Kamerstuk 31839-514

Verslag van een algemeen overleg

Jeugdzorg

Gepubliceerd: 18 mei 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA), Helma Lodders (VVD)
Onderwerpen: jongeren zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-514.html
ID: 31839-514

Nr. 514 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 mei 2016

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben op 31 maart 2016 overleg gevoerd met de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 9 februari 2015 inzake de verbeterde vgb-procedure (verklaring van geen bezwaar) voor aspirant-pleegouders (Kamerstuk 31 839, nr. 457);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 24 februari 2015 inzake de toezeggingen over de ouderbijdrage (Kamerstuk 31 839, nr. 461);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 27 februari 2015 met de reactie op de Kinderrechtenmonitor 2014 (Kamerstuk 31 839, nr. 462);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 26 mei 2015 inzake het Jaarbericht 2014 van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) (Kamerstuk 31 839, nr. 469);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 22 juli 2015 inzake de voortgang van het uitvoeringsplan Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding» (Kamerstuk 33 836, nr. 7);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 13 november 2015 inzake de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité (Kamerstuk 26 150, nr. 147);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 28 januari 2016 inzake het Jaarwerkprogramma Toezicht Jeugd 2016 en de Meerjarenvisie 2016–2019 Samenwerkend Toezicht Jeugd (Kamerstuk 31 839, nr. 502);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 2 maart 2016 inzake diverse rapporten over jeugd van de gezamenlijke inspecties (Kamerstuk 31 839, nr. 505);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 9 maart 2016 ter aanbieding van het rapport over zorgboerderij De Hoge Aard (Kamerstuk 31 765, nr. 195);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 29 maart 2016 met de reactie op de berichtgeving BN DeStem over Monitor Transitie Jeugd en derde voortgangsrapportage Kinderombudsman (Kamerstuk 31 839, nr. 508);

  • de brief van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 14 maart 2016 met de reactie op de Kinderrechtenmonitor 2015 van de Kinderombudsman (Kamerstuk 31 839, nr. 506).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Lodders

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Lodders

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Leijten, Voordewind, Voortman en Ypma,

en de heer Van Rijn, Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Goedemorgen allemaal. Hartelijk welkom bij de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. We hebben vanmorgen het verzameloverleg over jeugdhulp met diverse onderwerpen op de agenda. Ik schat in dat er zo nog een aantal leden binnenloopt. Voordat ik overga tot de eerste termijn van de zijde van de Kamer, heet ik uiteraard de mensen op de publieke tribune en de mensen die het debat op een andere manier volgen van harte welkom. Ook heet ik de Staatssecretaris, de ambtelijke ondersteuning en de Kamerleden van harte welkom. Ik merk vooraf op dat mevrouw Leijten mevrouw Kooiman vervangt en dat zij om 12.00 uur deze vergadering vanwege andere verplichtingen moet verlaten. De heer Voordewind heeft rond 11.30 uur een VAO in de plenaire zaal, dus die zal onze vergadering even verlaten en weer terugkomen.

Ik stel voor om afhankelijk van het aantal mensen dat nog binnenkomt, de interrupties in de eerste termijn te beperken tot één en een korte vraag, zodat we tijd hebben om in de termijn van de Staatssecretaris vragen te stellen. Ik stel voor om snel van start te gaan. We hanteren vijf minuten spreektijd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is goed dat we weer over de jeugdzorg spreken. In mijn herinnering is dat alweer een tijdje geleden. Er zijn genoeg rapporten, evaluaties maar ook zorgpunten te bespreken. Gisteren kregen we nog de tweede jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ). Daaruit blijkt dat er goede voortgang wordt gemaakt, maar dat er wel degelijk aardig wat zorgpunten zijn. Ik begrijp dat het veld, zowel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) als de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGJZ), flink met elkaar in overleg is geweest. Daaruit is een zevenpuntenplan gekomen. Het beeld is overwegend redelijk goed, maar bij de specialistische zorg zitten nog wat knelpunten waar ik de aandacht voor vraag.

In eerste instantie vraag ik de Staatssecretaris hoe het zit met het aantal ondertoezichtstellingen (ots'en) en uithuisplaatsingen. Een van de redenen voor mijn fractie om de gehele decentralisatie toentertijd te steunen, was om te bekijken of we de kinderen eerder zorg konden leveren, eerder en sneller erbij konden zijn, zodat de aantallen uithuisplaatsingen en ots'en kleiner zouden worden. Is er over 2015 een beeld in hoeverre er een kleine kentering te zien is? Alhoewel we geen persoonlijke of individuele gevallen moeten bespreken, schokte het mij in de situatie van het 8-jarige meisje uit Hoogeveen zeer dat er zoveel signalen aan de jeugdzorg waren gegeven – de moeder was verslaafd en liet haar kind dagenlang alleen – en dat het noodlot toch niet afgewend kon worden. Wanneer wordt het inspectierapport over dit meisje afgerond?

Uit de onderzoeken komen twee breed gedeelde klachten naar voren: een gebrek aan informatie voor de ouders en oplopende wachttijden. Huisartsen weten onvoldoende naar wie ze precies moeten verwijzen. De toegang is soms onduidelijk; ligt die bij de huisarts of bij de wijkteams, waar juist een integrale aanpak nodig is? Kan de Staatssecretaris ingaan op de tweede jaarrapportage van de TAJ en de zorgen die hierin staan opgesomd? Met betrekking tot de jeugdzorgaanbieders heeft de TAJ de vinger gelegd op de pijnpunten, zoals de liquiditeitsproblemen van de verschillende jeugdzorginstellingen. Gemeenten zouden de facturen niet op tijd betalen. De gemeenten zeggen daarentegen dat ze te weinig facturen krijgen of op de facturen zitten te wachten. De zorgaanbieders reppen over verschillende formats van verantwoordingssystematieken. Ze hebben erover gesproken, maar ik heb soms het gevoel dat er geen doorzettingsmacht is. Er wordt wel tot overleg gekomen en zorginstellingen die dreigen om te vallen, en die we misschien wel hard nodig hebben, kunnen naar de TAJ. Wie heeft echter de doorzettingsmacht als het er werkelijk op aankomt?

De toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (V en J) heeft in het vorige debat aangegeven in gesprek te gaan met de Eigen Kracht Centrale. Wat is in dit gesprek precies afgesproken? Hoe kunnen we de capaciteit van de Eigen Kracht Centrale goed inzetten, ook bij de decentralisatie? Ik krijg signalen vanuit de praktijk dat de wijkteams de Eigen Krachtformule of het familiegroepsplan willen inzetten, maar dat ze vaak nog te veel in de lead zijn en nog te weinig de familie en de betrokkenen bij zo'n zorgplan betrekken. Herkent de Staatssecretaris dit beeld? Dat zouden ze toch juist niet moeten doen? Het moet juist uit de familie en de omgeving komen.

Ik kom op de landelijk werkende instellingen (LWI's), zoals de William Schrikker Groep en het Leger des Heils. In de vorige rapportage werden zorgen geuit over de LWI's en de bovenregionale instellingen. Hoe staat het hiermee?

Ik had het al even over de doorverwijzing van de huisartsen. In Apeldoorn experimenteert men op dit moment met iemand van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) die op dezelfde locatie zit als de huisarts. Als de huisarts vragen heeft, kan hij meteen overleggen met de medewerker van het Centrum voor Jeugd en Gezin om tot een integrale benadering te komen. Is de Staatssecretaris bereid om te bekijken of we dat initiatief misschien breder kunnen uitzetten? De gemeente Apeldoorn geeft aan dat zij dit volledig uit eigen zak moet betalen. Is daar een model voor te bedenken, zodat we de integraliteit toch kunnen realiseren?

Ook de vechtscheidingen staan op de agenda, in de vorm van het verslag van het AO van 27 januari 2016. De Minister van V en J heeft toen een aantal dingen aangegeven die in uitvoering zouden worden gebracht. Ik vraag aan de Staatssecretaris, hoewel het niet direct zijn portefeuille is, hoe het staat met de verplichte mediation en wat de uitkomsten zijn van de evaluatie van het ouderschapsplan door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Er was een aantal aanbevelingen. Wat is daar concreet mee gebeurd?

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Twee weken geleden verscheen het derde rapport van de Kinderombudsman over de jeugdhulp na de decentralisaties. Hierin staat dat de samenwerking tussen de ketenpartners moeilijk op gang komt. De Transitie Autoriteit Jeugd concludeert dat de samenwerking tussen gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders in sommige regio's achterblijft. De Kinderombudsman spreekt in niet mis te verstane woorden over kritische zwakke plekken in het systeem. Dat zijn geen beste signalen. De decentralisatie van de jeugdhulp gaat nog niet goed. Er is weinig verbetering bij de onderwerpen die D66 al meerdere keren heeft aangekaart: de privacy, het woonplaatsbeginsel, de regeldruk, de cliëntondersteuning en de inkoop van specialistische jeugdhulp. Als we in dit tempo doorgaan, halen we nooit de doelstellingen van de Jeugdwet. Ik heb een aantal vragen over de evaluatie van de Jeugdwet in 2017. Hoe ziet de Staatssecretaris deze evaluatie voor zich? Hoe krijgt de evaluatie vorm? Monitoren de gemeenten de voortgang voldoende? Wie bepaalt of en op basis waarvan de doelen worden gehaald? Hoe worden ouders en jongeren betrokken bij de evaluatie?

Gisteren kregen we van onder andere Ouderkracht voor 't Kind een aantal belangrijke signalen. Eén daarvan is dat de gemeente bij de Jeugdwet de systematiek van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toepast, oftewel een heel blik met welzijnsoplossingen opentrekt in plaats van specialistische hulp inschakelt. Graag een reactie. Ook ontbreken in de Jeugdwet duidelijke termijnen waarbinnen een aanvraag voor hulp en/of zorg afgehandeld dient te zijn. Is het niet wenselijk om duidelijke termijnen met elkaar af te spreken? Het is nu voor heel veel ouders een black box.

De Kinderombudsman en ook het Landelijk Platform GGz (LPGGz) pleiten voor een doorzettingsmacht die knopen doorhakt. In Nieuwsuur hebben we gezien dat het pleidooi ondersteund wordt door de SP, het CDA en de PvdA. Het is belangrijk dat er zo'n doorzettingsmacht komt, zeker als het gaat over regionale en bovenregionale jeugdhulp. We ondersteunen dat ook. Ook de TAJ stelt vast dat de specialistische jeugdhulp in de gevarenzone zit. Niemand voelt zich echt verantwoordelijk met als gevolg dat ouders en kinderen de dupe worden. Graag hoor ik een toezegging over de doorzettingsmacht en een toezegging dat de Staatssecretaris deze verder uitwerkt met de Kinderombudsman en het Landelijk Platform GGz.

Er lijkt sprake te zijn van wederzijds wantrouwen, wat er niet alleen toe leidt dat betalingen vastlopen, maar ook dat de administratieve lasten op sommige plekken wel 30% van het gehele budget beslaan, zo concluderen onder andere de Kinderombudsman, de Transitie Autoriteit Jeugd, de accountantsorganisaties en de zorgaanbieders. Hoe dringen we de regeldruk terug? Hoe zorgen we ervoor dat de gehele administratie wordt gestandaardiseerd?

Het woonplaatsbeginsel is na zoveel AO's en debatten nog steeds niet opgelost. Ik krijg nog steeds signalen dat het onduidelijk is wie verantwoordelijk is. Ik verzoek de Staatssecretaris dit nu echt te regelen. Als het gaat over de privacy, stelt de Rekenkamer van Amsterdam dat de bescherming van gevoelige gegevens onvoldoende is. Het privacybeleid ontbreekt, is niet op orde of is gedateerd. D66 verwacht dan ook dat de Staatssecretaris komt met een nader voorstel om de privacy in een wettelijk kader te regelen. Wanneer kunnen we het wetsvoorstel daarvoor tegemoetzien?

Zorgboerderij De Hoge Aard kwam in het nieuws. Voor de kinderen is een oplossing gevonden, maar het kan toch niet de bedoeling zijn dat we door een tv-programma zicht krijgen op de pedagogische kwaliteit van zo'n zorgboerderij? Hoe staat het hiermee? Wie houdt toezicht op wat? Hoe gaat het met het algemeen toezicht van gemeenten op de kwaliteit van de Jeugdwet? Het is schandalig dat sommige gemeenten geen cliëntondersteuning aanbieden, terwijl we deze wettelijk hebben afgesproken. Wat gaat de Staatssecretaris eraan doen om deze wettelijke afspraak ten uitvoer te brengen?

Hoe zit het met de traumaopvang van azc-kinderen, en dan bedoel ik ook de specifieke traumazorg? Ik heb hierover een motie ingediend die het helaas niet heeft gehaald. Het is belangrijk dat ieder kind in een asielzoekerscentrum recht heeft op traumazorg en daar waar nodig passende zorg krijgt.

De bijzondere curator bij vechtscheidingen is bij veel professionals nog erg onbekend. Hoe gaan we hiermee om? Tot slot hoor ik graag wat de Staatssecretaris denkt van de rechtspositie van minderjarigen in het jeugdstrafrecht en specifiek de mogelijkheid om minderjarigen te straffen via het volwassenenstrafrecht.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik ga in dit algemeen overleg in op twee hoofdpunten: de stand van zaken van de decentralisatie van de jeugdhulp en de effectiviteit van de behandeling van trauma en posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) in de jeugd-ggz.

De decentralisatie is rustig geland, de continuïteit van de jeugdhulp is geborgd en, opmerkelijk genoeg na zo'n grote hervorming, het aantal klachten en meldingen van burgers en professionals bij de inspectie is in 2015 gedaald. Dat is conform de al ingezette trend. Het aantal calamiteiten is helaas wel gelijk gebleven, maar al met al is het goed nieuws. Het betekent echter niet dat er geen zorgen zijn, laat ik daar heel duidelijk over zijn. Er wordt vanuit met name de jeugd-ggz vaak geklaagd over de wachtlijsten. Dat is opmerkelijk, omdat juist de huisartsen en de medisch specialisten direct mogen doorverwijzen naar zwaardere jeugd-ggz. Ik hoor graag van de Staatssecretaris wat er aan de hand is. De kinderen hebben ook in dit soort gevallen recht op zorg. Wat gebeurt er bij de jeugd-ggz, waardoor juist die klaagt over wachtlijsten? Ik vraag dit ook omdat de Kinderombudsman in zijn laatste rapport constateert dat de zorgaanbieders die hun verwijzing krijgen via huisartsen en medisch specialisten – dat is met name de jeugd-ggz – het op een enkele uitzondering na niet hun verantwoordelijkheid vinden om ouders en kinderen naar een andere jeugdhulpaanbieder door te verwijzen, wanneer ze zelf aan de limiet van hun capaciteit zitten. De Kinderombudsman zegt zelfs dat het erop lijkt dat organisatiebelangen voor de belangen van kinderen en ouders gaan. Dat is een ernstige constatering en ik wil een reactie van de Staatssecretaris. Wat gaat hij hieraan doen?

Verschillende organisaties melden dat de samenwerking tussen huisartsen, wijkteams en jeugdgezondheidszorg niet goed of in elk geval niet goed genoeg is. Huisartsen zeggen specifiek dat ze niet op de hoogte zijn van de ingekochte zorg. Kan de Staatssecretaris met de gemeenten in overleg treden over een manier waarop een en ander transparant wordt? Het moet opgelost kunnen worden.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik hoor de zorg in de woorden van de VVD over de specialistische jeugd-ggz en de wachtlijsten. Als er echter een motie ingediend wordt door collega's Kooiman en Bergkamp om een landelijke inventarisatie van wachtlijsten te maken en de Kamer daarover te informeren, stemt de VVD-fractie tegen. We komen niet verder door enkel hier zorg te uiten en vervolgens geen maatregelen te nemen. Wat wil de VVD dat er gebeurt om de jeugdzorg te verbeteren?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

We hebben een wet gemaakt waarin de verantwoordelijkheid voor dit soort zaken bij de gemeente ligt, dus bij de wethouders, en niet bij de Tweede Kamer. Wat gebeurt er als we weer landelijke wachtlijsten gaan monitoren? Dan worden de wachtlijsten waarschijnlijk nog langer. Men heeft er immers belang bij om een wachtlijst te hebben, omdat het vaak extra geld betekent. Waarom verwijzen de organisaties als ze geen plek hebben ouders en kinderen niet gewoon door naar een organisatie waar ze wel de zorg kunnen krijgen? Het lijkt mij heel belangrijk dat wethouders hier scherp op worden, net als de inspectie. Het is nogal een constatering, niet van mij maar van de Kinderombudsman, en ik wil daar gewoon een reactie op.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Als mevrouw Van der Burg zegt dat het de verantwoordelijkheid van gemeenten is, wat doen wij hier dan nog vandaag? We moeten met elkaar uitzoeken wat er aan de hand is en bekijken wie er op de wachtlijsten staan. Als we dat niet weten, kunnen we wel ins Blaue hinein in Nederland vragen: goh, waarom verwijst u niet door, maar dan pakken we het probleem niet aan. Ik luister eerst maar naar de rest van de woorden van de VVD-fractie, maar we moeten serieus zijn als er daadwerkelijk verbetermaatregelen te nemen zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

We lossen de problemen niet op door het opleggen van nog meer administratie aan zorgaanbieders en gemeenten. Het zou voldoende moeten zijn om de sector aan te spreken en in gesprek te gaan over de constatering van de Kinderombudsman en de vraag waarom men het doorverwijzen niet als zijn verantwoordelijkheid ziet, terwijl het toch om de belangen van kinderen gaat. Gaat dit niet, dan komen we daar ongetwijfeld op terug. Ik raad de gemeenteraden aan hier heel scherp op te zijn.

