Kamerstuk 31293-184

Verslag van een algemeen overleg

Primair Onderwijs


Nr. 184 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 oktober 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 4 september 2013 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 2 juli 2013, houdende de Aanbieding van het rapport «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» (Kamerstuk 31 497, nr. 106);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 juni 2013, houdende de Aanbieding van het inspectierapport «Over de volle breedte» (Kamerstuk 31 293, nr. 177);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 januari 2013 inzake het Uitstel voor financiële monitor primair onderwijs (Kamerstuk 31 293, nr. 155);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 december 2012, houdende de Aanbieding Financieel Beeld funderend onderwijs 2011 (Kamerstuk 31 293, nr. 153);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 augustus 2012, inzake het Onderzoek naar de financiële positie van schoolbesturen in po en vo n.a.v. de Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (CVO) (Kamerstuk 31 293, nr. 146);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 16 juli 2013 inzake beleidsreactie op evaluatie van de commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (Kamerstuk 33 495, nr. 32);

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer, S.J. Stuiveling d.d. 03 juni met afschrift van de brief aan de Staatssecretaris van OCW betreffende Verzoekonderzoek bekostiging Voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 160).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Rog

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Klaver, Van Meenen, Rog, Smaling, Straus en Ypma,

en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.04 uur

De voorzitter: Welkom bij het AO over financiën in het primaire onderwijs. Ik heet de Staatssecretaris, de leden en de gasten in de zaal welkom. Ik ben tijdelijk voorzitter ter vervanging van de vaste voorzitter. De spreektijd per fractie is vijf minuten.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik zit nu bijna een jaar in de Kamer. Daarvoor heb ik 33 jaar in het onderwijs gewerkt, zoals u wellicht weet. Vanaf de eerste dag dat ik hier binnen ben gekomen, heb ik gewaarschuwd voor de financiële crisis in het onderwijs en voor de problemen die ik ook vanuit mijn werk op het onderwijs af zag komen. Om die reden ben ik heel blij met het rapport van de Rekenkamer over het basisonderwijs, want dat geeft heel goed aan wat er al een aantal jaren gaande is. Wij zien nu de gevolgen van de sluipende bezuinigingen, namelijk grotere klassen, ontslagen en een toenemende werkdruk in de klas en dat terwijl de verschillen tussen leerlingen alleen maar aan het toenemen zijn. Als ik op werkbezoek ben in het basisonderwijs zie ik een verarming van het onderwijs, de goede voorbeelden niet te na gesproken. Het is echt heel droevig; het is er heel slecht gesteld. Ik heb tegen de Staatssecretaris weleens gezegd: laten wij daar eens iets aan gaan doen, want je wilt toch niet de Staatssecretaris van de failliete basisscholen zijn? Voor de toekomst van ons land is niets belangrijker dan goed basisonderwijs. Dat is goed voor onze kinderen en voor de samenleving als geheel. Wij moeten investeren in goed basisonderwijs, dus in het begin van het leven van die kinderen. Daar hebben zij maar ook wij als samenleving hun hele leven wat aan. Dat is namelijk wat hun toekomst bepaalt. Dat is niet gebeurd en dat gebeurt al een aantal jaren niet en de gevolgen zijn nu zichtbaar. Dit wordt al heel lang vanuit het onderwijs geroepen. Ik spreek ook uit mijn eigen ervaring, want ik zie het op die werkbezoeken.

Gelukkig is er nu dit alarmerende rapport van een gezaghebbend instituut als de Rekenkamer. Ik noem een paar zaken die daarin staan en citeer daarbij letterlijk: «In totaal 19% van alle schoolbesturen in het basisonderwijs had in 2011 een negatieve buffer.»; «De wankele verhouding tussen mensen, middelen, taken en tijd in het basisonderwijs vormt een risico voor een succesvolle inpassing van passend onderwijs.»; «De bekostiging voor MI aan het basisonderwijs en het speciaal basisonderwijs lag in de jaren 2008–2011 steeds onder het bedrag dat werkelijk uitgegeven werd.»; «Wat een meevaller lijkt is soms toch een tegenvaller: de ontvangsten stijgen weliswaar, maar de uitgaven nog meer.» De Algemene Rekenkamer doet aan de bewindspersonen de aanbeveling om na te gaan of de ambities voor het basisonderwijs, de ambities die wij hier formuleren, nog in balans zijn met de beschikbare mensen, middelen en tijd. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is of hij dit wankele evenwicht – dat staat in mijn tekst, maar het is mijns inziens feitelijk al niet meer in balans – erkent en of hij ingaat op deze aanbevelingen van de Rekenkamer om na te gaan of dit allemaal nog wel in evenwicht is. Zo niet, wat zou er dan moeten gebeuren?

Onderwijs draait om kinderen. De kwaliteit van dat onderwijs wordt bepaald door de leraren, de juffen en de meesters, voor de klas. Ik maak mij zorgen over het getal 18.000. In het rapport staat dat er in 2011 een kleine 18.000 fulltimebanen, bijna 18% van de banen in het basisonderwijs, meer waren in het basisonderwijs dan betaald konden worden uit de rijksbijdrage. Die 18.000 banen zijn echter heel hard nodig, zeker met de komst van passend onderwijs. Wat is de mening van de Staatssecretaris hierover? Waar zet hij op in? Moeten deze 18.000 mensen er uiteindelijk allemaal uit, waardoor er nog minder handen in de klas komen? Wij zien dit al gebeuren. De eerste 3.000 zijn er al uit. Wellicht komt daarvan weer een deel terug middels het nationaal onderwijsakkoord, maar het is dweilen met de kraan open, zou ik zeggen. Laten wij de kwaliteit verder achteruitgaan of gaat de Staatssecretaris scherpe keuzes maken? Wat betekent dit voor de rijksbijdrage aan het basisonderwijs?

De titel van het rapport is: Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Als ik het rapport lees, ontstaan er bij mij sterke twijfels. Kunnen wij de vraag of basisscholen passend onderwijs aankunnen, nog wel bevestigend beantwoorden? De situatie is in het algemeen al zeer zorgwekkend, maar op een groot aantal specifieke scholen is die bijzonder zorgwekkend. Als wij zo doorgaan en als het kabinet mooi weer blijft spelen, gaat het mis. Dan hebben wij het gewoon over spelen met de toekomst van onze kinderen. Daarbij constateer ik dat passend onderwijs al volgend jaar in moet gaan, feitelijk al in januari, omdat dan de eerste aanmeldingen gaan plaatsvinden, de plaatsing van kinderen, terwijl er nu nog zo veel onzeker is zoals de invulling van het onderwijsakkoord. Ik wil graag een klip-en-klaar antwoord. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat wij wel genoeg mensen, middelen en tijd hebben voor de komst van passend onderwijs? Is die invoering komend jaar wel haalbaar als de financiën zo wankel zijn?

Ik heb nog een laatste vraag over de bekostiging van materiële voorzieningen. In 2006 is voor het laatst bekeken of de grondslagen voor de materiële bekostiging nog wel kloppen. Toen er aanleiding was om dit aan te passen, is dit niet gebeurd. Is de Staatssecretaris het met mij en Rekenkamer eens dat het tijd is om dit eindelijk te herzien? Kan hij toezeggen dat hij dit programma van eisen zal evalueren?

Mijn hart ligt bij het onderwijs. Mijn hart bloedt nu, maar ik ben wel blij dat ik met dit rapport van de Rekenkamer in handen kan laten zien waarom het bloedt en wat er moet gebeuren. Ik hoop dat deze bijeenkomst het moment zal zijn dat de ogen opent en dat wij echt gaan werken aan de toekomst van goed onderwijs in Nederland, te beginnen bij het primair onderwijs.

De voorzitter: Er zijn geen vragen van de commissieleden. Dat biedt mij de gelegenheid om even te vermelden dat de heer Klaver van GroenLinks inmiddels is binnengekomen. De heer Bisschop zal zich iets later ook nog bij ons voegen. De heer Beertema heeft zich wegens omstandigheden afgemeld voor deze zitting.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Het is fijn om de Staatssecretaris en de ambtenaren weer te zien. Ik hoop dat zij allemaal een goede zomer hebben gehad op de fiets, de boot, het dakterras of waar dan ook en dat wij er met volle kracht tegenaan kunnen. Dat zal ook nodig zijn, want ik sluit meteen maar aan op de woorden van mijn voorganger. De SP-fractie maakt zich over van alles ernstige zorgen, zoals de bekostiging van het primair onderwijs. Het rapport van de Rekenkamer is heel tijdig. Wij kregen het nog voor het reces. Ik ben blij dat de motie uit de Eerste Kamer heeft geleid tot dit onderzoek.

In het basisonderwijs kachelen wij financieel al een tijd lang achteruit. Voor een deel kun je dit een autonoom proces noemen, omdat de financiering door het Rijk voor 90% van het totaal op het aantal leerlingen is gebaseerd. Ook nog autonoom zou je de toename van allerlei personele en materiële kosten kunnen noemen. Schoolbesturen hebben zich beijverd om de materiële kosten terug te brengen, maar dat gaat vaak zitten in krappere aanbestedingen en daardoor nog lagere beloningen voor schoonmakers. Dat vergeten wij weleens. De leraren staan al een tijd op de nullijn. Dat is geen autonoom proces, maar bewust beleid. Toch is de rek eruit. Vooral jonge leraren zullen ontslagen worden of zijn dat al. Kortlopende contracten worden niet verlengd. Deze leraren trekken bijvoorbeeld weg uit krimpregio's naar Antwerpen en zijn niet meer beschikbaar als in die regio's de arbeidsmarkt weer aantrekt over een paar jaar als gevolg van de pensionering van de oudere leraren die langer doorwerken. Dit is onder andere ook te wijten aan de verhoging van de AOW-leeftijd. Een klassieke varkenscyclus ligt op de loer.

