Gepubliceerd: 22 juni 2009
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap onderzoek en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31821-59.html
ID: 31821-59

31 821
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten onder meer in verband met de verbetering van het bestuur bij de instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (versterking besturing)

nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2009

Afgelopen donderdag heb ik met uw Kamer overleg gevoerd over het wetsvoorstel Versterking besturing (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 821). Met deze brief voldoe ik aan mijn toezegging om u te informeren.

Eerst schets ik kort mijn toezeggingen van afgelopen donderdag, waarna ik in ga op de vraag van het lid Zijlstra en op de nieuwe of gewijzigde amendementen, voor zover ze mij nu bekend zijn.

I. Gedane toezeggingen tijdens het plenaire debat

In het overleg van afgelopen donderdag heb ik de volgende toezeggingen gedaan:

• Ten aanzien van titulatuur heb ik u toegezegd dat ik overleg zal voeren met de HBO-raad over het mogelijk maken van de titels «of Applied Arts» en «of Applied Sciences» op kortere termijn, en voor de langere termijn met de HBO-raad en de NVAO over de vraag onder welke voorwaarden een beperkt aantal hbo-opleidingen de graden «of Arts» en/of «of Science» zou kunnen afgeven. Bij dat laatste zal ik ook opnieuw kijken naar de voorstellen van de commissie Abrahamse. Afhankelijk van de uitkomst van dit overleg zal ik een wetsvoorstel voorbereiden. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.

• Op grond van artikel 1.7a, zoals opgenomen in dit wetsvoorstel, moet de grondslag voor een experiment worden neergelegd in een (voorhang-)AMvB. Indien er een experiment wordt voorgesteld op het gebied van medezeggenschap zal ik in de AMvB opnemen dat de medezeggenschapsraad van de instelling moet instemmen met de deelname aan het experiment.

• Tijdens het wetgevingsoverleg van maandag 15 juni jl. heb ik toegezegd met een notitie te komen over de verschillen tussen het systeem van macrodoelmatigheid in het hoger onderwijs en in de bve-sector. Naar aanleiding van een verzoek van het lid Besselink heb ik tijdens het plenaire debat van 18 juni jl. in aanvulling daarop het volgende toegezegd: in de notitie zal een vergelijking tussen demografische ontwikkelingen en de maatschappelijke relevantie van een aantal opleidingen aan de orde komen.

Tijdens het plenaire debat van donderdag 18 juni jl. heb ik mijn beoordeling van de moties gegeven. Ik heb daarbij ook een aantal toezeggingen gedaan.

• Ik had in het wetgevingsoverleg van maandag 15 juni jl. toegezegd dat ik in een Bestuurlijk Overleg met de VSNU de verschillende zienswijzen ten aanzien van de prijs per student aan de orde zal stellen en de Kamer erover zal informeren. Naar aanleiding van motie nummer 38 heb ik toegezegd dat ik de Kamer na de zomer informeer.

• In de motie nummer 43 wordt verzocht om in overleg met betrokkenen belemmeringen voor het vervullen van bestuurs- of medezeggenschapsfuncties te signaleren en naar vermogen op te lossen en de Kamer daarover te informeren. Ik heb dat toegezegd.

• Bij motie nummer 45 is mij verzocht om voor 1 april 2010 een nieuw wetsvoorstel in te dienen waarin het verhaalsrecht wordt geregeld. Ik heb dit toegezegd, met dien verstande dat de termijn wordt gewijzigd in «voor de zomer». Ik heb toegezegd dat het niet later wordt.

• Ik heb aangegeven dat ik mij nog beraad over de vraag of en zo ja op grond van welke criteria ik andere seminaria dan de bestaande zal financieren. Ik informeer de Kamer hierover voor het eind van het jaar. In die context zal ik ook terugkomen op de eventuele financiering van het Hersteld Hervormd seminarium, zoals genoemd in de motie nummer 46.

II. Adviesrecht op aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de instelling betreffen

Ik heb het lid Zijlstra toegezegd dat ik uiteen zal zetten wat er onder dit adviesrecht moet worden verstaan.

Dit adviesrecht is niet nieuw. Het bestaat onder de huidige wetgeving ook, zowel bij universiteiten (het huidige artikel 9.34) als bij hogescholen (het huidige artikel 10.22).

Deze formulering duidt op zaken die van wezenlijk belang zijn voor de instelling. Hierbij kan gedacht worden aan financiële aspecten, zoals aangelegenheden of werkzaamheden die gevolgen hebben voor de continuïteit van de instelling. Hiertoe behoren eveneens zaken die direct gevolgen hebben voor de uitvoering van het primaire proces van de instelling zoals het onderwijs- en onderzoekbeleid van de instelling. Het kan dan gaan om het beëindigen of belangrijk inkrimpen of uitbreiden van werkzaamheden van de instelling of van een belangrijk onderdeel ervan, zoals het beëindigen of belangrijk inkrimpen of uitbreiden of het vervallen van voor de instelling wezenlijke onderzoeksfaciliteiten en/of onderzoeksgroepen. Daarbij kan ook gedacht worden aan het beëindigen van voor de instelling beeldbepalende opleidingen. Het opheffen van de instelling of het fuseren met een andere instelling valt er ook onder.