De voorzitter:

Voordat ik het woord geef aan mevrouw Leijten zeg ik tegen de mensen die later binnen zijn gekomen dat we, gezien de beperkte tijd en de wens voor een langere spreektijd, een of anderhalve interruptie hanteren.

Mevrouw Leijten (SP):

Het is een beetje gek als men zich zorgen maakt over wachtlijsten, maar vervolgens niet hoeft te weten hoe het precies landelijk zit. Mevrouw Van der Burg zegt dat het zou lonen om wachtlijsten te hebben. Dan zorgen we toch gewoon dat het niet loont om wachtlijsten te hebben? We moeten de cijfers hebben, willen we goed beleid kunnen maken en goed kunnen controleren hoe het beleid loopt. De Kinderombudsman zegt niet alleen dat er wachtlijsten zijn, maar signaleert ook dat in sommige regio's geen zorg aan kinderen geboden wordt omdat er geen geld is of het geld al voor het einde van het jaar op is. Hoe reageert mevrouw Van der Burg hierop? Zou het een misschien met het ander te maken kunnen hebben?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Deze opmerking kennen we van de SP. De praktijk is dat op heel veel plekken de zorg wel degelijk geboden wordt. In het rapport van de TAJ – dat ik niet helemaal heb kunnen lezen omdat het gisteren kwam – staat dat wel degelijk de beweging wordt gemaakt die we willen, namelijk dat ouders en kinderen eerder geholpen worden. Als we zien hoeveel ouders en kinderen die dat in het verleden niet hadden nu wel toegang hebben tot zorg, dan hebben we daarin een hele slag gemaakt. We zijn het erover eens dat het nog niet overal goed gaat. Het gaat mij echter te snel om dat even op conto van de bezuinigingen te schrijven, want dat is niet de reden. Meer geld is niet altijd de oplossing als de organisatie niet op orde is.

Mevrouw Leijten (SP):

De Transitie Autoriteit Jeugd constateert dat het water aan de lippen van de specialistische jeugdhulp staat. Laten daar juist ook de wachtlijsten ontstaan. Laat daarvan juist gezegd worden dat voor het einde van het jaar de budgetten op zijn. We praten in een cirkeltje, als we niet feitelijk weten hoe het zit. Ondersteunt de VVD nu wel de motie die wij opnieuw indienen en waarin gevraagd wordt hoe lang de wachtlijsten zijn en waar en in welke sectoren deze ontstaan? Dan weten we waarover we het hebben, kunnen we niet het ene of het andere rapport voor ons karretje spannen en hebben we gewoon de feiten.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Misschien moet mevrouw Leijten ook vermelden dat de TAJ zegt dat een belangrijk deel van de liquiditeitsproblemen ontstaat doordat de facturen niet op tijd betaald worden. Dat zou fair zijn. Er is door een collega al gevraagd naar het woonplaatsbeginsel. En nee, ik steun geen moties over wachtlijsten die we landelijk moeten bijhouden. Het gaat erom dat de gemeenten het weten en dat partijen hun verantwoordelijkheid nemen om, als ze geen plaats hebben, kinderen naar de juiste collega door te verwijzen. Dat is een mentaliteitskwestie en heeft niets te maken met het feit dat we alles gaan bijhouden. Dan kunnen ze zeggen: kijk, het kind staat op de wachtlijst, we hebben keurig gedaan wat we moesten doen. Mensen moeten verantwoordelijkheid voor deze kinderen nemen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De VVD is helder: een voorstel om de wachtlijsten landelijk te monitoren steunt zij niet. Maar welke voorstellen steunt de VVD dan vanuit de systeemverantwoordelijkheid die het Rijk en de Staatssecretaris hebben? Ik begrijp dat de VVD zich ook zorgen maakt. Aan welke concrete voorstellen denkt de VVD dan wel?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Volgens mij hebben we een heleboel in de Jeugdwet geregeld en moeten we gemeenten en zorgaanbieders tijd geven om de enorme verandering die we van ze verwachten, door te maken. We hebben monitors, de inspectie die erbovenop zit – als ik zie wat voor onderzoeken die allemaal doet en met wat voor informatie die komt – de Kinderombudsman, de Transitiecommissie Sociaal Domein, een monitor van ouders en kinderen. Als we die informatie bij elkaar brengen, kunnen we heel scherp letten op wat er gebeurt. Dat zien we ook: de Kinderombudsman heeft het eerder heel voorzichtig opgeschreven, maar nu schrijft hij het expliciet in een rapport. De Staatssecretaris heeft alle reden om met de sector in overleg te gaan over de wijze waarop de sector het gaat veranderen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De VVD heeft het altijd over beleidsvrijheid en het feit dat het Rijk zich nergens mee moet bemoeien. Dat zegt mevrouw Van der Burg nu eigenlijk ook. Wat verwacht zij dan van dat overleg? Zij verwacht niet dat de Staatssecretaris daadwerkelijk met zijn vuist op tafel kan slaan. Wees nu eens concreet. Wat hebben mensen die dit debat volgen nu aan de zorgen die de VVD zojuist geuit heeft?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Wat ze daaraan hebben, is dat de Staatssecretaris met de sector in overleg gaat, ook met de gemeenten. Wat gaan ze dan doen? Als ik een gemeente was en zou merken dat een partij niet doorverwijst als zij geen plek heeft maar kinderen op de wachtlijst zet, dan zou ik hierover een indringend gesprek voeren en op een bepaald moment denken: is dit wel de partij die het best opkomt voor de belangen van de kinderen? Dat gesprek moet plaatsvinden, zodat we wel degelijk de kinderen en de ouders helpen en ze niet van het kastje naar de muur sturen of gewoon op de wachtlijst zetten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik zoek naar mogelijkheden om de impasse te doorbreken. Ik ben het met mevrouw Van der Burg eens dat geld niet altijd de problemen oplost. We hebben echter een brief gehad van organisaties als Ieder(in), Zorgbelang Nederland, MEE, et cetera, die met betrekking tot de doorzettingsmacht een uitgebreid voorstel doen om tot een onafhankelijke partij te komen, om te bezien of we voor overleg tussen beide partijen en de knelpunten een functionaris kunnen aanstellen. We proberen ook bij het passend onderwijs – sommige collega's zijn er ook bij betrokken – een doorzettingsmacht te organiseren die de patstelling kan doorbreken. Ziet de VVD-fractie hier ook wat in?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Om eerlijk te zijn, nee. Ik heb in het vorige debat stevig bepleit dat de onafhankelijke cliëntondersteuning bij gemeenten in orde moet zijn. Die hebben we wettelijk vastgelegd. De Staatssecretaris zou daarover in de voortgangsrapportage rapporteren. Dat wacht ik even af. Ik constateer dat het bij een aantal gemeenten goed gaat en bij een aantal gemeenten niet. Dit moet op orde komen. Dat is wettelijk vastgelegd. Als ouders cliëntenondersteuning krijgen, ben ik ervan overtuigd dat dit punt sterk verbetert en dat is heel belangrijk.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De cliëntondersteuning moet er inderdaad komen, maar dan nog zeggen de organisaties, die ook voor cliëntenbelangen strijden, dat het verstandig is om tot een soort doorzettingsmacht te komen. Ze hebben dat uitgewerkt in de vorm van allerlei taakomschrijvingen. Kent mevrouw Van der Burg dit plan? Is zij in ieder geval bereid om daarnaar te kijken?

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb het plan gezien, want dat hebben we allemaal toegestuurd gekregen, en heb geconstateerd dat de ouderorganisatie er juist niet enthousiast over is. Als het niet lukt met de onafhankelijke cliëntondersteuning, dan kunnen ouders een klacht indienen of een melding doen bij de inspectie, die daar dan naar kijkt. We hebben dit in gesprekken met de inspectie gevraagd. Ouders kunnen ook naar de Kinderombudsman. Er zijn dus al instanties en ik zie niks in een stapeling van personen die het probleem moeten oplossen. Het moet duidelijk zijn wie verantwoordelijk is en wie daadwerkelijk het probleem aanpakt. Daar hebben we verschillende partijen voor. Als het niet lukt, dan komt men bij ons langs, is mijn ervaring.

Voorzitter. Ik had het al even over de samenwerking met de huisartsen. Ik wil graag weten hoe we voor elkaar krijgen dat de huisartsen inzicht hebben in wat is ingekocht. Dat lijkt me heel belangrijk. Ik vraag de Staatssecretaris om hierover in overleg te gaan.

Ik pleit er al tijden voor om in te kopen en te verantwoorden met maatschappelijke outcome. Dat scheelt voor alle partijen een heleboel bureaucratie. In de rapportage van de Kinderombudsman las ik dat ouders ontevredener worden omdat ze niet weten wat ze van de hulpverleners kunnen verwachten. Inkopen op maatschappelijke outcome helpt dan enorm, want dan wordt duidelijk en transparant wat iemand voor een kind betekent. Graag extra druk. De Transitiecommissie Sociaal Domein vraagt om te komen tot één sociaal domein. Is de Staatssecretaris bereid in vijf jaar te komen tot een integrale evaluatie van de Jeugdwet, de Participatiewet en de Wmo?

Mijn tweede punt is de behandeling van de trauma's en het posttraumatisch stresssyndroom in de jeugd-ggz. Uit een werkbezoek aan Bilthoven en uit literatuur komt het beeld naar voren dat trauma's in de Nederlandse jeugd-ggz vaak niet bespreekbaar worden gemaakt. Ook kiest men ervoor om PTSS eerst te stabiliseren voordat men gaat behandelen. Het is niet aan mij om iets over de behandelingen te zeggen – dat laat ik graag aan de beroepsgroep – maar ik constateer uit praktijkvoorbeelden dat mensen, ook kinderen, die een heel zwaar trauma hebben, jarenlang medicijnen of een behandeling krijgen maar dat de oorzaak niet wordt weggenomen. Dit is heel ernstig. Het leidt ertoe dat mensen jarenlang in de zorg lopen. Het kan ook op een andere manier; uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat er geen enkele reden is waarom men eerst moet stabiliseren. Wil de Staatssecretaris om de tafel met de beroepsgroep, de sector, de gemeenten, maar vooral met de ervaringsdeskundigen op dit terrein, die dit jarenlang, soms wel zestien jaar, hebben meegemaakt? Ik wil niet dat mensen de hoop verliezen en daardoor een pad kiezen dat geen van ons zijn kind zou toewensen.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Het is een tijd geleden dat ik een jeugdzorgdebat heb gedaan en eigenlijk vielen mijn schoenen bij de voorbereiding wel een beetje uit. Toen de wet werd behandeld, werd gezegd dat de SP aan bangmakerij deed. Een hoop dingen waarvan wij voorspelden dat er risico's aan zaten, zijn uitgekomen. Mijn voorspellingen over experimenten met kwetsbare kinderen en hun ouders zijn uitgekomen. De VVD zegt dat het de mentaliteit van de sector is, die kinderen in de kou laat staan. Ik neem daar afstand van.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik word graag op een juiste manier geciteerd. Dit heb ik niet gezegd. Ik heb gezegd dat er een cultuuromslag nodig is, een andere manier van werken, en dat die tijd nodig heeft. Dat weten we allemaal, want er moet samengewerkt worden tussen sectoren en dat is niet altijd makkelijk.

Mevrouw Leijten (SP):

We vragen aan de jeugdhulpsector, de jeugdzorgsector, om te zorgen voor de jeugd. We organiseren het anders, maar we stellen de mensen geen nieuwe vraag. Ze doen het al jaren. Daar zijn ze voor opgeleid. Mevrouw Van der Burg zei net dat het een mentaliteitskwestie is dat de sector niet doorverwijst. Als je bij doorverwijzen niet weet of iemand goed terechtkomt, is doorverwijzen wellicht een opdracht waarmee je afschuift. En dan zouden wij allemaal ook bij de interruptiemicrofoon staan. De problemen zijn gecreëerd door de overheveling, door de bezuiniging, en niet door de sector zelf. Dat wil ik maar gezegd hebben.

In de Kinderrechtenmonitor en de rapporten van de Kinderombudsman, een kleine greep uit de rapporten, lees ik dat gemeenten er nog te weinig zicht op hebben of kinderen wel de juiste hulp ontvangen en of die van voldoende kwaliteit is, dat wijkteams en de expertise in de teams nog niet op orde zijn, dat de samenwerking tussen de teams en de ketenpartners onvoldoende tot stand komt, dat in sommige regio's geen zorg meer wordt geboden aan kinderen omdat aan het eind van het jaar het geld op is, dat wachtlijsten toenemen, dat de Veilig Thuisorganisaties niet voldoen aan de inspectie-eisen om de basis op orde te hebben, dat ook deze organisaties, waar mensen in nood aankloppen, kampen met wachtlijsten, en dat kinderen die 18 jaar worden nog steeds tussen wal en schip belanden omdat de overgang en de nazorg vanuit de jeugdzorg naar de volwassenenzorg onvoldoende is. Wat vindt de Staatssecretaris hiervan? Gaat hij wapperen met tegenrapporten waarin staat dat het een beetje beter gaat? We moeten ons concentreren op wat nog niet goed gaat. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat deze structureel ogende problemen echt worden opgelost?

Een van de problemen die echt evident zijn, is de administratieve lasten. 30% van het zorgbudget gaat op aan administratieve lasten. We zouden het allemaal beter maken, met meer maatwerk. 30%! Is de Staatssecretaris hier trots op? Hij heeft gezegd dat de Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD) een werkprogramma tegen regeldruk gaat opstellen. Als ik dat alleen al hoor, krijg ik jeuk. Lossen we daar echter op korte termijn iets mee op?

De collega's zijn al ingegaan op het woonplaatsbeginsel. Dit probleem is nog steeds niet opgelost. De Transitie Autoriteit Jeugd moet eerder in het proces ondersteuning kunnen bieden aan de jeugdzorgaanbieder die in liquiditeitsproblemen zit. Dit betekent wel dat de bestaande regeling verruimd moet worden. Hoe gaat de Staatssecretaris hierop in?

In Nieuwsuur heeft mijn collega Kooiman samen met collega's van D66 en de Partij van de Arbeid gepleit voor het voorstel van het Landelijk Platform GGz voor een landelijke onafhankelijke doorzettingsmacht in de jeugdzorg voor ouders en professionals. Zo kunnen kinderen, ouders en het netwerk snel de juiste zorg krijgen. Wanneer dit niet gebeurt, kunnen ze zich beroepen op de landelijke doorzettingsmacht. Het Landelijk Platform GGz heeft dit uitgewerkt. Ik hoor hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Hoe kunnen we ervoor zorgen dat gemeenten altijd kiezen voor bewezen effectieve hulp? Kunnen gemeenten bewezen ineffectieve hulp weigeren of is er via een persoonsgebonden budget (pgb) altijd de noodzaak die te financieren? Ik vraag de Staatssecretaris om een reactie. Mag een wethouder zeggen: u mag met een pgb niet deze ineffectieve hulp inhuren?

Over niet-effectieve hulp gesproken: De Hoge Aard kwam al ter sprake. Undercover Nederland heeft een onderzoek gedaan, waardoor de SP samen met D66 vragen heeft gesteld. Daardoor is de inspectie betrokken geraakt en is de zorgaanbieder gesloten. Wat echter als Undercover Nederland er niet was geweest? Wat zegt dit over het toezicht op de particuliere jeugdzorg? We hebben samen met D66 hierover bij de begrotingsbehandeling een motie ingediend om het toezicht beter te regelen. We hebben die motie aangehouden. De Staatssecretaris kwam met de reactie dat er toezicht kán plaatsvinden. Dat is echter niet wat in de motie werd gevraagd. Als de Staatssecretaris niet gewoon toezegt dat hij gaat regelen dat de inspectie toezicht houdt, zullen we de motie naar aanleiding van dit AO in stemming brengen.

Wij zijn voorstander van het inzetten van mediation om vechtscheidingen te voorkomen, maar wij zien nu dat er een vacuüm ontstaat. Daar waar het eerst belegd was, is het niet meer en er is nog geen vervanging. Hoe gaat of laat de Staatssecretaris regelen dat specialistische hulp zo vroeg mogelijk wordt ingezet? Wat is daarvoor de meest geschikte plek?

