeling? Ik ben heel blij dat mensen die fysiek geweld hebben meegemaakt de erkenning krijgen die ze verdienen. Daar hebben we hard voor gevochten. Kan een en ander worden uitgebreid naar blinden en slechthorenden en de jeugd-ggz?

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Goed dat we hier weer over spreken. In maart deden we dat voor het laatst. We hebben een uitgebreide stand-van-zakenbrief van de Staatssecretaris gehad, waarvoor dank. We zien dat er in 2015 362.000 kinderen zijn geholpen. Ik heb begrepen dat dat ongeveer hetzelfde aantal kinderen was als het jaar daarvoor. In de rapportage van de Staatssecretaris staat verder dat het aantal aanvragen ots met 10% is gedaald in 2015. Dat vind ik bemoedigend. Het gaat niet om heel grote aantallen, maar er is toch echt sprake van een lichte daling. Dat zijn de eerste tekenen dat de decentralisatie naar het gezin vruchten afwerpt. Wat zijn de extra cijfers als het gaat om het aantal uithuisplaatsingen? Immers, als sprake is van een uithuisplaatsing heeft de preventie niet gewerkt. Het zou logisch zijn als we de 10% die we zien bij de ots'en ook zien bij de uithuisplaatsingen. Dat vind ik echter niet terug in de rapportage van de Staatssecretaris.

Onze grote zorgen worden onderbouwd door de betrokken organisaties en instellingen. Ik wijs naar de Monitor Transitie Jeugd, waaruit blijkt dat de informatievoorziening naar ouderen en jongeren nog niet op orde is. Nog niet in iedere gemeente zit een aparte cliëntenondersteuning. In het laatste debat hebben we uitgebreid stilgestaan bij de doorzettingsmacht. Ik begrijp uit de brief van de Staatssecretaris dat daarover wel gesproken is, zij het dat er nog geen uitkomst is. Wel wordt een aantal suggesties voor de wijze van organiseren genoemd. Er wordt verwezen naar doorbraakambtenaren. Wat wordt daarmee bedoeld?

Ik sluit mij aan bij degenen die vragen hebben gesteld over de administratieve lasten. Die klachten kwamen ook van de VNG. Is het gelukt om de openstaande facturen uit 2015 weg te werken? Ik begrijp dat er voorstellen van de VNG zijn als het gaat om de codes. Het aantal van 113.000 moet terug naar 413. Maar de VNG heeft geen doorzettingsmacht. Is de Staatssecretaris bereid om met landelijke standaarden te komen?

Natuurlijk is de inzet van eenieder om de zorgvraag centraal te stellen. Maar gemeenten kopen zorg in, waarna de wijkteams gaan bekijken wat ze daarmee doen. Bij De Horizon waren heel deskundige projectgezinnen aan de gang. Maar door de bezuinigingsmaatregelen van de gemeenten is de vertrouwensband tussen ouders en kinderen weggevallen. Die kant moeten we toch niet op? Ik wijs op de mogelijkheid om gespecialiseerde pleegzorg van toepassing te laten zijn. Ik dank de Staatssecretaris dat er een overgangssubsidie is losgekomen voor de Eigen Kracht Centrale. Kan de Staatssecretaris de factsheets zo snel mogelijk onder de gemeenten verspreiden? Ik sluit me aan bij de opmerkingen van collega Bergkamp als het gaat om het woonplaatsbeginsel. De VNG heeft daarvoor een goed voorstel gedaan. Er is nog geen oplossing, begrijp ik, maar als dat model werkt, moet dat zo snel mogelijk worden ingevoerd.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. De toegankelijkheid van de jeugdzorg moet gewaarborgd zijn. Het is daarom goed dat nu op verzoek van de Kamer aan een doorzettingsmacht wordt gewerkt, zodat kinderen met complexe problematiek en hun ouders tijdig passende hulp aangeboden krijgen. De motie die ik samen met een aantal collega's heb ingediend over de treeknormen, de motie Keijzer c.s. (31 839, nr. 522), en die is aangenomen, is een volgende stap om de toegankelijkheid van de specialistische jeugdzorg te verbeteren. Ik ben blij dat we dat met elkaar zo hebben kunnen doen. Het CDA zal de komende tijd kritisch volgen of zowel die doorzettingsmacht als de treeknormen voldoende zijn en voldoende worden uitgewerkt door de Staatssecretaris.

Waar het gaat om toegankelijkheid zijn de zogenaamde «Wlz-incideerbaren» een belangrijk aandachtspunt. De «vergeten groep» werden ze eind 2014 genoemd: complex meervoudig gehandicapte kinderen. Er werd gedacht dat de gemeenten dat wel zouden kunnen oplossen. Ik heb nu begrepen dat iets minder dan een op de drie uiteindelijk geen toegangsindicatie heeft voor de Wet langdurige zorg. Klopt dit? Waar hebben we het nu eigenlijk over? Ik noem drie voorbeelden, zodat mensen weten waar het over gaat.

Een jongen van 11 jaar met een bepaald syndroom gaat overdag naar een mytylschool. Hij is verstandelijk en motorisch beperkt. Er is gedragsregulatie nodig. Hij heeft een laag IQ en gehoorproblemen. Een andere jongen van 9 jaar is autistisch. Hij heeft ODD (oppositional defiant disorder), zoals dat dan heet. Hij zit op een zogenaamde zmlk-school (zeer moeilijk lerende kinderen). Hij is slecht te verstaan. Er is volledige overname nodig van zorg en hij kan niet alleen worden gelaten. Hij heeft flinke taal- en ontwikkelingsachterstanden en waarschijnlijk ook gewoon een verstandelijke beperking. Dan heb ik nog een meisje van 3 jaar. Ze is verstandelijk beperkt en heeft somatische problemen. Het kinderdagcentrum (KDC) is erbij betrokken en met een pgb wordt nog geprobeerd om er iets van te maken.

Dit zijn drie voorbeelden van kinderen van wie in één oogopslag duidelijk is dat ze de rest van hun leven afhankelijk zijn van zorg. Gemeenten schrikken als ze deze kinderen via het Wmo-loket of via het Jeugdwetloket binnenkrijgen. Dit gaat volgens mij niet goed. Ik wil graag van de Staatssecretaris horen wat hij daarmee gaat doen. Is het onderzoek naar het afwegingskader voor deze kinderen al gestart? Dat zou toch eigenlijk duidelijk moeten zijn – er is al een motie over aangenomen – zodat zeker de ouders van deze kinderen er wat meer grip op kunnen krijgen?

Dan een wat droger onderwerp, namelijk de administratievelastendruk. Daar is al veel over gezegd. In het rapport van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) staat: «Aanbieders worden geconfronteerd met lokale en regionale verschillen rondom de beleidsuitvoering van gemeenten, de wijze van contracteren en de verantwoording.» Administratie moet je in één taal doen. Over standaardiseren moet je niet polderen. Toch zie ik dat in de brief van de Staatssecretaris staan. Hij praat, hij praat en hij praat. Volgens mij moet je hier op een gegeven moment een deadline stellen – waar moeten mensen zich aan houden? – en moet je ingrijpen als dat nodig is. Nu is er met name een stijging van werkgelegenheid voor boekhouders en accountants, terwijl er steeds meer mensen worden ontslagen in de zorg. Niets ten nadele van accountants – mijn zus is er een – maar de Staatssecretaris zal mijn punt begrijpen.

Bij gemeenten ontbreekt vaak deskundigheid op het gebied van autisme. De stapel brieven die de Staatssecretaris erover stuurt, stelt mij niet gerust. In 2015 was de behandeling niet ingekocht door gemeenten. Hoe is dat dit jaar? Er is een motie van mijn hand aangenomen door de Kamer, waarin ik vraag om een plan van aanpak voor begeleid wonen. In de brief van 17 mei waarin de Staatssecretaris daarop reageert, brengt hij die motie terug tot de conclusie dat er zorgen bestaan over begeleid wonen van jonge mensen met een hoog IQ, over wie het in dit geval gaat. Alleen goede gesprekken en goede bedoelingen – het staat buiten kijf dat die er zijn – lossen dit probleem niet op. Er zijn bijvoorbeeld gemeenten die stellen dat je als je een ggz-probleem hebt per definitie geen regie kunt voeren en er dus geen sprake kan zijn van een pgb. Is de Staatssecretaris bereid om samen met de VNG de betreffende gemeenten erop te wijzen dat dit niet is hoe je moet omgaan met deze groep mensen?

Hoe zit het met de deskundigheidsbevordering binnen gemeenten ten aanzien van autisme en andere problematiek? In het rapport van de Transitie Autoriteit Jeugd werd de gedachte geopperd om een gezaghebbend college van inhoudelijk deskundigen in te stellen. Rijk en gemeenten vonden een ambassadeursnetwerk voldoende en dan dus – zo gaat dat – de transitieautoriteit ook. Ik ben benieuwd hoe dit zich ontwikkelt, ook in relatie tot de doorzettingsmacht waarmee ik mijn inbreng ben begonnen.

Ik blijf mij zorgen maken over specialistische, vaak bovenregionaal werkende aanbieders. De transitieautoriteit signaleert hier ook een aantal zorgwekkende ontwikkelingen. Er zijn liquiditeitsproblemen. Een hoog aantal van dit soort instellingen meldt zich bij de transitieautoriteit. We moeten de problematiek niet onderschatten en denken dat met simpele zorg deze vaak zware problematiek bij kinderen ondervangen kan worden. Dat kan er namelijk uiteindelijk toe leiden dat we over een korte tijd tegen elkaar zeggen: waren we maar wat zuiniger geweest op deze instellingen, maar nu zijn we te laat.

De voorzitter:

Ik geef even het voorzitterschap over aan mevrouw Siderius, zodat ik zelf kan spreken.

Voorzitter: Siderius

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Moeder Teresa heeft ooit gezegd dat eenzaamheid en het gevoel niet gewenst te zijn de grootste armoede is die er bestaat. Helaas voelen Lina en Kente, Tom, Luuk en Bowie dat ook zo. Ze hebben vrijwel geen vrienden. Ze hebben het gevoel niets waard te zijn en niet gewenst te zijn, omdat het ze niet lukt om naar school te gaan. Thuis voelen ze zich het fijnst en het veiligst, maar ze weten ook maar al te goed dat het niet normaal is en ze zijn bang dat ze daardoor geen toekomst hebben. Dat geeft ze veel verdriet en maakt dat ze zich eenzaam voelen. Het geeft hun ouders, die ik gisteren sprak, ook heel veel zorgen. Dat is helemaal het geval doordat die ouders vanuit de zorginstellingen het signaal krijgen dat hun kinderen te complex zijn voor wat ze momenteel kunnen bieden.

Deze thuiszittende kinderen hebben ook een thuiszittende ouder, die voor ze door het vuur gaat. Zo'n ouder wil soms een maatwerkoplossing organiseren voor zijn of haar eigen kind en ook voor andere kinderen die daarbij kunnen aansluiten. Ze hebben fantastische ideeën. Die gaan meestal over leren in rust en de groep opzoeken als dat kan in plaats van andersom, zoals het Nederlandse onderwijs in elkaar zit. Hun vraag die ik vandaag meeneem naar de Staatssecretaris van VWS – ik heb gisteren in het algemeen overleg over passend onderwijs ook hierover gesproken – is om onderwijs en zorg te verbinden. Eigenlijk is de vraag heel simpel. Het zijn kinderen met een ontwikkelingspotentieel, soms kneiterintelligent en met briljante specifieke talenten. Is de Staatssecretaris bereid om zich samen met zijn collega van Onderwijs hard te maken voor een ontwikkelingsbudget, vanuit de gemeenten en vanuit de samenwerkingsverbanden, waarmee ouders hun oplossingen kunnen realiseren? Is hij bereid om dit met de VNG te bespreken, zodat er iets creatievers kan worden bedacht dan of in een klaslokaal leren of helemaal niets doen en thuiszitten?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik vind dit heel interessant klinken. We hebben het gisteren inderdaad ook gehad over leerlingen voor wie onderwijs en zorg stevig met elkaar verknoopt zijn. Ik vraag me echter wel af hoe zo'n ontwikkelingsbudget dan werkt. Dat moet vanuit het budget van de gemeente en vanuit het budget van de samenwerkingsverbanden komen, maar daar klotst het geld nu niet bepaald tegen de plinten. Hoe ziet mevrouw Ypma dat voor zich?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Bedankt voor deze vraag, want dan kan ik het wat nader uitleggen. De organisatie Vanuit autisme bekeken geeft ook aan dat het voor een kind geen twee levens zijn, het leven op school en het leven thuis. Nee, het is één leven. Er is dus eigenlijk niets effectiever dan één hulpverlener die thuis, op school en misschien ook op de sportvereniging kan helpen. Dat is veel fijner voor het kind zelf en het is veel effectiever, omdat je maar met één begeleider te maken hebt die het kind dus veel beter kent en kan begeleiden. Ik zie daar prachtige voorbeelden van in het land, maar ik zie ook dat het voor ouders ontzettend veel moeite kost om dat voor elkaar te krijgen. Daar moet je echt voor kunnen lullen als Brugman, als ik me zo mag uitdrukken, en dat is niet voor alle ouders weggelegd. Wat ik graag zou willen, is dat het voor ouders die zo'n concept hebben makkelijker wordt gemaakt om het te realiseren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat vind ik inderdaad heel erg interessant. Mijn vraag was hoe je dat dan gaat rondbreien. Gemeenten moeten nu geld uitgeven aan jeugdzorg op allerlei verschillende terreinen. Ik zei al dat het geld niet tegen de plinten klotst, dus dat moet dan ergens anders vandaan komen. Ik vroeg me af hoe dat dan zit.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit zijn kinderen naar wie al grote budgetten gaan. Het zijn kinderen naar wie via een pgb of allerlei jeugdzorgbudgetten en ook via school al veel geld gaat. Het probleem is dat de budgetten niet bij elkaar komen en dat ook die hulpverlening niet bij elkaar komt. Daar zie ik echt op heel veel plekken in Nederland een probleem. Daar zou ik graag iets aan willen doen. Dit gaat om kinderen met complexe problematiek. Ik heb het echt over kinderen die niet van hun kamer afkomen en dat alleen maar doen om af en toe te kunnen computeren, te gamen. Het zijn bijvoorbeeld kinderen die eigenlijk alleen maar met Lego aan de slag willen gaan en daar een bedrijfje voor opzetten, maar niet hun huis uitkomen. Het zijn kinderen met stoornissen in het autistisch spectrum die echt niet tussen andere kinderen kunnen staan en die zichzelf van de trap gooien als ze te veel contacten hebben. Ik heb het dus over complexe problematiek. Het gaat om ouders – die kennen hun kind het beste – die ideeën hebben over wat werkt voor hun kind en wellicht ook voor andere kinderen, die ze daar ook bij willen betrekken. Zij geven dus aan dat door zo'n ontwikkelbudget dat van de gemeente en het samenwerkingsverband samen komt, de ontheffing van de leerplicht kan worden opgeheven en het kind weer ingeschreven kan worden. Dan heb je eigenlijk drie budgetten bij elkaar. Zij zeggen dat zij er daarmee voor kunnen zorgen dat hun kind zich ook kan ontwikkelen en weer een toekomst heeft.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ieder kind moet zo gewoon mogelijk kunnen opgroeien, het liefst in een gezinssituatie. Het belang van kinderen moet altijd centraal staan. Daarom moet altijd eerst gekeken worden of er via een familiegroepsplan een plan kan worden gemaakt voor de kinderen. De brief van Minister van der Steur over het onderzoeksrapport over de familienetwerkberaden roept bij mij veel vragen op. In de brief wordt gesuggereerd dat het familiegroepsplan geen toegevoegde waarde heeft, terwijl het rapport wel degelijk op meerdere onderdelen een positieve uitkomst laat zien. De conclusie die de Minister nu trekt, delen wij dan ook niet. Ik vraag hem om op objectieve wijze te bekijken hoe de aanbevelingen uit het rapport doorgevoerd kunnen worden, zonder dat familiegroepsplan uit de wet de das om te doen. Het is een van de fundamentele vernieuwingen in de Jeugdwet en ik wil echt dat het wordt uitgevoerd.

Dan het inhuisplaatsen. Ook dat staat in de wet, maar ik zie het nog onvoldoende terugkomen. Ik wil echt dat dat in volgende monitors terugkomt. We moeten investeren in de kracht van pleegouders en gezinshuisouders. Ik merk dat veel pleeggezinnen niet tevreden zijn over de huidige deskundigheidsvorming. Ik vraag de Staatssecretaris om de deskundigheidsbevordering niet alleen aan de professionals te wijden, maar ook aan de pleegouders die hun hart en hun huis open hebben gesteld om kinderen op te vangen. Zo kunnen we ervoor zorgen dat ze beter toegerust zijn en meer maatwerk kunnen leveren aan de soms toch complexe problematiek waar de kinderen mee kampen, om ze een goede toekomst te geven.