Dit adviesrecht op aangelegenheden die het voorbestaan en de goede gang van zaken binnen de instelling betreffen is in de wet in algemene termen geformuleerd. De precieze afbakening van dit recht kan geschieden in het medezeggenschapsreglement. Hierdoor kan recht gedaan worden aan (instellings)specifieke omstandigheden. Op dit medezeggenschapsreglement heeft het medezeggenschapsorgaan instemmingsrecht.

III. Reactie op gewijzigde amendementen, conform toezegging

Tijdens het debat waren ten aanzien van verschillende amendementen wijzigingen in voorbereiding. Hierdoor kon ik geen oordeel vellen over deze (gewijzigde) amendementen. Ik heb toegezegd in deze brief te oordelen over de gewijzigde amendementen 21, 29, 32, 35 en heb u toegezegd deze brief maandag 22 juni aan u te zenden.

a. Aanpassingen van het amendement nummer 21 van de leden Besselink en Dibi en van het amendement 29 van de leden Zijlstra en J. van Dijk

Op dit moment zijn de aangepaste amendementen 21 en 29 nog niet bekend. Op dit moment kan ik dan ook niet op die amendementen reageren. Nadat deze aangepaste amendementen zijn ingediend, zal ik bij separate brief mijn oordeel geven over de aangepaste amendementen.

b. Amendement nummer 32-gewijzigd van het lid Zijlstra

Het amendement is ingrijpend gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke amendement nummer 32. In het wetsvoorstel is de mogelijkheid geopend dat bij bijzondere instellingen de scheiding tussen bestuur en toezicht niet organiek, maar functioneel wordt vormgegeven. Dit is het zogenoemde one-tiermodel. Met dit amendement wordt die mogelijkheid ingeperkt: de mogelijkheid van een one-tiermodel wordt alleen toegekend aan bijzondere instellingen voor zover hun levensbeschouwelijke aard dat noodzakelijk maakt.

Ik laat over dit gewijzigde amendement nummer 32 het oordeel aan de Kamer.

c. Amendement nummer 35 van het lid J.J. van Dijk

Met dit amendement wordt de mogelijkheid van een one-tiermodel voor alle instellingen, bijzondere én openbare instellingen, geïntroduceerd.

In het wetsvoorstel is een duidelijke scheiding tussen bestuur en toezicht geregeld in de vorm van twee organen, de raad van toezicht en het college van bestuur. In afwijking daarvan kan het bestuur en toezicht ook worden vormgegeven in een one-tiermodel. Ook in het one-tiermodel zijn er waarborgen voor een scheiding van bestuur en toezicht. In andere wetgeving, zoals die geldt voor de BVE-sector, is dit eveneens geregeld. Desalniettemin gaat mijn voorkeur uit naar een organieke scheiding tussen bestuur en toezicht vanwege de transparantie van dat model. Er is mijns inziens geen reden om de afwijkingsmogelijkheid van een one-tiermodel te veralgemeniseren.

Ik ontraad het amendement nummer 35.

IV. Reactie op overige gewijzigde amendementen, voor zover deze zijn ingediend

Tijdens de plenaire behandeling van 18 juni jl. heb ik u mijn oordeel gegeven over de amendementen tot en met nummer 37. Hieronder ga ik in op de gewijzigde amendementen die zijn verschenen onder de nummers 40, 48, 52, 54, 55 en 56.

a. Amendement nummer 40 van de leden Besselink en Dibi

Dit amendement voegt als taak van de raad van toezicht toe het toezien op de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg. Het vervangt het amendement nummer 17. In mijn brief van 18 juni jl. heb ik het oordeel over dat amendement 17 overgelaten aan de Kamer.

Ik laat het oordeel over amendement 40 aan de Kamer.

b. Amendement nummer 48 van de leden Besselink en Zijlstra

In dit amendement wordt geregeld dat de gezamenlijke vergadering (bij een gedeeld medezeggenschapsstelsel) instemmingsrecht heeft op de procedurele aspecten uit de onderwijs- en examenregeling. Dit in navolging van de bevoegdheid van personeel en studenten bij een ongedeelde medezeggenschap.

Het amendement is ten opzichte van het vorige amendement – amendement nummer 18 – uitgebreid tot de universiteiten en levensbeschouwelijke universiteiten. De OU is hier echter niet onder gebracht.

