Gepubliceerd: 14 november 2008
Indiener(s): Jacqueline Cramer (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid ruimte en infrastructuur
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31771-3.html
ID: 31771-3

31 771
Implementatie van richtlijn nr. 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (Implementatiewet EG-richtlijn infrastructuur ruimtelijke informatie)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN DEEL

1. Doel en aanleiding van het wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie in de Nederlandse wetgeving van richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 maart 2007 tot oprichting van een «infrastructure for spatial information in the community» (Inspire), (hierna: de richtlijn).

De richtlijn is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 25 april 2007 en dient uiterlijk op 15 mei 2009 in Nederlandse regelgeving te zijn omgezet.

2. Doel en aanleiding van de richtlijn

Milieuproblemen hebben grotendeels een grensoverschrijdend karakter. De problemen zijn complex en vergen een internationale aanpak. Veel wet- en regelgeving op het gebied van milieu is afkomstig van de Europese Unie. De invloed van de Europese Unie is dan ook het grootst op de beleidsterreinen landbouw en milieu. Voor een goede integrale aanpak is goede informatie nodig. De ruimtelijke informatie, oftewel geo-informatie, wordt een steeds belangrijker element bij de beleidsbepaling. Met betrekking tot de benodigde informatie zijn in het verleden vijf problemen gesignaleerd: het is onbekend welke informatie beschikbaar is; er zijn hiaten in de gegevens; de informatie is niet uitwisselbaar; nieuwe initiatieven zijn moeilijk met elkaar in verband te brengen en er zijn drempels voor het gebruik van ruimtelijke informatie in zowel tarieven als voorwaarden.

Deze problemen laten zich door een aantal praktische voorbeelden illustreren:

Infrastructuur

Bij de aanleg en het onderhoud van grensoverschrijdende infrastructuur is de uitwisselbaarheid van wederzijdse ruimtelijke en milieuinformatie van groot belang. Bij de aanleg van de kanaaltunnel onder de Noordzee tussen Frankrijk en Groot-Brittannië heeft men van twee kanten geboord en met elkaar afgesproken elkaar op de helft op een bepaalde diepte onder de zeespiegel te ontmoeten. Omdat Frankrijk en het Groot-Brittanië verschillende zeeniveau-gegevens gebruiken, werd in het begin als het ware «langs elkaar heen geboord». Gelukkig heeft men dit op tijd gemerkt en daarmee grote problemen voorkomen. Dit voorbeeld toont aan dat geharmoniseerde ruimtelijke informatie bij grensoverschrijdende samenwerking noodzakelijk is.

Zeeniveaus

Binnen Europa worden verschillende referenties gebruikt voor het bepalen van het zeeniveau.

Rivieren

Van alle zoetwater rivierbassins in Europa loopt ongeveer 70 procent door twee of meer landen. De stijging, daling en bijvoorbeeld vervuiling van deze rivieren hebben impact op meerdere landen. Dit vraagt om een gezamenlijk beleid dat zich niet beperkt tot de rivieren zelf, maar bijvoorbeeld ook het landgebruik bij de rivieren, de beschermde gebieden en risicogebieden bij een overstroming meeneemt.

Natura 2000

De habitats van natuurlijke flora en fauna, waaronder die van vogels, vormen samen de Natura 2000-gebieden. Iedere lidstaat heeft deze gebieden aangewezen op basis van dezelfde Europese kaders. Echter, bij gebrek aan informatie buiten de landsgrenzen is de aanwijzing van deze gebieden onvoldoende afgestemd tussen buurlidstaten.

Ruimtelijke informatie is essentieel voor een goede uitvoering van het milieubeleid. Door de harmonisatie, maar ook door de verplichting de aanwezige informatie te delen, kan Europees milieubeleid in de toekomst doelgerichter worden geformuleerd en uitgevoerd. Nederland is een groot voorstander van het delen van deze informatie en ziet in de verplichting ook geen problemen. Sommige andere landen zijn hierin terughoudender en worden door de richtlijn straks gedwongen dit alsnog te doen.

De richtlijn heeft als doel het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid en het oprichten van een infrastructuur voor het toegankelijk maken van deze gegevens. Voorts worden lidstaten en hun bestuursorganen verplicht deze ruimtelijke gegevens op verzoek onderling te delen. De verplichting om gegevens tussen overheden uit te wisselen staat strikt genomen los van de verplichting tot harmonisatie en ontwikkeling van de technische infrastructuur. Al vanaf mei 2009 treedt de verplichting tot delen in werking, terwijl de verplichting tot harmoniseren en het beschikbaar maken voor burgers en bedrijven pas later in werking treedt. Dit tijdstip is afhankelijk in welke bijlage van de richtlijn de desbetreffende gegevens worden genoemd en op welke termijn de verschillende uitvoeringsregels worden vastgesteld.

De richtlijn heeft naast het milieubeleid ook uitstraling naar andere gebieden. Hoewel opgezet ten behoeve van de goede uitvoering van milieubeleid leidt de richtlijn dankzij zijn brede toepassing tot een algemene Europese ruimtelijke informatievoorziening. Zo zijn de thema’s ook goed van toepassing op het gebied van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, openbare orde en veiligheid en volksgezondheid. Door deze infrastructuur wordt de uitwisselbaarheid en toegankelijkheid van ruimtelijke informatie voor burgers, bedrijven en overheden binnen lidstaten en tussen lidstaten en instellingen en organen binnen de Europese Unie vergroot.

Het betreft enerzijds basisinformatie zoals onder andere coördinatenreferenties, adressen, kadastrale kaart en topografische namen en anderzijds ruimtelijke gegevens van objecten die te maken hebben met milieu waaronder habitats, meteorologie en bodemgebruik.

Door de harmonisatie worden in de gehele Europese Unie op dezelfde wijze gegevens digitaal vindbaar, raadpleegbaar, uitwisselbaar en combineerbaar. De richtlijn richt zich alleen op bestaande digitale gegevens. De lidstaten worden niet verplicht nieuwe gegevens te verzamelen. Voor Nederland past de richtlijn goed in de beleidslijn van de recente programma’s «Andere Overheid» met als doelstelling transparantie en efficiency en «Stroomlijning Basisgegevens» met als doelstelling eenmalige inwinning en meervoudig gebruik van gegevens.

Door middel van de richtlijn streeft de Gemeenschap er naar haar milieubeleid naar een hoog niveau van milieubescherming te brengen, rekening houdende met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Gemeenschap. Bovendien is informatie, inclusief ruimtelijke informatie, nodig voor het opstellen en toepassen van dit beleid en van communautair beleid op andere gebieden. Overeenkomstig artikel 6 van het EG-verdrag moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in het beleid van de Gemeenschap. Om dit te verwezenlijken moet een zekere mate van coördinatie tussen de gebruikers en leveranciers van informatie tot stand worden gebracht, zodat informatie en kennis uit verschillende sectoren kunnen worden gecombineerd. De basis voor de richtlijn vormt het Zesde Milieuactieprogramma, dat bij besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2002 is vastgesteld. Volgens dit programma moet er terdege op worden toegezien dat de communautaire beleidsvorming op milieugebied op een geïntegreerde wijze verloopt, waarbij rekening wordt gehouden met regionale en lokale verschillen.

3. Kern van de richtlijn

3.1 Algemeen

De richtlijn voorziet in de totstandkoming van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Europese Unie, die het mogelijk maakt verzamelingen ruimtelijke gegevens, ten behoeve van milieubeleid, vindbaar, raadpleegbaar, uitwisselbaar en combineerbaar te maken. De richtlijn richt zich zowel op gegevensuitwisseling tussen publieke organisaties, waaronder ook de organisaties van de Europese Gemeenschap, als op de beschikbaarheid van de gegevens voor burgers, bedrijven en andere instellingen.

Uitgangspunt is dat de infrastructuur wordt gebaseerd op de (reeds bestaande) infrastructuren in de lidstaten. Iedere lidstaat moet zorgdragen dat in ieder geval de volgende toepassingen (diensten) via het geoportaal worden aangeboden: zoeken (catalogus), raadplegen (viewen op een scherm), downloaden, verwerken van gegevens (harmoniseren) en het oproepen van andere diensten. Onder oproepdiensten wordt verstaan dat lidstaten een dienst moeten aanbieden welke het mogelijk maakt diensten van anderen te kunnen vinden, aan elkaar te koppelen en aan te roepen. De richtlijn is alleen van toepassing op bestaande digitale gegevensbestanden. Lidstaten hoeven dus geen extra gegevens te gaan verzamelen. Gegevens waarvan derden de intellectuele eigendomsrechten hebben, vallen niet onder de richtlijn. Deze wet is uitsluitend van toepassing als de desbetreffende derden daarmee instemmen. Derden die voldoen aan alle voorwaarden en standaarden, hebben het recht gebruik te maken van de Inspire-infrastructuur en kunnen hun gegevens daarop aanbieden. Hierbij is het niet van belang of de gegevens van derden deel uitmaken van een verzameling gegevens bij een bestuursorgaan of van een verzameling die beheerd wordt door een derde partij. De richtlijn is een kaderrichtlijn. In de komende jaren zal de richtlijn worden uitgewerkt met behulp van zogeheten uitvoeringsbepalingen die via de Europese regelgevingsprocedure van besluit 1999/468/EG worden vastgesteld. Uitvoeringsbepalingen zullen voor zover mogelijk op internationale standaarden gebaseerd worden, waardoor de harmonisatie geen excessieve kosten voor de lidstaten tot gevolg heeft. De te harmoniseren gegevens moeten in iedere lidstaat op neutrale en eenzelfde wijze aangeboden worden aan de aangewezen Europese instellingen. Dit teneinde een goede integratie van gegevens in een Europees bestand te realiseren. De richtlijn sluit aan bij en laat onverlet de Aarhusrichtlijn (2003/4/EG) en de richtlijn hergebruik van overheidsgegevens (2003/98/EG).

3.2 Ruimtelijke gegevens/geo-informatie

Ruimtelijke gegevens zijn gegevens die direct of indirect verwijzen naar een specifieke locatie of specifiek geografisch gebied. Hieronder vallen bijvoorbeeld: coördinaten, adressen, gebiedsaanduidingen, grondgebruik en bestemming, luchtfoto’s, topografie en ligging van fysieke objecten. In Nederland wordt over het algemeen gesproken van geo-informatie. De coördinatie van het geo-informatiebeleid in Nederland valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van VROM.

De richtlijn richt zich op ruimtelijke gegevens, die noodzakelijk zijn voor het formuleren van milieubeleid. Een aantal daarvan heeft echter een algemener karakter en is wellicht in de toekomst ook bruikbaar voor andere doelstellingen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan demografische gegevens zoals spreiding van de bevolking. Deze gegevens kunnen zowel voor het milieubeleid gebruikt worden als ook voor andere beleidsterreinen. De richtlijn bakent de gegevens die onder de richtlijn vallen af in een drietal bijlagen, waarin een uitputtende lijst van thema’s is genoemd. Per thema wordt een beschrijving van de daaronder behorende gegevens gegeven.

3.3 Interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens

De richtlijn is gericht op het interoperabel maken van ruimtelijke gegevens in de Europese Unie. Het begrip interoperabel gaat verder dan standaardiseren en harmoniseren. Het is praktischer gericht. De richtlijn wil bereiken:

– dat verzamelingen ruimtelijke gegevens beschreven en vindbaar zijn en in onderlinge samenhang bekeken kunnen worden;

– dat verzamelingen ruimtelijke gegevens van verschillende organisaties grensoverschrijdend kunnen worden uitgewisseld en gecombineerd zonder dat daarvoor terugkerende handmatige handelingen moeten worden verricht;

– dat de elektronische diensten zoals bijvoorbeeld presenteren op één kaart of computerscherm dan wel vergelijkingen en rapportages maken zodanig op elkaar inwerken dat het resultaat coherent is en

– dat een meerwaarde ontstaat van de verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens.

In het kort geformuleerd: in de Europese Unie kunnen tussen de verschillende organisaties van de lidstaten ruimtelijke gegevens elektronisch worden uitgewisseld zodanig dat deze zinvol kunnen worden gecombineerd en gezamenlijk kunnen worden gebruikt.

3.4 Geoportaal en technische infrastructuur

Zoals hierboven reeds vermeld is de richtlijn gebaseerd op de bestaande infrastructuren voor ruimtelijke informatie in de lidstaten die door gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen combineerbaar worden gemaakt. De bestaande infrastructuren worden aangevuld met maatregelen op communautair niveau. Deze maatregelen hebben tot doel de infrastructuren voor ruimtelijke informatie in de lidstaten combineerbaar en bruikbaar te maken in een communautaire en grensoverschrijdende context. De infrastructuren voor ruimtelijke informatie in de lidstaten moeten zodanig zijn ontworpen dat de ruimtelijke gegevens op een passend niveau worden opgeslagen, beschikbaar worden gemaakt en worden onderhouden.

Hiervoor is het noodzakelijk de implementatie van de uitvoeringsregels bij de betrokken gegevensleveranciers in Nederland te organiseren, hun daarbij te ondersteunen en een verantwoordelijke organisatie aan te wijzen voor de coördinatie daarvan.

Elke lidstaat wordt verplicht een infrastructuur in te richten die faciliteert dat alle gegevens en diensten op geharmoniseerde wijze beschikbaar worden gemaakt. Daarvoor zal Nederland een zogenaamd geoportaal inrichten. De netwerken van de verschillende lidstaten worden op elkaar aangesloten en zo ontstaat het totale Europese netwerk. Het Europese geoportaal, beheerd door de Europese Commissie, moet toegang krijgen en verlenen tot de in de richtlijn genoemde diensten. Dit kan via nationale geoportalen in de lidstaten.

Inzet is daarbij een technische architectuur te kiezen, die de gegevens bij de bronhouders laat. Dit sluit in Nederland aan bij de NORA (Nederlandse Overheids Referentie Architectuur) die in het kader van het e-overheidsprogramma is opgesteld.

3.5 Uitvoeringsregels Europese Commissie

Vanwege de grote diversiteit van indelingen, structuren en gegevensbestanden in de lidstaten zullen uitvoeringsregels worden geformuleerd die de harmonisatie moeten vergemakkelijken. Hierbij wordt rekening gehouden met de nieuwste techniek en de internationale standaarden die door de Europese normalisatie-instellingen zijn goedgekeurd. De uitvoeringsregels worden vastgesteld door de Europese Commissie conform de Europese regelgevingsprocedure van besluit 1999/468/EG met toetsing. Dit geldt in het bijzonder voor de beschrijving van de gegevens in de bijlagen I, II en III.

De Europese Commissie wordt bij het vaststellen van de uitvoeringsregels bijgestaan door een Comité. Elke lidstaat is met één nationale expert in het Comité vertegenwoordigd. Volgens de comitologieprocedure bereiden de nationale experts samen met de Europese Commissie de uitvoeringsregels voor. Lidstaten kunnen derhalve invloed uitoefenen bij het invullen van de kaderrichtlijn. Het vaststellen van uitvoeringsregels gebeurt bij wijze van gekwalificeerd meerderheidsbesluit, waarbij iedere lidstaat een aantal stemmen naar rato van inwoners heeft. De stemverhouding is identiek aan de stemverhouding die in Europese raden wordt gehanteerd.

4. Implementatie in de Implementatiewet infrastructuur ruimtelijke informatie

Gelet op de brede werkingssfeer van de richtlijn is het vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid niet wenselijk om door middel van een verzamelwetsvoorstel alle wetten en daaronder liggende AmvB’s en Ministeriële regelingen te wijzigen. Bovendien vallen ook vrijwillige, dus niet onder een regeling vallende, gegevensbestanden onder de richtlijn.

Om dezelfde reden is het evenmin logisch de richtlijn te implementeren via een sectorale wet zoals de Kadasterwet, de Wet ruimtelijke ordening of de Wet milieubeheer.

Gelet op de bovengenoemde juridische consequenties van de richtlijn en om omissies te voorkomen is derhalve besloten tot het maken van het onderhavige afzonderlijk wetsvoorstel, de Implementatiewet Infrastructuur ruimtelijke informatie waarin de richtlijn wordt geïmplementeerd.

5. Inhoud wetsvoorstel

5.1 Geoportaal

Voor de beschikbaarstelling («brengen») en het gebruik («halen») van de ruimtelijke informatie en metagegevens wordt een Europees netwerk ingericht dat via internet te bereiken is en gebaseerd is op het principe «gegevens bij de bron». De richtlijn stelt de volgende diensten verplicht voor lidstaten:

• Zoekdiensten om ruimtelijke informatie op te zoeken op basis van de metagegevens en de inhoud van de metagegevens;

• Raadpleegdiensten om beschikbare ruimtelijke informatie tenminste te tonen en met elkaar te combineren en om legenda en metagegevens op te vragen;

• Downloaddiensten om kopieën van ruimtelijke informatie geheel of gedeeltelijk te downloaden en er, waar praktisch mogelijk, rechtstreeks toegang toe te hebben;

• Verwerkingsdiensten om ruimtelijke informatie te harmoniseren;

Diensten om diensten voor ruimtelijke informatie op te roepen.

In het op te richten netwerk kunnen gebruikers online in het Europese netwerk zoeken welke ruimtelijke informatie in de lidstaten beschikbaar is. Zij zoeken hiervoor in de centrale catalogus met metagegevens van alle lidstaten. Gebruikers kunnen ook rechtstreeks naar het nationale portaal gaan, indien een lidstaat besluit deze op te richten. Via het nationale portaal kunnen gebruikers toegang krijgen tot de bronhouder van de ruimtelijke informatie. Vanuit zijn omgeving kunnen zij de ruimtelijke informatie downloaden of rechtstreeks benaderen voor toepassing in de eigen GIS-omgeving of voor verwerking tot een nieuw product (toegevoegde waardedienst).

De bronhouder moet naast diensten voor gebruikers ook over software en diensten beschikken om de metagegevens en ruimtelijke informatie te beheren en beschikbaar te stellen aan het nationale portaal.

5.2 Ruimtelijke gegevens die onder het wetsvoorstel vallen

De te harmoniseren gegevensbestanden zijn in bijlagen I tot en met III van de richtlijn nader omschreven. In de bijlagen wordt een onderscheid gemaakt voor wat betreft de mate van harmonisatie en het tijdstip van harmonisatie. Het betreft een uitputtende set.

De in bijlagen I en II omschreven ruimtelijke gegevens zijn basisbestanden. Deze informatie wordt gebruikt door en voor verschillende gebruikers en toepassingen. Deze gegevensbestanden dienen volledig geharmoniseerd te worden. Het onderscheid tussen bijlagen I en II is aangebracht om het verschil in tijdsplanning aan te geven. Gegevens genoemd in bijlage I dienen in 2011 geharmoniseerd te zijn. Voor gegevens die vallen onder bijlage II geldt dat de harmonisatie in 2014 gereed moet zijn. Voor de thematische geografische milieu-informatie uit bijlage III is bepaald dat deze informatie vergelijkbaar moet zijn, doordat hetzelfde coördinatenstelsel als basis dient. Deze harmonisatie gaat minder ver dan de harmonisatie van de thema’s uit bijlage I en II. Per 2014 zullen de gegevensbestanden uit bijlage III met deze beperkte harmonisatie beschikbaar moeten zijn. Verdergaande harmonisatie van deze gegevens is vooralsnog geen onderdeel van de richtlijn. Welke definitie aan de gegevens onder de gegevensbestanden wordt gegeven is nog niet bekend. De eerder genoemde uitvoeringsregels zullen hierover in de toekomst duidelijkheid bieden. Vanwege het feit dat op de beoogde inwerkingtredingdatum van dit wetsvoorstel nog niet alle uitvoeringsregels zullen zijn vastgesteld, zullen deze waar nodig eventueel met daarin onder andere de precies omschreven gegevens door middel van een algemene maatregel van bestuur worden geïmplementeerd.

In de onderstaande tabel zijn de gegevensbestanden weergegeven.

Bijlage IBijlage IIBijlage III
Referentiesystemen voor verwijzing door middel van coördinatenHoogteStatistische eenheden
Geografische rastersystemenBodemgebruikGebouwen
Geografische namenOrthobeeldvormingBodem
Administratieve eenhedenGeologieLandgebruik
Adressen Menselijke gezondheid en veiligheid
Kadastrale percelen Nutsdiensten en overheidsdiensten
Vervoersnetwerken Milieubewakingsvoorzieningen
Hydrografie Faciliteiten voor productie en industrie
Beschermde gebieden Faciliteiten voor landbouw en aquacultuur Spreiding van de bevolking- demografie Gebiedsbeheer, gebieden waar beperkingen gelden, gereguleerde gebieden en rapportage-eenheden Gebieden met natuurrisico’s Atmosferische omstandigheden Meteorologische geografische kenmerken Oceanografische geografische kenmerken Zeegebieden Biogeografische gebieden Habitats en biotopen Spreiding van soorten Energiebronnen Minerale bronnen

5.3 Betrokken gegevensleveranciers

Voor een overzicht van de betrokken gegevensleveranciers wordt verwezen naar bijlage 1 «Betrokken instanties en partijen».

5.4 Gegevensbeleid

5.4.1 Toegankelijkheid en vergoedingen

De richtlijn streeft ernaar om de gegevens zo laagdrempelig mogelijk aan een breed publiek ter beschikking te stellen. De toekomstige gebruikers zullen niet alleen overheden zijn, maar ook burgers en het bedrijfsleven. Om een goede toegang tot de gegevens veilig te stellen zijn lidstaten in principe verplicht een minimum aantal diensten gratis ter beschikking te stellen. Zo dienen de zoekfuncties en de raadpleegdiensten gratis te zijn. De gebruiker moet de basisgegevens gratis op een beeldscherm kunnen bekijken. Gegevensleveranciers mogen daarbij een vorm kiezen die commercieel hergebruik verhindert. Hierbij valt te denken aan gegevensleveranciers die afhankelijk zijn van inkomsten om de kwaliteit en actualiteit te kunnen waarborgen, zoals het Kadaster.

Voor downloadfuncties en diensten die voor commerciële doeleinden gebruikt worden, mogen daarentegen wel kosten in rekening worden gebracht. In uitzonderlijke gevallen mag de gegevensverstrekkende overheidsinstantie ook voor het bekijken van gegevens op een beeldscherm een vergoeding vragen. Deze uitzondering geldt ingevolge de richtlijn alleen voor bestuursorganen, niet voor derde partijen. Hierbij dient aangetoond te worden dat de vergoeding noodzakelijk is voor het beheer van de gegevens, zodat de volledigheid en de kwaliteit gewaarborgd kunnen worden. Hierbij is het niet van belang of de gebruiker de gegevens via het Inspirenetwerk raadpleegt of bij de bronhouder zelf. De bronhouder wordt nu ook al in de gelegenheid gesteld een financiële bijdrage te vragen. De hoogte van de vergoeding moet redelijk zijn en aantoonbaar in verhouding staan tot de geboden dienstverlening. Voor zover nodig zullen ingevolge artikel 12, vierde lid, van het wetsvoorstel hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.