Dan de administratieve lasten. Ik juich de stappen toe waar de Staatssecretaris mee komt, maar ik vraag me af of ze niet te vrijblijvend zijn. Welke maatregelen gaat hij nemen als dit onvoldoende oplevert? Welke maatstaven gebruikt hij daarbij? Waar ligt de grens om landelijke standaarden te gaan gebruiken, bijvoorbeeld voor het factureren en voor de verantwoordingsprotocollen? Ik wil absoluut geen landelijke producten, want dan krijgen we weer de problemen die we vroeger bij de verzekeraars ook hadden. Ik wil ook dat er ontschot bekostigd kan worden, zonder afzonderlijke kokers. Desondanks is er echter een heleboel mogelijk. Ik sluit aan bij de collega's die daar al aandacht voor hebben gevraagd. Ik pleit ook voor regelsnoeiacties. Veel voogden zijn veel tijd kwijt aan het onderhandelen met de gemeenten. Ze zijn echter gespecialiseerd in het begeleiden van kinderen en niet in het onderhandelen met gemeenten.

Ik vraag me af wat we kunnen leren van zaken als BuurtzorgT in de ggz, waarin de professionals een zo groot mogelijke autonomie hebben, minder tijd kwijt zijn aan administratie en niet constant met het dbc-verantwoordingscircus te maken hebben, waardoor ze veel minder overhead hebben. De professionals hebben veel meer tijd om te doen waarvoor ze zijn opgeleid, namelijk goede zorg bieden. Ze hebben ook relatief veel psychiaters. Een op de zes medewerkers is psychiater. Ik kom weinig jeugd-ggz-instellingen tegen die dat kunnen zeggen.

Ten slotte de commissie-De Winter. Ik ben voorstander van het uitbreiden van de definitie. Ik vind dat oude wonden uit het verleden de kans moeten krijgen om te helen, zodat mensen zo goed mogelijk verder kunnen met hun leven. Er moet erkenning komen voor de gehele groep slachtoffers.

Voorzitter: Ypma

De voorzitter:

De bewindslieden geven aan ongeveer tien minuten nodig te hebben voor het voorbereiden van hun beantwoording.

De vergadering wordt van 15.14 uur tot 15.28 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij gaan door met de beantwoording door het kabinet in eerste termijn. Daartoe geef ik als het eerste het woord aan de Staatssecretaris van VWS. Ik sta twee interrupties per woordvoerder toe.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Twee weken terug sprak ik met een jongen van 13 en zijn JIM. Dat is een afkorting voor Jouw Ingebrachte Mentor. Die jongen vertelde mij dat hij als de spanningen thuis te hoog oplopen eerst naar zijn JIM gaat. Dat lijkt iets heel simpels. De hulpverleenster die erbij was, vertelde echter dat het leidt tot een andere houding van de hulpverlener, tot een andere behandeling van het gezin en tot rust rondom deze jongen en zijn thuissituatie, totaal anders dan eerst het geval was. Ik noem dit voorbeeld omdat het een klein, maar volgens mij fijn voorbeeld is van het op een andere manier aanpakken van gezinsproblemen in samenwerking met het sociale netwerk. We komen langzaam maar zeker tot allerlei nieuwe vormen en gedachten rondom de jeugdhulp en de jeugdzorg en de samenwerking tussen de verschillende terreinen, die in elk geval al sprankjes van vernieuwing in zich dragen. Het is een van de vele vernieuwingen die nu plaatsvinden in de jeugdhulp.

Er was deze week een Jeugdtop. Alle bestuurders hebben gezegd: we kunnen wel periodiek om de tafel zitten over het systeem, over de wetten of over de lasten, maar laten we de komende tijd investeren om met de professionals en met jongeren zelf te bekijken hoe we de vernieuwing beoordelen en tegen welke knelpunten we oplopen. Als je die voorbeelden hoort, weet je meteen weer waarvoor je het doet. Op 3 oktober is er de Voor de Jeugd Dag, die door de VNG samen het met ministerie wordt georganiseerd. Bij deze nodig ik ook de Kamercommissie uit om op 3 oktober bij deze Voor de Jeugd Dag aanwezig te zijn, waar 1.300 deelnemers allemaal goede voorbeelden met elkaar delen in ruim 80 workshops en 15 paviljoens. Ik roep de commissie op om daar zo mogelijk bij aanwezig te zijn.

Overal zijn wijkteams actief die integraal hulp bieden. Er is in toenemende mate sprake van samenwerking van jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg. Dat is een cruciaal punt. Ik vind dat het succes van de decentralisatie van de jeugdhulp mede staat of valt met goede verbindingen met onderwijs en met de jeugdgezondheidszorg. Die zie je langzaam maar zeker opkomen. Er is veel aandacht voor kwaliteitsverbetering. Er is in toenemende mate overleg met huisartsen. Er moet nog veel gebeuren, maar dat is echt een schakel die onmisbaar is. De professionalisering zet door. Er wordt nagedacht over het maken van een geregisseerde verbinding tussen afbouw tussen extramurale zorg en opbouw van ambulante zorg.

Is het dan allemaal mooi weer? Nee, zeker niet. Ik zie heel veel mooie voorbeelden. Ik zie dat de vernieuwing langzaam maar zeker postvat en zie dat mensen met ongelooflijk veel enthousiasme aan het werk zijn. Dat wil niet zeggen dat er geen knelpunten en problemen zijn waar we nog heel hard aan moeten werken. Dat heeft onder andere te maken met vraagstukken rondom het nog meer inzetten op preventie en op de kwaliteit, de toegankelijkheid en de deskundigheid van de wijkteams. Een aantal leden heeft het al genoemd. Slagen we erin om doorbraken te realiseren ten aanzien van 18-min en 18-plus? Hoe zorgen we ervoor dat de participatie van ouders en kinderen verder gaat? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de wachttijden transparant zijn en er zo min mogelijk wachtlijsten zijn? Hoe zorgen we ervoor dat ontkokering plaatsvindt? Een heel groot punt is ook – ik kom er uitgebreid op terug – vermindering van de administratieve lasten.

Ik denk dat we kunnen constateren dat we een aantal vernieuwingen in gang hebben gezet. We worstelen echter nog steeds met problemen al tien jaar bestonden en die nu langzaam maar zeker hoog op onze agenda zijn gekomen. We moeten echt een aantal zaken met elkaar regelen.

We doen aan de rijkskant van de zaak, om het zo te noemen, het nodige. Ik wijs op het professionaliseringsprogramma waarin alle beroepsorganisaties participeren, waarin extra geld is uitgetrokken, waarin het handelen van jeugdprofessionals van een bredere wetenschappelijke basis wordt voorzien en waarin ook een beroepsregistratie zit. De Transitie Autoriteit Jeugd doet nog steeds zegenrijk werk om transitieproblemen mede op te lossen. Er is een bedrag van 35 miljoen euro besteed aan elf jeugdhulpinstellingen en gecertificeerde instellingen om de overgang naar de nieuwe situatie soepel te laten lopen. De VNG heeft speciale mensen aangesteld voor bovenregionale coördinatie van de inkoop van specialistische zorg. We hebben de regeling die de TAJ een mogelijkheid biedt om liquiditeitssteun te verlenen aan instellingen verlengd.

We doen extra inspanningen voor en onderzoek naar het functioneren van de toegang tot de wijkteams. Ik zeg dit naar aanleiding van een vraag van mevrouw Siderius. Dat is eerder toegezegd. De zorgpunten van de Kinderombudsman worden daarbij meegenomen. De samenwerkende inspecties onderzoeken dit jaar het functioneren van de wijkteams. Daarbij wordt ook het vroegtijdig signaleren van onveiligheid van kinderen een groot punt van aandacht. We moeten ervoor zorgen dat we er heel goed zicht op houden. Ook moeten we stimulansen geven aan de deskundigheid en het functioneren van de wijkteams. Gemeenten zijn natuurlijk verantwoordelijk voor de organisatie van de wijkteams.

Er werd gezegd dat er wijkteams zijn van 0 tot 100 en dat je soms ziet dat er speciale aandacht voor de jeugdzorg is. Ik zie die vormen ook. Ik denk dat nog niet helemaal uitgekristalliseerd wat heel goed werkt en wat niet heel goed werkt. Dat wordt overigens vooral lokaal bepaald. Daarnaast wordt het, nog weer verder liggend, ook bepaald door de organisaties die in lokaal en regionaal verband al aanwezig waren. Het is dus ook de geschiedenis die je met je meetrekt. Soms zie je gemeenten ook switchen. Het is echt een verantwoordelijkheid voor de gemeente. Ik zie dat heel specifiek aandacht wordt gegeven – wij zullen dat overigens ook doen – aan de deskundigheid van de wijkteams op het gebied van de jeugdzorg.

Sommige leden wezen op de transitiemonitor van de cliëntenorganisaties. Die rapportage is dinsdag beschikbaar gekomen en is gebaseerd op 87 meldingen. Van elke melding kunnen we leren. Ik denk echter dat het ook van belang is dat we nu tamelijk diep aan het kijken zijn naar hoe het allemaal loopt. Ik heb het nu even niet over de programma's van ZonMw en de Academische Werkplaatsen Transformatie Jeugd. We zijn met alle partijen hard bezig om goede voorbeelden te verspreiden, zowel met het Nederlands Jeugdinstituut, de VNG, De Nieuwe Praktijk als het gezamenlijke kennisprogramma van de kennisinstituten.

Ik probeer hier een beetje een genuanceerd beeld te schetsen. Ik zie heel veel vernieuwing op gang komen. Dat wil niet zeggen dat er geen problemen zijn die moeten worden opgelost. Het is goed om daar nu wat meer aandacht aan te geven en om de problemen die door de Kamer zijn genoemd, te bespreken.

Ik begin met de beperking van de administratieve lasten. Ik heb daar een aparte brief over aan de Kamer gestuurd. Die is niet beperkt tot de jeugdhulp, maar geldt breed voor de hele zorg: de Wmo, de Zorgverzekeringswet, de Jeugdwet en de Wlz. Ik wil daar een vrij massieve aanpak voor opzetten, waarin we vooral met de werkvloer, met de professionals, praten over de vraag hoe we de administratieve lasten kunnen terugdringen. Mevrouw Siderius vroeg of het wel wat is, die regeldruksessies. De kern daarvan is dat ik wil dat we niet alleen van bovenaf nadenken over hoe we de administratieve lasten kunnen verminderen – dat moet ook gebeuren, daar kom ik nog op – maar dat we vooral aan de professionals vragen waar ze tegenaan lopen.

Het is in de jeugdhulp al tientallen jaren zo dat als je aan professionals vraagt hoeveel tijd ze kwijt zijn aan schrijven en hoeveel aan het bij cliënten zitten, je daarvan schrikt. Dan hoor je percentages van 70–30. Dat heeft helemaal niets met die decentralisatie te maken, al is het er niet lichter van geworden. Ik kom daar nog op, want daar zit ook een verzwaring van de lasten in. We moeten echter niet alleen kijken naar hoe we de lasten van de decentralisatie kunnen verminderen. Ik ben daar een zeer groot voorstander van, maar ik wil ook meer fundamenteel kijken hoe we de lasten voor de professional verder kunnen verlichten. Het is een probleem dat al decennia speelt en waar we nu echt een paar doorbraken in moeten creëren. Dat zou moeten kunnen lukken, juist omdat die decentralisatie de mogelijkheid biedt om een aantal verantwoordelijkheden in één hand te hebben en daar in samenhang over te kunnen beslissen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Siderius een vraag heeft.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat had ik al verwacht.

Mevrouw Siderius (SP):

Dat was wel duidelijk. Ik word hier eerlijk gezegd wel een beetje moe van. De Staatssecretaris zegt: we praten al decennialang over die bureaucratie. Dan wordt er een beetje lacherig gedaan over die regeldruksessie, maar hij zegt: we gaan nu echt aan de jeugdhulpverleners vragen hoe het moet worden opgelost. Dat is al 100 keer gebeurd en het wordt niet opgelost. Het heeft wel degelijk ook met die decentralisaties te maken. De jeugdhulpverleners in de sociale wijkteams zeggen bijvoorbeeld dat zij heel veel tijd kwijt zijn aan het overdragen van zaken aan andere organisaties waar zij mee samenwerken. In de jeugdzorginstellingen is heel erg beknibbeld op het budget. Er is een grotere flexibele schil en het personeel wisselt snel. Zij zeggen dus dat ze elke keer weer zaken moeten uitleggen en moeten rapporteren. Nu wordt weer gezegd: we gaan toch maar eerst een halfjaartje met jeugdhulpverleners praten. Dat hadden we in de decennia waar de Staatssecretaris over sprak allang moeten doen en dat is ook gebeurd. Het wordt nu gewoon een keer tijd om met de vuist op tafel te slaan en het gewoon te regelen. Jeugdhulpverleners raken hier echt helemaal gedemotiveerd van.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben blij dat mevrouw Siderius ook vindt dat ik al decennia Staatssecretaris had moeten zijn. Laten we even precies zijn. Laten we rond dit thema een genuanceerd verhaal vertellen. Professionals in de jeugdhulp zuchten al jarenlang onder veel registratielasten en administratieve lasten. Dat komt doordat we als er een calamiteit optreedt meer regels willen hebben en meer toezicht gaan uitoefenen, wat weer leidt tot meer vastleggen. Het vastleggen van alle stappen die je hebt gezet, is op zich belangrijk. Het leidt echter ook tot administratieve lasten. Daar kunnen we iets aan doen. De decentralisatie heeft ook extra lasten met zich meegebracht. Vroeger deed je zaken met de provincie of met een paar zorgkantoren. Nu is dat anders. Als je een regionale, bovenregionale of landelijke organisatie bent die met meerdere gemeenten en partijen zaken doet, levert dat meer gedoe en meer lasten op. Dat is gewoon zo.

Daar staat echter ook een aantal zaken tegenover. Ik was in Leiden om met jeugdhulpverleners te spreken en met de bevriende wethouder van de partij van mevrouw Siderius. Men zei dat men nu met elkaar aan tafel zit. Er werd gezegd: waar ik vroeger een rapport schreef, dat afrondde en vervolgens naar een collega stuurde die het moest gaan doen, zit die collega nu naast me en kan ik meteen afspraken maken over de casus. Dat lost ook problemen op. Daar komen de lichtjes in de ogen weer van terug, zoals ik dat al vaker heb genoemd.

Ik wil graag dat het verhaal genuanceerd is. Er is een grote aanval nodig op de administratieve lasten, ook waar het gaat om standaardisering en uniformering. De punten die door mevrouw Siderius en anderen zijn genoemd, moeten daar ook in worden meegenomen: hoe zit het met contracteren, kun je tot eenduidige inkoopcijfers komen en kun je ervoor zorgen dat de lasten van de verantwoording afnemen? Daarover zijn wij zeer in gesprek met de VNG. Ik heb tegen de VNG gezegd dat het niet zo kan zijn dat wij er bijvoorbeeld met zijn allen van uitgingen dat we van 110.000 productcodes naar 413 zouden gaan – dat is een fantastische operatie – en we vervolgens maar even afwachten of iedereen dat gaat doen. Dat vind ik dan te slapjes.

Ik vraag van de gemeenten en de VNG om ervoor te zorgen dat iedereen dat gaat toepassen daar waar het plaatsvindt. Dat heeft niets met gemeentelijke beleidsvrijheid te maken, maar gewoon met ordelijke bedrijfsvoering waarmee je veel lasten kunt beperken. Als dat niet lukt, verwacht ik dat de VNG aan mij gaat vragen om te helpen om daar landelijke standaarden voor te maken en die misschien wel in wet- en regelgeving vast te leggen. Als dat nodig is, deins ik daar niet voor terug. Ik wil dat echter wel doen in samenspraak met de gemeenten. Bij de behandeling van de wet heeft de Kamer zelf er overigens zelf een aantal artikelen waarin stond dat er nadere regelgeving mogelijk was eruit geamendeerd. Dat neemt niet weg dat ik bereid ben en blijf om te kijken hoe we verder kunnen standaardiseren, het liefst door de gemeenten en de VNG zelf en als het nodig is door mij.