Bovendien wil ik wijzen op een technische onvolkomenheid: bij de universiteiten en de levensbeschouwelijke universiteiten is de bevoegdheid van het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling gelegen op het niveau van de faculteit. Hiermee is in het amendement geen rekening gehouden. Ten overvloede merk ik op dat de verplichting «gezamenlijke vergadering» niet in de weg staat dat de ondernemingsraad en studentenraad fysiek afzonderlijk overleggen en gezamenlijk tot een oordeel (al dan niet instemming) komen.

Ik laat, met inachtneming van bovengenoemde technische opmerkingen, het oordeel over het amendement 48 aan de Kamer.

c. Amendement nummer 52 van de leden J.J. van Dijk c.s.

In dit amendement wordt de onderzoekstaak van de Open Universiteit geregeld. Voorgesteld wordt dat het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en onderzoek op de beroepspraktijk in overeenstemming moet zijn met het profiel van de Open Universiteit. Dit amendement vervangt amendement 34 in verband met de ondertekening. In het plenaire debat van 18 juni jl. heb ik aangegeven het oordeel over amendement 34 over te laten aan de Kamer.

Ik laat het oordeel over het amendement 52 aan de Kamer.

d. Amendement nummer 54 van het lid Zijlstra

Dit amendement is ter vervanging van amendement nummer 26. Met dit amendement – evenals met amendement 26 – wordt een extern lid in de examencommissie verplicht gesteld. In mijn brief van 18 juni jl. heb ik het amendement ontraden.

Ik ontraad het amendement nummer 54.

e. Amendement nummer 55 van het lid Zijlstra

Met dit amendement wordt het mogelijk dat bekostigde instellingen in het buitenland geaccrediteerd onderwijs verzorgen en daaraan een Nederlandse graad verbinden. Dit amendement is ten opzichte van het oorspronkelijke amendement onder nummer 31 aangevuld met de bepaling dat bij AMvB regels gesteld kunnen worden met betrekking tot de aanwending van de rijksbijdrage in verband met deze opleidingen.

Zoals ik al in mijn brief van donderdag 18 juni heb aangegeven, ben ik met het lid Zijlstra van oordeel dat het voorkomen van wegvloeien van publieke middelen ook op een andere manier kan worden geregeld dan door middel van de verplichting een aparte rechtspersoon op te richten. Het voorstel van het lid Zijlstra om zo nodig bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot de aanwending van de rijksbijdrage kan het hiervoor bedoelde risico ook in mijn visie in voldoende mate ondervangen. Het voorstel zou naar mijn mening nog effectiever kunnen zijn door het in die zin te verbreden dat a. dergelijke nadere voorschriften ook andere aspecten van het verzorgen van opleidingen in het buitenland kunnen betreffen en dat b. dergelijke voorschriften ook op het niveau van een ministeriële regeling kunnen worden geformuleerd. Dit laatste maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat eventuele voorschriften op het gebied van de jaarrekening in de (ministeriële) Regeling jaarverslaglegging onderwijs kunnen worden opgenomen. De aanvullende bepaling zou dan komen te luiden «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in ieder geval regels worden gesteld met betrekking tot de aanwending van de rijksbijdrage in verband met deze opleidingen.» Ook zou ik graag het oorspronkelijke tweede lid terug zien. Op grond van dat artikellid zijn de wettelijke voorschriften gericht op de waarborging van de kwaliteit ook op opleidingen in het buitenland van toepassing waardoor de bevoegdheid tot graadverlening tot de mogelijkheden gaat behoren.

Samengevat: met de door mij voorgestelde aanvullingen ben ik van mening dat het voorstel van het lid Zijlstra de aspecten van het verzorgen van hoger onderwijs in het buitenland op een goede manier zou regelen en dat mogelijke risico’s in de sfeer van oneigenlijk gebruik van de rijksbijdrage en kwaliteitsborging in voldoende mate wordt ondervangen.

Hoewel ik inhoudelijk ondersteun dat bekostigde instellingen geaccrediteerd onderwijs in het buitenland moeten kunnen verzorgen, ontraad ik het amendement in deze vorm. Indien het amendement in bovengenoemde zin wordt aangepast laat ik het oordeel aan de Kamer.

f. Amendement nummer 56 van de leden Zijlstra c.s.

Met dit amendement wordt voorgeschreven dat ten minste een docent verbonden aan (een van de) betrokken opleiding(en) zitting dient te hebben in de examencommissie. Het amendement vervangt het amendement 27. In mijn brief van 18 juni jl. heb ik ten aanzien van dat amendement aangegeven het oordeel over te laten aan de Kamer.

Ik laat het oordeel over amendement 56 over aan de Kamer.

Ten slotte

Onder punt III, onder a, heb ik aangegeven dat de aangepaste amendementen 21 en 29 nog niet bekend zijn en dat ik later, separaat zal informeren over mijn zienswijze ten aanzien van die amendementen. In dat verband zal ik u tevens mijn oordeel geven over eventuele andere nieuwe of gewijzigde amendementen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk