Kamerstuk 31332-35

Verslag van een algemeen overleg

Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Gepubliceerd: 18 augustus 2014
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31332-35.html
ID: 31332-35

Nr. 35 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 augustus 2014

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 18 juni 2014 vervolgoverleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 13 juni 2014 met de voortgangsrapportage over de invoering van referentieniveaus taal en rekenen 2014 (Kamerstuk 31 332, nr. 28);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 mei 2014 met drie rapporten over rekenen in het vo en mbo (Kamerstuk 31 332, nr. 27) en

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 5 november 2013 over het Plan van aanpak verbetering rekenvaardigheden (Kamerstuk 31 332, nr. 22).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Tellegen

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Beertema, Bisschop, Jasper van Dijk, Van Meenen, Jadnanansing, Rog, Straus en Tellegen,

en Minister Bussemaker en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 14.47 uur

De voorzitter: Goedemiddag. Ik open dit algemeen overleg dat gepland staat van 14.45 uur tot 17.45 uur. Met het oog op een andere heel belangrijke activiteit later op de dag proberen wij het ook netjes binnen die tijd af te maken. Ik heet de beide bewindspersonen, de mensen op de publieke tribune, alle mensen die dit AO op een andere manier volgen en natuurlijk de Kamerleden van harte welkom.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. De rekentoets deugt niet: te veel verhaaltjes, te veel context en juist te weinig echt rekenen. Het lijkt wel begrijpend lezen. Dat was de kritiek van leerlingen en van wiskunde- en rekenleraren op de rekentoets. De toets deugt, zei de Staatssecretaris in de eerdere AO's over de rekentoets. Die uitspraak is na het rapport van de commissie-Bosker natuurlijk niet langer houdbaar. Er is kritiek op de gekunstelde denkstappen, de complexiteit van de context, het ontbreken van de mogelijkheid tot schriftelijke afname, het geringe onderscheid tussen de niveaus, de lengte van de toets, het gebrek aan de mogelijkheid om te kunnen terugbladeren, het gebrek aan inzagerecht, de voldoende/onvoldoende-norm, het niet belonen van tussenstappen en bovendien de beperkte herkansingsmogelijkheden. Laat ik dit zo samenvatten: de toets deugt niet.

Terecht stelt de commissie-Bosker dat leerlingen niet de dupe mogen worden van een ondeugdelijke rekentoets. Daarnaast doet de commissie-Bosker vijf uitstekende aanbevelingen. De bewindslieden hebben gelukkig toegezegd deze onverkort en integraal uit te voeren. Hulde! Ik heb hier wel een paar vragen over, want wat is «integraal en volledig uitvoeren»? Over het terugbladeren zegt Bosker: maak dat mogelijk. De Staatssecretaris zegt: waarschijnlijk. Bovendien zegt hij dat de mogelijkheden worden onderzocht van rekenopgaven met tussenstappen. Het CDA wil de toezegging dat deze opties worden toegevoegd aan de rekentoets.

Over het inzagerecht zegt Bosker: maak zo veel mogelijk opgaven openbaar en geef leerlingen en leraren inzagerecht. De Staatssecretaris zegt: wij vragen het College voor Examens de mogelijkheden en consequenties van ruimer inzagerecht in kaart te brengen. Eerlijk gezegd is dat bijna het tegenovergestelde van het onverkort en integraal uitvoeren van de aanbevelingen van Bosker.

Nu kom ik op de voldoende/onvoldoende-norm. Volgens Bosker is dit mensenwerk. Dat vraagt om een periodieke evaluatie en kan dus niet nu al worden vastgelegd. Is de Staatssecretaris het met het CDA eens dat, zolang de cesuur – om het deftig te zeggen – niet is vastgelegd, de leerlingen ook niet mogen worden afgerekend op het resultaat van de rekentoets? Hoelang denkt de Staatssecretaris dat toetsmakers nodig hebben om onderscheiden toetsen te maken op 2F-, 3F- en 3S-niveau, zoals Bosker vraagt? Wat vindt hij van de uitspraak van Hein Meijerink in Didactief? Meijerink stelt: de overheid is te voortvarend; scholen moeten experimenteren met de referentieniveaus, maar de pilotfase is overgeslagen.

Zowel Bosker, het College voor Examens, de steunpunten taal en rekenen en de bewindslieden constateren dat de kwaliteit van het rekenonderwijs op veel mbo- en vo-scholen nog steeds niet op orde is en dat leraren nog onvoldoende zijn toegerust. Vanochtend nog ontving ik een voorbeeld van een moeder die zich druk maakt over het feit dat haar kind rekenonderwijs krijgt van de gymleraar. Dat wil zeggen dat dit kind in een lokaal wordt gestopt waar geoefend wordt en dat daar iemand rondloopt. Dat is geen rekenonderwijs. Kinderen mogen daar niet op worden afgerekend. Ik vind dat heel ernstig. Het gevoel voor urgentie delen wij volgens mij. Laten wij ons dus eerst richten op waar het nu om gaat, namelijk het verbeteren van het rekenonderwijs, en ons niet blindstaren op de invoering van een rekentoets die meetelt voor het examen. Wat het CDA betreft: liever geen toets dan een slechte toets. Ik geloof ook niet dat het mogelijk is om in anderhalf jaar én het rekenonderwijs overal op orde te krijgen én alle achterstanden voor de examenkandidaten van het schooljaar 2015–2016 weg te werken én een toets te ontwikkelen die Bosker-proof is.

Ik heb nog een bezwaar. Voor alle eindexamenvakken is er een doorlopend curriculum, dat jaarlijks wordt getoetst en waarvan het eindexamen bestaat uit het gemiddelde van het schoolexamen en het centraal schriftelijk eindexamen. De rekentoets bestaat uit één toets, die al dan niet als kernvak meetelt voor de zak-slaagregeling. Geven wij niet te veel gewicht aan die toets, zelfs als die toets wel valide is? Verdient dit geen nadere evaluatie?

Mijn fractie heeft ook zorgen over leerlingen met dyscalculie. Zij worden extra benadeeld als de rekentoets meeweegt op het examen. Heel veel leerlingen zullen dus worden afgerekend op wat ze niet kunnen in plaats van uitgedaagd op het terrein dat ze wel beheersen. De VNG becijfert dat tienduizenden vmbo-jongeren met ambitie als gevolg van de rekentoets binnenkort buiten de boot vallen en geen diploma zullen halen. Datzelfde zien wij nu al bij mbo-instellingen die vmbo'ers weigeren op basis van de huidige, ondeugdelijke, toets. Dat is een zeer kwalijke zaak. Wat gaan de Staatssecretaris en de Minister doen om deze praktijk zo snel mogelijk te stoppen?

De heer Beertema (PVV): Ik hoor heel veel hartstochtelijke kritiek van het CDA op de schande van de rekentoetsen en noem maar op. Er moet van alles gebeuren. De wetgeving voor de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, die in 2010 is aangenomen met heel brede steun, kwam er niet voor niets. Er moest heel veel gebeuren. Het niveau was aan alle kanten onderuitgezakt. Kinderen konden niet meer rekenen en schrijven. Ze konden ook niet meer spellen. Dan wordt er iets gedaan en komt er uiteraard wat gemor uit het veld. Kinderen vinden dat namelijk lastig en moeilijk. Men vindt het ook lastig om rekenen te geven. Wat brengt de heer Rog hier nu allemaal naar voren? Wat is nou de grote ramp? Zeg dat nu eens in één zin, mijnheer Rog. Wat is er aan de hand? Wat is er nu zo verschrikkelijk in de ogen van de heer Rog en in de ogen van de Partij van de Arbeid en misschien andere partijen? Het is ongetwijfeld ook verschrikkelijk in de ogen van D66, want dit gaat over cijfers en ondanks «meten is weten» wil D66 niet meten. Wat is er nu precies aan de hand? Wat wil mijnheer Rog nu wel?

De heer Rog (CDA): Twee dingen. Ik denk dat het ten eerste goed is om te constateren dat in de pilotfase 80% een onvoldoende haalde. Nu nog steeds haalt 60% van de leerlingen een onvoldoende voor de rekentoets. Ten tweede heeft de politiek aan een commissie van deskundigen gevraagd om een oordeel te vellen over de vraag in hoeverre de referentieniveaus op een goede wijze geoperationaliseerd zijn, zoals dat zo mooi heet. De kritiek heb ik volgens mij kernachtig samengevat, en die is niet mals.

De voorzitter: Ik wijs de heer Beertema en alle anderen er nog even op dat wij in dit AO drie interrupties per persoon aanhouden. Ik geef de heer Beertema nu gelegenheid tot het stellen van een vervolgvraag.

De heer Beertema (PVV): Dit suggereert dat de heer Rog kennelijk een moment in de toekomst verwacht waarop alle deskundigen en zelfbenoemde deskundigen het eens zullen zijn over de juiste vorm van de rekentoets. Verwacht hij dat?

De heer Rog (CDA): Dat weet ik niet. In het vervolg van mijn betoog – dat is heel kort, voorzitter – zal ik aangeven welke stappen wij volgens het CDA nu moeten zetten.

Mevrouw Straus (VVD): Wij zijn in 2007 begonnen. Toen heeft het onderwijsveld zelf geconstateerd dat taal en rekenen tekortschoten. Daar zijn destijds heel veel discussies over geweest en uiteindelijk heeft dit geleid tot de referentieniveaus, die nu ook resulteren in een toets. Sinds 2007 weet het onderwijs dus al dat het iets extra's moet doen en zijn beste beentje voor moet zetten om taal en rekenen op orde te brengen. Vandaag hebben wij het over rekenen. In totaal is er 500 miljoen euro geïnvesteerd in taal- en rekenonderwijs in Nederland, maar dat geld heeft tot nu toe te weinig opgeleverd. Ik stel echter ook vast dat de scholen die wel hebben geïnvesteerd in rekenonderwijs, ons met klem vragen – ik citeer nu – om de invoering van de rekentoets niet verder uit te stellen. Ik heb deze mail van een aantal leraren gekregen. Zij zeggen dat zij er op hun school wel in hebben geïnvesteerd en dat zij eindelijk de handen binnen het bestuur ervoor op elkaar hebben gekregen om te investeren in taal- en rekenonderwijs. Zij zien dat de resultaten van de kinderen vooruitgaan en vragen ons dus om dit niet verder uit te stellen. Hoe reageert de heer Rog daarop?

De heer Rog (CDA): Wat mij betreft gaan die scholen verder op de wijze waarop zij nu bezig zijn. Ik vind het fantastisch om te zien dat er veel scholen zijn waar heel veel aandacht is voor rekenen en waar de resultaten ook beter zijn. Ik heb die informatie ook gekregen van de scholen. Ik heb ook gelezen wat de bewindslieden schrijven op basis van de steunpunten taal en rekenen, namelijk dat de resultaten beter zijn op scholen waar veel meer aandacht hieraan wordt besteed. Anders dan mevrouw Straus kom ik daarmee echter niet tot de conclusie dat wij alle scholen, ook de scholen waar het nog niet op orde is of waar er op dit moment nog heel veel kritiek is op de toets zelf – dat is ook een zelfstandig gegeven – moeten verplichten om die toets te maken en daaraan ook nog eens de vergaande consequentie te koppelen dat die na volgend jaar moet meewegen in de slaag-zakregeling

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben het met de heer Rog eens dat deze toets verbetering behoeft. Daar hoeft hij mij niet van te overtuigen. Ik zal daar dadelijk ook nog op terugkomen. Wat helpt nu om het rekenonderwijs daadwerkelijk op orde te krijgen? Dat wij hier knikkende knieën krijgen en uiteindelijk afwijken van het pad dat wij zijn ingeslagen, of dat wij gewoon vasthouden aan de stip op de horizon waar wij willen uitkomen en dat wij dit aan scholen willen meegeven?

De heer Rog (CDA): De stip aan de horizon is het verbeteren van rekenvaardigheden van leerlingen. Dat is precies wat ik wil. Er zijn daarvoor wat het CDA betreft vier stappen nodig in het belang van de kinderen. Zij mogen namelijk niet de dupe worden van slecht onderwijs of slechte toetsen. Stap één is alles op alles zetten om het rekenonderwijs te verbeteren. Veel goede aanbevelingen hebben wij gelezen in de brieven over de steunpunten van de bewindslieden. Stap twee is dat alle aanbevelingen van de commissie-Bosker echt integraal en onverkort moeten worden uitgevoerd, inclusief de ontwikkeling van een valide toets. Stap drie is dat wij dit geen deel laten uitmaken van de slaag-zakregeling, maar dat wij de uitslag noteren op een bijlage bij het diploma. Stap vier is dat wij in overleg treden met de onderwijssectoren om een gedragen oplossing te bieden aan het hoger onderwijs om aanvullende eisen te kunnen stellen aan rekenintensieve opleidingen, zoals de pabo, de heao en de lerarenopleiding wiskunde.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Na deze wat milde woorden van het CDA over dit onderwerp wil ik ook nog een poging wagen. Misschien is het goed om heel kort te schetsen wat hieraan is voorafgegaan. Wat ging hier namelijk aan vooraf? Kinderen konden niet meer zo goed rekenen. Wat te doen? Wij vragen het Meijerink. Interessant, maar wat nu? Wij gaan geld stoppen in rekenonderwijs en wij definiëren referentieniveaus, zoals 2F en 2S, en voeren die in. Ik ken de heer Meijerink niet, dus ik weet niet of hij slist, maar 2F en 2S lijkt slissend gezegd wel een beetje op elkaar. Maar toch zijn er fundamentele verschillen. Afijn, dan zal de Kamer het zelf wel beslissen en die beslissing is genomen. Laten wij een rekentoets invoeren en die dan heel zwaar laten wegen. Wat zijn de resultaten? Oh, die zijn desastreus. Ja, die scholen doen ook veel te weinig. Als wij niet opletten, is dit voorlopig de conclusie van de politiek. Doorgaan is dan toch het devies en in 2016 gaan wij er echt voor, maar dan zullen heel veel leerlingen worden weggecijferd.

Er is nog van alles te zeggen over het falen van de toets zelf, zoals geheime opgaven en de rekenmachine, waar de Staatssecretaris of de Minister over zei: nee, er komt geen rekenmachine. Inmiddels moet je, geloof ik, rond de 80% van de opgaven met een rekenmachine maken. Mijn kinderen zijn al in de twintig, maar zij kunnen ook minder goed rekenen dan ik. Maar ja, zij zijn met een rekenmachine opgegroeid; dat krijg je ervan. Is dat dan geen probleem? Jawel, want goed rekenen is heel belangrijk. Dat staat buiten kijf en dat wil ik nogmaals benadrukken. Ik zeg dit ook als oud-wiskundeleraar. De heer Beertema heeft het erover dat ik niets met cijfers heb, maar ik heb juist heel veel met cijfers. Je moet echter wel weten welke betekenis je eraan geeft en dat is vaak het grootste risico.

Er is nog heel veel verbetering mogelijk in ons rekenonderwijs. De vraag is nu of wij het onderwijs verbeteren met de manier waarop wij het rekenonderwijs en met name de rekentoets hebben ingericht. Hebben wij dat op een goede manier geborgd? Zorgt de rekentoets ervoor dat onze leerlingen beter rekenen? Kunnen onze pabostudenten straks helder tafels en breuken uitleggen? Het antwoord nu moet zijn: nee, omdat de toets van volstrekt onvoldoende kwaliteit is. Talig en complex, zo geeft het rapport van de commissie-Bosker aan, en de toets toetst niet wat hij zou moeten toetsen. Hij is geen afspiegeling van de rekenvaardigheden van een leerling, noch van de rekenvaardigheden die een leerling zou moeten beheersen. De integrale verwerking in andere vakken, vooral in de onderbouw, schiet tekort.

Er is ook nog een advies van de commissie-Lenstra dat er juist op wijst dat rekenonderwijs een onderdeel zou moeten zijn van een vak dat daar zeer aan gelieerd is, namelijk wiskunde. Integreer het daarin, zegt die commissie. Laat de toepassingen plaatsvinden in de andere vakken. En, zoals ik vroeger zelf ook al zei, concentreer het in de onderbouw. Het is eigenlijk te gek voor woorden dat wij vinden dat leerlingen pas aan het einde van de schoolperiode moeten kunnen rekenen. Nee, ze hebben er tijdens de hele middelbareschooltijd groot belang bij dat ze goed kunnen rekenen. Wij moeten onze inzet dus juist op de onderbouw richten in plaats van op het einde van de schoolloopbaan.

De heer Rog heeft al gezegd dat vorige week in het nieuws kwam dat mbo-instellingen nu al leerlingen weigeren vanwege hun resultaten bij de rekentoets. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat dit absoluut niet kan, zeker omdat de toets nu ook nog van volstrekt onvoldoende capaciteit is en niets zegt over de rekencapaciteiten van de leerling? Gaat de Staatssecretaris deze leerlingen hierop aanspreken? Hoe verklaart de Staatssecretaris dat juist de onderkant, om het maar even oneerbiedig te zeggen, van onze leerlingen, dus de zwakste leerlingen, het in het PISA-onderzoek heel goed doet, terwijl het juist de zwakkere leerlingen zijn die het bij de rekentoets heel erg slecht doen?

De heer Beertema (PVV): Ik hoor de heer Van Meenen eigenlijk een beetje de voorzitter van Stichting Platforms VMBO napraten. Hij zegt dat er nu al roc's zijn die leerlingen weigeren – let op dat woord – op grond van de rekentoets. Hier vindt weer dezelfde overdramatisering plaats. Er wordt een frame gemaakt. D66 is daar heel goed in. Wij ook, zeg ik daar maar bij. Er wordt een frame gemaakt dat moet gaan helpen. Het is niet zo dat die leerlingen geweigerd worden. Die leerlingen krijgen het advies om een niveau lager in te stromen en dat is maar goed ook, want wij willen de niveaus op de mbo's opkrikken. Wij hebben daarvoor leerlingen nodig die goed kunnen lezen en schrijven. Is de heer Van Meenen het met die redenering eens?

De heer Van Meenen (D66): Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik beschouw het slechts toelaten tot een lager niveau ook als weigeren, namelijk de weigering van toelating tot het niveau dat die leerling eigenlijk zou moeten hebben. Natuurlijk ben ik het met de heer Beertema eens dat rekenen en taal ook op het mbo van buitengewoon belang zijn voor het functioneren van leerlingen, maar dan moeten ze daar wel goed op voorbereid zijn. Het grote probleem van nu is dat wij al in het mbo beginnen af te rekenen, terwijl de hele basis, inclusief het basisonderwijs zelf en ook het voortgezet onderwijs, nog niet op orde is. Daar mogen de leerlingen nooit het slachtoffer van worden. Het zal ook een extra inspanning vragen van de mbo's om de leerling te brengen op het niveau waar hij thuishoort. Ze moeten hem niet een niveau lager zetten, omdat het op het vlak van rekenen blijkbaar volgens dat mbo nog niet op orde is.

De heer Beertema (PVV): Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat al die verdiepingen in het onderwijsgebouw met elkaar samenhangen. Het is een heel complexe operatie om het niveau op al die verdiepingen tegelijk op te krikken. Dat kan haast niet. Het is een langdurig proces. Is het goed als de politiek, de Tweede Kamer, zich op dit gedetailleerde niveau heel fundamenteel met de rekentoets bemoeit? Eigenlijk moeten wij zeggen: laat dat traject nu even met rust, laat het op gang komen. Als er dingen fout gaan, gaan wij die met kleine stapjes herstellen. Dat is toch een veel betere methode dan nu weer heel rigoureus met wettelijke maatregelen in te grijpen op weg naar iets wat mij onduidelijk is?