Mevrouw Siderius (SP):

Ja, sorry. We gaan de wethouders vragen of ze hier misschien wat aandacht aan willen besteden. Dat is eigenlijk wat de Staatssecretaris zegt. Blijkbaar lukt dat al decennia niet, dus waarom zou dat nu wel lukken als deze Staatssecretaris – die gelukkig niet al decennia Staatssecretaris is – dat vraagt? Sorry, ik word hier wel een beetje verdrietig van. Dit is gewoon een veelgehoorde klacht. Het is niet voor niets dat sinds de decentralisatie 18 miljoen euro in bureaucratie is gaan zitten. Dat is een hoop geld. Daar hadden we heel veel kinderen voor kunnen helpen. Ik wil de Staatssecretaris echt nadrukkelijk verzoeken om die standaardisering verplicht te stellen. Dan zijn we er morgen vanaf en kunnen jeugdhulpverleners weer doen waarvoor ze in dienst zijn genomen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb mijn intenties al geuit. Ik heb al gezegd dat ik als het nodig is om met landelijke regelgeving te komen om tot standaardisering te komen, daar zeker niet voor zal schromen. Ik wil dat wel netjes in overleg doen met degenen die daar verantwoordelijk voor zijn. Als het allemaal te lang duurt, moeten wij het doen. Ik ben ook al bezig om te bekijken wat de wettelijke mogelijkheden daartoe zijn in de Jeugdwet, welke haakjes daarin zitten en of dat voldoende is. We hebben een apart AO over administratievelastendruk. Daarin kunnen we hier uitgebreid over spreken. Dan kan de Kamer ook bekijken of mijn aanpak op dat punt voldoende is.

De voorzitter:

De Staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

In hetzelfde licht denk ik dat het goed is om het onderlinge debat tussen de leden over de outputfinanciering nog eens te duiden. Een deel van het beperken van de administratieve lasten hangt volgens mij samen met het gekozen inkoopmodel. Dat is op een aantal plekken echt het geval. Soms wordt heel taakgericht ingekocht. Een lumpsum kent de minste administratieve lasten. Soms wordt de inkoop outputgericht ingericht, waarbij je meer naar de trajecten kijkt. PxQ kent de meeste administratieve lasten. Mevrouw Van der Burg wees daar al op. Daar zitten natuurlijk eigen voorkeuren en veronderstellingen in en overigens ook geschiedenis: je doet al een tijdje zaken met de instellingen die er zijn.

Gemeenten zijn vrij om een inkoopmodel te kiezen. Ik denk dat de outcome-indicatoren van mevrouw Van der Burg echter het beste tot hun recht komen in de outputgerichte inkoopmodellen. Ik doe een verkenning, samen met de VNG en de aanbieders, om te bezien hoe we die scores op die outcome-indicatoren zo toegankelijk mogelijk en openbaar kunnen maken, zodat iedereen daar gebruik van kan maken. As we speak – eigenlijk was het vanochtend – is er een bijeenkomst geweest om te bekijken hoe we dat verder kunnen brengen. Het voorbeeld van West-Brabant West is daarbij heel interessant, omdat daar enerzijds met outcomecriteria wordt gewerkt en anderzijds een grote stroomlijning heeft plaatsgevonden van de hele registratie rondom de inkoop. De goede voorbeelden die er zijn, gaan we breed uitventen in het hele land. De VNG is daar zeer toe bereid. We moeten ervoor zorgen dat we een enorme aanpassing en vereenvoudiging krijgen van de administratieve lasten, in elk geval wat betreft de zorginkoop.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank daarvoor. Uit de inventarisatie is gebleken dat er een heleboel regio's zijn die eigenlijk niet zo heel tevreden zijn over hun oude manier van inkopen, namelijk PxQ. Ze zien dat ze daarin vastlopen, qua administratie en ook qua tevredenheid van ouders. Worden er met inkopers en wethouders uit de regio's deskundigenbijeenkomsten gehouden, zodat ze over die hobbel kunnen komen dat het allemaal zo moeilijk is en ze aan de hand van dit soort voorbeelden worden geholpen door collega's om die stap te zetten?

Staatssecretaris Van Rijn:

We hebben met de VNG een speciaal programma waarin wat breder wordt gekeken naar de hele informatievoorziening in het sociale domein, het programma Informatievoorziening Sociaal Domein. Daarin worden ook diverse uitvoeringsvarianten uitgewerkt. Er wordt voor alle gemeenten aangegeven hoe zij hun inkoop een betere manier kunnen inrichten en welke keuzes zij daarbij kunnen maken. Er wordt aangeraden om consequent voor één model te kiezen dat tot minder administratieve lasten leidt. Dat programma loopt al en hetgeen mevrouw Van der Burg noemde, heeft daarin zeker een plek.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Worden daar dan ook, behalve dat het op papier wordt gezet, sessies aan besteed? Papier is leuk. Dan staat het er en denk je: hoe moet ik het aanpakken? Niets is echter zo overtuigend als een collega die met dezelfde problematiek te maken heeft, een wethouder of een ouder die zegt dat hij eindelijk grip heeft op wat er met zijn kind gaat gebeuren, die dat zelf vertelt en laat zien hoe dat wordt ervaren. Daar zoek ik eigenlijk nog een beetje naar. Gaat dat dan ook gebeuren? Dat is immers wat mensen enthousiasmeert. Dat bedoelde ik ook met verleiden. Ik ben niet zo van het opleggen. We hebben de gemeenten beleidsvrijheid gegeven. We zien prachtige dingen gebeuren. Het is tijd dat we vertrouwen geven, maar ook mooie voorbeelden van elders laten zien.

Staatssecretaris Van Rijn:

Heel terecht. Ik geloof ook erg in het laten zien van ervaringen uit de praktijk. Vanuit het programma Informatievoorziening Sociaal Domein worden momenteel regionale bijeenkomsten georganiseerd over alle uitvoeringsvarianten waar wij het over hebben. Dat zijn fysieke bijeenkomsten waarin wordt uitgewisseld wat de ervaringen ermee zijn, hoe je het zou kunnen doen en wat de uitkomsten van het proces zijn.

Je zou onder het kopje administratieve lasten ook het woonplaatsbeginsel kunnen plaatsen. Daar is veel discussie over en een aantal leden heeft er vragen over gesteld. Er ligt inmiddels een voorstel van de gespecialiseerde branches om de Basisregistratie Personen als uitgangspunt te nemen in plaats van de woonplaats van de gezagdrager. Er zijn heel veel vragen gesteld over het woonplaatsbeginsel. We hebben geconstateerd dat heel veel van die vragen gingen over hoe het nu precies werkt en hoe het zit met de definitie ervan. Er komen veel signalen binnen dat het woonplaatsbeginsel veel administratieve lasten geeft. Het gebruiken van de Basisregistratie Personen is een van de opties die nu wordt uitgewerkt. Ik zet er één kanttekening bij, namelijk dat ik goed wil uitzoeken of die wijziging goed uitvoerbaar is en daadwerkelijk leidt tot vereenvoudiging en daarmee tot vermindering van administratieve lasten. Als je gebruik wilt maken van de Basisregistratie Personen, moet wellicht de Jeugdwet op een aantal punten worden aangepast. We gaan ook na of er snellere en eenvoudigere voorstellen die geen wetswijziging vragen. Kortom, we zijn hier heel erg mee bezig. We zien het punt. Als er mogelijkheden zijn om van de Basisregistratie Personen gebruik te maken en als dat tot vereenvoudiging zou leiden, ben ik daar een groot voorstander van. Ik verwacht dat we daar in december uitsluitsel over zullen kunnen geven.

Een ander punt dat genoemd is – daar zijn we overigens ook al een hele tijd mee bezig, het is nog van voor de decentralisatie – is de doorlopende zorg bij 18 jaar: de 18-min en 18-plusproblematiek. Mijn stellige overtuiging is dat het juist doordat nu veel verantwoordelijkheden meer in één hand zijn gekomen mogelijk moet zijn om hierover veel meer sluitende afspraken te maken. Daar zijn veel aanbieders en gemeenten mee bezig. De William Schrikker Groep heeft bijvoorbeeld het Krachtplan18+ uitgewerkt en de Eigen Kracht Centrale heeft daar ook een aantal ideeën over. In Rotterdam wordt uitvoering gegeven aan een speciaal programma gericht op risicojongeren. Ik wil samen met de gemeenten en de branches alle voorbeelden en goede ervaringen op dit punt bijeenbrengen, om te bekijken of we daar ook een impuls aan zouden kunnen geven. Er is al een aantal zaken genoemd. Mevrouw Bergkamp zei al dat jeugdhulp verlengd kan worden na het 18de jaar, tot het 23ste jaar. Dat kan als de 18-jarige nog niet in staat is om op eigen benen te staan, jeugdhulp nodig heeft en – nu komt het – die ook wil ontvangen.

We constateren echter ook dat heel veel jongeren die 18 jaar worden en die al een tijdje in de jeugdhulp zitten, vrijwillig of met enige drang, zeggen: nu ben ik er lekker vanaf. Dat punt je kun je eigenlijk alleen maar tackelen door vroegtijdig, op hun 16de of 17de, met de jongeren te praten over wat er gebeurt als ze 18 worden en hoe ervoor kan worden gezorgd dat er ondersteuning plaatsvindt. Ik zal in het bestuurlijk overleg dat we binnenkort met gemeenten en branches hebben dit punt wederom aan de orde stellen, om te kijken welke slagen we hier verder in kunnen maken. Ik zie daar een grote bereidheid toe. Ik zie die ook groeien. Het ingewikkelde is dat je rekening moet houden met wat de jongere ervan vindt. De vraag is ook wat je wel en niet kunt opleggen. Dat is een heel dominant punt. Ik zal straks nog ingaan op de vraag van mevrouw Bergkamp of we niet in zijn algemeenheid naar de leeftijdsgrenzen moeten kijken. Ik meen dat zij dat debat aanzienlijk verbreedde met haar vraag om een onderzoek naar de leeftijdsgrenzen.

Ik aarzel een beetje over het onderwerp wachttijden. Dat is niet omdat we dat niet aan de orde zouden moeten stellen, maar omdat we daar kortgeleden heel uitgebreid over hebben gesproken. Mevrouw Siderius heeft er een aantal vragen over gesteld. Ik heb toegezegd dat wij met gemeenten en de brancheorganisaties de stand van zaken rondom de wachttijden en de verbeteringen die er nodig zijn verder zullen bespreken, mede aan de hand van de motie die is ingediend. Instellingen moeten transparant zijn over de wachttijden. Er moeten afspraken worden gemaakt over verantwoorde wachttijden, de treeknormen. Ik wil dat gemeenten die normen gaan hanteren bij de inkoop voor 2017. Ik doe een beroep op de branches om de wachttijden openbaar te maken. Van gemeenten vragen we om dat expliciet in de inkoopafspraken mee te nemen. Er is een motie over ingediend. Mevrouw Van der Burg heeft daar een aantal opmerkingen over gemaakt. We moeten afspreken dat aanbieders bij overschrijding van de wachttijdnormen een signaal afgeven aan de gemeenten, zodat die aan zorgbemiddeling kunnen doen en daarmee hun jeugdhulpplicht kunnen vormgeven. We zien namelijk nog te vaak dat er een wachtlijst is bij een instelling, maar dat, om het even simpel te zeggen, de rest van de wereld dat niet weet. Je moet actie kunnen ondernemen. Het is mogelijk dat de wachtlijst bij de ene instelling te groot is, terwijl er bij andere instellingen geen wachtlijst is. Ik denk dat die transparantie daar zeer in gaat helpen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik denk dat het heel goed is als aanbieders transparant zijn over hun wachtlijsten, maar dat lost natuurlijk niet het feit op dat er wachtlijsten zijn. Er zijn nu ouders die wat meer verdienen en die zelf zorg inkopen waardoor hun kind meteen wordt geplaatst. Daardoor ontstaat er een verschil tussen kinderen van rijke ouders en kinderen van arme ouders. Gaat de Staatssecretaris daar nog op in?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat zal ik bij dezen doen. Jeugdhulp moet toegankelijk zijn voor iedereen, ongeacht het inkomen. Dat is precies de reden waarom wij willen dat er transparantie is over wachtlijsten. Dan kun je namelijk werken aan het wegwerken ervan. Als we weten dat iemand bij een bepaalde aanbieder niet terechtkan, kan de gemeente bovendien bemiddelen naar een andere aanbieder waar hij wel terechtkan. Dat zie je ook in de Zorgverzekeringswet. Soms zie je dat er wachtlijsten zijn. Mensen realiseren zich soms onvoldoende dat ook de zorgverzekeraar een zorgplicht heeft en uit dien hoofde gewoon kan bemiddelen, als ze sneller geholpen kunnen en moeten worden. Datzelfde moet eigenlijk bij de gemeenten gebeuren. Er is een jeugdhulpplicht, ook voor de gemeenten. Daarvoor is die transparantie van belang. Als die er is, kan de gemeente namelijk desgewenst als er snel hulp nodig is voor iedereen, ongeacht het inkomen, bemiddelen naar een andere aanbieder waar snel plaats is. Dat laat overigens onverlet dat gemeenten voldoende zorg moeten inkopen. Die hulp moet er zijn vanwege de jeugdhulpplicht. Daar zijn overigens niet zo veel misverstanden over. Als er soms zaken boven water komen, zien we dat de gemeente of de wethouder heel snel acteert om de problemen die zich voordoen op te lossen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Staatssecretaris zegt dat als een kind niet terechtkan bij een zorginstelling eerst moet worden gekeken hoe het zit met de inkoop, of de gemeente genoeg heeft ingekocht. Dat kan immers een oorzaak zijn. Hij zegt dus ook dat een kind sowieso elders terecht moet kunnen, dat er nooit sprake van kan zijn dat een kind op de wachtlijst komt terwijl in een andere gemeente kinderen meteen worden geholpen?

Staatssecretaris Van Rijn:

De wachtlijst- en de wachttijdproblematiek is per gemeente en per regio verschillend. Daar kun je niet in zijn algemeenheid iets over zeggen. Ik zeg dat als er wachtlijsten zijn en die onaanvaardbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege die treeknormen, het zaak is dat daar transparantie over bestaat, zodat de gemeente kan zien of er te weinig is ingekocht of dat er bemiddeld kan worden naar een andere instelling. Er moet echter eerst uitwisseling van gegevens plaatsvinden, zodat het transparant is en je kunt zien waar kinderen wel terechtkunnen en je kunt bemiddelen. Dat moet eerst plaatsvinden voordat je überhaupt tot de conclusie kunt komen dat er te weinig is ingekocht. Als er te weinig is ingekocht, geldt dat er een jeugdhulpplicht is en die jongere dus geholpen moet worden.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Hoor ik de Staatssecretaris nu zeggen dat gemeenten, vergelijkbaar met de zorgverzekeraars in de Zorgverzekeringswet, een zorgplicht hebben en dat als er een wachtlijst is, het de gemeente is die moet bemiddelen naar een andere aanbieder?

Staatssecretaris Van Rijn:

Het zou nog mooier zijn als de aanbieders dat zelf doen. Stel dat er bij een aanbieder met een wachtlijst een geval wordt aangemeld waarmee bij hem te lang moet worden gewacht. Dan zou hij moeten kijken of die jongere bij een andere aanbieder terechtkan. Ik realiseer me dat het voor aanbieders soms moeilijk is, omdat zij dan misschien een cliënt kwijtraken. Ik denk echter dat het belang van de jongeren altijd voorop moet staan. Transparantie van wachtlijsten kan er in elk geval toe leiden dat de gemeente daarmee bekend is en de afweging kan maken of zij actief kan bemiddelen naar een andere aanbieder of dat er iets aan haar inkoopbeleid moet gebeuren. Beide is mogelijk.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik vraag dit omdat dit vorig jaar in Amsterdam bij De Bascule is geprobeerd en dat niet heeft gewerkt. Het leidde tot grote overheadverzwaringen voor de zorginstellingen. Vaak waren ouders expres naar een bepaalde zorginstelling gegaan, dus die wilden dat ook helemaal niet. Ik wil eigenlijk dat de Staatssecretaris in gesprek met de gemeenten gaat om hen ervan te doordringen dat zij degenen zijn die de zorgplicht hebben en dat het ook in hun belang is om duidelijk te krijgen waar de wachtlijsten zijn. Zij moeten hun verantwoordelijkheid nemen door ervoor te zorgen dat mensen naar een andere zorginstelling kunnen. Als dat niet het geval is, moet de conclusie zijn dat er onvoldoende zorg is ingekocht.

Staatssecretaris Van Rijn:

De bereidheid om hierover met de gemeenten te spreken is er. Sterker nog, dat zal aanstaande maandag gebeuren.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Klasse.

Staatssecretaris Van Rijn:

Er is een aantal vragen gesteld over Veilig Thuis. Het is misschien goed om nog even te memoreren dat daar een programma loopt, onder leiding van de heer Sprokkereef. Daarin gebeuren twee dingen. Het eerste is bekijken hoe ervoor gezorgd kan worden dat Veilig Thuis goed op orde is. Is er een goede wachtlijstregistratie? Wat zijn de basiskwaliteiten van Veilig Thuis? Hoe zit het met de vertrouwensartsen? Wordt er voldoende doorverwezen? Zijn er voldoende verbindingen tussen Veilig Thuis en de lokale en regionale zorgorganisaties? Het verbeterprogramma voor Veilig Thuis loopt nu. Dat is begin dit jaar gestart. Conform de afspraak met de Kamer, zullen we daarover rapporteren. Daar waar er constateringen zijn dat het misschien niet goed zit of dreigt te gaan, zien we dat gemeenten en wethouders zich aangesproken voelen en dat er maatregelen worden genomen. Veel gemeenten hebben extra middelen beschikbaar gesteld daar waar er wachtlijsten of acute zorgen zijn, om die weg te werken.