De (overheids)instelling die kosten in rekening brengt voor diensten of gegevens dient ervoor te zorgen dat de gebruiker de betaling via internet (e-payment) kan voldoen.

Om het uitwisselen van gegevens tussen overheidsinstellingen te bevorderen moet iedere lidstaat maatregelen nemen om de praktische belemmeringen daarbij weg te nemen. Vergoedingen mogen in rekening worden gebracht, mits deze beperkt blijven tot het bedrag dat ten minste nodig is om de noodzakelijke kwaliteit en beschikbaarheid van de gegevens te garanderen, vermeerderd met een redelijk rendement op de investering en met inachtneming van, voor zover van toepassing, vereisten inzake zelffinanciering.

5.4.2 Intellectuele eigendomsrechten

Het intellectueel eigendomsrecht van overheidsinstellingen op gegevens wordt door de richtlijn en het onderhavige wetsvoorstel niet aangetast. Het intellectueel eigendomsrecht van derden blijft eveneens onaangetast door de richtlijn. Derden mogen de verstrekking van gegevens met beroep op het intellectueel eigendomsrecht weigeren. In de praktijk zullen er nauwelijks gegevensbestanden zijn die wél onder de richtlijn vallen maar niet in handen of eigendom zijn van een overheidsinstelling. Ook overheidsinstellingen kunnen de publieke toegang tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten beperken indien de toegang afbreuk zou doen aan intellectuele eigendomsrechten van de desbetreffende overheidsinstellingen. Deze weigeringsgrond mag alleen restrictief worden toegepast. Hierbij dient altijd het belang van openbaarheid en dat van eigendomsrechten tegen elkaar afgewogen te worden. De overheidsinstellingen dienen dit recht enkel in uitzonderlijke gevallen toe te passen. Het belang van de openbaarheid weegt in de meeste gevallen op tegen het intellectueel eigendomsrecht van de overheid.

5.5 Verhouding tot andere regelgeving

5.5.1 Wet openbaarheid van bestuur

De Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) bevat regels met betrekking tot het openbaar maken van overheidsinformatie. Het kan hier gaan om informatieverstrekking op verzoek (passieve openbaarmaking) dan wel informatieverstrekking uit eigen beweging (actieve openbaarmaking). Daarnaast bevat de Wob regels met betrekking tot het hergebruik van overheidsinformatie.

Duidelijk is dat de onderhavige richtlijn, die voorziet in de totstandkoming van een netwerk om bepaalde verzamelingen ruimtelijke gegevens vindbaar, beschikbaar en uitwisselbaar te maken, raakvlakken heeft met het terrein dat door de Wob wordt bestreken.

Anders dan bij de richtlijn nr. 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PbEU L 41) (richtlijn eerste pijler Verdrag van Aarhus) en de richtlijn nr. 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEU L 345), welke richtlijnen, voor zover hier van belang, in de Wob zijn geïmplementeerd en door de onderhavige richtlijn onverlet worden gelaten, is er niet voor gekozen om deze richtlijn in de Wob te implementeren, maar in het onderhavige wetsvoorstel.

Achtergrond hiervan is dat de richtlijn voorziet in de totstandkoming van een afzonderlijk netwerk voor bepaalde thematisch afgebakende categorieën overheidsinformatie. Dit past niet goed binnen het algemene openbaarmakingregime van de Wob. Verder heeft bij de keuze voor de implementatie in een bijzondere wet meegespeeld dat de richtlijn mede betrekking heeft op verzamelingen ruimtelijke gegevens die worden bewaard door of namens een zogeheten derde partij. Dergelijke gegevensverzamelingen vallen buiten de reikwijdte van de Wob.

Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of het wetsvoorstel moet worden gezien als een bijzondere en uitputtende regeling ten opzichte van de Wob, dan wel als een regeling die ruimte openlaat voor aanvullende werking van de Wob. Eerstgenoemde situatie doet zich hier voor omdat het wetsvoorstel geheel in lijn met de richtlijn de toegankelijkheid van de aan het netwerk gekoppelde verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens voor eenieder regelt en afzonderlijke toepassing van de Wob afbreuk zou doen aan de correcte implementatie van de richtlijn.

Het vorenstaande neemt overigens niet weg dat in de artikelen 10, vierde lid, en 11 van het wetsvoorstel, welke artikelonderdelen betrekking hebben op het beperken van de toegang tot de verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens die aan het netwerk zijn gekoppeld, wordt voorgesteld om artikel 10 van de Wob, dat de gronden bevat voor het achterwege blijven van het verstrekken van informatie ingevolge de Wob, voor de verschillende diensten die via het netwerk beschikbaar zijn, geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren. Het door de richtlijn gegeven kader voor het beperken van de toegang tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens die aan het netwerk zijn gekoppeld, komt in zoverre met het kader van de Wob overeen.

5.5.2 Basisregistraties

De Nederlandse overheid streeft naar een gemeenschappelijke verwerving en gebruik door overheden van vaak voor de uitvoering van overheidstaken vereiste gegevens. In dat kader is in 1998 het programma Stroomlijning Basisgegevens opgezet. De algemene doelstelling van het programma is een verbetering van de gegevenshuishouding binnen de overheid door een impuls te geven aan de totstandkoming van een stelsel van zogeheten «basisregistraties met authentieke gegevens». Hiermee wordt beoogd te komen tot een eenmalige inwinning van gegevens en het hergebruik van deze gegevens door de overheid onder het motto «de overheid vraagt niet naar de bekende weg». Het kabinet heeft in eerste instantie zes basisregistraties aangewezen. Een aantal van deze basisregistraties bevat gegevens die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen. Het gaat hier om de basisregistraties adressen en gebouwen en de basisregistraties kadaster en topografie.

Het onderhavige wetsvoorstel heeft als zodanig geen invloed op de voor deze basisregistraties ontwikkelde regimes. Het verzamelen en beschikbaar stellen op nationaal niveau van gegevens die onder deze basisregistraties vallen, vindt plaats onder de paraplu van de daarvoor geldende bijzondere wetten. Op nationaal niveau blijft ook de eis bestaan dat overheden de in de basisregistraties opgenomen gegevens verplicht dienen te gebruiken bij het vervullen van hun publiekrechtelijke taken.

Daarnaast wordt met het onderhavige wetsvoorstel de verplichting geïntroduceerd om de desbetreffende gegevens aan het netwerk te koppelen, maar dit doorkruist het stelsel van de basisregistraties niet. Raadpleging van die gegevens op «nationaal» niveau, zonder gebruik te maken van het netwerk, blijft dus ook gewoon mogelijk. Met het netwerk wordt alleen een extra toegang tot die gegevens gecreëerd.

Uit het wetsvoorstel vloeit evenmin de verplichting voort om de aan het netwerk gekoppelde gegevens te gebruiken. Een verplichting tot gebruik kan alleen volgen uit de voor die gegevens geldende (nationale) bijzondere wet.

5.5.3 Wet bescherming persoonsgegevens

De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft voor het onderhavige wetsvoorstel niet of nauwelijks consequenties. Gelet op de aard van de thematische categorieën ruimtelijke gegevens waarop het wetsvoorstel betrekking heeft, mag redelijkerwijs worden aangenomen dat deze gegevens geen persoonsgegevens in de zin van de Wbp zullen bevatten, aangezien deze gegevens op zichzelf niet zijn te herleiden tot identificeerbare personen.

In het uitzonderlijke geval dat toch van persoonsgegevens in de zin van de Wbp sprake is, valt dit wetsvoorstel desalniettemin buiten de reikwijdte van deze wet, omdat in het kader van dit wetsvoorstel geen afzonderlijke verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt.

Het wetsvoorstel heeft immers betrekking op bestaande verzamelingen ruimtelijke gegevens, ten aanzien waarvan de afzonderlijke bronhouders verantwoordelijk blijven voor het verstrekken daarvan. Het wetsvoorstel waarborgt alleen dat tot die verzamelingen ruimtelijke gegevens via een nieuwe ingang – het netwerk – toegang wordt geboden. Een en ander brengt met zich mee dat de afzonderlijke bronhouders te allen tijde verantwoordelijk blijven voor de naleving van de Wbp voor de door of namens hen bewaarde verzamelingen ruimtelijke gegevens.

Overigens dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat afnemers een koppeling met andere gegevens zullen maken, waarmee de gegevens alsnog als persoonsgegevens zijn aan te merken. Degene die de gegevens verstrekt, de afzonderlijke bronhouder, zal zich met het oog daarop moeten afvragen of de gegevens in de handen van de afnemer moeten worden aangemerkt als gegevens die herleidbaar zijn tot een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon. Indien de verstrekker ervan uit mag gaan dat de afnemer de gegevens in combinatie met andere gegevens kan herleiden tot een natuurlijk persoon, kan namelijk op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbp (Kamerstukken II 1997/98, 25 862, nr. 3, p. 48–49) worden gesteld dat de gegevens «van kleur verschieten» en in dat geval wél als persoonsgegevens zouden moeten worden aangemerkt.

De desbetreffende burger of overheidsinstelling kan de verantwoordelijke, in de zin van de Wbp, voor de gegevens verzoeken de desbetreffende gegevens te verwijderen cq aan te vullen of te wijzigen. De verantwoordelijke bronhouder volgt de in artikel 36 Wbp opgenomen procedure. Het uiteindelijke besluit heeft voor het Geoportaal exact dezelfde gevolgen aangezien het portaal één op één de gegevens van de bronhouder moet bevatten.

Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens. Dit college heeft geconcludeerd dat er sprake is van implementatie van een Europese richtlijn ten behoeve van het gedigitaliseerd en geharmoniseerd toegankelijk maken van geo-informatie voor overheden en burgers. In het licht van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens geeft het wetsvoorstel het College bescherming persoonsgegevens geen aanleiding tot het maken van nadere op- of aanmerkingen.

6. Totstandkomingsproces van het wetsvoorstel

Dit wetsvoorstel is afgestemd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en het Kadaster.

6.1 Gevolgen van het wetsvoorstel

Er is een onderzoek uitgevoerd dat de juridische en financiële consequenties in beeld heeft gebracht. Dit onderzoek is een aanvulling op de Europese impactanalyse waaruit een schatting voor de Europese Unie als geheel voortvloeide met een zeer gunstige verhouding tussen de (lage) kosten en (hoge) baten.

In het onderzoek worden de totale kosten van de harmonisatie, metadata, organisatie en coördinatie in Nederland tezamen geschat op een eenmalige kostenpost van € 24 tot 52 miljoen voor 10 jaar. De grootste posten zijn daarin de harmonisatie van gegevensbestanden (en daarbinnen vooral de kosten bij het Kadaster – sterk afhankelijk van de vraag of de topografische kaart geherclassificeerd zou moeten worden) en de organisatie- en coördinatiekosten (waaronder de kosten voor infrastructuur, server en software van het Nederlandse netwerk). De baten blijken nog moeilijker te kwantificeren dan de kosten. In het algemeen schatten de gebruikers en beheerders de baten iets lager in dan de EU-schatting aangeeft, mogelijk omdat baten deels op supranationaal niveau lijken te liggen. Tevens worden wel indirecte voordelen verwacht, zoals een versnelling van de harmonisatie en uitwisseling binnen Nederland. De resultaten van het onderzoek komen in hoofdlijnen overeen met de EU-schatting. Er moet daarbij aangetekend worden dat het bepalen van de kosten bemoeilijkt wordt door het ontbreken van de uitvoeringsregels. Daardoor is het niet precies duidelijk welke gegevens er precies geharmoniseerd en uitgewisseld zullen moeten worden en dus hoeveel inspanningen dat zal kosten. Tot nu toe zijn enkel de thema’s bekend die onder de richtlijn vallen. De regelingen die de gegevens specificeren komen echter pas in de loop van 2008 en later gereed.