De heer Van Meenen (D66): De heer Beertema heeft gelijk dat dit proces inderdaad stapsgewijs en heel rustig had moeten plaatsvinden, maar mede door toedoen van zijn partij is dat juist niet gebeurd. Er zijn heel abrupt nieuwe eisen gesteld. Er zijn heel korte trajecten gesteld. De heer Bosker waarschuwde daar al voor op het symposium waar de heer Rog naar verwees. De heer Meijerink deed dit ook toen hij recentelijk terugkeek op het proces. Dit proces vraagt een lange adem. Dat begint aan de basis. Er moeten eerst verbeteringen plaatsvinden in het basisonderwijs. Dat wil niet zeggen dat je onderweg niets moet doen, maar het is echt oneigenlijk om leerlingen die geen heel goede voorbereiding gehad hebben, nu het slachtoffer daarvan te laten worden. Dat moet niet gebeuren. Zij moeten geholpen worden met heel goed en extra intensief rekenonderwijs. Daar zijn heel veel scholen ook mee bezig. Wij moeten er echt voor oppassen dat wij scholen veroordelen en dat wij zeggen dat zij hun werk niet goed doen. Dat is namelijk een beetje de tendens, ook vanuit het ministerie. Gezegd wordt: de scholen beginnen er maar niet aan. Dat is echter totaal niet mijn ervaring. Daar moet de aandacht op gericht zijn. Op dit moment is men echter leerlingen hierop aan het afrekenen, ook op mbo-instellingen. Dat is in mijn ogen volkomen verwerpelijk.

De voorzitter: Dat was een heel mooi en uitgebreid antwoord op de vraag. U hebt nog een minuut.

De heer Van Meenen (D66): Ik verzoek de Staatssecretaris, evenals de heer Bosker bij het symposium van nog maar zes dagen geleden, om de rekentoets terug te brengen naar de tekentafel. De commissie-Bosker heeft dit rapport geschreven en ik ben heel benieuwd hoe het tot stand gekomen is. Tijdens dat symposium kon de heer Bosker blijkbaar vrijuit spreken en toen heeft hij dit gezegd. Ook de heer Meijerink – ik zei het al – heeft aandacht gevraagd voor de discrepantie tussen de resultaten van het PISA-onderzoek en de rekentoets, juist aan de onderkant, dus in het vmbo. Maak rekenen integraal onderdeel van andere vakken. Doe dit ook al in de onderbouw. Ik heb al gezegd dat een toetsing aan het eind van de onderbouw veel beter zou zijn dan een toetsing nu, aan het eind van de opleiding. Rekenen is immers ook nodig in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het is van belang dat je dan over de goede vaardigheden op dat vlak beschikt. Zorg ook voor integrale toetsing van rekenvaardigheden in plaats van een alles overheersende rekentoets, die nota bene ook nog deel uitmaakt van de zak-slaagregeling. De heer Rog heeft daar al heel verstandige dingen over gezegd, waarbij ik mij aansluit.

Juist omdat rekenen zo belangrijk is, wil ik graag benadrukken dat de aanpak heel goed moet zijn. D66 zal niet meewerken aan het wegcijferen van leerlingen, niet nu, niet in 2016, nooit.

De heer Rog (CDA): De rekentoets terug naar de tekentafel, zegt de heer Van Meenen. Eigenlijk hebben de bewindslieden dit ook in hun brief geschreven. Wat betekent dat voor de toets? Dat is mij een beetje onduidelijk. Ik vraag mij af wat de heer Van Meenen hiermee bedoelt, ook naar aanleiding van de laatste zin.

De heer Van Meenen (D66): Wat mij betreft gaan we doen wat zeven jaar geleden al had moeten gebeuren. Wij hebben stappen in het drijfzand gezet. Wij lopen nu door in de hoop dat het vanzelf ophoudt. Dat is niet de goede weg. Wij moeten terug en ik vat dat samen als «terug naar de tekentafel». Dat wil niet zeggen dat er een iets andere toets moet komen. Nee, wij moeten fundamenteel nadenken over de wijze waarop wij alles wat er tot nu toe gebeurd is, ook de inspanningen die scholen geleverd hebben, optimaal kunnen inzetten. Hoe kunnen wij op een goede en deugdelijke manier toetsen wat leerlingen op dit vlak presteren? Ik pleit ervoor om dit integraal te doen; een integrale toetsing van rekenvaardigheden dus, ook in de onderbouw.

De heer Rog (CDA): Als ik straks in tweede termijn of in een VAO een motie indien met de strekking dat de rekentoets niet meer onderdeel zou moeten zijn van het examen en niet van de zak-slaagregeling, maar dat de uitslag bijvoorbeeld slechts op een bijlage bij het diploma verstrekt zou moeten worden, kan die motie dan op steun van D66 rekenen?

De heer Van Meenen (D66): Ja, dat kan zeker, maar niet dan nadat de verder strekkende voorstellen die ik zal doen, zijn afgewezen. Dat wacht ik dus nog even af. Als het niet anders kan, dan moet het maar zo.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. In januari 2013 was ik op werkbezoek bij het Kennemer College. Met de directrice van deze school sprak ik over de rekentoets, over nut en noodzaak van een dergelijke toets en over de vraag welk rekenonderwijs het beste past bij haar vmbo-scholieren. Zij wees mij toen al op de urgente problemen die zij voorzag: gebrek aan goede docenten, een slechte toets en jongeren die hiervan de dupe worden. Ruim anderhalf jaar geleden luidde zij al de noodklok.

Het was mij allang duidelijk dat wij aan het begin stonden van een complex proces. Als ik de brief van de regering nu, dus halverwege 2014, lees, kan ik maar één ding concluderen: mijn zorgen blijven bestaan. Ik zie slechts minimale vooruitgang in de resultaten die op het vmbo en het havo worden behaald voor de rekentoets en op het mbo is het aantal onvoldoendes niet minder zorgwekkend. Ik zie echter wel op één punt vooruitgang, namelijk in de houding van de Staatssecretaris. Op basis van eerdere debatten in de Kamer, de noodkreten uit het veld en het advies van de commissie-Bosker lijkt hij zich nu te realiseren dat de invoering van de rekentoets zorgvuldig moet gebeuren. Dat is winst. Ik krijg namelijk toch het gevoel dat dit echt de laatste kans is om de invoering van de rekentoets op de rails te krijgen.

Grote winst zie ik in de oproep van de commissie-Bosker om jongeren nooit de dupe te laten worden, niet van het feit dat zij gebrekkig rekenonderwijs hebben genoten en ook niet van het feit dat zij een slechte toets moeten maken. Deze oproep lijkt eigenlijk letterlijk afkomstig uit mijn inbreng tijdens het vorige AO. Het feit dat de regering het advies van de commissie onverkort over zal nemen en deze uitspraak onderschrijft, is voor mij een stap vooruit.

Ik betreur wel dat nu pas wordt ingegrepen. Het is namelijk noodzakelijk om de eerder breed gesteunde invoering van de rekentoets tot een succes te maken. Hierbij ben ik overigens wel benieuwd naar wat volgens de Staatssecretaris het kerndoel van de rekentoets is. Is dit volgens hem een formatieve of een summatieve toets? Is het een leermiddel of is het een afrekeninstrument? Hoe gaat de regering er wat betreft het rekenonderwijs voor zorgen dat er voldoende gekwalificeerde rekendocenten zijn? Acht de regering het aanbod van de bijscholing qua rekenen voor docenten voldoende?

De toets zelf moet daarnaast ook beter worden. De commissie-Bosker stelt nu namelijk vast wat de Kamer al wist, namelijk dat de huidige toets niet deugt. Hij is te talig en sluit niet aan bij de inhoud van de referentieniveaus, kent technische mankementen en geeft jongeren niet voldoende mogelijkheid om zich te verbeteren. Ik ben toch wel benieuwd hoe het kan dat een toets die zo veel mankementen kent, doorgang vindt. Wat zegt dit over de makers van de toets? Kunnen zij zo'n toets wel maken?

De heer Jasper van Dijk (SP): Vindt mevrouw Jadnanansing de rekentoets – als middel – een aanvaardbaar middel of niet?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik vind een goede rekentoets als eindstation van wat wij allemaal – u en ik ook – beogen, namelijk echt goed rekenonderwijs, een prima middel. Dit moet wel voorafgegaan worden door goed rekenonderwijs. De toets moet bovendien deugen. Het moet geen leesvaardigheidstest zijn, maar een goede, gedegen toets, die daadwerkelijk toetst wat hij moet toetsen, namelijk of kinderen kunnen rekenen.

De heer Jasper van Dijk (SP): De regering zegt dat zij hiernaar gaat kijken. Ze gaat de toets bijstellen en anders maken. Tegelijkertijd wordt er strak vastgehouden aan de invoering per 2015–2016. Is dat niet gek? Aan de ene kant ga je bekijken hoe het anders moet en aan de andere kant zeg je wanneer die toets goed moet zijn, terwijl dat misschien wel jaren gaat duren. Erkent mevrouw Jadnanansing dat het vasthouden aan de invoering per 2015–2016 riskant is en dat je daar niet al te strak aan moet vasthouden?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik deel de zorg of wij dit kunnen halen. Die vraag stel ik ook aan de Staatssecretaris. Is het haalbaar? Is het realistisch? Ik ben erg benieuwd naar zijn antwoord daarop, want in de brief staat dat de regering het advies van de commissie-Bosker helemaal overneemt en dat het zou moeten kunnen op basis van alles wat er wordt overgenomen. Ik zou heel graag van de Staatssecretaris horen op basis van welke aannames, feiten enzovoorts hij tot die conclusie komt. Deze vraag kan ik op dit moment dus nog niet beantwoorden, omdat ik eerst het antwoord van de Staatssecretaris wil hebben. De zorg deel ik echter.

De voorzitter: Ik wijs de heer Beertema erop dat dit zijn derde en laatste interruptie wordt.

De heer Beertema (PVV): Ja, maar dit is belangrijk. Ik hoor mevrouw Jadnanansing en andere mensen verkondigen dat de rekentoets absoluut ongeschikt is omdat hij te talig is. Ik heb hier de vo-toets 2F voor mijn neus, maar ik kan dat niet ontdekken. Het gaat hier over een berg grind, kruiwagens, een pizza bezorgen, de wereldbevolking en een aquarium met een visje erin. Dat is taal. Zodra we met leerlingen te maken hebben die niet weten wat «oprit» of «grind» is, wat moeten wij dan? Moeten wij dan in de lijn van mevrouw Jadnanansing zeggen dat de toets niet deugt omdat hij te talig is en niet meet wat hij zou moeten meten? Moeten wij Nederlands niet op een andere manier toetsen dan in een rekentoets? Ja, dan voorzie ik nooit een oplossing. Wat denkt mevrouw Jadnanansing daarvan?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik ben slechts een eenvoudige volksvertegenwoordiger, geen deskundige. Als heel veel deskundigen en ook de commissie-Bosker deze toets te talig vinden, dan neem ik dat van hen aan. Zij zijn immers de deskundigen. Als ik vervolgens van alle jongeren die de toets moeten maken, hoor dat de toets verdomd talig was, dan wil ik dat van hen aannemen. De jongeren willen die toets overigens graag goed maken. Het zijn geen lamlendige jongeren; zij willen die rekentoets juist heel goed maken. Ik wil daarom van de Staatssecretaris horen hoe wij een toets kunnen maken die wel voldoet aan het doel, namelijk jongeren goed leren rekenen.

De heer Beertema (PVV): Dit is een beetje een kip-of-eivraag. Is de toets te talig of zijn de leerlingen te weinig talig? Als dat het geval is, hebben wij met een heel ander probleem te maken en moeten wij niet focussen op de rekentoets.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Daar ga ik verder niet over. Ik weet waar ik voor sta, namelijk voor goed rekenonderwijs. Jongeren moeten worden opgeleid voor een toets die zij kunnen maken en die hen toetst op rekenen en niet op allerlei verhaaltjes.

De heer Rog (CDA): Mevrouw Jadnanansing is buitengewoon scherp in haar oordeel over de huidige rekentoets. Als wij er vijf jaar over hebben gedaan om zo'n slechte toets te ontwikkelen, lijkt het mevrouw Jadnanansing dan reëel om in één jaar tijd wel een goede toets te ontwikkelen die het jaar daarop daadwerkelijk afgenomen kan worden?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dat is een terechte vraag. Ik heb in mijn bijdrage al mijn zorgen hierover geuit. Kan dit allemaal wel op orde zijn op dat moment? Deze vraag wil ik dus ook graag aan de Staatssecretaris stellen. Wij hebben nu een toets die niet deugt. Dat kunnen wij gewoon zo stellen. Je kunt je echter ook afvragen of de mensen die de toets hebben gemaakt, de juiste deskundigen daarvoor zijn. De Staatssecretaris heeft een heel apparaat van mensen om zich heen. Ik kan mij voorstellen dat hij een juiste opdracht kan geven aan de juiste mensen, zodat wij de juiste rekentoets krijgen.

De heer Rog (CDA): Het rekenonderwijs is op veel plekken ook niet in orde. Alle belangrijke deskundigen – Bosker, Meijerink en Van de Craats – hebben zich in de afgelopen dagen en weken geuit. Zij vinden dat wij dit rustig moeten oppakken – slow politics – en dat wij niet meteen weer zo'n toets moeten doen, als wij nog niet weten of die daadwerkelijk toetst wat wij willen weten. Laten wij investeren in het rekenonderwijs en niet in de toetsen. Is mevrouw Jadnanansing daar gevoelig voor?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik ben blij dat de heer Rog het belangrijk vindt dat wij goed moeten investeren in het rekenonderwijs. Dat moeten wij als eerste doen. Tegelijkertijd moeten wij ook investeren in een rekentoets. Ik ben absoluut niet tegen een toets, maar ik ben wel tegen een slechte toets. Ik ben tegen een toets die niet toetst wat hij moet toetsen. Deze toets toetst wat hij niet moet toetsen. Ik denk dat het tegelijkertijd kan. Je moet én investeren in goed rekenonderwijs én investeren in een goede rekentoets.

De heer Rog (CDA): En over anderhalf jaar leerlingen daarop afrekenen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik ga verder met mijn betoog. Ik ben benieuwd hoe de aanbevelingen van de commissie-Bosker exact worden ingepast. Wordt het vertalen van deze adviezen naar de praktijk gemonitord? Ik wil daar graag een reactie op.

Ik lees in de meest recente brief van de Staatssecretaris en de Minister dat er gekeken zal worden naar de cesuur. Een commissie moet bepalen waar de lat komt te liggen. Ik vraag mij af of wij hiermee de bijl zetten aan de wortels van de commissie-Meijerink. Het schuiven met cesuren staat immers haaks op de kern van de referentieniveaus. De commissie die de cesuur gaat bepalen, moet wat de PvdA betreft een stevige opdracht meekrijgen en mede gevormd worden door experts op het vlak van de referentieniveaus. Ik hoor graag hoe de regering deze opdracht zal formuleren en hoe zij de commissie gaat samenstellen.

In de laatste brief van de regering gaat het ook over de aanpassing van de slaag-zakregeling. Ik hoor graag hoe de regering dit voor zich ziet. Ik lees dat de regering met een aparte toets voor het vmbo-bb komt. Er zouden makkelijkere vragen komen. Wat houdt dit exact in? Worden de vragen minder talig? Is het niveau van de rekensommen makkelijker? Graag krijg ik een reactie.

De commissie-Bosker constateert dat er een groep studenten is die nooit aan het beoogde 2F-niveau zal gaan voldoen. Hoe gaan wij hiermee om? Graag hoor ik hoe wij deze jongeren toch een solide plek op de arbeidsmarkt geven. Ik heb bijvoorbeeld al eerder gepleit voor een onderscheid tussen een doorstroom- en een vakdiploma. Wil de Minister dit idee omarmen? Zo nee, waarom niet?

Ik heb heel veel vragen. Dat is noodzakelijk, want ik wil dat wij nu echt grondig aan de slag gaan. Wij moeten tempo maken, maar wel zorgvuldig te werk gaan. Wij moeten duidelijkheid bieden aan scholen en leerlingen en vooral aan de jongeren. Jongeren mogen nooit de dupe worden van slecht rekenonderwijs.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wil graag een duidelijker standpunt van de PvdA horen. Mevrouw Jadnanansing zegt dat zij graag wil luisteren naar de Staatssecretaris. Ik kan haar vertellen dat in de brief van 13 juni al staat wat hij gaat zeggen. Daar staat: ik wil door, geen vertragingen, wij gaan door en de toets wordt gewoon in 2015–2016 ingevoerd. Is dit voor de PvdA een voldongen feit of moet de PvdA het nog maar eens zien of het die datum gaat worden?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer Van Dijk vraagt naar mijn standpunt. Het standpunt van de Partij van de Arbeid is: wij willen goed rekenonderwijs. Dat is ons standpunt. Alle inspanningen moeten daarop gericht zijn. Goed rekenonderwijs moet gepaard gaan met docenten die dat rekenen goed kunnen onderwijzen. Dat wordt vervolgens getoetst met een goede, valide rekentoets. Daar wil ik het vooral over hebben. Ik wil graag dat de Staatssecretaris ingaat op de wijze waarop hij ervoor gaat zorgen dat wij binnen twee jaar aan al die condities hebben voldaan. Dus: goed rekenonderwijs door fantastische docenten en vervolgens getoetst door een zeer valide toets.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het antwoord op die vraag staat in feite in de brief. Daarin staan alle stappen die gezet zullen worden. Er komen wat bijstellingen en dan wordt die toets gewoon snoeihard ingevoerd in 2015–2016. De leerling kan daar dus ook op afgerekend worden. Is dat voor de Partij van de Arbeid aanvaardbaar of wil mevrouw Jadnanansing daar nog goed over nadenken? Wij moeten vandaag een standpunt innemen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik wacht graag de beantwoording van de Staatssecretaris af, juist omdat ik die vraag ook heb. Hoe realistisch is het om hier binnen twee jaar aan te kunnen voldoen? Als de Staatssecretaris daar een prachtig antwoord op heeft, ben ik daar heel tevreden mee. Nogmaals, het gaat mij continu om de volgende condities: goed rekenonderwijs door goede docenten met een goede toets als resultaat.

De heer Van Meenen (D66): Wij kennen mevrouw Jadnanansing natuurlijk allemaal als iemand met een enorm hart voor leerlingen en in het bijzonder voor de kwetsbare leerlingen. Dat is juist de groep die het meest het slachtoffer wordt van wat hier nu gebeurt. Mevrouw Jadnanansing heeft de suggestie voor een doorstroomdiploma gedaan, een vakdiploma. Dat klinkt als iets dat zich slecht verhoudt tot een zak-slaagregeling. Dit roept althans bij mij de vraag op of het überhaupt denkbaar is voor de PvdA dat een rekentoets uiteindelijk onderdeel is van een zak-slaagregeling. Of wil mevrouw Jadnanansing daar een variant op, die bijvoorbeeld doorstroom verhindert, maar waarmee je wel kan slagen of iets in die geest?