Het tweede dat gebeurt, is dat er toezicht plaatsvindt door de inspecties. De inspecties blijven erbovenop zitten. Bij zeven Veilig Thuisorganisaties voeren de inspecties nu al een hertoets uit. Die worden de komende maand afgerond. Zoals bekend, zijn Veilig Thuis Drenthe en Gelderland-Zuid door de inspecties onder verscherpt toezicht gesteld. Dat is goed, want dat betekent dat ook daar de vinger aan de pols wordt gehouden en meer dan dat.

Een ander project dat loopt, betreft de aanscherping van de meldcode. Dat is het tweede aandachtspunt van de heer Sprokkereef. Hem is gevraagd om een voorstel te doen voor een sluitend veiligheidssysteem, in overleg met het veld. Zijn voorstel zal ik met mijn reactie aan de Kamer sturen voor het algemeen overleg over geweld in afhankelijkheidsrelaties dat gepland staat voor 15 september.

Mevrouw Siderius (SP):

De cijfers van Veilig Thuis zijn schokkend, zoals dat in zes regio's altijd een vertrouwensarts beschikbaar is. De Staatssecretaris zegt dat twee Veilig Thuisregio's, namelijk Drenthe en Gelderland-Zuid, onder verscherpt toezicht staan en dat dat goed is. Het liefst wil je natuurlijk dat dat niet nodig is. Ik ben benieuwd wanneer in 100% van de Veilig Thuisregio's gewoon altijd een vertrouwensarts beschikbaar moet zijn en in 100% van de regio's Veilig Thuis dag en nacht bereikbaar en beschikbaar moet zijn. Volgens mij moeten we daarheen. Ik ben wel benieuwd of de Staatssecretaris daar een soort tijdpad voor heeft. Het lijkt mij goed om met elkaar af te spreken dat dat voor het einde van het jaar allemaal goed geregeld is.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat willen we inderdaad nogal nauwgezet volgen. Het programma «Veilig Thuis – de basis op orde», zoals het terecht heet, ziet op de brede verbetering van de hele bedrijfsvoering van Veilig Thuis, inclusief de bereikbaarheid. Ik wijs er overigens op dat via het 0800-nummer alle Veilig Thuisorganisaties dag en nacht bereikbaar zijn. Over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de vertrouwensartsen wordt op dit moment overleg gevoerd tussen de VNG en het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling. Met de gemeenten en GGD Nederland wordt overlegd over de integrale bereikbaarheid. De eerste resultaten daarvan zullen er na de zomer zijn. Wij rapporteren begin september over de voortgang in het voortgangsrapport over geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dan kan de Kamer al met mij kijken of het opschiet. Ik wil inderdaad dat dit zo snel mogelijk wordt opgelost. Ik neem aan dat dat in verschillende tempi zal gebeuren. De Kamer kan echter zien dat wij hier nogal bovenop zitten bij elke Veilig Thuisorganisatie, met het project Sprokkereef, met de inspectie en met de afspraken die we met de VNG maken.

Mevrouw Siderius (SP):

De Staatssecretaris gaat het nauwgezet volgen, gaat in september kijken of het al opschiet en gaat dan rapporteren. Dit is wat te mager, dus ik wil eigenlijk een datum van hem. Dat lijkt me goed. Dan kunnen we op die datum kijken of het is gelukt. Laten we bijvoorbeeld zeggen dat het voor 1 november helemaal op orde moet zijn. Gesprekken voeren met artsen is leuk, maar wij als SP willen wij gewoon dat in elke Veilig Thuisregio altijd een arts beschikbaar is als dat nodig is.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ga niet in het wilde weg data noemen die we niet kunnen onderbouwen en waarmaken. We hebben niet voor niets een integraal programma gemaakt voor de verbetering van Veilig Thuis. Dat wordt uitgevoerd onder leiding van de heer Sprokkereef. Hij maakt nu per Veilig Thuisorganisatie een plan. Dat zal soms heel makkelijk zijn en soms wat moeilijker. We rapporteren daar in september over. Dan bekijken we wat de voortgang van dat plan is en kunnen we met elkaar beoordelen of dat snel genoeg gaat of niet. Ik ben met mevrouw Siderius eens dat het allemaal zo snel mogelijk moet. Ook hier gaat echter de inhoud voor. We gaan niet een datum noemen waarvan we later moeten zeggen dat die niet realistisch was of juist veel te laat. Ik wil echt vasthouden aan de rapportage in september, zodat we dan met elkaar over de voortgang kunnen spreken.

Misschien ten slotte nog een paar opmerkingen in het verlengde van Veilig Thuis, het programma van aanpak en de meldcode. Mevrouw Van der Burg vroeg nog iets breder naar de stand van zaken van haar actieplan voor betere signalering en bestrijding van kindermishandeling en behandeling van slachtoffers. Ik ben uitvoerig ingegaan op de uitvoering van die acties in de GIA-rapportage (geweld in afhankelijkheidsrelaties) en dat zullen we ook in de komende GIA-rapportage weer doen. Ik denk dat mevrouw Van der Burg kan zien dat veel van haar voorstellen een plek hebben gekregen in de aanpak van Sprokkereef, zowel ten aanzien van de meldcode als ten aanzien van de Veilig Thuisorganisaties. Zij vroeg in haar actieplan ook naar de toepassing van effectieve interventies door multidisciplinaire centra. Ik heb met de Minister van V en J afgesproken dat de gemeenten de komende jaren een landelijk netwerk voor de multidisciplinaire aanpak gaan inrichten. De Centra Seksueel Geweld zijn daar een voorbeeld van. Samen met de Minister van V en J heb ik voor 2016 en 2017 in totaal 4,2 miljoen beschikbaar gesteld aan zestien gemeenten voor een landelijk dekkend stelsel voor aanpak van seksueel geweld. We stellen ook 1 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van onderdelen van de Onderzoeksagenda Effectiviteitsonderzoek kindermishandeling. Dat wordt nu aanbesteed door ZonMw.

Dan kom ik nu op de specifieke vragen.

De voorzitter:

Maar niet voordat mevrouw Van der Burg een interruptie heeft kunnen plaatsen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

We wachten Sprokkereef maar even af. Ik neem aan dat die GIA-rapportage komt voor het algemeen overleg van 15 september. Ik heb ook aandacht gevraagd voor het intensiveren van de screening op hechtingsproblematiek. Ik zag tot mijn vreugde in de stukken staan dat de screening op taalachterstand, een ander punt, er nu daadwerkelijk komt, dus dat daar op jonge leeftijd uitgebreid op gescreend gaat worden. Gaat dat nu ook bij de publieke gezondheidszorg, de consultatiebureaus, gebeuren ten aanzien van hechtingsproblematiek? Dat is een punt dat volgens mij geregeld kan worden, misschien wel samen met die screening op taalachterstand.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik heb al gezegd dat ik deze week op de Jeugdtop was. Ik was daar bij de sessie over preventie, om eens te kijken hoe het gaat met de verbinding tussen onderwijs, jeugdhulp en jeugdgezondheidszorg. De jeugdgezondheidszorg is een aantal projecten gestart over het omgaan met hechtingsproblematiek op jeugdige leeftijd. Daar zijn heel aardige voorbeelden van. Ik wijs op het programma VoorZorg, waarin een aantal heel aardige dingen zit. Die worden nu ter kennis gebracht aan de jeugdhulp en aan het onderwijs, in dit geval vooral aan de jeugdhulp, om die verbinding te blijven leggen. Het uitdragen van die kennis is nu in volle gang. Ik heb goede hoop dat de ervaringen die nu worden opgedaan door sommige GGD's in de jeugdgezondheidszorg breder worden uitgerold over het land, dus dat dat een verdere impuls gaat krijgen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dat is heel mooi, maar niet helemaal een antwoord op mijn vraag. Ik zou het zo mooi vinden als bij de consultatiebureaus, waar bijna alle kinderen in Nederland vrijwillig komen met hun ouders, op zeer jonge leeftijd wordt gescreend op hechtingsproblematiek. Die leidt namelijk tot heel erg veel problemen in de toekomst. We hebben een heel mooie pilot in Maastricht, die is uitgerold over Limburg. Misschien zijn er nog wel meer. Het zou zo goed zijn als alle GGD's en consultatiebureaus dat deden. Het voorkomt namelijk enorm veel leed in het leven daarna en ook misdiagnoses op andere dingen die de kinderen gewoon niet hebben, maar waar ze dan wel voor behandeld worden. Ik zou graag de toezegging van de Staatssecretaris willen hebben dat dat nu gaat gebeuren.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik vind het ook een goede zaak. Het zit overigens in het aanvullende pakket van de taken van de GGD's en van de consultatiebureaus. Wij zijn echter, zoals bekend, ook bezig met een kwaliteitsimpuls voor de GGD's, zowel voor het verplichte takenpakket als voor het aanvullende takenpakket. Misschien kan ik mevrouw Van der Burg in die zin tegemoetkomen dat ik met de GGD's in het kader van het ontwikkelen van het kwaliteitsprogramma zal bespreken hoe we dit punt op de landelijke agenda kunnen zetten. We zitten nu in een fase waarin een aantal heel mooie regionale initiatieven plaatsvindt. Die worden nu ter kennis gebracht aan iedereen. Mevrouw Van der Burg noemde daar net een voorbeeld van. Ik zal in het kader van het project kwaliteitsverbetering met de GGD's bespreken of dat ook op landelijk niveau een verdere impuls kan krijgen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

De Staatssecretaris weet de vraag al: wanneer krijgen wij daar nadere informatie over? Vooralsnog neem ik even genoegen met deze toezegging. Zoals hij weet, kom ik hier geheid op terug. Daarom wil ik graag een datum weten.

De voorzitter:

Dan kunnen we het als toezegging noteren. Wanneer kan dat, Staatssecretaris?

Staatssecretaris Van Rijn:

Zullen wij dat in de eerstvolgende voortgangsrapportage jeugdhulp opnemen, die in november naar de Kamer komt?

De voorzitter:

Het wordt opgenomen in de voortgangsrapportage jeugdhulp die in november komt. Dat noteren we. Vervolgt u uw betoog, Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Bergkamp heeft een vraag gesteld over de Wlz-indiceerbaren. We zitten nu midden in de uitvoering van de afspraken die we met de Kamer hebben gemaakt. Zoals bekend, is er een aantal mensen van wie we het vermoeden hebben dat ze voor de Wlz indiceerbaar zijn. Die hebben we even afgezonderd om daar een heel zorgvuldig traject mee af te spreken. Het gaat om 13.000 cliënten met een oude extramurale AWBZ-indicatie. Het CIZ heeft het herindicatietraject inmiddels nagenoeg afgerond. Cliënten weten nu wat de CIZ-indicatie is. Gebleken is dat 74% van die cliënten voldoet aan de toegangscriteria van de Wlz en 26% dus niet. We gaan nu de tweede fase in, waarin we zeker willen stellen dat voor de groep die niet in de Wlz terechtkomt de zorg wordt geregeld met de gemeente en/of de zorgverzekeraars. Ik ben met de cliëntenorganisaties in gesprek over de wijze waarop dat kan worden vormgegeven, hoe we die warme overdracht goed voor elkaar kunnen krijgen. Mevrouw Bergkamp heeft echter gelijk. Het is niet gelukt om die brief voor dit algemeen overleg aan de Kamer te zenden. Ik zal de Kamer op heel korte termijn per brief informeren over de stand van zaken. Ik zal de uitkomsten van het gevoerde overleg met de cliëntenorganisaties daarin meenemen. Ik wil volgende week nadere afspraken maken met de VNG over hoe we dat proces zorgvuldig kunnen vormgeven.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Zorgvuldigheid is belangrijk bij deze groep. Ik kan mij nog de discussies herinneren waarin werd gezegd dat de groep niet voor niets de «vergeten groep» heette. Ik begrijp nu buiten de microfoon om dat de Staatssecretaris deze ook niet is vergeten. Ik maak mij er zorgen over. We krijgen signalen dat in de groep die niet in de Wlz terechtkomt, kinderen zitten van wie je verwacht dat zij daar op termijn wel degelijk in terecht zullen komen. Het lijkt net alsof er in de Wlz geen groeipotentieel zit, geen ontwikkelmogelijkheden zijn. Ik wil dus aan de Staatssecretaris vragen om in de brief die hij aan de Kamer stuurt, dit punt echt beet te pakken. Het kan immers niet zo zijn dat deze ouders over een jaar weer moeten bewijzen waar hun kind wel of niet thuishoort. Dat zou ik echt heel erg gênant vinden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Daar ben ik het mee eens. Het is misschien ook goed om dat punt erbij te betrekken als illustratie van de vraagstukken die spelen. Eén ding moet zeker zijn: het gaat niet over de vraag of je adequate zorg krijgt; in alle gevallen moet die adequate zorg er zijn. Het gaat over de vraag via welke financiering die zorg plaatsvindt. We hebben daar wettelijke criteria voor gemaakt. De vraag is of deze wettelijke criteria voldoende helder zijn, ook voor die gevallen waarin je je afvraagt of het wel klopt. Dat is precies de reden dat we de Wlz-indiceerbaren als aparte categorie hebben beschouwd. Daardoor kunnen we het daar extra zorgvuldig doen.

We moeten oppassen dat we niet te specifiek worden, maar in zijn algemeenheid zal het bij heel jonge kinderen als er nog steeds behandeling plaatsvindt ongelofelijk ingewikkeld zijn om te beoordelen of er sprake is van iets wat levenslang en levensbreed nooit anders zal worden, zeker wanneer het gaat om somatiek. In zo'n geval moet je immers afwachten wat het resultaat van die behandeling is. Dan kun je dus in de Zorgverzekeringswet de beste zorg krijgen, gericht op behandeling en somatiek, en kun je pas later tot de conclusie komen hoe het er precies mee staat.

Ik wil het dus echt heel zorgvuldig doen. Ik zal de vraag die mevrouw Bergkamp stelde maar ook de vragen die mevrouw Keijzer op dit punt heeft gesteld, meenemen in de brief.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is goed dat de Staatssecretaris daarop focust; het gaat er inderdaad om dat de kinderen de juiste zorg krijgen. Maar het gaat natuurlijk ook om de vraag of degene die deze zorg verleent, voldoende kennis heeft van deze kinderen. Ik krijg signalen dat het in het geval van complexe vraagstukken voor gemeenten ontzettend lastig is. Ik wil het de ouders niet aandoen dat ze voor een deel van de hulp naar de gemeente moeten en dat die dan zegt: wij weten het niet; wij verwijzen u door naar de Wlz of de Zorgverzekeringswet.

Ik heb nog een vraag over het indiceren. Ik heb met de heer Otwin van Dijk een motie ingediend die ertoe strekt dat er specifiek gekeken wordt of de instrumenten die wij gebruiken voldoende zijn geënt op de situatie van kinderen. Kan de Staatssecretaris dit aspect ook meenemen in zijn brief? Dit dus naast het vraagstuk van de kennis bij gemeenten in geval van deze specifieke groep.

Staatssecretaris Van Rijn:

Het lijkt mij inderdaad goed om dat in samenhang te bezien, dus zowel de vraag of de criteria voldoende zijn in het geval van kinderen als de vraag in hoeverre we wat we aan het doen zijn ook van toepassing laten zijn op de oplossingen die we nu kiezen. Dat zullen we zeker meenemen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

De voorbeelden die ik noemde, betreffen situaties waarin de Wlz-indicatie met ingang van 1 januari 2017 geweigerd is. Deze mensen moeten zich nu dus tot de gemeente wenden. Ik heb begrepen dat zij allemaal bezwaar maken. Dat kan, want het betreft de Wet langdurige zorg. Maar wat gaat de Staatssecretaris doen voor deze groep mensen? Een brief waarin nog eens een keer uiteengezet wordt hoe het beleid wordt, is prachtig, maar we hebben het over ouders van meervoudig ernstig gehandicapte kinderen die het er gewoon niet bij kunnen hebben om bij de gemeente te moeten uitleggen dat hun kind niet beter wordt, dat er misschien wel een kleine ontwikkeling in zit, maar dat het kind altijd afhankelijk zal zijn van zorg en ondersteuning omdat het nou eenmaal een laag IQ heeft, omdat er somatische problemen zijn, er ggz-problematiek speelt en noem het allemaal maar op. Wat gaat de Staatssecretaris doen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ten eerste. Wij hebben met elkaar afgesproken wanneer iemand in welk domein recht heeft op zorg. Dan gaat het dus niet om de vraag of je wel of niet zorg krijgt, want die krijg je altijd, maar om de vraag in welk domein die zorg zit. Ten tweede. Laten we toch een beetje oppassen met zeggen «als je niet meer beter wordt, is er geen sprake van de Zorgverzekeringswet». Ik hoop er namelijk echt op – en het is ook zo – dat het recht op goede zorg in de Zorgverzekeringswet niet alleen geldt voor mensen die tijdelijk iets hebben, maar ook voor mensen die altijd iets zullen hebben. Ik wil zeker stellen dat iedereen de zorg krijgt die bij hem of haar past, ongeacht uit welk potje die wordt gefinancierd, en dat als er een andere indicatie komt dan je verwacht had, we in ieder geval zodanige afspraken met elkaar maken dat er geen discussie is over de vraag of je die goede zorg krijgt. Het moet niet zo zijn dat iemand dan kan zeggen: ja, dat kan wel gezegd zijn, maar wij gaan het eens even heel anders bekijken. Vandaar de afspraak die we al eerder met de Kamer hebben gemaakt dat er bij herindicatie een zodanig warme overdracht is dat we geen onnodige discussie krijgen over de vraag of die zorg wel moet worden verleend en wat dat dan precies betekent en dat we daar niet weer kennis en kunde over moeten gaan ontwikkelen. Dat moet niet.