De veranderingen in de jeugdzorg gaan snel en de bezuinigingen gaan te hard. Ze komen niet van onderop. Er wordt tegen het veld gezegd: u moet maar harder werken; misschien hebt u last van bureaucratie maar dan moet u uw zorg maar beter op orde hebben. Het zijn juist professionals en instellingen, zeg ik tegen mevrouw Van der Burg, die echt hun best doen om het kind niet de rekening van deze exercitie te laten zijn. Als het goed gaat, is het niet dankzij deze Staatssecretaris maar ondanks deze Staatssecretaris.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Het is een jaar na de decentralisatie van de jeugdzorg en de resultaten worden steeds zichtbaarder. GroenLinks heeft ingestemd met de decentralisatie, maar stelde wel een aantal vragen en plaatste een aantal kanttekeningen. Helaas blijkt uit de laatste berichten en evaluaties dat een aantal van die opmerkingen en kanttekeningen er nog zijn. Ik noem de waarborg van de privacy in de jeugdzorg. Vanuit verschillende hoeken zijn zorgen geuit over schendingen van de privacy van jongeren die zorg van gemeenten krijgen. Dossiers worden zomaar rondgemaild en gegevens worden zonder bevoegdheid opgevraagd. De privacy van jongeren is van groot belang en moet goed beschermd worden. Ik heb meerdere malen schriftelijke vragen gesteld over de schending van privacy door gemeenten en de jeugdzorg, maar ik krijg ontwijkende antwoorden van de Staatssecretaris. De decentralisatie van de jeugdzorg betekent niet dat de Staatssecretaris helemaal geen verantwoordelijkheid meer draagt. Hij is systeemverantwoordelijk. Waarom stelt de Staatssecretaris dat hij niet weet of bijhoudt hoeveel gemeenten sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet strijdig hebben gehandeld met de geheimhoudingsverplichting? Is hij bereid om dit in kaart te brengen en in te grijpen indien een gemeente de privacy van jongeren en kinderen met jeugdzorg niet respecteert? Graag een reactie.

Een van de belangrijkste principes in de jeugdzorg is de toegankelijkheid ervan voor alle kinderen in Nederland. Toch is deze toegankelijkheid in de praktijk helaas niet altijd aanwezig. In de rapportages van de Kinderombudsman en de Monitor Transitie Jeugd komen de zorgen van ouders en kinderen over de toegang tot zorg naar voren. Kinderen verkeren onnodig lang in onzekerheid over de zorg die zij kunnen ontvangen of moeten lang op een wachtlijst staan. Budgetplafonds, beperkte kennis bij wijkteams en gebrekkige communicatie over gecontracteerde zorgverleners zijn hiervan vaak de oorzaak. Kan de Staatssecretaris een termijn stellen waarin het regelen van de zorg voor een kind afgehandeld moet zijn, waarin een kind en zijn ouders moeten weten waar ze aan toe zijn?

Dan de administratieve lasten en de bekostigingsstructuren. Alle partijen zullen het erover eens zijn dat geld dat bedoeld is voor de zorg, ook bij de zorg terecht moet komen. Desalniettemin melden zorginstellingen dat meer dan 30% van het gehele jeugdhulpbudget wordt besteed aan administratieve lasten. Deze lasten lopen onder andere op door de uiteenlopende bekostigingsstructuur van verschillende gemeenten. Sommige structuren staan de zorg aan kinderen in de weg doordat maatwerk leveren wordt bemoeilijkt. De Kinderombudsman stelt dat lumpsumfinanciering of een resultaatfinanciering bij gemeenten goed zou werken. Kan de Staatssecretaris hier een reactie op geven?

In de Jeugdwet is een garantie voor de waarborging van de continuïteit van zorg vastgelegd voor 2015. Het is nu echter 2016. Ik vraag mij af hoe de continuïteit van zorg er nu voorstaat. Hoe gaat de overgang van Jeugdwet naar de Wmo? In hoeverre nemen de gemeenten de verantwoordelijkheid voor de hulp aan jongeren die 18 jaar worden, zodat deze niet zonder zorg komen te zitten?

Tot slot ga ik in op de positie van kinderen in asielzoekerscentra. Mijn zorg daarover heb ik meerdere keren geuit. Het gaat mij om de bescherming en opvang van kinderen die in asielzoekerscentra zitten. Ook de Kinderombudsman spreekt hier zijn zorgen over uit. Ik ben natuurlijk blij dat er gewerkt wordt aan kleinschalige opvang, maar er kan nog veel meer gedaan worden aan de positie van minderjarige asielzoekers. Hoe wordt gesignaleerd dat een kind in een asielzoekerscentrum jeugdzorg nodig heeft? Hoe staat de Staatssecretaris tegenover een vertrouwenspersoon speciaal voor kinderen in asielzoekerscentra?

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Ik maak mij zorgen. Ik maak mij zorgen over al die ouders die niet de zorg voor hun kind krijgen die het kind nodig heeft. Als je het rapport van de Kinderombudsman leest, waarvoor 1.200 ouders en kinderen gevraagd is hoe het ermee staat, wordt die zorg niet weggenomen maar verergerd. Wat moet er nu eigenlijk gebeuren om het allemaal beter te maken? De gedachte die achter de nieuwe Jeugdwet zit delen wij nog steeds, maar in de praktijk lopen mensen vast. De tijd van maar blijven praten en blijven praten is voorbij. Ik wil graag een reactie van de Staatssecretaris op het voorstel dat het LPGGz, Zorgbelang Nederland, Ieder(in) en MEE gedaan hebben om hun doorzettingsmacht te organiseren bij problemen met toegang tot de jeugd-ggz. Het is geen doorzettingsmacht in alle gevallen, maar een doorzettingsmacht voor situaties waarin mensen daadwerkelijk aantoonbaar zijn vastgelopen. Wat is hierop de reactie?

Daarvan vooraf gaat echter de vraag wat de oorzaken van het probleem zijn. In de brief die Jacqueline Gomes, Anke-Elze de Jong en Desiree van Doremalen aan ons stuurden, is dit heel mooi opgeschreven. Wat zijn de oorzaken van de problemen? Zij zeggen: er is onvoldoende deskundigheid en het is onvoldoende duidelijk dat de termijnen voor het nemen van een besluit uit de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) over een verzoek om jeugdhulp gewoon gelden. Het is noodzakelijk dat de Staatssecretaris bekijkt of gemeenten daarvan afwijken in hun verordeningen, want dat mag niet. Deelt de Staatssecretaris deze analyse en zo ja, wat gaat hij eraan doen? Hoe zit het nu met de bezuinigingen? Toen de Kamer de Jeugdwet vaststelde, ging zij ervan uit dat de bezuiniging op de Jeugdwet, op de jeugdzorg, drie keer 5% was: 5% in 2015, 5% in 2016 en 5% in 2017. Ik hoor nu voor het tweede jaar uit het gehele land percentages van soms wel 20%. Hoe kan dit? Kan de Staatssecretaris hier iets over zeggen?

Ik hoor te vaak dat persoonsgebonden budgetten worden afgewezen omdat men zegt dat het gaat om ouders die gewoon zorg moeten verlenen aan hun kinderen en dat een persoonsgebonden budget niet aan de orde is. Volgens mij klopt dit niet. Zeker als er sprake is van meervoudig gehandicapte kinderen of kinderen met zware psychiatrische problematiek, verlenen ouders zorg die ver boven datgene gaat wat ik en anderen aan gebruikelijke zorg verlenen. De Staatssecretaris heeft al eens eerder gezegd dat hij deze analyse deelt, maar hoe pakt het in de praktijk uit? Te vaak zegt de Staatssecretaris dat het een verantwoordelijkheid van gemeenten is. Nog niet zolang geleden bleek uit een enquête dat heel veel gemeenteraadsleden eigenlijk niet weten hoe het allemaal in elkaar zit. De gemeenteraadsleden die erop moeten toezien, worstelen ook. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat er meer deskundigheid komt? Overigens zijn de termijnen die gelden voor een besluit op een persoonsgebonden budget echt veel te lang.

De Federatie Opvang heeft aangegeven dat te veel kinderen van ouders die dak- of thuisloos zijn, terechtkomen in hotels. Dit kan niet zo zijn. Dit is niet alleen veel duurder, maar ook niet in het belang van het kind. Wat vindt de Staatssecretaris hiervan?

Ik kom op de brief van de pleegzorgouders. We hebben een landelijk vastgestelde pleegzorgvergoeding, maar ook hier blijft er door inkoop op gemeentelijk niveau onvoldoende geld over om de pleegzorgouders te begeleiden en bij te staan. Soms wordt gezegd: je vangt nu eenmaal kinderen op in je eigen gezin, hoezo is begeleiding nodig? We hebben het echter wel over kinderen met zulke grote problemen dat ze niet thuis kunnen worden opgevoed. Herkent de Staatssecretaris dit verhaal? Wat gaat hij eraan doen? Daarvoor zitten wij hier vandaag.

Ik noem het rapport van de Transitie Autoriteit Jeugd. De journalist van Binnenlands Bestuur heeft hiervan een prachtige samenvatting gegeven, waarvoor dank. Ik las dat de Staatssecretaris onderschrijft wat er in de analyse staat, maar daarmee is hij er niet. Ook nu weer de vraag: hoe wordt de bovenregionale specialistische zorg beter verankerd zodat de deskundigheid niet verloren gaat en ouders weten waar ze terechtkunnen? Wat gaat de Staatssecretaris doen aan de kortdurende contracten, ook voor kortere perioden? Wat gaat hij doen aan het daadwerkelijk betalen van rekeningen van zorginstellingen? Deze hebben liquiditeitsproblemen en als ze omvallen, hebben we pas echt een probleem.

Tot slot: collega Voortman heeft een motie ingediend waarin wordt gevraagd om over te gaan tot standaardisatie. Hoe staat het met iJw, het programma dat erop toeziet dat gemeenten standaardiseren in contracten en verantwoordingsprocessen? Het CDA is er zo langzamerhand aan toe om maar eens wat spierballen te laten zien als gemeenten de administratie niet zelf standaardiseren.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Jeffrey heeft een beetje moeilijke start gemaakt. Toen hij 5 jaar was, werd hij de straat op geschopt omdat, zoals hij dat zelf zegt: ons mam wat moeilijk haar bed uit kon komen. Na een lange geschiedenis in de jeugdzorg kan hij mij haarfijn uitleggen wat er mis is. Hij heeft al zeven voogden en verschillende ondertoezichtstellingen gehad en heel veel instellingen van binnen gezien. Toen hij in de crisisopvang terechtkwam, kreeg hij wel onderdak en ook wel wat meer structuur, maar geen echte hulp. Het werkt nu pas, geeft hij aan. Jeffrey is trots, wordt gewaardeerd op de boerderij waar hij werkt en heeft zijn opleiding afgemaakt. Hij geeft aan dat de samenhang tussen school en werk en de hulp die men krijgt, ontzettend van belang is in het leven van een jongere. Hij heeft eindelijk weer perspectief, langetermijnperspectief en kortetermijndoelen, en krijgt daar hulp bij. Zo zien we het graag, maar zo gaat het helaas nog niet overal.

Ook ik maak me zorgen. Kwetsbare kinderen moeten tijdig passende hulp ontvangen. Bij Jeffrey is dat pas veel te laat gebeurd. Lange wachtlijsten waardoor kinderen tussen wal en schip vallen, zijn onacceptabel. Ouders en kinderen willen zich gehoord en gesteund voelen. Het belang van het kind staat boven andere belangen. Daarom pleit ik voor zes dingen. Ten eerste: onafhankelijke levensbrede cliëntondersteuning. Collega Voortman heeft hier tijdens de wetsbehandeling voor gepleit. Cliëntondersteuning moet lokaal goed geborgd worden, zodat mensen levensbrede ondersteuning krijgen en deze in samenhang wordt gezien met school en werk. Ten tweede: onafhankelijk advies via een landelijk telefoonnummer. Ik zie nog veel te veel ouders die vastlopen, die niet weten waar ze terechtkunnen of die niet op tijd de juiste hulp voor hun kind krijgen. Ten derde: een lokale functionaris die in het escalatiemodel doorzettingsmacht krijgt. Ik licht dit dadelijk toe. Ten vierde: het toepassen van de Treeknormen. Is de Awb leidend, vraag ik evenals collega Keijzer? Ten vijfde: de wachtlijsten moeten openbaar worden. Instellingen moeten zelf hun wachtlijsten openbaar maken en ook aangeven hoe snel een kind wordt geholpen. Er komen mij te veel signalen ter ore dat een kind op een wachtlijst wordt geplaatst en dan zogenaamd ingeschreven staat, maar dat het vervolgens nog maanden duurt voordat het hulp krijgt. Dat is niet de bedoeling. Dit komt in de gehele ggz voor en ik maak me hier ernstig zorgen over. Ten zesde: de kwaliteit van de wijkteams. Ook deze licht ik zo graag toe.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik denk dat mevrouw Ypma de afzonderlijke punten zal toelichten, maar ik heb reeds een vraag. We hadden net een discussie over de wachtlijsten, die een probleem zijn. Waarom heeft de PvdA de motie van de SP en D66, waarin wordt gevraagd om inzicht in de wachtlijsten, niet gesteund, als het ook voor haar zo'n belangrijk speerpunt is?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik krijg ook graag inzicht in de wachtlijsten. Dat is echter niet een taak van de Staatssecretaris maar van de instellingen. Die moeten we verplichten hun wachtlijsten openbaar te maken, zodat zowel ouders als gemeenten kunnen zien welke instellingen wachtlijsten hebben en zij daar bijvoorbeeld hun inkoopbeleid op kunnen aanpassen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Het is theoretisch, want die situatie hebben we nog niet. Het is belangrijk dat het Rijk en de Kamer als stelselverantwoordelijken zicht hebben. Ik vraag mevrouw Ypma om er nog eens over na te denken. Ik snap dat zij zegt dat de verantwoordelijkheid lokaal en per instelling georganiseerd moet worden en we zijn allebei voorstander van een doorzettingsmacht, maar de vorm die mevrouw Ypma kiest, het aan de gemeente opleggen dat die een functionaris heeft, is wat raar. Er is in het bijzonder een probleem met bovenregionale en regionale inkoop van specialistische zorg en daarvoor moet er doorzettingsmacht komen. Eén telefoonnummer is ook prima. Als de PvdA de lokale autonomie zo belangrijk vindt, snap ik niet dat iedere gemeente een functionaris moet hebben.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Mevrouw Bergkamp zegt dat het theoretisch is, maar volgens mij is dat niet zo. De wenselijke situatie is dat de wachtlijsten door de instellingen zelf openbaar worden gemaakt en ouders en gemeenten kunnen zien waar wel of geen wachtlijsten zijn. Als ik een knieoperatie krijg, kan ik ook op een website bekijken waar ik het snelst terechtkan. Dat zie ik ook graag voor gezinnen die jeugdhulp nodig hebben of voor gemeenten die jeugdhulp willen inkopen. Het zou een forse verbetering van het systeem zijn. Op het andere punt kom ik zo terug.

De voorzitter:

Nog een korte vraag.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik had een vraag aan mevrouw Ypma gesteld over de lokale functionaris en de lokale autonomie. Is het niet veel beter om de doorzettingsmacht op regionaal en bovenregionaal niveau te hebben, in plaats van op lokaal niveau waarbij iedere gemeente een functionaris heeft? Dat gaat een beetje ver.

De voorzitter:

Kort en bondig.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ga rustig verder met mijn betoog, want ik zie het probleem dat sommige ouders verdwalen in het systeem. Hiervoor moeten we een oplossing vinden. We hebben nodig een landelijk telefoonnummer, onafhankelijke cliëntondersteuning en iemand die lokaal, in het escalatiemodel, de taak krijgt om de doorzettingsmacht te organiseren.

Mevrouw Leijten (SP):

Ouders verdwalen aan de ene kant en aan de andere kant moeten ze zelf maar op een website uitzoeken wat de wachttijd is. Uit de gewone ggz weet ik dat mensen ingeschreven staan, een intake krijgen en niet meer op de wachtlijst staan, maar dat ze wel lang op de interne wachtlijst staan. Dat is precies wat mevrouw Ypma beschrijft, dus zij biedt geen oplossing voor het probleem. Een van de problemen wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat doorverwijzen niet kan omdat men elders niet snel geholpen kan worden of omdat er geen budget is om door te verwijzen. Is het niet heel goed om eerst eens in beeld te krijgen wat precies de problemen zijn, welke wachtlijsten waar zijn en of je wel kunt doorverwijzen of dat dit slechts doorverwijzen naar de volgende wachtlijst betekent? Als we de motie opnieuw indienen, omdat de Staatssecretaris een en ander niet in beeld wil brengen, is de PvdA dan nu wel bereid om deze te steunen, zodat we weten waarover we het hebben en gericht naar oplossingen kunnen zoeken?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Over het punt dat mensen op de wachtlijst komen te staan maar dan nog geen hulp krijgen, zijn mevrouw Leijten en ik het volledig eens. Dat is schandalig. Zelfs als er gebeurt wat mevrouw Leijten wil en de Staatssecretaris de wachtlijsten inventariseert, hebben we nog steeds niet in beeld of kinderen wel op tijd de juiste hulp krijgen. Daarom is het een verplichting voor instellingen zelf om de wachtlijsten openbaar te maken en via de Treeknormen aan te geven of kinderen die op de wachtlijst staan, daadwerkelijk zo snel mogelijk de juiste hulp krijgen.