Er komen nu jaarlijks 5.000 afgestudeerden van de pabo, maar tussen 2009 en 2012 zijn er al 13.000 voltijdbanen geschrapt. De Volkskrant meldde dat in de afgelopen maand juni 3.300 werknemers uit het primair onderwijs WW hebben aangevraagd. De lerarenpopulatie daalt ondertussen met 10%, terwijl het leerlingenaantal slechts met 3% daalt. In het onderwijsakkoord schijnt te staan dat er geld komt voor 3.000 leraren. Zijn dat extra leraren of zittende leraren? In hoeverre is dit dus een sigaar uit eigen doos? Waarop is dit aantal gebaseerd? Is dat van hogerhand opgelegd of sluiten die 3.000 aan op een populatie leraren die nu het grootste risico loopt? Is het een overbruggingsfonds? Is dat geld geoormerkt voor de regio's of voor passend onderwijs of anderszins?

Het lijkt erop dat scholen er voor de invoering van passend onderwijs van afzien om gekwalificeerde begeleiders aan te stellen. Het eigen personeel dat anders boventallig zou worden, wordt in dienst gehouden om de kinderen uit het speciaal onderwijs op te vangen. Dit personeel mist natuurlijk wel de speciale vaardigheden daarvoor. Gaat de Staatssecretaris hierop ingrijpen of laat hij de scholen dit gewoon allemaal zelf beslissen?

Een andere zorg van de Rekenkamer is gelegen in de verevening. Wij hebben het daar al over gehad. Die is fors. Regio's gaan er hier meer dan 20% op vooruit en daar meer dan 20% op achteruit. Dat is niet even een vlekje wegwerken.

Dan is er nog de neiging van scholen om de leeropbrengsten te maximaliseren. Die verhoudt zich slecht tot het binnenlaten van leerlingen die extra zorg nodig hebben. Collega Loes Ypma en ik dienden daar voor het reces een motie over in. Ik vraag mij af of er al wat te zeggen valt over de wijze waarop aan die motie uitvoering kan worden gegeven.

Het totaalbeeld wordt wel een beetje surrealistisch onderhand. De leraar moet vechten voor zijn of haar baan. Het aantal leerlingen neemt af, maar het aantal leraren neemt naar rato nog veel harder af. Daardoor neemt het aantal kinderen in een klas dus toe. Vanaf 2014 stromen er kinderen met extra zorgbehoeften in, maar de Staatssecretaris bepleit ondertussen ook nog extra aandacht voor de snelle leerlingen aan de andere kant van het spectrum, met maatwerk erbij en dito kosten natuurlijk. Ondertussen moeten ook antipestmethoden geïmplementeerd worden. In krimpgebieden moet in toenemende mate met combinatieklassen gewerkt worden, door de denominaties en groepen heen. Ongeveer 20% van de onderwijzers zit thuis met een burn-out. De overige 80% moet eigenlijk allemaal over complexe vaardigheden beschikken. Basisvaardigheden alleen volstaan in deze context absoluut niet meer. De Staatssecretaris moet toch ook erkennen dat dit geen fijn plaatje is en dat er dus ook visie nodig is? Je moet geen olifant in het laantje zetten als je de visie in de verte moet kunnen zien.

De kernvraag van de Algemene Rekenkamer luidt: is de structurele bekostiging van het basisonderwijs toereikend om passend onderwijs verantwoord in te voeren? De PO-Raad vindt het risicovol; de AOb ook. De Algemene Rekenkamer onthoudt zich van een oordeel, maar wijst wel op de noodzaak om de lumpsum te evalueren. Mijn fractie heeft altijd de pest gehad aan de lumpsum-financiering. Een deel van het verhaal is nu ook weer dat schoolbesturen te laat doorkrijgen dat ze in de rode cijfers raken. Waarvoor zitten die bestuurders daar dan?

In het basisonderwijs levert de gemeente gelukkig nog het gebouw en hebben bestuurders daardoor minder speelruimte om het onderwijsgeld aan vastgoed en Poolse nepdiploma's te besteden. Gezien de ontstane situatie zou het toch op zijn minst een aanbeveling verdienen om de mr nu instemmingsrecht te verlenen op de begroting. Dat zou het financieel management in ieder geval verbeteren en de afstand tussen manager en leraar verkleinen. Ziet de Staatssecretaris hier heil in? Of laat anders toch in hemelsnaam de rijksoverheid weer de betaling van de salarissen op zich nemen.

Het basisonderwijs heeft één ding nodig: rust in de tent en het zo goed mogelijk faciliteren van de leraren. Het gaat daarbij om werkomgeving, opleiding en salariëring. Alles bij elkaar opgeteld zijn er onzes inziens te veel factoren die op de scholen stress opleveren vanuit de optiek van de leraar. Een onderzoek van CNV Onderwijs gaat daar ook over. Alles begint op de basisschool. Ieder kind komt onbevangen binnen. Van ieder kind is iets moois te boetseren, hoe verschillend het thuismilieu misschien ook is. 80.000 leraren staan voor 1,5 miljoen kinderen. Een leraar heeft gemiddeld twintig kinderen voor zijn of haar neus tegenover ouders die er gemiddeld twee hebben. Dat scheelt een factor tien. Die twintig is een gemiddelde. Er zijn ook klassen met 30 leerlingen of meer. Wij zagen dit eerder deze week in het Jeugdjournaal. Kleinere klassen zijn beter, zo wees een goed, recent onderzoek in Zweden uit. Ik hoop dat de Staatssecretaris beseft dat een maximum aan empathie nodig is voor de leraar en voor niets en niemand anders. Dan loopt dat burn-outpercentage misschien snel terug naar aanvaardbare proporties en is die winst in ieder geval binnen.

De heer Van Meenen (D66): Ik kan mij zeer goed aansluiten bij het verhaal van mijn collega van de SP. Ik heb toch één vraag. Het is bij de SP een goede gewoonte om managers even neer te zetten. Ik begrijp dat af en toe heel goed, maar wij hebben het hier over het basisonderwijs. Is mijn collega het met mij eens dat een manager in het basisonderwijs een schooldirecteur is die zijn remedial teacher en zijn interne begeleiders ziet verdwijnen, die mogelijkerwijs al geen conciërge meer heeft en die eigenlijk een soort manusje van alles is die met kunst- en vliegwerk probeert die school een beetje te laten draaien? Dat is toch de manager in het basisonderwijs, gemiddeld gesproken? Dat is niet iemand die in een leaseauto rondrijdt of een kantoor op de Zuidas heeft. Is de heer Smaling het met mij eens dat wij dat beeld voor het basisonderwijs echt moeten proberen te vermijden, om recht te doen aan wat die mensen elke dag staan te doen?

De heer Smaling (SP): Dat ben ik eens met de heer Van Meenen. Ik hoopte ook dat ik had aangegeven dat er een verschil is tussen basisonderwijs, mbo en de opleidingen daar boven. Het is echter toch een feit dat men niet tijdig heeft zien aankomen dat de financiering en de budgetbegroting op een glijdende schaal zou komen. Dat vind ik toch een tekortkoming van het systeem. Je kunt dan zeggen dat mensen beter getraind moeten zijn om het financieel beheer goed te voeren, maar je mag toch ook wel verwachten dat mensen die vaardigheden hebben.

De heer Van Meenen (D66): Mijn opvatting is dat men het wel heeft zien aankomen, maar dat men alles in het werk heeft gesteld om de handen voor de klas zo lang mogelijk vast te houden. Dat zou ook voor een belangrijk deel de verklaring zijn waarom mensen nog in dienst gebleven zijn die eigenlijk niet meer bekostigd konden worden uit de reguliere bekostiging. Hoe kijkt de heer Smaling daar tegenaan? Vindt hij dat goed of fout? Of zegt hij: nee, zodra de scholen in de gaten hadden dat de reguliere bekostiging zou worden verminderd, hadden zij niet naar hun vermogen moeten kijken om te bezien of ze toch mensen nog langer voor de klas zouden kunnen houden in het belang van de kinderen. Is de heer Smaling het met mij eens dat de basishouding van de scholen eigenlijk is geweest om te proberen om zo lang mogelijk zo veel mogelijk handen in de klas te houden in de hoop op betere tijden?

De heer Smaling (SP): Ik geef graag toe dat de heer Van Meenen hier een goed punt heeft. Ik sluit mij daar graag bij aan.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. De afgelopen tijd zijn er diverse onderzoeken uitgevoerd naar de financiële positie van het primaire onderwijs. Uit deze onderzoeken komt een zeer divers beeld naar voren. Er zijn scholen met heel grote financiële buffers en er zijn scholen die in de rode cijfers zitten. De rode draad is echter dat de schoolbestuurders en de schoolleiders met name daar waar scholen in de financiële problemen zitten, vaak te weinig financiële deskundigheid bezitten. In mei 2012 heeft mijn collega Elias samen met collega Van Gent van GroenLinks een motie ingediend die de Minister opriep om werk te maken van de financiële kennis en vaardigheden van schoolbestuurders en schoolleiders in het po en vo. De Staatssecretaris komt nu, mede op basis van die motie, met aanbevelingen die ertoe moeten leiden dat schoolbestuurders en schoolleiders over meer financiële kennis en deskundigheid kunnen beschikken. Die voorstellen kunnen op steun van de VVD rekenen.