Ik begrijp heel goed dat de Kamer hier heel scherp op is. Dat ben ik trouwens zelf ook. We moeten ervoor zorgen dat we de zorg voor deze kwetsbare groep, in 80% van de gevallen kinderen, heel goed en zorgvuldig met elkaar regelen. En...

De voorzitter:

Mevrouw Keijzer heeft nog een vraag.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik geloof dat er nog een zin van de Staatssecretaris komt.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van het onderzoek naar het afwegingskader, maar ik wil wel proberen om vooruit te kijken. De resultaten van het onderzoek verwachten we eind dit jaar. Er zijn dus aardige combinaties mogelijk.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik vraag mij af of de ouders van deze kinderen die nu zitten te luisteren naar de woorden van de Staatssecretaris denken dat het goed komt. Ik denk het niet. Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat er is afgesproken welke criteria er gelden. Het CDA heeft steeds gezegd: voorkom dat je in een discussie terechtkomt waarin het lijkt of iemand zijn kind opgeeft als hij pleit voor een plek onder de Wet langdurige zorg. Dat is nu vaak het geval. «Er is nog ontwikkelingsperspectief», wordt er dan gezegd. De Staatssecretaris zegt nu wat hij steeds zegt in dit soort discussies: iedereen krijgt de zorg die bij hem past, ongeacht het potje waaruit het wordt betaald. Daar heb je dus niets aan als je weer met je kind naar de gemeente moet, als er kortdurende indicaties worden gegeven, als je weer moet uitleggen wat er aan de hand is. Bovendien schrikken gemeentes zich het apezuur, om het maar eens op zijn Hollands te zeggen, want dit zijn kinderen die tientallen duizenden euro's zorg vragen, zo niet richting een ton. Ik vind het dus nog niet genoeg wat de Staatssecretaris zegt. Wil de Staatssecretaris concreet zijn en hier vandaag uitleggen wat hij voor deze groep kinderen gaat betekenen? Als het een derde is, hebben we het over 2.500 tot 3.000 kinderen en hun families. Wat gaat de Staatssecretaris doen om deze mensen de rust te geven dat ze niet hoeven te leuren, dat ze niet de boel weer opnieuw hoeven uit te leggen en dat ze niet allerlei indicatietrajecten in hoeven terwijl iedereen in één oogopslag ziet dat het kinderen betreft die de rest van hun leven zorg nodig zullen hebben?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ga doen wat wij met de Kamer hebben afgesproken, namelijk dat we heel goed gaan kijken hoe het zit met de 13.000 Wlz-indiceerbaren, kwetsbare mensen, volwassenen en kinderen, en dat we zorgen dat we een heel zorgvuldig proces hebben voor hen. We hebben met de Kamer afgesproken apart te zullen kijken naar de indicaties. We hebben gezegd: kijk nog eens goed welke kinderen in aanmerking komen voor Wlz-zorg. Dat is nu gedaan door deskundigen bij het CIZ. Dan moeten wij niet zeggen «je kunt in één oogopslag zien dat ...» Ik wil het echt aan een professioneel oordeel onderwerpen. Dat professionele oordeel leidt tot een indicatie. Als die indicatie toegang tot de Wlz oplevert, zullen we ervoor zorgen dat er een goede een warme overdracht plaatsvindt naar de Wlz. Als het een indicatie voor de Zorgverzekeringswet of de Wmo oplevert, moeten we ervoor zorgen dat er eenzelfde warme overdracht naar de Zorgverzekeringswet of de Wmo plaatsvindt, dat er continuïteit van zorg is en dat het gebeurt volgens de criteria die we hier met elkaar hebben verzonnen en via een zorgvuldig proces. Dat proces zijn we nu aan het afhandelen. We hebben er heel expliciete afspraken over gemaakt met de Kamer. Misschien is het goed om de brief op dat punt gewoon af te wachten, dan kunnen we bekijken of die spoort met de opvattingen van mevrouw Keijzer op dit punt.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Kunt u aangeven wanneer die brief komt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben van plan die brief nog voor het reces te sturen.

De voorzitter:

De Staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Bergkamp vroeg of ik bereid ben, advies te vragen aan de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving over de leeftijdsgrenzen, niet alleen over de zorg maar breder. Mijn korte antwoord op deze vraag is ja. Zij maakte echter een opmerking die ik wil tegenspreken. Zij zei dat al die grenzen heel willekeurig zijn gekozen. Ik denk echter dat er in alle wetten waarin die leeftijdsgrenzen staan heel goede reden is of in ieder geval is geweest om juist die grens te stellen. Maar ik denk dat het goed is om nog eens heel breed te kijken naar de filosofie achter die leeftijdsgrens en of een en ander wel met elkaar klopt. Ik denk dat we elkaar zo heel goed begrijpen.

Er is specifiek een vraag gesteld over allochtone jongeren, vanuit de ervaring dat migrantenouders minder snel jeugdhulp zoeken, maar de oplossing meer in eigen kring zoeken en zo misschien wel te lang wachten op hulp. Dat kan een onnodig risico zijn. Mevrouw Voortman maakte ook een opmerking op dat punt. Ik heb al gezegd dat iedereen toegang moet krijgen tot passende zorg; we hebben niet voor niets die wet gemaakt die voor iedereen geldt. Belangrijk is inderdaad dat wijkteams de kennis daarvoor hebben. Ik denk dat het goed is als ik nog een keer met het Nederlands Jeugdinstituut en mijn collega van Veiligheid en Justitie verken of er nog verdere acties op dit punt nodig zijn. Het zou immers kunnen dat er onvoldoende oog voor is, dat er specifieke kennis nodig is om te zorgen dat het beter gaat of dat er een extra module moet komen voor integraal werken in de wijk. Er is bereidheid om te bezien of we op dit punt nog wat verder kunnen komen.

Het rapport van de TAJ zou aangeven dat het gebruik van pleegzorg daalt. Dit rapport is gebaseerd op een steekproef. Uit de beleidsinformatie die we van het CBS hebben ontvangen en die ondertussen ook beschikbaar is gekomen, blijkt dat er geen daling is. Sterker nog, er is sprake van een lichte stijging. Dat is, denk ik, goed nieuws.

Dan de vraag van mevrouw Bergkamp over de gemeente Boxtel. Ik denk dat het hem zit in het budget van de voogdij. Het budget van de voogdij en van 18-plus wordt jaarlijks geüpdatet op basis van het werkelijke zorggebruik. Die budgetten kunnen dan ook jaarlijks verschillen. Dat zal ook in de toekomst het geval zijn. Zo luidt de afspraak die we met de gemeenten hebben gemaakt; we volgen het werkelijke zorggebruik. Overstappen op nieuwe beleidsinformatie, een nieuwe bron van data, kan natuurlijk tot extra verschuivingen aanleiding geven. Ik zeg toe dat ik contact zal opnemen met de gemeente Boxtel om eens te kijken wat hier precies speelt, zodat we de cijfers kunnen uitkruisen daar waar dat nodig is.

Dan de commissie-De Winter. Zowel mevrouw Bergkamp als mevrouw Van der Burg heeft daarnaar gevraagd. Het onderzoek zal tot doel hebben om kennis te verwerven over geweld tegen minderjarigen. Die kennisverwerving is overigens geen doel op zich, maar wel een voorwaarde om een algemeen beeld te kunnen krijgen van het fysieke en psychische geweld dat slachtoffers is overkomen. Dat is ongelofelijk belangrijk, omdat we op die manier de slachtoffers erkenning kunnen bieden. De behoefte aan erkenning is een van de redenen geweest dat lotgenotenorganisaties op dit onderzoek hebben aangedrongen. Het biedt ook de gelegenheid om te bekijken of er op dit moment adequate ondersteuning is voor de slachtoffers van fysiek geweld.

We zijn nog in overleg over de voorgestelde verbreding van de onderzoeken, overigens met een positieve grondhouding. Sommigen zeggen dat het hun een goed idee lijkt, anderen willen er nog even naar kijken. Het criterium dat we hierbij vooral meenemen – net zoals we dat hebben gedaan bij de commissie-Samson – is welke groepen onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen zijn geplaatst. Dat is de reikwijdte. Dat is het cruciale criterium dat we gehanteerd hebben. Dat betekent dat wij positief staan ten aanzien van de uitbreiding van de jeugd-ggz. De besluitvorming over het rapport moet echter nog plaatsvinden. Ik zal ook mijn collega's in de ministerraad daarover raadplegen. Maar dat is dus de kern van de aanpak die we willen hanteren.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben blij dat de Staatssecretaris contact wil opnemen met de gemeente Boxtel over De La Salle. Het gaat over een miljoen en dat is heel veel voor een gemeente. Het is dus niet zomaar iets.

Mijn vraag gaat over de commissie-De Winter. Ik was aanwezig bij de persconferentie. Daar hoorde ik heel duidelijk dat de bewindspersonen de aanbevelingen zouden overnemen. Nu hoor ik de Staatssecretaris iets anders zeggen: het hangt ervan af; de verantwoordelijkheid van de overheid; jeugd-ggz wel. Ik ben heel erg bang dat bijvoorbeeld de doveninternaten en de blindeninternaten er niet onder zullen vallen. Dat lijkt me echt een gemiste kans. Het lijkt me heel goed, zeker gehoord hebbende mijn collega's, als de Kamer hier een uitspraak over doet, om de bewindspersonen zo een extra stimulans te geven. Ik hoop dat de Staatssecretaris nu kan toezeggen dat hij de aanbevelingen overneemt. Als dat niet zo is, kondig ik alvast een VAO aan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Bergkamp heeft goed gehoord dat ik een klein voorbehoud maak. Van één uitbreiding heb ik sowieso al gezegd dat we die gaan doen. Een andere uitbreiding is het voorstel om een vooronderzoek in de BES te doen. Ook daarvan heb ik gezegd dat het mij een goede zaak lijkt. We hebben een kanttekening gemaakt over het onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen plaatsen. Voor sommige instituten is dit wel het geval en voor andere niet. Dat onderscheid willen we graag blijven maken. We hebben ook een tweede kanttekening geplaatst. Er lag een voorstel om ook nog te kijken naar de prevalentie in de huidige situatie. We hebben gezegd dat we daar nou juist de inspectie voor hebben en dat we niet diverse onderzoeken op hetzelfde terrein moeten laten plaatsvinden. We hebben niet voor niets de Inspectie Jeugdzorg en de branches. Zij kunnen daar een slag in maken. Zo is de scope; daar zitten we nu. Als de Kamer daar een uitspraak over wil doen, moet ik die afwachten.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik snap de overwegingen van de Staatssecretaris over de BES, het nu uitvoeren van het onderzoek en de stand van zaken in de jeugdzorg. Maar mijn vraag was echt gericht op de blinden- en doveninternaten waarvan we weten dat gezinnen niet anders konden dan hun kind naar dat ene internaat te laten gaan. Ze vallen nu gewoon onder de overheid. Ik doe nogmaals een beroep op de Staatssecretaris voor een toezegging over de uitbreiding met die internaten, waar zo specifiek door de commissie-De Winter op is gewezen. Gelukkig hebben ook collega's Van der Burg en Ypma duidelijk gezegd hebben dat zij vinden dat die aanbeveling overgenomen moet worden. Ik hoop dus echt op een toezegging van de Staatssecretaris op dit punt, even los van de andere onderwerpen, want ik begrijp dat daar nog specifiek naar gekeken moet worden,

Staatssecretaris Van Rijn:

Zou het een praktische afspraak zijn dat wij onze overwegingen laten leiden tot een definitieve brief over de opdracht aan de commissie-De Winter, dat we deze brief naar de Kamer sturen en dat aan de hand van die brief de Kamer kan bekijken of zij er tevreden over is?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dan zou ik wel willen vragen om die brief voor het VAO te sturen. Als de brief conform de verwachting is, hebben we dat VAO dan misschien niet nodig.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat hangt een beetje af van het moment waarop het VAO wordt gehouden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Volgende week.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat gaan wij niet redden. Er zit immers ook nog het punt bij van de budgettaire kant van het onderzoek. Daar loopt nog overleg over. Dus voor de zomer lukt het niet.

Voorzitter. De heer Klein had vragen over het onderzoek naar de effectiviteit van specifieke gedragsinterventies. Het is goed om een en ander heel precies te zeggen. De heer Klein vroeg of onderzoek dat in het buitenland is gedaan, niet kan worden ingebracht in het onderzoek naar de effectiviteit. Dat kan natuurlijk altijd, maar gedragsinterventies zijn vaak niet een-op-een te vertalen naar de situatie in een ander land. Bijvoorbeeld een deel van het diagnosegebied omtrent autisme is heel contextgebonden. Dus het feit dat er in een bepaald land een bepaalde methode is gekozen, wil niet zeggen dat die methode ook toepasbaar is in de Nederlandse context, bij de behandelinterventies die we in Nederland hebben.

De initiatiefnemers kunnen zich gewoon bij de erkenningscommissie melden. Die beoordeelt de activiteiten; dat doe ik niet. Ik raad de initiatiefnemers dus aan om met dat onderzoek naar de erkenningscommissie te gaan, zodat er een normale beoordeling kan plaatsvinden.

De heer Klein (Klein):

Ten eerste is het natuurlijk sterk de vraag of een Amerikaans kind zo verschilt van een Nederlands kind waar het de behandelmethodiek betreft. Ten tweede is het bij de erkenningsproblematiek de vraag of er op een gegeven moment een licentie is, of er eigenaarschap is, waardoor je het op een gegeven moment kunt doen, waardoor een en ander op een gegeven moment kan worden aangemeld. Het gaat over een applied behaviour analysis. Die heeft op een gegeven ogenblik ook wetenschappelijke principes, waar de licenties niet op zien. In feite wordt door bureaucratische regels verhinderd dat mensen er gebruik van kunnen maken. Het zou erg treurig zijn als het systeem uiteindelijk bepaalt of het wel of niet deugt.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat lijkt mij ook weer niet het geval; wij hebben met elkaar afgesproken op welke wijze we tot erkenning komen van behandelmethodes waarvan professionals zeggen: dat gaan we doen. Daar hebben we een systeem voor ingericht, namelijk door zo'n erkenningscommissie. Het lijkt mij dat de initiatiefnemers van een nieuwe methode naar de erkenningscommissie moeten gaan en die commissie moeten proberen te overtuigen met binnenlands onderzoek, buitenlands onderzoek en alle argumenten die nodig zijn, zodat die commissie kan beslissen of het wel of niet kan. Het is geen bevoegdheid van de Staatssecretaris om te zeggen dat we het gaan erkennen. Daar is die commissie voor. Ik wil me daaraan houden. Ik raad de initiatiefnemers dus aan om naar die commissie te gaan; dan kan het overleg daar worden gevoerd.

De heer Klein (Klein):

Heel kort: ja, de Staatssecretaris heeft gelijk waar het gaat om de erkenningscommissie. Maar het gaat er wel om op welke gronden die commissie zou moeten oordelen. Zijn die gericht op daadwerkelijke effectiviteit of op formele aspecten? Dat laatste moeten we in de gaten houden. Daar wil ik terugkoppeling op krijgen om het weer verder met de Staatssecretaris door te spreken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat lijkt mij goed.

Voorzitter. Mevrouw Voortman stelde een specifieke vraag over de tarieven. In de Jeugdwet is vastgelegd dat gemeenten bij het inkopen rekening moeten houden met de kwaliteit. Ze moeten dus niet alleen maar rekening houden met de prijs. De Jeugdwet verplicht ook om te voorzien in een toereikend aanbod. De inspectie kijkt daarnaast of de kwaliteit voldoende is. Het kan natuurlijk altijd voorkomen dat een jeugdzorgaanbieder niet tevreden is met de inkoopprijs. Maar in ieder geval heeft de Jeugdwet een aantal waarborgen en toetst de inspectie expliciet of de kwaliteit voldoende blijft. Dat lijkt me een goede waarborg dat de inkoop binnen de grenzen blijft die de Jeugdwet stelt.

