Kamerstuk 31322-211

Verslag van een algemeen overleg

Kinderopvang


Nr. 211 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 april 2013

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 7 maart 2013 overleg gevoerd met minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 11 december 2012, over de cijfers kinderopvang over het derde kwartaal 2012 (31 322, nr. 198)

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 14 februari 2013, over de kwaliteit, het toezicht en de handhaving kinderopvang: voortgang lopende kwaliteitsagenda en accenten richting de toekomst (31 322, nr. 200);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 25 februari 2013, over onderzoek kostprijs kinderopvang en effecten vergroten vrijheid voor ouders op de kostprijs (31 322, nr. 201);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 5 maart 2013, over de cijfers kinderopvang 2012 (31 322, nr. 202);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 6 maart 2013, over het Durfkapitalisme in de kinderopvang (31 322, nr. 203);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, d.d. 6 maart 2013, over de Reactie op het bericht in het Parool over tekortkomingen in Amsterdamse kindercentra (31 322, nr. 204).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Potters

Griffier: Post

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Potters, Tellegen, Heerma, Van Weyenberg, Voortman, Van Vliet, Ulenbelt, Yücel en Lodders,

en minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.00 uur

De voorzitter: Dames en heren, van harte welkom bij dit algemeen overleg over de kinderopvang. Ik heet natuurlijk in het bijzonder de minister van harte welkom. We hebben vandaag een mooie en uitgebreide agenda, maar toch stel ik voor om ons te beperken tot maximaal zes minuten spreektijd en twee interrupties. Een extra interruptie kan wel een keer, maar ik ga proberen om strak de hand te houden aan die twee interrupties.

Mevrouw Tellegen krijgt als eerste het woord. Zij heeft mij overigens meegedeeld dat zij maar tot 10.45 uur aanwezig kan zijn. Daarna zal mevrouw Lodders het stokje van haar overnemen.

Mevrouw Tellegen (VVD): Voorzitter. Het is goed dat we vandaag met elkaar spreken. Er is veel te doen over de kinderopvang en dan is het zaak om frequent met het kabinet van gedachten te wisselen. Er staat een groot aantal onderwerpen op de agenda, maar ik ga specifiek in op de cijfers over 2012, veiligheid en handhaving, de kwaliteitsagenda, financiële regulering en het onderzoek naar de kostprijs.

We staan zowel op de korte als de lange termijn voor een aantal uitdagingen, uitdagingen waarop het komende jaar antwoorden moeten worden gevonden. Vandaag spreken we over zaken die mede als gevolg van de bezuinigingen nú aandacht vereisen. Het is de overtuiging van de VVD dat de antwoorden op vraagstukken die voorliggen, alleen dan kunnen worden gevonden als wat is geregeld, nu eerst daadwerkelijk wordt uitgevoerd en nageleefd. De VVD pleit ervoor om geen nieuwe pleisters te plakken op een sector die hard toe is aan rust en overzicht. Het is zaak al die plannen, instrumenten, pilots en onderzoeken bij elkaar te vegen en te bezien wat er goed gaat, wat er niet goed gaat en wat waar nodig is.

In 2012 constateert de minister een daling met 4% van het aantal kinderen in de kinderopvang. Het aantal uren opvang per kind ligt 6% lager. De totale daling in het gebruik komt in 2012 neer op 10%. Verder geeft de minister aan dat de arbeidsparticipatie van moeders en vaders met jonge kinderen redelijk stabiel is gebleven. Ik vraag me af hoe dit zich zal verhouden tot 2013. Uit de sector hoor ik namelijk geluiden die sterk contrasteren met deze cijfers. 2013 is het jaar waarin de bezuinigingen uit Kunduz neerslaan. Wat zijn de verwachtingen van de minister voor 2013? Hoe houdt de minister de vinger aan de pols? Hoe staat het met de motie (33 400-XV nr. 39) van de VVD en de PvdA, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van SZW eind vorig jaar, waarin de minister wordt opgeroepen met een structurele oplossing te komen?

Ouders die een re-integratietraject, een verplichte inburgeringscursus, een studie of scholing volgen, hebben eveneens recht op de kinderopvangtoeslag. Ook hier is een begin gemaakt met de urenkoppeling. De minister geeft aan dat de volgende stap bij deze koppeling later dan voorzien wordt ingezet. Waarom heeft de minister hiervoor gekozen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid?

Laat helder zijn dat voor de VVD veiligheid vooropstaat. Zo ligt het wetsvoorstel voor continue screening inmiddels voor in de Kamer. Dit wetsvoorstel regelt ook de wettelijke melding kindermishandeling, gepleegd door professionals. Op 1 juni 2013 treedt het vierogenprincipe in werking. Kortom, in navolging van het rapport-Gunning is de wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid in een stroomversnelling geraakt. Tegelijkertijd is het zaak dat noch aan de controlekant, de ggd, noch aan de handhavingskant, de gemeenten, een oogje wordt toegeknepen. De minister schrijft in een brief dat hij de termijnen voor het toezicht door de ggd wil aanscherpen en verduidelijken. De VVD-fractie ziet het belang van formele kwaliteit en wil daaraan niets afdoen, maar zij hoort graag van de minister of hij bereid is om na te denken over een manier om deze controle voor de ondernemers werkbaarder te maken. Bovendien constateert de VVD grote verschillen in de wijze waarop de ggd-instellingen hun controles verrichten. Overweegt de minister maatregelen om de controles door de ggd te uniformeren? Op welke manier kunnen we toewerken naar risicogestuurd toezicht?

Deze week bleek dat maar liefst 51 gemeenten een B-status hebben gekregen van de onderwijsinspectie, omdat deze gemeenten een oogje toeknepen, het niet zo nauw namen met hun handhavingstaak. Hoe kan het dat 51 gemeenten in Nederland een oogje toeknijpen en hun handhavingstaak niet volwaardig uitvoeren? We stellen die regels toch zeker niet voor de bühne op? Welke verklaring heeft de minister voor het gebrek aan gemeentelijk toezicht en gemeentelijke handhaving bij de kinderopvangsector in Nederland? Wat gaat de minister hieraan doen? Wat betekent een B-status in de praktijk? Over wat soort overtredingen hebben we het hier? Het moge duidelijk zijn: de VVD vindt het onaanvaardbaar!

Zoals ik in mijn inleiding al zei, heeft het geen zin om nieuwe regels in het leven te roepen als de oude regels niet worden nageleefd of gehandhaafd.

De heer Heerma (CDA): Bij de laatste begrotingsbehandeling heeft bijna de voltallige oppositie hierover stevig gediscussieerd met de coalitiefracties, maar hoe kijkt de VVD nu aan tegen het idee om de bezuinigingen op de kinderopvang in 2013 terug te draaien? Mijn collega van de VVD zegt dat er nu iets moet gebeuren en zij verwijst daarvoor naar de motie waarin om een structurele oplossing wordt gevraagd. Is de VVD echter ook bereid om de discussie over een structurele oplossing los te koppelen van de acute financiële situatie?

Mevrouw Tellegen (VVD): Eind vorig jaar hebben wij hierover inderdaad met de oppositie gediscussieerd. Het moge duidelijk zijn: ook de coalitiepartijen VVD en PvdA zien de noodzaak dat er nu iets gebeurt. In november heeft de minister aangegeven geen goede dekking te hebben gehoord voor het verzoek om die bezuiniging van Kunduz terug te draaien. Dat neemt niet weg dat de coalitiepartijen een motie hebben ingediend waarin de regering heel duidelijk wordt gevraagd om een structurele oplossing bij de voorjaarsnota. Ik wacht dat af en tot die tijd overweeg ik zeker niet om om een parlementair onderzoek te vragen.

De heer Heerma (PvdA): Ik vroeg niet om een parlementair onderzoek, maar of de VVD bereid is om de discussie over een structurele oplossing los te koppelen van de discussie over het terugdraaien van de bezuiniging op de kinderopvang. Doen we dat niet, dan lopen de financiële argumenten voor de korte termijn door die discussie over een structurele oplossing heen.

Mevrouw Tellegen (VVD): Voor mij zijn die twee wel met elkaar verbonden. Het lijkt mij cruciaal dat we eerst van de minister horen hoe de sector er op dit moment bijstaat. Vervolgens kunnen we bepalen wat er nodig is.

De heer Ulenbelt (SP): Mevrouw Tellegen wees op de terugloop in de kinderopvang. Een gevolg van die terugloop is dat er geld zal overblijven op de begroting van het ministerie van Sociale Zaken. Is de VVD met de SP van mening dat dit geld binnen de sector besteed moet worden?

Mevrouw Tellegen (VVD): Dat is een bekende discussie. Mijn collega's zijn hier bijvoorbeeld al op ingegaan tijdens het debat over de SZW-begroting. Dat de SZW-begroting te ruim is door die terugval, is natuurlijk iets waarvan ook de minister op de hoogte is. Ik wacht daarom af waar de minister bij de voorjaarsnota mee komt.

De heer Ulenbelt (SP): De minister weet dat natuurlijk net zo goed als u en ik, maar wat is het standpunt van de VVD? Moet dat geld gereserveerd worden voor de sector? Ja of nee? Of legt u zich erbij neer dat dit geld voor de sector verloren gaat?

Mevrouw Tellegen (VVD): De heer Ulenbelt probeert nu een discussie te beginnen over waar dat geld vandaan zou moeten komen en of een eventuele meevaller op de begroting voor de kinderopvang moet worden gereserveerd. Daar ga ik niet over, want dat is een zaak van de minister. Voor de VVD is het van belang dat er wordt gezocht naar een goede financiële dekking voor het terugdraaien van de bezuiniging.

De heer Van Weyenberg (D66): Voor de lange termijn ben ik blij met de insteek van de VVD. Ik denk dat de VVD een bondgenoot is bij mijn streven naar een echte alles-in-één-school en een leerrecht voor kinderen vanaf 2,5 jaar. Dat is mooi, maar op dit moment staat de sector in brand. Bent u nog steeds net als in december van mening dat de neergang tijdelijk en incidenteel is?

Mevrouw Tellegen (VVD): We draaien nu rondjes, want dat is nu juist wat ik van de minister wil horen. Hij heeft in november aangegeven dat hij niet kon vaststellen of de neergang structureel is. Ik hoop daarover duidelijkheid te krijgen. Vervolgens zullen wij handelen.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben echt heel teleurgesteld in dit antwoord. Mevrouw Tellegen begon haar antwoord met «het is nu een groot probleem», maar op de vraag van het CDA, de SP en D66 of zij nu ook in actie wil komen, antwoordt ze alleen maar «afwachten». Mevrouw Tellegen komt ook veel in de kinderopvang en zij moet dan ook met eigen ogen hebben gezien dat er morgen echt geen einde komt aan de leegloop. We moeten met andere woorden nu actie ondernemen om die brand te blussen.

Mevrouw Tellegen (VVD): We hebben het over weken. De voorjaarsnota ontvangen we immers over uiterlijk twee maanden. Het lijkt mij zaak om op basis van een zorgvuldige analyse van de ontwikkelingen in de sector een afweging te maken. Dat neemt niet weg dat er parallel aan die analyse gezocht moet worden naar een goede financiële dekking voor het voorstel om de bezuiniging van Kunduz terug te draaien.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Die financiële meevaller bij de kinderopvang is geen incident, want het is nu al de tweede keer. Dat geld blijft over als gevolg van de bezuinigingen op de kinderopvang. Ik zou zeggen: steek dat geld in de kwaliteit van de kinderopvang. De VVD-fractie zou dat idee moeten steunen, want zij zegt zich ook zorgen te maken over de kwaliteit. Kan ik vandaag met mevrouw Tellegen afspreken dat we dat gaan doen? Zij zegt het antwoord van de minister af te willen wachten, maar daarmee lijkt zij een beetje voorbij te gaan aan het recht van de Kamer om aan te geven hoe geld moet worden besteed. Als mevrouw Tellegen aangeeft hoe het geld volgens haar moet worden besteed, kan de minister dat bovendien meenemen in de begroting.

Mevrouw Tellegen (VVD): Ik heb niet precies begrepen welk geld mevrouw Voortman wil reserveren voor kwaliteit.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): De meevallers als gevolg van de terugloop in het aantal aanvragen voor kinderopvangtoeslag.

Mevrouw Tellegen (VVD): Die vraag kunt u beter aan de minister stellen. Ik vind namelijk dat we eerst moeten weten wat de grootste problemen van de sector zijn. Als we dat weten, kunnen we bepalen waaraan we wat moeten doen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Het gaat om de vraag wat je wilt doen met het geld dat we te verdelen hebben. In dit geval spreken we over de tweede meevaller bij de kindertoeslagen. Ook de VVD-fractie maakt zich zorgen over de kwaliteit van de kinderopvang. Van alle kanten wordt ervoor gepleit om dat geld in ieder geval weer in de kinderopvang te investeren. Geld uit de kinderopvang blijft dan in de kinderopvang. De VVD kan toch zeker op z'n minst uitspreken dat het daaraan zou moeten worden besteed. Dat doet de VVD overigens wel wanneer er geld overblijft bij de aanleg van asfalt.

Mevrouw Tellegen (VVD): Mevrouw Voortman gaat voorbij aan mijn opmerking dat de minister wel eerst moet hebben vastgesteld dat er sprake is van een meevaller. Vervolgens is het aan de minister om te bepalen of hij dat geld wil reserveren voor de kinderopvang of dat hij het, zoals de begrotingsregels bepalen, meeneemt in zijn hele begroting. Ik kan met andere woorden nu nog geen antwoord geven op uw vraag.

De voorzitter: U hebt nog anderhalve minuut spreektijd.

Mevrouw Tellegen (VVD): Voorzitter. Is de minister het met de VVD-fractie eens dat het voor de discussie over de kwaliteit van de kinderopvang van belang is om een helder onderscheid te maken tussen praktische kwaliteit, vermeende kwaliteit – de befaamde afvinklijst van de ggd – organisatorische kwaliteit en pedagogische kwaliteit? Ziet de minister net als de VVD het belang om mede met het oog op de toekomst de discussie over wat kwaliteit is, met name te richten op de financiële en pedagogische kwaliteit? Daar ligt namelijk ook het belang van de ouders.

De minister wil de transparantie van de kwaliteit voor ouders vergroten. Dat is een goede zaak. De eerste poging hiertoe was de Kinderopvangkaart. Deze kaart heeft echter niet tijdig tot de gewenste dekkingsgraad geleid. Inmiddels zijn er particuliere initiatieven die ouders in staat stellen, kinderopvangorganisaties in Nederland op kwaliteit te vergelijken. Is de minister hiermee bekend? In het verlengde hiervan wil ik de minister vragen wat hij vindt van het idee om kinderopvangorganisaties te verplichten hun website op een bepaalde wijze in te richten. Hoort dat niet onder de vrijheid van de ondernemer zelf te vallen? Lossen we verder niet alles in één keer op door een goede landelijke vergelijkingssite in het leven te roepen, een site die wordt gekoppeld aan het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en alle andere instanties die ertoe doen om inzicht te krijgen in de organisatie van een kinderdagverblijf?

De minister geeft aan dat samen met de brancheorganisatie wordt gewerkt aan een benchmark om meer financiële transparantie te realiseren. Wanneer verwacht de minister de eerste versie van deze benchmark en hoe zorgt hij ervoor dat deze sectorbenchmark breed wordt ingevoerd en dat hier niet hetzelfde gebeurt als bij de Kinderopvangkaart? Mits goed ingevoerd en gekoppeld aan een reeds bestaande vergelijkingssite kan zo'n benchmark een welkom middel zijn om meer financiële regulering en transparantie te bewerkstelligen.

De minister gaat in zijn brief over durfkapitalisme in op de rol van de Stichting Waarborgfonds Kinderopvang. Als ik mij goed herinner, heeft mijn collega Voortman gevraagd naar de mogelijkheden van het waarborgfonds om het toezicht op de jaarverslaglegging en/of jaarrekeningen te regelen. Uit de brief kan ik geen duidelijke reactie distilleren op dit voorstel. Ik krijg die graag alsnog.

Tot slot, voorzitter. De minister heeft onderzoek laten doen naar het gebruik en de financiële consequenties van het afnemen van flexibele uren. In het verleden waren vrijwel alle ouders verplicht om zogenaamde dagarrangementen af te nemen. Daar komt nu verandering in. De ouders zijn aan zet en dat is goed nieuws! Ze willen extra diensten, maar bovenal flexibiliteit. Er wordt meer dan ooit een beroep gedaan op het onderscheidend vermogen van de ondernemers. Gelukkig zijn velen van hen zijn goed bezig en beginnen zij op grote schaal flexibele uren aan te bieden. De VVD vindt dat een welkome ontwikkeling. De flexibiliteit die sommige kinderdagverblijven aan de randen van de dag bieden, komt namelijk tegemoet aan een grote wens van veel ouders. Het is kinderopvang op maat, waarbij de keuzevrijheid van ouders voorop staat. Wel vraagt de VVD zich af wat de concrete betekenis is van wat er in de brief staat over het maken van afspraken met de sector. Gaat de minister het soms wettelijk afdwingen?

Uit onderzoek blijkt dat het gros van de ouders hun kinderen tussen 8.30 uur en 9.00 uur brengt en tussen 17.30 en 18.00 uur ophaalt. Zij maken gemiddeld dus 8,5 uur gebruik van de kinderopvang. Waarom houdt de minister dan nog vast aan dagarrangementen van 11 uur?

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Op dit moment zien we dramatische ontwikkelingen in de kinderopvang. De terugloop in 2012 was 10%, maar het gaat steeds harder. In antwoord op vragen van collega Smits van de SP sprak de minister de afgelopen week in een brief over 15% en de geluiden uit de sector wijzen erop dat het percentage nog wel eens veel hoger zou kunnen liggen.

De kinderopvang ademt versterkt mee met de economische cyclus. Er is sprake van structuurvernietiging. Niet alleen loopt de kinderopvang terug doordat mensen hun baan verliezen, maar ook de stapeling van bezuinigingen draagt hier absoluut aan bij. Over een paar jaar, wanneer de economie hopelijk weer aantrekt, zijn we met z'n allen natuurlijk weer verrast dat er wachtlijsten ontstaan in de kinderopvang en dat die het broze economische herstel in de weg staan. Niet wenselijk!