De voorzitter:

Ik word wat strenger met de interrupties, want ik kijk naar de klok en denk dat we allemaal ook het antwoord van de Staatssecretaris willen horen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb een punt van orde. Als je interrupties bewaart voor het einde, moet je die altijd afraffelen. Dat is zonde. Dat gebeurde met mij en ik zie dat nu ook gebeuren met mevrouw Leijten. Ik vraag daar toch even aandacht voor.

De voorzitter:

Jazeker, maar ...

Mevrouw Leijten (SP):

Ik gaf aan dat de oplossing van mevrouw Ypma geen oplossing is. Mensen staan niet op de wachtlijst die op de website gepubliceerd wordt, omdat ze een officiële intake hebben gehad en op een interne wachtlijst staan. De oplossing die zij aandraagt, is dus geen oplossing. Dat wilde ik haar graag meegeven.

De voorzitter:

Ja, dat hebt u toegelicht.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Is de PvdA-fractie van mening dat de Treeknormen voor de jeugd-ggz weer moeten worden ingevoerd?

Mevrouw Ypma (PvdA):

De Treeknorm is een heel goede norm. Het is goed als daarmee ook in de jeugd-ggz wordt gewerkt.

Voorzitter. Ouder hebben iemand nodig die onafhankelijk is ten aanzien van zorgaanbieders, die laagdrempelig en gemakkelijk bereikbaar is via een landelijk bekend telefoonnummer en die snel kan handelen; iemand die gezaghebbend is, ruime kennis en expertise heeft en bovendien monitort of de kinderen daadwerkelijk worden geholpen. In het onderwijs kennen we dit ook; onderwijsconsulenten hebben dit soort functies. Zij staan ouders bij, handelen vanuit het belang van het kind en gaan naast de ouders staan. Zo kunnen we ervoor zorgen dat kinderen sneller de juiste hulp krijgen en bieden we ouders die vastlopen in het systeem, de juiste ondersteuning.

Ik vraag opnieuw aandacht voor de kwaliteit van de wijkteams. Het is belangrijk dat de juiste afwegingen worden gemaakt en dat de juiste beslissingen worden genomen. Ik zie dat vanuit het oude Bureau Jeugdzorg de professionals wel in de eerste en de nulde lijn terechtkomen, maar dat dit vanuit de ggz helaas nog heel weinig gebeurt. De huisartsen zijn de grootste verwijzers. Jammer genoeg zijn er nog niet zo heel veel praktijkondersteuners in de huisartsenpraktijk (POH) jeugd-ggz bij de huisartsen. Hoe ziet de Staatssecretaris dit en ziet hij kansen om het te verbeteren?

De Transitie Autoriteit Jeugd geeft aan dat de hulp gelukkig dichter bij de omgeving van het kind tot ontwikkeling komt en dat dit ook de ontwikkeling van de nulde en eerste lijn is die met de Jeugdwet is bedoeld, maar dat de specialistische en de regio-overstijgende jeugdzorg de komende jaren ingrijpend gaat veranderen. Wat vindt de Staatssecretaris van de aanbeveling dat er per regio een transformatieplan gemaakt moet worden om ervoor te zorgen dat de specialistische jeugdzorg overeind blijft? Wat vindt hij van de aanbeveling om meer te werken aan de standaardisatie? Meerdere Kamerleden, onder wie ikzelf, hebben hier eerder vragen over gesteld. Een vereenvoudiging van het woonplaatsbeginsel zou veel gemak kunnen opleveren voor iedereen.

Ik vergeet een punt over de wijkteams. Een collega erbij halen als je ziet dat je het niet redt, is geen onkunde maar juist een blijk van professionaliteit. Het is van groot belang dat professionele wijkteams dit doen.

De daadwerkelijke transformatie gaat mij nog niet snel genoeg en is vertraagd. Ik zie graag dat de snelle samenhangende hulp op maat tot stand komt zodat kinderen als Jeffrey echt geholpen worden in plaats van alleen maar opgevangen.

De voorzitter:

We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Ik stel voor om de vergadering tien minuten te schorsen en dan over te gaan tot de beantwoording in de eerste termijn door het kabinet.

Ik kom nog even terug op het punt van orde van mevrouw Bergkamp. De spreektijd is verlengd, maar de tijd van het AO niet. Ik moet daarom wat scherper zijn op de interrupties om het debat in de beschikbare tijd af te ronden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Daar heb ik alle begrip voor. Het gaat mij erom dat als je je interruptie tot het einde bewaart, je die moet afraffelen. Interrumpeer je aan het begin, dan krijg je alle tijd. Ik vraag aan u om dat evenwicht te bewaken.

De voorzitter:

Ik probeer zo ruim en zo ruimhartig mogelijk te zijn.

De vergadering wordt van 10.59 uur tot 11.09 uur geschorst.

De voorzitter:

Dames en heren, ik wil graag afspreken om maximaal twee interrupties toe te staan. Het debat is gepland tot 13.00 uur en aangezien daarna een petitieoverhandiging plaatsvindt waar wellicht een aantal leden naartoe moet, hebben we geen mogelijkheid om dit debat te laten uitlopen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Vanaf het eerste moment dat we met elkaar werkten aan de plannen om de jeugdzorg anders in te richten en de verantwoordelijkheid van de gemeenten te vergroten, wisten we dat dit een stevige en enorme klus zou zijn. De verandering is hard nodig, maar vergt heel veel inspanningen van gemeenten, zorgaanbieders en mensen die werkzaam zijn in de jeugdhulp. Het is door sommigen al gezegd, maar het is goed om te herhalen dat het veld, oftewel de gemeenten, zorgaanbieders en vooral professionals die bij de zorgaanbieders werken, een enorme inspanning heeft verricht en aan het verrichten is om ervoor te zorgen dat alle veranderingen in goede banen worden geleid. Het veld voelt een grote verantwoordelijkheid voor de kinderen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd. Daar kun je alleen maar grote bewondering voor hebben. Het lijkt mij goed om dat nog eens even uit te spreken.

Er zijn «transitiearrangementen» gemaakt. Dat is een mooie term, maar toen we met elkaar bespraken op welke manier we het gingen doen, hebben we afgesproken dat in 2015 de continuïteitsvraag aan de orde zou zijn, zodat we daarna langzaam maar zeker aan de transformatie konden beginnen. We zijn allemaal, ook de gemeenten, ongeduldig over de vraag hoe snel we met die vernieuwing kunnen beginnen. Ik wijs erop dat we er groot belang aan hebben gehecht, en daarbij grote druk hebben uitgeoefend op de gemeenten, om er in 2015 voor te zorgen dat de zorgcontinuïteit geborgd werd. Dit heeft consequenties voor het tempo waarmee we de vernieuwingsslag kunnen vormgeven. We hebben één jaar achter de rug en het is nog echt veel te vroeg, in ieder geval voor mij, om te oordelen hoe het ermee staat, laat staan om met eindoordelen te komen. We doen dit over twee jaar met de evaluatie, die ook niet meer dan een tussenbalans in het gehele proces kan zijn. Ik kom hierop terug naar aanleiding van een vraag van mevrouw Van der Burg.

Het is goed om aan de hand van de verschenen rapporten te bekijken wat het beeld zo'n beetje is. Ik denk daarbij aan het jaarbeeld van de inspecties, de CliëntenMonitor, het rapport van de Kinderombudsman, de jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd en de brief van de gespecialiseerde branches en de brief van het LPGGz, die de Kamer ook heeft gekregen. We geven overigens in de voor dit voorjaar toegezegde voortgangsrapportage een reactie op al deze rapporten en nemen in de reactie ook de toezeggingen die in het wetgevingsoverleg van november zijn gedaan, mee. Afgelopen dinsdag hebben we de Kamer op dier verzoek alvast geïnformeerd over een eerste reactie op het rapport van de Kinderombudsman en de CliëntenMonitor. We zullen echter in het voorjaar het beeld van al die rapporten nog eens van commentaar voorzien en dat naar de Kamer sturen.

Uit het jaarbeeld van de inspecties en het rapport van de Kinderombudsman komt het overall beeld naar voren, dat in 2015 grosso modo is voldaan aan het uitgangspunt van continuïteit van zorg en dat er nog steeds tevredenheid is bij de ouders, hoewel deze iets is gedaald door de bejegening aan de kant van de toegang. Het is goed dat de Kinderombudsman de decentralisatie vanuit het perspectief van de kinderrechten op de voet volgt. Ik ben het met hem eens dat de decentralisatie geen doel maar een middel is om ervoor te zorgen dat ouders en kinderen ervaren dat ze beter worden geholpen. Het gaat uiteindelijk om tijdige hulp, dicht bij huis, zorg op maat en zo integraal mogelijk. Uit de CliëntenMonitor blijkt dat in 2015 472 meldingen zijn binnengekomen, die overigens vooral gaan over de informatievoorziening aan cliënten door gemeenten, de deskundigheid in de wijkteams, de privacy en het persoonsgebonden budget. Op al de meldingen zijn acties in gang gezet om de problemen aan te pakken. Elke klacht is er een te veel, maar het is goed om te concluderen dat 472 klachten niet een aantal is waarover we ons heel veel zorgen moeten maken. Laten we de relativering met elkaar aanbrengen, met daarbij de constatering dat elke klacht heel serieus genomen wordt en van actie wordt voorzien. Ten slotte memoreer ik dat in de brief die ik alle wethouders heb gestuurd, heel veel aandacht is gegeven aan en is gevraagd voor de communicatie met de burgers. Burgers moeten gewoon weten met welke vragen ze waar terechtkunnen.

We hebben het vaker gehad over de vinger aan de pols en de stelselverantwoordelijkheid. Dit zijn terechte punten en het is goed om met elkaar te spreken over de zorgpunten die naar voren zijn gebracht. Bij een debat als dit hebben we de neiging om te focussen op de dingen die nog niet goed gaan en waarover zorgen zijn. Dat heb ik overigens zelf ook. Dit is zowel de rol van de Kamer als die van mijzelf, maar we moeten niet uit het oog verliezen welke dingen heel goed gaan. Ik ben persoonlijk blij met het signaal van de Transitie Autoriteit Jeugd dat de nulde- en eerstelijnshulp aan kinderen op gang komt, zodat veel eerder in het proces langzaam maar zeker een aantal zaken wordt gerealiseerd waar de decentralisatie echt om begonnen was, zoals geen onder- of overbehandelingen aan de voorkant waardoor de hulp aan kinderen van dichtbij van de grond komt. Dat is mooi om te constateren.

Dit neemt niet weg dat er zorgen zijn en dat er zaken zijn die we aan de orde moeten blijven stellen. Ik loop ze af. Er zijn er een stuk of vijf in dit debat genoemd. Er is gesproken over de verbetering van de expertise van de wijkteams. De Kinderombudsman vraagt gemeenten om hierin te investeren. Mevrouw Ypma vraagt er aandacht voor en een aantal leden heeft er ook op gewezen. Daar gebeurt overigens het nodige. De VNG en het Rijk hebben samen met de vijf kennisinstituten voor de jeugdzorg een gezamenlijk kennisprogramma ontwikkeld om het integraal werken in de wijkteams te ondersteunen. De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) en de VNG werken aan een betere samenwerking tussen huisartsen en wijkteam. Door mevrouw Van der Burg, maar ook door anderen, werd gezegd dat het essentieel is dat huisartsen en gemeenten elkaar meer opzoeken en dat huisartsen meer kennis hebben van het aanbod dat de gemeenten hebben gecontracteerd, zodat de huisartsen de wijkteams beschouwen als onderdeel van hun gereedschapskist. Er kan nog veel verbetering plaatsvinden. De samenwerkende inspecties en de Kinderombudsman hebben 29 maart jl. de handreiking aan de gemeenten gepubliceerd over de toegankelijkheid, de vraagverheldering, de focus en de regie, en de manier waarop de veiligheid van jeugdigen bij de toegang geborgd kan worden, waarbij duidelijk is gemaakt welke gevolgen en risico's de keuze voor een bepaalde inrichting kan hebben. Het is een belangrijk document voor de samenwerking tussen de inspectie en de Kinderombudsman. De samenwerkende inspecties onderzoeken dit jaar nog een keer het functioneren van de wijkteams, waarbij het vroegtijdig signaleren van de onveiligheid voor kinderen een punt van aandacht is. Dit is geen eenmalig onderzoek. Het gaat om een meerjarig toezichtsprogramma waarbij de rapporten periodiek beschikbaar zullen komen, uiteraard ook voor de Kamer, zodat we kunnen bezien of het opschiet met de deskundigheid in de wijkteams en we deze nauwgezet kunnen volgen. Dit najaar laten we een tweede verdiepend onderzoek naar het functioneren van de toegang uitvoeren, weer in brede zin, waarin de zorgpunten van de Kinderombudsman worden meegenomen.

Het tweede punt waarbij de vinger aan de pols moet worden gehouden, is het beperken van de wachttijden. Het is goed om te benadrukken dat op grond van de Jeugdwet gemeenten tijdig passende jeugdhulp moeten verlenen. Te lang wachten kan een nadelig effect hebben en tot verergering van de problematiek leiden. Het moet duidelijk zijn hoe het zit. Er wordt overigens door de VNG in samenwerking met de gemeenten veel aandacht voor gevraagd. In de informatie over wachtlijsten voor passende jeugdhulp van 29 maart jl. heeft de VNG nog eens geschreven: «De «Treeknormen» voor gemeenten zijn een goede basis om te bepalen wat een aanvaardbare wachttijd is. Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten ouders en kinderen op de hoogte brengen van bestaande wachttijden. Gemeenten kunnen ook instellingen verplichten ouders en kinderen hierover goed te informeren.» Dat is een belangrijk punt.

Het is goed om een verschil te maken tussen wachtlijsten en wachttijden. Mevrouw Van der Burg wees daar in haar bijdrage op. Wachtlijsten zeggen niet alles. Ze zeggen iets over wanneer je ingeschreven bent, maar niets over wanneer je geholpen wordt. Het gaat nu vooral om de wachttijden. Misschien moeten we, net als overal in de zorg, ervoor zorgen dat er zicht komt en is op de vraag hoelang het duurt voordat je bij een instelling aan de beurt bent. Er is geen algemeen wachtlijstenvraagstuk. Ik heb gisteren aan de Transitie Autoriteit Jeugd gevraagd wat haar beeld is. Zij zegt dat het niet het algemene beeld is. Er is wel sprake van vraagstukken, zowel bij aanbieders als plaatselijk. Het kan een plaatsingsprobleem zijn, omdat er bijvoorbeeld geen ruimte voor is opgenomen in het specifieke contract met de aanbieder. Dan moet er een debat plaatsvinden tussen de aanbieder en de gemeente of de gemeente moet een andere aanbieder contracteren. Het kan ook om de doorverwijzing gaan. Mevrouw Van der Burg wees hierop. Als het voor een aanbieder niet helder is wanneer een kind aan de beurt is, kan hij tegen de ouders zeggen dat ze ergens anders misschien sneller aan de beurt zijn. Daar is niks mis mee, maar het betekent wel dat er transparantie moet zijn. Het openbaar maken van wachttijden, vooral op lokaal en regionaal niveau, is ongelofelijk belangrijk. Gemeenten kunnen dit gewoon met de aanbieders bespreken, ook als onderdeel van het inkoopcontract, en zeggen dat de wachttijden transparant en openbaar moeten zijn. Zowel de inkoper als de ouders kunnen dan hun keuze hierop baseren.

Mevrouw Leijten (SP):

De Staatssecretaris wekt weer heel erg de suggestie dat het openbaar maken van de wachttijden of wachtlijsten – als hiermee de tijd wordt bedoeld dat je moet wachten op een goede behandeling, hebben we het over hetzelfde – een probleem van de instellingen is. Neem Amsterdam. De gespecialiseerde jeugdzorg kan daar amper doorverwijzen, omdat er is afgesproken dat de ene instelling het ene doet en de andere het andere en dat doorverwijzen naar buiten de stad niet kan. Hoe gaan we hiermee om? Hoe zeggen we dan tegen ouders: de wachtlijst is openbaar; kies maar beter, terwijl er geen andere keuze is?

Staatssecretaris Van Rijn:

We hebben er destijds bij de behandeling van de Jeugdwet heel bewust voor gekozen om een aantal verwijzingslijnen naast elkaar te creëren: enerzijds de toegang via het wijkteam en anderzijds de toegang via de huis- of de jeugdarts. Dit geeft informatieproblemen omdat de huisartsen soms niet weten of nog niet weten wat het aanbod is dat de gemeenten of de wijkteams hebben gecontracteerd. De informatievoorziening kan inderdaad beter en dus is het voor alle partijen goed om te weten hoe het zit met de wachttijden. Mevrouw Ypma gaf het voorbeeld van de curatieve zorg waarin het tamelijk normaal is dat je weet wat de wachttijden bij het ziekenhuis zijn en hoe het zit met de Treeknormen. Dan kun je beslissen om te wachten of een andere keuze te maken. Ik leg de verantwoordelijkheid dus niet bij de ouders en de kinderen. Sterker nog, de gemeente moet weten wat een en ander voor de inkoop betekent. De gemeentelijke inkopers hebben er recht op om te weten hoe het zit met de wachttijden, zodat zij als het te lang duurt, kunnen eisen dat men doorverwijst naar een andere instelling of het inkoopbeleid kunnen aanpassen. Dat kan ook. Dat is de stelselverantwoordelijkheid: er moet inzicht zijn in de wachttijden, die moeten bij gemeenten maar ook bij ouders en kinderen bekend zijn. Als er dan een algemeen probleem ontstaat omdat gemeenten zeggen dat het allemaal niet lukt, is er in de Kamer een discussie over de vraag of de voorwaarden wel kloppen, hoe het zit met het geld en of we er anders tegenaan moeten kijken. Het gaat echter in deze volgorde.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik krijg een uitgebreid antwoord op een vraag die ik niet stelde. De vergelijking met de Zorgverzekeringswet (Zvw) gaat volledig mank omdat er een zorgplicht is. Als je voor je kniebehandeling niet terechtkunt bij het ziekenhuis om de hoek, heeft de zorgverzekeraar de mogelijkheid maar ook de zorgplicht om je te begeleiden naar een ander. Ik stelde echter een andere vraag. Stel dat je in Amsterdam zeer gespecialiseerde jeugdzorg nodig hebt, die alleen door de Bascule wordt gegeven en niet bij een ander is ingekocht, en er een wachtlijst is ontstaan, simpelweg omdat er onvoldoende behandelaars zijn of er onvoldoende is ingekocht. Dan kun je dus nergens anders naartoe. Wat doen we dan? Het gaat niet over de vraag wie de toegang bepaalt, hoe de informatie is geregeld en of die openbaar is, maar over de vraag wat we in zo'n situatie doen. De Staatssecretaris doet de gehele tijd of het een probleem van het veld is, maar het is ook een probleem van de Staatssecretaris. De jongeren die niet geholpen worden omdat de Staatssecretaris met deze wet het recht op zorg heeft verknald, kunnen niet buiten Amsterdam worden geplaatst.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dan hebben wij misschien een andere lezing van de Jeugdwet. Daarin staat gewoon dat gemeenten tijdig passende jeugdhulp dienen te verlenen. Er staat ook een jeugdhulpplicht in voor de gemeente als inkoper. Het staat er gewoon in. Dat betekent dat de gemeenten een paar dingen te doen hebben: van tevoren goede zorg inkopen en in de gaten houden of de wachttijden niet al te veel oplopen. Gemeenten doen er heel verstandig aan om van aanbieders duidelijkheid te vragen en te eisen over de wijze waarop de wachttijden in elkaar zitten, zodat ze daar in hun inkoopbeleid rekening mee kunnen houden.

Mevrouw Leijten (SP):

Ergo, een jeugdzorginstelling die iemand om welke reden dan ook niet kan behandelen, moet niet doorverwijzen maar naar de gemeente verwijzen. Dat is eigenlijk wat de Staatssecretaris zegt. Dan komt pas in beeld wat de problemen zijn. Als we dat afspreken, leggen we de schuld niet bij de jeugdhulpverleners en leggen we het probleem niet op het bordje van de ouders en de kinderen, maar zeggen we: ga maar naar de gemeente, die heeft niet goed ingekocht.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik begrijp ons verschil van mening niet. De inkoop is conform de jeugdhulp precies de taak van de gemeente.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Gelukkig zie ik dat er in Amsterdam extra wordt ingekocht als er blijkt dat er een tekort aan zorg is. Maar dit terzijde.

Ik ben het zeer eens met de Staatssecretaris dat er zicht moet zijn op de wachtlijsten, net als overal in de zorg. Ik gaf het voorbeeld van mijn knieoperatie waarvoor ik kan bekijken waar ik zo snel mogelijk terechtkan. Op welke manier kunnen we de wachttijden – deze zeggen inderdaad niet zoveel – openbaar maken, net als elders in de zorg? Ik heb zelf drie dingen voorgesteld: instellingen verplichten hun wachtlijsten openbaar te maken, de inspectie neemt het mee in haar toezichtskader en gemeenten kopen niet in als instellingen de wachttijden niet openbaar maken. Is de Staatssecretaris bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeenten, de inspectie en de sector?

Staatssecretaris Van Rijn:

Jazeker. Ik wijs er overigens op dat de VNG aan alle gemeenten heeft gezegd dat gemeenten aanbieders kunnen verplichten om de wachttijden openbaar te maken. Dat is een verstandig onderdeel van het inkoopbeleid. Het lijkt mij goed. In een aantal regio's gebeurt het ook. Amsterdam en IJsselland zijn al genoemd. Er is ook afgesproken dat als bij een aanbieder geen hulp geboden kan worden, door de gemeente kan worden verwezen of extra hulp kan worden ingekocht. Mevrouw Ypma wees er al op dat er ook extra zorg ingekocht is.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De VNG communiceert een en ander al naar haar leden, maar is de Staatssecretaris bereid om het in het overleg met de instellingen en de inspectie mee te nemen? Dan is het cirkeltje rond.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zeker. Overigens wordt in het algemene toezicht door de inspectie ook bekeken hoe het zit met wachttijden; zijn die onaanvaardbaar of zijn er goede afspraken gemaakt? Het antwoord is dus ja.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik had bedacht om mijn interruptie maar aan het begin te doen. Ik ben het ermee eens dat instellingen transparant moeten zijn over de wachtlijsten. We hebben hier eerder een punt van gemaakt. Het is een goede suggestie van mevrouw Ypma om ook de inspectie erbij te betrekken. We stellen dan echter vast dat er wachtlijsten zijn, maar wat dan? Ik heb in mijn betoog gezegd, en meerdere leden hebben het aangegeven, dat dit belangrijk is, zeker wat betreft bovenregionale en regionale zorg. Dan zijn er echt problemen. Niemand voelt zich echt verantwoordelijk. Hoe regelen we de doorzettingsmacht, zodat wachtlijsten worden aangepakt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dit is een mooi bruggetje naar mijn volgende punt over de doorzettingsmacht. Ik begreep uit de vraagstelling van mevrouw Bergkamp, tenzij ik die verkeerd begrijp, dat er in dit debat over twee soorten doorzettingsmacht werd gesproken. Enerzijds gaat het over de doorzettingsmacht als er sprake is van onvoldoende inkoop van zorg, ongeacht de vraag of die nu lokaal of regionaal is. In feite is het conform de Jeugdwet de taak van de gemeente en moet de gemeenteraad of de inspectie de gemeente erop aanspreken dat er voldoende zorg wordt ingekocht. Dat zijn de klassieke doorzettingsinstrumenten. Anderzijds gaat het over de doorzettingsmacht bij complexe hulpsituaties, waarbij de vraag is of er niet te veel van het kastje naar de muur gestuurd wordt. Ik heb het voorstel van het LPGGz gelezen. Ik sta er in beginsel sympathiek tegenover. We hebben zo'n soort discussie in relatie met jeugdhulp en passend onderwijs ook gevoerd. Ik aarzel een beetje omdat ik gesproken heb met de ouders en de ouderorganisaties die zeggen dat we ervoor moeten waken dat er geïnstitutionaliseerd wordt en we er weer een institutie bij krijgen. In heel veel gevallen moet de gemeente gewoon worden aangesproken op de taak die zij heeft, namelijk het inkopen van passende hulp. Laten we dat niet ontwijken door er weer een route bij te verzinnen en te zeggen dat iemand anders dit oplost, terwijl de gemeente het gewoon moet oplossen. Mevrouw Van der Burg wees er volgens mij ook op. Als er vastlopers dreigen of mensen voelen dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd, dan is het goed om conform het passend onderwijs en de jeugdhulp te bekijken of een opschaling denkbaar is die mensen helpt. Laten we oppassen dat we niet te snel opschalen naar landelijk niveau, want het moet vooral lokaal en regionaal worden opgelost. Ik bekijk graag met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties wat de beste manier is om dit te doen, maar ik wil ook luisteren naar de ouders die zeggen: pas op dat je niet institutionaliseert, terwijl je de gemeente moet aanspreken.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ben blij met de reactie van de Staatssecretaris. Hij probeert beide nuances in het verhaal te verbinden: die van de ouderorganisaties die wat kritisch waren en die van het Landelijk Platform GGz en de Kinderombudsman die zeggen dat er wat moet gebeuren. Wil hij de Kamer voor de zomer informeren over de wijze waarop de doorzettingsmacht eruit gaat zien? Anders gaat de Kamer er misschien over filosoferen. Het is beter als de partijen in het veld samen met de Staatssecretaris met een voorstel komen. Kan hij dit toezeggen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik neem het mee in de voortgangsrapportage die voor de zomer komt.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Die laatste vraag had ik ook, dus ik ben erg tevreden met het feit dat de Staatssecretaris dit meeneemt en de Kamer voor de zomer informeert. Neemt hij hierin ook mee wat ik in mijn betoog noemde, namelijk dat je drie dingen aan elkaar moet verbinden: de onafhankelijke lokale levensbrede cliëntondersteuning, een landelijk telefoonnummer dat bekend is bij ouders en een lokale functionaris die in het escalatiemodel doorzettingsmacht heeft?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat ga ik zeker bekijken. Ik heb twee kanttekeningen of nuanceringen. Een is dat er bekeken moet worden of een landelijk nummer helpt. Dat moet niet tot een nieuwe hoepel, horde of schakel leiden. Twee is dat de lokale functionaris de wethouder is, die zijn verantwoordelijkheid moet nemen als gesignaleerd wordt dat er iets niet goed loopt. Ik weet niet zeker of we daar een aparte functionaris voor moeten hebben of dat de gemeente rechtstreeks aangesproken moet worden. Dat werk ik met de organisaties graag verder uit.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank. Dit is uitstekend. Zo kunnen we ervoor zorgen dat enerzijds kinderen niet tussen wal en schip vallen en anderzijds ouders die vastlopen, daadwerkelijk geholpen worden.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb een vrij indringend punt gemaakt over instellingen die hun verantwoordelijkheid voor het doorverwijzen naar andere partijen niet nemen. De uitkomst is dat zij bij de inkoop zaken openbaar maken. Ik vroeg echter ook of de Staatssecretaris indringend met deze partijen en aanbieders wil spreken over het feit dat ze het doorverwijzen niet als hun verantwoordelijkheid zien. Kennelijk behoort dit niet tot de normale werkwijze en daarover moet gesproken worden. Ik wil hier graag een toezegging op.

Staatssecretaris Van Rijn:

De korte versie is dat ik het ermee eens ben. Als een organisatie met de sector afspreekt wat aanvaardbare normen voor behandeling zijn, bijvoorbeeld de Treeknormen, en constateert dat het spannend wordt omdat het niet lukt, dan heeft zij de professionele verantwoordelijkheid om te zeggen dat het niet lukt en om te bekijken of er een andere geschikte aanbieder is. Dit signaleren en de consequenties meenemen, is onderdeel van de professionaliteit. Dit neem ik zeker mee in de gesprekken.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank daarvoor. Het is een ernstige constatering van de Kinderombudsman en niet een die iemand zomaar doet. Ik verwacht in de voortgangsrapportage een terugkoppeling van wat is afgesproken en welke maatregelen genomen worden om ervoor te zorgen dat dit niet meer voorkomt.

Staatssecretaris Van Rijn:

We nemen het in de voortgangsrapportage mee.

Dan het punt van de administratieve lasten en de regeldruk. Dit is een zeer belangrijk punt. Velen hebben zorgen hierover. Ook daarbij heb ik twee beelden. Vanuit de tijd dat ik uit totaal andere hoofde een aantal zaken in de jeugdhulp deed, herinner ik mij dat de discussie over administratieve lasten iets is van alle tijden. Al een aantal jaren geleden bespraken we met elkaar hoeveel belasting er was en hoeveel tijd jeugdhulpwerkers kwijt waren om te registreren, te rapporteren, te melden en verantwoording af te leggen, en dat een aanzienlijk deel van de productiviteit opging aan dit soort zaken. Het is belangrijk om dit te constateren, omdat we niet moeten doen alsof alle administratieve lasten zijn veroorzaakt door de hervorming. Dit is een taai, veelkoppig monster waar we al jaren tegen vechten. We moeten inderdaad een aantal doorbraken zien te bereiken. We moeten ons ook realiseren dat we gevorderd zijn in het opruimen van oude administratieve lasten. Door de Jeugdwet vindt er ontkokering plaats. Doordat de hulp in verschillende wetten stond, was het ongelofelijk moeilijk om zorg op maat te leveren en verhuisde de hulp van koker naar koker waardoor alle gegevens opnieuw moesten worden geregistreerd en alle vragen opnieuw moesten worden gesteld. De indicatiestelling is afgeschaft en dat betekent dat een procedure die maximaal negen weken in beslag nam en vaak niet aansloot bij de dynamische zorgvraag, is verdwenen. Onder de Jeugdwet is allerlei informatie gestroomlijnd. Er is ook veel meer ruimte voor de professionals gekomen. Ik sprak met een aantal jeugdhulpwerkers die zeiden dat ze nu naast iemand zitten om over een kind te praten, terwijl ze vroeger aan diegene een rapportje schreven. Dat is een enorme winst. Toch zijn de administratieve lasten nog een ongelofelijk groot probleem, voor een deel omdat we aangedrongen hebben op de continuïteit van zorg en het handhaven van bestaande contracten en voor een deel omdat er echt een enorme slag gemaakt moet worden.

Het is goed om de zaken in proportie te zien. We hebben uitgezocht hoe het precies zit met de 30%. Er is een jeugdhulpaanbieder in Zuid-Holland die signaleert dat de overhead is gestegen van 7% naar 19%. Vervolgens krijgen we een brief waarin staat dat als je dat dit percentage optelt bij de gemiddelde overhead in de ggz van 18%, je op 30% zit. Als we dit soort sommetjes gaan maken, komen we er nooit. Laten we dat soort beelden nu niet schetsen. Ja, de administratieve lasten zijn te hoog en er moet op een paar vlakken aan gewerkt worden. Het aantal producten moet naar beneden en dat is voor een deel al gebeurd. We moeten uniformeren en standaardiseren – mevrouw Keijzer wees op iWmo maar dan breed voor de jeugd – om ervoor te zorgen dat er gebruik wordt gemaakt van dezelfde standaarden en berichten. De grootste slag is te maken met de contracten, waar mevrouw Van der Burg op doelde. Wat voor soort contracten maak je? Maak je contracten met heel veel producten of ga je langzaam maar zeker naar outputfinanciering waardoor je een enorme lastenverlichting kunt krijgen? Binnenkort stuur ik de Kamer een brief over de brede aanpak van de administratieve lasten, niet alleen op het terrein van de jeugd maar ook op het terrein van de langdurige zorg en de gehandicaptenzorg. Dan kunnen we per sector en per onderdeel van de sector met de professionals bekijken welke zaken we kunnen schrappen en vereenvoudigen en welke regelgeving inmiddels bij instellingen zelf is ontstaan. Heel veel regelgeving komt niet eens van het Rijk, maar is gegroeid. Hierdoor kunnen we een opruiming houden. De Kamer moet van mij aannemen dat dit een heel belangrijk agendapunt is. Er ontstaan door de hervorming gouden kansen, omdat een aantal schakels is afgeschaft en wordt overgeslagen. We moeten echter een hobbel nemen, omdat we de continuïteit van contracten en zorg, waar we zo op aangedrongen hebben, niet de rem op de volgende beweging moeten laten zijn. Ik ben met de branches in gesprek over de beste aanpak. Nogmaals, ik schrijf hier een aparte brief over. Dit moeten we echt heel scherp aanpakken.

De voorzitter:

Wanneer kan de Kamer deze brief verwachten?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik verwacht dat de brief eind april naar de Kamer gaat, maar dat hangt af van het overleg met de branches.

Over het woonplaatsbeginsel zijn een aantal noten gekraakt. Mevrouw Voortman heeft hierover in het wetgevingsoverleg van november een motie ingediend waarin ons werd gevraagd om een heldere richtlijn over het woonplaatsbeginsel op te stellen. Er spelen een paar dingen. Een is de vraag of instellingen inmiddels voldoende weten hoe het zit met de woonplaats van het gezag. Er zijn enorme slagen gemaakt, omdat die kennis vroeger eigenlijk niet zo nodig was. In de nieuwe situatie, waarin je rekeningen moet sturen naar de betreffende gemeente of de plaats waar het gezag gevestigd is, is die kennis wel nodig. Instellingen moesten en moeten slagen maken met de vraag hoe het zit met de woonplaats en de plaats van gezag van de jeugdige die ze onder hun hoede hebben. Dat is hartstikke lastig. Ik heb tegen de instellingen gezegd dat ze moeten weten naar wie ze het briefje moeten sturen, als er iets met een kind aan de hand is. Een bijkomend voordeel is dat er hierdoor een opschoningsactie is gehouden. Overigens waren er nog allerlei hiccups bij het tot een goed einde brengen van de registratie van het ouderlijk gezag. Er is een werkgroep van de VNG, Jeugdzorg Nederland, de Transitie Autoriteit Jeugd en de ministeries van V en J en VWS die al dit soort dingen in kaart brengt. In heel veel gevallen blijkt niet het woonplaatsbeginsel zelf het probleem te zijn, maar de onduidelijkheid over waar je de registratie en de kennis moet halen. De werkgroep analyseert de verbeteringen en komt met voorstellen. Ik verwacht deze nog voor de zomer. We proberen het punt op deze manier te adresseren.

Daarmee verbonden, maar niet altijd, is het punt van het tijdig betalen van facturen. Ook hiermee maken we een enorme slag, die logisch is maar wel veel tijd kost. We stappen eigenlijk over van het systeem van bevoorschotting, veel later afrekenen en rekeningen sturen – hierdoor hadden we overigens ook veel later informatie over de wijze waarop iets was gelopen – naar een normaler proces waarin afspraken worden gemaakt en facturen worden gestuurd die op tijd betaald worden. We zitten in de overgangssituatie van bevoorschotting naar binnenkomende facturen. Af en toe zijn er nog vragen over de facturen, bijvoorbeeld door het woonplaatsbeginsel. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat als er een woonplaats niet klopt, men alle rekeningen niet betaalt. Daarin moeten pragmatische keuzes worden gemaakt. Er is nog veel te winnen. Ik roep de gemeenten op om er praktisch mee om te gaan en niet als er één woonplaats niet klopt, alle rekeningen niet te betalen voordat alles is uitgezocht, maar te betalen wat kan. Ik roep aanbieders op om ervoor te zorgen dat er een inhaalslag in het normale bedrijfsproces plaatsvindt, waaraan men misschien niet gewend is omdat er vaak sprake was van bevoorschotting en de afrekeningen pas vele jaren later kwamen, en om snel te factureren wat geleverd is. Dan kan en moet men ook van de gemeenten vragen om tijdig te betalen. Hierover vindt overigens zeer intensief overleg plaats met gemeenten en aanbieders om ervoor te zorgen dat er vereenvoudigingen kunnen plaatsvinden.

Het laatste punt waarbij de vinger aan de pols moet worden gehouden, is de ontwikkeling van specialistische en bovenregionale zorgfuncties. Er zijn drie vraagstukken. Ten eerste moet je heel goed met elkaar vaststellen welke specialistische zorg voor kinderen je nu, straks en in de toekomst nodig hebt. Deze verandert, want de specialistische zorg die we tien jaar geleden dachten nodig te hebben, is niet de specialistische zorg die we over vijf jaar nodig hebben. Deze heeft een eigen dynamiek. Ten tweede, daar zijn vriend en vijand het over eens, is de consequentie van de Jeugdwet maar ook van het denken over de jeugdhulp dat als we dichterbij en in een eerdere fase van de problemen hulp geven, er straks minder specialistische zorg nodig is. Er is een gezamenlijke notitie gemaakt door gemeenten en zorgaanbieders, het zorglandschap, waarin dit gesignaleerd wordt. We spreken over een verschuiving van mogelijk 30%. De vraag is hoe je die vorm gaat geven. Ten derde worden specialistische instellingen geconfronteerd met de uitdaging, het probleem, dat door de verschuiving naar lokaal opdrachtgeverschap de instellingen een nieuwe relatie met de gemeente moeten opbouwen, met allerlei gedachten en contacten van dien.

De specialistische instellingen staan dus voor grote uitdagingen. Ten eerste zijn er volumediscussies door vermindering van werk als gevolg van de beoogde resultaten van het beleid. Ten tweede moeten ze een nieuwe relatie met de gemeente aangaan. Ten derde ontwikkelt de specialistische zorg zich. Zowel de TAJ als de gespecialiseerde branches vragen hier aandacht voor. De kern is dat we met de VNG, de aanbieders en het Rijk bekijken hoe we het proces vormgeven en regisseren. Voor zover het te regisseren valt, want het zijn ook keuzes die de aanbieders zelf moeten maken. Die kijken naar het aanbod in de toekomst en de zaken waar ze zich in willen specialiseren en waarin niet. We bekijken samen met de VNG en de aanbieders wat hiervoor nodig is. Ik ben zeer bereid om van rijkskant ondersteuning te bieden, bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van de jeugdhulpgegevens. Verder is er de Transitie Autoriteit Jeugd om aanbieders die te maken hebben met frictiekosten als gevolg van de decentralisatie, in staat te stellen om een aanvraag in te dienen. Gisteren heeft de TAJ laten weten dat de afgelopen periode een bedrag van 33 miljoen is toegekend aan (gecertificeerde) jeugdhulpinstellingen. We bekijken met de TAJ of de regeling die in 2015 in de overgangsfase specifieke liquiditeitssteun mogelijk maakte, verlengd moet worden. Ik heb de TAJ gevraagd een analyse te maken om te bekijken of deze voor de komende periode nodig is.

Zoals de Kamer weet, is de Inspectie Jeugdzorg bevoegd om toezicht uit te oefenen conform de Jeugdwet. Dat gaat zij ook doen. Misschien is nog belangrijker dat de inspecties een programma Samenwerkend Toezicht Jeugd hebben gemaakt om te verbreden naar het gehele sociale domein en dus een integraal toezicht op de werking van het sociale domein te organiseren. De thema's voor de komende twee jaar, voor 2016 en 2017, zijn:

  • zorg en ondersteuning vanuit de wijkteams, de deskundigheidsvraag;

  • onderzoek naar kwetsbare groepen met in het bijzonder aandacht voor mensen met een lichtverstandelijke beperking en mensen met een ernstige meervoudige beperking, de bijzondere groepen in de jeugdzorg;

  • gezinnen met een geringe sociale redzaamheid;

veiligheid van kinderen in de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang, zoals eerder met de Kamer is afgesproken;

  • informatievoorziening en informatie-uitwisseling;

  • het perspectief en participatie na residentieel verblijf, dat onder andere te maken heeft met de 18-min- en 18-plusproblematiek.

We kijken dus niet alleen naar punten waarbij we de vinger aan de pols moeten houden en die we aangereikt hebben gekregen door de diverse rapportages van de Kinderombudsman tot de Transitie Autoriteit Jeugd. We zijn nu al met de inspectie aan het verkennen wat het programma voor 2016 en 2017 wordt, gelet op de problemen die we misschien nog niet zien, maar waarvan we scherp in de gaten willen houden wat het toekomstperspectief is.

De heer Voordewind vroeg naar het aantal ots'en en uithuisplaatsingen. Die zullen dit voorjaar door de Minister van V en J bekendgemaakt worden. Ik stel voor dat we die in de eerstvolgende voortgangsrapportage aan de Kamer melden. De heer Voordewind vroeg ook wanneer het rapport over het meisje uit Hoogeveen wordt verwacht. De inspectie is bezig met het afronden van het rapport. Het wordt een dezer dagen voorgelegd voor commentaar en daarna wordt het stuk zo spoedig mogelijk gecommuniceerd. Het is inderdaad in de afrondende fase.

Er is overleg geweest met de VNG en de Eigen Kracht Centrale en gesproken over het versterken van de beschikbaarheid van het familiegroepsplan. Er is advies gevraagd aan de Transitie Autoriteit Jeugd omdat er discussie was over de vraag of de mogelijkheden die de Transitie Autoriteit Jeugd heeft, ook gelden voor clubs als de Eigen Kracht Centrale. Ik verwacht het advies in mei en neem dit in de voortgangsrapportage mee.

Niet alleen de heer Voordewind maar ook anderen vroegen naar de vechtscheidingen. Zoals de Kamer weet, hebben we in 2014 het Uitvoeringsplan Verbeteren situatie kinderen in een vechtscheiding geschreven. Er lopen vier gemeentelijke pilots bij VWS om te bekijken hoe de hulpverleningsinstanties beter met elkaar kunnen samenwerken. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft in zijn databank effectieve interventies opgenomen voor zorg voor kinderen die te maken hebben met een vechtscheiding. Er worden veel goede stappen gezet. Aan het eind van het jaar organiseren we samen met de Minister van V en J en de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik een brede bijeenkomst, een conferentie, over vechtscheidingen, waarbij wij, gemeenten en hulpverleners de resultaten van de best practices en alle initiatieven bij elkaar vegen om te bekijken wat de beste aanpak is om dit in de toekomst te borgen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb expres de stukken over vechtscheidingen op de agenda niet behandeld, omdat we een uitgebreid algemeen overleg over familierechtelijke onderwerpen hebben gehad. Daarin was de conclusie dat de Minister van V en J, die wellicht op dit moment drukker is met andere zaken, komt met een uitwerking van het plan van aanpak dat er lag. Mag ik ervan uitgaan dat er afstemming plaatsvindt en het kabinet beide zaken bij elkaar brengt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat mag mevrouw Keijzer niet alleen veronderstellen, maar dat is altijd zo.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dan mag ik er dus ook van uitgaan dat bij de conferentie alle onderdelen van het plan van aanpak van het Ministerie van V en J, dat zij naar de Kamer heeft gestuurd, aan de orde komen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, maar bij mijn weten heb ik dat ook naar de Kamer gestuurd of hebben we dat gezamenlijk gedaan.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Het feit dat de Staatssecretaris dit niet zeker weet, baart mij enige zorgen. Doe je best, zou ik zeggen. Dan lees ik uiteindelijk wel weer in een gezamenlijke brief wat er daadwerkelijk is gebeurd met de aanpak van vechtscheidingen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik stel voor om er een gezamenlijk AO van te maken, maar dat is aan de Kamer. Het helpt misschien om de informatie-uitwisseling tussen de Kamer en het kabinet up-to-date te houden.

Mevrouw Keijzer (CDA):

In de CDA-fractie zitten deze onderwerpen bij één persoon, maar ik weet niet hoe het bij andere fracties is. Op zich is het een waarheid die klinkt als een klok.

De voorzitter:

Laten we het niet over de procedure hebben, want daar hebben we de procedurevergaderingen voor.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer vroegen hoe het zit met de termijnen voor de afhandeling van een aanvraag voor jeugdhulp in de Jeugdwet. Er staan inderdaad geen specifieke termijnen in de Jeugdwet. De termijnen van de Awb, die spreekt van een «redelijke termijn», gelden. Dat betekent dat in de regel deze termijn na acht weken is verstreken en dat de uiterste termijn op grond van de Awb inderdaad acht weken is. In de verordening geven de gemeenten hier nadere richting aan en het is aan de gemeenteraad om te beoordelen in hoeverre het klopt. Er kan sprake zijn van kortere termijnen of andersoortige procedures, maar zo zit het in formele zin.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik zou de Awb erbij moeten pakken, maar dat red ik zo snel niet. Mogen gemeenten afwijken van de maximale termijn die de Awb stelt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zeg uit mijn hoofd nee, met de kanttekening dat ik een uitspraak doe die eigenlijk door de Minister van Justitie moet worden gedaan.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Daar ga ik dan van uit. Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat verordeningen die wel een langere termijn hanteren, aangepast worden aan de wet? Ik ben een jurist, dus ik houd van wetten, daar niet van. Het is geen fetisj om het zo maar te noemen. Ik begin erover omdat mensen in onzekerheid zijn omdat het maar duurt en duurt en duurt en duurt. Ik pak alles aan wat helpt om ervoor te zorgen dat het sneller gaat, waaronder verordeningen die over de wettelijke termijn van de acht weken uit het bestuursrecht heen gaan.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik noem even wat we gemeenschappelijk hebben: er is een Awb, verordeningen moeten aan deze wet voldoen en als men zich er in een concreet geval niet aan houdt, dan staan de beroeps- en bezwaarprocedures open die we hebben gecreëerd.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dit is weer even te gemakkelijk. De Staatssecretaris moet optreden tegen de gemeenten en ze aanschrijven dat hun verordening in strijd met de wet is. Leg niet weer het probleem neer bij mensen die al van gekkigheid niet weten waar ze het zoeken moeten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Als een verordening niet voldoet aan de wet, hebben we de gemeente daarop te wijzen en moeten we daartegen optreden. In voorkomende gevallen gebeurt dat ook, als we de signalen krijgen. Daarnaast kan het in de praktijk nog steeds zo zijn dat ondanks een verordening die conform de wet is, gemeenten er te lang over doen om tot een besluit te komen. Dan staat de burger een aantal beroeps- en bezwaarprocedures open die speciaal hiervoor zijn gecreëerd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Staatssecretaris verwijst weer eerst naar de gemeenteraad die, zoals we hebben gezien, niet altijd het gevoel heeft goed toegerust te zijn. Hij zegt ook nog eens dat men altijd naar de rechter kan gaan. Dat is niet de juiste manier. De Staatssecretaris moet op het moment dat mensen zo enorm lang moeten wachten, zijn steun geven. Ik vraag hem om er meer bovenop te zitten en om gemeenten hier bij voorbaat op aan te spreken.

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat gebeurt door de wettelijke waarborgen in de Awb, doordat we bekijken of de verordeningen zich hieraan houden en doordat in de praktijk wordt bekeken hoe het gaat. We krijgen hiervoor signalen, bijvoorbeeld van de Kinderombudsman, de inspectie of de cliënten-patiëntenorganisaties. Als gemeenten systematisch te laat zijn of hun eigen verordening overtreden, ga ik ervan uit dat de gemeenteraad de behoefte, de verantwoordelijkheid en ook de taak heeft om daarop te letten en de betreffende wethouders aan te spreken. Dat hoort ook zo. Er kan geen sprake van zijn dat de gemeente systematisch de wet overschrijdt en dat ik dan zeg dat ik dat wel goed vind. Dat is natuurlijk niet zo.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Wat doet de Staatssecretaris dan? Hij zegt dat hij de gemeenten erop aanspreekt. Kan hij wat concreter zijn? Op het moment dat het woordje «tegenprestatie» mist in een verordening over sociale zaken, is Staatssecretaris Klijnsma er als de kippen bij om gemeenten erop aan te spreken. Wat doet Staatssecretaris Van Rijn in soortgelijke situaties?

Staatssecretaris Van Rijn:

Hetzelfde, namelijk de gemeente aanspreken om zich aan de wet te houden en tot verbeteringen te komen en ze aansporen om zich aan de termijnen te houden. Dat doen we bij iedereen. Overigens hebben we geen signalen ontvangen dat verordeningen van gemeenten op dit punt niet deugen, maar ik sta altijd open voor signalen.

Mevrouw Bergkamp, maar ook mevrouw Van der Burg en mevrouw Keijzer hebben een aantal vragen gesteld over de evaluatie van de Jeugdwet. De vraag is of er onderscheid gemaakt kan worden tussen de inhoud van de wet en het proces, maar ook of we niet breder moeten kijken. Het is een voorspelling omdat we het nog niet kunnen zien, maar de evaluatie van de Jeugdwet, drie jaar na de invoering en eerder dan bij andere wetten, heeft het karakter van een tussenbalans. Preciezer geformuleerd: de evaluatie spreekt over doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Daar wordt op gefocust en dan moeten we met elkaar bekijken in hoeverre de informatie die we krijgen, een oordeel oplevert over de manier waarop het gaat. In gesprekken met de Transitiecommissie Sociaal Domein zijn we aan het nadenken over de manier waarop we naar de effecten van de decentralisaties moeten kijken. Ik merk dat de Transitiecommissie vindt dat we eigenlijk naar het brede sociaal domein moeten kijken, omdat we streven naar het loslaten van de schotten. Ik zie aan de bodylanguage van mevrouw Bergkamp dat zij twijfelt. Het is en-en. We willen natuurlijk weten wat de effecten van de invoering van de Jeugdwet zijn, in het besef dat de gemeenten zo integraal mogelijk beleid moeten voeren. We moeten heel goed kijken naar de focus van de evaluatie van de Jeugdwet. De Kamer heeft in april vorig jaar het kader van de evaluatie toegezonden gekregen. We moeten ook een antwoord geven op de vraag van de transitiecommissie of we wel in de gaten houden dat we een zo integraal mogelijk beleid moeten voeren en daarin een balans moeten vinden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik keek een beetje moeilijk omdat de Jeugdwet andere doelstellingen heeft dan de Wmo. Ik zou het heel vervelend vinden als het op een grote hoop wordt gegooid. De Staatssecretaris zei in zijn inleiding dat mensen beter geholpen moeten worden, dat dit integraal moet gebeuren, dat er geen sprake van onder- of overbehandeling moet zijn en dat de zorg dichterbij moet plaatsvinden. Het is heel belangrijk dat met name de ouders en kinderen betrokken worden bij de evaluatie en dat zij het gevoel hebben dat het nu beter gaat, dus dat er ook een kwalitatief element in de evaluatie van de wet zit.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik ben het daar zeer mee eens. Voor mij is dit vanzelfsprekend. Het is goed om dat nog even te bevestigen.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dank voor deze toezegging. Wanneer kunnen wij de evaluatie verwachten? Die komt in 2017, maar maken we dat nog mee met dit kabinet?

Staatssecretaris Van Rijn:

De wet zegt dat het beeld drie jaar na invoering gegeven moet worden.

Mevrouw Bergkamp heeft een aantal vragen over privacy. Zoals de Kamer weet, wordt de noodzaak voor goede privacyregels ook door de VNG onderkend. In de Kamer ligt een wetsvoorstel voor, dat met een verkeerd woord «de veegwet 2016» heet, waarin dit punt is aangekaart. Het moet nog door de Tweede Kamer worden geagendeerd, maar het ligt in ieder geval bij de Tweede Kamer. Onder het wetsvoorstel hangt onder andere de ministeriële regeling die de gegevens op de facturen regelt. Dat punt is dus in een ministeriële regeling opgenomen, met een verwijzing naar het wetsvoorstel dat nu bij de Tweede Kamer ligt.