Mevrouw Van der Burg heeft een aantal specifieke vragen gesteld over de gesloten jeugdhulp. Het vraagstuk van de machtigingen speelt al enige tijd. We hebben de inspectie gevraagd om een beoordelingskader te maken op grond waarvan zij de feitelijke situatie bij instellingen kan beoordelen. De inspectie heeft mij mondeling op de hoogte gesteld van de voortgang. Het beoordelingskader zal over alle instellingen heen worden gelegd. De inspectie overlegt nu met een aantal instellingen over hun plan van aanpak om aan de eisen te voldoen of de situatie te wijzigen. Ik verwacht het rapport van de inspectie binnen twee tot drie weken te ontvangen. Zodra de eindbeoordelingen openbaar kunnen worden gemaakt, zal ik deze naar de Kamer sturen, inclusief de consequenties.

Ik denk dat het een goede ontwikkeling is. We spreken al een tijd over de vraag wat wel en niet kan. De inspectie heeft nu een beoordelingskader gemaakt dat over alle instellingen heen kan worden gelegd, zodat er vervolgstappen gezet kunnen worden om de zaken in lijn te brengen met het beoordelingskader. Ik hoop het rapport over twee tot drie weken te ontvangen.

Dan de positie van de pleegouders. In de Jeugdwet zijn maatregelen opgenomen om deze te versterken. Aanstaand jaar gaan we dit evalueren. Er komt een speciale werkgroep van gemeenten die een brede visie willen ontwikkelen op het terrein van de pleegzorg en opvang in andere gezinsvormen. Deze werkgroep staat onder leiding van de VNG en het Nederlands Jeugdinstituut en gaat dit najaar van start. Ik wil graag toezeggen dat ik met de VNG zal overleggen om te zorgen dat we de impuls aan de pleegzorg blijven geven. Mevrouw Ypma stelde hier ook een vraag over. Pleegzorg is een van de meest effectieve vormen om kinderen toch een tehuis en een thuis te geven dat veilig en, letterlijk en figuurlijk, warm is. Het is ongelofelijk belangrijk om dat te blijven stimuleren. Dat zal ik zeker in overleg met de VNG blijven doen.

Voorzitter: Siderius

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het is goed om te horen dat de Staatssecretaris hier extra aandacht aan wil besteden. We hebben gezaaid middels het amendement in de Jeugdwet over in huis plaatsen. Maar dat zaadje moet wel wat water krijgen. De Staatssecretaris moet wat mij betreft daarom echt aandacht hebben voor twee punten. Ten eerste de bewustwording bij de gemeenten over de rol van pleegzorg en jeugdhulp in hun gemeenten. Wat kan de Staatssecretaris doen om gemeenten daarin te stimuleren? Ten tweede de professionalisering. Red je het eigenlijk wel met gewone mensen? Dat was de campagne, maar soms vraagt pleegzorg veel van ouders. Wat kan de Staatssecretaris doen opdat de professionalisering op orde blijft?

Staatssecretaris Van Rijn:

Het is een heel terecht punt dat wij niet alleen moeten kijken naar de professionalisering van de professionals die pleegouders begeleiden, maar ook naar de eigen intrinsieke behoefte van pleegouders om kennis en kunde uit te wisselen. Daar kan soms steun in plaatsvinden. Ik weet dat er daarvoor op diverse plekken in het land heel leuke en mooie programma's lopen. Ik ben graag bereid om met de VNG, als we het hebben over de werkgroep die kijkt naar het verder stimuleren van pleegzorg, ook dit punt expliciet mee te nemen en onder de aandacht te brengen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank, want die toerusting van pleegouders is echt belangrijk, zeker omdat aan de ene kant kinderen langer thuis blijven wonen en er ambulante hulpverlening thuis is en aan de andere kant het residentieel verblijf afneemt. De druk op pleegouders neemt dus toe en de problematiek wordt ingewikkelder. Dat vraagt wel iets. Ik wil de Staatssecretaris hartelijk danken voor zijn toezegging.

Voorzitter: Ypma

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. De heer Voordewind heeft nog een vraag gesteld over de Factsheet Familiegroepsplan. Momenteel wordt daar de laatste hand aan gelegd. De verwachting is dat deze factsheet binnen twee tot drie weken wordt gepubliceerd.

De heer Voordewind had ook nog een specifieke vraag over de doorbraakambtenaren. Ik moet een beetje wennen aan die term. Er is de visie dat je apart iets moet organiseren als zaken dreigen vast te lopen, om zo ervoor te zorgen dat een en ander weer los wordt getrokken. Het zijn vaak moeilijke zaken. De vraag is welke doorzettingsmacht er nodig is in het geval van ouders en kinderen met een complexe zorgvraag of een zorgvraag op meerdere domeinen, voor wie het te lang duurt of die vast dreigen te lopen. Soms wordt ervoor gekozen om daar een aparte structuur voor te maken en een aparte groep voor op te richten. Maar ouders zeggen soms ook dat je dat helemaal niet moet doen, maar dat je ervoor moet zorgen dat de gemeente snel en adequaat beslissingen kan nemen, zo nodig op het niveau van de wethouder. Misschien heb je allebei nodig, zowel actieve bestuurders die in de gaten houden of ouders niet onnodig van het kastje naar de muur worden gestuurd, als mensen in de ambtelijke organisatie die de zaken kunnen doorbreken, zeker wanneer het gaat om discussies over de verschillende kokers heen.

Een mooi voorbeeld vind ik de aanpak van thuiszitters in de gemeente Rotterdam. Daar zijn meerdere domeinen bij betrokken. Er zit gewoon iemand bij de gemeente die in de gaten houdt of er snel genoeg een beslissing wordt genomen, zo nodig op politiek niveau, zodat ouders niet te lang hoeven te wachten op een beslissing. Het is goed dat gemeentes nadenken over de vraag hoe zij doorbraken in eigen kring verder kunnen bereiken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een vraag omdat wij hier vorige keer lang stil bij hebben gestaan en de Staatssecretaris blijkbaar nog overleg voert over de vraag wat je zou kunnen doen aan zo'n doorzettingsmacht. Hij noemde twee voorbeelden. Maar zijn conclusie is dat we het aan de gemeenten moeten overlaten om te bekijken wat goed werkt. Is het dan een idee om de goede voorbeelden van Rotterdam en Leiden aan de VNG mee te geven, in de trant van: denk hier eens aan of kijk daar eens naar? Het kwam immers niet incidenteel voor, maar was echt een grote zorg van al die ouders en jongeren. We hebben er de vorige keer een rapport over gehad.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is precies de reden dat de VNG ermee bezig is. Er wordt een aantal bijeenkomsten georganiseerd waarin de vraag welke doorzettingsmacht nodig is, door de VNG is geagendeerd in de richting van haar leden. Zo wil zij ervoor zorgen dat iedere gemeente dergelijke afwegingen maakt en kennis kan nemen van de goede voorbeelden. Ik ben bij zo'n bijeenkomst geweest. Heel veel gemeenten waren daar aanwezig en iedereen sloeg aan het nadenken wat het voor zijn of haar gemeente zou betekenen. Ik vind echter dat we ook heel goed moeten luisteren naar ouders die zeggen: pas een beetje op met allerlei extra structuren waar we dan ook weer doorheen moeten lopen. Soms is er een stevige beslissing nodig van een bestuurder die zegt: nu ga ik het oplossen. Dat is soms tamelijk effectief.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het gaat er misschien niet om wie het precies is, als het maar helder is voor de ouders bij wie zij moeten zijn en wie de mogelijkheid heeft om door te pakken als dat nodig is. Dat is het belangrijkste signaal.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is precies het punt.

De vraag over het afwegingskader voor de toegang van kinderen tot de Wlz heb ik al beantwoord. Het onderzoek loopt en we verwachten het aan het einde van het jaar te ontvangen.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd hoe gemeenten voldoende kennis ... Ik zie nu dat zij er niet is.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag gesteld over de zorg die via projectgezinnen en gezinshuizen wordt verleend. Die wordt beëindigd. Misschien kan de Staatssecretaris daar nog op ingaan, want ik heb het antwoord op mijn vraag gemist in zijn beantwoording. Ik had willen wachten tot het einde van zijn betoog, maar nu mevrouw Keijzer er niet is, kan de Staatssecretaris deze vraag wellicht beantwoorden.

De voorzitter:

Ja, over Horizon.

Staatssecretaris Van Rijn:

Toch weer een counter, voorzitter ... Ik geloof dat het voorbeeld van Horizon het punt was. Het gaat daarbij om zware problematiek die extra inzet van personeel met zich meebrengt in verband met enerzijds de intensieve zorg en anderzijds de status van professionals in de projectgezinnen. Zij zijn in dienst van de jeugdhulpaanbieder. Gouda en de andere betrokken gemeenten moeten hier gezamenlijk afspraken over maken en bekijken wat het betekent voor de voortgang van het project. Ik heb begrepen dat Horizon in gesprek is met diverse gemeenten en gezinnen, waarbij oplossingen worden gezocht die zo veel mogelijk aansluiten bij de huidige situatie en de vraag van het kind. Ook wordt gekeken naar de mogelijkheid om projecten, ouders en kinderen bij elkaar te houden. Denk aan oplossingen in termen van pleeggezinnen of gezinshuisconstructies.

Wij moeten een beetje opletten. De afweging om iets al dan niet te continueren en de afweging wat dat betekent voor de financiële positie en dergelijke, moet een instelling natuurlijk zelf maken. Mij gaat het erom dat er adequate zorg wordt verleend en dat er zo goed mogelijk oplossingen worden gezocht. Ik heb begrepen dat het overleg loopt tussen Horizon, de gemeente en de betrokken gezinnen. Dat lijkt me een goede zaak, want goede en passende hulp aan gezinnen staat ook hier voorop en niet zozeer de vorm waarin die hulp wordt gegeven.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De vorm waarin die de afgelopen jaren is gegeven heeft natuurlijk wel een bepaalde mate van stabiliteit gebracht. Je kunt je dus afvragen of het wel in het belang van het kind is om voor een andere vorm te kiezen. Ik hoor de Staatssecretaris aan de andere kant ook zeggen dat het wel de bedoeling is om te bekijken hoe we verzorger en kinderen zo veel mogelijk bij elkaar houden. Op welke termijn denkt de Staatssecretaris dat hier meer bericht over komt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben niet precies op de hoogte van de laatste stand van zaken van het overleg tussen Horizon en de gemeenten en de gezinnen. Dat moet ik navragen.

De voorzitter:

De Staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik had de vraag van mevrouw Keijzer snel willen beantwoorden toen zij er niet was, maar dat lukte niet.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik kom altijd weer terug.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is ook de reden waarom ik er niet ook helemaal niet vrolijk over was, eigenlijk. Mevrouw Keijzer stelde de specifieke vraag of gemeenten voldoende kennis hebben van autisme. Dat is een belangrijke vraag. Zoals bekend, is enige tijd geleden de werkgroep Vanuit autisme bekeken opgericht. Die moet bekijken hoe de kennis over autisme, zowel kennis over het ontstaan en de behandeling ervan als kennis over wat het betekent in het dagelijks leven, veel breder verspreid kan worden. Deze werkgroep heeft inmiddels aan mij een soort eindrapport uitgebracht. Ze heeft gezegd dat ze een nieuwe fase in moet. Ze heeft gerapporteerd waar je allemaal op zou kunnen letten en wil nu graag dat er een beweging in gang wordt gezet waardoor die kennis en kunde veel dieper bij gemeenten en andere organisaties terechtkomen.

Ik vind het een succesvolle werkgroep die een mooie rapportage heeft opgeleverd, die hij samen met de VNG verder kan gaan uitwerken bij alle gemeenten. Ik raad iedereen aan om dat rapport te lezen, want het is echt vanuit autisme bekeken en letterlijk opgeschreven. Professionals, gemeenten en zorgaanbieders kunnen er heel veel aan hebben om zicht te krijgen op wat autisme precies betekent. Ik vind het een mooi project en ben zeer bereid om samen met de VNG te bekijken hoe we een en ander verder kunnen brengen. Het rapport is ook zeer geschikt voor professionals in de toegang, die over die kennis moeten beschikken, en voor gespecialiseerde instellingen die daarmee wijkteams kunnen ondersteunen met specialistische kennis op dat punt.

Mevrouw Ypma had een specifieke vraag over het ontwikkelingsbudget. Zoals bekend bekijk ik samen met collega Dekker van Onderwijs hoe we de samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs verder kunnen versterken. We hebben daarbij te maken met lastige, schurende vraagstukken omdat de onderwijsbekostiging aan scholen wordt verstrekt en niet aan individuele ouders. We hebben echter ook geconstateerd dat er binnen de wettelijke kaders veel meer mogelijk is dan soms wordt gedacht. De bestaande mogelijkheden kunnen beter worden benut. Op dit moment loopt er in Woerden en Delft een pilot over een integraal persoonsgebonden budget waarin we nauwgezet kijken naar de ontwikkelmogelijkheden en eventuele maatwerkoplossingen daarvoor. Deze pilot lijkt interessante perspectieven te bieden. We hebben een aparte AMvB gemaakt om een en ander verder te brengen. Verder zetten collega Dekker en ik in op het ontwikkelen van meer onderwijs-en-zorgarrangementen samen met gemeenten en de sector. Ik ben gaarne bereid om de toezegging te doen dat ik dit, in het licht van de discussie over een integraal pgb, samen met collega Dekker meeneem, om te bezien of er op dit punt nog verdere stappen kunnen worden gezet.

Voorzitter: Siderius

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank. Als de Staatssecretaris daarbij ook de VNG betrekt evenals de ouders, vind ik dat een uitstekende toezegging. Ik vind echt dat hier nog een gat valt en dat veel ouders tegen problemen aanlopen. Het gat is oplosbaar. Ik zie echt kansen. Wellicht dat de pilot in Woerden en die andere stad, die nooit zo mooi kan zijn als Woerden, daarin een oplossing bieden. Als de Staatssecretaris bereid is om de VNG en de ouders erbij te betrekken, ben ik zeer tevreden.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zonder ouders zou het sowieso niet kunnen. Met ouders én VNG én ook de PO-Raad en de VO-raad werken we dit verder uit.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank. Ik hoop oprecht dat het leidt tot een voorbeeld voor gemeenten of een pamflet of iets dergelijks waarin wordt omschreven hoe je een ontwikkelbudget mogelijk kunt maken dat wordt gevoed door zowel de gemeenten als het onderwijs. Hartelijk dank voor deze toezegging.

Voorzitter: Ypma

Staatssecretaris Van Rijn:

Dit was mijn eerste termijn.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik geef graag het woord aan de Minister van Veiligheid en Justitie.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik heb de afgelopen bijna tweeënhalf uur met veel plezier geluisterd naar de uitwisseling tussen de Staatssecretaris en de Kamerleden. Ik ben zeer blij dat er ook bijna tien vragen aan mij zijn gesteld. Ik zal ze graag beantwoorden.

Mevrouw Siderius vraagt terecht aandacht voor de problematiek rondom de wachtlijsten bij de Raad voor de Kinderbescherming. Meteen toen ik daarvan op de hoogte was, al in het vorige algemeen overleg, heb ik vastgesteld dat daar een probleem was. Dat probleem is de afgelopen maanden ondanks onze inspanningen nog niet onder controle gekomen. Er worden 130 mensen extra opgeleid om de problematiek weg te werken. De oorzaak is overigens, zoals ik ook al in de brief heb geschreven, dat er op grond van alle beschikbare informatie een instroomdaling werd verwacht, maar dat er een instroomstijging heeft plaatsgevonden.

Mevrouw Siderius vroeg waarom het een tijdelijke maatregel is. Dat is omdat we nog niet weten of de instroomstijging structureel is. Als dat zo is, zullen we natuurlijk moeten nadenken over structurele maatregelen. Eén ding is zeker: het is jammer dat wanneer je zo veel extra mensen nodig hebt om de problematiek adequaat op te lossen, je die mensen niet even een-twee-drie zo uit een doosje kunt halen waarna ze meteen aan de slag gaan. Je zult ze deugdelijk moeten opleiden. We stellen hoge eisen aan mensen die werken bij de Raad voor de Kinderbescherming en om die reden zit er een periode van vertraging in.