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het is gewoon een suggestie omdat de Minister en de Staatssecretaris in hun brief gelukkig schrijven dat zij speciaal oog willen hebben voor de heel kwetsbare groep. Zij willen met een plan komen voor die groep. Als zij met een plan komen, verzoek ik hen om dit voorstel daarin mee te nemen. Op de vraag of dit zal passen, ook bij de slaag-zakregeling, heb ik nu nog geen antwoord. Ik wil de antwoorden van de Staatssecretaris en de Minister hierop even afwachten. Dit is een suggestie voor jongeren om mee te nemen. Laatst was er bij Nieuwsuur een voorbeeld van een jongere die niet fantastisch kan rekenen maar wel goed brood kan bakken. Volgens mij noemde de heer Rog dat voorbeeld, maar ik weet het niet meer helemaal zeker. Die jongen kan enorm goed broodbakken en daarom moet je hem niet afrekenen op het feit dat hij niet kan rekenen. Hij krijgt zijn diploma en wordt bakker. Dat is wat ik wil.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. In 2007 luidde het onderwijs de noodklok over de gebrekkige taal- en rekenvaardigheden van onze jongeren. De politiek heeft dit opgepakt. Vervolgens is de commissie-Meijerink ingesteld om de referentieniveaus voor taal en rekenen uit te werken. Daarop is de rekentoets gebaseerd, die sinds 2010 wettelijk is verankerd. De VVD was en is voorstander van de invoering van de referentieniveaus en de doorlopende leerlijn voor taal en rekenen. Rekenen hoort net als taal bij de basisvaardigheden die iedereen nodig heeft om in de samenleving te kunnen functioneren. Ik heb wel oog voor het feit dat er nu gewerkt wordt met een gemankeerde toets, die juist extra weerstand opwekt. Dit is niet bevorderlijk voor het draagvlak voor de rekentoets in het onderwijs.

Mede op basis van het rondetafelgesprek over dit onderwerp met experts uit het veld heeft de Staatssecretaris de commissie-Bosker ingesteld om nog eens te bekijken op welke wijze de rekentoets en alles wat daarmee samenhangt, verbeterd kunnen worden. Ik wil de commissie hartelijk danken voor haar werk en de Staatssecretaris voor het feit dat hij deze handschoen heeft opgepakt. Het was nodig dat er een deskundig oordeel kwam, zodat recht gedaan werd aan de vele op- en aanmerkingen die er in het veld over de rekentoets leven. De Staatssecretaris neemt alle aanbevelingen van de commissie-Bosker over. Daar ben ik blij om. Ik wil hem ook vragen om de aanbevelingen voortvarend op te pakken. Wij hebben er niets aan als in het veld de ergernis over de huidige toets de acceptatie in de weg zit van het feit dat er actie moet komen om het rekenonderwijs beter te maken.

Een paar punten wil ik extra onder de aandacht brengen, allereerst het minder talig maken van de opgaven. Het CvE gaat nu aan de slag met de inhoudelijke aanbevelingen van de commissie-Bosker. Ik wil nogmaals benadrukken dat de context zeker van belang kan zijn bij de opgaven, maar dat het uiteindelijk een rekentoets is en zeker geen toets voor begrijpend lezen. Verder vraag ik mij af wie in de kleine groep van externe deskundigen zit. Deze deskundigen gaan bij de nadere uitwerking adviseren. Zou het niet raadzaam zijn om een bredere gebruikersgroep in te stellen waarbij feedback kan worden gehaald en waarmee verbetervoorstellen kunnen worden gedeeld? Dit kan het draagvlak voor deze toets in het onderwijsveld verbeteren.

De VVD is heel blij met de mogelijkheid tot herkansen op een hoger niveau. In ons streven om meer aandacht te hebben voor toptalent past ook de mogelijkheid om rekenen op een hoger niveau te halen dan eigenlijk bij de opleiding de norm is. Wat mij betreft is het nu wel zaak om aan het werk te gaan.

De leerlingen worden niet de dupe van een toets, maar van slecht rekenonderwijs. Uiteindelijk oefenen de docenten de grootste invloed uit op de kwaliteit van het onderwijs. Ik wil daarom graag namens de VVD gehoor geven aan de oproep van de Vereniging Hogescholen (VH) om bij de pabo te kunnen selecteren aan de poort. Daarnaast willen wij dat de bijscholingsprogramma's voor docenten zo snel mogelijk beschikbaar komen. Daar heb ik zeker zorgen over als ik de brief van de Staatssecretaris lees. Dat moet nu echt snel de lucht in, zodat de docenten die dat nodig hebben, zich kunnen laten bijscholen.

Verder vind ik het belangrijk dat de best practices van scholen die wel goede resultaten boeken, gedeeld worden met het onderwijs. Nogmaals, ik heb mails gekregen van allerlei scholen die goed bezig zijn. Ik spreek met docenten die hier serieus werk van gemaakt hebben. Ik spreek ook met docenten die eerder in de situatie waren dat zij daar aandacht voor vroegen bij besturen, maar niet gehoord werden, en die nu door het feit dat dit zo prominent op de politieke agenda staat, eindelijk wel gehoor vinden voor de oproep om aandacht te besteden aan het rekenonderwijs. Zij zeggen allemaal: laat die aandacht niet verslappen, zorg ervoor dat we vooral door kunnen blijven gaan met aandacht hebben voor goed rekenonderwijs. Er zijn nu namelijk geen excuses meer om niet op beter rekenonderwijs in te zetten. Nogmaals, de leerlingen worden niet de dupe van een toets, maar van slecht rekenonderwijs. Wie de toets niet haalt, heeft onvoldoende goed rekenonderwijs gehad. Daar gaat deze discussie over, wat de VVD betreft.

De heer Jasper van Dijk (SP): Wij kennen de VVD als de partij van de stevige taal: doorgaan, rekentoets en referentieniveaus. Wat is de reactie van mevrouw Straus op de uitspraak van de grondlegger van de referentieniveaus, de heer Meijerink? Hij zegt deze week zelf dat het allemaal te snel gaat en te rigoureus is. Wij hebben herhaaldelijk gezegd dat het hele traject zo'n tien jaar zal duren. Hoe kan mevrouw Straus nu voorbijgaan aan de grondlegger van de referentieniveaus, waar zij zo dol op is?

Mevrouw Straus (VVD): Ik ga zeker niet aan hem en zijn uitspraken voorbij. Ik heb al gezegd dat wij deze discussie sinds 2007 in de Kamer voeren. Wij zijn nu ruim zeven jaar verder. Voordat rekenen gaat meetellen in de slaag-zakregeling zijn wij zelfs negen jaar verder. Ik denk dat dit heel goed is, want dit is de stip aan de horizon waar wij naartoe werken. Wij moeten alles erop inzetten om die ook te bereiken. Wij bereiken dan dat wij weer goed rekenonderwijs hebben in Nederland. Als je het goed bekijkt, is het eigenlijk triest dat wij deze discussie überhaupt moeten voeren en dat wij een rekentoets moeten invoeren. Als het gewoon altijd al goed geweest was in Nederland, hadden wij deze toets helemaal niet nodig gehad. In 2007 voelden wij de politieke urgentie om er iets aan te doen. Daar zijn wij mee aan de slag gegaan en nu zijn wij met de afronding bezig. Natuurlijk roept dit weerstand op in het veld. Dat begrijp ik heel goed. Ik begrijp de praktische en inhoudelijke commentaren ook heel goed. Daar heb ik in mijn inbreng ook iets van gezegd. Ik denk dat het niet goed is als de politiek nu gaat zwabberen en afwijken van de koers. Dat is niet goed voor de duidelijkheid richting het onderwijs. Het onderwijs is nu echt aan de bal om het rekenonderwijs beter te maken.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een heel handig antwoord van mevrouw Straus. De invoering van de referentieniveaus was natuurlijk later. Bovendien zegt Meijerink dat een rekentoets boven op die referentieniveaus nu zeker te vroeg is. Mevrouw Straus houdt dus vast aan de invoering per 2015–2016. Hoe gaat zij ermee om dat er nu nog onderzoek wordt gedaan naar een nieuwe vormgeving van de toets? Hoe kan zij zo zeker weten dat het in 2015–2016 helemaal pico bello in orde is? Dat kan zij niet garanderen. Erkent zij dat?

Mevrouw Straus (VVD): Waar het ons om gaat, is dat je duidelijk bent over het doel dat je wilt bereiken en over het tijdspad daarnaartoe. Ik deel van harte de mening van de heer Van Dijk dat wij in de tussentijd alles op alles moeten zetten om een aantal zaken dat niet op orde is, beter te maken. Ik roep de Staatssecretaris op om daar werk van te maken. Er zijn heel veel discussies in onderwijsland, bijvoorbeeld de discussie over passend onderwijs. Die hebben wij recentelijk met elkaar gevoerd. Op een gegeven moment moet je zeggen: dit is de invoeringsdatum. Dan gaan mensen daarnaar toewerken. Als je schuivende panelen krijgt, verslapt de aandacht. Dan doen wij geen recht aan al die scholen die wel inspanningen hebben geleverd. Ik zou het heel erg jammer vinden als dat zou gebeuren.

De heer Rog (CDA): Ik schrik hier wel van. Mevrouw Straus zegt dat de politiek een rechte rug moet hebben en geen zwabberkoers moet varen. Dat lijkt belangrijker te zijn dan het feit dat een groot aantal leerlingen de dupe kan worden van die rekentoets. 60% van de laagste niveaus van het vmbo haalt de rekentoets niet, en dan zijn er ook nog minder opgaven in dezelfde tijd. Dat is een gigantisch aantal. De consequenties kunnen enorm zijn. De uitval kan enorm zijn. Vindt mevrouw Straus niet, net als het CDA, dat het belang van deze jongeren zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de politieke rechte rug van de Staatssecretaris en van de VVD?

Mevrouw Straus (VVD): Het is van belang dat de leerlingen goed rekenonderwijs krijgen. Daar gaat het om. Het feit dat wij vandaag hierover praten, is triest. Het is triest dat wij die toets moeten invoeren omdat blijkbaar geconstateerd is dat het rekenonderwijs tot op heden niet goed genoeg is. Mijn oudste dochter zit nu in groep 4. Het duurt nog vier jaar totdat zij naar het voorgezet onderwijs gaat. Ik hoop dat het rekenonderwijs dan op orde is en dat zij met vlag en wimpel voor die rekentoets gaat slagen. Ik doe dit om het rekenonderwijs op orde te krijgen.

De heer Rog (CDA): Het goede is dat wij volop aandacht hebben voor de rekenvaardigheden. Iedereen is het erover eens dat wij het rekenonderwijs op orde moeten krijgen. Er zijn leerlingen in het po, in het basisonderwijs, die geen goed rekenonderwijs hebben gekregen en nu van hun gymleraar in de overgebleven uurtjes rekenonderwijs krijgen. Die leerlingen rekent mevrouw Straus af met een rekentoets als wij deze Staatssecretaris geen halt toeroepen. Vindt mevrouw Straus dat verantwoord?

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben het niet eens met de analyse van de heer Rog. Vorig jaar hebben wij de afspraak gemaakt dat wij vanaf volgend jaar de centrale eindtoets in het basisonderwijs krijgen. Daar zijn die referentieniveaus ook in verwerkt. Ook dan zal er bekeken worden of de kinderen met referentieniveau 1F in ieder geval op het juiste niveau worden afgeleverd bij het voortgezet onderwijs. Wij hebben dus wel degelijk een aantal dingen aan de basis gedaan. Dat betekent echter nog niet dat het voldoende is. Er is ook een hele groep leerlingen die nu al in het vervolgonderwijs zit en nog niet te maken heeft gehad met de centrale eindtoets. Die heeft ook het recht om goed te leren rekenen. Daar hoort gewoon ook een toets bij.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik wil heel graag het positieve van mevrouw Straus delen. Zij zegt: het komt goed, binnen twee jaar kan het lukken. Het gaat om goed rekenonderwijs. Dat ben ik zeer met haar eens. Ik blijf echter wel bezorgd, omdat 60% tot 70% van de jongeren op dit moment een onvoldoende haalt. Waar komt haar positieve gedachte vandaan dat het binnen twee jaar op orde zou kunnen zijn? Ik wil die namelijk graag delen.

Mevrouw Straus (VVD): Ik word daarin gesterkt door de gesprekken met leraren die het wel op orde hebben. Er zijn in Nederland gelukkig ook leerkrachten die zeggen dat hun kinderen die rekentoets met vlag en wimpel halen, nu al. Ik wil dat dat op alle scholen het geval is. Ik denk dat dit alles onrecht doet aan de inspanningen die die scholen in de afgelopen jaren leverden, ondanks het feit dat de rekentoets nog al die mankementen had en niet voor het echie was. Wij moeten ervoor zorgen dat meer scholen zo handelen als deze leerkrachten op hun school. Zij moeten extra inspanningen leveren voor het rekenonderwijs. Wij moeten ervoor zorgen dat de bijscholingsprogramma's op orde zijn voor de scholen die dat niet alleen kunnen. Bovendien moeten wij ervoor zorgen dat de mankementen zo snel mogelijk uit de toets worden gehaald, want daarmee kunnen wij een heleboel extra weerstand in het veld wegnemen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Met dit antwoord zegt mevrouw Straus dat het over twee jaar op orde en allemaal goed is.

Mevrouw Straus (VVD): De Staatssecretaris gaat alles op alles zetten, zoals hij stelt in zijn brief. Hij pakt die aanbevelingen met urgentie en spoed op, zoals hij na het rondetafelgesprek in december de handschoen heeft opgepakt. Als ik zie wat er gebeurd is sindsdien en als ik bekijk wat wij toen hadden en wat er nu voorligt – dit is een voortzetting van het algemeen overleg in oktober – is er in die paar maanden tijd een enorme stap voorwaarts gezet. Laten wij dat vooral vasthouden en voortzetten.

De heer Van Meenen (D66): Mevrouw Straus wijst terecht op de Cito-eindtoets. Leerlingen moeten daarin ook hun rekenvaardigheden kunnen laten zien. De Cito-eindtoets is een diagnostische toets, een toets die bedoeld is om te bekijken hoever kinderen zijn. Die is bedoeld om te bepalen naar welk vervolgonderwijs de kinderen kunnen gaan. Dat is een groot verschil met het belang dat de Staatssecretaris wil gaan hechten aan de rekentoets. Nog even los van de vraag of die toets deugt – stel dat je hem deugend kunt maken – zou hij dan niet ook juist díe betekenis moeten hebben, als hij er al zou moeten zijn, in plaats van dat het een toets is waarvoor je kunt zakken of slagen? Voor de Cito-toets kun je immers niet zakken.

Mevrouw Straus (VVD): Nee, dat klopt inderdaad. Het is verder prima dat dat vooral een formatieve toets is en geen summatieve toets, om het in de woorden van mevrouw Jadnanansing te zeggen. Er is aangegeven dat er in de aanloop naar de rekentoets onder andere meer voorbeeldtoetsen komen. Je moet veel meer werk maken van het formatief maken van de rekentoets. Uiteindelijk gaat het erom dat je kunt laten zien welk niveau je hebt bereikt. Dat is iets wat ik met name heel erg graag wil. Dan mag je daarbij ook zetten wat het verwachte niveau is op een bepaald opleidingsniveau. Als je die twee aan elkaar koppelt, heb je precies de eis waar je aan moet voldoen.

De heer Van Meenen (D66): Dan vindt de VVD dus dat dit ongeveer in dezelfde categorie moet vallen als Nederlands, Engels en wiskunde in de zak-slaagregeling. Dan is het hele diagnostische er feitelijk af, want dan moet dat niveau gewoon behaald zijn. Ongeacht waar je daarna naartoe gaat, moet dat dus altijd het niveau zijn. Is dat de opvatting van de VVD?

Mevrouw Straus (VVD): Volgens mij bestaat nog steeds de mogelijkheid om voor die toets te zakken of te slagen, maar dat niet alleen. Je kunt de toets net halen met een zesje of een 6-, maar je kunt er ook gewoon met nul fouten voor slagen. Er is dus een marge bij de scores. Ik zie niet precies hoeveel verder de heer Van Meenen wil differentiëren.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. De referentieniveaus zijn bedoeld als een klimtouw om leerlingen verder te helpen en niet als een wurgkoord om leerlingen of het onderwijs naar adem te laten happen. Zo zou je de opvatting, de benadering, van de SGP kunnen samenvatten. Helaas moeten wij hieraan toevoegen dat de discussie over referentieniveaus van meet af aan overschaduwd is door de nadruk op de toetsing en de consequenties die daaraan werden verbonden. Voor ons wat dit destijds een reden om het systeem van referentieniveaus met bijbehorende toets niet te steunen. Inmiddels blijkt dat juist de normering en de toetsing forse knelpunten kennen. Waarom kiest het kabinet er niet voor om dit pas te doen wanneer het onderwijs vertrouwd is met de referentieniveaus? De SGP vindt het onverstandig om op korte termijn consequenties aan het systeem, aan het stelsel van referentieniveaus te verbinden terwijl het materiaal aan alle kanten, althans op heel veel punten, nog te gebrekkig lijkt.

De discussie volgend en het dossier tot mij nemend kreeg ik stellig de indruk dat met de introductie van de referentieniveaus en de rekentoets – daar richt ik me maar even op – een heel klassieke fout is gemaakt. De introductie van de referentieniveaus is iets anders dan het afsluiten van een leerproces met een absolverende toets, om het maar zo te zeggen. Beide lijnen zijn gelijktijdig ingevoerd. We beogen allemaal hetzelfde, namelijk goed rekenonderwijs, dus misschien moeten we er met zijn allen over nadenken of we niet iets moeten veranderen aan de status van zo'n rekentoets en of we het niet veel gefaseerder moeten invoeren, zodat we bijvoorbeeld ook dichter bij het oorspronkelijke rapport van Meijerink komen.

De SGP vindt het verstandig dat de adviezen van de commissie-Bosker onverkort worden overgenomen. Ik heb hierbij nog een paar specifieke vragen. Wordt ook kritisch gekeken naar het onderscheid tussen context en taligheid? Ik sluit mij aan bij de vragen daarover die de collega's al hebben gesteld. Wat doet het kabinet met de stelregel van de commissie dat de rekenmachine alleen toegestaan moet zijn als die in het dagelijks leven ook nodig is? Hoe gaat het om met de bedoeling van de wetgever dat de toets gewoon uit het hoofd moet kunnen worden gemaakt? En krijgen scholen de mogelijkheid om de rekentoets op papier af te nemen zolang het afnemen op papier ook geldt voor het reguliere examen? Dat kan op scholen namelijk een aantal logistieke problemen en ICT-problemen voorkomen.

Het kabinet meldt in zijn brief – nogal creatief, zo was mijn indruk – dat de rekentoets mede is gebaseerd op het rapport van de commissie-Meijerink uit 2008. Ik heb dat rapport er natuurlijk even bij genomen. Daarin komt een rekentoets niet voor. Dat is heel opmerkelijk. Oorspronkelijk wilde het kabinet het rekenen afzonderlijk borgen bij de leerlingen die geen eindexamen wiskunde doen. Ik herinner me dat nog levendig, want ik was er volop bij betrokken aan de andere kant van de lijn. Pas later is het omgeslagen naar een soort superstatus van rekenen. Het is zelfs zo geweest, althans dat was op een bepaald moment het beeld op de werkvloer, dat een leerling geen examen mocht doen als hij het rekenen niet met een voldoende had afgesloten. In elk geval was het onmogelijk om het met een schoolexamen te compenseren. Waarom die bijzonder zware constructie ten behoeve van de rekentoets? Uit al dit soort dingen blijkt dat nog onvoldoende is uitgekristalliseerd wat een goede status is van het afsluiten van een leertraject met een specifieke toets.