Ik heb nog een aantal aandachtspunten. De onderzoeken die nu voorliggen geven wederom een zorgwekkend beeld. Zij tonen aan dat er een groot verschil is tussen de financiële degelijkheid van scholen. In het po en vo is er bij de rijkste scholen een gecombineerd overschot van 182 miljoen euro, terwijl er ook scholen zijn met een negatief saldo. Hoe ontstaan die grote verschillen? Is dat inderdaad puur een kwestie van financiële deskundigheid of zijn er ook andere factoren aan de orde? Kunnen scholen op het vlak van financieel management bijvoorbeeld niet veel meer van elkaar leren? De scholen die het moeilijk vinden om de eindjes aan elkaar te knopen, kunnen gaan kijken bij scholen die daar blijkbaar heel goed toe in staat zijn. De commissie-Don heeft ook hierop gewezen in haar aanbevelingen. Gebeurt dit in de praktijk en kan dit misschien nog verder bevorderd worden?

Nog steeds zien wij dat bestuurders, schoolleiders maar ook leden van de raden van toezicht benoemd worden met financiën in hun portefeuille terwijl zij over onvoldoende financiële bagage beschikken. In hoeverre zijn scholen zich voldoende ervan bewust dat deze deskundigheid op dit soort posities een voorwaarde is? Is er al een beeld van de resultaten?

De heer Klaver (GroenLinks): Mevrouw Straus noemde mijn collega Van Gent. Ik ben altijd blij als oud-collega’s worden genoemd, zeker als er gerefereerd wordt aan een aangenomen motie. Het vergroten van de kwaliteit van schoolbestuurders en schoolleiders op het gebied van financieel beheer is belangrijk. In het rapport van de Rekenkamer staat dat de inkomsten van scholen in 2011 zijn gedaald van 7,9 miljard naar 7,8 miljard. Ook lees je in dat rapport dat onderwijsinstellingen eigenlijk een zeer beperkte flexibiliteit hebben. Het is dus te gemakkelijk om alleen te verwijzen naar de kwaliteit van de bestuurder, want die zit vast aan cao’s en de daarbij behorende moeilijkheden. Als een school minder leerlingen en dus minder inkomsten krijgt, kan die niet zomaar een lokaal afstoten. Als je een grote school hebt, wil een minder aantal leerlingen niet per se zeggen dat je energiekosten omlaag gaan. Zou mevrouw Straus daar misschien op kunnen ingaan?

Mevrouw Straus (VVD): Daar kan ik zeker op ingaan. Er is geconstateerd dat een probleem binnen de financiële deskundigheid ook is dat scholen vaak te lang wachten om te anticiperen op ontwikkelingen, zoals teruglopende leerlingenaantallen. Die teruglopende leerlingenaantallen zijn een feit. Het heeft echter heel lang geduurd voordat scholen daar daadwerkelijk op gingen acteren. Dat is één ding dat daarmee samenhangt. Een ander ding dat daarmee samenhangt is dat wij in het regeerakkoord hebben afgesproken dat er een aantal moderniseringsslagen op het gebied van arbeidsvoorwaarden zou plaatsvinden. Als ik de berichten uit de media en van de Minister goed begrijp, zijn daar in het onderwijsakkoord een aantal afspraken over gemaakt. In die zin hoop ik dat de flexibiliteit van scholen om daarop in te spelen daadwerkelijk wordt verbeterd.

Nog steeds proberen scholen heel vaak in hun eentje dingen op te lossen. Een voorbeeld daarvan is de schoonmaak. De heer Smaling refereerde daaraan, maar ik wil op een andere manier daarop ingaan. Scholen in een regio kunnen ook gezamenlijk schoonmaak inkopen. Daarmee bereiken zij voordelen. Op dit moment wordt dit soort dingen veel te weinig gedaan. Dat heeft wat mij betreft ook te maken met financiële deskundigheid. Ik zie dat in een brede vorm. Een schoolleider van een school waar vaak miljoenen in omgaan, moet goed begrijpen hoe hij daar het beste van kan maken en hoe hij zo efficiënt mogelijk met die middelen bezig kan zijn, zodat hij er toch voor kan zorgen dat de school heel goede kwaliteit levert.

De heer Klaver (GroenLinks): We zijn het er snel over eens dat het financiële beheer op veel scholen wellicht beter kan. Ik maak mij toch zorgen, vooral omdat je ziet dat de ontvangsten van de scholen de afgelopen jaren zijn afgenomen en dat ook de buffers afnemen. Bij de discussie over passend onderwijs, niet zo heel lang na het rapport van de commissie-Don, zeiden de coalitiepartijen dat de buffers die scholen hebben, zo hoog zijn dat de bezuinigingen gemakkelijk uit de buffers kunnen worden betaald. Wij zien dat de buffers nu dalen naar een niveau waardoor de continuïteit van de scholen in de problemen komt. Straks, over een jaar of drie, vier, vijf, zitten wij hier weer in eenzelfde soort overleg met wellicht dezelfde Staatssecretaris of zelfs Minister Dekker om te concluderen dat het toch is misgegaan en dat scholen op de fles zijn gegaan. Wat gaat de VVD eraan doen om het teruglopen van de buffers een halt toe te roepen, zodat die scholen verantwoord kunnen blijven functioneren?

Mevrouw Straus (VVD): Eén ding heb ik al aangegeven. Het beeld is heel divers. Ik erken dat sommige scholen het heel moeilijk hebben. Daarnaast zijn er ook scholen die nog steeds heel grote buffers hebben. Het is de vraag hoe het kan dat de ene school zo veel beter in staat is om het financiële plaatje op orde te houden ten opzichte van de andere school die het zo moeilijk heeft. Ik zou graag zien dat wij de goede ervaringen met elkaar delen. Misschien zien de scholen die het niet zo goed doen bij hun buurman wel ideeën waaraan ze zelf helemaal nog niet hadden gedacht. Dit is geen onrealistisch scenario in onderwijsland. Wij delen ook niet zo veel onderwijsinhoudelijke dingen met elkaar, blijkt vaak. Op het gebied van de bedrijfsvoering hebben wij volgens mij nog een heleboel te winnen.

De heer Van Meenen (D66): Ik kan mevrouw Straus wel vertellen waarom de verschillen in die vermogens zo groot zijn. Dat komt voort uit het verleden van die scholen. Er zijn scholen die in het verleden bijvoorbeeld bekostigd werden door middelen van de zusters van armoede, die hun gulden of dukaat opzij legden ten behoeve van die school. Die vermogens stammen dus uit het verleden. De VVD wil de indruk wekken dat die vermogens het resultaat zijn van goed financieel beheer en dat het daar waar het misgaat, te wijten is aan slecht financieel beheer. Ik kan mevrouw Straus uit eigen ervaring vertellen dat het financiële beheer van een school echt geen hogere wiskunde is. Heel simpel gezegd heb je inkomsten en uitgaven. Natuurlijk moet je heel zorgvuldig met de uitgaven omgaan. Voor een heel groot deel zijn de uitgaven in het basisonderwijs voor personeel, voor de docent die voor de klas staat. Die kost een bepaald bedrag. Je kunt accountancy studeren totdat je erbij neervalt, maar als je inkomsten lager zijn dan je uitgaven kan daar geen goed beheer tegen op. Is mevrouw Straus nu niet bezig om een grote omweg om het probleem heen te kiezen door volledig te focussen op de financiële beheerkracht van de basisscholen en te zeggen dat er eigenlijk niets aan de hand is als wij die maar versterken, want dan komt het allemaal in orde? Gaat mevrouw Straus niet voorbij aan het feit dat de Rekenkamer constateert dat de uitgaven flink aan het stijgen zijn, terwijl de inkomsten niet stijgen?

Mevrouw Straus (VVD): De Rekenkamer geeft ook een aantal andere aanbevelingen. Die hoor ik de heer Van Meenen niet noemen. In het rapport staat bijvoorbeeld dat in school heel veel mensen bezig zijn met allerlei administratieve taken. Wellicht kun je daarin op het gebied van efficiency ook een heleboel betekenen. Een ander ding is dat in de hele bekostigingssystematiek van het passend onderwijs wellicht een kans zit om de middelen anders in te richten. Ik ga dus niet meteen mee met het verhaal van de heer Van Meenen. Ik wil zeker niet ontkennen dat bepaalde scholen een extraatje vanuit het verleden hebben, vanuit hun origine. Nu, op dit moment, zijn er echter nog steeds scholen die in staat zijn om hun financiële beleid op een dusdanige manier in te richten dat zij anticiperen op hetgeen volgend jaar en het jaar daarna gaat gebeuren en die dit doen zonder dat daar meteen financiële problemen het gevolg van zijn.

Recent is er in Amsterdam een discussie ontstaan, omdat de gemeente de vergunning voor een nieuwe school weigert omdat ze is aangevraagd door de bestuurders die eerder al in een school actief waren die gesloten is op last van de inspectie. Daar was toen niet alleen de onderwijskwaliteit, maar ook de financiële ondeskundigheid aan de orde. De VVD maakt zich zorgen over de ondeskundigheid bij bestuurders, maar wil naast de maatregelen die de Staatssecretaris zelf al wil initiëren, niet per se aanvullende maatregelen treffen. Er liggen bovendien al enkele dingen. In hoeverre kan bijvoorbeeld het initiatiefvoorstel van oud-collega Biskop van het CDA hier uitkomst bieden? Zijn voorstel heeft tot doel om op een eerder moment te controleren of een school in oprichting aan de wettelijke eisen voldoet, ook in financiële zin. Dit voorstel is vorig jaar aangenomen in de Tweede en de Eerste Kamer. Hoe zit het nu met de uitwerking hiervan? Kan dat een oplossing bieden voor een situatie zoals in Amsterdam?

Sinds dit voorjaar werkt ook de inspectie met een nieuw financieel toetsingskader, mede ingegeven door een van de aanbevelingen van de commissie-Don. Het financieel toezicht is nu sterk geïntensiveerd en ook veel meer prospectief gemaakt. Als blijkt dat er sprake is van een problematische financiële situatie, worden er afspraken gemaakt met het betreffende schoolbestuur over een verbeterplan en monitort de inspectie de uitvoering van het verbeterplan door het betreffende schoolbestuur. Daarmee wordt een bestuur onder aangepast toezicht geplaatst. Op dit moment staan 16 van de 1.100 schoolbesturen in het po onder dit aangepaste toezicht vanwege de problematische financiële situatie. Is dit nieuwe toezichtkamer in het ogen van de Staatssecretaris toereikend? Zijn er al eerste ervaringen dat dit inderdaad gaat voorkomen dat scholen in de financiële problemen raken?

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Het is fijn om hier weer te zijn en aan de slag te gaan voor het onderwijs. Het rapport van de Algemene Rekenkamer geeft een verontrustend signaal af over de huidige financiële positie van de scholen en daar komt straks het passend onderwijs nog bij. Door de dalende leerlingenaantallen, de krimp en de stille bezuiniging komt er veel samen bij de schoolbesturen. Scholen moeten financieel gezond zijn om hun taken ten aanzien van passend onderwijs te kunnen uitvoeren. Een evaluatie van de structurele bekostiging van scholen is naar mening van de Partij van de Arbeid daarom een goede zaak.

In de stukken heb ik kunnen lezen dat in 2006 is afgesproken dat het programma van eisen ten aanzien van de huisvesting et cetera iedere vijf jaar zal worden geëvalueerd, maar dat is nog niet gebeurd. Waarom niet? Een dergelijke afspraak is er daarnaast niet gemaakt over personeel. Is het nog mogelijk om dit ook ten aanzien van personeel te doen? Wellicht kan de Algemene Rekenkamer hier onderzoek naar doen. Is het bovendien een idee om dat onderzoek iedere drie jaar te herhalen?

In het rapport van de Rekenkamer wordt een aantal signalen aangegeven. De vaardigheden van docenten worden na de invoering van het passend onderwijs veel belangrijker. De Partij van de Arbeid heeft ten opzichte van andere partijen altijd erg gehamerd op de deskundigheidsbevordering, zeker in verband met passend onderwijs. Hoe staat het daarmee? Hoe wordt ervoor gezorgd dat deze bijscholing past bij de individuele behoeften en vaardigheden van de betreffende leerkracht? Kan de Staatssecretaris zo concreet mogelijk, het liefst met voorbeelden, aangeven hoe hij ervoor gaat zorgen dat het budget voor ondersteuning ook direct in de klas terechtkomt, dus gebruikt wordt voor het ondersteunen door specialisten in de klas?

Het is zorgwekkend dat er vooral gesneden wordt in het aantal remedial teachers en intern begeleiders, zo lees ik in de rapporten. De docenten geven echter aan dat zij behoefte hebben aan praktische ondersteuning in de klas. Het is dan ook goed om te lezen dat scholen stappen zetten om te investeren in collegiale interventie, in consultatie en in training on the job, maar wat gebeurt er vanuit het ministerie op dit punt?

In het rapport van de Rekenkamer staat op blz. 14 dat ondersteuning van leraren het beste kan gebeuren door de inzet van personen met ervaring of specifieke deskundigheid, maar dat intern begeleiders vaak binnen de beschikbare uren niet toekomen aan het ondersteunen van leraren in de klas, terwijl hun tijd daar terecht zou moeten komen. Zij hebben vaak coördinerende en administratieve taken. De aanvraagprocedures voor de school om extra deskundigheid binnen te halen zijn bovendien vaak lang. Natuurlijk zal passend onderwijs daar een bijdrage aan leveren als dit via samenwerkingsverbanden gaat. Hoe zorgen wij ervoor dat die interne begeleiders geen coördinerende en administratieve taken krijgen, maar vooral in de klas aan de slag gaan?

De situatie van scholen op het terrein van financiën en personeel is volgens de Rekenkamer geen ideale uitgangspositie voor een succesvolle invoering van passend onderwijs. De scholen vinden het afnemende aantal personeelsleden in het onderwijs een bedreiging voor het succes van het passend onderwijs. Ze moeten keuzes maken binnen het budget dat zij krijgen. Wij willen graag dat scholen alle ruimte krijgen om die keuzes te maken, want daar is het onderwijs zelf het beste in. Hoe stimuleren wij nu vanuit het Ministerie van OCW dat de middelen daadwerkelijk in de klas terechtkomen en niet worden uitgegeven aan zaken als administratie of coördinerende taken? Hoe kan de nieuwe bekostigingssystematiek van passend onderwijs ook ruimte bieden om het probleem van de personele bezetting te verlichten? Hoe bieden de samenwerkingsverbanden de mogelijkheid om de middelen voor ondersteuning gerichter in te zetten dan nu?

Mij valt hetzelfde op als mevrouw Straus, namelijk dat er scholen zijn die geld oppotten. Wij hebben in 2009 allerlei vragen daarover gesteld in de commissie-Don. Hoe zorgen wij ervoor dat de scheefgroei tussen aan de ene kant scholen die geld oppotten en aan de andere kant scholen die in de problemen komen, komt te vervallen? Nu het budget naar de samenwerkingsverbanden gaat, hoop ik dat het eerlijker wordt verdeeld en dat het geld terechtkomt bij de leerlingen die de meeste zorg nodig hebben. Als dat niet gebeurt, is dat dan een aanleiding om de hele wijze van financiering onder de loep te nemen en dan niet alleen naar rato van leerlingenaantallen, maar ook naar rato van leerlingenachtergrond te kijken naar de verdeling van het geld?

De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb een heel eenvoudige vraag. Er wordt iedere keer gesproken over de te hoge buffers die scholen zouden aanhouden. Wat is een te hoge buffer?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben geen expert. Ik weet niet wat een te hoge buffer is en wat niet. Ik heb wel gelezen dat de Inspectie van het Onderwijs heeft aangekondigd dat ze het continuïteitstoezicht gaat verhogen. De signaleringswaarde voor solvabiliteit zal verhoogd worden naar 0,3. Kennelijk heeft de inspectie besloten dat dit de buffer is die je nodig hebt om dit aan te kunnen.

De heer Klaver (GroenLinks): Een pagina verder in dezelfde brief waar mevrouw Ypma uit citeert, geeft de onderwijsinspectie aan dat een buffer in principe te hoog is als die boven de signaalwaarde uitkomt. De inspectie geeft echter aan dat 121 van de 214 onderzochte schoolbesturen in het primaire onderwijs een goede reden hebben om een buffer aan te houden hoger dan de signaalwaarde, omdat de risico’s die ze lopen heel groot zijn en omdat er heel veel onzekerheden zijn. Wanneer kun je nu spreken van te hoge buffers bij scholen? Wanneer zeg je: ze potten het geld op en investeren het niet in kinderen? Volgens mij is die conclusie niet zo gemakkelijk te trekken en heeft zeker het primair onderwijs, waar wij nu over spreken, echt geen vet op de botten.

Mevrouw Ypma (PvdA): Het is inderdaad waar dat het lastig is om daar een bepaalde waarde voor aan te geven, want iedere school is anders. Ik heb in datzelfde onderzoeksrapport ook gelezen dat een hogere buffer er van de ene kant op kan duiden dat besturen veel geld sparen en dus niet doelmatig gebruiken, maar van de andere kant dat een schoolbestuur een hogere reserve kan aanhouden, omdat het bepaalde kosten of risico's voorziet, bijvoorbeeld investeringen, dalende leerlingenaantallen en een vergrijzend personeelsbestand met extra kosten. Dat is dus verschillend per school. Dit is heel lastig. Misschien mag ik de vraag terugleggen bij u, mijnheer Klaver. Ik ben benieuwd wat u als de juiste en noodzakelijke buffer ziet. Ik kan die vraag in ieder geval niet beantwoorden. Ik sluit mij aan bij collega Straus die aangeeft dat het erom gaat dat schoolbesturen zelf die afweging kunnen maken. Gelukkig concludeert de Staatssecretaris dat het de meeste besturen lukt om afwegingen te maken tussen tijd, taken, personeel en het geld zo te verdelen dat zij uitkomen met het geld en tegelijkertijd goed onderwijs leveren. Daar is het ons om te doen.

De heer Van Meenen (D66): De woordvoerder van de PvdA heeft verstandige dingen gezegd over ruimte, het terugbrengen van regeldruk et cetera. Ik ben blij dat mevrouw Ypma, in tegenstelling tot de collega van de VVD, een rol ziet voor de overheid. Mevrouw Ypma zegt immers niet alleen dat de scholen het niet goed doen en dat zij het beter moeten gaan doen.

Ik kom nu op de buffers. Mevrouw Ypma schetst het beeld dat er scholen zijn die oppotten en dat er scholen zijn die tekortkomen. Is zij het met mij eens dat de feitelijke situatie is dat alle vermogens aan het afnemen zijn? Over het hele land nemen de vermogens af. Het gemiddelde jaarresultaat is nu al een paar jaar – 3% voor alle scholen samen. Is mevrouw Ypma het met mij eens dat de situatie niet is dat er scholen zijn die oppotten en dat er scholen zijn die tekortkomen, maar dat alle scholen hun vermogens zien dalen? Ongeveer 80% van de scholen heeft nog een zekere vorm van een buffer, maar 20% al niet meer. Feitelijk zijn gewoon 1.500 scholen in Nederland failliet. Deelt mevrouw Ypma dat beeld?

Mevrouw Ypma (PvdA): 80% van de scholen heeft nog wel een buffer en 20% niet. Dat is een feit, dus die visie deel ik. De uitspraak dat die 20% van de scholen feitelijk failliet is, deel ik niet.

De heer Van Meenen (D66): De kwestie is dan misschien: wat is failliet? Als je geen buffer meer hebt en een negatief resultaat, ben je als bedrijf failliet. Waarom is een school dan niet failliet?

Mevrouw Ypma (PvdA): Volgens mij doen al die schoolbesturen echt het uiterste om uit te komen met het budget. Daar heb ik ontzettend veel waardering voor. Het is heel ingewikkeld om uit te komen met het geld en het is ook ingewikkeld dat het de ene school wel lukt en de andere niet. Ik moet eerlijk bekennen dat ik onvoldoende deskundig ben om daar precies de vinger op te leggen. Ik weet niet precies waardoor dat komt. Ik moet maar vertrouwen op de verhalen van de heer Van Meenen over de nonnen en dat die achtergrond kennelijk een rol speelt. Het is een goede vraag. Ik zal daar nog eens goed over nadenken.

Ik vervolg mijn betoog. Is het mogelijk dat de Staatssecretaris een aantal scenario's schrijft over de verdeling van het geld ter inspiratie voor de samenwerkingsverbanden om te voorkomen dat er bestuurlijke molochs ontstaan die in de praktijk weinig toevoegen en het verdeel-en-heersprincipe gaat gelden tussen de verschillende schoolbesturen?

Passend onderwijs is goed op weg, maar er kunnen zich knelpunten voordoen, zowel voorafgaand aan als na de invoering van passend onderwijs. Er zijn regio's die een slechte start doormaken. Wat wil de Staatssecretaris daaraan doen? Aan de ene kant hebben die regio's waarschijnlijk te veel indicaties gesteld. De Partij van de Arbeid vindt ook dat er een prikkel moet zijn om het geld terecht te laten komen bij de kinderen in Nederland voor wie het echt nodig is. Aan de andere kant willen wij natuurlijk dat die regio's een goede start maken.

Ik heb nog enkele kleine punten. De meest recente cijfers over de financiën in het po zijn van twee jaar terug. Wanneer is de financiële monitor voor het primair onderwijs gereed? Hoe komt het dat wij daar een beetje achteraan hobbelen?

Verder zijn er twee moties aangenomen voor het reces, onder andere van de Partij van de Arbeid. De heer Smaling duidde daar zojuist ook al op. Kan de Staatssecretaris al aangeven hoe hij uitvoering gaat geven aan die moties? Ten eerste gaat het om de motie waarin wij vragen om het budget via de arbeidsmarktplatforms primair onderwijs, gericht en regionaal in te zetten in regio's waar lerarentekorten optreden om talentvolle afgestudeerde leerkrachten te behouden voor het onderwijs. Misschien kan de Staatssecretaris een tipje van de sluier van het onderwijsakkoord oplichten? Ten tweede gaat het om de motie waarin wij hebben gevraagd om het toezicht op scholen te differentiëren, zodat er rekening wordt gehouden met de leerlingenpopulatie en inspanningen voor passend onderwijs beloond worden. Er is op dit moment nog geen waarderingskader. Er wordt dus nog niet gedifferentieerd. Ik heb gelezen dat eraan gewerkt wordt. Wat gebeurt er echter in de tussenliggende jaren? Het duurt immers nog even voordat dit is gebeurd. Ik hoor van veel leerkrachten dat er een spanningsveld is tussen aan de ene kant het investeren in leerlingen met een specifieke leerbehoefte, het maximaliseren van de leeropbrengsten op het vlak van taal en rekenen en aan de andere kant het goed scoren op de Cito-toets.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Het is inderdaad fijn om na zo'n lange periode reces weer terug te zijn en te spreken over het belangrijke onderwerp «financiën in het primair onderwijs». Financiën is een beresaai onderwerp voor zo'n beetje iedereen, zeker voor degenen die van onderwijs houden. Dan wil je het graag hebben over kinderen en docenten, maar de financiën zijn wel een extreem belangrijke randvoorwaarde. Als het geld er niet is, kun je ook geen docenten aannemen en niet de juiste leermiddelen aanschaffen. Het schoolklimaat kan daaronder te lijden hebben. Volgens mij is dat nu precies aan de hand.

Bij onderwijs is het trouwens gemakkelijk om alles op de grote hoop te vegen. Ik zal de eerste zijn – en laat ik ook mijn collega's van de SP, D66 alsook van de PvdA de eer geven die ze verdienen – die zegt dat wij een te grote mond hebben over de bureaucratie in het onderwijs. Ik denk dat dit terecht is als het gaat om roc's en het hoger onderwijs en wellicht ook om een aantal scholen voor het voortgezet onderwijs. Je kunt echter niet spreken over te veel bureaucratie bij het primair onderwijs. Ik hoorde de coalitiepartijen allebei iets daarover zeggen, maar ik denk dat dit niet terecht is. Het meest recente cijfer dat ik kon vinden, was dat de bureaucratie minder dan 4% is tegenover meer dan 40% bij een gemiddeld ministerie. Er is daar weinig bureaucratie. Er is weinig vlees op de botten.

Ik schrik heel erg van het rapport van de Algemene Rekenkamer, omdat ik lees dat de continuïteit van het onderwijs weleens in gevaar zou kunnen komen. De buffers zijn er niet omdat schoolbesturen er zo van houden om geld op te potten en niet uit te geven. De buffers zijn er om risico's op te vangen, om geld te hebben in tijden als het even wat minder gaat, of om grote veranderingen door te voeren, bijvoorbeeld passend onderwijs, en voor extra investeringen. Ik stelde een vraag over de signaalwaarde. Je kunt niet stellen dat te veel scholen te hoge buffers hebben of juist te lage, maar je kunt wel een trend zien. De afgelopen jaren zijn de buffers aan het dalen, omdat de uitgaven hoger zijn dan de inkomsten. Daar maak ik mij zorgen over. Als wij nu alleen wijzen naar de schoolbesturen en naar de verbetering van hun professionaliteit, ben ik bang dat wij over een aantal jaren hier zitten om misschien wel een parlementaire enquête aan te vragen of iets anders creatiefs, omdat wij het allemaal heel erg vinden dat het onderwijs in de problemen is gekomen. Mijn eerste vraag aan de Staatssecretaris vandaag is welke taak hij voor zichzelf ziet weggelegd om voor meer flexibiliteit bij die scholen te zorgen. Je kunt nog zulke goede bestuurders hebben – die wij straks hebben opgeleid – maar hoe zorg je ervoor dat zij in hun begroting ook de flexibiliteit hebben om in te spelen op die veranderingen? Ik kan mij voorstellen dat je dus ook aan kostenreductie moet werken en wellicht aan energiebesparing moet doen. Hoe ga je dit in hemelsnaam financieren, als je geen eigen vermogen hebt? Ik zie daar – ik richt mij hierbij ook specifiek tot de VVD – wel echt een taak voor de overheid. Als je geen eigen vermogen hebt, doordat de eigen vermogens dalen, zul je er ook aan moeten bijdragen om ervoor te zorgen dat het onderwijs echt kosten kan besparen.

Mevrouw Straus (VVD): Deze week wordt een wetsvoorstel ingebracht over de overheveling van het budget van de gemeente naar school en dat wordt onder andere gebruikt voor energie. Er zit naar ik meen 154 miljoen euro in die pot. Ik begrijp dus niet helemaal precies wat de heer Klaver nu beweert, want wij zien wel degelijk dat daarin besparingen gerealiseerd kunnen worden. Wij werken er wel degelijk aan mee dat dit realiteit kan worden.

De heer Klaver (GroenLinks): Dat geld is onderwijsgeld, dat nu ook al aan onderwijs wordt uitgegeven. Alleen degene die het kan uitgeven, verandert. Het budget gaat van de gemeenten naar de schoolbesturen. De facto neemt het budget voor onderwijs niet toe. Daar hebben wij alle hele discussies over gehad met elkaar. De uitgaven zijn dus nog steeds hoger dan de inkomsten. Wat heeft voor een onderwijsbestuurder prioriteit bij de flexibiliteit in de begroting? Hij geeft geld uit aan goede en voldoende docenten voor de klas en terecht. Dan blijft er echter niet voldoende geld over om te investeren in bijvoorbeeld de energiebesparende maatregelen. Daar gaat die 156 miljoen van mevrouw Straus niets aan veranderen.