In de vragen aan de collega van de VVD kwam al naar voren dat de bezuinigingen zichzelf allang terugverdiend hebben. Is de minister van plan om die bezuiniging in de voorjaarsnota terug te draaien? Hierom heeft een groot deel van de oppositie overigens al gevraagd bij de laatste begrotingsbehandeling in december. Daarnaast ben ik zeer benieuwd hoe het staat met de motie-Hamer/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (33 400-XV nr. 39) over structurele oplossingen voor de kinderopvang. Gaat de minister ons vandaag verblijden met de mededeling dat hij een structurele oplossing heeft? Het ongeduld en het ongemak van de Kamer hierover is groot. Ik hoop dat de minister het ermee eens is dat dit ongemak en ongeduld terecht zo groot is. Ik heb er begrip voor dat de minister gehoor moet geven aan andere prioriteiten, maar ik hoop echt dat hij hieraan prioriteit zal geven. Als hij dat niet doet, dan moet de Kamer zelf maar het initiatief nemen. Ik hoop dat de andere fracties dat met mij eens zijn en dat wij samen de handschoen op zullen pakken. Als de Kamer het initiatief overneemt, stelt dat ons ook in staat om goed te onderzoeken waarom de cijfers laten zien dat goede en betaalbare kinderopvang nauwelijks effect heeft op de arbeidsparticipatie en waarom het verbeteren van de mogelijkheden om arbeid en zorg te combineren zo weinig effectief zijn.

Kwaliteit en toezicht zijn natuurlijk heel belangrijk. Het wringt wel een beetje dat het meest geconstateerde gebrek bij ggd-inspecties is dat ouders onvoldoende bereid zijn om in een oudercommissie te gaan zitten. Ook BOinK heeft kritiek geuit op het toezicht. Men zou zich te veel richten op de controle van kleine regeltjes en te weinig op de pedagogische kwaliteit. Ik ben verder benieuwd wat de minister denkt te gaan doen om de betrokkenheid van ouders te vergroten. Is hij bijvoorbeeld bereid om oudercommissies een sterkere rol te geven bij de ggd-inspecties? Er is hierover een motie van mijn hand aangenomen (33 400-XV nr. 67) en ik ben benieuwd hoe het staat met de uitvoering.

In de brief over durfkapitaal schrijft de minister dat de 25 miljoen van het garantiebudget niet gebruikt mag worden voor borgstellingen. Juist nu verkeren echter heel veel kinderopvangorganisaties in grote financiële problemen. Zou het niet verstandiger zijn om het Waarborgfonds Kinderopvang wel de mogelijkheid te geven om het garantiebudget te gebruiken? Is het alternatief namelijk niet dat nog meer organisaties zullen omvallen dan wel overgenomen zullen worden door commerciële partijen? Op dit moment beschikken immers alleen commerciële partijen over voldoende geld, geld dat zij gebruiken om in deze crisistijd hun marktaandeel te vergroten.

De minister schrijft dat de zorg over verminderde kwaliteit bij zeer op winst gerichte bedrijven ongegrond is. Volgens mij staat echter in het rapport dat het niet mogelijk was om dit vast te stellen. Zo ja, is dat dan niet iets heel anders dan de vaststelling dat die zorg ongegrond is? Volgens mij staat in het rapport zelfs dat er alleen heldere conclusies getrokken hadden kunnen worden als meer bedrijven bereid waren geweest om mee te werken.

Aan de alternatieven voor de Kinderopvangkaart is vaak een belangrijk element toegevoegd, namelijk recensies door de ouders zelf. Ik ben benieuwd wat de minister van dit extra element vindt.

Onder andere in Utrecht worden er ouderparticipatiecrèches georganiseerd. Die initiatieven zijn wat mij betreft een mooi alternatief. Is de minister het met mij eens dat het blijkt geeft van overregulering dat deze crèches te maken krijgen met rigide diploma-eisen voor de ouders die die crèches organiseren? Deze ouderparticipatiecrèches voldoen aan alle andere eisen, maar dreigen hierdoor wel effectief de nek te worden omgedraaid. Is de minister bereid om hieraan iets te doen?

Ik heb, ongetwijfeld net als mijn collega's, heel veel mails ontvangen over de onduidelijkheid over de regels voor de kinderopvangtoeslag. Meestal hebben die mails de volgende strekking: «Afgelopen week zijn wij erachter gekomen dat er een wetswijziging is geweest wat betreft de aanvraag van de kinderopvangtoeslag. Het blijkt niet meer mogelijk om die achteraf aan te vragen en daardoor heb ik nu een financiële strop van een paar duizend euro.» Dit probleem is al aan de orde geweest in een dertigledendebat met staatssecretaris Weekers en minister Asscher, maar wie weet kan de minister deze ouders vandaag verblijden met de mededeling dat hij hen tegemoet zal komen!

De heer Van Vliet (PVV): Ik las in de pers dat de heer Heerma hom of kuit wil over zijn voorstel voor een parlementair onderzoek. Zojuist leek hij echter te zeggen dat hij daar niet om heeft gevraagd. Wat is het nu?

De heer Heerma (CDA): Dank voor deze vraag. Ik zei tegen mevrouw Tellegen dat mijn vraag aan haar daar niet over ging, maar over het scheiden van de puur financiële discussie van de discussie over een structurele oplossing voor de kinderopvang. Ik heb daarna in mijn eigen termijn aangegeven dat ik hoop dat ik vandaag hom of kuit zal krijgen van de minister over die structurele oplossing. Het liefst krijg ik de toezegging dat die oplossing er heel snel komt. Mocht mijn angst bewaarheid worden en zegt de minister straks dat hij op dit moment andere prioriteiten heeft, dan zal ik mijn pleidooi herhalen dat de Kamer het initiatief naar zich toe moeten halen. Dat kan op verschillende manieren, maar ik denk zeker dat een parlementair onderzoek een goede mogelijkheid is. Als de andere fracties de voorkeur geven aan het op korte termijn organiseren van hoorzittingen, dan is daar met mij ook over te praten.

De heer Ulenbelt (SP): Begrijp ik de woordvoerder van het CDA goed als ik zeg dat hij een onderzoek wil naar de toekomst van de kinderopvang? Ik vraag dat, omdat ik vanochtend toch echt in de krant las dat hij ook onderzoek wil doen naar het falen van zijn partij bij de kinderopvang in het verleden.

De heer Heerma (CDA): Het is altijd goed om naar het verleden te kijken. De vraag van de heer Ulenbelt doet mij overigens denken aan een opmerking van oud-minister Donner: als goed calvinist voel ik mij altijd over alles een beetje schuldig. Dat geldt voor mij als goed calvinist natuurlijk ook. Als de SP het zo belangrijk vindt om terug te kijken, dan is dat prima. Ik zou zelf liever, zoals in de motie-Hamer/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga wordt gevraagd, op zoek gaan naar een structurele oplossing voor de kinderopvang. Dat is voor de toekomst veel belangrijker. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan wat Duitsland in de afgelopen crisis heeft gedaan om de kinderopvang te hervormen. Maar dat laat allemaal onverlet dat ik best bereid ben om naar het verleden te kijken, inclusief de rol van mijn eigen partij.

De heer Ulenbelt (SP): Het blijft onduidelijk. Volgens mij las ik vanochtend toch echt in de krant dat het CDA erkent dat men in het verleden fouten heeft gemaakt door te bezuinigen op de kinderopvang. Als de heer Heerma dat gewoon erkent, zijn we daar klaar mee en hoeven we dat niet meer te onderzoeken. Daarna kunnen we kijken hoe het beter kan.

De heer Heerma (CDA): Ik raad de heer Ulenbelt aan om de berichten net iets beter te lezen. Ik zeg dat, ook al heb ik alle begrip voor de manier waarop hij de krant leest. Volgens mij trokken CDA en SP de afgelopen begrotingsbehandeling zij aan zij op met de andere oppositiepartijen om gedaan te krijgen dat de bezuiniging voor 2013 wordt teruggedraaid. Daarbovenop zijn wij gekomen met een motie waarin gevraagd wordt om een structurele oplossing, omdat je daarmee voorkomt dat de kinderopvang versterkt mee blijft ademen met de economische cyclus. We weten nu namelijk eigenlijk al dat we over twee jaar allemaal verrast zullen zijn doordat er «geheel onverwacht» weer wachtlijsten in de kinderopvang zijn. Dat was mijn insteek en dat was ook de insteek van het bericht van vanochtend.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Het gaat mis in de kinderopvang! In 2012 is er sprake van een dramatische daling van maar liefst 10%! 2013 is nog maar drie maanden op gang, maar het lijkt dit jaar niet veel beter te worden, want in januari is er al een omzetdaling in de kinderopvang van 50 miljoen. Ik maak mij daarover net als mijn collega van het CDA grote zorgen: we breken iets af wat we straks niet meer kunnen opbouwen. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de ouders en de arbeidsparticipatie, maar ook voor de kinderen. Nu het water de kinderopvang aan de lippen staat, staan de cursussen die bijdragen aan de kwaliteit, steeds meer onder druk.

De oppositie heeft de regering in december gewaarschuwd. Wij zeiden toen al dat het geen tijdelijke dip was, zoals het kabinet in zijn rekensommen steeds maar weer beweerde. En ja, het gaat nu mis, want in december waren er mooie woorden van PvdA en VVD over de kinderopvang, maar de motie om 100 miljoen minder te bezuinigen, steunden zij helaas niet. Welk beeld heeft de minister van de huidige situatie? Erkent hij de urgentie? Deelt hij mijn zorgen en is hij inmiddels met mij van mening dat het lagere gebruik van de kinderopvangtoeslag en de daling van het aantal kinderen dat naar een crèche gaat, geen tijdelijk fenomeen is maar een structurele ontwikkeling? Zo ja, dan moet hij het ook met mij eens zijn dat daardoor een groot deel van de bezuinigingen meer dan gerealiseerd is.

Voor D66 is kinderopvang meer dan participatie. Het biedt kinderen ook een kans om zich te ontwikkelen. «Kinderopvang» is dan eigenlijk ook niet het goede woord: het zijn kindontwikkelcentra. Daar kunnen kinderen zich met leeftijdsgenootjes ontwikkelen. We kunnen – vandaar ook mijn voorstel voor de alles-in-één-school – kinderen veel vroeger hun achterstanden laten inlopen. Ten slotte kunnen we er zo ook voor zorgen dat vroegbloeiers meer kansen krijgen en zich sneller kunnen ontwikkelen.

De minister denkt na over de toekomst van de kinderopvang. Dat is belangrijk en ik steun hem ook bij de richting die hij heeft gekozen. Wat mij betreft gaan we namelijk naar die alles-in-één-school met als tussenstap leerrecht vanaf 2,5 jaar. Wat zeg ik: ontwikkelrecht vanaf 2,5 jaar! Nadenken over de toekomst – ik zeg het mijn collega's na – doet niets af aan het feit dat we in actie moeten komen om de problemen van vandaag op te lossen.

Welke ideeën heeft de minister eigenlijk voor het ontwikkelen van de pedagogische kwaliteit? Erkent hij dat die onder druk staat nu er wordt bezuinigd en er daardoor veel cursussen worden afgezegd?

Ik zou nu ook liever over het nieuwe stelsel praten, maar je moet natuurlijk wel eerst de problemen bij het toezicht oplossen. Te veel inspecties worden van tevoren aangekondigd, want we weten allemaal dat een aangekondigde inspectie geen inspectie is. Als ik weet dat er morgen op mijn groep wordt gecontroleerd, dan zorg ik ervoor dat er die dag voldoende leidsters zijn. Maar dat is natuurlijk niet waarom je inspecties laat doen: je wilt onverwacht controleren of een kinderopvanginstelling aan de regels voldoet. Wat gaat de minister doen aan de gemeenten die hun toezicht niet op orde hebben? Veel te veel kinderopvangstellingen worden langer dan een jaar niet geïnspecteerd, niet alleen goede instellingen maar ook instellingen waar eerder tekortkomingen zijn geconstateerd.

In het televisieprogramma Kassa is aandacht besteed aan de kinderopvangtoeslag. De regels zijn gewijzigd en in dit programma bleek dat ouders nog maar een maand de tijd hebben om wijzigingen door te geven. Heel veel ouders zijn daardoor in de problemen gekomen. Ook mijn inbox stroomt vol met berichten van ouders die gewoon recht gehad zouden hebben op kinderopvangtoeslag, maar nu vele duizenden euro's mislopen. De minister zal hierop waarschijnlijk reageren met de opmerking dat mensen de regels moeten kennen. Ik ben het op zichzelf met hem eens dat zij een eigen verantwoordelijkheid hebben, maar tegelijkertijd kan ik er niet omheen dat er op een buitengewoon onduidelijke manier met die ouders is gecommuniceerd. Mensen die al eerder kinderopvangtoeslag ontvingen, zijn overigens ook niet gewezen op de gewijzigde regels. Is mijn beeld juist dat ook mensen die al eerder kinderopvangtoeslag terug hebben gekregen van de Belastingdienst, niet zijn geïnformeerd over de wijziging van de regels? Hoe beoordeelt de minister ten slotte de positie van mensen met een wisselend inkomen? Ik denk dan aan ondernemers en zelfstandigen zonder personeel. Zij hebben wisselende inkomsten en daardoor is het huidige systeem voor hen nagenoeg onwerkbaar. Ik begrijp dat de minister ingegrepen heeft om fraude te voorkomen, maar hebben we daarmee niet iets waardevols weggegooid en mensen onnodig in de problemen gebracht? Gaat de minister door met het huidige systeem of ziet hij ruimte voor verbetering?

Ik ben blij met de brief van de minister over de toegenomen flexibiliteit en keuzevrijheid, maar we moeten daar geen wonderen van verwachten. Veel kosten zijn vaste kosten. Het personeel moet worden betaald, ook tijdens de vakanties. Maar dat laat allemaal onverlet dat ouders door de toegenomen keuzevrijheid meer invloed hebben op het aanbod van de kinderopvangcentra. Collega Tellegen merkte dan ook terecht op dat de meeste ouders die elf uur helemaal niet gebruiken. Denkt de minister hier het goede evenwicht te hebben gevonden of ziet hij mogelijkheden om de keuzevrijheid verder te ontwikkelen? De minister deelt mijn wens om de kwaliteit nog meer te verbeteren en ik vraag mij daarom af of hij niet net als ik betwijfelt of de hoogte van het maximale uurtarief nog wel past bij onze ambitie om de kinderopvang te richten op kindontwikkeling.

Met collega Heerma ben ik bezorgd over de ouderparticipatiecrèches. Dat is een heel mooi initiatief waarbij ouders hun eigen verantwoordelijkheid pakken. Het toezicht op deze crèches is bovendien goed geregeld. De opleidingseisen die aan de ouders worden gesteld, dreigen net zo streng te worden als de eisen die wij aan de professionele begeleiders stellen. Daar kunnen ouders natuurlijk niet aan voldoen en het zou dan ook het einde van deze mooie initiatieven betekenen. De minister is daar volgens mij helemaal niet op uit en ik hoop dan ook dat hij ruimte ziet om dit zwaard van Damocles boven de hoofden van deze ouders weg te nemen. Is hij bereid om met deze ouders hierover in gesprek te gaan?

Ik sluit mij aan bij de vragen die over het durfkapitaal zijn gesteld.

Ter afsluiting herhaal ik dat ik mij ernstige zorgen maak over wat er op dit moment in de kinderopvang aan de hand is. De sector staat in brand en ik vrees voor de kansen van kinderen en hun ouders, want die zouden hierdoor wel eens in de problemen kunnen komen. Ik hoop en verwacht dat de minister zijn uiterste best doet om het op korte termijn op te lossen en dat het onderzoek waarover de heer Heerma heeft gesproken, niet nodig zal blijken te zijn. De bezuiniging is feitelijk allang gerealiseerd. We hebben de minister gewaarschuwd, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Ik hoop dat de minister voor 1 april met een actieplan naar de Kamer komt om de bezuinigingen terug te draaien en ervoor te zorgen dat we de kinderopvang ook voor de toekomst kwalitatief hoogstaand, veilig en gegarandeerd houden.

De heer Heerma (CDA): Mijn collega van D66 hoopt dat het niet nodig is. Als het door hem gevraagde actieplan er op 1 april niet ligt of als het niet voldoet aan de wensen die breed in de Kamer leven, vindt hij dat de Kamer dan wel het initiatief naar zich toe moet trekken?

De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb veel vertrouwen in de minister. Ik ga er dan ook van uit dat hij in actie komt en met dat plan naar de Kamer komt. Maar mijn geduld is inderdaad op.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Kinderopvang is geen luxe maar een noodzakelijke voorziening, zodat ouders beiden kunnen werken en vrouwen economisch zelfstandig kunnen zijn. Maar bovenal is het belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. In Scandinavië, Duitsland en Frankrijk hebben ze door dat je juist in crisistijd in kinderopvang moet investeren. Het is jammer dat in Nederland bezuiniging op bezuiniging wordt gestapeld en dat een visie van het kabinet op de kinderopvang vooralsnog ontbreekt. Deze is aangekondigd in het regeerakkoord. Er is nog een keer een motie over aangenomen bij de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken, maar we hebben die visie nog steeds niet gezien. Wanneer mogen wij die visie verwachten?

Andere fracties hebben ook al aangegeven dat de lucht nu echt uit de sector is geknepen. Het aantal faillissementen neemt toe. Het gebruik van de kinderopvang neemt af. Ouders voelen zich gedwongen om steeds vaker een beroep te doen op hun netwerk en in krimpgebieden en krachtwijken leeft zelfs de zorg dat er onvoldoende aanbod aan kinderopvang overblijft. Ik waarschuw de minister: wat je kwijtraakt aan infrastructuur, krijg je niet zomaar terug. Dat geldt ook voor de arbeidsparticipatie door alleenstaande ouders.

Volgens de minister leiden de bezuinigingen vooralsnog niet tot een afname van de arbeidsdeelname. Dat is wellicht in zijn algemeenheid waar, maar het gaat zeker niet op voor kwetsbare groepen. Is de minister ook geschrokken van de daling van de arbeidsdeelname onder alleenstaande ouders? Voor deze mensen geldt dat zij het niet zomaar binnen hun gezin kunnen oplossen. Zij zijn eerder gedwongen om het zelf op te lossen en dat betekent niet zelden dat zij zich gedwongen voelen om te stoppen met werken. Dat effect wordt nog groter als het kabinet vanwege de bezuinigingen op bijvoorbeeld de zorg van hen vraagt dat ze voor hun ouders gaan zorgen. De groep alleenstaande ouders stijgt en wij willen dat zij economisch zelfstandig blijven. Daarom vragen wij de minister in actie te komen.

Allereerst zal er voor moeten worden gezorgd dat alleenstaande ouders beter worden gecompenseerd. Is de minister bereid om de kinderopvangtoeslagtabel zo aan te passen dat alleenstaande ouders extra gecompenseerd worden? Wanneer gaat hij inzetten op betere mogelijkheden voor het combineren van werk en privé, zoals verlofregelingen en thuiswerken?

De minister heeft de tijd genomen voor zijn brief over durfkapitaal. Het moet mij dan ook van het hart dat ik na al dat wachten teleurgesteld ben over de inhoud van de brief. Ik wil dat er een einde komt aan durfkapitaal in de kinderopvang. De belangen van kinderen moeten vooropstaan en niet financieel gewin. De zorg voor kinderen is namelijk geen product. Kinderdagverblijven zijn geen bakkers en kinderen zijn geen broodjes.

De uitzending van De slag om Nederland liet zien dat de kwaliteit van de kinderopvang fors onder druk staat. In 2011 hebben we daarover al gedebatteerd met de regering en toen was minister Kamp heel helder: er zou een einde gekomen zijn aan dit soort praktijken en constructies. Inmiddels is gebleken dat dit niet het geval is, want het is alleen maar ontmoedigd. De grens van 1 miljoen, de grens waaronder je onbelast winst mag maken, is niet erg ambitieus. Ik roep de minister op om te kijken naar mogelijkheden om dit soort constructies in de kinderopvang echt uit te bannen.

De tijd van zelfregulering is voorbij. Er is met andere woorden een veel stevigere rol van de overheid nodig. Dat houdt onder meer in dat er onafhankelijk toezicht moet komen op de bedrijfsvoering en de financiële organisatie. Het Waarborgfonds Kinderopvang kan daar een goede rol bij spelen. Is de minister bereid om hiervoor voorstellen te doen?

Het aantal faillissementen in de sector stijgt. Dat baart mij zorgen, niet alleen voor de toekomst van de sector, maar ook voor ouders en kinderen. Een faillissement is ingrijpend voor kinderen. Ze worden na een faillissement immers zonder overdracht bij een andere kinderopvang ondergebracht. Dat brengt onnodige onrust voor hen en hun ouders met zich mee. Het is bovendien erg belangrijk dat kinderen zich kunnen hechten aan vaste leidsters. Ziet de minister dit probleem ook en is hij bereid om maatregelen te nemen die de overgang voor deze kinderen makkelijker maakt? Ik denk bijvoorbeeld aan een fonds dat ingeschakeld kan worden om de zorg voor deze kinderen nog twee weken voort te zetten, want dat zou zorgen voor een geleidelijker overgang. Het garantievermogen van het Waarborgfonds Kinderopvang mag daar wat mij betreft voor worden ingezet.

Verschillende fracties hebben aandacht gevraagd voor het feit dat de kinderopvangtoeslag per 2012 niet meer achteraf aangevraagd kan worden. Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die daarover zijn gemaakt door de woordvoerders van andere fracties.

Sinds 2013 geldt elke volwassene die inwoont bij een toeslagontvanger als een toeslagpartner. Dat leidt tot heel rare situaties. Een schrijnend voorbeeld is dat een vrouw bij wie haar moeder inwoonde, haar hele kinderopvangtoeslag kwijtraakte, ook al was die moeder hulpbehoevend. Een ander voorbeeld: een vrouw met een partner die vanaf de nek was verlamd, hoorde dat haar partner meegeteld wordt als toeslagpartner, ook al kan haar man natuurlijk helemaal niet werken. Het gevolg van de nieuwe regels was wel dat deze vrouw haar kinderopvangtoeslag is kwijtgeraakt. Ik hoor graag een reactie van de minister op deze voorbeelden. Ik hoop verder dat dergelijke schrijnende situaties voorkomen kunnen worden.

De voorzitter: Voordat ik de volgende spreker het woord geef, meld ik dat mevrouw Tellegen de zaal heeft verlaten en dat voor haar mevrouw Lodders in de plaats is gekomen.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. We hebben vandaag een plenair debat in dit huis over de Embryowet. Dat is een mooi voorstadium voor dit debat, want als die embryo's gezonde kinderen worden en hun ouders willen werken, dan moeten we kinderopvangcapaciteit hebben. We zien echter dat de kinderopvang wordt afgebroken. Ik kan even kort als helder zijn: mijn fractie is tegen de nieuwe bezuinigingen op de kinderopvang. Ik ben fiscaal jurist en ik heb me nooit zo intensief met de kinderopvang beziggehouden. Dat doe ik nu wel, want het is een belangrijk maatschappelijk fenomeen. Is de minister bereid om een overzicht op te stellen van alle bezuinigingen op de kinderopvang? Ik zou dat overzicht het liefst op een A4-tje aangeleverd krijgen, zodat het voor alle ouders in Nederland goed leesbaar is. Dat overzicht mag de minister wat mij betreft ook later schriftelijk naar de Kamer sturen, want dan kunnen we in de volgende debatten de koe bij de horens vatten doordat we dan eindelijk precies weten hoeveel de regering op de kinderopvang bezuinigt. Is de minister het overigens eens met de stelling dat een besparing op de kinderopvangtoeslag de facto een extra bezuiniging is als je dat geld niet in de kinderopvangsector maar in het begrotingstekort stopt? Zo ja, kan hij mij dan een schatting geven van de bedragen die hiermee gemoeid zijn? Die vraag mag best meegenomen worden in het A4-tje over de overheidsbezuinigingen op de Nederlandse kinderopvang.

We spreken vandaag over twee fenomenen: de kinderopvang aan de ene en de kinderopvangtoeslag aan de andere kant. Collega Omtzigt heeft over dat tweede fenomeen een plenair debat aangevraagd, een debat dat wellicht eind volgende week of anders de week daarna wordt gehouden. Ik houd dan ook een deel van mijn kruit droog door vandaag niets te zeggen over de kinderopvangtoeslag en de uitvoering daarvan door de Belastingdienst. Dat ik hier nu niets over zeg, betekent dus niet dat ik hierover als fiscalist geen mening zou hebben.

In het Amsterdamse verhaal lezen we dat men zijn zaken in 49% van de gevallen niet op orde heeft. In de brief van de inspectie staat echter doodleuk: we zijn op de goede weg, want er wordt meer gecontroleerd door de ggd. Maar 49% is niet in orde! Als je dan durft te zeggen dat we op de goede weg zijn en dat we nog maar even moeten afwachten, dan hoor je in Venezuela thuis en niet in Nederland, want 49% is echt een megapercentage. Ik ben hier heel erg van geschrokken. Vindt de minister dat briefje van de inspectie afdoende? Zo ja, wacht hij dan ook af? Of komt de minister soms wel in actie?

De heer Heerma sprak over kinderopvanginstellingen die onder druk van de bezuinigingen de deuren zouden moeten sluiten en weer geopend moeten worden als de economie herstelt. Dat is een penibele kwestie, want economisch gaat het met dit kabinetsbeleid echt nog wel even duren. Ik benadruk dat, omdat we vandaag spreken met de minister van Sociale Zaken en Werkloosheid. Ik zeg «Werkloosheid», want dat economische herstel blijft echt achter de horizon verborgen zolang dit beleid van bezuiniging op bezuiniging op bezuiniging ongewijzigd wordt voortgezet. Door dit beleid worden geen banen geschapen en die tegenwind houdt dus nog wel even aan, wat betekent dat de kinderopvang nog lange tijd in zwaar weer zal verkeren. Graag een visie van de minister op de relatie tussen economie en kinderopvang.

In het bedrijfsleven heb ik uitzonderlijk lelijke ervaringen opgedaan met durfkapitaal, want als die mensen één ding «durven» dan is het letten op hun portemonnee, hun winstaandeel en de miljoenen van hun vennoten. Investeren is bij deze mensen een uiterst betrekkelijke term en wat durfinvesteerders zeker niet doen, is rekening houden met stakeholders. «Stakeholders» is in dit geval een duur woord voor de kinderen en het personeel in de kinderopvang. Wat mij en mijn fractie betreft stoppen we nog vandaag met durfkapitaal in de kinderopvang.

Hoe meer flexibiliteit, hoe beter. Je zou dat een stukje modernisering van de kinderopvang kunnen noemen. Als het kabinet op dit punt de Kamer een handreiking doet, dan zal ik daar met een open blik naar kijken. In de politiek zullen altijd keuzes moeten worden gemaakt over de verdeling van geld, maar in dit geval gaat het om kinderen. We zullen er dan ook voor moeten zorgen dat die kinderen ook in de toekomst met een blij gezicht naar hun bso gaan en met een blij gezicht door hun ouders worden opgehaald. Ik zie regelmatig de blije gezichtjes waarmee de dochters van mijn vriendin naar de bso gaan en dat doet mij goed! Ik hoop dan ook dat we er ons samen voor zullen inspannen dat de bso in stand blijft. Ik zie echter dat niet iedereen zich hiervoor even hard inspant en dat stelt mij teleur. Ik ben en blijf een tegenstander van verdere bezuinigingen op de kinderopvang.

De voorzitter: Ik bedank de heer Van Vliet voor zijn korte en krachtige bijdrage.

De heer Ulenbelt (SP): Ik heb een dik boek bij me met mailtjes en citaten van mensen als Hugo, Annegien en Brigitte. Het zijn er meer dan 500! Toch is dit maar het topje van de ijsberg, want er zijn veel meer mensen die de kinderopvangtoeslag zijn misgelopen. Het gaat daarbij om bedragen van een paar honderd tot duizenden euro's.

De vorige minister was een kampioen, een kampioen fraudebestrijding, maar het heeft er wel toe geleid dat nu de goeden onder de kwaden lijden. Deze mensen zijn namelijk helemaal geen fraudeurs. Ze wisten simpelweg niet dat zij voortaan per maand hun kinderopvangtoeslag moesten aanvragen. Is de minister bereid om alsnog te komen met een coulanceregeling voor mensen die onterecht heel veel geld zijn misgelopen? Is hij verder bereid om het huidige systeem aan te pakken? De fraude is er voor een belangrijk deel uitgehaald en bovendien kwam fraude het meest voor bij gastouders. Is daardoor niet de reden vervallen om te eisen dat er per maand een aanvraag moet worden ingediend? Zo ja, dan is dat goed nieuws, want dat zou ook een oplossing kunnen zijn voor mensen met wisselende inkomsten en werktijden. Na afloop van dit debat zal ik de minister dit boek over de kinderopvang overhandigen. Dat betekent wel dat er voor hem werk aan de winkel is, want volgens mij willen al die mensen antwoord van de minister. Ik denk dat Joost, Floor en Anne dat echt op prijs stellen.

Gaat het eigenlijk wel goed in de kinderopvang? Wat is de opvatting van de minister daarover? Volgens mij verkeert de kinderopvang in crisis en niet door de economische crisis maar door het kabinetsbeleid. We zien de vraag dalen, mensen ontslagen worden en instellingen failliet gaan. De hele kinderopvanginfrastructuur raakt daardoor ontregelt. Leidsters verliezen hun werk en de mensen die hun werk niet verliezen, krijgen rare roosters en moeten soms van het ene naar het andere kinderdagverblijf hobbelen. Daardoor gaat heel veel kwaliteit verloren.

Het beleid van de minister leidt er tegelijkertijd ook toe dat er geld overblijft op de begroting. Blijft dat geld in 2014 gereserveerd voor de kinderopvang? Gaat hij daarmee zaken regelen die van belang zijn voor de kinderopvang? Een reddingsplan lijkt mij zeker op zijn plaats.

De minister vindt de kwaliteit van de kinderopvang en de veiligheid van groot belang. Dat vind ik ook, want dat vindt natuurlijk iedereen. Maar meent de minister nu serieus dat een verplichte website voor een kinderdagverblijf een garantie is voor kwaliteit? Dat je betrokken oudercommissies instelt, is prima, maar dat is natuurlijk geen garantie voor kwaliteit.

Wat we nodig hebben, is handhaving. Een op de acht gemeenten heeft de handhaving niet op orde of handhaaft überhaupt niet. Kan de minister dan nog wel garanderen dat kinderen daar veilig zijn? Als hij niet laat controleren, dan kan hij hun veiligheid toch zeker niet garanderen? De minister woont in Amsterdam. Je zult daar maar wonen en je kind naar de kinderopvang brengen! 50% kans dat je kind dan terechtkomt bij een kinderdagverblijf dat zijn zaakjes niet op orde heeft. Dat Amsterdam onder leiding van de minister niet in opstand is gekomen! Ik begrijp er helemaal niets van, want het gaat niet om een kras op je auto maar om je kinderen. Wat gaat de minister daar nu aan doen? Kamp was van de fraude. Dat schoot door. Deze minister is van kwaliteit, maar hij moet dan wel wat gaan doen.

Een groot risico voor de kinderdagverblijven is de concurrentie en het streven naar winst door durfkapitalisten en investeerders. De SP zegt dat wel vaker, maar nu vind ik mijn gelijk bij prof. Ridder. De heer Van Vliet zei terecht dat ze niet zo heel veel durven. Het enige wat ze wel durven, is geld weghalen en bedrijven met schulden opzadelen om daar zelf wijzer van te worden. Bij «durf» denk je «die durven wat», maar het zijn gewoon sprinkhaankapitalisten. Ze springen erop en ze halen het geld eruit ten koste van de kinderen, de ouders en de leidsters. Vindt de minister ook niet dat we zouden moeten stoppen met marktwerking in de kinderopvang en dat we er een basisvoorziening van moeten maken, zodat het allemaal weer goed op orde kan worden gebracht?

Het is geen grap, ook al is het binnenkort 1 april, maar het kinderdagverblijf Koningskinderen in Bussum gaat onderscheid maken tussen een zilveren en een gouden groep. In die zilveren groep worden de kinderen anders behandeld dan in de gouden groep. Die kinderen krijgen ander brood en ander broodbeleg. Ik ben heel benieuwd te horen wat de minister daar nu van vindt. Zilver en goud lijkt mooi, maar het is wel onderscheid maken tussen kinderen van wie de ouders wat meer of wat minder geld hebben. De minister is afkomstig van een partij die streeft naar gelijkheid en hij moet hierover net zo verontwaardigd zijn als ik. Het is volgens de directeur, Addy Kraal, geen 1 aprilgrap. Ik ga daar maar van uit, maar minister: doe er wat aan; dit kan toch niet.

De voorzitter: Mijnheer Ulenbelt, ook voor u geldt dat u keurig binnen de tijd bent gebleven.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. We spreken vandaag over de kinderopvang en dat is een goede zaak. Mijn fractie vindt kwalitatieve en toegankelijke kinderopvang erg belangrijk. Wij voeren dit debat in de context dat er veel zorgen leven in de kinderopvangsector. Er zijn zorgen over de teruglopende vraag naar kinderopvang en omvallende instellingen. Maar er is naar mijn gevoel ook veel overeenstemming in de sector. Er is overeenstemming over waar het naartoe moet. Er is bijvoorbeeld veel overeenstemming in de kinderopvangsector over het versterken van de ontwikkelfunctie voor kinderen en de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang. Ook over de behoefte aan een visie op kindvoorzieningen die langer dan een begrotingsjaar of een kabinetsperiode meegaat, bestaat grote behoefte.

Over de structurele oplossing en de onderliggende langetermijnvisie komen we later nog te spreken, want onze motie hierover en de afspraken in het regeerakkoord worden op dit moment door de minister uitgevoerd. Er staan voor dit debat verschillende onderwerpen op de agenda. Ik zal specifiek ingaan op de recente cijfers over vraag en gebruik van de kinderopvang, de voorstellen van de minister over flexibele contracten en de voortgang van de kwaliteitsagenda.

De terugval met 10% is zorgwekkend, maar er lijkt nog steeds sprake te zijn van discrepantie tussen de cijfers van de minister en die van de sector. De cijfers van de minister geven een wat minder negatief beeld dan de alarmerende berichten uit de sector. Is deze indruk correct en waar komen die verschillen eigenlijk vandaan?

Uit recente cijfers van het ministerie blijkt dat de bezuinigingen vooral lage inkomens, maar ook, zij het in iets mindere mate, hoge inkomens raken. In het bijzonder alleenstaande ouders worden geraakt. Was dat voorzien door de minister?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik heb voorgesteld om de kinderopvangtoeslagtabel aan te passen om in ieder geval alleenstaande ouders te ontzien. De kosten daarvoor zullen natuurlijk wel weer opgebracht moeten worden door mensen met een hoger inkomen. Wat vindt de PvdA-fractie van dit voorstel?

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik noem niet voor niets de teruggang van de vraag bij die inkomensgroep en bij alleenstaande ouders. Ik wacht nog even op de reactie van de minister, maar ik voeg er wel aan toe dat de minister bezig is met de uitvoering van de motie. Daarover komen we later nog te spreken. Ik ga ervan uit dat hij uw en mijn zorgen daarbij betrekt en dat alles in één keer kan worden bezien. Een concrete toezegging vragen lijkt mij op dit moment niet in het belang van een structurele stabiele oplossing voor de sector.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): De Partij van de Arbeid kan natuurlijk ook zelf input leveren voor een visie op de kinderopvang. De Partij van de Arbeid zou bijvoorbeeld kunnen zeggen dat zij de positie van alleenstaande ouders en van mensen met lage inkomens dermate belangrijk vindt dat die moet worden meegenomen. Dat kan via een aanpassing van de kinderopvangtoeslagtabel. Ik denk dat de minister zich zo'n uitspraak zeker ter harte zou nemen. Kunt u met andere woorden uw opmerking over alleenstaande ouders wat meer inhoud geven?

Mevrouw Yücel (PvdA): Zou ik dat doen, dan zou ik vooruitlopen op de uitwerking van het debat over de motie over een structurele oplossing. Ik neem aan dat de minister in dit debat van alle fracties input zal krijgen over de zorgen van mensen, mogelijke aandachtspunten en oplossingsrichtingen. Ik heb mijn aandachtspunten in mijn betoog opgenomen. Ik vervolg nu mijn betoog en ik wacht daarna graag de reactie van de minister af. Ik ga er verder van uit dat in de structurele oplossing zo veel mogelijk oplossingsrichtingen en zorgen meegenomen zullen worden, zodat de sector echt met een structurele oplossing te maken krijgt.

Voorzitter. In het regeerakkoord staat dat met de sector afspraken worden gemaakt over grotere flexibiliteit in het aanbieden van contracten. De Kamer heeft hierover een brief ontvangen, maar ik vind dat het nog steeds een punt van aandacht zou moeten zijn dat het flexibiliseren van contracten de uurprijs kan opdrijven. En dat zal lagere inkomens naar verhouding harder raken. De PvdA vindt het net als de minister belangrijk dat dit punt nadrukkelijk wordt meegenomen in het overleg en de uitwerking.

Los van de functie van de kinderopvang als arbeidsmarktinstrument is de kinderopvang belangrijk voor kinderen. Maar dan moet de kwaliteit wel op orde zijn, anders heb je er weinig aan. Daarom vinden we het van belang dat we vandaag ook praten over de kwaliteit. De kwaliteitsagenda dateert nog uit de vorige kabinetsperiode. De minister zal namens het nieuwe kabinet met een brief komen. De sector deelt volgens ons de mening dat kwaliteit belangrijk is. De sector heeft ook zelf een verantwoordelijkheid in dezen, maar helaas moeten we concluderen dat een en ander niet goed uit de verf komt, zowel van de kant van de overheid als van de kant van de sector. Toezicht door gemeentelijke overheden schiet vaak tekort. Ook waar er wel toezicht is, blijkt de kwaliteit van veel instellingen te wensen over te laten.

Alle gemeenten zijn de afgelopen twee jaar door de onderwijsinspectie getoetst. Bij 363 gemeenten zijn in die periode de wettelijke taken op hoofdlijnen op orde gebracht. Bij 52 gemeenten is dat niet het geval. Wat is de reden waarom zo veel gemeenten de afspraken niet nakomen? Vindt de minister het aantal gemeenten dat nog niet aan de afspraken voldoet, ook te hoog? Wat zijn de obstakels in dezen? Wat houden de verbeterafspraken precies in? Hoeveel tijd geeft de minister de gemeenten om de boel op orde te brengen? Is de minister het met de PvdA eens dat het toezicht en de handhaving op zeer korte termijn in alle gemeenten op orde moet zijn? Welk tijdspad heeft de minister voor ogen?

Recentelijk verscheen een bericht in de media dat de helft van alle Amsterdamse kinderdagverblijven en buitenschoolseopvangvoorzieningen zijn zaken niet op orde heeft. In eerdere stukken hebben we bovendien kunnen lezen dat landelijk na een eerste en een tweede inspectie veel zaken nog niet op orde waren. De kwaliteitskaders zijn echter niet voor niets in het leven geroepen. De afspraken over toetsingskaders, toezicht en handhaving zijn niet voor niets gemaakt. Het wordt tijd dat alle kinderdagverblijven en alle gemeenten werk maken van de kwaliteit, want het kan gaan om de veiligheid en de ontwikkeling van onze kinderen.

De PvdA stelt vast dat de fiscale behandeling van rente op overnameschulden is veranderd. Hierdoor zal de belangstelling van durfkapitalisten en private-equitybedrijven om in te stappen in de kinderopvang in de toekomst een stuk minder worden. Echter, het overnemen en dan volhangen met schulden is daarmee nog niet verboden. Het wordt alleen fiscaal minder aantrekkelijk. Nadeel van de constructies met durfkapitalisten kan zijn dat het dochterbedrijf financieel verzwakt wordt, minder kan investeren en gaat proberen te bezuinigen op de kwaliteit van de opvang. Bij tegenwind kunnen instellingen zelfs in financiële problemen komen en failliet gaan, wat bij een voorziening als de kinderopvang natuurlijk niet wenselijk is. De PvdA-fractie vraagt zich af of de toegang tot de sector nog verder kan worden beperkt. Welke eisen zouden er nog meer kunnen worden gesteld? Is het mogelijk om de kinderopvang aan te wijzen als een dienst van algemeen belang of als een dienst van algemeen economisch belang? Is het juist dat er dan extra eisen kunnen worden gesteld aan de kinderopvang? Kunnen er eisen worden gesteld aan de minimum solvabiliteit of de minimum kapitaalbuffers, zowel op het niveau van instellingen als op het niveau van de moedermaatschappijen? Is een zwarte lijst denkbaar van bedrijven die kunnen worden geweerd uit de sector, bijvoorbeeld op basis van twijfelachtig financieel gedrag in het verleden?

De heer Heerma (CDA): In het begin van uw bijdrage zei u dat het zoeken naar een structurele oplossing losgekoppeld moet worden van het begrotingsjaar. Is dat een bevestiging van het bericht dat de PvdA-fractie zou vinden dat de zoektocht naar een structurele oplossing losgekoppeld moet worden van de discussie over bezuinigingen op de kinderopvang? Zo ja, dan zou dat tegengesteld zijn aan wat uw collega van de VVD zojuist aangaf.

Ik heb enig begrip voor het feit dat u zegt dat de PvdA meer geduld nodig vindt, omdat wij nu in de fase zitten dat we zaken meegeven aan de minister. Is de Partij van de Arbeid-fractie van mening dat de Kamer de handschoen moet oppakken als het te lang duurt en de minister niet met een structurele oplossing komt?

Mevrouw Yücel (PvdA): De discussie over een structurele oplossing kun je naar mijn mening niet loskoppelen van de discussie over kwaliteit en financiën. Doe je dat wel, dan zou het geen structurele oplossing zijn. Een goed fundament ontbreekt dan immers. Onze motie ging daar ook over. We maken ons zorgen. In december hebben we gedebatteerd. Er zijn financiële problemen. Er zijn problemen met de vraag naar kinderopvang en er is uitval. De sector ziet instellingen omvallen. Wat mij betreft – dat stond ook in het dictum van de motie – vragen wij de minister om met een structurele oplossing te komen, waarin kwaliteit en toegankelijkheid meegenomen worden. Daar moeten we de tijd voor durven nemen en daarvoor moeten we bovendien de uitwerking van de motie afwachten. Daarna kunnen we er alsnog uitvoeriger met elkaar over in debat gaan.

De heer Heerma (CDA): Ik vroeg u ook of in uw ogen de Kamer in actie moet komen als de minister niet zelf met een oplossing komt. Ik verwijs in dit verband ook maar naar de bijdrage van de woordvoerster van GroenLinks die zojuist terecht aangaf dat de crisis voor Duitsland aanleiding was om anders naar de kinderopvang te kijken. Vindt u net als ik het argument «er is nu effe geen geld» onvoldoende om tot een structurele oplossing te komen? Dat is overigens ook de reden dat ik het wil loskoppelen van de vraag of er wel of niet 90 miljoen beschikbaar is. Dat mag een structurele oplossing niet in de weg staan.

Mevrouw Yücel (PvdA): We hebben een motie ingediend en de minister heeft gezegd dat hij die motie zal uitwerken en daarop terug zal komen bij de Kamer. We hebben er dan ook niets aan om op dit moment te speculeren over een mogelijke uitkomst. Het lijkt mij het beste om vertrouwen te hebben in de uitwerking en het debat straks goed te voeren. Daarna kunnen we altijd nog bedenken op welke punten we het plan van de minister willen bijsturen. Het heeft echt geen zin om vandaag over als-danscenario's te debatteren.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik hoop echt dat wij bij de structurele oplossing, de alles-in-één-school en een leerrecht voor jonge kinderen met de Partij van de Arbeid kunnen optrekken. We moeten echter niet vergeten dat die motie in december een beetje een excuustruus van de coalitie was. Die motie was een doekje voor het bloeden voor het niet steunen van de amendementen van de oppositiepartijen waarin die bezuiniging van 90 miljoen werd teruggedraaid. Ik herhaal daarom mijn vraag aan mevrouw Tellegen: bent u van mening dat wat er nu in de kinderopvang gebeurt, tijdelijk is en dat de bezuinigingen tijdelijk kunnen zijn omdat ze toch al gerealiseerd zijn?

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik denk dat we allemaal hebben vastgesteld dat het een groter effect heeft gehad dan voorzien. De begroting is te ruim geweest. Al dat soort elementen wordt echter meegewogen door de minister.

U zegt dat het een doorlopende ontwikkellijn moet zijn, dat het sterker verbonden moet worden met het onderwijs en dat de kindvoorzieningen beter op elkaar afgestemd moeten worden. Ik proef dat daarover ook in de sector overeenstemming bestaat, maar niet alleen in de sector, ook bij mijn collega's in de Kamer. Het gaat dan om een ambitie, een stip aan de horizon die we wellicht met elkaar kunnen zetten. In de huidige context – we hebben maar beperkte financiële middelen – zullen we moeten proberen om onze ambities zo goed mogelijk te realiseren. We moeten realistisch zijn en beseffen dat onze middelen beperkt zijn.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben blij met die gedeelde stip aan de horizon, maar als we zo doorgaan, is het bootje gezonken voor we bij de horizon zijn aanbeland. Gaat mevrouw Yücel nu wel of niet met ons op zoek naar een dekking om die maatregelen terug te draaien die een veel grotere budgettaire opbrengst hebben dan waarmee is gerekend? Is zij het met mij eens dat de begroting niet te ruim was, maar dat wij ons ten onrechte arm hebben gerekend?

Mevrouw Yücel (PvdA): Nogmaals: dat maakt allemaal onderdeel uit van de motie die de minister aan het uitvoeren is. We kunnen hierover blijven praten, maar volgens mij begrijpt u heel goed wat ik in mijn antwoorden probeer aan te geven. U weet bovendien net zo goed als ik dat de minister al met dit soort zaken bezig is en dat wij, hopelijk op korte termijn, over die plannen van de minister met elkaar in debat kunnen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik deel niet het standpunt van mevrouw Yücel dat een grens van 1 miljoen laag genoeg is om foute investeerders tegen te houden. Mevrouw Yücel deed echter ook voorstellen waaruit blijkt dat ook zij af wil van de huidige overdaad aan zelfregulering. Ik heb voorgesteld om het Waarborgfonds Kinderopvang hierbij een rol te geven, een rol die vergelijkbaar is met de rol van soortgelijke organisaties in het onderwijs en de zorg. Kunnen wij elkaar vinden op dit punt?

Mevrouw Yücel (PvdA): Volgens mij heb ik niet gezegd dat we het kunnen tegengaan met die onlangs vastgestelde grens. We kunnen het daarmee wel ontmoedigen, maar ik was heel duidelijk over mijn mening dat het niet voldoende is.

Wat u zegt over de rol voor het waarborgfonds klinkt mij sympathiek in de oren. Ik ben dan ook benieuwd te horen hoe het er precies uit zou moeten zien en of het realistisch en uitvoerbaar is. Ik ben dus bereid om constructief met u mee te denken als het een oplossing zou kunnen bieden.

De heer Van Vliet (PVV): Die durfkapitaaljongens, met een duur woord private equity genaamd, hanteren één theorie en wel de Nilfisktheorie. Dat wil zeggen: als ergens een dubbeltje ligt, opzuigen die handel en de boel leeg achterlaten. Is mevrouw Yücel bereid om duidelijk stelling te nemen tegen private equity in de kinderopvangsector. Gewoon tegen!

Mevrouw Yücel (PvdA): Nog niet in de Kamer, maar al wel in andere fora heb ik gezegd dat het het doel van durfkapitalisten is om geld te verdienen. Het doel dat de Kamer voor ogen heeft met de kinderopvang, is dat kinderen goed worden opgevangen en dat ze een goede ontwikkellijn kunnen doormaken. Dat die twee niet goed bij elkaar passen, ben ik helemaal met u eens. Daar waar we de markt kunnen beteugelen in het belang van veilige, kwalitatief goede opvang van kinderen, moeten we dat niet nalaten. Dat is de reden waarom ik zo kritisch ben over durfkapitalisten. Als er een vorm van durfkapitalisme is dat geld niet als doel heeft, maar de opvang van kinderen en de kwaliteit van de opvang, dan verwelkom ik die graag. Maar ik moet nog zien dat die durfkapitalisten bestaan! U hoort het: ik ben heel kritisch over durfkapitalisten.

De heer Ulenbelt (SP): Toen de kinderopvangtoeslagaanvraag tot een maand werd beperkt, waren de SP en de PvdA daartegen. We hebben ook amendementen ingediend om het terug te draaien. Kan ik rekenen op de Partij van de Arbeid en gaan wij de minister allebei vragen om coulant om te gaan met de mensen die hun opvangtoeslag zijn misgelopen door die kortere termijn? Gaan wij er samen voor zorgen dat die mensen die toeslag alsnog krijgen? Ze hebben er gewoon recht op en u bent lid van een partij die voor rechten is.

Mevrouw Yücel (PvdA): De problemen bij de kinderopvang werden het publiek eind vorig jaar steeds duidelijker. De Kamer heeft daar toen vragen over gesteld. Daar zijn antwoorden op gekomen. Tot nu toe was het het beeld dat de Belastingdienst en de overheid voldoende informatie hadden verstrekt en dat ouders het hadden kunnen weten. Ik constateer echter met u dat hierover nog steeds heel veel mails binnenkomen van ouders die zeggen hierover niets gelezen te hebben. Het lijkt mij in ieder geval een goed idee om de minister te vragen hierover duidelijkheid te geven. We moeten weten hoe het kan dat zo veel ouders zeggen niet goed geïnformeerd te zijn. Het ministerie zegt dat het de informatie tijdig heeft gepresenteerd, maar dat lijkt op gespannen voet te staan met de mails die nog steeds binnenstromen.

De heer Ulenbelt (SP): Dat is niet wat ik vroeg. Vindt u dat deze mensen dat geld alsnog moeten krijgen? Deze mensen zijn helemaal geen fraudeurs. Ze zijn dat geld door omstandigheden misgelopen. U kwam altijd op voor dit soort mensen en ik hoop dat u dat nog steeds doet, ook al zit u nu in de regering.

Mevrouw Yücel (PvdA): Als ouders die informatie wel hadden kunnen hebben en zelf geen actie hebben ondernomen, dan ben ik het met u oneens. Als de overheid mensen goed heeft geïnformeerd, dan moeten ze natuurlijk wel hun verantwoordelijkheid nemen. Dat is de reden waarom ik van de minister wil horen hoe die informatie is verstrekt. Als die informatieverstrekking tekort heeft geschoten, dan komen we daar zeker nog over te spreken.

Schorsing 11.13 uur tot 11.23 uur.

De voorzitter: Dames en heren, we gaan weer beginnen.

We gaan verder met de inbreng van de minister. Hij heeft aangegeven per onderwerp te zullen reageren.

Minister Asscher: Voorzitter. Mijn buurvrouw vertelde mij onlangs dat het zoontje van een vriend op een crèche zit die door de teruglopende vraag twee vestigingen samen moest voegen. Dat past natuurlijk naadloos bij de situatie die verschillende Kamerleden van de huidige situatie in de kinderopvang hebben geschetst. Het is voor een jong kind natuurlijk heel heftig zijn om vanuit een stabiele omgeving plotseling te moeten verkassen omdat het de economische realiteit is dat de vraag terugloopt. Waarom vertel ik dit verhaal? Ik doe dat, omdat ik het interessant vond om van mijn buurvrouw te horen hoe die ondernemer daarmee was omgesprongen. Hij is begonnen met een informatieavond voor de ouders. Vervolgens heeft hij er een thema van gemaakt om zo de kinderen mee te nemen in wat verhuizen is. Vervolgens is hij met alle groepsbegeleiders naar de nieuwe locatie gegaan om de verhuizing samen in te zetten. Ik vind dit een mooi voorbeeld van hoe ondernemers en werkers in de sector, ondanks alle problemen, zich soms op een voorbeeldige manier kwijten van hun taak ten opzichte van de kinderen en hun ouders.

We spreken vandaag over een heel bijzondere sector, een sector waarin stichtingen en ondernemingen met en zonder winstoogmerk en met verschillende financieringsvormen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor bijzonder veel kinderen. Ik ben zelf ook een grootverbruiker van kinderopvang en ik heb verschillende ondernemers getest. De Kamer hoeft mij er dan ook niet van te overtuigen dat kinderen geen broodjes zijn en dat het ongelooflijk belangrijk is om te kunnen vertrouwen op wat er met je kinderen gebeurt.

De zorgen over de kinderopvang zijn deels veroorzaakt door de bezuinigingen en deels door de conjunctuur. Daarbij komt dat we allemaal de behoefte voelen om de kwaliteit en het toezicht te verbeteren. Dat is een grote opgave voor de sector en ik wil dan ook die ondernemers een groot compliment maken die op een goede manier invulling geven aan hun verplichting tegenover ouders en kinderen. Een even groot compliment maak ik de begeleiders, vaak vrij jonge meiden, die met hart en ziel voor de kinderen van Nederland zorgen. Zij zorgen ervoor dat wij iedere dag met een gerust hart aan het werk kunnen gaan.

De tijd van de kinderbewaarplaatsen, het begin van de vorige eeuw, ligt echt ver achter ons. Er gebeurt veel meer. Kinderen worden er zindelijk, leren er met elkaar spelen en leren er taal. Er kan natuurlijk altijd van alles beter, maar dat maakt het niet minder terecht dat ik deze ondernemers en al deze begeleiders een compliment maak. Ik hecht er als ervaringsdeskundige erg aan om dit te doen, want ondanks alle problemen zorgen zij voor de blije snoetjes van de heer Van Vliet. Ik zie er daar gelukkig regelmatig ook een aantal van.

Veel vragen van de commissie betreffen de cijfers over 2012, de terugloop in de vraag, de verklaring van die terugloop en de voorspelling die je op grond van die terugloop kan maken over het nog zo jonge 2013. We zien allemaal dat de vraag is gedaald en dat dit gevolgen heeft voor de uitgaven voor de kinderopvangtoeslag. Die oorzaken kunnen velerlei zijn. Ik werk aan een uitgebreide analyse die moet uitwijzen of deze daling een incidenteel of een structureel karakter heeft. Zoals ik al eerder heb toegezegd, zal ik die analyse in het tweede kwartaal naar de Kamer sturen. In dat kwartaal komt bovendien de voorjaarsnota naar de Kamer en daarin wordt eveneens informatie verstrekt over het meerjarige budgettaire beeld van de kinderopvang. Ik kan en wil daarom nu geen uitspraken doen over de bestedingen in de komende jaren. Daarvoor heb ik namelijk echt die analyse nodig. Bovendien is afgesproken dat we het integrale beeld zullen beoordelen en aan de hand van die beoordeling zullen beslissen welke uitgaven we wel of niet kunnen doen. Dat is een begrotingsregel waar we allemaal baat bij hebben.

Ik ben een vakminister en ik heb dan ook zeker ideeën over wat we met extra geld van een meevaller in de kinderopvang zouden kunnen doen. Ik heb verder goede nota genomen van de opmerkingen van de heer Heerma hierover. Hij is daar net als de heer Van Weyenberg voor. Ik breng hen toch de uitspraak van hun beider voorzitters eerder deze week in de Kamer in de herinnering, een uitspraak die hun fractievoorzitters deden naar aanleiding van de financiële problemen in 2014. Degenen die daar ook enthousiast over zijn, geeft dat vertrouwen. Toch hebben wij al in december met elkaar vastgesteld dat we moeten wachten op de voorjaarsnota, omdat we ook dan weer, helaas, genoodzaakt zullen zijn om naar het hele financiële beeld te kijken. En we hebben allemaal gezien dat dit financiële beeld er niet rooskleuriger op is geworden. De opmerkingen van de heren Heerma en Van Weyenberg zullen ongetwijfeld met hun fractievoorzitters zijn gecoördineerd en dat betekent dat er mogelijk ruimte is als het zover zou komen.

De heer Ulenbelt (SP): Maar spant de minister zich er wel voor in dat dit geld behouden blijft voor de sector? Als hij zegt dat het in een groter kader moet worden bekeken, dan weet ik het wel, want dat is Haags voor «je ben het kwijt».

Minister Asscher: Nee. Ik ga u niets beloven, behalve dan wat ik al heb gezegd. In het tweede kwartaal kom ik met een analyse van de oorzaken van de teruggang. Daarna komen we te spreken over het budget voor de komende jaren. Ik ga zo meteen dieper in op de motie-Hamer/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, een motie waarnaar de heer Heerma ook heeft verwezen. Wat er allemaal wel of niet Haags is, laat ik graag aan u. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Ik heb verder heel goed geluisterd naar de signalen van de Kamer. Als vakminister ben ik best enthousiast over wat ik tot nu toe heb gehoord. Ik weet niet of dat ook Haags is; het is in ieder geval Nederlands.

De heer Ulenbelt (SP): Dat is Amsterdams. Dat is wel goed!

Minister Asscher: Oké. En ik probeer nu juist het Amsterdamse jargon en Bargoens af te leren!

De Partij van de Arbeid vraagt of ik het beeld herken van de terugval in de vraag. Ik baseer mij op de cijfers over 2012. Er gaan getallen rond over de terugval in januari 2013, maar die kan ik bevestigen noch ontkennen. Zoals toegezegd kom ik daarop terug in mijn analyse die in het tweede kwartaal naar de Kamer komt. De realisatiecijfers over 2012 zijn dan definitief, net als de cijfers over de eerste maanden van 2013. Op dat moment kunnen we bezien hoe we die cijfers moeten interpreteren.

Vervolgens zullen we bezien hoe die meevaller zich verhoudt tot het totale financiële plaatje van mijn departement. Ik zeg dat nadrukkelijk, ook al weet de commissie natuurlijk ook dat sommige posten op mijn begroting onder druk staan als gevolg van de economische ontwikkeling. Ik kan dus niet meer of minder toezeggen dan dat ik heb gedaan.

Mevrouw Telleggen vroeg naar de verwachting voor 2013. Ik verwacht een daling van de uitgaven voor de kinderopvangtoeslag vanwege de daling van de vergoedingen. De economische ontwikkeling zal echter ongetwijfeld ook effect hebben. Het is heel moeilijk om dat nu precies in te schatten. In de begroting gaan we uit van 2678 miljoen, maar hoe het precies uitpakt, weten we pas aan het einde van dit jaar. In het tweede kwartaal zal ik desondanks proberen om op basis van die analyse een betrouwbaar beeld te schetsen.

D66 vraagt of ik erken dat de daling structureel is. Het is absoluut duidelijk dat er een heel stevige daling is ingezet waar verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen. De heer Van Weyenberg heeft dat zelf ook aangegeven. Of en in hoeverre die daling structureel is en of incidentele effecten daarin een rol kunnen spelen, wil ik bezien in het kader van die analyse. Daarin neem ik ook het begin van 2013 mee.

Het beeld van de arbeidsparticipatie van ouders met jongere kinderen is stabiel. Zij zijn niet minder gaan werken in 2012. Het aantal gewerkte uren van moeders met jonge kinderen is iets toegenomen in 2012. Ik kom zo terug op de vraag van mevrouw Voortman over de teruggang van 1,3% bij alleenstaande moeders. Dit is het algemene beeld. Daarover bestaat verder ook geen discussie. Dat zijn gewoon de vastgestelde arbeidsparticipatiecijfers.

Ik kom te spreken over de vragen die gesteld zijn over de motie-Hamer-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (33 400 XV, nr. 39). Daarin is mij verzocht om te zoeken naar structurele oplossingen voor de vraaguitval in de kinderopvang en in gesprek te gaan met de kinderopvangsector. Ik heb bij de behandeling van de begroting gezegd dat ik wil kijken naar het toekomstperspectief van en de verwachting rond de kinderopvang. In de brieven die ik in de afgelopen tijd heb gestuurd, heb ik aangegeven dat ik daarbij ook wil ingaan op verdere kwaliteitsverbetering. In het regeerakkoord staat tenslotte de opdracht om de verbinding tussen de peuterspeelzalen en de kinderopvang tot stand te brengen. Ik ben daarmee volop bezig. Ik heb gisteren nog een gesprek gevoerd met de staatssecretaris die zich met het onderwijs bezighoudt over de samenhang peuterspeelzalen/VVE en kinderopvang. Zo ben ik ook bezig met een voorbereiding op een goede beantwoording van die motie in het voorjaar. Dat voorjaar begint over enkele weken. Ik hoop dan een mooi verhaal te kunnen vertellen over de wijze waarop wij met die kinderopvang willen omgaan in de komende jaren, in budgettaire zin en met de ontwikkelingen die daaronder liggen. Ik heb een brief gestuurd over de ontwikkelingen die ik voor mij zie wat het toezicht betreft. De gesprekken met de branche zijn daar belangrijk voor. Ik zal niet alleen met de branche praten maar ook met de oudervertegenwoordigers en andere betrokkenen om een goed beeld te krijgen van hoe op een goede manier met die motie kan worden omgegaan.

De heer Heerma (CDA): De minister hoopt ons een mooi verhaal te kunnen schetsen. Erkent hij dat de kinderopvang versterkt mee ademt met de economische conjunctuur en dat er nu sprake is van structuurvernietiging met alle risico's van dien als straks de economie weer aantrekt en de wachtlijsten weer oplopen? Is hij met mij en een deel van de Kamer van mening dat de discussie over de financiering nu moet worden losgekoppeld van de structurele oplossing? Anders wordt een structurele oplossing gekoppeld aan de begrotingsregels. Dat zou een gemiste kans zijn. Ik hoop dat de minister het daarmee eens is.

Minister Asscher: Ik heb net al iets gezegd over de analyses van de teruggang in de vraag. De heer Heerma zegt nu: eigenlijk moet er gewerkt worden aan oplossingen die los staan van de financiën en de begrotingsregels.

De heer Heerma (CDA): Ik ben bang dat de noodzaak om nu te bezuinigen de meest bepalende factor wordt bij het bepalen van hoe er structureel moet worden omgegaan met de kinderopvang. Dat zou ik een gemiste kans vinden. Dit is mijn tweede interruptie en mijn geduld raakt op. Mijn concrete vraag is wanneer wij dat mooie verhaal van de minister kunnen verwachten.

Minister Asscher: Het gaat in de kinderopvang niet alleen over de financiën. Er zit wel een heel duidelijke financiële component in. U hebt er zorgen over dat door de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag de vraaguitval groot wordt en dat dat effecten heeft op de infrastructuur. In die zin kan het een niet los worden gezien van het ander. De conjuncturele effecten hebben niet uitsluitend te maken met de overheidsfinanciën. De structuur in de toekomst moet niet uitsluitend bepaald worden door het huidige budgettaire kader maar ook door de kwetsbaarheid van de kinderopvangsector voor economische schommelingen. Het is een bijzondere sector. Ik zal daar straks nog nader op ingaan in relatie tot de flexibiliteit in het aanbod aan ouders. De heer Heerma zegt dat zijn geduld opraakt. In de motie wordt mij gevraagd om er uiterlijk bij de voorjaarsnota op terug te komen. Ik ben vast voornemens om die termijn te halen. Ik adviseer om dan te beoordelen of u tevreden bent met de uitvoering van die motie. Als u de termijn in die motie bij nader inzien scherper wilt stellen, dan is dat lastig. Er wordt hard aan gewerkt maar het is ook een complexe problematiek. Ik moet die goed uitzoeken en goed op papier zetten, uitgaande van de laatste inzichten, zodat daarmee een aantal jaren kan worden doorgegaan. De voorjaarsnota is geen onlogisch moment omdat dan ook de financiële component kan worden ingevuld.

De voorzitter: Ik sta maximaal drie tot vier interrupties per spreker toe. De minister vervolgt voor nu zijn betoog.

Minister Asscher: De heer Van Vliet vroeg om een overzicht van de bezuinigingen van dit kabinet. Dat overzicht kan ik zo geven. Dat staat op dit blanco vel papier. Een overzicht van de stapeling van de bezuinigingen kan ik de heer Heerma ook wel geven. Dat gaat over de afgelopen jaren. Ik heb die bezuinigingen bij de begrotingsbehandeling verdedigd, con amore. Dat zijn de bezuinigingen die in de afgelopen jaren in allerlei tranches en door allerlei combinaties zijn ingezet. Als de heer Van Vliet behoefte heeft aan een nader overzicht, meer dan op dit blanco papiertje staat, dan moet hij even precies aangeven wat hij wil zien. Ik zet dat vervolgens graag op een rijtje.

De heer Van Vliet (PVV): Als je bespaart op de kinderopvangtoeslag en dat geld niet terugvloeit naar de sector, dan is dat de facto ook een bezuiniging. Kan de minister reageren op die stelling?

Minister Asscher: Dat is een besparing. Op grond van onze begrotingsregels beschouwen wij dat niet als een bezuiniging.

Ik kom bij de vragen die gesteld zijn over de heikele kwestie van de terugwerkende kracht bij het aanvragen van de kinderopvangtoeslag. Het is ongelooflijk belangrijk dat alleen ouders die echt kosten voor kinderopvang maken daadwerkelijk recht hebben op die kinderopvangtoeslag. Met de kinderopvangtoeslag moeten zo veel mogelijk ouders in staat worden gesteld om gebruik te maken van de kinderopvang. In dat verband is het ongelooflijk belangrijk om fraude effectief te bestrijden. Het met terugwerkende kracht kunnen aanvragen bleek in de praktijk fraudegevoelig te zijn. Daarom is per 1 januari 2012 de wet aangepast. Sindsdien kan de kinderopvangtoeslag alleen voor de lopende maand en voor één maand met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Ik vind het te vroeg om te zeggen dat de fraude daarmee onder controle is. Vrij onlangs bleek dat er toch gezocht wordt naar mazen in de wet en naar mogelijkheden om te frauderen. Over de wetswijziging is zeer uitgebreid gecommuniceerd, zowel door SZW als de Belastingdienst. Daarmee is overigens niet gegarandeerd dat iedereen bereikt is. Eind 2011, begin 2012 is informatie verspreid met allerlei informatiesheets op rijksoverheid.nl. Dat is ook gedaan door de brancheorganisatie kinderopvang, door ouderorganisaties als BoinK, door oudercommissies in kinderdagverblijven en door de Belastingdienst op toeslagen.nl. Voorts ben ik van mening dat aanvragers van kinderopvangtoeslag zelf de verplichting en de verantwoordelijkheid hebben om zich te informeren over het recht op kindertoeslag en de manier waarop zij die moeten aanvragen. Ouders die de toeslag hebben voorgeschoten en niet tijdig hebben gekeken hoe zij die konden terugvragen, hadden die verantwoordelijkheid ook.

Het kan voorkomen, in sommige gevallen, dat ouders ten onrechte geen teruggave hebben gekregen. Zij moeten dan bezwaar maken. Ik ken natuurlijk nog niet de 500 gevallen in het zwartboek waarmee de heer Ulenbelt net wapperde, maar ik kan mij voorstellen dat een aantal van hen bezwaar moet maken of al heeft gemaakt. Als mensen recht hebben op kinderopvangtoeslag, op grond van de wet zoals die er is, dan moet hen ook recht gedaan worden. Daarmee zeg ik echter niet dat er moet worden teruggekomen op de ook door deze Kamer noodzakelijk geachte aanpassing van de wet om de terugwerkende kracht te beperken tot één maand.

De heer Ulenbelt (SP): Betekent dat dan dat als de mensen die het niet wisten nu bezwaar maken, het enkele feit dat zij te laat waren met het aanvragen geen reden is om dat bezwaar af te wijzen?

Minister Asscher: Dat klopt. Het argument «ik wist het niet» is inderdaad onvoldoende reden om alsnog recht daarop te krijgen. Je maakt bezwaar als je meent dat je in je recht geschaad bent. Daarvoor is het argument «ik wist het niet» niet afdoende. De fraudegevoeligheid zou anders nogal toenemen.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik had hierover twee specifieke vragen gesteld. Ik krijg nu de indruk dat de minister naar een ander blokje gaat. Ik begrijp wat de minister zegt over de fraude en de communicatie. Ik heb echter een e-mail ontvangen van een man die in november 2011 heeft gekeken naar de informatie rond kinderopvangtoeslag, toen geen informatie op dit specifieke punt heeft gevonden en nu geconfronteerd wordt met de onmogelijkheid van het aanvragen met terugwerkende kracht. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister.

Ik krijg ook e-mails van mensen die eerder wel kinderopvangtoeslag kregen maar niet specifiek zijn gewezen op deze beleidswijziging. Heb ik goed begrepen dat iedereen die al contact had over die toeslag actief is geïnformeerd over de wijziging door de Belastingdienst? In dit verband heb ik ook gevraagd hoe de minister de gevolgen hiervan inschat voor mensen met een wisselend inkomen. Vindt hij dit systeem voor zzp'ers en ondernemers werkbaar voor deze groep of ziet hij toch knelpunten? Die mensen lopen duizenden euro's mis en ik vind daarom dat zij een preciezer antwoord verdienen.

De heer Ulenbelt (SP): Ik probeer uit te zoeken of de minister nu iets nieuws zegt. Er zijn mensen die bij de Belastingdienst gevraagd hebben of zij bezwaar kunnen maken. Zij krijgen te horen dat dat niet het geval is. De minister zegt nu iets anders. Als je nu bezwaar maakt en op basis van argumenten duidelijk maakt dat je er wel recht op had, is dat dan reden voor de Belastingdienst om alsnog die toeslag toe te kennen?

Minister Asscher: Mensen hebben altijd het recht om bezwaar te maken. Dat betekent echter niet dat de uitkomst van dat bezwaar nu door mij veranderd kan worden. Ik wijs alleen op het recht dat mensen hebben om tegen zo'n beschikking in bezwaar te gaan. De Belastingdienst zal ook niet zeggen dat mensen dat recht niet hebben. Vervolgens wordt zo'n bezwaar beoordeeld en volgt er een besluit.

De heer Van Weyenberg heeft inderdaad gevraagd naar de specifieke situatie van mensen met wisselende inkomsten. Het gebruik van de kinderopvang – het aantal uren – door die mensen wisselt niet van maand tot maand. Dat fluctueert niet. De daadwerkelijke teruggave kan op jaarbasis natuurlijk veranderen. Ik denk niet dat er reden is om aan te nemen dat deze specifieke groep het gebruik van de geregistreerde kinderopvang niet hoeft door te geven zoals andere ouders dat moeten doen.

Ik kom te spreken over de Kamervragen die gesteld zijn en waarnaar de PvdA-fractie verwees. Ik heb nagegaan op welke wijze er gecommuniceerd is. Ik heb dat schriftelijk al aan de Kamer laten weten en daarom heb ik dat nu niet allemaal herhaald. Ik begrijp heel goed dat als de regelgeving verandert en dat potentieel nadelig kan zijn voor betrokkenen, de vraag aan de orde is of dat voldoende is gecommuniceerd. Dat is naar mijn mening in dezen het geval. Ik heb dat ook in de brief aangegeven. Ik vind het dan ook moeilijk om in te gaan op individuele gevallen van mensen die zeggen dat zij in november geen brief hebben gekregen. Om die reden was mijn antwoord wat minder specifiek. Ik beperk mij tot de vraag die daarachter ligt: is er voldoende geïnformeerd om de regelgeving die vorig jaar is ingevoerd overeind te houden? Naar het oordeel van het kabinet is dat het geval en is er geen aanleiding om een algemene coulanceregeling in te stellen.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik verwacht van de minister geen reactie op individuele casussen. Mag ik uit zijn eerdere brief opmaken dat iedereen die al een relatie had met de Belastingdienst en dus al een keer toeslag had gehad, actief door de Belastingdienst is geïnformeerd? Ik heb het nu dus niet over de mensen die voor het eerst kinderopvangtoeslag aanvroegen. Zijn de mensen die al een relatie met de Belastingdienst hadden actief geïnformeerd over de wijziging van de regels?

Minister Asscher: Het ingewikkelde van uw vraag is het begrip «een relatie met de Belastingdienst». Iedereen met een toeslag is actief geïnformeerd. Mensen die in het verleden een toeslag kregen maar die ondertussen niet meer kregen, omdat de kinderen geen gebruik meer maakten van de kinderopvang of om wat voor reden dan ook, werden niet actief geïnformeerd maar moesten zichzelf informeren. Zij moesten immers opnieuw kindertoeslag aanvragen. Dat is het onderscheid dat ik ook schriftelijk heb geschetst.

De voorzitter: De heer Van Weyenberg mag heel kort een vervolgvraag stellen. Ik wil voorkomen dat wij geen tijd overhouden voor een tweede termijn.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik hoor twee keer het woord «lopend». Veel mensen die in het verleden één keer per jaar kinderopvangtoeslag aanvroegen, bijvoorbeeld in 2012 over 2011, wilden dat opnieuw doen in 2013 over 2012. Begrijp ik goed dat de minister hun relatie met de Belastingdienst niet als «lopend» beschouwt? Omdat er geen maandelijks systeem was, hebben zij geen brief gehad?

Minister Asscher: Die mensen kunnen wel een beroep doen op de kinderopvang toeslag vanaf dat moment. Als de toeslag niet meer liep, dan zijn zij niet automatisch geïnformeerd. Als de toeslag nog wel liep, dan zijn zij wel automatisch geïnformeerd. Dat is het onderscheid.

De voorzitter: Ik laat nu de laatste, korte, verduidelijkende vraag over dit onderwerp toe. Daarna wil ik echt verder gaan naar het volgende blokje. Er komt nog een tweede termijn.

De heer Van Vliet (PVV): Het onderwerp komt volgende week in een plenair debat aan de orde. Daarom heb ik er amper iets over gezegd. Inspecteurs kunnen ook ambtshalve beslissingen nemen om die mensen te helpen. Dat weet ik uit ervaring. Ik houd dat kruit nu nog even droog maar ik ga wel werken aan een oplossing hiervoor.

Minister Asscher: Ik kom bij de vragen die gesteld zijn over toezicht en handhaven. Er is gerefereerd aan de rapportage van de onderwijsinspectie over de manier waarop gemeenten in de afgelopen jaren omgegaan zijn met die taken; 52 gemeenten hebben dat onvoldoende gedaan. Met die 52 gemeenten zijn inmiddels verbeterafspraken gemaakt. Die zijn toegesneden op die gemeenten. Er is dus niet in het algemeen te zeggen: dit is de termijn. De inspectie heeft per gemeente afspraken gemaakt over het verbeteren van de praktijk en over de termijn die daarvoor beschikbaar is. Over het algemeen zijn gemeenten zeer bereid en gemotiveerd om de uitvoering op orde te krijgen. Zij zien het belang daarvan in. Alle 52 gemeenten worden in hun verbetertrajecten actief gevolgd door de onderwijsinspectie. Ik vind dat een goede aanpak. Ik vind ook dat de onderwijsinspectie dat goed doet. Het is de juiste weg om per gemeente te kijken wat er precies aan de orde is: wat is de aard en de omvang van de problemen, wat is de meest adequate reactie daarop en welke termijn moet daarvoor gesteld worden. Als de inspectie na afloop van die termijn vaststelt dat een gemeente niet de gewenste verbeteringen doorvoert, dan gaat de status van b naar c en komen wij aan de beurt. Dan kan ik als minister wat gaan doen. In mijn ogen is het prima dat via de inspectie de handhaving wordt verbeterd. Daarnaar is onder meer gevraagd door de VVD-fractie.

Belangrijke vragen zijn gesteld op het punt van het toezicht: waar wordt precies naar gekeken? Ik voel mij op dat punt verwant met de uitspraken die de heren Van Weyenberg en Heerma hebben gedaan. Het gaat natuurlijk niet alleen om het turven van de 120 items. Ik heb geschreven dat wij af moeten van het afvinkkarakter van het toezicht. Eigenlijk moeten wij toe naar de situatie dat er een gewogen kwaliteitsoordeel wordt gegeven. De heer Ulenbelt zegt: je zult maar in Amsterdam wonen en je kind daar op de crèche hebben. Sommige van de 120 punten zijn echter van zo'n aard dat het ouders geen ongerust gevoel geeft als er niet aan voldaan wordt. Er is net het voorbeeld gegeven van de oudercommissies. In andere gevallen is er echter met een heel klein percentage iets aan de hand maar is dat zo ernstig dat er echt iets moet gebeuren. Het verbeteren van het toezicht en de focus op de pedagogische aspecten van de kinderopvang, de algehele kwaliteit, is als beweging belangrijk. Dat doet niets af aan het feit dat het altijd belangrijk is om wel een aantal dingen af te vinken en wel te letten op die soms arbo-achtige items. Er mag echter niet verwarring ontstaan in de zin van dat als aan één onderdeel van die waslijst niet voldaan wordt, er tot in de hoogste graad en met de grootste ernst problemen zouden zijn. Dat percentage van 49 is relevant, maar daarbinnen bevinden zich enorme verschillen, van niet al te gewichtige vereisten tot grote zorgen over pedagogische kwaliteit, veiligheid, omgang met protocollen en leidster-kindratio op groepen. Die laatste punten zijn voor ouders over het algemeen veel belangrijker.

Het doorvoeren van deze verandering vergt een proces dat jaren zal kosten. Ik zeg dat om de verwachtingen te temperen. Het nadenken over het definiëren van kwaliteit is volop in beweging en uit de ervaringen met het onderwijs weten wij dat heel veel discussie nodig is om op een rechtvaardige manier over kwaliteit te oordelen omdat toezicht en handhaving zich daarop moeten aanpassen. Ik vind het ongelooflijk belangrijk en zeer motiverend om ervoor te zorgen dat de beweging van de vorige eeuw van bewaarplaats naar kinderopvang in de huidige vorm wordt voortgezet in de richting van de ontwikkeling en ontplooiing van kinderen. Wij moeten dat secuur en zorgvuldig doen en er niet-aflatend aan werken. Dat is niet iets wat van vandaag op morgen, of zelfs van 2013 op 2014, gerealiseerd kan zijn. Ik neem de Kamer uiteraard mee in die vorderingen, maar daarvoor moeten wij wel tijd uittrekken. Dit is zeer de moeite waard.

De fractie van D66 vraagt of er niet te veel aangekondigde inspecties zijn. Onaangekondigde inspecties zijn de norm. Dat geeft beter zicht op de daadwerkelijke praktijk. Als je weet dat je schoonmoeder op bezoek komt, dan wordt de woonkamer opgeruimd. Dat geeft dus niet altijd een adequaat beeld. In sommige gevallen is het wel nuttig om een aangekondigd bezoek af te leggen, bijvoorbeeld in het geval een ondernemer wil starten met kinderopvang. Het is belangrijk om een soort nulmeting te doen en te bepalen of zaken voldoende op orde zijn om te beginnen. Onaangekondigde inspecties zijn echter de norm. Ik heb eerder aangegeven dat de beweging die kant op moet.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik zal mij niet mengen in de relatie tussen de minister en zijn schoonmoeder. Ik begrijp dat hij het heel verstandig vindt dat er een aangekondigde controle plaatsvindt bij de start van een bedrijf. Dat moet ook gewoon blijven gebeuren. Uit mijn informatie blijkt echter dat gemeenten hiermee nog heel verschillend omgaan. Er zijn gemeenten waar het overgrote deel van de controles nog wordt aangekondigd.

Is de minister bereid om via zijn ambtenaren een actie te ondernemen om die groep gemeenten – volgens mij weten wij wie het zijn – een extra duw in de rug te geven?

Minister Asscher: Zeker. Die gegevens gaan vooral over de beginjaren 2010–2011. Er is permanent contact met de gemeenten over de verandering in toezicht en handhaving. Ik zal erop toezien dat die beweging wordt voortgezet in de richting die wij met elkaar in dit huis delen.

In 2012 zijn alle gemeenten door de onderwijsinspectie geïnspecteerd. De inspectie maakt goede afspraken met de 51 gemeenten die de handhaving niet op orde hebben. Het beeld van de inspectie is dat de gemeenten daarin op de goede weg zijn. Het is heel belangrijk om het beeld van de toezichthouder op dat punt met u te delen. Die nieuwe vorm van toezicht waarbij er minder afgevinkt wordt en het voor alle betrokkenen – gemeenten, kinderdagverblijven zelf en ouders – helder wordt hoe een kinderdagverblijf ervoor staat, vind ik heel belangrijk.

Mevrouw Lodders (VVD): Ik stel graag een vervolgvraag hierover aan de minister. Wij horen veel van aangekondigde inspecties. Die werken niet. Over die nulmeting hoeven wij het niet te hebben, want daarover zijn wij het heel snel eens. Ik vind het echter allemaal nog een beetje voorzichtig. Wanneer is de deadline waarna die strenge controles plaatsvinden, met name onaangekondigd?

Minister Asscher: Ik gaf net in antwoord op de interruptie van de heer Van Weyenberg aan dat het beeld van dat grote aantal aangekondigde controles, buiten de gewenste aangekondigde controles, alweer een paar jaar oud is. Mijn indruk is dat gemeenten de verandering hebben ingezet naar meer onaangekondigde controles. Dat zou ook moeten blijken uit de rapportages over 2012. Als een groot aantal gemeenten in weerwil van gemaakte afspraken met de pet ernaar blijft gooien, dan zal ik mij met hen verstaan.

Mevrouw Lodders (VVD): De minister zegt dat de beweging wordt doorgezet. Ik hoor hem ook heel duidelijk zeggen dat hij er in 2013 zeer nauwlettend op zal toezien. Zodra blijkt dat gemeenten onvoldoende doen, zal hij daar krachtig op ingrijpen.

De heer Heerma (CDA): Het stemt mij tevreden dat de minister zo duidelijk aangeeft dat wij af moeten van het afvinkkarakter van kwaliteitscontroles en toe moeten naar controles op pedagogische kwaliteit. Ik hoor graag hoe de minister aankijkt tegen het meer betrekken van ouders bij die ggd-inspecties.

Minister Asscher: Ik kom zo terug op uw vraag daarover. Ik was nog bezig met het beantwoorden van de vragen van de heer Van Weyenberg en mevrouw Lodders. Mevrouw Tellegen had in eerste termijn gevraagd naar het punt van de uniformiteit versus het risicogestuurd toezicht. De regels, de eisen en de verwachtingen moeten uniform zijn. De inspecties moeten risicogestuurd georganiseerd worden zodat daar zoveel mogelijk uit gehaald kan worden en er zoveel mogelijk relevante informatie naar boven komt. Dat betekent dat er een beperking zit aan hoe die inspecties plaatsvinden. De uniformiteit van de afvinklijstjes is groot: die zijn volstrekt uniform. Daarmee wordt niet altijd het beeld geschetst dat wij zoeken, dat relevant is voor een oordeel over de kwaliteit. Ik heb in mijn brief aangegeven dat we bezig zijn met het verbeteren van de huidige regeling. We zijn bezig met een gang naar risicogestuurd toezicht, met minder controle waar die niet nodig is en meer controle waar die wel nodig is. Daarmee wordt in de geest van de wens van de Kamer toezicht uitgeoefend waar dat het meeste nodig is. Mensen die goed bezig zijn, worden dan niet permanent lastig gevallen met bureaucratische tellers. Het toezicht is dus landelijk uniform, maar dat zal vervolgens wel ingevuld moeten worden. Bij alle vormen van toezicht is er het fenomeen dat de ene inspecteur anders kijkt dan de andere. Er zijn allerlei checks and balances om te voorkomen dat dat in het voor- of nadeel uitpakt van een instelling.

Over de specifieke situatie in de gemeente Amsterdam heb ik gisteren een brief gestuurd. De indruk van de inspectie is dat de situatie daar sterk verbeterd is. Dat is terecht. Dat betaamt de hoofdstad ook. De lokale bestuurder zal daar verantwoording moeten afleggen aan de lokale democratie. Dit is mijn reactie op de vraag van de heer Van Vliet op de situatie in Amsterdam.

Ik heb al iets gezegd over die 49%. Wat er onder dat percentage van 49 valt, is niet zomaar te zien. Het kan zijn dat 48% heel lichte vergrijpen en 1% heel zware vergrijpen zijn, of andersom. Dat maakt natuurlijk een wereld van verschil.

De heer Heerma vraagt hoe wordt omgegaan met zijn motie (31 322, nr. 197) over de betrokkenheid van ouders. Ik kom daar in de loop van het jaar op terug in het kader van het wetsvoorstel versterking positie ouders. Ik ben daarover in gesprek met de brancheorganisatie en de organisatie van ouders. Het is de vraag of het adviesrecht van ouders in relatie tot de prijs moet worden gezien als een belangrijke vorm van ouderbetrokkenheid. Gelet op de manier waarop de kinderopvang is georganiseerd, is daarover wel advies te geven, maar wat dan? Eigenlijk zijn ouders meer gebaat bij adviseren over wat er daadwerkelijk in de groep gebeurt, de manier waarop dat georganiseerd wordt, de pedagogische kwaliteit, de ontwikkelingen in het kinderdagverblijf, de aansluiting met andere instellingen zoals de basisschool daarna. Op de rol van de ouders bij het kinderdagverblijf en de betekenis daarvan voor het toezicht kom ik graag fundamenteel terug in het kader van het wetsvoorstel. Ik zie met de heer Heerma het enorme belang van betrokkenheid van ouders. Ik zeg daar straks nog iets over in relatie tot de website van kinderdagverblijven. Daarover werd net licht badinerend gesproken. Mij lijkt het echter belangrijk dat ouders zich kunnen informeren over wat een kinderdagverblijf doet, wie de eigenaar is en wat de kwaliteit is. Dat vergroot de mogelijkheid om betrokken te zijn. Het speelt een rol in het keuzeproces van ouders voordat zij bij een kinderdagverblijf binnenstappen. Het stelt hen bovendien in staat om wanneer zij daarbinnen stappen, zich te informeren over ontwikkelingen rond het kinderdagverblijf. Ik vind dat een heel gewone, logische en noodzakelijke stap. Er zijn regels over wat de producent van een potje pindakaas allemaal zou moeten vertellen over de samenstelling ervan. Terecht wordt gezegd dat kinderen geen broodjes zijn. Dan mag toch ten minste geëist worden dat ouders geïnformeerd worden over een aantal aspecten van de dienstverlener die de kinderopvang levert?

Een van de inhoudelijke richtingen is het versterken van de pedagogische kwaliteit en de samenwerking tussen opvang en onderwijs. De suggestie van de heer Van Weyenberg om dat te doen in de vorm van een leerrecht vind ik sympathiek, maar wij kennen allebei de belemmeringen die tussen droom en daad staan. Die zijn niet alleen wettelijk maar ook praktisch en financieel van aard. Het belang van de Nederlandse taal voor jonge kinderen, van het pedagogisch inzicht bij de ontwikkeling van die jonge kinderen en de kwaliteit op dat punt zijn elementen waarbij ik mij nauw betrokken voel. Ik hoop daarin stappen te zetten in deze kabinetsperiode. Die zullen misschien minder ver gaan dan het gedroomde eindbeeld, maar ik kan die droom op zichzelf voor een groot deel onderschrijven.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik stel daarover graag een vraag. Het kan zijn dat ik nog niet volledig geïnformeerd ben, maar mijn beeld tot nu toe over de totstandkoming van dat kwaliteitskader waar de pedagogische kwaliteit voor een deel onderdeel van uitmaakte, is samengesteld door de brancheorganisatie, de ouderorganisatie, het ministerie, VNG en gemeenten. Ik heb daar geen pedagoog bij gezien. Als wij in de komende tijd een impuls willen geven aan de pedagogische kwaliteit dan moeten wij de kennis echt erbij betrekken.

Minister Asscher: Dit is een van de onderwerpen waarover ik in gesprek ga met de sector. Het is ook een diep gevoelde behoefte van de sector en de medewerkers in die sector om met het pedagogisch klimaat aan de slag te gaan en wetenschappelijke inzichten uit de pedagogie te gebruiken. Vanzelfsprekend ontwikkel je die kwaliteitsvisie, dat toekomstperspectief, samen met de mensen die dat werk nu doen. Vanzelfsprekend betrek je daarbij de inzichten van de specialisten. Dat is niet iets dat ik de sector moet voorhouden. Dat wordt ook gevoeld als een wens vanuit de sector en vanzelfsprekend van de ouders.

Goede kwaliteit kan nooit zonder een effectief toezicht en handhaving. Ik heb bij brief en net mondeling die beweging geschetst naar een veranderend toezicht waarbij ook wordt aangesloten bij de veranderende kwaliteitseisen van de kinderopvang. Meer op de pedagogische praktijk, minder schriftelijke documentatie. In dat licht wil ik kwalificaties ontwikkelen: zwak, excellent en alles wat daartussen zit. Het is niet zozeer mijn bedoeling om te labelen of te stickeren, maar om ouders en kinderdagverblijven zelf de mogelijkheid te bieden om in één oogopslag dat hele stelsel van deelbeoordelingen te overzien. Als een school nu als zwak wordt beoordeeld, gaat er daarachter van alles schuil. Toch is het in het onderwijs heel gewoon om zo'n eerste indruk te geven. Naar mijn mening is het voor ouders en kinderdagverblijven van belang om op termijn op die manier te gaan werken. Dat past in dat langere termijnperspectief dat ik geschetst heb.

Degenen die beweren dat een website of een label geen garantie is, hebben gelijk. Ik heb op geen enkele plek beweerd dat alle problemen worden opgelost met een label of een website. De harde werkelijkheid van het verbeteren van kwaliteit is dat er een duidelijke visie moet liggen, dat er stap voor stap moet worden gewerkt, met duidelijke criteria en deadlines, met mensen die inzichten hebben en het meeste belang erbij hebben. De ouders zijn daarbij de belangrijkste belanghebbenden. Een en ander is dus niet met één ding opgelost. Wel kan één ding een bijdrage leveren aan het verbeteren van de kwaliteit.

Er is ook gesproken over continue screening en de veiligheidselementen. Sinds 1 maart vindt die continue screening plaats. Ik hoop dat duidelijk is dat wij in navolging van het vorige kabinet daarmee volop doorgaan. Mijn betrokkenheid bij het onderwerp moge duidelijk zijn. De tragische gebeurtenissen die nu in hoger beroep worden behandeld, speelden toen ik in Amsterdam verantwoordelijk was voor de kinderopvang. De schokgolf die toen door Nederland ging, werd in het bijzonder in Amsterdam gevoeld. Vanzelfsprekend blijven naast alle regels en afspraken een alerte, open en proactieve houding van de mensen in de sector zelf, en van de medewerkers die dat werk doen, van groot belang.

Ik heb net al iets gezegd over de transparantie. Er is gevraagd wat een verplichte website voor zin heeft: waarom neemt de overheid niet zelf de verantwoordelijkheid voor het opzetten en onderhouden van één vergelijkingssite in de kinderopvang? In de afgelopen jaren zijn er commerciële vergelijkingssites geweest die erin geslaagd zijn om goed hanteerbare en inzichtelijke producten te ontwikkelen. De verplichte website in het kwaliteitsformat, per 1 januari, komt die ontwikkeling ten goede. Vergelijkingssites kunnen gebruikmaken van het feit dat vanaf 1 januari volgend jaar alle kinderdagverblijven volgens een vastgesteld format moeten informeren over de kwaliteit. Mijn verwachting is dat commerciële vergelijkingssites die informatie zullen gebruiken om hun websites en hun producten verder te ontwikkelen. Daarmee wordt de transparantie voor ouders vergroot. Ik vind niet dat de overheid zich op die markt moet begeven door zelf zo'n website op te zetten, onderhouden en exploiteren. Ik heb de verwachting dat commerciële partijen dat spel beter zullen kunnen spelen dan wij en dat het juist onze taak is om voor alle kinderdagverblijven dezelfde eisen te stellen. Het hoort bij een goede regulering van een markt om dat soort eisen te stellen. Wij doen dat op allerlei punten. Ik wijs in dit verband op de verplichte bijsluiters bij financiële producten en op potjes pindakaas. Wij maken geen vergelijkingssites voor pindakaas maar stellen wel eisen aan het informeren van de consument over wat erin zit en waar het vandaan komt. Ik hoop dat de VVD-fractie in mijn betoog argumenten kan vinden om dat bij de eigen ideologie te laten aansluiten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): De minister geeft aan dat daarvoor regels kunnen worden ingevoerd, maar waar denkt hij dan aan? Denkt hij dan een verplichte richtlijn voor de jaarverslaggeving of aan het opleggen van een verplichting om de jaarrekening te overleggen aan een onafhankelijk instituut? Ik wil het graag wat concreter hebben.

Minister Asscher: Dat begrijp ik. Er zijn al regels voor de jaarverslagen. Per 1 januari komt er een verplichting om de website te gebruiken. U vroeg naar die benchmark: om welke dingen gaat het dan en wanneer horen wij daar wat van? Er loopt nu een pilot naar een eerste versie daarvan. De resultaten daarvan worden in juni aan de Kamer aangeboden. Ik hoop dan een goed antwoord te kunnen geven op uw vraag. Afhankelijk van wat daaruit komt, kunnen wij samen de vervolgstappen zetten. Ik ga daar nu niet op speculeren. U hoort dan meer.

De meeste ouders blijven binnen de negen uur. Dit is een ingewikkelde afweging. Maximale flexibiliteit maakt het moeilijk om een kinderdagverblijf, met een vaste basis en een vaste structuur, te drijven. Aan de andere kant maakt maximale inflexibiliteit het ongelooflijk moeilijk voor ouders om nog enigszins rekening te houden met de daadwerkelijk gebruikte uren in de kinderopvang. Wij proberen daarin een evenwicht te vinden. Uit mijn brief blijkt dat ik dat evenwicht iets wil veranderen. Vrijwel alle ouders brengen hun kinderen niet meer dan 48 weken naar de crèche. Dat moet aanleiding geven tot een verandering. Het feit dat er kinderdagverblijven zijn die ouders meer dan elf uur willen laten afnemen, vinden wij evenmin nog in de rede liggen. Ook nu al zijn er kinderdagverblijven die met ouders afspreken om negen uur per dag af te nemen. Ook nu al bieden sommige kinderdagverblijven dat heel flexibel aan. De vraag is of je het kinderdagverblijven moet verbieden om standaard elf uur aan te bieden. Ik ben daar geen voorstander van omdat weliswaar de overgrote meerderheid binnen die uren blijft, maar er ook mensen zijn die niet kunnen garanderen dat zij binnen die tijden gebruik maken van de kinderopvang. Denk aan een drukbezet iemand die in Amsterdam woont, met onregelmatige werktijden in Den Haag werkt en niet altijd kan garanderen dat hij binnen die marge terug is. Die groep mensen kan in de problemen komen als de nieuwe standaard wordt dat er niet meer dan negen uur wordt aangeboden. Dat geldt echt niet alleen voor mensen die in Den Haag werken. Bij de alleenstaande ouders zouden mensen in de problemen komen als zij altijd binnen die negen uur zouden moeten blijven; de reistijd, de stress van een gemiste tram of bus. Om die reden ben ik er voorzichtig over. Ik kan mij goed voorstellen dat ouders zeggen: waarom betaal ik voor elf uur als ik er maar negen uur, of minder, van gebruik? Ik vind echter dat hiermee voorzichtig moet worden omgegaan. Een grote groep ouders, die weliswaar tot de minderheid behoren, kan daarmee worden benadeeld. Het voorzieningenaspect van een kinderdagverblijf, dat dit ook nodig is voor arbeidsparticipatie, kan daarmee in gevaar komen. Dat is de balans die wij moeten vinden. Ik schets dit om de Kamer mee te nemen in de dilemma's die erachter schuilgaan.

De voorzitter: Ik vraag de minister om sneller door zijn betoog te gaan. Het is fijn om te horen dat hij ervaringsdeskundige is en dat is ook goed voor het onderwerp, maar wij zitten toch een beetje met de tijd.

Minister Asscher: Ik zeg toe dat ik in het vervolg van mijn betoog niet meer zal putten uit eigen ervaring. Ik kan mij voorstellen dat dat tot grote ergernis bij de Kamer leidt.

Ik kom op de vragen over het durfkapitaal, private equity en wat dies meer zij. Ik kan mij bij het gevoel daarachter veel voorstellen. Toch is onder andere mevrouw Voortman teleurgesteld in de brief die ik daarover heb geschreven. Ik zet graag één stap terug. Wij hebben gekozen voor een stelsel waarbij winstgedreven ondernemingen en niet-winstgedreven ondernemingen samen de kinderopvang in Nederland verzorgen. Als wij dat in stand willen houden, dan moeten wij ermee rekening houden dat er ondernemingen bij zitten die winst willen maken. Laten wij daar ook het goede van benoemen. Door enorme investeringen, ook vanuit de private sector, is het aanbod in de afgelopen jaren ontzettend sterk uitgebreid. De nadelen kennen wij allemaal – de cowboys – maar er is ook wel degelijk veel geld uit de private sector hiernaartoe gegaan. Dat aanbod is gigantisch toegenomen. Wij zien ook, bij het kijken naar kwaliteit, dat er niet gezegd kan worden dat er uitsluitend bij door winstgedreven ondernemingen kwaliteitsbedrijven voorkomen, zelfs niet uitsluitend bij door private equity gefinancierde winstgedreven ondernemingen. Wij zien kwaliteitsproblemen bij de uit stichtingen en uit welzijn voortgekomen niet-winstgedreven ondernemingen. Dat heeft alles te maken met de kwaliteit van de medewerkers en de leiding en de organisatie die daarachter zit. Ik heb in mijn brief aangegeven dat de veranderde en hopelijk verbeterde kwaliteitseisen voor iedereen gelden. Het is heel moeilijk om enerzijds toe te staan dat instellingen een winstoogmerk hebben en anderzijds een hard onderscheid te maken naar de manier waarop zij hun kapitaal verwerven en gefinancierd worden. De fiscale bonus, de prikkel of de subsidie, als je het zo wilt noemen, om een bedrijf vol te hangen met leningen kan wel leiden tot perverse situaties. Ik ben het zeer eens met mijn voorganger die die weg in grote mate heeft beperkt. Dat is naar mijn mening heel verstandig. Ik steun dat zeer. Ik verwacht ook helemaal niet dat er in de toekomst bosjes private equity bedrijven zullen zijn die zich melden voor deze markt. De meeste zijn met de staart tussen de benen en grote verliezen verdwenen. Zo makkelijk is het niet. Naar mijn mening hebben ouders het recht om te weten wie er achter hun crèche zit zodat zij zelf kunnen bepalen, in de totale afweging bij de keuze voor een kinderdagverblijf, of zij bij een marktpartij of een niet-marktpartij willen zitten. Ik ga straks nog in op de vraag van de heer Ulenbelt over de gouden en de zilveren groep in Bussum.

Mevrouw Lodders (VVD): De minister schrijft in zijn brief dat hij dit soort constructies onaantrekkelijk wil maken. Minister Kamp wil die zelfs onmogelijk maken. Wat is het standpunt van het kabinet in dezen?

Minister Asscher: De fiscale aftrekbaarheid is onmogelijk gemaakt. Ik ben niet van plan om uitsluitend voor deze sector verdergaande inmenging in de manier waarop een bedrijf zich financiert toe te passen. Ik wil mij richten op de kwaliteit die geboden wordt. Er zijn ouders, bij kinderdagverblijven waarachter een private equity financier schuilgaat, die bijzonder tevreden zijn met de kwaliteit van hun kinderopvang en de leidsters die daar werken. Ik wil mij richten op transparantie over de financiering en het eigenaarschap van de kinderdagverblijven. Ik ben blij dat de fiscale subsidie is dichtgeschroeid. Ik denk dat ouders er belang bij hebben, of zij nu een crèche gebruiken met of zonder winstoogmerk, om inzicht in de kwaliteit te bieden. Dat is de lijn die het kabinet voor ogen staat.

De voorzitter: Mevrouw Voortman, ik wil nog wel één interruptie toestaan, maar we zitten allemaal op de klok te kijken. Mogelijk kunt u uw punt meenemen in de tweede termijn. Is het belangrijk dat u uw punt nu maakt?

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ja, dat is heel belangrijk. Dit is pas mijn tweede interruptie. De VVD-fractie gaf net al terecht aan dat minister Kamp heeft gezegd dat deze constructie wordt beëindigd. In relatie tot de aftrekbaarheid geldt er nu echter nog een grens van 1 miljoen. De heer Van Vliet gaf net al aan dat één dubbeltje genoeg is om het aantrekkelijk te maken. Ik ben dus niet tevreden met de reactie van de minister daarop. Verder zijn er nog allerlei andere mogelijkheden die de minister kan aangrijpen. Ik heb hem gevraagd om met voorstellen daarover te komen. Ik denk aan afspraken over de financiële transparantie of de bandbreedtes, dat winst altijd terug geïnvesteerd moet worden in de sector. Ik wil graag dat de minister met voorstellen komt om dat aan te pakken. Dan zet je stappen om fout gebruik van durfkapitaal in de kinderopvang aan te pakken.

Minister Asscher: Ik heb mevrouw Voortman heel goed verstaan. Ik heb haar alleen een antwoord gegeven dat haar niet bevalt. In mijn brief ga ik in op de transparantie. Op dat punt kom ik haar tegemoet. Ik zou ook niet bij voorbaat willen zeggen dat een zekere fiscale aftrekbaarheid, die goede ondernemers in staat kan stellen om te starten in de kinderopvang en daarmee op een prachtige manier voor al onze kinderen te zorgen, onder alle omstandigheden verkeerd is. Ik ben op dit moment niet van plan om met allerlei additionele voorstellen te komen. Ik wil mij richten op de kwaliteit op alle kinderdagverblijven en op transparantie voor ouders, zodat zij zelf hun eigen keuzes kunnen maken. Ik ben blij dat die al te ruime fiscale aftrekbaarheid, die inderdaad tot perverse gevolgen kon leiden, door mijn voorganger is dichtgeschroeid.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik ben ook nog niet «ontzorgd» over die durfkapitalisten. Kunnen wij erop vertrouwen dat de durfkapitalisten die bedrijven opkopen, saneren, volhangen met schulden, cashen en dan weer naar een volgend bedrijf gaan zich niet zullen manifesteren in deze sector?

Minister Asscher: Ik heb mij niet uitgelaten over mijn persoonlijke gevoelens over sprinkhanen en durfkapitalisten die er met maatschappelijk kapitaal vandoor gaan. Als er behoefte aan is om ferme uitspraken van mij daarover te horen, dan kan ik die doen. Ik heb gezegd dat wij hebben gekozen voor een systeem waarin markt en non-profit samen de kinderopvang verzorgen. Het is dan moeilijk om harde cesuren te maken in de manier waarop bedrijven zich financieren. Het is wel duidelijk dat wij sommige dingen niet willen. Wij hebben evenwel instrumenten om kwaliteitsverlies aan te pakken. Ik kan geen garanties geven van wat marktpartijen doen. De aantrekkelijkheid is zeer sterk verminderd door het dichtschroeien van die grote fiscale aftrekbaarheid. Daar ben ik ongelooflijk blij om. Ik doe mijn uiterste best om u in eerste termijn te «ontzorgen», maar ik probeer daarbij wel weg te blijven van garanties die ik niet kan geven. Ik kan niet garanderen dat commerciële ondernemers of non-profitondernemers op een verantwoorde manier met hun taken omgaan. Mijn streven is erop gericht om erop toe te zien dat zij op een verantwoorde manier met hun werk omgaan.

De CDA-fractie vroeg waar de zin vandaan komt dat op winst gerichte bedrijven lage kwaliteit leveren. Die zin komt uit het persbericht van het Centraal Planbureau zelf. Blijkbaar vond het Centraal Planbureau dat een afdoende adequate omschrijving van het eigen onderzoek. Ik ben misschien te zeer afgegaan op hoe het CPB dat zelf heeft geformuleerd, maar om die reden durfde ik die zin te gebruiken. Het persbericht heette: Effectieve concurrentie in de kinderopvang nog beperkt.

Er is een aantal vragen gesteld over het waarborgfonds. Ik heb op dit moment geen ruimte om het waarborgfonds de gelegenheid te geven om 25 miljoen in te zetten voor borgstellingen. Het is dan immers niet zeker dat het kapitaal in 2016 terugkeert bij de overheid, zoals ik heb beloofd. Daarom bied ik die ruimte nu ook niet. Het waarborgfonds ziet voor zichzelf een mogelijke rol weggelegd, in de toekomst. De taak is echter om borgstellingen aan banken te verstrekken zodat kinderopvangbedrijven leningen kunnen aangaan voor het starten of uitbreiden van hun onderneming. Daarnaast zijn zij actief op een aantal andere terreinen binnen de kinderopvang: de samenwerking tussen kinderopvang en scholen, het opstellen van sectorrapporten. Ik juich dat eigen initiatief toe, maar ik kan op dit moment geen kapitaal verstrekken om failliete ondernemingen te redden en een doorstart te laten maken of te laten voortbestaan.

Er zijn vragen gesteld over de ouderparticipatiecrèches. Ik heb besloten om de gedoogsituatie nogmaals met een jaar te verlengen tot 1 januari 2015. Ik heb dat nog niet eerder gemeld maar nu het mij gevraagd wordt, is het relevant. Het gaat om een zeer klein aantal OPC's: zeven. De wijzigingswet is niet gebruikt om duidelijkheid te scheppen in de positie van die ouderparticipatiecrèches. Ik denk dat ik die positie in den brede nader wil verkennen. Om daarvoor de tijd te hebben en dat goed te doen, wil ik de gedoogsituatie verlengen. Degenen die daarover acute zorg hebben, zijn daarmee gerust gesteld.

Over de inwonende grootmoeder is een en ander geregeld aan de hand van het partnerbegrip in het Belastingplan. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij Financiën. Er kan natuurlijk sprake zijn van een medische indicatie en daarover gaat dan de gemeente. In dit specifieke geval zou op grond van het partnerbegrip geen recht zijn op kinderopvangtoeslag. Als er een sociaal-medische indicatie is om dat wel te doen, dan kan de gemeente die afgeven. Het kind kan dan toch met overheidssubsidie naar een kinderdagverblijf. Het is moeilijk om daar in algemene zin uitspraken over te doen. Sterker nog, knabbelen aan het partnerbegrip zelf heeft vaak grote financiële consequenties die ongewenst zijn.

De heer Ulenbelt vraagt hoe ik aankijk tegen de gouden en de zilveren groep. Wij weten al heel lang dat kinderdagverblijven proberen om door andere activiteiten, kinderstoelen of de inrichting ouders te verlokken om voor dat kinderdagverblijf te kiezen en daar soms ook meer voor te betalen. Dat is in dit geval ook aan de orde. Ik zie dan ook geen reden om dat te verbieden. Vind ik het wenselijk en denk ik dat dit de toekomst is? Ik stel mij voor dat een kind dat net heeft leren lopen naar de verkeerde groep toegaat, de handen uitsteekt naar een biologisch appeltje en te horen krijgt: ga terug naar de plofkip, je bent een zilveren kind. Vind ik dat de toekomst van de kinderopvang? Nee. Ik zie echter vooralsnog, zolang de kwaliteitseisen die voor alle kinderen moeten gelden gehandhaafd zijn, geen reden om namens het kabinet maatregelen aan te kondigen tegen deze ondernemer. Ik denk ook dat veel ouders niet zitten te wachten op dit soort differentiatie binnen één crèche.

De heer Ulenbelt (SP): Er wordt onderscheid gemaakt tussen zilver en goud vanwege de kosten voor de ouders. Dat is de drijfveer. Het is geen apartheid, maar er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen kinderen dat niets met kwaliteit of pedagogie te maken heeft. Dat kan toch niet? Ik hoef er nu verder niet over te discussiëren. Noteert u maar, voorzitter, dat ik de Kamer hierover om een uitspraak zal vragen. Wij komen hiermee op een glijdende schaal.

Minister Asscher: Ik maak geen onderscheid tussen kinderen. Ik wil dat alle kinderen in Nederland goede kinderopvang krijgen die gericht is op veiligheid, zowel fysieke als emotionele, op ontwikkeling en op ontplooiing. Daarop zal ik toetsen. Binnen het systeem dat wij in Nederland kennen, kunnen mensen verschillende vormen van dienstverlening organiseren. Ik vind het niet de weg voor de toekomst, maar ik zie op dit moment geen aanleiding om in te grijpen.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn gloedvolle en uitgebreide bijdrage. Wij beginnen met de tweede termijn van de Kamer. Laten wij afspreken dat iedereen twee minuten spreektijd krijgt. Daarin kunnen echt alleen standpunten worden herhaald of vragen die niet zijn beantwoord. Daarna gaan wij dan nog even kort naar de minister.

Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter. Het wordt voor mij ingewikkeld om een en ander in twee minuten samen te vatten. Ik ga echter mijn uiterste best doen.

Ik begin bij de oproep van collega Tellegen. Zij heeft in eerste termijn vragen gesteld over de uitwerking van de motie-Hamer-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Ik heb natuurlijk de beantwoording van de minister gehoord. Hij wil een mooi verhaal schetsen. Wij vragen om snelheid, duidelijkheid en toch nog een bevestiging dat wij uiterlijk voor de voorjaarsnota die uitwerking tegemoet kunnen zien. Ik zou het erg op prijs stellen als de minister kon aangeven wat er tot op heden al is gebeurd. Ik begreep uit de beantwoording dat hij daarover nog met de sector in gesprek gaat.

Op het punt van de uitwerking en de analyse van de cijfers vraag ik de minister om ook te kijken naar de macro-economische ontwikkeling en de arbeidsparticipatie.

Ook wat betreft de veiligheid en de handhaving heb ik goed geluisterd naar de minister. In relatie tot de 52 gemeenten die door de mand zijn gevallen heeft de minister een tijdpad en een vervolgtraject geschetst. Het is niet de bedoeling dat wethouders een oogje dichtknijpen. De minister heeft in de brief aangegeven dat er meer geld beschikbaar is voor fraude. Kan hij aangeven hoeveel geld daarvoor beschikbaar is en hoe hij dat wil inzetten?

De minister heeft ook iets gezegd over de websites. De VVD-fractie is geen voorstander van een uniforme website. Zij laat graag aan de ondernemer over wat hij of zij op een website zet.

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording, voor zijn toezegging rondom de ouderparticipatie op crèches en zijn inzet om de betrokkenheid van de ouders bij de kinderopvang te versterken. Ik heb mij omwille van de tijd ingehouden met interrupties en kom daarom graag nu terug op het door de minister aangehaalde persbericht van het CPB. Mijn vraag ging over de inhoud van het rapport. In het rapport staat dat er niet voldoende informatie was om vast te stellen dat er minder kwaliteit was. Er is zelfs verwezen naar de gebrekkige medewerking van organisaties om die informatie te verschaffen. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

In de eerste termijn is mij het grote ongemak en ongeduld dat de verschillende oppositiepartijen voelen duidelijk geworden. De coalitiepartijen hebben voornamelijk hun vertrouwen uitgesproken. Zij wachten af waarmee de minister komt. Enigszins tegen beter weten in stel ik hem daarover een vraag. Ik vermoed dat hij gaat zeggen dat hij het antwoord daarop aan de Kamer laat. Is de minister van mening dat het bij het zoeken naar een structurele oplossing voor de kinderopvang van meerwaarde kan zijn dat de Kamer zelf het initiatief neemt bijvoorbeeld door het houden van een hoorzitting. Een bevestigend antwoord van de minister kan ertoe leiden dat de coalitiepartijen, die heel veel vertrouwen hebben in deze minister, zich wat vrijer voelen om ermee in te stemmen.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn en voor zijn toezegging rondom de ouderparticipatiecrèches. Dat is heel mooi nieuws. Ik zit ook een beetje met een dubbel gevoel. Ik twijfel er niet aan dat de minister oplossingen zoekt voor de kinderopvang en ik proef bij hem ook veel urgentie. Ik heb al gezegd dat de sector in brand staat en er snel actie nodig is. Wij moeten voorkomen dat nadenken over de lange termijn betekent dat oplossingen op de wat kortere termijn op zich laten wachten. Het is niet de bedoeling dat terwijl de minister naar de horizon kijkt, zijn boot steeds dieper in het water zinkt. Tegelijkertijd begrijp ik de realiteit van de voorjaarsnota en sluit ik mij daarom aan bij de vragen van de collega van de VVD over wanneer er beelden naar de Kamer komen. Ziet hij dit inderdaad als een tweetrapsraket: iets doen voor de korte termijn om de nood te ledigen en ervoor te zorgen dat wij geen dingen kwijtraken en tegelijkertijd werken aan een toekomstvisie waarbij hij en ik veel gedeelde stippen op de horizon zien?

Ik ben nog niet helemaal gerust over het terugvragen van de kinderopvangtoeslag, zeker niet in relatie tot de groep mensen met een wisselend inkomen. Ik zal mij erop beraden of ik daarmee nog iets wil doen in een VAO. Ook denk ik na over de positie van mensen die in 2010 of in 2011 in één keer een toeslag hebben gekregen maar blijkbaar toch niet worden gezien als personen die een lopende relatie met de Belastingdienst hebben over de kinderopvang en daarom niet actief geïnformeerd zijn. Ik blijf dat betreuren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de antwoorden. Ik heb een punt gemaakt van de arbeidsparticipatie van alleenstaande ouders. De minister gaf in zijn bijdrage aan dat hij op die vraag nog zou terugkomen, maar dat heb ik niet gehoord. Ik neem aan dat hij dat in tweede termijn doet. De suggestie van GroenLinks was om de toeslagtabel aan te passen. Een andere mogelijkheid is natuurlijk om daarvoor meevallers in te zetten.

De minister heeft goed gezien dat ik niet tevreden ben met zijn antwoorden op mijn vragen over het durfkapitaal. Zijn voorganger heeft aangegeven dat dergelijke constructies zouden worden gemaakt. Deze minister zegt nu dat hij het onaantrekkelijk wil maken. Ik vind een grens van 1 miljoen nog steeds te hoog. Er zijn bovendien nog allerlei andere voorstellen die gedaan kunnen worden om verplichte transparantie in te voeren en het toezicht uit te breiden. Het gaat om een sector met een maatschappelijk belang, net als in de zorg en bij het onderwijs, waar wij ook allerlei vormen van toezicht hebben. Ik denk dat het waarborgfonds daarin een rol kan spelen. Dat kan uitgebreid worden. Ik heb de minister gevraagd of hij met voorstellen wil komen, maar dat wil hij niet. Ik zal daarover dan ook een motie indienen.

Mijn laatste punt gaat over het partnerbegrip. Begrijp ik goed dat iemand met een inwonende moeder alsnog in aanmerking kan komen voor kinderopvangtoeslag? Ik heb nu voorbeelden gekregen van mensen met een inwonende, zorgbehoevende moeder die daardoor hun kinderopvangtoeslag kwijtraken. Dat zou in strijd zijn met het hele idee van dit kabinet van meer zorg voor elkaar.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Als besparing op de kinderopvangtoeslag boven beraamde besparingen uitkomen, dan is het een meevaller. Ik roep het kabinet om die meevaller te stoppen in banen in de kinderopvang. Dan doet het tenminste nog iets aan economisch herstel en werkgelegenheid.

In relatie tot durfkapitaal en private equity is een discussie ontstaan die veel te veel wordt gekoppeld aan renteaftrek. Ik begrijp dat niet goed. Fiscaal, 1 miljoen, bla bla bla. Ook boven 1 miljoen kan men gewoon de rente aftrekken in de vennootschapsbelasting, als men voldoet aan de criteria. Private equity heeft één doel: geld verdienen voor de aandeelhouder. Dat moet ergens vandaan komen. Als men winst wil maken op een crèche, dan moet dat ergens vandaan komen, danwel uit de besparing op medewerkers, danwel uit de extreme verhoging van tarieven. Ik ben gewoon tegen private equity in deze sector en ik overweeg een motie hierover in te dienen in een VAO.

Binnenkort vindt een plenair debat plaats over de kinderopvangtoeslag. Ik zal daarin de staatssecretaris verzoeken om een resolutie te richten, via een aanschrijving aan de eenheden van de Belastingdienst, om de regels goedkeurend uit te leggen. Op die manier kunnen inspecteurs in een hoek gemasseerd worden waarin zij de mensen tegemoet moeten komen die wellicht niet formeel voldoen aan allerlei bezwaartermijnen. De staatssecretaris van Financiën heeft die mogelijkheid. Omdat wij nog een plenair debat gaan voeren, zal ik het verzoek daar indienen. Daarmee helpt de PVV mee aan een oplossing van dit probleem.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Op de website van de Belastingdienst staat: over 2013 kan men kinderopvangtoeslag krijgen. Vervolgens moet men doorklikken om erachter te komen dat dat niet over het hele jaar 2013 kan maar alleen over de maand voordat men de aanvraag indient. Het staat er nog steeds fout. Dat is niet toegankelijk, niet helder. De minister zegt dat mensen een brief hebben gehad. Van de mensen die zeggen dat dat niet het geval is, zitten er zelfs een paar in de zaal. Ik zie nu een Asscher-Vonkje aankomen. De minister weet nu precies wat ik bedoel. Het UWV heeft in zijn voorlichting ook fouten gemaakt. De moeder van de minister is eraan te pas gekomen, in een commissie, om dat op te helderen. Ik vraag de minister om heel precies te laten nagaan wat de Belastingdienst heeft gedaan in de richting van die mensen. Ik zal in een VAO om een coulanceregeling vragen.

In relatie tot de zilveren en gouden groepen gaat het niet alleen om de vraag of de kinderen ambachtelijk brood of gewoon brood krijgen. De zilveren groepen zijn verticaal, de gouden groepen zijn horizontaal. Daarin zit, wetenschappelijk aangetoond, een verschil in kwaliteit van opvang. Dat is het begin van een scheiding die ook de minister niet wenst. Ik roep de minister op om daaraan een einde te maken.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Hij geeft aan dat hij hard werkt aan de uitvoering van onze motie. Hij wil zorgvuldigheid betrachten bij het schetsen van oplossingen en dat juichen wij toe. Wij wachten de structurele oplossingen in de voorjaarsnota af. Bij deze structurele oplossing moeten niet alleen de financiële toegankelijkheid maar ook de ontwikkelfunctie voor kinderen en de rol van de kinderopvang daarin worden meegenomen. Kwaliteit en financiën gaan naar mijn mening hand in hand.

De minister heeft antwoorden gegeven op de vragen over toezicht en handhaving. Ik snap heel goed dat per gemeente afspraken worden gemaakt en afhankelijk van de problematiek een verbetertraject wordt uitgestippeld. Zonder een eindtijd vind ik dat echter een beetje ingewikkeld. Ouderorganisatie BoinK heeft in de media gezegd dat het binnen twee jaar echt op orde moet zijn. Er moet een stok achter de deur zijn.

Ik juich toe dat de kennis van hoogleraren en wetenschappers in de pedagogiek meegenomen worden in de pedagogische functie in de kinderopvang.

Minister Asscher: Voorzitter. De VVD-fractie vroeg mij om nog eens te bevestigen dat de in de VVD-motie gestelde termijn wordt gehaald. In die motie staat: uiterlijk bij de voorjaarsnota. Dat zullen wij zo doen. Er wordt ook gevraagd om uiteen te zetten wat wij daaraan tot nu toe hebben gedaan. Ik heb in eerste termijn daarover het een en ander gezegd. Ik heb aangekondigd dat ik daarover verder in gesprek wil met de sector. Ik laat het daarbij onder verwijzing naar de woorden die ik er net aan heb gewijd en de vermaning van de voorzitter in eerste termijn. Er wordt in elk geval hard aan gewerkt.

Ik heb in eerste termijn aangegeven dat arbeidsparticipatie en economische ontwikkeling daarbij een rol moeten spelen, juist bij de analyse van wat er nu met de vraag gebeurt. Sommige sprekers wijzen nadrukkelijk op het effect van de bezuinigingen, anderen op het versterkte conjuncturele effect. Beide elementen moeten een rol spelen. Arbeidsparticipatie moet dat ook omdat een van de doelstellingen van de kinderopvangtoeslag, het mogelijk maken van arbeidsparticipatie is.

De VVD-fractie zegt dat er geen oogje mag worden toegeknepen in gemeenten. Ik ben dat zeer eens met de sprekers. Vandaar ook dat de onderwijsinspectie op de gemeenten toegesneden afspraken heeft gemaakt. De gemeenten worden daaraan gehouden. De inspectie zal daarop blijven toezien.

De heer Heerma stelde vragen over het CPB. Voor je het weet kom je in een semantische discussie. De beschuldiging dat de kwaliteit minder is, is niet gegrond door het onderzoek. De stelling dat de kwaliteit niet minder is, is evenmin te bewijzen omdat er daarvoor te weinig informatie is. Ik snap dat het CPB dat zo heeft gezegd in zijn persbericht. Daar is weinig tegenin te brengen. Is er een garantie aan te ontlenen dat in alle gevallen kinderdagverblijven die private equity gefinancierd zijn dezelfde kwaliteit bieden als andere? Nee, want daarvoor mis je het complete overzicht en de informatie.

De heer Heerma vraagt mij om mij uit te spreken over de wenselijkheid van een door de Kamer te organiseren hoorzitting. Ik had niet de indruk dat er bij het CDA een gebrek aan vertrouwen bestond in deze minister op dit onderwerp in dit verband. Ik realiseer mij dat ik in allerlei opzichten dat vertrouwen opnieuw moet verdienen.

De fractie van D66 ging in op de actieve informatie van ouders van kinderen over de kinderopvangtoeslag. De heer Van Vliet is daarop ook ingegaan. Er komt nog een plenaire bijeenkomst. De heer Van Vliet kondigde aan dan nog op het onderwerp terug te komen. Ik wil het hierbij laten. Mensen met een lopende toeslag zijn geïnformeerd. Overigens is de ervaring van de Belangdienst dat ongeveer een derde van hun enveloppen niet wordt geopend. Dat kan een rol spelen. Het kan ook zijn dat er dingen mis gaan. Ik kan dat niet uitsluiten. Ik raadpleeg mijn moeder over van alles maar zie nu geen reden tot het instellen van een commissie, zoals gesuggereerd is door de heer Ulenbelt, onder wiens voorzitterschap dan ook. Ik zou mijn moeder daarvoor minder snel uitnodigen.

Driekwart van de onderkant van de tabel wordt benut door de alleenstaande ouders. In de teruggang van 1,3% zie ik geen dusdanige afwijking vergeleken met de andere groepen om lopende het jaar 2013, vooruitlopend op de beslissingen die wij met elkaar zullen moeten nemen over de toekomst van de kinderopvang en de financiering daarvan, specifiek voor die groep in de tabel te grijpen. Het is een ervaringsfeit dat juist de onderkant van die tabel gebruikt wordt door alleenstaande ouders. Zeker is ook dat alleenstaande ouders last hebben van de bezuinigingen en de economie.

Er is gediscussieerd over de 1 miljoen aftrek. Ik heb net aangegeven dat ook fatsoenlijke ondernemingen met fatsoenlijke intenties gebruik kunnen maken van een zekere fiscale aftrekbaarheid. Het is ook niet altijd onfatsoenlijk om winst te willen maken. Dat kan een bijproduct zijn van nobel ondernemerschap. Tot een bepaalde hoogte vinden wij die aftrekbaarheid verstandig, om ondernemerschap te stimuleren en mogelijk te maken. Ik ben er op dit moment niet van overtuigd dat die grens van 1 miljoen nog een dusdanige aantrekkingskracht heeft op niet-fatsoenlijke bedrijven met niet-fatsoenlijke intenties, zoals ook beeldend door de heer Van Vliet is geschetst, dat dat zou moeten veranderen. Ik heb de indruk dat mijn voorganger hierop adequaat heeft gereageerd en dat de mogelijkheden goed zijn dichtgeschroeid. Mevrouw Voortman heeft verdere voorstellen aangekondigd. Ik wacht die af en reageer daarop wanneer ik die ken.

In relatie tot de casus van de grootmoeder heb ik net aangegeven dat er in het partnerbegrip waarschijnlijk op grond van de regels geen recht zal zijn op kinderopvangtoeslag. Er kan echter reden zijn voor gemeenten om in specifieke gevallen een sociaal-medische indicatie af te geven waardoor ouders wel recht hebben op gesubsidieerde kinderopvangtoeslag. Het fiscaal gedefinieerde partnerbegrip moet in mijn ogen niet veranderd worden ten behoeve van dit soort individuele, soms tragische omstandigheden. Daar kan de gemeente veel beter maatwerk op leveren zodat mensen kunnen blijven participeren in de samenleving.

De heer Van Vliet heeft aangekondigd te komen met voorstellen voor de wijze waarop de Belastingdienst zou moeten omgaan met de kinderopvangtoeslag. Ik wacht die belangstellend af. Hij heeft mij opgeroepen om meevallers vooral te benutten in de kinderopvang. Hij sluit zich daarmee aan bij de pleidooien van de fracties van het CDA en D66 om vooral wel geld uit te geven in 2014. Dat is allemaal genoteerd. In de komende maanden krijgt dat vast zijn beslag.

De PvdA-fractie wijst erop dat het niet alleen over financiën maar ook over kwaliteit moet gaan. Dat zit bij uitstek ook in dat peuterspeelzaaltraject, het integreren van peuterspeelzalen en kinderopvang in de toekomst en de aansluiting op het onderwijs. Ik zal daar dus zeker op terugkomen.

Mevrouw Yücel zegt dat er een stok achter de deur moet zijn voor het geval gemeenten hun handhaving niet op orde hebben. Die is er ook. In het ene geval heeft een gemeente echter een heel korte termijn om orde op zaken te stellen, om redenen die met die specifieke gemeente te maken hebben, en in het andere geval heeft een gemeente een wat langere termijn. Het tweedelijnstoezicht, het toezicht op het toezicht, is meer gebaat bij op die manier opereren en bij een vinger aan de pols houden door de inspectie, dan op een algemene termijn die wij in deze Kamer kunnen stellen, ook als die ligt op twee jaar. Dat zegt dan niet zoveel. Voor de een is dat om goede redenen misschien te kort terwijl het voor de ander veel te lang is. Ik zou op dit punt vertrouwen willen uitspreken in de manier waarop de onderwijsinspectie met dit vraagstuk omgaat.

De voorzitter: Hiermee komen wij aan het einde van dit AO. Ik heb meerdere leden horen uitspreken dat zij een vervolg op dit AO willen en wellicht moties willen indienen. Ik heb van de minister één duidelijke toezegging gehoord:

De minister zal de gedoogsituatie ten aanzien van de ouderparticipatiecrèches met één jaar verlengen om de positie van de OPC in een breder kader te kunnen plaatsen en te kunnen verkennen. Ik neem aan dat de minister de Kamer informeert over de voortgang. Ik constateer dat de minister daarmee instemt.

Sluiting: 12.57 uur.