Ik heb nog een ander puntje. Het kabinet richt zich met de rekentoets op het einde van het voortgezet onderwijs. De heer Lenstra, van de rekencommissie van de KNAW, meldt echter terecht dat de aandacht voor rekenen vooral in het basisonderwijs en in de onderbouw gestalte moet krijgen. De vraag, in het verlengde van wat ook collega Van Meenen aan de orde stelde, is: richten wij de blik niet te veel op het verkeerde punt, op het verkeerde moment? Ook hierover moet echt worden doorgesproken. Is een ander moment dan het einde van het voortgezet onderwijs niet veel logischer?

Ik heb ten slotte nog een opmerking ter evaluatie. Het is opmerkelijk dat het kabinet in november 2013 meldde dat er een goede rekentoets ligt, terwijl nu uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat er stevige kritiek te leveren is. Welke lessen trekt het kabinet hieruit? In de brief staat weliswaar een aantal terechte gevolgtrekkingen, maar deze vraag is ook bedoeld om te kunnen achterhalen of met de huidige structuur in de ogen van het kabinet voldoende tegenspraak en weerstand worden georganiseerd om tot kwaliteit te komen.

Samenvattend zeg ik het volgende. Laten we volop verdergaan met de introductie van de referentieniveaus en laten we die goed uitrollen. Laten we toewerken naar een afsluiting met een rekentoets, maar laten we vooral niet te snel een te zware status, een te belangrijke status, koppelen aan die rekentoets. Daar is echt heel veel meer ervaring voor nodig. Misschien moeten we gewoon volgend jaar april tegen een club leerlingen uit groep 8 zeggen: jongens, meiden, kijk eens, hier hebben jullie de boekjes, maken jullie eens een mooie rekentoets. En dan gaan we even voorbij aan al die academische deskundigen. Ik ben ervan overtuigd dat je dan een ijzersterke toets hebt. Dat experiment zouden we moeten uitvoeren. Die ruimte en die tijd moeten we ons gunnen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Wij spreken over de rekentoets. Die is op zijn minst zeer omstreden. Tot nu toe worden veel onvoldoendes gehaald. Minder dan de helft van de leerlingen op het vmbo, het mbo en het havo haalt een voldoende. Er is veel kritiek op de taligheid van de toets. Daardoor worden verkeerde zaken getoetst. Het moet natuurlijk gaan om rekenen. Misschien moet het ook wel meer gaan om rekenonderwijs dan om een rekentoets, zo zeg ik vanwege mijn eerste interruptie nog even tegen mevrouw Jadnanansing. Door alle discussie werd de commissie-Bosker ingesteld. Zij geeft een opmerkelijk advies. In mijn woorden luidt dat als volgt: de toets voldoet op allerlei punten niet, maar moet wel doorgaan. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat? Houdt hij vol dat de toets deugt, zoals hij eerder zei? Of erkent hij nu, doordat er een deskundig rapport op tafel ligt, dat de toets niet deugt en dat hij misschien iets te snel voor zijn beurt heeft gesproken? De toets wordt verbeterd en hopelijk wordt hij ook minder talig. Tegelijk wordt nog onderzoek gedaan naar andere toetsvormen, scoringsmogelijkheden en het niveau zelf, de zogenoemde referentiecesuur. Als de regering nog bezig is met onderzoek, hoe kan zij dan tegelijk vasthouden aan de geplande invoering in het schooljaar 2015–2016? De regering weet toch helemaal niet zeker of er op zo korte termijn een betere toets zal komen? De Staatssecretaris heeft het zelf over «complexiteit». Ik denk dat hij een groot risico met leerlingen neemt. Kijk maar naar de uitslagen tot nu toe. Daarom moet je op zijn minst meer tijd nemen. Organiseer een pilot. Zorg ervoor dat de toets werkelijk aan de eisen voldoet. Neem geen overhaaste beslissingen.

Ik verwijs in dat verband ook naar de heer Meijerink, die ik in een interruptie al noemde. Hij is de grondlegger van de referentieniveaus. Ook hij zegt dat er eerst een pilotfase had moeten komen en dat het helemaal niet de bedoeling was om het op deze manier te doen. Dat is behoorlijk heftig. De JOB, de jongeren van het mbo, vraagt: hoe wordt er eigenlijk gecontroleerd op welke manier scholen extra inspanningen gaan leveren en waar kan een leerling terecht als hij vindt dat zijn school helemaal geen goed rekenonderwijs geeft? Ik krijg hierop graag een reactie. Wat is de reactie op Nieuwsuur van 16 juni, waaruit blijkt dat de rekentoets nu al als een selectie-instrument wordt gebruikt in het mbo? Aan de Minister vraag ik: wordt dit onderzocht? Wat is de reactie op uitspraken van de heer Bosker, op Didactief Online van 16 juni, die nog schokkender zijn? Ik moet trouwens zeggen dat hij goed journalistiek werk heeft gedaan. De rekentoets moet terug naar de tekentafel, zegt nota bene de heer Bosker. «Misschien is de rekentoets gewoon slecht. We hebben wel tien hypotheses, maar geen enkel antwoord.» Hij roept op tot nieuw onderzoek.

Twee hoofdrolspelers zeggen eigenlijk dat het zo niet kan. Dat moet de Staatssecretaris aan het denken zetten. Laat ik het als volgt zeggen. Enkele jaren geleden was er grote zorg over het taal- en rekenniveau van leerlingen. Daarop is toen actie ondernomen, met Kamerbrede steun. Er kwam meer aandacht voor taal en rekenen. Ik heb het echter nog eens nagelezen. Over de rekentoets waren er al wel zorgen. Ik citeer mezelf, in 2009.

De heer Bisschop (SGP): Dat is wel een vorm van plagiaat, hè?

De heer Jasper van Dijk (SP): Ja, ja, ik word oud. «Blijft wel staan dat het behoorlijk koud op het dak van de scholen komt.» En: «Er zijn geen extra uren of leraren of vakken voor ingeruimd.» Ook toen was er dus al zorg over de rekentoets. De Staatssecretaris schermt graag met het feit dat de Kamer er voltallig mee heeft ingestemd, maar bedenk wel dat er toen al is gesproken over zorgen. De inspectie zei gisteren: wees geduldig met dit soort zaken. Misschien moeten we erkennen dat we overhaast te werk zijn gegaan. We zien nu dat scholen grote zorgen hebben over de uitvoerbaarheid van de toets. Mijn voorstel is: stel hem uit, doe goed onderzoek en bekijk vervolgens wat haalbaar is.

Ik kom, tot slot, nog even op die fascinerende laatste zin uit de brief bij het rapport van de commissie-Bosker: de commissie komt unaniem tot de slotaanbeveling om ernaar te streven – laten we daar ook nog even de nadruk op leggen – dat, zo zeg ik parafraserend, de invoering kan doorgaan volgens planning. Er staat: «om ernaar te streven». Daar wordt dus ook al iets opengehouden. En er staat: «onder de aantekening dat leerlingen niet de dupe mogen worden van onvolkomenheden». Het is dus geen ijzeren wet dat de toets over twee jaar moet ingaan. Deelt de Staatssecretaris die mening?

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik noemde het net al even: de wetgeving over de referentieniveaus is in 2010 met brede steun aangenomen. Ik noem even alle partijen die zich daar toen achter stelden: de SP, de PvdA, GroenLinks, D66, de Partij voor de Dieren, de VVD, de ChristenUnie, het CDA en de PVV.

De heer Bisschop (SGP): De SGP niet?

De heer Beertema (PVV): Nee, ik kan er niks aan doen. Die wet werd nota bene ...

Voorzitter, wilt u mijn collega van de SGP even tot de orde roepen? Hij praat door mij heen. Wat krijgen we nou?

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter, dit wordt te pijnlijk voor collega Beertema, zo begrijp ik!

De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV): Dank u, voorzitter.

Die wet werd nota bene zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste Kamer aangenomen als hamerstuk. Dat was niet voor niks. Er werd een sterke noodzaak gevoeld, zo is hier ook al benoemd. Men vond dat juist het verbeteren van die basisvaardigheden nodig was om de kwaliteit van het hele onderwijs op een hoger plan te tillen. Voor de PVV en voor al die andere partijen was dat het doel. Het was ons toen de inzet waard, zo stel ik vast. Wij vinden het daarom onbegrijpelijk dat de kritiek uit het veld, die er wel degelijk is maar dan meer van de bestuurders dan van de leerkrachten zelf, nu op zo veel begrip kan rekenen van dezelfde partijen die toen zo daadkrachtig leken. Alleen de VVD en wij staan nog overeind in de loopgraven. «Last man standing» of, in dit geval, «last man and woman standing». De rest van de partijen vlucht in het zicht van de vijand bij de eerste schermutselingen. Dat is geen mooi gezicht. Ik kan het niet anders zeggen.

De heer Van Dijk zegt nu: ik heb geen interrupties meer. Ik ben blij dat de SP geen interrupties meer heeft.

Ik zeg hier en nu: de toets is niet te talig, maar de leerlingen zijn niet talig genoeg meer. Aan dat laatste moeten we wat willen veranderen. Ook in het schooljaar 2013–2014 hebben leerlingen in het vo en in het mbo onvoldoendes gehaald voor de rekentoetsen en de examens die op de referentieniveaus 2F en 3F zijn gebaseerd. Dat is niet gek. De invoering van de rekentoets is een traject van lange adem, zo heb ik al gezegd. Het is nu zaak om te kijken naar wat goed gaat. Veel scholen nemen hun rekenonderwijs inmiddels heel serieus. We zien dat middelbare scholen het dit jaar beter doen op de rekentoets dan vorig jaar. Twee hoofdoorzaken van de achterblijvende kwaliteit zijn volgens de commissie-Bosker de kwaliteit van de toets zelf en de manier waarop scholen leerlingen voorbereiden. Dat klopt allebei. De bewindspersonen volgen de aanbevelingen van de commissie. Scholen moeten meer werk maken van rekenonderwijs. Daarnaast worden de opgaven nog minder talig. Hoe dat kan, weet ik niet zo goed. Ik heb net wat voorbeelden gegeven. Op een gegeven moment ga je de context helemaal weghalen, en dat zou zonde zijn. Ten slotte wordt de manier waarop de toets wordt afgenomen, verbeterd. Ook de commissie-Bosker concludeert echter dat de invoering in het schooljaar 2015–2016 wenselijk en haalbaar is. Uitstel is slechts het voor ons uit schuiven van problemen, zo zeggen wij. Op pagina 4 van de voortgangsrapportage staat dat eerder uitstel alleen maar een negatief effect op de leerlingenresultaten heeft gehad. Tegen de Staatssecretaris en de Minister zeg ik: laat dat goed tot u doordringen, want ik vind dat een belangrijk gegeven. Met het integraal en onverkort overnemen van de aanbevelingen van de commissie-Bosker, namelijk een aparte toets voor het vmbo-bb (basisberoepsgerichte leerweg) en leerlingen met ernstige rekenproblemen, alsook extra ondersteuning in de komende twee jaar, wordt op een verantwoorde manier uitvoering gegeven aan de brede wens van de Kamer.

Het gaat om een kleine 1,5 miljoen jongeren. Dat moeten we niet vergeten. Het is goed voor hen en voor de samenleving, want het is goed voor de groei van de kwaliteit van de beroepsbevolking, daarmee voor de groei van de middenklasse en daarmee voor de groei van de economie, want zo zit de wereld van het onderwijs wat ons betreft in elkaar. «Het is geen economisch instrument», zo hoor ik hier naast mij fluisteren door de man naast mij, de heer Van Dijk, die geen interrupties meer heeft. Het heeft alles te maken met welvaart en welzijn, met burgerschap en met de vrijheid om je dromen na te jagen. Daar gaat het om.

Met dit kabinet, waarop wat mij betreft D66 en GroenLinks een te grote informele invloed uitoefenen, is ook in het onderwijs de zieligheidsmodus weer aangezet: iedereen zou gelijk moeten zijn, ongeacht capaciteiten, talenten of competenties. Onderwijs moet echter selecteren, discrimineren en determineren, zo heb ik ook in het vorige debat gezegd. Als we dat niet doen, versluieren we op dit dossier twee kernproblemen. Het eerste is het immigratieprobleem, dat enorme taalachterstanden met zich heeft gebracht. Het tweede is de onvoldoende ouderbetrokkenheid – op zich een veel breder probleem – bij de taalvaardigheid. Dat is het probleem. De rekentoets is niet te talig.

De heer Van Meenen (D66): Waar moet ik beginnen? Ik heb mijn PVV-bingokaart bijna vol, met kosmopolitisch ...

De heer Beertema (PVV): Dat heb ik niet gezegd.

De heer Van Meenen (D66): Nee, dat komt nog. Het is zelfs omgekeerd. Ik zou haast zeggen dat de opvattingen van de heer Beertema nu wat kosmopolitisch en neoliberaal gaan worden.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

De heer Van Meenen (D66): Mijn vraag is de volgende. De heer Beertema verwijst naar de behandeling van dit onderwerp in de Tweede Kamer en in de Eerste Kamer. Hij zegt dat het er als hamerstuk door is gegaan. Nog even los van de vraag of dat juist is ...

De heer Jasper van Dijk (SP): Nee.

De heer Van Meenen (D66): Zo te horen is dat niet juist. Sluit de heer Beertema uit dat er in deze Kamer ook foute besluiten worden genomen?

De heer Beertema (PVV): Nee, als ik dat zou uitsluiten, zou de PVV geen enkel recht van bestaan hebben. Wij zijn gebaseerd op de fouten die u maakt, op de verkeerde inzichten en op dat ontwortelde kosmopolitisme en zo. Wij moeten dat allemaal herstellen. Er worden dus ontzettend veel fouten gemaakt. Maar, even serieus, natuurlijk worden er foute besluiten genomen. Ik loop niet weg van het feit dat er kritiek op de rekentoets is. Ook ik ben die toetsdeskundige niet, maar de mensen van Cito zijn dat wel. Er zijn veel buitengewoon deskundige mensen die zich hiermee bezighouden. We moeten het echter ook niet groter maken dan het is. Natuurlijk zijn er mankementen aan die toets, maar laten we het stapje voor stapje, toets voor toets bijschaven tot we een fantastische toets hebben, tot we die expertise, waarvan er al heel veel is, hebben opgebouwd en dan komt het vanzelf wel goed. Hier hoor ik echter steeds angstverhalen, over het te talig zijn van de toets bijvoorbeeld. Maar nogmaals: de heer Van Meenen heeft de toets ook gezien. Als dat te talig is, zo zeg ik tegen hem, dan zijn we verloren, want dan blijft er echt niet veel over.

De heer Van Meenen (D66): Ik ga daar nog even op door. Dat is wel interessant, omdat bijvoorbeeld de heer Van de Craats stelt dat het probleem dat aan de wortel van deze discussie ligt, te maken heeft met het echte, zuivere rekenen. Daar zou het probleem zitten en juist niet in dat contextrijke. De maatschappelijke kritiek was: de kinderen kunnen niet meer rekenen. Dat gaat gewoon over de vraag of ze weten wat twee vijfde gedeeld door drie vierde is. Dat heeft direct te maken met de keuzes voor de referentieniveaus. Sluit de heer Beertema uit dat in de kern juist wat dat betreft, ook in deze Kamer, fouten gemaakt zijn, dat referentieniveaus geplakt zijn op problemen die heel anders waren dan wat nu aan de orde is?

De heer Beertema (PVV): Ik onderschrijf dat gedeeltelijk. Wat Van de Craats zegt, snijdt zeker hout. Het cijferen zoals we dat hadden, is vrijwel verdwenen. Dat zou voor een gedeelte moeten terugkomen, zeker in het basisonderwijs. Aan de andere kant heb je op vmbo-niveaus wel een zekere context nodig. Nogmaals, ik heb niet zo veel problemen met die heel kleine context die ik zie en die wordt verluchtigd met plaatjes van een kruiwagen voor de leerlingen die niet weten wat een kruiwagen is. Ik vind dat prima. Ik ben het er echter met de heer Van Meenen over eens dat we over die uitgangspunten zeker moeten nadenken.

Dat neemt het volgende niet weg. Ik heb in een vorig debat het Segbroek College al eens genoemd. Er is helemaal niks bijzonders aan die school. Het is een doodgewone school, een beetje een gemengde school. Toen de rekentoets er indertijd aan kwam, heeft het college actie ondernomen. De schoolleiding heeft gezegd: we gaan een coördinator benoemen, een voorzitter, en we gaan er extra faciliteiten op zetten. Dat heeft de school allemaal gedaan. Eigenlijk heeft die school alle succesfactoren toegepast die volgens het steunpunt en zo toegepast zouden moeten worden. Dat is geen wonder, maar werken volgens dat traject. En wat gebeurt er? Vorig jaar is 91% op het vmbo geslaagd voor de rekentoets. Voor het havo heb ik het zo gauw niet bij de hand, maar ook daar was het prima in orde. Het kan dus, zo zeg ik tegen de heer Van Meenen in antwoord op zijn vraag.

De heer Bisschop (SGP): Ik hoor de heer Beertema ook gloedvol betogen dat er inderdaad verbeteringen nodig zijn, dat de kritiek op de toets in ieder geval gedeeltelijk terecht is en dat er stapje voor stapje verbeteringen moeten worden aangebracht. Dat impliceert dan toch dat je ook moet kijken naar de status die je aan zo'n toets toekent en dat je, totdat je iets hebt wat als grootste gemene deler als een acceptabele toets wordt beschouwd, zegt: oké, we experimenteren, we voeren pilots uit enzovoorts, en pas daarna gaan we naar een formelere status van de toets kijken?

De heer Beertema (PVV): Indertijd was de urgentie van het probleem zo groot dat wij de politieke beslissing hebben genomen om dit in snel tempo in te voeren. Ik begrijp dat heel veel mensen het te snel vinden. Ik noem echter het voorbeeld van deze ene school, maar zo zijn er nog vele andere scholen waar een goed management, een goed schoolleiderschap is, en daar komt het goed. Ik zie het probleem dus niet zo. Ik voel nog steeds de urgentie van die status, want ik vind het niveau van het rekenen, van het cijferen, maar ook van het lezen en schrijven allerbelabberdst slecht. Vooral op de pabo's is dat een majeur probleem.

De voorzitter: Een korte vervolgvraag.

De heer Bisschop (SGP): Het is duidelijk dat dit speelde op het moment dat ook de commissie-Dijsselbloem bezig was. Zij analyseerde wat er allemaal grondig fout is gegaan bij de onderwijsvernieuwingen. Terwijl die enquête in de afrondende fase was, is dit op dezelfde wijze vormgegeven: te kort door de bocht, te snel en te sterk van bovenaf gedropt. Het gevolg daarvan is dat je in het onderwijs geen draagvlak creëert.

De voorzitter: Wat is uw vraag?

De heer Bisschop (SGP): Is de heer Beertema zich ervan bewust dat juist door deze werkwijze de beleidsresistentie in het onderwijs, op het werkveld wordt vergroot in plaats van dat er draagvlak door wordt gecreëerd?