Mevrouw Straus (VVD): Ik kan de heer Klaver geruststellen. Op het vlak van energiebesparing komt die flexibiliteit er dus wel bij schoolbesturen, want dat gaan wij op deze manier regelen.

De heer Klaver (GroenLinks): De verwachtingen zijn zeer hooggespannen. Ik hoop dat mevrouw Straus daar bij de onderwijsbegroting wellicht doelen aan zal koppelen, zodat wij kunnen bekijken of die doelen echt worden gehaald. Ik kijk hiernaar uit. Ik hoop echt dat dit lukt en ik wil daar op alle mogelijke wijzen aan bijdragen.

Wij zien dat de vermogens teruggaan. Onder die omstandigheden is de invoering van passend onderwijs een zeer zware opgave. Passend onderwijs zorgt ook voor een herverdeling van middelen. Twente, de Achterhoek en Zuid-Limburg zijn regio's waar minder heen gaat. West-Nederland krijgt meer. Hoe is de regionale verdeling van scholen met financiële problemen? Zit daar een overlap in? Zijn er samenwerkingsverbanden waar het geld per leerling nog drastischer achteruitholt? De vraag die ook in de conclusies van de Algemene Rekenkamer wordt opgeworpen is of de ambitie van het basisonderwijs nog wel in lijn is met de middelen, tijd en beschikbare mensen. Graag krijg ik hierop een reactie.

Ik kom nu op het onderwijsakkoord. Daarover worden allerlei scoopjes gegeven; het lijkt wel een filmpremière. Wij tasten echter in het duister waar het akkoord echt over gaat. Welk deel van de 689 miljoen van het onderwijsakkoord zal terechtkomen bij het primair onderwijs en bij leraren in het primair onderwijs? Minstens zo belangrijk is ook de vraag welk deel van deze investeringen eigenlijk afkomstig is van dat primair onderwijs. Of wordt daar helemaal geen geld weggehaald? Dit alles vind ik echt relevant voor het debat van vandaag.

De consequentie van stille bezuinigingen oftewel de inflexibiliteit van de uitgaven is dat leraren hun baan zullen verliezen. Welke afname van het aantal banen in het primair onderwijs voorziet de Staatssecretaris? Hoe verhoudt zich dit tot de afname van het aantal leerlingen?

Ik kom tot een afronding. Ik ben blij met het inspectierapport waarin de vraag van mijn oud-collega Boris van der Ham en van mij wordt behandeld, namelijk of de nadruk op taal en rekenen leidt tot minder aandacht voor andere belangrijke vakken. De inspectie ontkent dit en zegt dat de aandacht gelijk gebleven is. Er wordt wel heel veel tijd aan taal en rekenen besteed, namelijk 50% van de tijd. Na Mexico is dit de meeste tijd van de wereld, volgens Education at a Glance. De verbetertrajecten zitten vooral in de toetsbare onderdelen: schriftelijke en mondelinge communicatie komen niet aan bod. Wereldoriëntatie is belangrijk geworden, maar ook breder. Op vakken als biologie en geschiedenis zijn de resultaten beneden de maat en dat is een probleem. Expressie en lichamelijke oefening komen tegelijkertijd ook in de verdrukking. Deze bewindslieden doen er nog een schepje bovenop door de Cito-ambitie op te schroeven. Ik ben daarom nog niet gerustgesteld met het nu voorliggende inspectierapport. Als taal en rekenen beter moeten, mag dit wat mij betreft niet ten koste gaan van de andere lessen. De investering moet zitten in leraren en wat mij betreft niet in de uren. Is de Staatssecretaris het daarmee eens? Hoe gaat hij hiermee om?

Voorzitter: Van Meenen

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Wij spreken over de financiën in het po in relatie tot passend onderwijs. Qua financiën staat er heel veel in het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik wil hier drie constateringen plaatsen.

Ten eerste heeft de overheid in de afgelopen vier jaar 12% meer uitgegeven per leerling in het primair onderwijs. Ten tweede is het aantal leerlingen per leraar ondertussen niet gedaald, maar in de afgelopen drie jaar juist gestegen met 8%. Ten derde teren basisscholen in op hun reserves en geven zij meer geld uit dan er binnenkomt. Kan de Staatssecretaris uitleggen hoe dit mogelijk is? Hoe komt het dat met meer geld de klassen geld voller zijn en de spaarpot van de scholen leger is? Waar wordt het geld voor onderwijs dan wel aan uitgegeven?

Een groot punt van zorg is dat schoolbesturen als gevolg van verdere bezuinigingen financieel scherper aan de wind zullen moeten zeilen. Bovendien vernemen wij van die schoolbesturen en ook van de vakbeweging dat de bekostiging voor materiële instandhouding steeds verder achterblijft bij de werkelijke kosten. Deelt de Staatssecretaris deze observatie? Dit betekent mogelijk nog meer leerlingen per klas, terwijl de leraar met de invoering van passend onderwijs juist meer zal moeten differentiëren. Er wordt dus meer van hem gevraagd. De PO-Raad komt tot de conclusie dat de invoering van passend onderwijs onder de huidige omstandigheden een risicovolle onderneming is. De raad stelt letterlijk dat de kloof tussen de ambitie in het kader van passend onderwijs en de praktijk alleen maar groter wordt. Net als de Rekenkamer vraag ik de Staatssecretaris daarom of hij meent dat er nog wel een balans is tussen de ambities en de beschikbare middelen. Hoe reageert hij bovendien op de brief van de PO-Raad waarin ronduit wordt gesteld dat ofwel de ambities naar beneden moeten bijgesteld ofwel de financiële middelen moeten worden opgehoogd? Hoe gaat de Staatssecretaris invulling geven aan de aanbeveling om leraren bij te scholen, zodat zij beter kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen? Hebben wij daar dan nog genoeg tijd voor? Als je vandaag start met bijscholing, is het immers niet zo dat je morgen over de vaardigheden beschikt.

Hoe reageert de Staatssecretaris op de aanbeveling van de Rekenkamer om het kabinetsbesluit met financiële gevolgen, zoals de loon- en prijsbijstelling, zo spoedig mogelijk te communiceren nadat het is genomen, zodat besturen er rekening mee kunnen houden in hun beleid en bij het opstellen van hun begrotingen, in die zin dat ze die zo nodig kunnen bijstellen?

Mijn laatste vraag is of de Staatssecretaris kan aangeven of en zo ja, op welke wijze, in het onderwijsakkoord tussen overheid en sociale partners rekening is gehouden met de aanbeveling van de Rekenkamer om de onderwijs-cao flexibeler te maken.

Voorzitter: Rog

De voorzitter: Dit was de eerste termijn. Wij schorsen de zitting voor een kwartier en daarna volgt de eerste termijn van Staatssecretaris Dekker.

De vergadering wordt van 10.55 uur tot 11.10 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Het is goed om direct na het reces over misschien de belangrijkste uitgangspunten of randvoorwaarden van goed onderwijs te praten. Die zijn dat er voldoende geld is in het onderwijs, dat dit geld op een dusdanige manier wordt ingezet dat het terechtkomt in de klas, bij kinderen, en dat er ook binnen schoolbesturen en in samenwerkingsverbanden verstandige besluiten over het geld worden genomen. Daarbij helpt het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, dat volgens mij een heel gedegen onderzoek is. Het is een onderzoek op basis van feiten met nuances. Er zitten namelijk verschillende kanten aan het verhaal. Dit debat leent zich niet echt voor snelle oneliners of makkelijk pakkende beelden, maar vraagt meer om feiten en om het schetsen van de ontwikkelingen in perspectief.

Laat ik een voorbeeld geven. Verschillende leden der Kamer hadden het zojuist over de buffers in het onderwijs en over de vermogensposities. Nog niet zo heel lang geleden was dat ook een thema in deze Kamer, maar toen was de roep uit de Kamer: hoe kan het dat zoveel scholen hoge reserves aanhouden en dat dit geld niet gaat naar de kwaliteit van onderwijs in de klas? Men was het erover eens dat er iets moest gebeuren om die buffers terug te brengen. Wat zien wij nu? Het onderwijs is bezig geweest om daar gehoor aan te geven. Je kunt buffers alleen maar terugbrengen als je jaar in jaar uit wat meer uitgeeft dan er binnenkomt, anders teer je niet in op reserves. Nu hoor ik dat daar zorgen over zijn. U vraagt zich af hoe het kan dat de buffers afnemen. Ik houd u nu toch maar bewust een spiegel voor, omdat je een langetermijnperspectief moet hanteren bij je financiën. Verder moeten we er natuurlijk voor uitkijken dat wij bij dit soort discussies de waan van de dag volgen en de ene keer roepen dat de buffers te hoog te zijn en de andere keer dat alle alarmbellen rinkelen. Ik vind dat we het zorgvuldig moeten doen. Scholen moeten met andere woorden niet onnodig in financiële problemen terechtkomen of schulden opbouwen die ze niet meer kunnen inlopen. Tegelijkertijd moeten ze natuurlijk ook niet onnodig geld oppotten, want geld moet uiteindelijk wel besteed worden aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.

Binnenkort – zoals gebruikelijk doen we dat aan het einde van het jaar – kom ik met een terugblik. Het wordt waarschijnlijk december, maar als het eerder zou kunnen, zou ons dat natuurlijk helpen om na te gaan hoe het staat met de jaarrekeningen over 2012. Scholen moeten hun jaarrekeningen voor de zomer indienen, maar bij sommige scholen moeten we desondanks rappelleren om ervoor te zorgen dat we straks een totaalplaatje over 2012 kunnen aanbieden. Daardoor komt die terugblik vaak aan het einde van het jaar.

In die terugblik zullen wij ook moeten nagaan of de buffers zich stabiliseren. In 2009/2010 waren er minnen en teerden scholen in om de reserves naar beneden te brengen. Sindsdien zien we de trend dat het afvlakt, want er moet, omdat je het niet oneindig kunt blijven doen, wel een keer een eind aan komen. Ik hoop dat het in 2012 zou kunnen stabiliseren.

De heer Smaling (SP): Is dat niet het failliet van de lumpsumfinanciering? Als de rijksoverheid de lerarensalarissen zou betalen, dan heb je helemaal niets meer van doen met te hoge of te lage buffers. Er wordt dan gewoon betaald voor het aantal leraren dat er rondloopt!

Staatssecretaris Dekker: Ik ken de argumenten van de heer Smaling en de SP voor dit pleidooi om terug te keren naar het oude stelsel van declaratiefinanciering. Naar mijn mening hebben we dat systeem echter om goede redenen afgeschaft. Het bracht namelijk heel veel bureaucratie en rompslomp met zich mee en haalt bovendien alle flexibiliteit uit het systeem, iets waarover ik vandaag meerdere woordvoerders heb horen spreken. Er is inderdaad wel sprake van spanning. Wij vinden het goed dat er lumpsumfinanciering is. Onderzoek laat namelijk zien dat scholen en schoolbesturen daardoor verstandige keuzes kunnen maken, keuzes die bij de school passen. Als men beschikt over voldoende kennis en vaardigheden, dan kan het leiden tot betere kwaliteit van onderwijs. Hiernaar is ook internationaal onderzoek gedaan en ik zou het dan ook niet zomaar willen opgeven.

Het moet natuurlijk wel op een goede manier gebeuren. Als we bijvoorbeeld met z'n allen constateren dat de flexibiliteit er op dat niveau is, dan is de keerzijde van de medaille natuurlijk wel dat we hier niet op detailniveau kunnen voorschrijven wat en hoe men dingen moet doen. Als we zeggen dat de verstandige keuzes op schoolniveau moeten worden gemaakt, dan moeten we er ook voor zorgen dat die keuzes daar ook echt worden gemaakt. Men zal die verantwoordelijk moeten oppakken en dat doe je niet door scholen op detailniveau voor te schrijven wat ze moeten doen.

De voorzitter: Ik zie dat meerdere leden een vraag willen stellen. De heer Smaling heeft echter recht op een vervolgvraag. Misschien is het goed om af te spreken dat we het aantal interrupties beperken tot drie interrupties, bestaande uit een vraag en een vervolgvraag.

Dan geef ik nu de heer Smaling het woord voor een vervolgvraag.

De heer Smaling (SP): De Staatssecretaris bedoelt het vriendelijk, maar hij wil ons een spiegel voorhouden omdat we eerst zeurden over te hoge buffers en nu zeuren over te lage buffers. Ik vind dat niet helemaal terecht, want volgens mij is het een terechte constatering dat er blijkbaar iets niet deugt aan de manier waarop de financiering op dit moment is geregeld. Het is dan ook wat vreemd dat de Staatssecretaris zegt: als we terugkeren naar een systeem met declaratiefinanciering, is het hek van de dam. De Staatssecretaris gooit zelf de knuppel in het hoenderhok en dan is het volgens mij zaak om het in dit debat even goed tegen elkaar af te zetten. Doen we dat niet, dan zitten we hier over twee jaar weer met elkaar te klagen over het feit dat de buffers weer de andere kant op zijn gefietst.

De voorzitter: Ik heb geen vraag gehoord.

De heer Klaver (GroenLinks): De Staatssecretaris verwijst in mijn ogen terecht naar de discussie in 2009/2010 over buffers die boven de signaalwaarde uitkwamen. De coalitie heeft die constatering toen aangegrepen als een argument om te bezuinigen, want daaruit bleek natuurlijk dat de scholen vlees op de botten hadden. Die verwijzing is ook terecht, omdat we moeten voorkomen dat we gaan jojoën omdat het nu toevallig weer iets anders lijkt uit te vallen.

De Rekenkamer constateert dat men nu wel heel dicht bij de signaalwaarde is uitgekomen en dat men er soms zelfs onder zit. Vindt de Staatssecretaris ook dat daardoor de continuïteit van het onderwijs voor de komende jaren in gevaar komt? Het argument van een paar jaar geleden waarom er best wel wat gekort kon worden – scholen hebben genoeg vlees op de botten om een daling van hun inkomsten op te vangen – gaat met andere woorden niet meer op. Zou de Staatssecretaris daarop in kunnen gaan?

Staatssecretaris Dekker: Als je basisscholen hebt bezocht, kun je niet volhouden dat ze het daar breed hebben. Ik vind dat er voldoende geld gaat naar het basisonderwijs, maar om te zeggen dat er heel veel ruimte is om extra te korten zonder aan onze ambities af te doen, gaat mij te ver. Je kunt overigens natuurlijk altijd zeggen dat je een aantal dingen niet langer doet. Om vast te kunnen blijven houden aan je ambities, zul je inderdaad goed moeten kijken naar de gevolgen van eventuele bezuinigingen.

Laat ik doorgaan met mijn schets van het financiële beeld, de financiële positie en de financiële ontwikkelingen. Daaruit zal namelijk blijken dat het beeld complex is, iets wat de Algemene Rekenkamer ook heeft laten zien. De heer Rog zei overigens terecht dat de bekostiging per leerling in de afgelopen jaren is gestegen. Het lijkt mij toch wel belangrijk om dat vast te stellen. De groepsgrootte stijgt echter ook en het is de vraag hoe dat kan. Overigens gaat het hierbij wel om een heel lichte stijging. Wij peilen eens in de twee jaar de groepsgrootte. De laatste peiling heeft anderhalf jaar geleden plaatsgevonden en we zullen in het najaar dus wederom zo'n peiling uitvoeren. Aan de hand van die update van onze cijfers kunnen we deze discussie op basis van feiten voeren. Naar ik meen is de groepsgrootte de afgelopen twee à drie jaar van 22,5 naar 22,8 gestegen. Ik weet niet of die stijging zich heeft doorgezet, maar het lijkt mij dat het onterecht is om nu al de alarmklok te luiden omdat alle scholen nu klassen zouden hebben met meer dan 30 leerlingen. Het zou mij verbazen als dat de uitkomst van de volgende peiling is. In de vorige telling bleek namelijk maar 1% van de klassen groter dan 28. 1% groter dan 28! 99% van de klassen was kleiner dan 28. Ook bij dit onderwerp moeten we dus uitkijken met het oproepen van beelden. Laten we discussiëren op basis van feiten en dat betekent in dit geval dat we mijns inziens moeten wachten op de telling die in het najaar naar buiten komt. Laten we de discussie over de groepsgrootte dan opnieuw oppakken.

De heer Klaver (GroenLinks): Een aantal jaren geleden kon je misschien nog wel met recht en reden stellen dat scholen konden interen op hun eigen vermogens, ook gezien de grote verandering die bij het passend onderwijs werd doorgevoerd. Op dit moment zien we echter dat de vermogens wel heel snel slinken en dat daardoor de continuïteit in gevaar komt. De Staatssecretaris zei in dat verband iets heel interessants, namelijk dat er niet heel veel ruimte meer is om te bezuinigen op het primair onderwijs. Ik denk dan onmiddellijk: wat voor bezuinigingen staan er nu weer in de prinsjesdagstukken? Zijn we niet doorgeslagen? Zou er soms niet zelfs geld bij moeten? Hoe keren we anders de trend dat de eigen vermogens blijven dalen? Dat zullen we wel moeten doen, want daar zit een maximum aan en scholen komen in de toekomst echt in de problemen als het zo door blijft gaan. Hoe keren we die trend?

Staatssecretaris Dekker: U hebt mij goed gehoord, maar u weet ook dat ik niet al te veel kan verklappen over wat er in de Miljoenennota staat. Ik kan wel iets zeggen over het regeerakkoord. Daarin staat dat er geld zal worden gestoken in het primaire proces van het onderwijs. Het kabinet bezuinigt dus niet op het primaire proces van het onderwijs, want daar gaat zelfs extra geld naartoe. We zullen op Prinsjesdag moeten wachten om te zien wat er precies verandert.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik sprak niet over het primair proces, maar over het primair onderwijs, de lagere school.

Staatssecretaris Dekker: Dat is ook goed, want dat is precies wat ik versta onder het primair proces van het onderwijs. Hetzelfde geldt voor het vo, want op de directe financiering van scholen, de lumpsum, kort het kabinet niet. De laatste structurele korting op de lumpsum van scholen stond in het lenteakkoord en daarbij waren meerdere partijen betrokken.

De heer Klaver (GroenLinks): Dat is geen antwoord op mijn vraag!