De Inspectie Jeugdzorg is samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie bevoegd om toezicht te houden op alle jeugdhulpaanbieders, ongeacht het feit of de jeugdhulp op basis van een contract of een pgb gefinancierd wordt. Dit is ook een antwoord op vragen van mevrouw Leijten. Het is dus niet zo dat de Inspectie Jeugdzorg toezicht kán houden, zij heeft gewoon deze bevoegdheid. De gemeenten hebben overigens ook een rol, want zij zijn verantwoordelijk voor een kwantitatief en kwalitatief toereikend aanbod en stellen dus kwaliteitseisen. De gemeente moet toezien op de kwaliteit die zij zelf aankoopt. Particuliere jeugdhulpaanbieders die niet gecontracteerd worden door een gemeente, zijn dus geen jeugdhulpaanbieders in de zin van de Jeugdwet en vallen niet onder het toezicht van de inspectie. Het gaat dan dus niet om door de gemeente ingekochte jeugdzorg.

Mevrouw Leijten (SP):

Is de motie over het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg op alle jeugdzorgaanbieders, die mijn collega Kooiman samen met mevrouw Bergkamp van D66 heeft ingediend bij de begrotingsbehandeling, daarmee overbodig geworden? Of neemt de Staatssecretaris de motie over? Dat kan tegenwoordig, ook met een aangehouden motie.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mijn kwalificatie is «overbodig», omdat ik de motie de facto overgenomen heb en het is geregeld.

Mevrouw Leijten (SP):

Wij gaan vast een VAO houden en dan bekijken wij nog even of de motie in stemming moet komen of dat wij haar laten vervallen. Laten wij de discussie tijdens het VAO verder beslechten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Op iedere opvanglocatie is een gezondheidscentrum waar in de meeste gevallen een ggz-consulent aanwezig is. Als kinderen ggz nodig hebben, kunnen zij die ontvangen. Er wordt in de azc's ook voorlichting gegeven over de aanwezige zorg. Ik heb het niet helemaal paraat, maar volgens mij heeft de Staatssecretaris van V en J vanochtend een brief over de vertrouwenspersoon aan de Kamer gestuurd. De Kamer ziet hoe snel de communicatie tussen de verschillende beleidsonderdelen gaat.

Ik stel voor om de vragen van mevrouw Bergkamp over het jeugdstrafrecht in het AO Justitieel jeugdbeleid van 14 april mee te nemen. Ik zie dat mevrouw Bergkamp het hiermee eens is.

De vraag van mevrouw Van der Burg of de evaluatie in samenhang met de Wmo en de Participatiewet kan worden geëvalueerd, heb ik eigenlijk al beantwoord. Het is verstandig om naar die samenhang te kijken en een balans te vinden tussen wat we op grond van de Jeugdwet willen weten en de manier waarop de samenhang met de Wmo en de Participatiewet van de grond komt. Daarmee geven we ook antwoord op het verzoek van de Transitiecommissie Sociaal Domein. Op 18 mei 2016 wordt de Monitor Sociaal Domein gepubliceerd en kunnen we integraal naar de voortgang op de drie domeinen kijken. Dat is een eerste oefening om te bekijken hoe het met de samenhang tussen de verschillende domeinen zit. Misschien is dat aanleiding om nog eens te kijken naar de punten die we in de evaluatie moeten meenemen.

Mevrouw Leijten en mevrouw Bergkamp vroegen wat de conclusie van het onderzoek naar zorgboerderij De Hoge Aard is. Er ligt een rapport van de inspectie; dat heeft de Kamer ook gezien. De conclusies van het onderzoek van de inspectie worden door mij bestudeerd. Binnenkort voer ik overleg met de betrokken brancheorganisaties, met de Federatie Landbouw en Zorg. In dat overleg wil ik de resultaten van dit onderzoek bespreken en de conclusies die we eraan kunnen verbinden. In het algemeen zullen we een discussie moeten voeren over de vraag hoe we de kwaliteit van deze andere zorgvormen moeten bekijken. Gemeenten zijn en blijven verantwoordelijk voor de inkoop van de zorg. Zij moeten voor kinderen met een zware problematiek geschikte deskundigheid op een geschikte locatie inkopen. Die kan er zijn op een zorgboerderij, maar soms ook niet, omdat er simpelweg geen geschikte deskundigheid aanwezig is. Het is een taak van de inspectie om daarop te letten. Dat betekent dat ik met de inspectie bekijk welke conclusies aan het rapport verbonden worden, maar ook welke conclusies ik met de brancheorganisaties bespreek. Op die manier krijgt het de follow-up die ook mevrouw Bergkamp voorstaat.

Mevrouw Voortman vroeg naar 18-min en 18-plus. Misschien is het goed om het op deze manier te zeggen: ik heb een tijdje terug met de cliëntenorganisaties, zorgaanbieders en gemeenten om de tafel gezeten om te spreken over de voortgang van de wet en de Jeugdwet. Ik heb gezegd: we praten al tien jaar, misschien nog wel langer, over de problematiek van 18-min en 18-plus; nu alle verantwoordelijkheden voor een belangrijk deel bij de gemeente belegd zijn, hebben we een gouden kans om te bekijken of op dit terrein een nieuwe benadering kan plaatsvinden; we kunnen niet meer zeggen dat de verantwoordelijkheden te veel gescheiden zijn. De problematiek is best ingewikkeld. Als iemand 17 jaar is, is de kans vrij groot dat hij 18 jaar wordt. Je kunt dus al op je 17de nadenken over de vraag wat je hierna doet. De vraag of aanbieders en gemeenten voldoende zorg bieden in de fase dat het kind nog 18 jaar moet worden, is een praktische benadering. Tegelijkertijd praat ik veel met kinderen van 18-min die zeggen: ik hoop dat ik zo snel mogelijk 18 wordt, want dan ben ik er tenminste vanaf. Zij willen die hulp helemaal niet meer. We kunnen dus niet zonder meer volstaan met het ontwikkelen van een hulpaanbod en dan veronderstellen dat iedereen dat zomaar kiest. Het moet iets zijn waarvan jeugdigen zelf het belang inzien, zodat er een doorlopend traject kan zijn.

Ik heb gevraagd om nadere voorstellen te doen en gemeenten en zorgaanbieders hebben mij gezegd dit actief op te pakken. Samen met de VNG en het Nationaal Jeugdinstituut bekijk ik welke goede voorbeelden er zijn, op welke manier we goede voorbeelden kunnen uitwisselen en hoe we bijeenkomsten kunnen organiseren om de bekendheid te vergroten. In de voortgangsrapportage wil ik op dit punt terugkomen, zodat ik ook kan reageren op de moties over de integrale en doorlopende zorg voor jongeren van 18-min en 18-plus die zijn ingediend door mevrouw Ypma, mevrouw Bergkamp en mevrouw Koșer Kaya. Ik ben er dus op uit om te bekijken of we dit hardnekkige vraagstuk kunnen oplossen door eens naar nieuwe manieren te kijken. Ik geef nog geen garanties, maar bekijk of we het een impuls kunnen geven.

Mevrouw Keijzer sprak over kortingen van 15% op het macrobudget. De taakstelling is in totaal 450 miljoen en dat is uiteindelijk 15% van het budget. Dit zegt niets over de kortingen, de discussies of de inkoopresultaten van een individuele aanbieder. Een gemeente kan inderdaad met een individuele aanbieder andere afspraken maken dan het macrobudget aangeeft. Dit zijn de macrocijfers en er is natuurlijk verschil tussen de macrobudgetten en de beslissingen die de gemeente in het inkoopbeleid ten opzichte van individuele aanbieders neemt.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Hoe kan het dan dat gemeenten zeggen dat ze verplicht zijn om 20% te korten voor het tweede jaar, omdat er te weinig geld van het Rijk komt?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is een andere discussie. Ik denk dat mevrouw Keijzer dan doelt op de discussie over het verdeelmodel. We stappen over van een historisch verdeelmodel naar een objectief verdeelmodel naar behoefte. Dit leidt ertoe dat sommige budgetten verschillen ten opzichte van die van vorig jaar. Er zijn gemeenten die er geld bij krijgen en gemeenten die minder geld krijgen. Dit komt doordat we een verdeling naar behoefte hanteren, die we op een andere manier vaststellen dan in het verleden.

Mij werd gevraagd wat ik ervan vind dat gezinnen met kinderen worden opgevangen in hotels. Ik ben het ermee eens dat opvang in hotels niet de gewenste situatie is. Er kan echter een acute situatie zijn ontstaan waarin het belang om moeder en kind of ouder en kind uit de thuissituatie weg te halen groot is en gekozen wordt voor opvang in een hotel, omdat er geen geschikte plek is. Samen met de VNG en de Federatie Opvang heb ik vastgesteld dat gezinnen met kinderen niet in de maatschappelijke opvang thuishoren en al helemaal niet op straat. Soms zijn er acute situaties denkbaar, maar in het algemeen moeten we werken aan een adequate maatschappelijke opvang voor ouders en hun kinderen, die zo kort mogelijk duurt.

Ik heb het idee dat ik de vragen van mevrouw Ypma op het punt van transparantie heb beantwoord.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik had nog een vraag gesteld over de ggz-instellingen en de traumazorg.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik denk dat mevrouw van der Burg doelt op situaties waarin de patiënt of de mensen in kwestie heel lang in de zorg lopen en dat pas veel te laat, tenminste volgens onze blik en de signalen van ervaringsdeskundigen, wordt gewerkt aan het onderliggende probleem, het trauma. Ik ben er voorzichtig mee. Ik begrijp wat mevrouw Van der Burg bedoelt, maar het gaat ook over de vraag wat professioneel handelen is. Zij vraagt of ik gelet op de signalen die we van ervaringsdeskundigen krijgen, met de ggz-professionals wil praten over de richtlijnen op dit punt en de vraag of die aanpassing behoeven. Ik ben graag bereid om de signalen, die soms echt ernstig zijn, met de beroepsgroep te bespreken.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Dank voor deze toezegging. Ik aarzelde ook, want ik wil niet op de stoel van de beroepsgroep zitten. Wil de Staatssecretaris ook spreken met degenen die dit direct behandelen en die aangeven dat er in een aantal gevallen in strijd met de richtlijn wordt gehandeld door mensen geen bewezen effectieve behandelmethoden aan te bieden en gewoon iets anders te doen? Het signaal is serieus genoeg en ik dank de Staatssecretaris ervoor dat hij met de sector, de beroepsgroep – van de mensen die dit aankaarten, komt een deel uit de beroepsgroep – en de ervaringsdeskundigen serieus om de tafel gaat. Ik doe een cri de coeur: ik hoop dat het niet vier jaar duurt, zoals bij ADHD, waarbij de problematiek inmiddels verviervoudigd is. Ik wil graag na het gesprek van de Staatssecretaris middels een brief weten hoelang we op veranderingen moeten wachten.

Staatssecretaris Van Rijn:

Zullen we om de zaak voldoende warm te houden, dit meenemen in de voortgangsrapportage?

De voorzitter:

Dat is een mooie toezegging. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van het kabinet. Ik kijk naar de leden of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is het geval.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Mijn medewerker heeft meegeluisterd toen ik in de plenaire zaal moest zijn, dus ik ben op de hoogte van de antwoorden van de Staatssecretaris en dank hem hiervoor. Ik begrijp dat we in de voortgangsrapportage een rapportage krijgen over de ots'en en uithuisplaatsingen. Ik hoop dat hierin de eerste positieve trends te zien zijn. Ik dank de Staatssecretaris voor de brief over de doorzettingsmacht, die we voor de zomer krijgen, en voor het feit dat hij in gesprek gaat met de sector en de VNG om te bezien hoe we de doorzettingsmacht steviger kunnen neerzetten.

Ik begrijp dat de TAJ overweegt om de Eigen Kracht Centrale een zorgaanbieder te laten zijn. Ik hoop dat de Staatssecretaris daar positief tegenover staat. Misschien kan hij zijn eigen opvattingen, te weten dat hij enthousiast is over eigen kracht, ook aan de TAJ kenbaar maken, zodat die een positief effect hebben.

We hebben 27 januari 2016 uitgebreid over de vechtscheidingen gesproken. Zijn er nieuwe cijfers over het percentage vechtscheidingen bekend? Het WODC zou hier onderzoek naar doen. Kan de Minister, sorry, de Staatssecretaris de cijfers naar de Kamer sturen? De cijfers lopen uiteen van 10% tot wel 40%. We zouden een terugkoppeling krijgen over de vier pilots, ik denk met name aan die over mediation en de bijzondere curator. Er komt een plan van aanpak. Als ik lees dat de gemiddelde duur van een huwelijk veertien jaar is, waarbij er vaak kinderen in het spel zijn en voor ons het belang van de kinderen vooropstaat, is dat voor mij aanleiding om de Staatssecretaris te vragen om meer aandacht aan preventie te geven dan tot nu toe is gedaan. De vorige Staatssecretaris heeft naar aanleiding van een verzoek van collega Van der Staaij een gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) toegezegd. Ik ben benieuwd wat daaruit is gekomen wat betreft preventieve informatie als een huwelijk wordt aangegaan. Kan de Minister ... Ik zeg steeds Minister, misschien is dat profetisch.

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik stel het wel op prijs.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is een upgrading. Wie weet gaat het nog wel gebeuren. Kan de Staatssecretaris nagaan wat er van die toezeggingen terecht is gekomen? Het was destijds een toezegging van de Staatssecretaris van V en J.

Relatiebemiddeling is uit het basispakket gehaald. Kan de Staatssecretaris nogmaals het belang van de financiering van relatiebemiddeling bij de VNG aan de orde stellen? Dit is misschien een laatste strohalm om een huwelijk intact te houden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris voorkomt dat mensen uit elkaar gaan. Dat lijkt me interessant.

Staatssecretaris Van Rijn:

Daarvoor helpt zelfs het ministerschap niet.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik zie al voor me dat de Staatssecretaris van deur tot deur gaat om het zelf te checken.

Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris dat hij over de doorzettingsmacht in gesprek gaat met ouderorganisaties, de Kinderombudsman en het Landelijk Platform GGz en gaat bekijken hoe die vorm en inhoud kan krijgen, zodat ouders en in het bijzonder kinderen niet de dupe zijn als ze er niet uit komen en vastlopen. Het is bewonderenswaardig dat het Landelijk Platform GGz zelf komt met een oplossing. Vaak krijg je brieven met alleen allerlei problemen, maar nu komt men met een oplossing. Het is goed om dat ook een keer vast te stellen.

Ik heb nog een vraag over de inkoop van regionale en bovenregionale specialistische zorg. De Staatssecretaris gaat in overleg met de sector en de TAJ, maar wat gaat er concreet gebeuren? Dat is nog niet helemaal duidelijk.

Ik heb nog geen antwoord gekregen op de vraag over de cliëntenondersteuning die niet altijd wordt aangeboden. Hoe gaat de Staatssecretaris daarmee om? Ook heb ik geen antwoord gekregen op de belangrijke vraag over de regeldruk. In sommige situaties gaat 30% van het gehele budget op aan de administratie. We hebben het erover gehad of er niet veel meer gestandaardiseerd kan worden. Wat zijn de acties van de Staatssecretaris? Wellicht heb ik het gemist, maar ik hoor graag in een nutshell wat het inhoudt. Ik zal het wel in de voortgangsrapportage kunnen lezen, maar ...

De voorzitter:

Nee, de Kamer wordt eind april geïnformeerd in een brief.

Mevrouw Bergkamp (D66):

In een brief voor 1 mei zelfs. Dank u wel.

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording en de toezeggingen. Ik ben daar tevreden mee, maar ik vraag ondanks dat het niet gebruikelijk is toch een VAO aan, omdat ik op één punt serieus overweeg om een motie in te dienen. Ik ben blij met de toezegging die de Staatssecretaris tijdens de interruptie deed over het met de sector in gesprek gaan inzake de behandeling van het posttraumatisch stresssyndroom. We hebben het geval gezien van iemand die inmiddels volwassen is, die richting de 32 jaar gaat, en die jarenlang zwaar en heel gewelddadig misbruikt is door een pedofielennetwerk. Ze durfde dit op haar 16de aan te kaarten, maar er is 16 jaar lang gezegd dat het trauma te erg was om besproken te worden, terwijl er voorbeelden zijn van bewezen effectieve methoden om dit aan te pakken. Het is goed om met de sector het gesprek te voeren over de manier waarop men hiertegenaan kijkt. Ik zie met belangstelling de rapportage hierover bij de voortgangsrapportage terug. We moeten mensen niet zo lang, tot hun 32ste, in de steek laten voordat er een behandeling plaatsvindt.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Ik heb in de eerste termijn geen antwoord gehad op de vraag hoe de Staatssecretaris kijkt naar de situatie dat er voor pleegouders zo langzamerhand geen geld meer over is voor begeleiding, die toch heel noodzakelijk en wenselijk is. Wij willen allemaal voorkomen dat kinderen in zorginstellingen komen en ervoor zorgen dat ze, als het even kan, in een pleegzorggezin terechtkomen.