De heer Beertema (PVV): Dat is een waarneming die niet de mijne is. Ik wil niet blijven doorgaan over die school, maar daar leeft dat niet. Daar is het draagvlak wel degelijk aanwezig. Daar zitten mensen in het team die dezelfde urgentie voelen en die het hun eer te na vinden om hun leerlingen met te weinig rekenvaardigheid van school te laten gaan. De maatschappelijke urgentie wordt in mijn beleving voldoende gedeeld met de mensen die daadwerkelijk voor de klas staan. Een probleem is wel dat we te maken hebben met schoolleiders, met managements die op dit punt allerlei beren op de weg zien, die het maar lastig vinden en die helemaal niet ergens op afgerekend willen worden omdat ze dan met de billen bloot moeten. Ik begrijp eigenlijk niet goed waarom de succesfactoren die allemaal zijn beschreven in de steunpuntrapportages, niet veel breder verspreid zijn. Ik vraag me ook wat in dezen de rol van de VO-raad en zo is. Zij zouden daarvoor toch een verantwoording moeten voelen? Maar ja, zij laten het allemaal maar gaan en huilen alleen maar mee met de wolven in het bos. Ik vind dat ze zich wat dit betreft hebben gediskwalificeerd.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): De heer Beertema geeft toe dat de toets een flink aantal mankementen kent. Hij geeft dat zelf toe. Hij zegt: we moeten die toets stap voor stap een beetje beter gaan maken, maar we gaan de jongeren wel nu afrekenen op die slechte toets. Ik vind dat echt te gek voor woorden.

De heer Bisschop (SGP): U ook, mijnheer Beertema?

De heer Beertema (PVV): Als het de vraag is of ik ...

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): U ook, mijnheer Beertema?

De heer Beertema (PVV): Ik vind dat niet te gek voor woorden.

De voorzitter: Met het oog op de klok vraag ik of u uw antwoord enigszins kort kunt houden. We lopen namelijk best wel uit.

De heer Beertema (PVV): Er worden allemaal vragen aan mij gesteld. Om kort te zijn: nee, ik vind het niet te gek voor woorden. Als leerlingen het slachtoffer worden van slecht onderwijs en van een slechte schoolleiding, die de urgentie niet op tijd heeft gevoeld, dan heb ik buitengewoon te doen met de ouders en de leerlingen van die scholen die daardoor in de problemen komen, maar dat moeten we niet willen afwentelen op deze Kamercommissie of op het beleid, waarop scholen voldoende hebben kunnen inspelen.

De voorzitter: Een korte vervolgvraag.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Kort concluderend: de heer Beertema vindt het allemaal prima dat jongeren de dupe worden van slecht rekenonderwijs, waaraan zij niets kunnen doen.

De heer Beertema (PVV): Nee, dat vindt de heer Beertema niet prima. De heer Beertema weet echter wel dat hij niet in al die scholen kan zijn om als politicus elk management op de vingers te kijken. Elk management heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. De heer Beertema is ten volle bereid om die scholen ter verantwoording te roepen. Het is namelijk mijn taak als parlementariër om het beleid op zijn adequaatheid te toetsen. Voor de rest laat ik het over aan de scholen. Het zijn schooleigen zaken. Die moeten binnen de scholen worden afgerond. De scholen zijn verantwoordelijk. Laten we de zaken alstublieft niet met elkaar gaan vermengen.

De voorzitter: Mijnheer Beertema, mag ik u vragen uw betoog af te ronden? Daarna schorsen we kort, zo'n tien minuten.

De heer Beertema (PVV): Ik noemde net al de rol van al die sectorraden en zo. Ik heb al even Stichting Platforms VMBO genoemd, die ik bij BNR hoorde vertellen hoe ongewenst en zielig het is als een leerling die goed kan koken, niet op niveau 3 of 4 wordt toegelaten omdat hij gezakt is voor een rekentoets. Die leerling wordt geweigerd op die opleiding. Ik vind dat inderdaad stemmingmakerij, die vooral voor leerlingen op niveau 2 oneerlijk is. Het advies voor die leerling die de toets niet haalt, had moeten zijn: ga naar niveau 2, want dan heb je nog een buitengewoon nuttige opleiding, waar je een heel degelijk vak kunt leren, en als je dat diploma dan hebt, als je op dat niveau gekwalificeerd bent, dan heb je alle mogelijkheden om via het bedrijfsleven door te groeien naar hogere opleidingen en zelfs naar het hbo. Dit soort geluiden, afkomstig van een platform als de Stichting Platforms VMBO, vind ik dus echt onverantwoord.

We horen, ten slotte, geluiden over mogelijke entreetoetsen op de pabo. Mevrouw Straus refereerde er al aan. Hoe staan de bewindslieden tegenover het met een taal- en rekentoets vooraf selecteren van studenten? Ik kan mij zeker vinden in de redenering van de pabo's. Hoe vaak gebeurt het niet dat bijvoorbeeld SPW 4-studenten doorstromen naar de pabo, vervolgens een jaar of twee klungelen met die reken- en taaltoets en dan na twee jaar alsnog stoppen? Ik begrijp de pabo's wel die zich daarop willen voorbereiden. Als je echt een gemotiveerde student bent, een student met een probleem met taal of rekenen maar wel beschikkend over de passie om dat prachtige beroep te gaan uitoefenen, dan zet je alle zeilen bij om die toets te halen en op die manier toegang te krijgen tot de pabo. Dat lijkt me niet gek.

Ik rond af. We zouden geen genoegen moeten nemen met de middelmaat als we meer uit onze kinderen kunnen halen. Ook hier is de boodschap: leg de lat hoger, geef een toets betekenis en kijk vervolgens naar de gevolgen. Je zult zien dat de resultaten verbeteren, dat het leerlingen motiveert maar vooral ook dat het leerkrachten motiveert en hen gewoon weer hartstikke trots maakt als ze weer iets hebben bereikt op dat gebied. We moeten de berg op en niet de berg af.

De voorzitter: Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de eerste termijn van de Kamer. Ik schors de vergadering tot 16.20 uur. Ik geef de Kamerleden alvast het volgende mee. Stel in de eerste termijn van de regering de vraag die u wilt stellen en beperk dat in de tweede termijn zo veel mogelijk. Dan zijn we op een goede tijd klaar.

De vergadering wordt van 16.10 uur tot 16.20 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Rekenen is belangrijk. Ik heb vanmiddag niemand dat horen ontkennen. Dat geldt voor alle leerlingen, of ze nu timmerman willen worden, of dokter, loodgieter, leraar, klassehulp of verpleegkundige. Je zult maar in een operatiekamer staan waar iemand wordt binnengebracht en in een acute situatie à la minute moeten uitrekenen hoeveel medicijnen er moeten worden toegediend om een patiënt te helpen. Het is toch wel handig als we kunnen rekenen.

Acht jaar geleden constateerden wij dat de taal- en rekenvaardigheden van de leerlingen nog niet op orde waren. Dat kwam met name tot uitdrukking in het hoger onderwijs. Ik noem met name de pabo, waar toen grote aantallen leerlingen zakten voor de taal- en rekentoets. Er is toen gekeken naar het taal- en rekenonderwijs. De conclusie was dat dat te versnipperd was. Er was ook geen duidelijk beeld van wat we van onze kinderen zouden moeten en kunnen verwachten. Op welk moment zouden ze wat precies moeten kennen en kunnen? Dat leidde ertoe dat in 2010 de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in de Tweede Kamer werd aangenomen. Daarvoor bestond brede steun. Ik denk dat de heer Bisschop misschien een punt heeft als hij zegt dat de SGP er destijds niet voor was. Daarmee werd het startschot gegeven voor het fors verbeteren van de taal- en rekenvaardigheden van de leerlingen.

Laat ik beginnen met goed nieuws, want dat is er zeker. Op het gebied van taal gaat het goed. De invoering van de referentieniveaus Nederlands ligt op schema. Wat betreft de rekentoets en de rekenreferentieniveaus gaat het in het vwo goed, maar minder goed op de niveaus vmbo en havo, terwijl het vooralsnog ook achterblijft in het mbo. Dat blijkt ook uit de rapportages van de steunpunten taal en rekenen. Zij hebben gesprekken gevoerd met ruim 400 scholen en concluderen dat scholen in het begin misschien een beetje te afwachtend zijn geweest met de voorbereiding op het taal- en rekenonderwijs. Op een gegeven moment zijn we begonnen met de pilots. Die vielen natuurlijk niet helemaal koud op het dak. Eerst waren er twee jaar diagnostische toetsen. Daarna is twee jaar met pilots gedraaid. Dat heeft bij nagenoeg alle scholen ertoe geleid dat ze wakker zijn geschud. We zien ook een heel belangrijke omslag. Scholen laten op dit moment hun leraren bijscholen en nemen instap- en voortgangstoetsen af om ook formatief te bekijken waar leerlingen precies staan en hoe ze verder kunnen worden geholpen. Ze geven ook meer aandacht aan zwakke leerlingen of leerlingen met een achterstand. Daarvoor programmeren ze, waar nodig, ook extra lesuren rekenen in. Daarbij kunnen ze aankloppen bij en hulp krijgen van het Steunpunt taal en rekenen vo.

Het verschilt overigens ook nog wel per school. Er zijn scholen die het eigenlijk best goed doen. Laat ik een voorbeeld geven: scholengemeenschap Novum in Voorburg. Die zal de heer Van Meenen bekend voorkomen. Hij roept nu «gymnasium», maar volgens mij zit er ook havo en mavo. In ieder geval worden daar veel voldoendes gescoord. Het Dendron College in Horst laat goede resultaten zien. Het AOC Oost in Borculo scoort op alle leerwegen ruim voldoende. Een paar weken geleden was ik op pad met René Kneyber, een leraar die hier vaak wordt aangehaald. Hij geeft les op het vmbo-kb. Hij gaf aan dat hij hard heeft gewerkt maar goede resultaten heeft gehaald op de rekentoets.

Dit is echter nog lang niet het algehele beeld. Ik denk echt dat we reëel moeten zijn: we zijn er nog lang niet. Ik ben wel blij met de extra inzet die scholen plegen. Het ziet ernaar uit dat bijna de helft van de leerlingen op dit moment een onvoldoende voor de rekentoets zou halen en er dus een onvoldoende op de bijlage van de cijferlijst zou komen te staan. Dat is zonde, ook nu al. We zeggen vaak dat we leerlingen niet de dupe mogen laten worden van een rekentoets die misschien nog niet voldoet of van rekenonderwijs dat nog niet de tijd heeft gehad om op een goed niveau te komen. Ik ben het daarmee voor de volle 100% eens. We moeten echter niet net doen alsof leerlingen niet ook nu al een beetje de dupe zijn. Leerlingen krijgen op dit moment ook niet het rekenonderwijs dat ze zouden moeten krijgen of waarop ze recht hebben. We moeten er dus met zijn allen heel hard aan trekken om dat goed op orde te krijgen. We mogen pas tevreden zijn als dat zo is. Dat vergt veel inspanning. Nogmaals, leerlingen mogen niet de dupe worden.

We moeten ook goed bezien of de rekentoets een goede uitwerking is van de referentieniveaus, of hij niet te talig is of anderszins te complex is, bijvoorbeeld doordat de opgaven niet goed in elkaar zitten. Naar aanleiding van de door de Tweede Kamer georganiseerde hoorzitting hebben we een commissie onder leiding van professor Bosker ingesteld. De commissie moest bekijken of de toets een goede uitwerking van de referentieniveaus is. Dat was de hoofdvraag van het onderzoek. We hebben uit die hoorzitting expres ook de grootste criticasters aan boord gevraagd: laat de meest kritische en strengste mensen er maar eens naar kijken. De commissie-Bosker heeft in haar rapport goede aanbevelingen gedaan. Als deze worden doorgevoerd, moeten ze leiden tot een waarborging van de referentieniveaus. De Minister en ik hebben beiden gezegd dat we het een goed rapport vinden en dat we het integraal en onverkort willen overnemen.

Ik wil graag twee dingen bespreken. In de eerste plaats wil ik het hebben over het pièce de résistance: de rekentoets. Vervolgens wil ik ingaan op wat precies nodig is om er te komen, wat we nog kunnen doen om het rekenonderwijs op een goed niveau te krijgen.

Ik begin dus met de rekentoets. Ik ben het helemaal eens met de heer Rog dat die haast een doel op zich lijkt te worden, om het zo maar te zeggen. Dat zou hij niet moeten zijn. Het gaat uiteindelijk om goed rekenonderwijs. Tegen de heer Rog, maar ook tegen de heer Van Meenen en de heer Van Dijk, wil ik nog wel dit zeggen: als ik ook maar enigszins het gevoel had dat uitstel of afstel van de rekentoets enorm zou bijdragen aan het verbeteren van het rekenonderwijs in Nederland, dan had ik dat serieus overwogen. Echter, noch de commissie-Bosker, noch de twee rapporten van de Steunpunten taal en rekenen zeggen dat. Integendeel, het Steunpunt taal en rekenen vo zegt dat een van de redenen waarom scholen in het begin misschien wat traag op gang zijn gekomen, is gelegen in het feit dat we eerder de rekentoets twee jaar hebben uitgesteld. Met andere woorden: ik denk dat het goed is om door te gaan. Dat spreekt ook uit beide rapporten.

Er moet wel wat worden verbeterd. De commissie-Bosker geeft zeer concrete aanbevelingen over de rekentoets, de context van die toets en de manier waarop die kan worden verbeterd. Het gaat daarbij om vijf onderdelen: de kwaliteit van de toetsen en opgaven, transparantie en openbaarheid, de toetsvorm, de zogeheten referentiecesuur oftewel de hoogte van de lat, en de herkansingsmogelijkheden. Voor de eerste drie punten geldt: no regret, onmiddellijk doen. We nemen die punten over. Het zijn aanpassingen die we relatief goed en relatief snel kunnen doorvoeren. Een heel groot deel van die aanpassingen kan al in de toets van volgend jaar worden gerealiseerd. Ik noem een paar voorbeelden. Het punt van de taligheid kwam ook vorig jaar al even ter sprake. Dit jaar hebben we wat dat betreft al een en ander verbeterd en volgend jaar zullen we het nog verder verbeteren. Wat betreft de transparantie, de openbaarheid en het kunnen terugbladeren meld ik dat er volgend jaar kan worden teruggebladerd. We gaan er ook voor zorgen dat er een vorm van inzagerecht volgend jaar wordt geregeld. We moeten nog even bekijken hoe dat precies gebeurt, maar ik kan me voorstellen dat we dat doen naar analogie van de andere digitale examens in het vmbo. Het punt bij een digitaal examen is namelijk altijd dat je niet per se op één vast moment voor alle leerlingen het examen moet afnemen. Die flexibiliteit willen we er graag in houden. Aan de andere kant willen we toch dat leerlingen achteraf inzicht kunnen hebben in de opgaves die ze hebben gemaakt, zodat ze kunnen zien welke vragen ze goed en welke ze niet goed hebben gemaakt. Dit zijn stuk voor stuk dingen die we kunnen regelen. Datzelfde geldt voor de herkansingsmogelijkheden. Ook daarvan hebben we gezegd: we gaan bekijken of er voor leerlingen wellicht een extra mogelijkheid om te herkansen kan komen. Anders dan bij het schoolexamen is er maar één toets: nu kunnen de leerlingen die maken in het voorlaatste jaar en een herkansing doen in het laatste jaar. Wellicht zou het helpen als je wat dat betreft nog een extra mogelijkheid biedt.

De heer Rog (CDA): Het is altijd ingewikkeld om de Staatssecretaris heel precies te begrijpen. In de brief schrijft hij: we gaan het inzagerecht in kaart brengen en de mogelijkheden en de consequenties daarvan bezien. Hoor ik de Staatssecretaris nu zeggen dat het inzagerecht voor leerlingen en leraren er komt, zoals ik heb gevraagd? Overigens heeft de commissie-Bosker dat ook geadviseerd. De bewindslieden hebben gezegd dat zij dat onverkort en integraal zullen overnemen. Heb ik het zo juist begrepen?

Staatssecretaris Dekker: Wij zorgen ervoor dat dit er volgend jaar is. Ik ga er toch iets over uitweiden. De rekentoets is een digitaal examen. Leerlingen kunnen die op verschillende momenten maken, in tegenstelling tot het centraal schriftelijk examen, dat door iedereen op hetzelfde moment wordt gedaan. Je kunt dan dus niet onmiddellijk de opgaven meegeven of op internet zetten, want anders weet een leerling elders in het land die bij voorbeeld de week erna de digitale rekentoets gaat maken, wat de opgaven zijn. Dit is op zich niet nieuw. Ook in het vmbo wordt inmiddels breed gewerkt met digitale examens. De heer Rog vroeg om een nadere specificatie. Ik zeg hem toe dat we ervoor zorgen dat het volgend jaar op een manier is geregeld, eventueel naar analogie van de andere digitale examens in het vmbo. Daarmee voldoen we volgens mij aan de wens op dit punt die in het onderwijs en bij de heer Rog bestaat.

De heer Van Meenen (D66): Ik kom nog even op de aanbeveling betreffende de taligheid. Uiteindelijk heeft de vormgeving van de toets alles te maken met de doelgroep van het referentieniveau. De heer Van de Craats stelt bijvoorbeeld dat refentieniveau 3F uitsluitend bedoeld was voor mbo-4 en dat het in het havo en het vwo over 2S en 3S zou moeten gaan. De discussie daarover is destijds in de Kamer gevoerd, maar nu dit alles wetende vraag ik me af of de Staatssecretaris met mij van mening is dat ook wat dat betreft nog eens heel goed bekeken zou moeten worden over welke referentieniveaus we het nu eigenlijk willen hebben.

Staatssecretaris Dekker: Die discussie is geweest. Wij hebben toen met zijn allen gezegd: dit zijn referentieniveaus die haalbaar moeten zijn, dit moeten de minimumniveaus zijn. Ik heb geen aanleiding om op basis van het rapport van de commissie-Bosker of van de signalen die ik uit het onderwijs krijg, nu te zeggen: het zouden andere referentieniveaus moeten zijn. De heer Van Meenen vroeg concreet of ik niet ook daarnaar zou moeten kijken. Ik denk dat dat op dit moment niet nodig is. We moeten wel iets anders doen, en dat is tegelijk mijn volgende punt: bekijken hoe je zorgvuldig naar dat niveau kunt toegroeien.

De voorzitter: Mijnheer Van Meenen. Althans, was de Staatssecretaris al klaar met zijn antwoord?

Staatssecretaris Dekker: Op dit punt wel.

De heer Van Meenen (D66): Dit is toch wel heel cruciaal. Ook de heer Meijerink verwijst er in zijn commentaar van nu weer op dat destijds dingen met zijn aanbevelingen zijn gedaan die op geen enkele manier in de Kamer tot uitdrukking zijn gekomen, en evenmin in de wetgeving die daaruit voortkomt. Het maakt nogal wat uit. De heer Van de Craats stelt bijvoorbeeld dat door in het havo en het vwo 3F te hanteren – ik citeer hem nu – de rekenvaardigheid van leerlingen op geen enkele manier vooruitgeholpen wordt. 3F is precies niet waar het probleem in het vervolgonderwijs zit. Het probleem zit bij 3S, het pure rekenen.

De voorzitter: De Staatssecretaris.

De heer Van Meenen (D66): We moeten niet doorgaan op een weg omdat we ooit, in 2010, een besluit hebben genomen.

De voorzitter: Uw vraag is helder.

De heer Van Meenen (D66): Laten we in één keer alles goed doen en niet doorgaan op deze weg van verkeerde referentieniveaus.

Staatssecretaris Dekker: Volgens mij hebben wij de commissie-Bosker gehad om hier wat zinnige dingen over te zeggen. U haalt de heer Meijerink aan. Ik heb ergens een vooraankondiging gezien van een interview dat moet plaatsvinden in september. Ik ben alleszins bereid om met iedereen te spreken. Ik heb ook onmiddellijk de telefoon gepakt om navraag te doen toen ik het een en ander las over de heer Bosker, die wat geroepen had. Hij zei dat het totaal uit zijn verband was gerukt. Ik heb op dit moment echt geen aanleiding om te veronderstellen dat de referentieniveaus die we toen volgens mij met zijn allen breed hebben vastgesteld, niet de referentieniveaus zijn die voor deze leerlingen haalbaar zijn. Er moeten een paar dingen gebeuren. Het onderwijs op scholen kan en moet beter, de rekentoets kan en moet beter en we moeten zorgen voor een zorgvuldig traject daarnaartoe opdat leerlingen niet de dupe worden van een toets die nog niet helemaal op orde is of van rekenonderwijs dat nog niet helemaal op orde is.

Ik ga nog even door op dat laatste punt. Dat is best een ingewikkeld punt. In het rapport van de commissie-Bosker en in het rapport van het Steunpunt taal en rekenen vo wordt het aspect van een zorgvuldige invoering aangehaald. Het is echter nog best ingewikkeld om dat technisch te vertalen en om dat handen en voeten te geven. Bosker zegt: giet de referentiecesuur nog niet in beton en geef scholen en leerlingen de mogelijkheid om daarnaartoe te groeien. Het Steunpunt taal en rekenen vo zegt: bekijk of je desnoods niet tijdelijk nog wat moet aanpassen in de slaag-zakregeling. Ook daarmee geef je scholen en leerlingen tijd om naar dat niveau toe te groeien. Het bepalen van die cesuur is mensenwerk. Ik denk echter wel dat we experts daarnaar moeten laten kijken. Het voorstel van de Minister en mij is om dat in de zomer te laten doen, zodat we dat in het najaar hebben. We moeten gewoon eens even laten bekijken wat nodig is om ervoor te zorgen dat leerlingen straks niet onnodig de dupe zijn. Eigenlijk is dat een technische exercitie.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik vroeg daar ook naar in mijn eerste termijn. Er wordt dus nog onderzoek gedaan naar de cesuur en naar andere toetsvormen. Dat is ook een aanbeveling. Nu zegt de Staatssecretaris: na de zomer komen we er wel mee terug. Dat betekent toch dat we dan weer hier aan tafel gaan zitten om te bekijken of het dan beter is geworden? De Staatssecretaris zegt zelf: het is ingewikkeld, het is een ingewikkelde afweging, die studering behoeft. Daarom, zo zegt hij, moeten we ons laten adviseren door een kleine groep externe deskundigen. Het advies komt dan in het najaar. Dan moeten we toch op dat moment bekijken of het uitvoerbaar is? De Staatssecretaris kan nu toch niet zeggen dat hij zeker weet dat het allemaal goedkomt?

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat het twee afzonderlijke dingen zijn. Alle aanbevelingen die zijn gedaan over de inhoudelijke, technische verbetering van de toets, moeten realiseerbaar zijn. Het overgrote deel kunnen we volgend jaar al invoeren. We kunnen het volledig invoeren in 2016. Dat punt van de cesuur is een ingewikkelde. Dat vraagt om een soort vinger aan de pols. Het vraagt zorgvuldigheid. Misschien moet elk jaar ook wel worden bekeken welke stapjes er vooruit zijn gezet, hoe het is verbeterd. Zijn we er al? Is het onderwijs er al? Zitten de leerlingen al op het gewenste niveau? Er zijn verschillende technische varianten om dat te bereiken, elk met zijn eigen haken en ogen, zo zeg ik er onmiddellijk bij. Met 90% van het rapport gaan we onmiddellijk aan de slag, maar wat betreft dat specifieke punt hebben we voorgesteld om een aantal experts daar nog eens even goed naar te laten kijken.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat betekent dus, zo zeg ik afrondend, dat er in het najaar een nieuw weegmoment komt. Het betreft immers ingewikkelde materie. Als Kamer moeten we dan heel goed bekijken hoe het er dan voorstaat. Is de Staatssecretaris dat met mij eens?

Staatssecretaris Dekker: Ik heb niet de illusie dat dit de laatste keer is dat wij over de rekentoets spreken. Sterker nog, dit is een proces dat van iedereen een lange adem vergt. Dat geldt voor ons, zoals we hier bij elkaar zitten, voor het onderwijs, voor de leerlingen, voor wie dit nieuw is, en voor toetsmakers, voor wie dit ook nieuw is. Het is een proces waarin alle partijen steeds stapjes vooruit zetten en steeds weer leren. Ik denk dus inderdaad dat we in het najaar hierover nog komen te praten. Ik denk ook dat we hier volgend jaar rond deze tijd weer over komen te praten. Dan heeft weer een nieuwe lichting leerlingen de rekentoets gemaakt. Dan telt die nog niet mee voor slagen of zakken, eigenlijk net zoals dit jaar. Vervolgens hebben we dan nog een heel jaar, want pas aan het eind van het schooljaar 2015–2016 – vanaf nu gerekend is dat over twee jaar – zou de toets voor het eerst gaan meetellen en zou je erop kunnen zakken. We moeten met zijn allen een heel zorgvuldig traject doorlopen. Het zou onverstandig zijn om nu, twee jaar voor dat moment, al allerlei definitieve conclusies te trekken. Twee rapporten zeggen: ga door, want het onderwijs vraagt erom – het is belangrijk om het rekenonderwijs op niveau te krijgen – maar leg nog niet alles in beton vast, met name niet als het gaat om de slaag-zakregeling en de cesuur. Eigenlijk vinden wij dat wel een heel verstandige conclusie. Dat geeft namelijk de tijd en de ruimte om naar het gewenste niveau toe te groeien.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb nog één afrondende vraag. Het is heel gek. De Staatssecretaris zegt dat wij nu geen definitieve conclusie moeten trekken. Dat klinkt zeer goed. Maar dan kan hij toch vandaag ook niet de definitieve conclusie trekken dat we de toets hoe dan ook moeten gaan invoeren in 2016, over twee jaar?

Staatssecretaris Dekker: We hebben niet voor niets allerlei rapporten laten opvragen. Al onze adviseurs zeggen: ga door, want als je nu weer vertraagt, uitstelt of afstelt, dan gooi je heel veel weg van waar scholen nu mee bezig zijn en in hebben geïnvesteerd. Ze zeggen ook dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat de scholen niet weer achterover gaan leunen en dat het helder moet zijn dat er echt meters gemaakt moeten worden. Tegelijkertijd zeggen ze – ik ben het daar voor de volle 100% mee eens – dat leerlingen uiteindelijk niet de dupe mogen worden van een toets die nu nog niet helemaal op orde is of van rekenonderwijs dat nog niet helemaal op orde is. Wij hebben echter met zijn allen ook de plicht en de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het rekenonderwijs zo snel mogelijk op orde komt. Dat is het op dit moment niet. Het is een beetje wat ik net ook al tegen de heer Rog zei: we mogen onze ogen ook niet sluiten voor het feit dat er ook nu al heel veel kinderen het voortgezet onderwijs verlaten zonder dat ze het rekenonderwijs hebben gehad dat we hun toewensen. Volgens mij moeten we op dat punt tempo houden.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik heb een vraag over de cesuur ten opzichte van de referentieniveaus. Betekent dit nu dat de referentieniveaus vloeibaar zijn geworden? Dat vat ik nu niet meer. Ik krijg hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker: Dat is een van de technisch ingewikkelde punten. De cesuur is nu vastgelegd. De commissie zegt dat je die moet herijken. Die moet je sowieso ieder jaar herijken, want een toets is nooit helemaal klaar. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de eindexamens. Die worden ieder jaar weer precies bekeken en daarop is ieder jaar weer commentaar waaruit blijkt hoe je die kunt verbeteren. De suggestie wordt gedaan om eens te bekijken of je de cesuur daar langzaam naartoe kunt laten groeien. Dan is echter onmiddellijk de vraag wat dit dan precies voor het eindcijfer en de waarde van het eindcijfer betekent. Hetzelfde geldt voor aanpassingen in de slaag-zakregeling. Als je die nog iets meer tijd geeft of op de een of andere manier toch aanpast, betekent dat ook weer iets voor de motivatie van leerlingen en scholen om er snel voor te zorgen dat het rekenonderwijs op orde komt. Dit is dus echt nog wel een ingewikkelde kwestie. Daar hebben wij op ons ministerie ook lang over gepraat. Daarbij kwamen wij toch tot de conclusie dat hier maar eens even enkele deskundigen naar moeten kijken die ook bij het bepalen van de cesuur gewoon verstandige dingen kunnen doen. De mensen op ons ministerie en de Kamerleden zijn geen toetsenmakers. Buiten de Cito en het CvE zijn echter best een aantal kundige mensen te vinden die ons hierover kunnen adviseren.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Dit debat ging eerst over het 2F-niveau, maar gaat nu over het 3F-niveau. Het wordt steeds ingewikkelder. Ik zou deze vraag veel later stellen, maar mij bekruipt toch een akelig gevoel. Wij moeten dit binnen twee jaar voor elkaar krijgen. De jongeren gaan straks immers toetsen maken waarop zij worden afgerekend. Kan de Staatssecretaris garanderen dat wij ondanks deze ingewikkeldheid over twee jaar in staat zijn om dit op een behoorlijke en zorgvuldige manier te doen?

Staatssecretaris Dekker: Ik ben ervan overtuigd dat wij over twee jaar gewoon een heel goede toets hebben, met alle oplossingen die de commissie-Bosker ons aandraagt. De commissie-Bosker zegt echter tegelijkertijd dat wij niet nu al de cesuur van straks in beton moeten gieten. Ook dat is een aanbeveling van deze commissie. Ook nu zijn er leerlingen die niet slagen voor het eindexamen, maar of er straks niet veel meer leerlingen zakken voor het eindexamen, kunnen we niet voorspellen. Daarom wordt gezegd dat wij dit nog niet onmiddellijk moeten vastleggen, maar enige flexibiliteit moeten betrachten. Als wij die aanbeveling volgen, houden we ook iets meer de vinger aan de pols als wij bekijken hoe we het volgend jaar op een zorgvuldige manier kunnen doen.

De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris erkent dat het rekenonderwijs beter kan en moet en dat dit op veel scholen nog niet op orde is. Hij erkent ook dat de toets beter kan en moet. Daarover zijn wij het met elkaar eens. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat het niet logisch is dat leerlingen die nu twee jaar voor hun eindexamen zitten, voldoende zijn voorbereid op een toets die meetelt in de zak-slaagregeling?

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het daarover niet met de heer Rog eens. We hebben nog twee jaar te gaan. Scholen verrichten al allerlei activiteiten op het gebied van rekenen. Zij verbeteren die, ook al voor deze leerlingen. Ik verwijs hiervoor naar de rapporten van de steunpunten. Ik merk dat scholen erg enthousiast zijn om dat gewoon nog twee jaar voort te zetten. Het doel is dat leerlingen die aan de eindstreep komen, goed onderwijs hebben gehad en in staat zijn om het minimumniveau dat wij met z'n allen hebben geformuleerd, te halen. Ik zou het vreemd vinden om al bij voorbaat te zeggen dat dit onmogelijk is. Het enige waar wij naar moeten kijken, is hoe wij dat op een zorgvuldige manier kunnen doen.

Daarbij past één extra opmerking. In de genoemde rapporten wordt gezegd dat voor het allerlaagste niveau van het vmbo-bb of voor kinderen met ernstige vormen van dyscalculie misschien wat extra's moet worden gedaan omdat die leerlingen dat niveau misschien helemaal niet kunnen halen. We gaan kijken of wij daarbij maatwerk kunnen toepassen, maar voor het overgrote deel van de leerlingen in het vmbo en op het havo moeten de niveaus zoals die nu zijn geformuleerd, haalbaar kunnen zijn.

De heer Rog (CDA): Wat mij triggert, is dat de Staatssecretaris zegt dat hij de cesuur nog niet in beton wil gieten. Dat is heel goed nieuws. Over het antwoord op de vraag hoe de zak-slaagregeling in elkaar zit, lijkt hij nog twijfels te hebben. Kan de Staatssecretaris dit uitleggen? Kan dit betekenen dat hij het oordeel over een motie van mijn hand, waarin wordt verzocht om de rekentoets straks voorlopig als bijlage bij het diploma te voegen en geen onderdeel te laten zijn van de zak-slaagregeling, aan de Kamer zal laten?

Staatssecretaris Dekker: De heer Rog loopt vooruit op iets wat wij door een aantal experts willen laten onderzoeken. Wij hebben niet gesproken over het afschaffen van de slaag- zakregeling. Het gaat veel meer om een aanpassing. Dat staat ook in het rapport van Bosker en van het Steunpunt taal en rekenen vo. Anders doe je in principe wat wij nu doen en dan houd je het op een bijlage. Dan zou je die situatie verlengen. In beide rapporten wordt gezegd dat, als je dat doet, je onmiddellijk alle druk van de ketel haalt en zult zien dat scholen weer achterover gaan leunen. Volgens mij is dat niet de bedoeling. We moeten echt een beetje finetunen. We moeten ervoor zorgen dat uiteindelijk alle kinderen een voldoende of in ieder geval een 5 halen – dat kan ook nog, want als je de rest voldoende hebt, kun je met een 5 gewoon slagen – voor de meest belangrijke doorstroomrelevante vakken zoals Nederlands, wiskunde, Engels en rekenen.

De heer Bisschop (SGP): Er wordt gesproken over het niveau dat bepaalde groepen leerlingen zouden moeten hebben. Er wordt ook gesproken over een cesuur. Tegelijkertijd wordt gesproken over maatwerk. Is het geheim niet dat je zou moeten spreken over een niveau dat «ten minste» bereikt moet zijn? Moeten wij de komende jaren niet gebruiken om dat uit te discussiëren en uit te vogelen? Een goed adaptief ingericht programma biedt namelijk alle leerlingen alle mogelijkheden om dat niveau te bereiken. Sommigen kunnen immers veel meer aan. Dat is toch prachtig? Geef hun die gelegenheid, zou ik zeggen. Laten we vooral in die richting zoeken. De consequentie daarvan is dat de slaag-zakregeling veel minder relevant wordt. Er moet dan een «ten minste»-niveau worden bereikt, dat bepalend is. Dat kan voor een bk-leerling op het niveau van een bk-leerling zijn.

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het daar helemaal mee eens. Het idee van de F-niveaus was dat dit de «ten minste»-niveaus waren. Meijerink had het over de drempel: ervoor zorgen dat alle leerlingen minimaal een bepaald niveau hebben. Daarnaast waren er ook streefniveaus, de S-niveaus. Daar refereerde mevrouw Straus aan. Die lagen hoger, zodat leerlingen die goed zijn in rekenen, op dat niveau konden overgaan. Als wij nu zeggen dat het helemaal niet meer uitmaakt en de minimumniveaus loslaten, zal het ook in de toekomst, veel langer dan de twee jaar waar wij nu over spreken, voorkomen dat leerlingen de school verlaten zonder dat zij beschikken over de minimale rekenvaardigheden. Ik denk dat dit onwenselijk is.

De heer Bisschop (SGP): Met dat laatste ben ik het van harte eens, maar dat is niet wat ik bedoel. Je heb de referenties gedefinieerd. Die hebben een bepaald niveau en dat kun je koppelen aan een bepaald niveau in ons onderwijssysteem. Dat is namelijk de kracht van het systeem. Vervolgens bieden de individuele trajecten aan de leerlingen de mogelijkheid om het voor hen optimale niveau te bereiken. De toeleiding daarnaartoe moet je goed inrichten. De leerlingen worden dan niet afgerekend op iets wat zij minimaal bereikt moeten hebben. Bij een aantal zwakke leerlingen zit je er dan namelijk gegarandeerd naast. Die zullen tussen wal en schip vallen en dat wil ik absoluut voorkomen.

Staatssecretaris Dekker: Over de echt zwakke leerlingen, de echt kwetsbare leerlingen, heb ik al het een en ander gezegd. Dat vraagt om meer maatwerk. Ik denk aan kinderen met zware vormen van dyscalculie of aan kinderen op bb-niveau. Dat staat ook in de brief. Van leerlingen die in staat zijn om vmbo-tl te doen, mag je echter verwachten dat zij een minimaal niveau hebben. Dat doen wij ook bij Nederlands of wiskunde. Dat zijn de niveaus die wij in 2010 hebben afgesproken. Nu is de vraag hoe wij ervoor zorgen dat wij dit in een zorgvuldig tempo realiseren, met een goede toets, met scholen die daar echt hard werk van maken, en hoe wij voorkomen dat leerlingen in 2016 onnodig de dupe worden als dat niveau er niet is. Dat vraagt wat van die knop, waar ook Bosker naar verwijst: kijk naar de cesuur, en de steunpunten: kijk naar de aanpassing van de slaag-zakregeling. Dat is ingewikkeld en daar zitten een hoop haken en ogen aan. De Minister en ik vinden het echt goed dat een aantal deskundigen daar nog eens naar kijken. In het najaar komen wij daar bij de Kamer op terug.

Ik ga wat sneller door een aantal dingen van de toets heen. Misschien hebben wij een aantal aspecten al benoemd.

Mevrouw Jadnanansing vroeg of het nu een formatieve of een summatieve toets is. Indertijd is echt afgesproken dat dit een summatieve toets is, een toets waarmee het onderwijs wordt afgesloten. Dit is te vergelijken met bijvoorbeeld het wiskunde-examen, het examen Nederlands of het biologie-examen. Dat laat onverlet dat ik zie dat leraren met formatieve vormen van toetsen – dat is dus al voor het eindexamen – heel goede resultaten kunnen bereiken. Als je bij wijze van spreken in klas 2 of 3 van het havo wat doet, kun je precies zien waar een leerling goed in is en op welk vlak hij de komende twee jaar nog even moet worden bijgespijkerd. Dat soort vormen van toetsen helpt het onderwijs beter te maken. Leraren moeten daar uiteraard zelf over gaan, maar als wij hen daarbij kunnen helpen, doen wij dat graag. Een van de dingen die daarbij kunnen helpen, is de diagnostische tussentijdse toets. We hebben nu gezegd dat een heel debat over de vraag of die nu wel of niet moet worden verplicht, deze discussie alleen maar bezwaart; laten we scholen die dit een interessant en een goed diagnostisch instrument vinden de mogelijkheid geven om daarmee vast aan de slag te gaan.

De heer Bisschop vroeg of het niet ook mogelijk moet zijn om de rekentoets op papier te maken. Dat is een van de suggesties die Bosker doet, althans, hij stelt voor om dat nou eens even te onderzoeken. Dat is precies wat wij gaan doen. Wij gaan dat onderzoeken. Indertijd is heel bewust gekozen voor digitaal. Dat heeft een aantal voordelen. Je kunt het flexibeler doen en op verschillende momenten. Het vergt ook minder nakijkwerk van leraren. Desalniettemin hebben we gezegd dat wij er wel naar gaan kijken. Desnoods vragen wij ook aan een aantal leraren hoe zij daartegenover staan.