De leden Klein en Bergkamp hebben vragen gesteld over de waarheidsvinding. Ik wil daar in algemene zin een paar dingen over zeggen. Het is terecht een onderwerp dat veel aandacht heeft gekregen, ook in het verleden met mijn voorganger in deze commissie. Er is de afgelopen tijd op dit gebied ontzettend veel goeds gebeurd. De Kinderombudsman heeft terecht aanbevelingen gedaan; het onderwerp staat blijvend op de agenda; er is geen instelling die er niet mee bezig is; het belang van gedegen en goed onderbouwde rapportages wordt door iedereen onderschreven; er is interne voorlichting opgesteld; er zijn trainingen; er is sprake van een verbeterde werkwijze en verhelderde instructies. Ook is er sinds 2013 veel meer aandacht gekomen voor het zorgvuldig uitvoeren van het onderzoek, gebaseerd op concrete, objectieve en feitelijke informatie bij de Raad voor de Kinderbescherming.

Uit de gesprekken die ik in het voorjaar heb gevoerd met de gecertificeerde instellingen komt het beeld naar voren dat het onderwerp waarheidsvinding uiterst serieus wordt genomen. Dat wil niet zeggen dat het klaar is. We zijn nog echt niet zover dat we kunnen zeggen dat we tevreden zijn over het pakket. Cliëntorganisaties waarmee we in goed overleg zijn, geven dit ook helder aan. Natuurlijk moeten we ons goed realiseren dat bij elke mogelijkheid voor een kinderbeschermingsmaatregel heel complexe dilemma's een rol spelen en dat altijd de kans blijft bestaan dat daarin fouten worden gemaakt. Voorbeelden daarvan worden door cliënten gegeven. We moeten daar alert op blijven. De inspecties blijven dan ook hierop toezien.

Mevrouw Bergkamp vroeg vervolgens of het een idee zou zijn om nog een analyse te maken van de maatregelen om tegemoet te komen aan ouders van wie later is gebleken dat hun beoordeling in eerste instantie verkeerd was. Ik begrijp heel goed dat mevrouw Bergkamp die vraag stelt. We moeten de signalen natuurlijk buitengewoon serieus nemen. Professionals maken steeds weer afwegingen die voor het vervolg van groot belang zijn. Daar waar we kunnen, moeten we daar ook van leren. Dit najaar vindt op initiatief van cliëntorganisaties en ondersteund door mijn departement een expertmeeting plaats. Ik wil ook daar bespreken hoe we kunnen helpen om hen verder tegemoet te komen in hun behoeftes. Ik denk dat dat de goede stappen zijn. Ik neem mij voor om de Kamer in de voortgangsrapportage daarover te berichten en om daarin aan te geven wat we kunnen doen met het punt dat mevrouw Bergkamp aanroerde.

De heer Klein vroeg of gezinsvoogden onder ede kunnen worden verhoord. De heer Klein weet dat in het verleden daarvan sprake was; er was sprake van heel veel beëdigingen in het familierecht. Mijn moeder is nog altijd trots op die beëdiging toen zij bij de Raad voor de Kinderbescherming werkte. We praten dan over een tijd die heel lang geleden is, hoewel mijn moeder popelt om een van de 130 mensen te worden die weer gewoon aan de slag gaan. Ze is bijna 80, dus dat moet kunnen... Er waren in het familierecht dus heel veel beëdigingen. In 1984 zijn ze allemaal afgeschaft. Toen zei men ook: ze zijn een formaliteit zonder toegevoegde waarde. Ze werden bovendien als zeer tijdrovend ervaren. De eed van deskundigen werd in 1988 om dezelfde redenen afgeschaft. Ik vind een formaliteit als een beëdiging niet van groot belang, ondanks dat daar een soort mystiek omheen hangt, want een beëdiging is niet niks. Als je onder ede staat, heeft dat toch meerwaarde; dat ben ik wel met de heer Klein eens. Maar ik denk dat we moeten blijven inzetten op het verder bevorderen van de professionaliteit. Dat moet gebeuren op de inhoud en niet in een formule.

De heer Klein (Klein):

Het is meer dan een formule. Laten we het niet afdoen als een formaliteitje. Het heeft daadwerkelijk inhoud en betekenis. Het heeft rechtsgevolg als iemand een gelofte heeft afgelegd en zich daar niet aan houdt. Je kunt hem daarop aanspreken. Iemand kan dan bijvoorbeeld zijn beroep niet meer uitoefenen of geen gezinsvoogd meer zijn. Het gaat om de sanctiemogelijkheid. Het is wel erg lichtvaardig van de Minister om te roepen: het is een formaliteitje, dus laten we dat maar niet doen.

De voorzitter:

Ik hoor geen vraag.

De heer Klein (Klein):

Dus mijn vraag is: kan de Minister daar wat meer serieuze aandacht aan geven?

Minister Van der Steur:

Ik denk dat ik daar serieus aandacht aan heb gegeven. Ik heb aangegeven dat het voor mij juist niet alleen maar een formaliteit is, maar dat er wel degelijk mystiek omheen hangt. Een beëdiging is niet niks, zo heb ik net gezegd. Volgens mij bedoelt de heer Klein dat te zeggen, en ik vind dat ook. Ik stel alleen vast dat de slag gemaakt moet worden op de inhoud, op de professionaliteit, op de manier waarop mensen hun werk doen. Naast de beëdiging kennen we het tuchtrecht en het strafrecht als ultimum remedium, omdat iemand als hij niet de waarheid vertelt, valsheid in geschrifte kan plegen. Daar kun je dan ook mee aan de slag. Ik vind dat we de kracht juist moeten zoeken in de mensen zelf, in hun professionaliteit, en dat we de verbeteringen moeten zoeken waar ze nodig zijn.

De heer Klein (Klein):

Als ik een reactie daarop mag geven, voorzitter, wil ik zeggen dat we het veel meer aan de voorkant zouden moeten doen, omdat een beëdiging en een eed een preventieve werking hebben. We moeten dus niet alleen aan de achterkant bekijken of iemand wel of niet de waarheid heeft verteld waarna, hup, een hele procedure kan volgen. Dat is alleen maar nadelig voor de betrokkenen, want om hen gaat het natuurlijk.

Minister Van der Steur:

Ik begrijp dat de heer Klein die mening is toegedaan, maar ik kijk daar echt anders tegen aan. Ik heb net al aangegeven waarom ik dat vind. We hebben niet voor niets in 1984 en 1988 in het familierecht al die beëdigingen afgeschaft. Ik zie dat we het goede van de afspraken die we met elkaar hebben gemaakt en de professionaliteit van mensen niet moeten weggooien. Daar moeten we juist in investeren. Tegelijkertijd moeten we ons niet blindstaren en denken dat we met een beëdiging opeens bereiken wat we al hebben bereikt door te investeren in mensen en hun professionaliteit. Dat wil ik op dit punt graag echt zo laten.

Mevrouw Bergkamp vroeg om een verklaring voor de toename van het aantal preventieve jeugdbeschermingstrajecten in het vrijwillig kader, zoals opgenomen in de rapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd. Die rapportage laat zien dat er sprake is van groei. Dat betreft preventieve trajecten met als doel de veiligheid van het kind te garanderen en een jeugdbeschermingsmaatregel te voorkomen. Gemeenten doen steeds vaker een beroep op medewerkers van een gecertificeerde instelling omdat die hiervoor de juiste expertise hebben. Meer aandacht voor preventie is een van de centrale doelen van de decentralisatie. Stijging van het aantal preventieve trajecten is daar in zekere zin een voorbeeld van. We zien daaruit dat het systeem werkt. Mocht ondertussen blijken dat de aanpak niet het gewenste effect heeft en er blijvende zorg is over de veiligheid van het kind, dan kan alsnog de maatregel voor jeugdbescherming aangevraagd worden bij de Raad voor de Kinderbescherming. Ik denk dat we daarmee preventief vooraf goed de zaak op de rails hebben en we tegelijkertijd onze ogen niet sluiten voor de zwaardere mogelijkheden daarna, alles in het belang van het kind.

De heer Voordewind vroeg naar de daling van de uithuisplaatsing bij ots. Op dit moment rapporteert het Centraal Bureau voor de Statistiek bij uithuisplaatsingen alleen op basis van het aantal uithuisplaatsingen over eind 2015. Ik zal het Centraal Bureau voor de Statistiek vragen om de daling in 2015 in kaart te brengen. Ik zal de Kamer daar in oktober over berichten in de voortgangsrapportage. Zo kan ik ook de resultaten van het eerste halfjaar van 2016 meenemen. Ik denk dat ik daarmee de vragen van de heer Voordewind heb beantwoord.

Mevrouw Ypma vroeg aandacht voor het onderzoek naar het familiegroepsplan en de aanbevelingen van de onderzoekers. Terecht zegt mevrouw Ypma dat we alles moeten doen wat we kunnen om mensen zo veel mogelijk de regie en verantwoordelijkheid te geven over de problematiek waarmee ze zich geconfronteerd weten. Daar vinden we elkaar in. Ook weet ik van mevrouw Ypma uit het verleden dat zij zegt: we moeten oppassen dat, omdat er hulpverleners zijn, niet automatisch de stap naar hulpverlening wordt gekozen waar dat mogelijkerwijs niet nodig is. Tegelijkertijd moeten we ons realiseren dat het, zoals ook uit dit onderzoek blijkt, soms een feit is dat mensen het zelf niet kunnen en zullen oplossen, en hulpverlening dus de enige oplossing is. Ik vind het van groot belang dat we de resultaten van het onderzoek naar het familiegroepsplan zorgvuldig wegen. De resultaten roepen ook nog enkele vragen op. De onderzoekers doen aanbevelingen. Ik wil eerst met de onderzoekers en de betrokken instellingen om tafel gaan zitten om de resultaten te bespreken en te bezien hoe wij op een goede manier de aanbevelingen, resultaten en het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid met elkaar kunnen verknopen. Ik zal na de zomer met een beleidsreactie komen om te bezien welke verbeteringen mogelijk zijn en hoe we het uitgangspunt van de eigen kracht van mensen – mevrouw Ypma kent die term natuurlijk ook – zo veel mogelijk kunnen stimuleren.

Daarmee ben ik aan het eind gekomen van de beantwoording van de aan mij gestelde vragen. Ik dank u voor de gelegenheid om hier samen met de Staatssecretaris te spreken over dit beleidsterrein, waarbij wij samen vanuit het belang van de veiligheid van kinderen eensgezind optrekken.

Voorzitter: Siderius

Mevrouw Ypma (PvdA):

Het is fantastisch dat de Minister na de zomer met een beleidsreactie komt. Ik hoor ook dat hij mijn bijdrage begrepen heeft. Ik wil alleen graag benadrukken dat hij niet alleen met de onderzoekers en instellingen om tafel zou moeten gaan, maar juist ook met de ouders en de Eigen Kracht Centrale, die positief zijn over dit wetsartikel. Nogmaals, de volksvertegenwoordiging heeft besloten dat het familiegroepsplan aan iedereen aangeboden moet worden. Dat wil niet zeggen dat het een of-ofsituatie is: óf je doet het helemaal zelf, óf je doet het helemaal met hulpverlening. Hulpverlening kan onderdeel zijn van het familiegroepsplan. Iemand van jeugdbescherming beoordeelt ook of het veilig genoeg is, maar het moet wel echt uitgevoerd worden.

Minister Van der Steur:

Dit was geen vraag maar een stelling, maar ik reageer er graag op, want ik ben het geheel met mevrouw Ypma eens. Tegelijkertijd moeten we ons bij alles wat we met elkaar bedenken steeds afvragen of we daarmee het goede doen, of we mensen er een plezier mee doen en of de kosten en baten in evenwicht zijn. Per saldo moeten we dat altijd doen. Precies om die reden wil ik nog heel zorgvuldig naar die beleidsreactie kijken. Ik dank mevrouw Ypma voor haar ondersteuning in dezen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank. Ouders de regie geven was volgens mij een van de drie hoofddoelstellingen van de nieuwe Jeugdwet. Is de Minister het dan ook met mij eens dat dit een verandering vraagt in de hulpverlening, die wij met kracht moeten doorzetten vanuit Den Haag?

Minister Van der Steur:

Dat ben ik geheel eens met mevrouw Ypma. De hulpverlening zou om heel goede redenen geneigd kunnen zijn te denken: we zijn er nou eenmaal, dus laten wij het maar doen omdat we het kunnen. Ik kan dat niet bevestigen uit eigen waarneming, zeg ik erbij. Het is vaak ook terecht, want de mensen zijn er goed voor opgeleid. Er kan een stimulans nodig zijn om te zeggen: kijk voordat je in actie komt ook even wat de mensen zelf kunnen doen. Dat is op zichzelf een heel goed uitgangspunt. Het draagvlak bij mensen voor iets wat ze zelf georganiseerd en tot stand hebben gebracht, en de kans dat dit beklijft, is soms groter dan als iets van buiten komt en in het gezin of iemands persoonlijk leven ingrijpt. Op dit punt ben ik het wederom met mevrouw Ypma eens.

Voorzitter: Ypma

De heer Klein (Klein):

De Minister had aangegeven dat hij een lijstje met tien vragen had, maar volgens mij is vraag elf er even af gevallen. Die vraag ging over de verplichte waarheidsvinding. De Minister geeft terecht aan dat er alles aan gedaan wordt om dat netjes en goed te doen en die rapportage te onderbouwen, maar hij is niet ingegaan op mijn vraag over wanneer dat niet plaatsvindt en de verplichting niet leidt tot enige sanctionering. De rechter is lijdelijk in dezen, dus die gaat zich niet zelf bezighouden met waarheidsvinding en accepteert gewoon maar wat er op dat moment ligt. Hoe kun je die verplichting daadwerkelijk inhoud geven? Zou de Minister daar nog eens op willen reflecteren?

Minister Van der Steur:

Ik dacht dat ik die vraag bij vraag drie had beantwoord, namelijk dat we in goed overleg met de Kamer bij alle trajecten inzetten op waarheidsvinding door opleidingen en trainingen te verzorgen, door de instellingen scherp te houden, door de inspecties ernaar te laten kijken, door een verbeterde werkwijze en door de voorlichting en de instructies te hebben aangepast. Dat is precies wat we met elkaar hebben afgesproken. De inspecties houden daar ook toezicht op. Als een inspectie toezicht houdt, komt er een rapportage en kunnen we aan de hand daarvan toetsen of er voldaan is aan de verwachting die we met elkaar hebben geformuleerd. Dit heb ik net ook zo gezegd. Volgens mij heb ik daarmee de vraag van de heer Klein beantwoord.

De heer Klein (Klein):

Niet geheel, omdat het gaat om opleiding en hoe het in de praktijk daadwerkelijk gaat. Ter zitting zal die waarheidsvinding op een gegeven moment gecontroleerd moeten kunnen worden, al dan niet gesanctioneerd als het niet klopt. De inspectie doet het achteraf en is van derden. Het gaat over de situatie waarin een protestpartij terecht kan ingaan op de vraag of waarheidsvinding, die verplichte rapportage daadwerkelijk heeft plaatsgevonden of niet.

Minister Van der Steur:

Allereerst is het misschien goed om op te merken dat de inspecties niet alleen maar terugkijken. Inspecties toetsen of de afspraken ook daadwerkelijk leiden tot verandering in de invulling en uitvoering, en zo tot verbetering. Daarom is samenwerking met de inspecties ook zo belangrijk. Dat is de vraag. De zorg die we over waarheidsvinding hebben gehad, is natuurlijk terecht. Ter zitting is te laat. Ik vind het van groot belang dat we de kans dat er ter zitting nog iets fout kan gaan, heel klein maken. Dat doen we via inspectie en door met elkaar in gesprek te blijven. De instellingen, die er ongelooflijk hard aan werken – laten we dat ook even hier gezegd hebben – hebben de verantwoordelijkheid genomen en doen alles wat ze kunnen doen om de waarheidsvinding te optimaliseren. Aan het einde van de dag zijn er ter zitting allerlei maatregelen en mogelijkheden, maar daar wil ik echt heel graag van weg blijven. We moeten ervoor zorgen dat we alles gedaan hebben wat we kunnen doen. We hebben de inspecties om dat gaandeweg te controleren en eventueel aanbevelingen te doen als dat nodig is, zodat het ter zitting gewoon deugt. Als het niet blijkt te deugen, hebben we het strafrecht, maar mijn inzet is om daar zo veel mogelijk van weg te blijven, want daar is niemand mee geholpen.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Collega's, het is 17.05 uur. We hebben tot 17.30 uur. Ik wil graag een tweede termijn afspreken van één minuut per fractie. In eerste termijn heb ik ruim de tijd gegeven. Er zijn veel interrupties gepleegd, dus volgens mij is er veel besproken, maar ik wil u graag nog het woord geven. Er zijn geen interrupties toegestaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zie af van een tweede termijn. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik ben daar tevreden mee.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Ik zie niet af van een tweede termijn. Ik wil graag moties indienen en wil daarvoor een VAO aanvragen. Het gaat mij om de regio's Veilig Thuis. Ik wil daar strakker op zitten, net als op het standaardiseren van de inkoop.

Ik ben blij dat de Staatssecretaris de wachttijden en de treeknormen toch als verplichting opneemt bij de inkoop. In de brief stond «bevorderen», dus dit is echt een stap vooruit.