De kosten van de harmonisatie en services komen vooral terecht bij de gegevensbeheerders en voor zover het om de centrale voorziening gaat (de Nederlandse infrastructuur) komen die bij het ministerie van VROM terecht. De gegevensbeheerders hebben aangegeven dat ze de kosten niet als probleem zien. Dat kan uit drie factoren verklaard worden: het is maar een klein deel van de omzet en groei daarvan in de geo-informatiewereld, het is een onvermijdelijke en deels al lopende ontwikkeling in die wereld zelf en de kosten lopen mee met andere grotere (en meer kostende) ontwikkelingen zoals die in het programma «Stroomlijning basisgegevens». In enkele gevallen zullen de kosten doorberekend worden aan de gebruikers die overigens verwachten lagere kosten te zullen hebben, doordat gegevensbestanden veel beter koppelbaar en uitwisselbaar zullen worden door het wetsvoorstel.

Het onderzoek geeft tevens een inschatting van de kosten van de richtlijn en het wetsvoorstel voor het verantwoordelijke ministerie van VROM. Die liggen met name in de rol van beheerder van het Nederlandse netwerk en als coördinator van ruimtelijke informatie en worden in het rapport geraamd op hoogstens € 700 000 per jaar in de periode 2007 tot en met 2017.

De belangrijkste invloed komt van het programma «Stroomlijning basisregistraties» dat al een aantal zaken zal harmoniseren (op een overigens verdergaande wijze dan de richtlijn vraagt). Een goed voorbeeld daarvan is de landelijke voorziening van de basisregistratie adressen en gebouwen die door Nederland tevens gebruikt zal kunnen worden voor INSPIRE (gebouwen komt voor als thema in bijlage III, punt 2 en het thema adressen staat in bijlage I, punt 5). Dit betekent dat de Inspire-implementatie van deze twee thema’s niet het benaderen van alle gemeenten nodig maakt.

Daarnaast worden in Nederland veel bestanden al centraal bijgehouden en is men op het terrein van ruimtelijke informatie al op een behoorlijk kwaliteitsniveau. Deze situatie draagt bij aan de door de gegevensbeheerders en gebruikers verwachte (lage) kosten en inspanningen voor de implementatie en toepassing van de richtlijn. De implementatie is aanmerkelijk eenvoudiger dan wanneer deze ontwikkelingen niet gaande waren.

6.2 Administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven

De implementatie van de richtlijn en de harmonisatie van de gegevens gaat niet gepaard met administratieve lasten voor burgers en het bedrijfsleven. Enkel voor overheidsinstellingen vloeien verplichtingen voort uit de richtlijn. Burgers en het bedrijfsleven hebben wel baat bij een gemakkelijk toegankelijke en geharmoniseerde set gegevens. Derhalve is dit wetsvoorstel niet voor de Actal-toets voorgelegd.

6.3 Milieueffecten

Geharmoniseerde gegevens die in de gehele Europese Unie uitwisselbaar en toegankelijk zijn hebben grote positieve effecten voor een doeltreffend milieubeleid. De uitvoering van het milieubeleid dat voorvloeit uit Europese regelgeving wordt gemakkelijker. Niet alleen worden internationale gegevens gemakkelijk raadpleegbaar, maar ook de nationale gegevensbestanden worden geharmoniseerd en toegankelijker voor nationale, regionale en lokale overheden. Aan een goede uitvoerbaarheid van het milieubeleid levert ruimtelijke informatie onmiskenbaar een positieve bijdrage. Beleid staat of valt immers met de beschikbaarheid en kwaliteit van de basisgegevens, ook over de grenzen van de lidstaten heen. Elk milieuprobleem heeft immers een duidelijke ruimtelijke dimensie. Tenslotte heeft de bodemsoort, het landgebruik en de aanwezigheid van beschermde gebieden grote invloed op de uit te voeren plannen en het beleid. De voorbeelden aan het begin van het algemeen deel van deze memorie van toelichting illustreren de noodzaak om gegevens te harmoniseren en uit te wisselen.

6.4 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Met betrekking tot de uitvoering van deze richtlijn en met het oog op de toekomstige ontwikkelingen van Inspire, moet worden toegezien op de goede werking van de infrastructuur en zullen de lidstaten hierover regelmatig verslag moeten uitbrengen aan de Commissie. De opzet en het beheer van het geoportaal in Nederland gaat gepaard met complexe IT-investeringen. Voorts moeten de ruimtelijke gegevens worden opgenomen in dat portaal. Op de gehele uitvoering wordt toezicht gehouden door een nieuw ingerichte stuurgroep onder leiding van het ministerie van VROM. Hoofdstuk 7 gaat nader in op de organisatie van de technische implementatie.

7. Organisatie van de technische implementatie

De omzetting van de richtlijn heeft naast de juridische implementatie vooral vergaande technische en organisatorische consequenties. De ruimtelijke informatie, beheerd door 23 verschillende soorten gegevensbeheerders en bronhouders (waaronder departementen, ZBO’s provincies, gemeenten en waterschappen) in Nederland, moet op een zelfde wijze digitaal geharmoniseerd worden en toegankelijk en uitwisselbaar zijn. De voorwaarden en regels waaronder dit moet gebeuren zijn grotendeels nog niet bekend. Aan de uitwerking en vaststelling van de uitvoeringsregels wordt nu en de komende tijd door de Europese Commissie, in samenwerking met de lidstaten, gewerkt. Ter voorbereiding van de uitvoeringsregels zijn drafting teams in het leven geroepen waarin de lidstaten zijn vertegenwoordigd. Zowel het tot stand komen van deze regels als ook de technische implementatie in Nederland is tamelijk complex en omvangrijk. Er moet een infrastructuur (met o.a. een netwerk) komen dat het beschikbaar stellen van geo-informatie met metagegevens mogelijk maakt. Hiervoor moeten afspraken met de bronhouders en gegevensbeheerders gemaakt worden. Het werkveld moet binnen de gestelde wettelijke termijnen een complexe operatie afronden.

Het ministerie van VROM kan het beheer van het in te richten netwerk en de programmamatige organisatie van deze complexe operatie niet zelf uitvoeren. Hiervoor is specifieke technische kennis vereist. Voorts is een goede bekendheid met het werkveld een absolute noodzaak. Het ministerie van VROM zelf heeft noch de capaciteit noch de kennis in huis om dit complexe project tot een goed einde te brengen. Het ministerie van VROM moet zich daarom door deskundigen laten ondersteunen die het grootste gedeelte van het werk in opdracht van het ministerie van VROM uitvoeren.

Met steun van het ministerie van VROM is begin 2007 een nieuwe stichting Geonovum opgericht. Deze stichting heeft als doelstelling de standaardisatie en ontsluiting van publieke geo-informatie in Nederland te stimuleren en te organiseren. Deze stichting ontvangt daarvoor reeds subsidie van het ministerie van VROM (en de ministeries van VenW en LNV alsmede het Kadaster en TNO) en is opgericht met toepassing van artikel 34 van de Comptabiliteitswet 2001.

De stichting Geonovum volgt op dit moment reeds het totstandkomingsproces en de implementatie in Nederland en organiseert nu namens het ministerie van VROM de Nederlandse inbreng bij het uitwerken van de uitvoeringsregels.

Vooruitlopend op de implementatiefase heeft Geonovum in opdracht van het ministerie van VROM een plan van aanpak geschreven. Hierin wordt uiteengezet hoe de richtlijn de komende jaren in Nederland geïmplementeerd zal worden. Geonovum zelf is de meest geschikte partner om het programmamanagement en kwartiermakerschap van de inrichting en totstandkoming van de daarbijbehorende infrastructuur uit te voeren. Tot deze conclusie komt het interdepartementale adviescollege GI-Beraad in zijn advies aan de minister in zijn vergadering van 26 september 2007. Het ministerie van VROM houdt zelf de vinger aan de pols door een stuurgroep in te richten en het proces te begeleiden.

Het ministerie van VROM heeft gelet op het bovenstaande het programmamanagement en het daaruit voortvloeiende kwartiermakerschap van de inrichting van de nationale toegang, alsmede het nationale gedeelte van de benodigde infrastructuur, belegd bij de stichting Geonovum.

Om vanuit de overheid een goede greep op de implementatie te hebben heeft Geonovum een Raad van Toezicht laten installeren. De leden van de Raad van Toezicht zijn gerekruteerd uit het beraad voor Geo-Informatie (hierna: GI-beraad) en door de voorzitter van het GI-beraad aan de minister van VROM voorgedragen. De minister van VROM heeft de leden benoemd.

Het feitelijke dagelijkse beheer en exploitatie van de toegang tot en de nationale infrastructuur zal in de loop van de implementatie door de minister van VROM worden belegd bij een daarvoor toegeruste publiekeuitvoeringsorganisatie of een mogelijk samenwerkingsverband van dergelijke partijen.

Het beleggen van deze taak bij een marktpartij is om meerdere redenen niet gewenst. In de draftingteams bij de Europese Commissie spreekt Geonovum de facto namens de Nederlandse overheid, voorts is de inrichting en het beheer van het netwerk een wettelijke taak van het ministerie van VROM, waarvan de organisatie met grote zorg moet worden belegd. Tegenover bronhouders van gegevens en andere belanghebbenden in het werkveld heeft Geonovum een neutrale positie en heeft voldoende expertise, die nodig is om met kracht en gezag de implementatie vorm te geven

Om een dergelijke taak op te kunnen dragen aan Geonovum moet een uitsluitend recht worden toegekend. Hiervoor is een voorziening in het wetsvoorstel opgenomen en moet deze stichting een aanbestedende dienst zijn. Bij de oprichting van Geonovum en de voorhangprocedure aan het parlement eind 2006 was hierin niet voorzien. Door de aanwijzing van het GI-beraad zoals hierboven vermeld als Raad van Toezicht voor Geonovum voldoet Geonovum aan de vereisten en is het daarmee een aanbestedende dienst en wordt voldaan aan de Europese regels voor aanbesteding.

II. ARTIKELSGEWIJS DEEL

Artikel 1

Artikel 1 van het wetsvoorstel bevat de begripsomschrijvingen.

Het betreft hier in de eerste plaats begrippen die zijn omschreven in de richtlijn zelf. Artikel 3 van de richtlijn bevat een tiental begripsomschrijvingen. Voor zover voor de toepassing van dit wetsvoorstel noodzakelijk, zijn deze in artikel 1, eerste lid, van het wetsvoorstel overgenomen. Het betreft hier de begrippen derde partij, ruimtelijke gegevens, verzameling ruimtelijke gegevens, diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, metagegevens en interoperabiliteit. De omschrijvingen van deze begrippen behoeven in de nationaalrechtelijke context geen aanpassing, behalve het begrip derde partij. In de omschrijving van dit begrip is overheidsinstantie, zoals gebruikt in de richtlijn, vervangen door het nationaalrechtelijke begrip bestuursorgaan. Hierop zal in de toelichting op artikel 1, tweede lid, van het wetsvoorstel nader worden ingegaan.

Het begrip diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens speelt in de richtlijn, en daarmee in het onderhavige wetsvoorstel, een belangrijke rol.

Met het begrip wordt gedoeld op een bepaalde functie – bijvoorbeeld inzoomen, uitzoomen of in kaart brengen per perceel – die door middel van een computertoepassing ten aanzien van een verzameling ruimtelijke gegevens of de aanverwante metagegevens kan worden uitgevoerd.

De omschrijving van het begrip interoperabiliteit kenmerkt zich door een hoog abstractiegehalte. Interoperabiliteit heeft binnen de informatietechnologie betrekking op het creëren van de mogelijkheid om tussen verschillende systemen data uit te wisselen, door gebruik te maken van gemeenschappelijke en gestandaardiseerde procedures, protocollen en bestandsformaten.

In aanvulling op de begrippen die rechtstreeks zijn ontleend aan de richtlijn zelf, bevat artikel 1, eerste lid, van het wetsvoorstel verder omschrijvingen van het begrip EG-richtlijn infrastructuur ruimtelijke informatie, waarmee op de onderhavige richtlijn wordt gedoeld, het begrip Onze Minister, dat voor zich spreekt, en het begrip netwerk. Hieronder dient te worden verstaan het netwerk van diensten met betrekking tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de richtlijn. Het gaat hier om het Europese netwerk, zoals beschreven in het algemeen deel van deze memorie van toelichting, waarop alle nationale infrastructuren voor verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens moeten worden aangesloten.

Met betrekking tot artikel 1, tweede lid, van het wetsvoorstel, waarin een omschrijving is opgenomen van het begrip bestuursorgaan, wordt het volgende opgemerkt.

Het begrip bestuursorgaan is reeds omschreven in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en komt overeen met het begrip overheidsinstantie zoals omschreven in artikel 3, onderdeel 9, onder a en b, in samenhang met de slotalinea van dat onderdeel, van de richtlijn.

Een overheidsinstantie als omschreven in artikel 3, onderdeel 9, onder c, van de richtlijn – een natuurlijke of rechtspersoon die onder toezicht van een orgaan of persoon als bedoeld onder a of b belast is met openbare verantwoordelijkheden of functies of openbare diensten op milieugebied verleent – zal in de regel echter niet als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb kunnen worden aangemerkt vanwege het ontbreken van publiekrechtelijke bevoegdheden.

In verband hiermee is in artikel 1, tweede lid, van het wetsvoorstel bepaald dat onder bestuursorgaan mede wordt verstaan een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Hiermee wordt enerzijds zoveel mogelijk binnen het bestaande nationale begrippenkader gebleven en anderzijds op de juiste wijze geïmplementeerd. Deze uitbreiding ten opzichte van de begripsomschrijving uit de Awb sluit materieel aan bij de constructie in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), dat bepaalt aan wie een verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid kan worden gericht. In het kader van de Wet van 30 september 2004 tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet openbaarheid van bestuur en enige andere wetten (Wet uitvoering verdrag van Aarhus), die is opgesteld ter uitvoering van het Verdrag van Aarhus (Trb. 2001, 73) waarin in artikel 2, tweede lid, onder c, een vergelijkbare definitie van het begrip overheidsinstantie wordt gehanteerd als in de onderhavige richtlijn, is ervan uitgegaan dat met artikel 3, eerste lid, van de Wob, mits verdragsconform geïnterpreteerd, op een voldoende wijze uitvoering wordt gegeven aan het verdrag (Kamerstukken II 2002/2003, 28 835, nr. 3, pag. 26–28). Hierbij is vervolgens ook aansluiting gezocht bij de Implementatiewet EG-richtlijnen eerste en tweede pijler Verdrag van Aarhus. Zie terzake de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2004/2005, 29 877, nr. 3, p. 13). Met het onderhavige wetsvoorstel wordt deze lijn voortgezet.

Artikel 2

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het wetsvoorstel, waarin artikel 4, eerste lid, van de richtlijn is geïmplementeerd, is het wetsvoorstel in de eerste plaats van toepassing op een verzameling ruimtelijke gegevens die aan een viertal nader omschreven eisen voldoet.

Het moet in de eerste plaats gaan om een verzameling ruimtelijke gegevens die betrekking heeft op een onderdeel van het Nederlands grondgebied of van de Nederlandse exclusieve economische zone (artikel 2, eerste lid, onderdeel a). Tot het Nederlands grondgebied dienen mede de territoriale wateren te worden gerekend. De Nederlandse exclusieve economische zone omvat mede de bodem en ondergrond in die zone. Omdat de juridische grenzen van de Nederlandse exclusieve economische zone en het Nederlandse continentaal plat gelijk zijn, betekent dit dat dit wetsvoorstel niet afzonderlijk van toepassing hoeft te worden verklaard op een verzameling ruimtelijke gegevens die betrekking heeft op het Nederlandse continentaal plat.

Daarnaast geldt als eis dat de verzameling ruimtelijke gegevens beschikbaar moet zijn in elektronische vorm (artikel 2, eerste lid, onderdeel b). Kern van de richtlijn is immers dat de desbetreffende verzamelingen ruimtelijke gegevens beschikbaar worden gesteld via een geautomatiseerd netwerk.

Verder moet het gaan om een verzameling ruimtelijke gegevens die wordt bewaard door of namens een bestuursorgaan, in de zin dat de desbetreffende verzameling gegevens is geproduceerd of ontvangen dan wel wordt beheerd of bijgewerkt door dat bestuursorgaan en binnen zijn publieke taak valt, dan wel door of namens een derde partij waaraan het netwerk ter beschikking is gesteld overeenkomstig artikel 7 (artikel 2, eerste lid, onderdeel c). Bij een verzameling ruimtelijke gegevens die wordt bewaard door een derde partij, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan gegevens over de spreiding van dier- en plantensoorten binnen een bepaald gebied of een bepaalde regio die zijn verzameld door een particulier onderzoeksbureau.

Tot slot moet een verzameling ruimtelijke gegevens, om onder het toepassingsbereik van het wetsvoorstel te vallen, betrekking hebben op een of meer van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen thematische categorieën (artikel 2, eerste lid, onderdeel d). In deze algemene maatregel van bestuur zullen worden opgenomen de thematische categorieën genoemd in de bijlagen I tot en met III bij de richtlijn, zoals nader geconcretiseerd door de ingevolge artikel 7, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, van de richtlijn nog vast te stellen uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de definitie en classificatie van ruimtelijke objecten die in die thematische categorieën voorkomen.

Uit het vorenstaande wordt duidelijk dat het wetsvoorstel uitsluitend betrekking heeft op verzamelingen ruimtelijke gegevens die uit andere hoofde reeds beschikbaar zijn. Het wetsvoorstel bevat zelf geen verplichtingen om ruimtelijke gegevens te verzamelen.

In artikel 2, tweede lid, eerste volzin, is bepaald dat ingeval door of namens verscheidene bestuursorganen meerdere identieke exemplaren van dezelfde verzamelingen ruimtelijke gegevens worden bewaard, het wetsvoorstel uitsluitend van toepassing is op de referentieversie waaraan de verscheidene exemplaren worden ontleend. Met het begrip referentieversie wordt gedoeld op de oorspronkelijke, originele versie, waarvan de overige exemplaren zijn afgeleid. Een situatie als hiervoor geschetst, doet zich bijvoorbeeld voor als verscheidene bestuursorganen die elk eigen publieke taken hebben ten aanzien van het stroomgebied van een rivier met betrekking tot dat stroomgebied over dezelfde verzameling ruimtelijke gegevens beschikken. In dat geval is, mits ook aan de overige in het wetsvoorstel gestelde eisen is voldaan, het wetsvoorstel uitsluitend van toepassing op de verzameling ruimtelijke gegevens bewaard door het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is (geweest) voor het verzamelen van die gegevens.

Artikel 2, tweede lid, tweede volzin, van het wetsvoorstel heeft betrekking op een in de Nederlandse context bijzondere situatie.

In sommige gevallen kan sprake zijn van een voorziening, die één verzameling ruimtelijke gegevens bevat die bestaat uit verschillende verzamelingen van dezelfde soort ruimtelijke gegevens, afkomstig van verschillende bestuursorganen. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 26 van het wetsvoorstel houdende regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (Wet basisregistraties adressen en gebouwen), welke landelijke voorziening gegevens bevat die zeker onder de reikwijdte van het wetsvoorstel zullen vallen. In dat geval vormt de in de voorziening opgenomen verzameling ruimtelijke gegevens een zelfstandige verzameling ruimtelijke gegevens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, onder 1°, van het wetsvoorstel ten aanzien waarvan aan de bij of krachtens dit wetsvoorstel gestelde verplichtingen in ieder geval uitvoering zal moeten worden gegeven door de beheerder van die voorziening. Het heeft dan geen toegevoegde waarde als dit ook nog eens zou moeten gebeuren ten aanzien van de individuele verzamelingen ruimtelijke gegevens die onderdeel zijn van de verzameling ruimtelijke gegevens in de hier bedoelde voorziening. Naast het feit dat dit een onnodige belasting is voor de desbetreffende bestuursorganen, vormt dit ook een onnodige belasting van het op te richten netwerk waaraan de verzamelingen ruimtelijke gegevens moeten worden gekoppeld. Dit is in strijd met de bedoeling van de richtlijn om de beschikbaarheid en toegankelijkheid van verzamelingen ruimtelijke gegevens te verbeteren.

In verband met deze problematiek is in artikel 2, tweede lid, tweede volzin, van het wetsvoorstel bepaald dat ingeval een verzameling ruimtelijke gegevens tevens onderdeel is van een verzameling ruimtelijke gegevens die is opgenomen in een door de minister van VROM aangewezen voorziening, de wet uitsluitend op laatstgenoemde verzameling ruimtelijke gegevens van toepassing is.

De voorzieningen die vallen onder de reikwijdte van artikel 2, tweede lid, tweede volzin, zullen door de minister van VROM worden aangewezen. Voor dit instrument is gekozen om een kader te hebben om te kunnen beoordelen of de inrichting van een dergelijke voorziening met voldoende waarborgen is omkleed om te kunnen verzekeren dat er geen verschil kan optreden tussen de ruimtelijke gegevens die deel uitmaken van de individuele verzamelingen ruimtelijke gegevens zoals die bij de afzonderlijke bestuursorganen aanwezig zijn en de ruimtelijke gegevens die deel uitmaken van de verzameling ruimtelijke gegevens die is opgenomen in de voorziening.

In artikel 2, derde lid, van het wetsvoorstel is bepaald dat het wetsvoorstel tevens van toepassing is op diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens die onderdeel zijn van een verzameling ruimtelijke gegevens als bedoeld in het eerste lid. Reeds in de toelichting op artikel 1 zijn enkele voorbeelden gegeven van wat onder diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens moet worden verstaan. In het oog dient hierbij in de eerste plaats te worden gehouden dat de richtlijn, en in het verlengde daarvan het onderhavige wetsvoorstel, alleen van toepassing zijn op diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, voor zover die er zijn. Net zo min als de richtlijn en het wetsvoorstel voor een bestuursorgaan of derde partij verplichtingen bevatten met betrekking tot het verzamelen van nieuwe ruimtelijke gegevens, bevatten de richtlijn en het wetsvoorstel voor een bestuursorgaan of derde partij verplichtingen om ingeval er sprake is van verzamelingen ruimtelijke gegevens die onder het toepassingsbereik vallen, daarvoor ook diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens te ontwikkelen en aan te bieden.

Verder is in dit verband van belang dat niet is vereist dat diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens altijd in samenhang met een verzameling ruimtelijke gegevens worden aangeboden. Wat betreft een verzameling ruimtelijke gegevens afkomstig van een bestuursorgaan zal die samenhang overigens vaak wel aanwezig zijn, maar het is bijvoorbeeld ook heel goed mogelijk dat een derde partij uitsluitend een afzonderlijke dienst met betrekking tot ruimtelijke gegevens ontwikkelt en aan het netwerk koppelt, zonder dat sprake is van een verzameling ruimtelijke gegevens die door die derde partij wordt bewaard.

Artikel 3

In artikel 3 is bepaald dat in afwijking van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, onder 1°, het wetsvoorstel op een verzameling ruimtelijke gegevens die wordt bewaard door of namens een orgaan van een gemeente of een waterschap uitsluitend van toepassing is, indien deze gegevens worden verzameld of verspreid op grond van een bij of krachtens een wet gegeven regel. Met deze laatste zinsnede wordt bedoeld dat de verplichting tot het verzamelen dan wel verspreiden van de gegevens moet zijn vastgelegd in een wet, een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling. Ruimtelijke gegevens die worden verzameld op grond van een autonome gemeentelijke verordening, of vrijwillig binnen een gemeente of een waterschap bewaarde verzamelingen ruimtelijke gegevens vallen dus buiten het toepassingsbereik van het wetsvoorstel, ook al betreft het verzamelingen gegevens die betrekking hebben op een thematische categorie, die is aangewezen bij de in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het wetsvoorstel bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Achtergrond van de in dit artikel opgenomen uitzondering is dat indien het gaat om een verzameling ruimtelijke gegevens die bij een gemeente of een waterschap wordt bewaard zonder dat daartoe op grond van een bij of krachtens een wet gegeven regel de verplichting bestaat, moet worden aangenomen dat die gegevens uitsluitend voor de lokale gebruiker van belang zijn. Er is daarom geen noodzaak om deze gegevens onder het toepassingsbereik van het wetsvoorstel te brengen.

Artikel 4

Artikel 4 van het wetsvoorstel strekt tot implementatie van artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn. Een geval waarin bij een verzameling ruimtelijke gegevens van een bestuursorgaan een derde partij de intellectuele eigendomsrechten heeft, is bijvoorbeeld de situatie dat een bestuursorgaan een verzameling luchtfoto’s houdt ter uitvoering van een publieke taak. Deze luchtfoto’s worden doorgaans afgenomen van particuliere leveranciers, bij wie veelal de intellectuele eigendomsrechten blijven berusten.

Indien het gaat om een verzameling ruimtelijke gegevens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van het wetsvoorstel – een verzameling ruimtelijke gegevens die wordt bewaard door of namens een derde partij waaraan het netwerk ter beschikking is gesteld overeenkomstig artikel 7 – dan betreft het een derde partij waarvan de verzameling ruimtelijke gegevens op eigen verzoek aan het netwerk is gekoppeld. In die context heeft de derde partij het in eigen hand of zij haar verzameling ruimtelijke gegevens aan het netwerk koppelt en in welke mate deze verzameling, in verband met haar intellectuele eigendomsrechten, vervolgens voor eenieder toegankelijk wordt gemaakt. Een uitdrukkelijk instemmingsvereiste voor de derde partij is in dat verband niet relevant.

Artikel 5

Artikel 5 van het wetsvoorstel strekt tot implementatie van artikel 5 van de richtlijn. Met het opstellen en bijwerken van metagegevens wordt bedoeld dat informatie moet worden gegeven – en geactualiseerd – waarin het desbetreffende bestuursorgaan zijn verzameling ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens beschrijft. Deze informatie moet het mogelijk maken deze gegevens en diensten te zoeken, te inventariseren en te gebruiken. Vertaald naar een analoge situatie kunnen metagegevens worden vergeleken met de ingevulde categorieën gegevens op een kaart in een kaartenbak van een papieren catalogus, zoals bijvoorbeeld een bibliotheek, waarop is vermeld wie de schrijver van het desbetreffende boek is, wanneer en door wie het is uitgegeven, uit hoeveel pagina’s het boek bestaat en wat het onderwerp is waarop het betrekking heeft.

Het hebben van metagegevens is belangrijk omdat de tijd en middelen die moeten worden geïnvesteerd in het zoeken naar bestaande ruimtelijke informatie en in het beoordelen of deze informatie bruikbaar is voor een bepaald doel, een belangrijke belemmering vormen voor de volledige benutting van de beschikbare gegevens. Door het opstellen van metagegevens zijn de ruimtelijke gegevens beter en doelmatiger beschikbaar.

De categorieën metagegevens zullen indien nodig uniform worden aangewezen bij de in het tweede lid van dat artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur. Bij deze algemene maatregel van bestuur zullen waar nodig worden geïmplementeerd de in artikel 5, vierde lid, van de richtlijn bedoelde uitvoeringsbepalingen over metagegevens die op Europees niveau zullen worden vastgesteld. Deze uitvoeringsbepalingen zullen strekken ter uitvoering van artikel 5, tweede en derde lid, van de richtlijn, waarin is bepaald dat metagegevens onder meer betrekking dienen te hebben op een aantal nader genoemde aspecten respectievelijk dat de metagegevens volledig en van een toereikende kwaliteit moeten zijn. Vaststaat dat de hier bedoelde uitvoeringsbepalingen in ieder geval betrekking zullen hebben op de te hanteren categorieën metagegevens. Voor zover deze uitvoeringsbepalingen tevens betrekking zullen hebben op het opstellen en bijwerken van metagegevens, biedt artikel 5, derde lid, van het wetsvoorstel de grondslag om terzake bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te kunnen geven.

Artikel 6

Artikel 6 is één van de kernbepalingen van dit wetsvoorstel. In artikel 6, eerste lid, is de verplichting opgenomen voor een bestuursorgaan door of namens welke een verzameling ruimtelijke gegevens wordt bewaard, die verzameling ruimtelijke gegevens, de diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens en de op die verzameling en diensten betrekking hebbende metagegevens te koppelen aan het netwerk.

Deze koppeling zal, naar de huidige inzichten, aldus worden ingericht, dat een bestuursorgaan ervoor moet zorgdragen dat vanaf het netwerk toegang mogelijk is tot de desbetreffende gegevensverzameling, diensten en metagegevens, zodat deze fysiek op dezelfde plaats kunnen blijven staan.

Artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel strekt er in de eerste plaats toe een grondslag te bieden om waar nodig de uitvoeringsbepalingen die krachtens artikel 7, eerste lid, van de richtlijn zullen worden vastgesteld met betrekking tot de interoperabiliteit en, waar mogelijk, de harmonisatie van de verzamelingen ruimtelijke gegevens en de diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens, te kunnen implementeren.

Met harmonisatie wordt gedoeld op het onderling afstemmen van begrippen en kenmerken, bijvoorbeeld het hanteren van eenzelfde soort coördinatenstelsel of dezelfde omschrijving van het begrip weg in alle lidstaten. Bij het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen zal harmonisatie, mede gelet op het kosten-batenaspect, lang niet in alle gevallen haalbaar zijn. Gelet op het aan de richtlijn ten grondslag liggende uitgangspunt van interoperabiliteit, welk begrip nader is omschreven in artikel 1, eerste lid, van de richtlijn, zal bij het koppelen van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten aan het netwerk in ieder geval gebruik moeten worden gemaakt van gemeenschappelijke gegevensstandaarden waardoor de desbetreffende verzamelingen en diensten met andere verzamelingen en diensten uitwisselbaar en vergelijkbaar worden.

Ook artikel 10, eerste lid, van de richtlijn zal, voor zover noodzakelijk, bij of krachtens de in in artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel bedoelde algemene maatregel van bestuur worden geïmplementeerd. In artikel 10, eerste lid, van de richtlijn is bepaald dat de lidstaten erop toezien dat alle informatie, waaronder gegevens, codes en technische classificaties die nodig zijn om te voldoen aan de in artikel 7, eerste lid, vermelde uitvoeringsbepalingen, onder zodanige voorwaarden ter beschikking van overheidsinstanties of derde partijen wordt gesteld dat die informatie zonder beperking voor dat doel kan worden aangewend.

Artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel bevat verder de grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te geven omtrent de wijze waarop de koppeling, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt. Hiermee is beoogd om een grondslag te bieden om waar nodig de uitvoeringsbepalingen te kunnen implementeren die krachtens artikel 16 van de richtlijn zullen worden vastgesteld, voor zover deze betrekking zullen hebben op de koppeling van verzamelingen ruimtelijke gegevens, diensten met betrekking tot ruimtelijke gegegevens en metagegevens aan het netwerk.

Artikel 7

Artikel 7 van het wetsvoorstel strekt tot implementatie van artikel 12, tweede volzin, van de richtlijn, op grond waarvan de lidstaten ervoor moeten zorg dragen dat derde partijen wier verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens voldoen aan de uitvoeringsbepalingen waarin eisen zijn vastgesteld voor, met name, metagegevens, netwerkdiensten en interoperabiliteit, de technische mogelijkheid krijgen om hun verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens te koppelen aan het netwerk.

Artikel 7 van het wetsvoorstel moet in samenhang worden gelezen met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, onder 2°, van het wetsvoorstel, waaruit volgt dat onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel mede vallen de verzamelingen ruimtelijke gegevens die worden bewaard door of namens een derde partij waaraan het netwerk ter beschikking is gesteld overeenkomstig artikel 7.

In artikel 7, eerste lid, van het wetsvoorstel is aan de minister van VROM de bevoegdheid toegekend op verzoek van een derde partij instemming te verlenen om een door of namens die derde partij bewaarde verzameling ruimtelijke gegevens, de diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens en de op die verzameling en diensten betrekking hebbende metagegevens, te koppelen aan het netwerk.

In artikel 7, tweede lid, eerste volzin, van het wetsvoorstel is bepaald dat de instemming wordt verleend, indien de derde partij naar het oordeel van de minister van VROM kan voldoen aan de eisen die ingevolge de artikelen 5 en 6 voor een bestuursorgaan gelden. Vanwege het belang van de goede werking van het netwerk gelden deze eisen ook voor een derde partij.

In artikel 7, derde lid, van het wetsvoorstel is bepaald dat op een derde partij waaraan instemming is verleend de artikelen 5 en 6 van het wetsvoorstel van overeenkomstige toepassing zijn. Deze bepaling is noodzakelijk omdat voor een derde partij als hier bedoeld de verplichting moet worden gecreëerd om gedurende de hele periode dat het netwerk overeenkomstig artikel 7 aan haar ter beschikking is gesteld aan de artikelen 5 en 6 van het wetsvoorstel te blijven voldoen. In de eerste plaats is dit van belang omdat anders technische problemen op het netwerk kunnen ontstaan. Bovendien zou zonder het bestaan van de in het onderhavige artikellid opgenomen verplichting de grondslag om op grond van artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel b, van het wetsvoorstel de instemming in te trekken als het ware in de lucht komen te hangen. In dat geval zou immers de verplichting voor de derde partij om aan de artikelen 5 en 6 te blijven voldoen nergens expliciet zijn geregeld.

Artikel 7, vierde lid, van het wetsvoorstel beschrijft een tweetal situaties waarin de minister van VROM tot intrekking van de instemming moet overgaan. In de eerste plaats doet dit zich voor indien de desbetreffende derde partij daartoe een verzoek indient. Nu het aan een derde partij zelf is om instemming te verzoeken om haar verzameling ruimtelijke gegevens, de diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens en de op die verzamelingen en diensten betrekking hebbende metagegevens aan het netwerk te koppelen, moet het ook aan haarzelf zijn die instemming te doen beëindigen, teneinde niet langer aan de uit de instemming voortvloeiende verplichtingen gebonden te zijn. Verder is de minister van VROM gehouden om tot intrekking van de instemming over te gaan, indien de desbetreffende derde partij naar zijn oordeel niet voldoet aan de artikelen 5 of 6 van het wetsvoorstel.

Artikel 8

Artikel 8 van het wetsvoorstel strekt tot implementatie van artikel 15, tweede lid (deels), van de richtlijn en verzekert dat de aan het netwerk gekoppelde verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens op twee manieren voor gebruikers toegankelijk zijn. In de eerste plaats gebeurt dit via het Inspire-geoportaal, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de richtlijn. Dit Inspire-geoportaal, dat als het ware de Europese deur tot het netwerk vormt, zal door de Commissie worden opgezet en geëxploiteerd.

Verder zullen de verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens op het netwerk toegankelijk zijn via een nationaal toegangspunt, dat als het ware de Nederlandse deur tot het netwerk vormt. Overigens zijn de lidstaten op grond van de richtlijn niet verplicht om een nationaal toegangspunt in te richten. Nederland zal dit echter wel doen, omdat hiermee de toegang tot het netwerk laagdrempeliger wordt.

Artikel 9

In het voorgestelde artikel 9, eerste lid, is bepaald dat ten aanzien van de aan het netwerk gekoppelde verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens eenieder gebruik kan maken van de in artikel 11, eerste lid, van de richtlijn bedoelde diensten. Het betreft hier zoek-, raadpleeg-, download- en verwerkingsdiensten en diensten die het mogelijk maken diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens op te roepen. In artikel 11, eerste lid, van de richtlijn is nader omschreven wat onder deze diensten moet worden verstaan.

Zoekdiensten maken het mogelijk verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens op te zoeken op basis van de inhoud van de overeenkomstige metagegevens, en de inhoud van de metagegevens weer te geven.

Onder raadpleegdiensten worden diensten verstaan die het minstens mogelijk maken raadpleegbare verzamelingen ruimtelijke gegevens weer te geven, in deze verzamelingen te navigeren, in of uit te zoomen, panoramisch of met overlays weer te geven en om de verklaring van de informatie en de relevantie van de metagegevens weer te geven.

Downloaddiensten zijn diensten die het mogelijk maken kopieën van verzamelingen ruimtelijke gegevens geheel of gedeeltelijk te downloaden en er, waar praktisch mogelijk, rechtstreeks toegang toe te hebben.

Onder verwerkingsdiensten worden diensten verstaan die het mogelijk maken verzamelingen ruimtelijke gegevens te veranderen om tot interoperabiliteit te komen. Naar het zich thans laat aanzien, zullen als verwerkingsdiensten uitsluitend worden aangeboden de zogenoemde coördinaattransformatie en de schematranslatie. Een coördinaattransformatie rekent ruimtelijke gegevens die in het ene coördinaatstelsel zijn vastgelegd om naar een ander coördinaatstelsel. Traditioneel heeft ieder land een eigen coördinaatstelsel. Daarbij zijn niet alleen de nulpunten verschillend, maar worden ook andere kaartprojecties en referentiegeoïdes (benadering van de vorm van de aarde) gebruikt.

Een schematranslatie richt zich meer op de thematische inhoud, en met name op de typologieën en categorieën daarbinnen, danwel op de manier waarop de gegevens in onderling verband zijn opgeslagen. Ze maken het mogelijk om afwijkende indelingen en verbanden onderling uit te wisselen. Diensten die het mogelijk maken diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens op te roepen zijn als zodanig niet in de richtlijn nader omschreven. Tot dergelijke diensten moeten worden gerekend diensten die het mogelijk maken om andere diensten aan elkaar te koppelen en aan te roepen. Het betreft hier geen zelfstandige diensten, maar diensten die doorwerken in de diensten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het wetsvoorstel.

Artikel 9, tweede lid, eerste volzin, van het wetsvoorstel bevat de verplichting om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te geven omtrent de diensten, bedoeld in het eerste lid. Hiermee is in de eerste plaats beoogd een grondslag te bieden om waar nodig de uitvoeringsbepalingen te implementeren die krachtens artikel 16 van de richtlijn zullen worden vastgesteld, voor zover deze betrekking hebben op de diensten, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de richtlijn. Zoals tot uitdrukking gebracht in artikel 9, tweede lid, van het wetsvoorstel, zullen de bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur te geven regels ten minste betrekking moeten hebben op de zoekcriteria voor de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel bedoelde diensten (zoekdiensten).

Tot slot biedt artikel 9, tweede lid, van het wetsvoorstel de grondslag om artikel 14, derde lid, van de richtlijn, voor zover nodig, te implementeren. In dit artikellid is bepaald dat de gegevens die beschikbaar worden gesteld via de in artikel 11, eerste lid, onder b, van de richtlijn vermelde raadpleegdiensten, mogen worden geleverd in een vorm die hun hergebruik voor commerciële doeleinden verhindert.

Artikel 10

Artikel 10, eerste lid, van het wetsvoorstel biedt de grondslag bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent het uitwisselen van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens die van invloed kunnen zijn op het milieu, tussen Nederlandse bestuursorganen via de in artikel 9, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van het wetsvoorstel bedoelde diensten. De in artikel 9, eerste lid, onder a, bedoelde zoekdiensten vallen, gelet op de systematiek van de richtlijn, buiten de reikwijdte van het begrip uitwisselen. Dit vloeit voort uit het in artikel 1 van de richtlijn omschreven doel van de richtlijn, inhoudende dat de op te richten infrastructuur voor ruimtelijke informatie moet strekken ter ondersteuning van het communautaire milieubeleid en beleidsmaatregelen of activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu. In het algemeen deel van deze toelichting is hierop reeds nader ingegaan. De regels dienen ten minste betrekking te hebben op het voorkomen van praktische belemmeringen op de plaats van gebruik bij het uitwisselen van verzamelingen en diensten. In dit kader zullen naar verwachting in ieder geval regels worden gegeven die het voor bestuursorganen eenvoudiger maken om met één druk op de knop gegevens van bijvoorbeeld een hele gemeente of provincie op te vragen, in plaats van hiervoor verschillende handelingen te moeten verrichten.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, van het wetsvoorstel zijn de regels voor het uitwisselen tussen Nederlandse bestuursorganen zoals deze vastgesteld worden op basis van het eerste lid van overeenkomstige toepassing op het uitwisselen van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens tussen Nederlandse bestuursorganen en bestuursorganen van andere lidstaten, tussen Nederlandse bestuursorganen en instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen en tussen Nederlandse bestuursorganen en organen die zijn opgericht bij internationale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap en de lidstaten partij zijn. Voorwaarde bij laatstgenoemde organen is dat zij hun verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens op een wederkerige en gelijkwaardige wijze hebben opengesteld als het bestuursorgaan van wiens verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens het gebruik wenst te maken. Dit moet worden gezien in relatie tot het doel van de richtlijn, zoals hiervoor reeds aangehaald.

Uitgangspunt is dus dat de regels gesteld krachtens het eerste lid ook van toepassing zijn op de uitwisseling tussen de instellingen en bestuursorganen als bedoeld in het tweede lid. Op dit beginsel kan echter een uitzondering worden gemaakt voor zover de uitvoeringsbepalingen die op grond van artikel 17, achtste lid, van de richtlijn zullen worden vastgesteld met betrekking tot de toegang tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens voor de instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen daartoe noodzaken. Artikel 10, derde lid, van het wetsvoorstel biedt daarvoor de grondslag.

Artikel 10, vierde lid, van het wetsvoorstel vormt een inperking van de gronden die ten opzichte van het «publiek» mogen worden gehanteerd voor het beperken van de toegang tot de desbetreffende diensten. Achtergrond hiervan is dat ingeval sprake is van het uitwisselen van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens tussen bestuursorganen een aantal van die gronden zich naar hun aard niet voor toepassing leent, omdat die gronden niet beogen belangen te beschermen van het ene bestuursorgaan ten opzichte van het andere bestuursorgaan.

Artikel 11

Artikel 11 van het wetsvoorstel strekt tot implementatie van artikel 13 van de richtlijn. Artikel 11, van het wetsvoorstel regelt de gronden waarop de toegang tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens via de diensten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het wetsvoorstel en diensten, die de elektronische handel in die diensten mogelijk maken, mag worden beperkt. Die toegang is niet onbegrensd, omdat zwaarwegende belangen van de overheid zelf, dan wel van derden of van het milieu, aan het verstrekken van de gevraagde ruimtelijke gegevens in de weg kunnen staan. In verband hiermee is de vraag van belang hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob). Hierop is reeds in het algemeen deel van de memorie van toelichting ingegaan. In aanvulling daarop wordt hierover het volgende opgemerkt.

De gronden waarop de toegang tot verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens mag worden beperkt, zoals omschreven in artikel 13, eerste lid, onderdelen a tot en met h, tweede lid, derde volzin, en derde lid, van de richtlijn, komen geheel overeen met de gronden genoemd in artikel 4, tweede lid, van de richtlijn nr. 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PbEU L 41). In het kader van de implementatie van die richtlijn in de Implementatiewet EG-richtlijnen eerste en tweede pijler Verdrag van Aarhus is ervan uitgegaan dat met de in die wet en de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus opgenomen wijzigingen van artikel 10 van de Wob, dat artikel als een toereikende implementatie van de desbetreffende beperkingsgronden moet worden beschouwd. Zie terzake de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2004/2005, 29 877, nr. 3, p. 16–18). In het kader van de implementatie van de onderhavige richtlijn wordt hierbij aangesloten.

In artikel 13, tweede lid, eerste en tweede volzin, van de richtlijn zijn algemene uitgangspunten vervat die bij het toepassen van de in artikel 13, eerste lid, van de richtlijn genoemde beperkingsgronden in acht moeten worden genomen. Het eerste uitgangspunt – de desbetreffende beperkingsgronden moeten restrictief worden uitgelegd – is reeds vaste jurisprudentie onder de Wob. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van het beoordelingskader van artikel 10 van de Wob is daarom ook dit uitgangspunt geïmplementeerd. Het tweede uitgangspunt houdt in dat bij de toepassing van de beperkingsgronden genoemd in artikel 13, eerste lid, van de richtlijn een belangenafweging dient plaats te vinden. Gelet hierop zou kunnen worden betoogd dat de richtlijn noopt tot relativering van de toepassing van de in artikel 10, eerste lid, van de Wob opgenomen beperkingsgronden, voor zover deze absoluut van aard zijn (artikel 10, eerste lid, onderdelen a, b, c (deels) en d, van de Wob). Hiertoe is echter geen aanleiding gezien, omdat de wetgever door de desbetreffende gronden als absoluut te kwalificeren de hier bedoelde afweging in feite al heeft gemaakt. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van het beoordelingskader van artikel 10 van de Wob is daarom ook dit uitgangspunt geïmplementeerd. Deze benadering sluit aan bij de benadering die terzake is gevolgd bij de Wet uitvoering Verdrag van Aarhus. Zie terzake de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2002/2003, 28 835, nr. 3, p. 31).

In de praktijk zal aan artikel 11, van het wetsvoorstel uitsluitend uitvoering kunnen worden gegeven indien het bestuursorgaan of de derde partij die een verzameling ruimtelijke gegevens of diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens aan het netwerk wenst te koppelen, bij het beschikbaar stellen van die gegevens en diensten kenbaar maakt of zich een of meer van de desbetreffende beperkingsgronden voordoet.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, onderdeel e, van de richtlijn is dit één van de aspecten ten aanzien waarvan metagegevens zullen moeten worden opgesteld. Dit zal nader kunnen worden geregeld bij de in artikel 5, tweede lid, van het wetsvoorstel bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Artikel 12

In artikel 12, eerste lid, van het wetsvoorstel, dat strekt tot implementatie van artikel 14, eerste lid, van de richtlijn, is bepaald dat het gebruik van de diensten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, kosteloos is en dat voor de overige in artikel 9, eerste lid, bedoelde diensten vergoedingen in rekening kunnen worden gebracht. De richtlijn bevat geen maatstaf voor het vaststellen van die vergoedingen, zodat ieder bestuursorgaan of iedere derde partij die een verzameling ruimtelijke gegevens of diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens aan het netwerk heeft gekoppeld, dit zelfstandig – binnen eventuele geldende kaders – voor zijn verzameling en diensten kan bepalen.

Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het wetsvoorstel kan, in afwijking van het eerste lid, een bestuursorgaan – en dus niet een derde partij – voor de in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, bedoelde diensten (raadpleegdiensten) niettemin vergoedingen in rekening brengen, indien deze nodig zijn om te waarborgen dat de desbetreffende verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens in stand worden gehouden. Dit kan met name van belang zijn indien sprake is van grote hoeveelheden realtimegegevens (gegevens die met een hoge frequentie worden geactualiseerd). Praktisch gesproken houdt dit criterium in dat een vergoeding moet strekken ter waarborging van de kwaliteit en de beschikbaarheid van de desbetreffende gegevens en diensten.

In artikel 12, derde lid, van het wetsvoorstelis bepaald dat een bestuursorgaan – en dus niet een derde partij – dat vergoedingen in rekening brengt voor de in artikel 9, eerste lid, onderdelen b, c, of e vermelde diensten, diensten die elektronische handel in die diensten mogelijk maken beschikbaar moet stellen. Ingeval van elektronische handel, die ook het elektronisch betalen omvat, ontstaat er geen vertraging in de mogelijkheid van de hiervoor genoemde diensten gebruik te maken vanwege het feit dat daarvoor vergoedingen worden gevraagd.

In artikel 12, vierde lid, van het wetsvoorstel wordt tot slot de mogelijkheid gegeven om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omtrent de uitvoering van het eerste tot en met het derde lid nadere regels te geven. Hieronder kan in ieder geval mede worden begrepen het invoeren van een bepaalde tariefsystematiek.

Artikel 13

Artikel 13 van het wetsvoorstel, dat strekt tot implementatie van artikel 17, derde, vierde, vijfde en zesde lid (alle deels), van de richtlijn, bevat een speciale regeling met betrekking tot de vergoedingen die in rekening kunnen worden gebracht voor het uitwisselen van gegevens tussen bestuursorganen bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid, van het wetsvoorstel.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het wetsvoorstel gelden, indien een bestuursorgaan voor het uitwisselen van gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid, vergoedingen in rekening brengt, dezelfde vergoedingen voor Nederlandse bestuursorganen, bestuursorganen van andere lidstaten, instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen en organen die zijn opgericht bij internationale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap en de lidstaten partij zijn als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het wetsvoorstel en blijven deze vergoedingen beperkt tot het bedrag dat ten minste nodig is om de noodzakelijke kwaliteit en beschikbaarheid van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens te garanderen, vermeerderd met een redelijk rendement op de investering en met inachtneming van, voor zover van toepassing, vereisten inzake zelffinanciering van het desbetreffende bestuursorgaan.

Ingevolge artikel 13, tweede lid, van het wetsvoorstel is het verstrekken via de in artikel 9, eerste lid, van het wetsvoorstel bedoelde diensten aan instellingen en organen van de Europese Gemeenschappen van verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens die zij nodig hebben ter vervulling van hun verplichtingen met betrekking tot verslaglegging krachtens de Gemeenschapswetgeving inzake het milieu, kosteloos. Hierdoor kunnen de desbetreffende instellingen en organen die verplichtingen onbelemmerd uitvoeren.

In artikel 13, derde lid, van het wetsvoorstel wordt tot slot de mogelijkheid gegeven om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur omtrent de uitvoering van het eerste lid nadere regels te geven.

Artikel 14

Artikel 14 strekt tot implementatie van artikel 19, tweede lid, eerste volzin, van de richtlijn, dat elke lidstaat ertoe verplicht om een contactpunt aan te wijzen dat verantwoordelijk is voor de contacten met de Europese Commissie in verband met de richtlijn. De minister van VROM zal dit contactpunt zijn vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de regie en coördinatie van de ruimtelijke informatie in Nederland.

Artikel 15

Artikel 15, eerste lid, van het wetsvoorstel bepaalt dat de minister van VROM aan een door hem aan te wijzen instantie opdraagt het beheer van het nationaal toegangspunt tot het netwerk, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, van het wetsvoorstel, alsmede de inrichting van het nationale gedeelte van het netwerk.

Het gaat hier om een breed pakket aan taken, die enerzijds zijn gericht op het technisch beheer en onderhoud (backoffice) en anderzijds op ondersteuning van de bestuursorganen en derde partijen die verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens aan het netwerk wensen te koppelen (frontoffice).

De op grond van artikel 15, eerste lid, van het wetsvoorstel aan te wijzen instantie zal in het kader van de in de onderdelen a en b van dat artikellid genoemde taken ook verantwoordelijk zijn voor het opzetten van een coördinatiestructuur waarbinnen overleg wordt gepleegd met alle partijen die bij de uitvoering van de richtlijn binnen Nederland zijn betrokken. Artikel 18 van de richtlijn vereist een dergelijke structuur. Met deze structuur wordt eveneens voldaan aan artikel 19, tweede lid, tweede volzin, van de richtlijn, waarin is bepaald dat het contactpunt, bedoeld in dat artikellid, moet worden ondersteund door een coördinatiestructuur.

Ten aanzien van de taken van de ingevolge artikel 15, eerste lid, van het wetsvoorstel aan te wijzen instantie kunnen ingevolge het tweede lid van dat artikel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gegeven.

Artikel 16

Artikel 16 van het wetsvoorstel bevat de inwerkingtredingsbepaling. In dit artikel is bepaald dat de wet waartoe dit wetsvoorstel moet leiden in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Voor deze inwerkingtredingsbepaling is gekozen, omdat deze een zo groot mogelijke flexibiliteit biedt. Hierdoor kan worden ingespeeld op de onzekerheden die er thans nog zijn ten aanzien van de inhoud en het tijdstip van gereedkomen van de uitvoeringsbepalingen die op grond van diverse onderdelen van de richtlijn moeten worden vastgesteld.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de richtlijn moet deze uiterlijk op 15 mei 2009 zijn geïmplementeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

BIJLAGE 1

kst-31771-3-1.gifkst-31771-3-2.gif

BIJLAGE 2

Transponeringstabel richtlijn nr. 2007/2/EG tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PbEU L 108)

Artikel(lid) richtlijnNederlandse regelgeving
1,1–2behoeft geen implementatie
2,1–2behoeft geen implementatie
3,1artikel 1 (gedeeltelijk)
3,2–4artikel 1 lid 1 wetsvoorstel
3,5behoeft geen implementatie
3,6–3,7artikel 1 lid 1 wetsvoorstel
3,8behoeft geen implementatie
3,9artikel 1:1 Awb; artikel 1 lid 2 wetsvoorstel
3,10artikel 1 lid 1 wetsvoorstel
4,1, a-dartikel 2 lid 1, onder a-d, wetsvoorstel
4,2artikel 2 lid 2 wetsvoorstel
4,3artikel 2 lid 3 wetsvoorstel
4,4behoeft geen implementatie
4,5artikel 4 wetsvoorstel
4,6artikel 3 wetsvoorstel
4,7behoeft geen implementatie
5,1artikel 5 lid 1 wetsvoorstel
5,2in amvb o.g.v. artikel 5 lid 2 wetsvoorstel
5,3in amvb o.g.v. artikel 5 leden 2 en 3 wetsvoorstel
5,4behoeft geen implementatie
6in amvb o.g.v. artikel 5 leden 2 en 3 wetsvoorstel
7,1–2behoeft geen implementatie
7,3,in amvb o.g.v. artikel 6 lid 2 wetsvoorstel
7,4–5behoeft geen implementatie
8,1–4behoeft geen implementatie
9behoeft geen implementatie
10,1in amvb o.g.v. artikel 6 lid 2 wetsvoorstel
10,2behoeft geen implementatie
11,1de artikelen 9 lid 1 en 15 lid 2, onderdeel b, wetsvoorstel;
11,2artikel 9 lid 2, wetsvoorstel en de amvb o.g.v. die bepaling
11,3voor zover nodig in amvb o.g.v. artikel 9 lid 2 wetsvoorstel
12, eerste volzinartikel 6 lid 1 wetsvoorstel
12, tweede volzinartikel 7 wetsvoorstel
13,1artikel 11 wetsvoorstel
13,2artikel 11 wetsvoorstel
13,3artikel 11 wetsvoorstel
14,1artikel 12 lid 1 wetsvoorstel
14,2artikel 12 lid 2 wetsvoorstel
14,3voor zover nodig in amvb o.g.v. artikel 9 lid 2 wetsvoorstel
14,4artikel 12 lid 3 wetsvoorstel
15,1behoeft geen implementatie
15,2, eerste volzinartikel 8, onderdeel a, wetsvoorstel
15,2, tweede volzinartikelen 8, onderdeel b, en 15 lid 1, onderdeel a, en lid 2 wetsvoorstel; in amvb o.g.v. laatstgenoemd artikellid
16behoeft geen implementatie
17,1artikel 10 lid 1, 2, 3 en 4 wetsvoorstel en in amvb o.g.v. artikel 10 lid 3
17,2artikel 10 lid 1, tweede volzin, wetsvoorstel en in amvb o.g.v. die bepaling
17,3, eerste volzinwat betreft de mogelijkheid een «vergunning» te vragen, voor zover nodig in amvb o.g.v. artikel 10 lid 3 wetsvoorstel
 wat betreft de mogelijkheid vergoedingen te vragen, artikel 12 lid 1 wetsvoorstel
17,3, tweede volzinwat betreft de mogelijkheid een «vergunning» te vragen, voor zover nodig in amvb o.g.v. artikel 13 lid 3 wetsvoorstel;
 wat betreft de mogelijkheid vergoedingen te vragen, behoeft geen implementatie
17,3, derde volzinartikel 13 lid 1 wetsvoorstel
17,3, vierde volzinartikel 13 lid 2 wetsvoorstel
17,4wat betreft het uitwisselen van gegevens, artikel 10 lid 2 en 3 wetsvoorstel; wat betreft vergoedingen, artikel 12 lid 1 wetsvoorstel
17,5wat betreft het uitwisselen van gegevens, artikel 10 lid 4 wetsvoorstel; wat betreft vergoedingen, artikel 12 lid 1 wetsvoorstel
17,6wat betreft het uitwisselen van gegevens, artikel 10 lid 2, 3 en 4 wetsvoorstel wat betreft vergoedingen, artikel 12 lid 1 wetsvoorstel
17,7artikel 10 lid 1, 2 en 4 wetsvoorstel
17,8artikel 10 lid 3, wetsvoorstel en in amvb o.g.v. die bepaling
18artikel 15 lid 1 wetsvoorstel en in amvb o.g.v. artikel 15 lid 2 wetsvoorstel
19,1richt zich tot de Commissie
19,2, eerste volzinartikel 14 wetsvoorstel
19,2, tweede volzinartikel 15 lid 1 wetsvoorstel en in amvb o.g.v. artikel 15 lid 2 wetsvoorstel
20behoeft geen implementatie
21,1–4behoeft geen implementatie
22,1richt zich tot de Commissie
22,2–3behoeft geen implementatie
23richt zich tot de Commissie
24,1behoeft als zodanig geen implementatie; het onderhavige wetsvoorstel regelt het voldoen aan de richtlijn
24,2behoeft geen implementatie
25behoeft geen implementatie
26behoeft geen implementatie