Ik ben nog niet helemaal gerustgesteld door het antwoord over de manier waarop de Staatssecretaris omgaat met het voorstel om doorzettingsmacht te organiseren. Hij informeert ons voor de zomer, maar alles wat hij daarover zei, kwam op mij een beetje over als oude wijn in nieuwe zakken. Er komt onafhankelijke cliëntondersteuning en de wethouder moet wat doen. Daar gaat het juist mis. Ik wacht het maar af en hoop dat we er nog voor de zomer een AO over kunnen hebben, zodat we het met de Staatssecretaris kunnen bespreken.

Ik ben blij dat er gewerkt wordt aan de deskundigheid van wijkteams. Dit is echt een van de problemen waar ouders op stuklopen. We zullen bekijken hoe dit zich voortzet. We zullen tijdens het aangevraagde VAO maar eens een motie indienen om de Treeknormen ook voor de jeugd-ggz te regelen. Het is mij veel te diffuus zoals het nu gaat. De Staatssecretaris had het over proberen om met eenvoudige zorg erger te voorkomen, maar we moeten ons realiseren dat er nu eenmaal psychiatrische stoornissen zijn waarvoor sociale vaardigheidstrainingen niet helpen. In die gevallen is het verstandig om meteen zware zorg erop te zetten. Dit hoor je te weinig en is absoluut onderdeel van goede jeugdzorg.

Hoeveel gemeenten zijn er inmiddels aangesloten op iJw en hoeveel nog niet? Hoeveel tijd geeft de Staatssecretaris de gemeenten nog?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben benieuwd waarover mevrouw Keijzer het niet met de Staatssecretaris eens is wat betreft de Treeknormen. Er is een uitgebreid antwoord gegeven. Waarover bestaat dan nog een verschil van mening?

Mevrouw Keijzer (CDA):

De Staatssecretaris praat altijd met heel veel woorden over onderwerpen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

De meeste mensen doen dat.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ja, maar de Staatssecretaris heeft het tot een vorm van kunst verheven. Ik ben op zoek naar wat we precies op dit vlak met elkaar regelen en afspreken.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. We hadden met de jeugdzorg drie doelen: kinderen eerder de juiste hulp, ouders de regie en professionals meer vertrouwen. Ik heb het gevoel dat alle drie de onderwerpen vandaag veelvuldig aan de orde zijn geweest en dat we grote stappen zetten. Ik ben erg tevreden over de antwoorden van de Staatssecretaris betreffende de wachttijden en wacht de uitwerking af. Het lijkt me heel goed voor ouders, de inkopende gemeente en het toezicht als ze openbaar worden. Ik ben ook tevreden over het feit dat de Staatssecretaris graag de handschoen oppakt om samen met de ouderorganisaties en de gemeenten de doorzettingsmacht lokaal uit te werken.

Ten aanzien van de regie van ouders noemde ik het voorbeeld van Jeffrey, maar het gaat ook om het familiegroepsplan waar collega Voordewind iets over heeft gevraagd. Het is goed dat ook dat weer terugkomt. We moeten niet vergeten dat dit een belangrijke stap in de nieuwe Jeugdwet is, waarvan we allemaal willen dat die in de praktijk wordt uitgevoerd en waarin aandacht is voor de samenhang tussen onderwijs, werk, schulden en Wmo, de brede problematiek waarmee gezinnen te maken krijgen.

We hebben het ook uitgebreid gehad over het vertrouwen in de professionals. Er moet voldoende kwaliteit in de wijkteams zijn, maar er moet ook expertise van de tweede lijn naar de eerste en de nulde lijn komen. De TAJ zegt hierover dat de verschuiving naar de nulde en eerste lijn met de Jeugdwet is bedoeld en dat dit een weerslag heeft op de inrichting van het zorglandschap dat naar verwachting in 2017 en volgende jaren ingrijpend zal veranderen. Ik hoop oprecht dat de specialistische hulp ervoor zorgt dat de kennis en expertise in de wijkteams terechtkomen en dat er niet met kinderen maar met professionals geschoven wordt. Op die manier kunnen we er daadwerkelijk voor zorgen dat alle kinderen de juiste hulp krijgen.

De voorzitter:

Daarmee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. Ik geef de Staatssecretaris de gelegenheid voor zijn beantwoording in tweede termijn.

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. Ik heb ten aanzien van Eigen Kracht niet voor niets advies gevraagd aan de Transitie Autoriteit Jeugd. Ik wacht dit af. Wat betreft de cijfers over de vechtscheidingen en de resultaten van de pilots proberen we alle initiatieven te verzamelen en tot een bijeenkomst te komen. Als de heer Voordewind verdere cijfers wil hebben, is het misschien goed om die te bespreken met de bewindslieden van Veiligheid en Justitie, die daar heel specifieke informatie over verzamelen. Ik beloof dat we bekijken of we in de eerstvolgende voortgangsrapportage die cijfers kunnen meenemen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het WODC heeft die cijfers, als het goed is.

Staatssecretaris Van Rijn:

Als die er zijn, vermelden we die.

Mevrouw Bergkamp sprak over de inkoop. Ik zeg ook in de richting van mevrouw Keijzer dat we met gemeenten in gesprek zijn over de manier waarop we de regie over de bovenregionale en regionale zorg verder vormgeven. Ik verwacht van de VNG dat zij samen met de gemeenten en de regio's tot een voorstel komt, waarin staat hoe men vanuit eigen kring iemand kan aanstellen die met name een rol gaat spelen in de regie tussen de regio's. Dat is een verstandig voorstel. Ik moet het nog krijgen, maar kan erover zeggen dat ik het verwacht en dat ik er positief op zal reageren. Dat zal wel goed gaan. Het is een concrete stap om niet alleen de gemeente te wijzen op het inkopen van adequate zorg, maar vooral ook om met elkaar de regie te voeren, zowel regionaal als bovenregionaal, en te bekijken of het klopt. Nogmaals, gelet op alle veranderingen die zich in de specialistische zorg zullen voltrekken, zal het de komende jaren een grote inspanning vergen.

Ik heb uitgebreid stilgestaan bij de administratieve lasten. Misschien heeft mevrouw Bergkamp mijn antwoord op de vraag over de 30% gemist. Dit ging over een instelling die zegt dat de overhead is gestegen. De stijging is opgeteld bij de gemiddelde overhead in de ggz-sector, waarvan toen is gezegd dat die 30% is. Alleen de rekensom leidt al tot hogere administratieve lasten. Het lijkt mij niet goed om er op die manier naar te kijken. Mevrouw Bergkamp zal in mijn brief lezen wat we op dit punt gaan doen. Mevrouw Van der Burg onderstreepte haar vraag over de discussie over de traumazorg. Deze ligt inderdaad op het bordje van de professionals. De ervaringsdeskundigen, die waardevolle informatie kunnen geven, moeten daarbij betrokken worden. Ik doe nogmaals de toezegging om dit met de beroepsgroep te bespreken.

Mevrouw Keijzer stelde een vraag over de pleegzorg. Gemeenten hebben ten aanzien van de inkoopprijs van de pleegzorg enige beleidsvrijheid. Dit heeft onder andere te maken met het pleegzorgbeleid dat de gemeente wil voeren. De vragen tussen gemeente en pleegzorgaanbieder op lokaal niveau zijn: wat voor contracten worden er gesloten tussen gemeente en pleegzorgaanbieder, welke kaders stelt de gemeente bij het vergoeden van de kosten, hoe vindt de bekostiging van de bijzondere kosten plaats en wat betekent dat voor de contracten met de pleegzorgaanbieders, die vervolgens worden doorvertaald naar de ouders? Inmiddels heeft de VNG een handreiking over pleegzorg naar de gemeenten gestuurd, mede naar aanleiding van het signaal over de korting van de pleegzorgtarieven. Deze handreiking, die volgens mij mevrouw Keijzer tevreden moet stellen, is opnieuw onder de aandacht van de gemeenten gebracht door de VNG en is beschikbaar. Misschien kan mevrouw Keijzer de handreiking op dit punt bekijken.

Wat gebeurt er precies in de praktijk? Ik heb gesproken over de Treeknormen en de transparantie ervan, de jeugdhulpplicht van de gemeenten, het versterken van de positie van de gemeenteraden en de coördinatie van de regionale en bovenregionale vragen waarvoor de VNG zelf met een voorstel komt. Dit zijn de dingen die ik als stelselverantwoordelijke kan doen en aan het doen ben, maar die vooral de gemeenten die hun verantwoordelijkheid op dit punt nemen aan de orde stellen. Mevrouw Keijzer is het heel erg met mij eens, maar zegt aan het eind van het debat dat het wel heel veel woorden over heel veel onderwerpen zijn. Dat zegt zij elke keer en dan zeg ik elke keer dat zij dat niet elke keer moet doen. We spreken vanaf dit moment af dat we dat niet meer op deze manier doen.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is een koninklijk meervoud. Eigenlijk is het heel simpel: gaan we met elkaar regelen dat de Treeknormen die gelden voor de volwassenen-ggz ook gaan gelden voor de jeugd-ggz, zodat we vervolgens kunnen bekijken of gemeenten zich eraan houden? Als het antwoord hierop nee is, hoor ik graag hoe we het dan wel doen.

Staatssecretaris Van Rijn:

Mevrouw Keijzer beschrijft vrij exact wat de normale gang van zaken is in de overige delen van de zorg, die natuurlijk ook van toepassing zal zijn op de jeugdhulp en de jeugdzorg. De professionals spreken onderling aanvaardbare normen voor de behandeling af. In de sector is sprake van Treeknormen waarbij professionals tegen elkaar zeggen wat ze aanvaardbare termijnen vinden. Vervolgens worden de termijnen gebruikt door de inkopers, de gemeenten die op basis hiervan hun inkoopbeleid kunnen vaststellen, en de inspectie, die bekijkt of het klopt en of men zich eraan houdt. Er is dan een professionele norm, waarvan de inkoop en het toezicht gebruik kunnen maken en waardoor we kunnen volgen hoe het zit met de ontwikkeling van het stelsel. Dit is de goede methode. Én de professionals zijn dan in de lead om te beoordelen wat aanvaardbaar en wat niet aanvaardbaar is, met consequenties voor de inkoop en het toezicht, én de wetgever bekijkt of het proces de komende jaren op een goede manier verloopt. Ik dank mevrouw Keijzer voor het koninklijk meervoud. Ik ben in deze vergadering al twee keer bevorderd, dus dat stel ik zeer op prijs.

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dat is nog altijd geen keizerlijk meervoud, dus dan ben je er nog niet helemaal. De Staatssecretaris zet niet de stap dat ouders de gemeenten kunnen aanspreken. Het Landelijk Platform GGz is hiermee gekomen. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording, maar ik zal mij met het LPGGz verstaan over de wijze waarop het in de praktijk wordt ervaren. We delen dat het goed is om het zo te doen, met de toevoeging dat ouders daar vervolgens aanspraak op kunnen maken, maar werkt het in de praktijk ook zo?

Staatssecretaris Van Rijn:

Dat is precies de reden waarom ik met de betrokkenen wil overleggen. Ouders en ouderorganisaties geven het signaal af dat we niet moeten institutionaliseren. Als er een probleem is waarop de gemeenten moeten worden aangesproken en waarbij zij actie moeten ondernemen, moet voorkomen worden dat dit niet kan omdat er een zijweg is. Nee, de gemeenten moeten een en ander conform de wet regelen. Als we een extra voorziening moeten treffen om ervoor te zorgen dat er aangesproken en gesignaleerd kan worden en vooral dat ouders en kinderen niet tussen wal en schip raken of van het kastje naar de muur worden gestuurd, is dat de essentie van de interventie die we moeten afspreken.

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik ga toch even mee met mevrouw Keijzer. Waarom wordt er in de volwassenen-ggz wel gewerkt met de Treeknormen en in de jeugd-ggz niet? Ik snap het verschil niet.

Staatssecretaris Van Rijn:

Er is ook geen verschil. De Kamer kan dit in de handreiking lezen. De VNG hanteert de Treeknormen als basis voor de inkoop en zegt dat je ze verplicht kunt stellen voor de aanbieders om ervoor te zorgen dat ze gehandhaafd worden.

Mevrouw Bergkamp (D66):

En de ouders kunnen er een beroep op doen? Zij kunnen op basis van de Treeknormen zeggen dat het te lang duurt? Zij hebben op basis hiervan een positie?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, en de inspectie heeft die bij haar toezicht. Het is voor de verantwoordelijkheid van gemeenten heel relevant om te weten dat er een professionele norm is op basis waarvan ze moeten handelen. Dat betekent dat de gemeente dit bij het inkoopbeleid zo veel mogelijk in de gaten wil houden. Het kan, net als bij de rest van de zorg en de volwassenen-ggz, een reden zijn voor de inspectie om te bekijken of de inkoop binnen redelijke tijd plaatsvindt, zodat de gemeente, ook door ouders, kan worden aangesproken als het niet goed is.

Mevrouw Ypma zei heel mooi dat we niet moeten schuiven met kinderen maar met professionals. Dat is een belangrijk punt wat betreft het functioneren van de wijkteams en de deskundigheid. Een van de grote doelstellingen van de Jeugdwet is niet de decentralisatie en het verhangen van de bordjes, maar de constatering dat we soms over- en soms onderbehandelen. Laten we het punt van de ggz er maar eens bij pakken. Aan de ene kant zouden we aan de voorkant heel snel moeten signaleren dat er een ggz-vraagstuk aan de orde is en heel snel moeten schakelen naar de ggz en aan de andere kant moeten we niet te snel naar de ggz grijpen als er andere instrumenten voorhanden zijn. De essentie van de Jeugdwet is dat samengewerkt wordt om aan de voorkant tot een snelle interventie te komen als dat nodig is. Daarom is het zo belangrijk dat de jeugd-ggz zo betrokken is bij het gemeentelijke beleid en bij de voorkant en dat het geen gescheiden werelden zijn. Als dit lukt, is het doel van de Jeugdwet geslaagd.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik had gevraagd of er een terugkoppeling kan komen van het gesprek met de Vereniging voor Burgerzaken, dat door de voormalige Staatssecretaris is toegezegd. Dit kan ook in de voortgangsrapportage.

Staatssecretaris Van Rijn:

Graag, want dan kan ik precies nagaan wat het resultaat van de gesprekken is.

Mevrouw Ypma (PvdA):

In april krijgen we een brief over de administratieve lasten waarin ook de outcomefinanciering wordt besproken. Kan de Staatssecretaris daarin ook de outcomefinanciering als alternatief voor diagnose-behandelcombinaties (dbc's) meenemen?

Staatssecretaris Van Rijn:

Ja, maar ik zeg dit aarzelend omdat de partijen met elkaar hebben afgesproken om een tijdje op de oude voet te werken voordat ze naar een nieuwe methode toegaan. In de praktijk zeggen partijen overigens, precies om de reden die mevrouw Ypma aangeeft, dat ze misschien wel eerder moeten overstappen op de outcomefinanciering. Ik juich dit toe. Even voor het verwachtingspatroon over de brief: de brief over de administratievelastenaanpak is een brede brief die gaat over zowel de langdurige zorg als de Jeugdwet als de Wmo en over de vraag hoe we integraal de administratieve lasten kunnen verlagen en wat er per sector nodig is om daar te komen, los van alle maatregelen die we al nemen op het terrein van de Jeugdwet. Ik heb het over minder productcodes, uniformering en de aansluiting van gemeenten bij VECOZO en i-systemen, die voor een belangrijk deel al gerealiseerd is. Dat betrek ik er allemaal bij.

De voorzitter:

Daarmee is een einde gekomen aan de termijn van het kabinet. De volgende toezeggingen zijn gedaan.

  • In de voortgangsrapportage in het voorjaar over de decentralisatie van de jeugdhulp wordt de Kamer bericht over onder andere de toezeggingen uit eerdere algemene overleggen, de reactie op diverse recentelijk ontvangen rapportages en een uitwerking van de doorzettingsmacht na overleg met de cliëntenorganisaties, het Landelijk Platform GGz, ouderorganisaties, gemeenten en zorgaanbieders. Daarbij worden tevens meegenomen de punten van mevrouw Ypma en mevrouw Van der Burg. De uitwerking komt voor de zomer. In dezelfde voortgangsrapportage komen aan de orde de stand van zaken van de werkgroep woonplaatsbeginsel, het aantal ots'en en uithuisplaatsingen, de cijfers over vechtscheidingen, de stand van zaken bij Eigen Kracht, het vraagstuk inzake 18-min en 18-plus en het vraagstuk van de richtlijn traumazorg en ggz-instelling.

  • De Kamer ontvangt medio/eind april een brief over de brede aanpak van de administratieve lasten in de langdurige zorg, de Wmo en de jeugdzorg.

Staatssecretaris Van Rijn:

Als we van medio/eind april eind april maken, kom ik een eind.

De voorzitter:

Dat doen we. Er is een VAO aangevraagd door mevrouw Van der Burg. Wij geleiden dit door naar de plenaire agenda. Mij rest om de Staatssecretaris, de ambtelijke ondersteuning en de Kamerleden te bedanken voor hun inbreng in dit debat en de mensen op de publieke tribune dan wel de mensen die het debat op een andere manier gevolgd hebben, voor hun belangstelling.

Sluiting 12.41 uur.