De Minister zei: er worden 130 mensen opgeleid en als het inderdaad blijft stijgen bij de Raad voor de Kinderbescherming, dan gaan we dat structureel maken. Dat is een mooie belofte.

Ik heb nog één vraag aan de Staatssecretaris, over het onderzoek naar de onderwijs- en zorgarrangementen dat hij in overleg met Staatssecretaris Dekker gaat doen. Nu mag een zorginstelling geen onderwijs aanbieden. Voor sommige doelgroepen is dat echt een probleem. Andersom geldt het ook: een onderwijsinstelling mag geen zorg aanbieden. Als de Staatssecretaris het toch gaat onderzoeken, zou hij dan ook kunnen kijken of hier een mouw aan te passen is? Sommige leerlingen hebben namelijk echt zorg en onderwijs tegelijk nodig. Ik heb goede voorbeelden van problemen daarmee. Mevrouw Ypma kent ze ook allemaal. Het zou mooi zijn als dat meegenomen kan worden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik had al eerder een VAO aangekondigd maar heb daar nog wel een vraag over. De Minister geeft aan dat er nog een volledige brief komt over de commissie-De Winter. Volgens mij is het een coproductie: ik wil de Staatssecretaris en de Minister vragen om een brief over het deel waarover ik het specifiek had, dus de jeugd-ggz en de blinden- en doveninstituten, oftewel de doelgroepenuitbreiding. Zo kunnen wij dat beschouwen en bekijken wat we daar in het VAO mee doen. Ik hoop dus dat de bewindspersonen daar een reactie op kunnen geven.

Ik heb nog twee korte vragen. Er is een geschillencommissie Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Ik vroeg me af hoe het daarmee staat als het gaat over de jeugd.

Ik kan het antwoord hebben gemist op de vraag over de doorzettingsmacht jeugd. Wanneer gaat die nou van start? Het kan dus zijn dat ik dat heb gemist.

Omdat er op mijn initiatief toch al een VAO komt, wil ik de Staatssecretaris vragen of de brief over de Wlz-geïndiceerden voorafgaand daaraan kan komen. Ik denk dat mevrouw Keijzer net als ik benieuwd is naar de inhoud, om te bezien of we nog iets moeten bijsturen of niet.

De heer Klein (Klein):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris en de Minister voor hun reactie. Ik heb een discussie met de Minister gehad en zal afwegen hoe we daar in het vervolg mee moeten omgaan. Gelukkig is er al een VAO aangevraagd. Ik weet niet wie de eerste zal zijn, maar dat zien we dan wel weer.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een punt gemaakt over het verschil tussen kinderen van rijkere en armere ouders, waarbij de een op de wachtlijst komt en de ander toch zorg kan krijgen omdat ouders het zich kunnen veroorloven. De Staatssecretaris gaf aan dat aanbieders transparant moeten zijn over wachtlijsten. Dat is belangrijk, maar of je daarmee het probleem van een dreigende tweedeling voorkomt, vraag ik me wel af. Zou de Staatssecretaris daar nog wat meer op willen ingaan?

Hij geeft daarnaast aan dat de inspectie moet toezien op gemeenten die onder de kostprijs zitten. De Staatssecretaris zegt ook dat er over de projectgezinnen en de gezinshuizen overleg is tussen aanbieders en gemeenten. Aan de ene kant is dat logisch, want het is gedecentraliseerd. Aan de andere kant wordt de wet hier gemaakt. Het doel van de Jeugdwet was nou juist dat kinderen zo min mogelijk in instellingszorg en zo veel mogelijk in hun thuissituatie opgevangen zouden worden. Ik wil graag van de Staatssecretaris horen hoe dit verdergaat.

Tot slot heb ik de Staatssecretaris gevraagd om meer werk te maken van het beter waarborgen van alle privacyregelingen in de jeugdzorg en om gemeentes die zich niet aan de beslissingstermijnen houden, te bestraffen. Ik hoor graag van de Staatssecretaris wat hij daarvoor wil doen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik wil de Staatssecretaris en de Minister danken voor de toezeggingen. Ik wil nog twee punten aan de orde stellen in tweede termijn.

Er komt over twee, drie weken een rapport uit over de gesloten jeugdhulp waar kinderen geplaatst worden zonder machtiging van de rechter. Er was een heel verhaal over een kader maken met de inspectie waaraan getoetst zou worden. Ik mag er toch wel van uitgaan dat we de wet gewoon respecteren en dat kinderen daar niet geplaatst mogen worden zonder toestemming van de rechter? Dat was me niet geheel duidelijk geworden uit het verhaal, maar ik ga daarvan uit en krijg daar graag een bevestiging van.

Ik had ook gevraagd – dit heeft best lang geduurd – wat er gebeurt bij de instellingen die dat gewoon blijven doen. Ik neem aan dat de inspectie dan maatregelen neemt, maar ik wil dat graag hier horen, want ik vind dit onwenselijk.

In het kader van het outcomedebat, over hoe we het kind en de hulp centraal kunnen stellen en we daadwerkelijk voor effect kunnen zorgen, heb ik gevraagd hoe het kan dat de Transitie Autoriteit Jeugd in haar uitvoeringsvarianten daar helemaal geen aandacht voor had. Dat vind ik een heel ernstige situatie, omdat ik de TAJ hoog heb zitten. Wat gaat de Staatssecretaris daaraan doen? Gaat hij in gesprek met de TAJ? Het kan niet zo zijn dat die hier, terwijl het in de wet staat, geen aandacht aan besteed.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Dank voor de beantwoording in eerste termijn, ook voor de beantwoording door de Minister. Ik zat op een gegeven moment naar hem te kijken en dacht: goh, daar zit je dan en dan krijg je zo weinig vragen. Maar uiteindelijk ging het perfect. Dat is een compliment. Bij dezen.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Als een doelman die nooit een tegengoal krijgt.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is niet altijd zo, mevrouw Van der Burg, maar nu ging het fantastisch.

Dank ook voor de inspanningen op het gebied van kennisbevordering ten aanzien van autisme, maar mijn vraag was breder dan dat. In den lande wordt er over ADHD gezegd: vroeger waren er ook drukke kinderen. Daar kan nog wel een slag in gemaakt worden. Het voorstel van de Transitie Autoriteit Jeugd om te bekijken of er een college van inhoudelijke deskundigen zou moeten worden benoemd, is nog niet uit mijn hoofd. Ik wacht de brief af. Misschien is het handig dat die brief komt voor het VAO dat aangevraagd is door de SP. Ik ben namelijk nog niet helemaal gerust dat dit goed gaat.

Als laatste punt...

De voorzitter:

Welke brief bedoelt u?

Mevrouw Keijzer (CDA):

De brief over de Wlz-indiceerbaren, de zogenoemde «vergeten groep». Dank, voorzitter, dat had ik er even bij moeten zeggen. Ik wees naar mevrouw Bergkamp maar dat komt niet in het verslag van dit overleg terecht.

Ik zat net even in mijn mail te kijken. Ik ben een tijdje geleden bij een Moeder&Kindhuis geweest. In de Wlz en in de Wmo... – Jeugdwet moet ik zeggen, maar trouwens ook in de Wmo – is geen goede financieringstitel voor tienermoeders met kinderen van wie de vraag is of ze het redden, net als voor zwangere tieners van wie dat ook de vraag is. In Nijmegen en Berg en Dal zijn ze nu bezig met heel mooie initiatieven. Misschien is het een tip voor de Staatssecretaris om daar eens zijn licht op te steken en dat als een goed voorbeeld aan andere gemeenten te doen toekomen.

Voorzitter: Siderius

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik heb drie toezeggingen gekregen. Voor de toerusting van pleegouders komt er een werkgroep waarbij ook de pleegouders zelf worden betrokken. Ik wil aandringen op het versterken van de pleegoudernetwerken. Dat zijn sterke verbindingen, die we moeten stimuleren en koesteren. Mijn tweede toezegging betrof het ontwikkelingsbudget. Daarover gaan de VNG, de ouders en het onderwijs met elkaar om tafel. Ten derde kreeg ik een toezegging over het familiegroepsplan en de vraag hoe daarmee verder te gaan. Ook daar worden de ouders bij betrokken.

Ik wil dat benadrukken, omdat we niet moeten vergeten voor wie we het doen. De drie hoofddoelstellingen van de nieuwe wet waren: kinderen eerder de juiste zorg, ouders de regie en professionals het vertrouwen. Voor dat laatste wil ik graag verwijzen naar datgene wat collega Van der Burg heeft gezegd. Dat was zeer verstandig. De Staatssecretaris gaf aan: kies nu consequent voor een model met minder administratieve lasten. Ik hoef het niet op te leggen, maar kunnen we niet iets meer doen om gemeenten te verleiden om te kiezen voor een model, een uitvoeringsvariant waarbij de outcome daadwerkelijk in de praktijk wordt gerealiseerd? Misschien zouden we het zelfs wel moeten opleggen, maar ik weet dat mijn VVD-collega daar niet per se op zit te wachten. In ieder geval heeft ze gelijk dat het door de TAJ meegenomen moet worden bij de uitvoeringsvarianten.

Voorzitter: Ypma

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik wil nog even ingaan op de treeknorm. Het woord «bevorderen» stond erin omdat het treeknormen van de sector zijn die daar zelf moeten worden ontwikkeld. Dat moet in de jeugdhulp misschien nog wel wat breder gebeuren. We hebben treeknormen ten aanzien van de jeugd-ggz en willen eigenlijk dat dit veel breder gebeurt. Dat was de reden.

Mevrouw Siderius haalde voorbeelden aan en vroeg om die mee te nemen bij het nader bekijken van de onderwijs-zorgarrangementen. Ik houd me aanbevolen en krijg die graag van mevrouw Siderius, zodat ik ze erbij kan betrekken.

Tegen mevrouw Bergkamp zeg ik dat ik mijn best wil doen – het hangt een beetje af van de planning – om de Wlz-indiceerbarenbrief voor het VAO te sturen, zodat de Kamer ernaar kan kijken. Ik vrees dat dit niet gaat lukken voor de brief van de commissie-De Winter, want daarover moet ik nog met collega's praten. Er spelen ook nog een aantal budgettaire vraagstukken. Dat zal op die korte termijn niet lukken. De vraag is overigens of dat erg is, want we hebben sowieso beloofd om de opdracht, inclusief alles wat daarmee te maken heeft, naar de Kamer te sturen. Het onderzoek duurt natuurlijk ook wel langer dan de paar weken die we dan hebben.

Tegen mevrouw Voortman zeg ik dat de transparantie natuurlijk geen antwoord is op de tweedeling tussen allochtonen en autochtonen in het meer of minder gebruikmaken van jeugdhulp. Om precies die reden zei ik ook in het debat: laten we bekijken of er met het Nederlands Jeugdinstituut nog meer te verzinnen is als er een achterstand is bij allochtonen. Transparantie helpt wel in de zorgbemiddeling, maar niet bij die tweedeling zelf.

Er werd gesproken over prijs en kwaliteit. De inspectie let primair op de kwaliteit. De discussie ging over het geval dat een zodanige prijs wordt betaald dat de kwaliteit in het geding is. Hoe wordt daarop gelet? Daar let de inspectie natuurlijk op, zodat er nooit jeugdzorg onder de maat wordt geleverd.

Ik denk dat een pleeggezin of gezinshuis inderdaad een ideale of in vele opzichten een te prefereren situatie is wanneer er sprake is van een maatregel die genomen moet worden voor de veiligheid van het kind. De precieze vorm waarin dat moet gebeuren, kun je natuurlijk altijd kiezen. Daarom vind ik het ook goed dat bij een verandering van de situatie voor de projectgezinnen primair wordt bekeken of dat in een pleeghuis- of pleegzorgsituatie kan worden opgevangen. Dat lijkt mij een heel goede zaak.

Er werden vragen gesteld over de privacyregels. Er zijn inmiddels heel veel initiatieven om de privacygevoeligheid voor gemeenten verder te versterken. Zoals bekend zijn er nieuwe ministeriële regels gekomen voor declaraties. De VNG is bezig met een zeer intensief voorlichtingstraject inclusief regiobijeenkomsten om gemeenten voor te lichten over de privacywetgeving. Ik noemde het project Informatievoorziening Sociaal Domein, waarin ook aandacht wordt gegeven aan de privacyaspecten. Uiteraard – dat is een open deur – hebben we de Autoriteit Persoonsgegevens, die oplet of er geen verkeerde dingen gebeuren. Ook gemeenten moeten zich houden aan de Algemene wet bestuursrecht. Als dat niet gebeurt, staan daar de normale bezwaarprocedures voor open. Zij zullen ook door mij worden aangesproken als dat nodig is. Primair voelen gemeenten zich natuurlijk door hun eigen gemeenteraden aangesproken om zich aan de Algemene wet bestuursrecht te houden.

Mevrouw Van der Burg stelde een wat-alsvraag. Stel dat iemand zich niet houdt aan het kader dat de inspectie heeft gemaakt op basis van de wet? Dan krijgt hij de inspectie op zijn dak. Ik weet dat dit effect heeft, zullen we maar zeggen.

Over de TAJ en de outcomecriteria bestaat misschien een misverstand. De TAJ heeft gezegd: als je meer eenvoud en minder administratieve lasten zou willen bewerkstelligen, kies dan voor een eenduidig uitvoeringsmodel en laat het niet door elkaar heen lopen. In de uitvoeringsmodellen zitten ook wel degelijk outcomecriteria. Ik zal het nog een keer expliciet met de TAJ opnemen, want het is een misverstand dat het er niet in zou zitten. In de verschillende uitvoeringsmodellen, die eigenlijk gaan over de vraag hoe je inkoopt tot en met de verandering, zit in de methode van inkoop dat er vooral naar de outcomecritera gekeken zou moeten worden. Ik zal dat nog een keer met de TAJ opnemen om het misverstand dat zou kunnen bestaan, weg te nemen.

Ik dank mevrouw Keijzer voor haar aandacht voor autisme. Het zou misschien goed zijn om in een andere fase te bekijken of de werkgroep autisme die beweging maakt, want ik denk dat het de expertgroep kan zijn waarnaar mevrouw Keijzer zoekt. Het zou een heel mooie vervolgstap zijn als die kennis en kunde over autisme heel breed onder professionals, gemeenten en zorgaanbieders kunnen worden verspreid.

Ik heb de brief over de Wlz-indiceerbaren al toegezegd aan mevrouw Bergkamp.

Ik ben zeer bereid om de goede voorbeelden die mevrouw Keijzer noemt, mee te nemen bij de verdere discussies met de VNG.

Mevrouw Ypma stelde nog een specifieke vraag over de administratieve lasten. Ik denk dat het een balans wordt. De gemeenten moeten worden verleid om zelf te kiezen voor uniformering, standaardisering en vermindering van administratieve lasten. Het is een heel goed initiatief van de VNG dat zij aan al haar leden vraagt aan te geven voor welk model ze kiezen, om zo minder administratieve lasten te stimuleren. Maar als dat proces te lang gaat duren, weet dan ook dat ik zeer bereid ben om te bekijken of wij de genade een handje zouden moeten helpen.

De voorzitter:

Zijn er nog vragen blijven liggen? Mevrouw Bergkamp?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik had nog twee vragen gesteld. Hoe gaat het met de geschillencommissie kijkend naar de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg? Kan de Staatssecretaris daar anders in de voortgangsrapportage op terugkomen?

En misschien heb ik deze gemist: over de doorzeggingsmacht jeugd is een aantal vragen gesteld; wanneer gaat die van start? Dat heb ik niet helemaal concreet.

Staatssecretaris Van Rijn:

Uit het hoofd zeg ik: begin juli is er nader overleg met gemeenten over de doorzeggingsmacht. Ik zeg toe dat ik de Kamer in de volgende voortgangsbrief informeer over de uitkomsten daarvan.

Ik ben ten aanzien van de geschillencommissie even de precieze vraag kwijt. We hebben daar eerder over gesproken, met name over het verkorten van procedures, maar dat bedoelde mevrouw Bergkamp volgens mij niet.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Als wij kijken naar de wet zou er ook een specifieke geschillencommissie voor de jeugdzorg moeten komen. In de overige zorg zijn die voorbeelden al heel helder. Er is eerder gezegd dat er voor de jeugdzorg nog een voorstel zal komen voor de manier waarop de wet van toepassing is. Het lijkt D66 goed dat er in ieder geval een geschillencommissie komt, zeker gehoord de problemen met waarheidsvinding en alles daaromheen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat gaan we ook meenemen in de eerstvolgende voortgangsrapportage.

De voorzitter:

Er waren geen vragen meer voor de Minister. Ik dank iedereen hartelijk voor zijn bijdrage, net als de Minister, de Staatssecretaris en hun ondersteuning voor de antwoorden. Ik dank het publiek voor de belangstelling. De toezeggingen zullen we nog even nasturen.

Sluiting 17.22 uur.