Door de leden van deze commissie is een aantal extra suggesties gedaan.

De heer Bisschop vroeg waarom niet alleen vragen worden gesteld die zonder rekenmachine kunnen worden beantwoord. Bij het vaststellen van de referentieniveaus hebben wij gezegd dat het in feite om twee dingen gaat. Het gaat om hoofdrekenen, maar ook om contextuele vragen en sommen, die al dan niet met de rekenmachine gemaakt moeten kunnen worden. Tegenwoordig hebben we allemaal een smartphone, en dat geldt zeker voor de leerlingen die nu in het voortgezet onderwijs zitten. Aan de ene kant wil je hun leren hoe zij eenvoudige sommen uit het hoofd kunnen uitrekenen, maar aan de andere kant is een deel van rekenen ook beredeneren hoe je een mathematisch probleem, een rekenkundig probleem, kunt vertalen naar iets waar je bijvoorbeeld een calculator voor kunt gebruiken. Ik denk dat wij dat dus nooit helemaal moeten uitsluiten. Bosker heeft hierover ook een aanbeveling gedaan. Sommige opgaven zijn door het ingewikkelde verhaal erg complex. Bosker zegt hierover eigenlijk twee dingen. Je kunt bekijken of je daar meer stappen in kunt aanbrengen, zodat bij wijze van spreken ook voor deelaspecten van de vraag punten kunnen worden gehaald, en als je er eenvoudige opgaves uit maakt, hoef je de rekenmachine daarvoor minder in te zetten. Dat is ook een van de aanbevelingen waarmee wij aan de slag gaan.

De heer Rog vraagt waarom het geen schoolexamen kan worden. Het is nu eigenlijk echt een toets, een soort eindexamen, terwijl je voor bepaalde vakken zowel een schoolexamen als een centraal examen hebt. Indertijd is gezegd dat je bij rekenen niet zoals bij Nederlands een onderscheid kunt maken tussen dingen die je goed kunt toetsen, zoals spelling en tekstverklaren. Die onderdelen kunnen centraal worden getoetst, terwijl je een opstel bijvoorbeeld liever bij een schoolexamen laat maken. Daardoor is dat materie die beter centraal te toetsen is. Omdat het zo'n eenmalig moment is, willen we wel nog eens goed bekijken of we leerlingen niet een extra herkansingsmogelijkheden willen geven. De leerling heeft de toets bijvoorbeeld gemaakt, maar had even zijn dag niet. Hij hangt dan niet onmiddellijk. Dat is een aanbeveling van Bosker die wij bij onze overwegingen betrekken.

De heer Rog (CDA): Ik vind dat de Staatssecretaris wel een erg makkelijk en kort antwoord geeft. Wij hebben het over een groot aantal examenvakken die deel uitmaken van een curriculum met heldere kerndoelen en waarin voor 80% bevoegde leraren lesgeven. Wij hebben het nu over rekenonderwijs waarvan wij weten dat het niet op iedere school met dezelfde aandacht wordt gegeven. Dat is ernstig. Daar gaan we wat aan doen. Dat is heel goed en daarin steun ik de Staatssecretaris. De kwetsbaarheid van die ene toets en het enorme effect dat die ene toets heeft – een leerling kan daar namelijk op zakken – verdient wel enige evaluatie en reflectie van de Staatssecretaris. Kan hij daar nader op ingaan? Is het niet logischer om het rekenen op een andere wijze mee te wegen dan een vak zoals Nederlands, Engels of wiskunde?

Mevrouw Straus (VVD): Ik werd gealarmeerd door iets wat de Staatssecretaris zei. Hij zei dat het voor leerlingen mogelijk wordt om extra te herkansen. Zij mogen toch ook herkansen op een hoger niveau? Heb ik dat goed begrepen? Ik vind dat een heel belangrijk punt. Ik zou het zonde vinden als dat op de een of andere manier wordt weggemoffeld. Het is fijn dat de Staatssecretaris hierop instemmend knikt.

Staatssecretaris Dekker: Dat laatste kan. Het gaat dan vaak om kinderen die het basisniveau hebben gehaald en die het ook weleens op een hoger niveau willen proberen. Dat zijn natuurlijk niet de kinderen om wie wij ons vandaag zorgen maken. De kinderen om wie wij ons zorgen maken, zijn de kinderen die überhaupt het basisniveau niet halen. Het antwoord op de vraag van mevrouw Straus is dus: ja, dat kan.

Dan ga ik in op de vraag van de heer Rog. Indertijd is er heel bewust voor gekozen om van rekenen geen apart vak te maken, maar om het in te vlechten in andere vakken. Scholen kunnen er wel voor kiezen om er een apart vak van te maken. Je kunt het betrekken bij wiskunde of bij aardrijkskunde. Het hele lerarenteam kan ook besluiten om het in alle vakken terug te laten komen. Dat maakt het afnemen van een schoolexamen in dezen ook weer wat ingewikkelder. Traditioneel worden schoolexamens afgenomen over de echt verplichte vakken, die vervolgens ook trouw worden geëxamineerd. Veel van die vakken hebben ook een complexiteit die dat nodig maakt. In dat examen wil je meer vaardigheden toetsen. Sommige examens kun je goed centraal houden, andere vakken liggen meer op het vlak van een schoolexamen. Neem bijvoorbeeld de luistertoetsen bij de schoolexamens. Het is allemaal iets minder complex bij dit soort onderwijs, bij de rekentoets.

De heer Van Meenen vroeg of het niet beter is om aan het eind van de onderbouw te toetsen. Niets sluit uit dat je toetst aan het eind van de onderbouw, bijvoorbeeld met formatieve toetsen. Daar heb ik zojuist ook al iets over gezegd. Ik denk echter dat goed rekenonderwijs in de hele schoolcarrière belangrijk is. Dat geldt zowel voor het basisonderwijs en het hele voortgezet onderwijs als voor het mbo. Als je aan het einde van de onderbouw gaat toetsen, bestaat toch het risico dat dit weer wegzakt in de drie jaren daarna, of in het vmbo in het examenjaar daarna, en dat dit vervolgens in het mbo weer moet worden opgepakt. Je wilt dat dus ook geleidelijk in elkaar laten overlopen. In denk dat het goed is om dit aan het einde van het voortgezet onderwijs te doen, maar ik denk ook dat scholen er verstandig aan doen om tussentijds te kijken hoe het staat met de ontwikkeling van de kinderen.

De heer Van Meenen (D66): Met die redenering moet je ook rekenonderwijs op de universiteit blijven geven, want het zakt weer weg. Mijn redenering was gebaseerd op het feit dat je die vaardigheden ook in de bovenbouw nodig hebt. Het is niet zo dat je die pas aan het eind van de bovenbouw nodig hebt. Je hebt die nodig bij de start van het middelbaar onderwijs en in de bovenbouw. Ik begrijp niet waarom het niet op dat moment al op orde zou moeten zijn, maar pas aan het eind. Dus pas op het moment dat je de school verlaat, moet je kunnen rekenen? Dat lijkt mij een merkwaardige redenering. Graag hoor ik daarop nog een reactie van de Staatssecretaris.

De Staatssecretaris zegt terecht dat men in het onderwijs zelf kan kiezen voor de manier waarop men rekenonderwijs aanbiedt. Men kan het apart doen, of geïntegreerd. Dat zou dan toch ook voor de toetsing zo moeten zijn. Rekenen is geen doel op zichzelf. De Staatssecretaris heeft al gezegd dat de rekentoets geen doel op zichzelf is. Ondertussen worden echter voortdurend doelredeneringen aangehangen om te beargumenteren waarom de rekentoets er vooral moet komen. Waarom kunnen we niet naar een model waarin het onderwijs en de toetsing, ook dus aan het eind van het onderwijs, geïntegreerd plaatsvinden? Heel veel mensen in deze zaal kunnen heel goed rekenen en hebben nog nooit een rekentoets gedaan. Dat komt omdat het onderwijs daarop was ingericht en omdat rekenen van belang was. Dat is waar we naar terug moeten. Dat is het doel.

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het helemaal met de heer Van Meenen eens dat je rekenen in het hele onderwijs nodig hebt, maar daar zit wel een ontwikkeling in. Meijerink zei niet voor niets: dit is het niveau aan het einde van de basisschool, dan neemt het voortgezet onderwijs het over en dan zijn dit de niveaus aan het einde van het vmbo, aan het einde van het havo en het einde van het vwo. Volgens mij is dit iets wat constant onderhoud vraagt. Ik begrijp niet helemaal wat de heer Van Meenen nu bedoelt als hij zegt dat leerlingen op nul binnenkomen. We hebben toch ook gezegd dat rekenen in het basisonderwijs belangrijk is. Het is volgens mij belangrijk dat het voortgezet onderwijs het stokje overneemt en er verder aan gaat werken, en niet alleen in de onderbouw, maar ook in de bovenbouw. Als het goed is, ontwikkelen leerlingen zich dan gedurende de hele schoolloopbaan.

Scholen kunnen er nu voor kiezen om rekenonderwijs geïntegreerd in hun vakken aan te bieden. Je kunt het een onderdeel laten zijn van wiskunde, maar je kunt het ook breder aanbieden of ervoor kiezen om aparte rekencursussen of rekenlessen aan te bieden. Je kunt er bij wijze van spreken zelfs een vak van maken. Laat dat aan de scholen. In het rapport van het Steunpunt taal en rekenen vo staat dat voor verschillende varianten wordt gekozen en dat de ene variant niet per se beter uitpakt dan de andere.

De heer Van Meenen (D66): Het is mooi dat scholen daarbij de keuze hebben, maar mijn vraag is waarom de toetsing niet geïntegreerd zou kunnen plaatsvinden. De meeste leerlingen slagen in dit land, maar het is toch ondenkbaar dat zij kunnen slagen zonder dat zij kunnen rekenen?

Staatssecretaris Dekker: De heer Van Meenen vraagt of het geïntegreerd kan worden in bijvoorbeeld wiskunde. Het is dan de vraag in welke wiskunde. Op het havo heb je bijvoorbeeld verschillende soorten wiskunde. Dat moet je dan in al die examens terug laten komen. Er is altijd één wiskunde verplicht, maar dat dit wiskunde A, B of C moet zijn, is niet voorgeschreven. Dat maakt het allemaal weer heel ingewikkeld. Bij het vak Nederlands is dat anders. We hebben niet drie soorten Nederlands. Er is maar één centraal eindexamen Nederlands, dat alle leerlingen maken. Ik begrijp de suggestie van de heer Van Meenen, maar de uitvoering ervan is wel erg ingewikkeld.

De heer Van Meenen (D66): Het basisniveau, waarop je ten minste moet kunnen rekenen, is wel voor al die vakken wiskunde hetzelfde. Daar zit een bodem in, en dat is precies de bodem die de Staatssecretaris wil bereiken.

De voorzitter: Het is duidelijk dat de Staatssecretaris en de heer Van Meenen het hierover niet met elkaar eens zijn. Ik vraag de Staatssecretaris of hij kan afronden. De Minister moet ook nog aan het woord komen.

Staatssecretaris Dekker: Ik zal dat doen.

Er zijn ook vragen gesteld over beter rekenonderwijs, en volgens mij is dat wat op dit moment het hardst nodig is. Ik denk dat wij de scholen daar ook echt bij kunnen ondersteunen. We zien dat er nu grote verschillen zijn tussen scholen. Tussen de 10% beste en de 10% zwakste scholen zitten soms wel drie punten. Er is dus echt perspectief voor verbetering. Wij hebben nog een lange weg te gaan. Daarvoor hebben wij de Steunpunten taal en rekenen.

Mevrouw Jadnanansing vroeg of de ondersteuningswebsite zo snel mogelijk de lucht in kan. Naar mijn beste weten is die al in de lucht. Verder ondersteunen wij de scholen niet alleen met handreikingen en goede voorbeelden, maar ook met geld. In 2014 krijgen de scholen in het voortgezet onderwijs 150 miljoen uit de prestatiebox om onder andere hun rekenonderwijs op orde te brengen. Daar ligt dus echt wel een enorme opgave.

Voorzitter, ik ben door mijn vragen heen.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik kan heel kort zijn want de Staatssecretaris heeft al veel vragen beantwoord. Ik wil specifiek ingaan op de vragen die zijn gesteld over het mbo en de overgang naar het hoger onderwijs.

Ik had laatst een discussie met leraren uit het po en vo over de eenentwintigste-eeuwse vaardigheden en over de vraag wat de leerlingen nog meer moeten leren om in de toekomst hun weg te kunnen vinden. Een aantal leraren zeiden toen: dat begint bij taal en rekenen, want als leerlingen niet beschikken over goede vaardigheden in taal en rekenen, kunnen zij de rest eigenlijk ook niet. Een bakker moet bijvoorbeeld ook gewoon goed Nederlands kunnen schrijven. Als hij niet weet hoe hij «tompoes» moet schrijven, kan hem dat op een gegeven moment klanten kosten, om het maar simpel te zeggen. Dat is misschien nog een eigen keuze, maar wat te denken van een verpleegkundige die niet goed kan rekenen en daardoor verkeerde medicijnverhoudingen toepast? Dan hebben we echt een probleem.

Een mbo-opleiding kwalificeert voor een beroep of een vervolgopleiding en voor het functioneren als burger. Daarover is al lange tijd een discussie gaande. Daar is ook al uitgebreid naar verwezen. Ook de commissie-Meijerink stelt vast dat de drievoudige kwalificatie van het mbo onomstreden is en dat taal en rekenen daarvoor van groot belang zijn. Er wordt weleens een tegenstelling gecreëerd tussen aan de ene kant taal en rekenen en aan de andere kant wat nog meer moet worden geleerd, maar daar verzet ik mij tegen. Taal en rekenen vormen een basis om wendbaar te kunnen zijn, om mee te kunnen bewegen met de economie, die alleen maar sneller verandert. Het is ook van belang dat toekomstige professionals weerbaar zijn. Het is van belang dat je je als burger weerbaar kunt opstellen, je eigen administratie kunt bijhouden en zelfredzaam kunt zijn.

Eigenlijk heeft die conclusie sinds die een aantal jaren geleden is getrokken, alleen maar aan kracht gewonnen. Deze algemene invalshoek vraagt natuurlijk om maatwerk. Ik denk dat de Staatssecretaris daar heel veel over heeft gezegd. Dat betekent dat studenten hiervan niet de dupe mogen worden en het betekent al helemaal niet dat kwetsbare groepen, zoals studenten in de entreeopleiding in het mbo of studenten met een zware dyscalculie, van dit beleid de rekening zouden betalen. Dat laten wij dus niet gebeuren.

In het studiejaar 2014/2015 komt een aangepaste rekentoets met lagere exameneisen beschikbaar voor leerlingen met ernstige reken- of wiskundeproblemen of dyscalculie. Die is wel bedoeld voor die groep. Twee weken geleden stond ik voor een zaal en toen zei iemand: deze student heeft vreselijke dyscalculie en die kan nu niet door naar het hbo en dat is een vreselijke schande. Toen heb ik wel gezegd dat wij niet voor niks eisen hebben gesteld, ook aan vervolgonderwijs. Dat zijn wel de basale eisen die wij stellen. Met een vmbo-diploma moet je naar een havo of een vwo kunnen, met een mbo-4-diploma moet je toelaatbaar zijn op het hbo. Daaraan willen wij niet in algemene zin tornen. We houden dus juist rekening met die groepen.

De heer Rog (CDA): Ik begrijp wat de Minister zegt. Je hebt een bepaald minimumniveau nodig voor een vervolgopleiding. Is de Minister het met mij eens dat dit anders kan liggen voor een opleiding zoals de pabo, een lerarenopleiding wiskunde of, om maar eens wat te noemen, de toneelacademie? Is de Minister het met mij eens dat juist deze kwetsbare leerlingen met stoornissen, door wiskunde en een rekentoets in een grote achterstandspositie komen? Als de rekentoets op hun diploma staat, zullen zij daarop afgerekend worden en veel en veel minder kans hebben om het vervolgonderwijs te kunnen volgen.

Minister Bussemaker: Daarom maak ik aan de ene kant een onderscheid voor de kwetsbare groepen. Die gaan niet naar de pabo. Dan gaat het om de studenten in een entreeopleiding of om studenten met een zware dyscalculie. Aan de andere kant wil je voor studenten die in het mbo zitten en door willen naar een hbo-opleiding – daar spreekt de heer Rog over – een basisniveau realiseren. Naar mijn idee hebben wij het goede systeem dat je met een bepaald diploma, met een mbo-diploma, in principe toelaatbaar bent voor het hbo. Daar hebben wij de afgelopen tijd veel met elkaar over gediscussieerd. We hebben gezegd dat je wel een bepaalde basiskennis moet hebben. Daarom hebben wij verwantschapregels ingevuld: je mag niet meer met een opleiding welzijn naar een techniekopleiding.

Wat ik echter wil vermijden, is dat de rekentoets door het hbo als een nieuw selectiemiddel zal worden gebruikt. Dat is nog een inhoudelijke grondslag. Dan wordt het immers een middel voor selectie aan de poort, en dat willen we niet. Dan gaan we echt het hele systeem verschuiven. Dat is voor mij een belangrijke reden om te zeggen dat het juist in het mbo moet. Mbo-4 is een professionele opleiding, maar met dat diploma kun je in principe ook door naar het hbo. We moeten dus heel voorzichtig zijn met eisen bij allerlei opleidingen. Ik zie het nu al schuiven. Het begon met de pabo. Daar waren goede redenen voor. De Kamer wilde dat ook. Ik weet niet meer wie daarnaar vroeg, maar daarom heeft de commissie-Meijerink dat niet meer apart opgenomen. Dat was immers al vastgesteld. We moeten er wel voor zorgen dat we niet aan alle hbo-opleidingen extra eisen gaan stellen. Dat doe je door ervoor te zorgen dat de basiskennis op mbo-4-niveau geborgd is.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik ben het grotendeels eens met dat uitgangspunt. We hebben niet voor niets onderwijsniveaus bedacht. Die moet je dus ook hanteren. Hoe reageert de Minister dan op de uitzending van Nieuwsuur, waaruit blijkt dat mbo-scholen leerlingen op dit moment al afrekenen op de rekentoets of hun dwingend adviseren een lager niveau te gaan doen, terwijl de rekentoets nu nog niet werkelijk is ingevoerd?

Minister Bussemaker: Dat vind ik een zeer zorglijk signaal. Dat is natuurlijk niet wenselijk. Scholen in het mbo mogen studenten niet weigeren enkel op basis van een laag resultaat op de rekentoets. Op dit moment mogen scholen een student alleen weigeren als de student niet aan de eventuele vooropleidingseisen voldoet. Voor de overgang van het vmbo naar het mbo geldt eigenlijk hetzelfde verhaal als het verhaal dat ik net hield over de overgang van het mbo naar het hbo. Van de instelling mag worden verwacht dat zij daar zorgvuldig mee omgaat in een situatie waarin de student geen reële kans heeft om de opleiding af te ronden omdat er bijvoorbeeld onvoldoende beroepspraktijkvormingsplekken zijn. Dat is een heel ander verhaal. Als een student een opleiding wil volgen voor een beroep waarvoor veel rekenvaardigheden nodig zijn, maar de student slecht is in rekenen, dan kan de instelling de student beter begeleiden naar een andere studie. Dat mag een instelling wel doen. Daar hebben we in het hbo allerlei manieren voor. Dat gaan we ook proberen in het mbo. Ik noem studiebijsluiters, studiekeuzechecks, proefstuderen of laten zien dat sommige vakken echt wel veel vragen, soms op het gebied van rekenen, maar soms ook op het gebied van heel andere soorten kennis en vaardigheden.

Wij willen dus niet dat studenten alleen op basis van een laag resultaat op de rekentoets worden geweigerd. Ik hoor de heer Beertema zeggen dat alle koepels tegen waren, maar de MBO Raad is heel erg voor. Die ziet alles precies gebeuren. Het trekt allemaal naar het mbo toe. De raad voelt de druk van het vmbo en voelt de druk van het hbo. Om dit soort situaties te vermijden, moet je er volgens de raad voor zorgen dat de rekentoets in het vo, ook in het vmbo, goed wordt doorgevoerd. Dat is naar mijn mening alleen maar een extra argument voor de rekentoets, maar we gaan het Steunpunt taal en rekenen vo wel vragen om de mbo-instellingen nogmaals over dit thema te informeren, omdat wij dit echt onwenselijk vinden.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat laatste is inderdaad belangrijk. De Minister zegt het zorglijk te vinden. De logische vraag is dan natuurlijk: wat gaat zij eraan doen? Begrijp ik nu goed dat zij aan het Steunpunt taal en rekenen vo vraagt om naar de mbo-scholen te gaan? Of zijn wij het erover eens dat de mbo-scholen de rekentoets en de rekenuitkomsten nu nog niet mogen hanteren als selectie-instrument?

Minister Bussemaker: Daar zijn wij het over eens.

De heer Jasper van Dijk (SP): Daar worden de mbo-scholen op aangesproken?

Minister Bussemaker: Ja.

De heer Beertema (PVV): Ik hoor de Minister dat zeggen, en de Minister heeft ontzettend gelijk. Ik heb de MBO Raad hier onrecht mee gedaan. Deze raad zit naar mijn mening helemaal op het goede spoor. Bedankt voor de interventie.

Mevrouw Straus (VVD): De Minister zegt dat toegang tot het onderwijs in principe mogelijk moet zijn indien het niveau op orde is. Daarmee ben ik het eens, maar hoe gaan wij daar in de tussentijd mee om? Het niveau is natuurlijk nog niet op orde. De rekentoets is nog niet ingevoerd. Bovendien hebben we nog te maken met de discussie waarover de Staatssecretaris ons uitleg heeft gegeven, namelijk over de cesuur die nog gaat oplopen. Wij willen graag een niveau 3F voor het mbo-4 dat toegang geeft tot het hbo. Dat niveau hebben deze leerlingen nu wellicht nog niet. Hoe denkt de Minister daar in de tussentijd mee om te gaan?

Minister Bussemaker: Daarover ben ik in overleg met de koepels. Ik voer hierover al zeer langdurig overleg met de Vereniging Hogescholen. Zij klaagt immers al jaren over het niveau van aankomende studenten voor de pabo. Op dat vlak hebben wij overigens niet stilgezeten. Wij hebben een heleboel stappen gezet. We gaan een kennisbasis invoeren en we gaan ervoor zorgen dat in het eerste jaar nog een keer wordt bekeken of de studenten echt over het gewenste taal- en rekenniveau beschikken. Ook hier is er echter een extra reden om niet met de hogescholen in heel ingewikkelde discussies terecht te komen en om het allemaal zo snel mogelijk te realiseren. Natuurlijk moet dat zorgvuldig gebeuren en zonder dat de studenten daarvan de dupe worden. Dan is voor iedereen duidelijk en transparant wat wij vragen. We zullen met de pabo dus ook moeten bekijken wat nodig is voor de overgang elders. Ik wens dat dan wel echt te beperken tot de pabo's. Ik wil er alles aan doen om te vermijden dat ik dit moet gaan doortrekken naar het heao, naar techniekopleidingen of naar verpleegkunde. Het einde is dan namelijk zoek, want dan stappen wij uiteindelijk helemaal af van het systeem waarin je in principe met een bepaald mbo-diploma of een bepaald havo- of vwo-diploma het recht op toelating tot het hoger onderwijs hebt. Dan hebben we straks echt een discussie over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Als er één ding is dat ik wil vermijden, dan is het dat wij die discussie met elkaar gaan voeren.

Mevrouw Straus (VVD): Ik ben het eens met wat de Minister zegt. Ik vraag mij dan wel af welk tijdpad zij voor ogen heeft om deze leerlingen ook daadwerkelijk op het door haar gewenste niveau te krijgen. Ik ben blij dat zij de urgentie voelt om deze rekentoets ingevoerd te krijgen. We hebben nog twee jaar te gaan voordat deze rekentoets echt gaat meetellen. Vervolgens is er nog een periode waarin de cesuur langzaam wordt geëvalueerd en langzaam oploopt. Op welke termijn denkt de Minister voluit te kunnen zeggen dat niveau 3F niveau 3F is en dat dit gewoon het goede niveau is?

Minister Bussemaker: Zo kort mogelijk, bij voorkeur twee jaar. Dan hebben wij hierover immers helderheid. Hoe langer het duurt, hoe ingewikkelder het wordt. Het schuift allemaal door. Hoe langer de discussie bij het vo duurt, hoe langer het ingewikkeld blijft bij de overgang naar het hoger onderwijs. Ik hecht er zeer aan dat die termijnen zo kort mogelijk blijven. Dat is ook in het belang van studenten. Het is voor hen echt belangrijk dat zij weten waar zij aan toe zijn.

Mede door de interrupties heb ik volgens mij op alle vragen een antwoord gegeven.

De voorzitter: Hartelijk dank. Hiermee zijn wij aan het einde van de eerste termijn van de regering gekomen. Ik kijk naar de klok en naar de Kamerleden. Ik geef u allen één minuut voor de tweede termijn.

Minister Bussemaker: Voorzitter, ik ben een vraag vergeten. De heer Van Dijk heeft gevraagd waar studenten van het mbo terechtkunnen als zij geen goed rekenonderwijs krijgen. Het uitgangspunt is dat het rekenonderwijs goed moet zijn. Daar is net met de Staatssecretaris uitgebreid over gedebatteerd. Wij ondersteunen scholen daarbij via het Steunpunt taal en rekenen mbo. Mocht de school geen onderwijs geven, dan kan de student uiteraard eerst terecht bij zijn eigen school. Ik heb gisteren bij de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) aangekondigd dat wij de Ombudslijn MBO nog twee jaar blijven financieren, met uitzicht op een wettelijke regeling, zodat er een goede klachtregeling is. Die kan ook hiervoor worden gebruikt. Daarnaast kan de student altijd het signaal afgeven aan de inspectie, die deze signalen bij haar afwegingen betrekt. Dat staat nog even los van hetgeen in algemene zin in het kader van de taal- en rekentoetsen wordt gevolgd en gemonitord.

De voorzitter: Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Rog.

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het rekenonderwijs en de rekentoets zijn nog niet op orde. Dat is ook vandaag weer door de bewindslieden erkend. Ik steun hun acties om dat rekenonderwijs verder op orde te brengen. Laat dat duidelijk zijn.

De rekentoets zou geen doel op zichzelf zijn, zegt de Staatssecretaris, maar in werkelijkheid is alles erop gericht om over twee jaar een rekentoets te introduceren en mee te laten wegen in de zak-slaagregeling terwijl wij niet weten hoe die eruitziet. Voor het CDA gaat dat te ver. Leerlingen zouden volgens de commissie-Bosker niet de dupe mogen worden, maar de beste manier om dat te voorkomen is om de rekentoets niet mee te laten wegen op het examen.

Voorzitter, ik vraag een VAO aan zodat ik een motie kan indienen gericht op het stappenplan dat ik in de eerste termijn heb geïntroduceerd. Vanzelfsprekend is deze motie erop gericht het cijfer voor de rekentoets te noteren op een bijlage bij het diploma in plaats van te laten meewegen in de zak-slaagregeling.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik heb in de eerste termijn gezegd wat ik ervan vind. Het kabinet heeft mij er in zijn termijn op geen enkele manier van overtuigd dat men tot bezinning komt. Ik zal mijn opvattingen in het VAO tot uitdrukking brengen.

Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. De zorgen die ik anderhalf jaar geleden had, zijn nog altijd niet helemaal weggenomen. Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat wij met het advies van Bosker in de hand, er het komende jaar wel komen. Ik twijfel echter nog. Daarom zou ik graag zien dat wij over ruim een jaar de implementatie van deze adviezen evalueren en nogmaals naar de rekentoets kijken, opdat wij kunnen zien of het inderdaad lukt. Mocht het niet lukken, dan kunnen we dan nog aan de rem trekken. Ik zal hierover tijdens het VAO een motie indienen.

Ik hoor graag nog van de Minister een appreciatie van het vakdiploma.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Ook ik heb in de eerste termijn gezegd dat het ons er echt om gaat beter rekenonderwijs in Nederland te realiseren. Dat begint in het po. Daar hebben wij het tijdens dit overleg weinig over gehad, maar daar ligt natuurlijk wel de basis. Daarna krijgt het een vervolg in het vo en mbo. We moeten eigenlijk tot de conclusie komen dat het jammer is dat het zover heeft moeten komen dat we nu hier praten over de rekentoets, dat het niveau van het onderwijs zo ver is gedaald dat het nodig is om als het ware een inhaalslag te maken.

Ik zie echter ook allerlei mooie dingen gebeuren. Zeker, we hebben hier veel zorgen geuit, en de Staatssecretaris en de Minister gaan die voortvarend oppakken, maar ik zie op de scholen die er wel werk van maken, ook mooie dingen. Zo zijn er bijvoorbeeld leerlingen die zeggen dat zij door die extra rekenles betere punten halen bij natuur- en scheikunde. Kijk, die dingen zijn weer mooi meegenomen.

Ik wil de Minister en Staatssecretaris dan ook vragen om vooral door te gaan en daarin wil ik hen ook steunen. Zorg ervoor dat de rekentoets zo snel mogelijk op niveau is en wordt ingevoerd. Alleen dan ontstaat de situatie waarin wij weer toe gaan werken naar dat betere rekenonderwijs en alleen dan krijgen de vervolgopleidingen weer het vertrouwen dat de kennis van de leerlingen op het juiste niveau is.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Ik vat mijn standpunt samen. Referentieniveaus zijn een uitstekend hulpmiddel. Zij kunnen voor leerlingen een touwladder zijn om hogerop te komen, maar wij moeten voorkomen dat zij een wurgkoord worden. Het risico daarop zit er echter nog steeds in. Ik zal dan ook met de heer Rog contact hierover opnemen.

Met toetsen heb ik op zichzelf geen enkel probleem. Ik denk dat die heel functioneel zijn. De vraag is eventjes hoe wij dit inrichten. Het startpunt, het vertrekpunt, is uiterst belangrijk bij het doordenken daarvan. Dat je een minimumniveau verbindt aan een onderwijsniveau is prima. Dat je denkt vanuit ruimte voor maatwerk voor leerlingen is uitstekend, alleen, is het dan die touwladder, of blijft het toch een wurgkoordachtige constructie? Daar wil ik graag verder over doorpraten. Ik denk dat hier enorme kansen liggen om de kwaliteit van binnen uit te stimuleren in plaats van deze van buitenaf op te leggen. Die wil ik graag benut hebben. Ik zal daarover graag actief adviseren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de Minister voor het antwoord op de vraag van de studenten mbo waar zij terechtkunnen. Ik zeg ook dank voor de toezegging dat de mbo-scholen worden aangesproken op hun premature selectie, om het zo maar te noemen. Graag krijg ik bericht over hun reactie zodat ik weet of het inderdaad wordt aangepakt.

De Staatssecretaris veegde in mijn ogen nogal makkelijk de citaten van de heren Meijerink en Bosker van tafel. Het zou uit het verband zijn gerukt; het zou in andere interviews staan. Zegt hij nou dat zij het allemaal niet hebben gemeend wat in Didactief staat? Dat is nogal wat. Zij geven forse kritiek. Ik heb nog niet gehoord dat zij dat niet menen.

Tot slot heeft de Staatssecretaris een verstandige opmerking gemaakt. Hij heeft gezegd dat wij nu geen definitieve conclusies moeten trekken. Daar ben ik het mee eens. We moeten dus niet vandaag beslissen of die rekentoets er komt. We moeten bijvoorbeeld over een jaar een nieuw weegmoment creëren omdat er nog veel te veel onzekerheden zijn en er nog heel veel onderzoek wordt gedaan. Dat wacht ik dus rustig af.

De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik heb niet zo veel toe te voegen aan mijn eerste termijn. Ik dank de bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording. Naar de mening van de PVV zijn ze op de goede weg. Ik zou hen een welgemeend hart onder de riem willen steken. Houd stand, zou ik zeggen tegen de mensen die het «meten is weten» geen warm hart toedragen. Veel sterkte ermee.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik dank de heer Rog voor de steun die hij ons geeft op het punt van het verbeteren van het rekenonderwijs. Ik vind het jammer dat hij de goede aanbevelingen die Bosker doet, namelijk om de rekentoets op een zorgvuldige manier in te voeren, niet steunt.

De heer Rog (CDA): Wat Bosker zegt, is: streven naar de invoering in combinatie met het feit dat de leerlingen daarvan niet de dupe mogen worden. Overigens is dit geheel buiten de opdracht. Als wij hier concluderen dat het rekenonderwijs niet op orde is, dan kan het niet anders zijn dan dat leerlingen daarvan over twee jaar de dupe zijn.

Staatssecretaris Dekker: De heer Rog trekt een conclusie die ik niet teruglees in het rapport van de commissie-Bosker. Zowel de commissie-Bosker als de Steunpunten taal en rekenen vo zeggen: ga door, maar niet met oogkleppen op; doe het op een verstandige en zorgvuldige manier. Wat de heer Rog wil, is de hele boel op voorhand uitstellen of afstellen in die zin dat je het uit de slaag-zakregeling haalt. Dat gaat veel verder dan wat de commissie-Bosker zegt. Dat haalt in mijn ogen ook de druk van de ketel af. Dat is ook wat de Steunpunten taal en rekenen zeggen. Het feit dat wij dit voor twee jaar uit de zak-slaagregeling hebben gehaald – dat besluit hebben wij vorig schooljaar genomen – heeft ertoe geleid dat een aantal scholen toch het tempo van het doorvoeren van verbeteringen op het gebied van rekenen wat hebben teruggeschroefd. Wat ik erg belangrijk vind, is dat wij doorgaan met goed rekenonderwijs. Daarbij hoort uiteindelijk ook een toets die mee gaat tellen. Dat moet zorgvuldig gebeuren; de leerlingen mogen niet de dupe worden, maar het moet wel ergens over gaan.

Mevrouw Jadnanansing vroeg nog om een verdere toezegging. Het lijkt mij heel erg goed dat wij daar niet alleen maar over een jaar, maar wellicht ook over een halfjaar nog eens over praten, als we de experts hebben laten kijken naar de kwestie van de cesuur. Uiteraard doen wij dat ook over een jaar. Dan zijn we ook weer verder. Dan is de verplichte rekentoets voor een tweede keer gedaan. In de ontwikkeling en de resultaten zit toch een soort positieve, opgaande lijn. Dan kunnen we zien of die lijn zich doorzet. Naar mijn mening hoort dat ook bij een zorgvuldige invoering. We moeten de vinger aan de pols houden om het doemscenario waar wij allemaal niet voor zijn, te voorkomen.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik was mevrouw Jadnanansing nog een antwoord verschuldigd op haar vraag over doorstroom en het arbeidsmarktdiploma, het vakdiploma. Laat ik nog een keer vooropstellen dat de vaardigheid in taal en rekenen voor alle studenten van belang is, ook in het kader van een Leven Lang Leren. Onlangs hebben wij debatten met elkaar gevoerd over laaggeletterdheid. We weten dat de kennis wegzakt. Laaggeletterden zijn veelal ouderen die hun taal niet in stand weten te houden op het niveau waarop zij die ooit hadden geleerd. Op mbo-2-niveau en mbo-3-niveau houd je vooral het niveau in stand waarop je het eerder hebt geleerd. Alleen al vanuit dat perspectief is het van belang. Tegelijkertijd weten we dat er leerlingen en studenten zijn die de referentieniveaus niet zullen kunnen halen. Volgens mij heb ik daar iets over gezegd. Ik denk aan leerlingen met ernstige reken- en wiskundeproblemen of aan leerlingen met dyscalculie. Wij moeten bekijken hoe wij ook die groepen kunnen bedienen. In de voortgangsrapportage is al gemeld dat wij weten dat een deel van de leerlingen in vo, vso en mbo dit ook in de toekomst niet aankan. Dan is het vooral de vraag wat daarvan de consequenties zijn voor hun doorstroommogelijkheden. Ik wil geen concessies doen aan de helderheid over het hoger onderwijs. Dat heb ik net ook al gezegd. Als je een diploma hebt, heb je recht op toelating tot het hoger onderwijs. Dan moeten we niet onmiddellijk gaan zeggen: nee, dat hoeft hier niet en moet daar wel. Wat dit dan betekent voor je diploma, moet wel duidelijk zijn. Voor een deel van de leerlingen in het mbo-2 en de entreeopleiding is het van belang dat je ze zo lang mogelijk bij je houdt. Daarbij is het op een gegeven moment vooral de vraag hoe je hun een goede overgang naar de arbeidsmarkt kunt bieden. Je weet immers dat er geen uitzicht meer is op een verder diploma. Ook dat is eigenlijk onderdeel van een algemener probleem. Dat verkennen we nu met de sectorraden. We bekijken wat de mogelijke oplossingen zijn. De Kamer wordt daar in het najaar 2014 over geïnformeerd.

Overigens is er in dezen ook nog een link met mijn brief over het mbo. We moeten laten zien hoe divers het mbo is. Dat is soms heel mooi, met excellentieprogramma's, en dat is soms ook best wel confronterend, namelijk als het daarbij gaat om groepen waarvan je weet dat zij de basale kennis niet kunnen halen. Ook die groepen studenten wil je toch zo goed mogelijk helpen om hun eigen toekomst vorm te geven. In de genoemde brief kom ik daar nog op terug.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de regering. Het lijkt mij goed als ik de toezeggingen even voorlees, zodat wij met z'n allen kunnen controleren of het klopt.

De Staatssecretaris geeft in het najaar een reactie op het advies dat wordt gevraagd aan een groep externe deskundigen over de referentiecesuur. Dat wil zeggen: de grens tussen een voldoende en een onvoldoende.

Over een jaar wordt de stand van zaken rond de aanpassing van de rekentoets breed geëvalueerd.

Staatssecretaris Dekker: Dat gebeurt bij de volgende tussenrapportage.

De voorzitter: De Minister zal de Kamer informeren over het verzoek aan de Steunpunten taal en rekenen om bij de mbo-scholen onder de aandacht te brengen dat de rekentoets niet gebruikt mag worden als selectie-instrument. Mij blijkt dat dit klopt.

Volgens mij waren dit de toezeggingen. Ik zie niemand zorglijk kijken.

De heer Rog heeft een VAO aangevraagd zodat hij een motie kan indienen.

Sluiting 17.38 uur