De voorzitter: De Staatssecretaris gaat over zijn antwoorden.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter, u zit deze vergadering voor en u laat de Staatssecretaris bijvoorbeeld wel gewoon uitweiden over leerlingenaantallen, iets waarover ik helemaal niets heb gevraagd. De Staatssecretaris duidt allerlei cijfers, maar ik wil gewoon horen hoe hij de door mij geschetste trend gaat keren.

De voorzitter: Staatssecretaris, gaat u die trend keren?

Staatssecretaris Dekker: Ik betwist dat er sprake is van een trend van elkaar opvolgende bezuinigingen. Het beeld is complex en diffuus. Op een aantal onderdelen is inderdaad bezuinigd. Zo heeft het kabinet-Balkenende bezuinigd op bestuur en management, maar dan wel met de boodschap aan de scholen om die bezuiniging daar te laten landen. Volgens sommige partijen was dat overigens nog niet genoeg, want bijvoorbeeld in het verkiezingsprogramma van de SP staat dat er nog veel meer kan worden bezuinigd op de bureaucratie en het management van de scholen. Deze partij komt uit op bijna een miljard. Ik weet niet of dat wel zo reëel is, want goed bestuur en goed management van de scholen zijn natuurlijk ook heel belangrijk. Dat was een min die vergezeld ging van een duidelijk boodschap waar dat geld gevonden moest worden. Sindsdien zijn er ook plussen geweest. Er is bijvoorbeeld extra geld naar de scholen gegaan voor investeringen in de kwaliteit van leraren. Verder zit er ook in ons regeerakkoord extra geld voor investeringen in leraren.

De heer Klaver vroeg hoeveel van die 689 miljoen bestemd is voor het po. Van dat bedrag gaat 344 miljoen naar het funderend onderwijs en die 344 miljoen zal pondspondsgewijs worden verdeeld over po en vo. Dat betekent, gezien de omvang van de begrotingen van po en vo, dat er iets meer naar het vo zal gaan. De totale begroting voor po en vo bedraagt 17 miljard en daarvan gaat een kleine 10 miljard naar het vo en een kleine 7 miljard naar het po. Het zal dus naar rato van de begroting worden verdeeld. Daarbovenop gaat er geld vanuit het Gemeentefonds naar het onderwijs, namelijk 256 miljoen. Dat geld wordt toegevoegd aan de lumpsum. En dat zijn investeringen en geen kortingen.

Hoe ga ik de trend keren? Ik plaats een kanttekening bij de stelling dat er een trend is van alsmaar bezuinigen. Ik geloof echt dat het genuanceerder ligt. Verder investeert het kabinet wel degelijk in het onderwijs. Overigens zitten daar ook investeringen bij die gewoon in de lumpsum terechtkomen.

De voorzitter: Dat is in ieder geval een antwoord.

De heer Van Meenen (D66): Door de inbreng van de Staatssecretaris komen we bij de kern van het probleem, namelijk de vraag waarom het zo lastig is om vanuit Den Haag waar te nemen wat er werkelijk op de scholen gebeurt. Als je in het regeerakkoord opschrijft dat er extra geld beschikbaar komt voor de verbetering van de kwaliteit van leraren, dan is dat geld dus daarvoor bedoeld. Dat gaat echter voorbij aan het feit dat er daardoor helemaal niets wordt gedaan aan de problemen van scholen met hun exploitatie. Als een school problemen heeft om zijn docenten te betalen, een remedial teacher moet ontslaan of geen geld meer heeft om het licht en de kachel te laten branden, dan kun je daar dus niets aan doen met dit geld. Ik denk dat dit een verklaring is waarom je een stijging van de generieke inkomsten van de scholen ziet. Dat leidt echter niet tot een oplossing van de problemen van de scholen, want het is nu eenmaal een Haagse ziekte dat we bij extra geld meteen vertellen waaraan het uitgegeven moet worden. Daarmee gaan we volstrekt voorbij aan de problemen van de scholen. Dat is ook de reden waarom het nodig is om extra geld te investeren, boven op het geld dat beschikbaar komt voor de kwaliteit van leraren. Dat is een goede zaak, maar je zult dus ook moeten investeren om de problematiek op te lossen die uit dit rapport blijkt. Die problematiek is echt niet verdwenen door wat er in het regeerakkoord over onderwijs staat. Wellicht is die problematiek wel iets verzacht door de bijdrage vanuit het Gemeentefonds, want dat geld wordt niet geoormerkt.

De maatregelen om de buffers terug te laten lopen, waren bewust beleid. Die maatregelen zijn met de beste bedoelingen genomen, maar hoe beoordeelt de Staatssecretaris de feitelijke situatie dat het vermogen van scholen en het geld voor de exploitatie van scholen teruglopen? Scholen halen echt minnen. De gemiddelde terugloop bij de buffers valt misschien nog wel mee, maar dat laat onverlet dat 19% van de scholen geen vermogen meer heeft en een negatief resultaat. We discussieerden zojuist over de vraag of een school dan wel of niet failliet is, maar dit is dus wel de werkelijkheid van dit moment. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris dit? Ik vraag dat ook, omdat je dit probleem echt niet langer kunt afdekken door te verwijzen naar een gemiddelde.

Staatssecretaris Dekker: Dit is de kern van de discussie en het is dan ook goed dat we hierover met elkaar discussiëren.

Het gaat niet alleen om plussen en minnen, maar ook om de voorwaarden die je eraan verbindt. Als er extra geld gaat naar extra taken, dan legt dat geen druk op de reguliere exploitatie. Tegelijkertijd is het ook zo dat een bezuiniging de financiële last van een school niet vergroot als je erbij zegt dat er minder taken hoeven te worden gedaan.

Hoe kijk ik aan tegen de vermogenspositie van scholen? We zitten daar dichter op, bijvoorbeeld via het continuïteitstoezicht door de inspectie. In totaal staan 16 van de 1.100 schoolbesturen onder verhoogd toezicht. Die scholen hebben dus echt zware problemen. Heel veel scholen doen het ook goed.

In het Rekenkamerrapport wordt aanbevolen om alert te zijn. De heer Van Meenen had het over een negatief resultaat op de jaarrekeningen van scholen. Dat is verklaarbaar, omdat we van de scholen hebben gevraagd om in te teren op de buffers en de reserves die ze de afgelopen jaren hadden opgebouwd en aangehouden. Daar moet op een gegeven moment wel een keer een einde aan komen. Eerst zaten ze boven de signaalwaarde, maar ze moeten er wel voor zorgen dat ze niet onder de minimale signaalwaarde gaan zitten. Er zitten verstandige mensen in de schoolbesturen en ik heb dan ook goede hoop dat er op een gegeven moment in de exploitatie van de scholen aan knoppen wordt gedraaid om ervoor te zorgen dat ze aan het einde van het jaar geen min hebben. Je kunt een paar jaar met een min eindigen. Je teert dan in op je reserves en dat is misschien ook wel goed geweest. Op een gegeven moment moet je echter weer met een nul onder de streep eindigen.

In het najaar kom ik terug bij de Kamer om aan te geven hoe het staat met het hele onderwijs. Ik zie een trend waarbij de minnen de afgelopen jaren steeds kleiner werden en inmiddels richting nul tenderen. Ik heb het vermoeden en de goede hoop dat het dit jaar wel eens op dat niveau uit zou kunnen komen. Misschien is er zelfs wel een licht plusje.

De heer Van Meenen (D66): Dat is weer het gemiddeldenverhaal. Gemiddeld kan het allemaal nog net, maar in het Rekenkamerrapport staat dat 19% van de scholen geen vermogen en een negatief resultaat heeft. Er zijn op dit moment in ons land dus 1.500 van dat soort scholen. Hoe kijkt de Staatssecretaris daarnaar? Ik vraag hem niet naar het gemiddelde te kijken, maar naar de situatie van de scholen. Dat is echt iets anders dan die 16 scholen die onder verscherpt toezicht staan, want het zijn er gewoon 1.500. Die scholen zijn feitelijk failliet en ik wil weten wat we daaraan gaan doen.

Staatssecretaris Dekker: Ik ben het niet eens met het beeld dat u schetst. De Rekenkamer schrijft ook niet dat die scholen feitelijk failliet zijn. Je bent failliet als je je rekeningen niet meer kunt betalen. Er gaan in Nederland nauwelijks scholen failliet. De laatste keer dat dit gebeurde, was bij Amarantis en dat had volgens mij helemaal niet zo vreselijk veel te maken met een tekort in de bekostiging maar vooral met slecht management.

Hoe beoordeel ik de positie van die 1.500 scholen met minimale buffers en een negatief resultaat? Die scholen moeten als de wiedeweerga aan de slag om ervoor te zorgen dat ze weer break-even draaien. Dan kunnen ze overigens prima functioneren, want een school hoeft geen enorme buffers en reserves te hebben. Een school krijgt gewoon ieder jaar een nette bekostiging en daarmee moet een school rond zien te komen. Dat is de opdracht aan de scholen: zorg dat je rondkomt met het geld dat je krijgt.

Is de bekostiging voldoende? We hebben gesproken over plussen en minnen. De ene keer gaat het gepaard met extra taken, maar de andere keer gaan bezuinigingen gepaard met minder taken. Dat is een heel ander verhaal dan plussen en minnen die ongelabeld worden doorgegeven. Er zit bijvoorbeeld een plus in het regeerakkoord van dit kabinet van 256 miljoen. Dat geld gaat rechtstreeks naar de lumpsum, dus zonder dat er nadere afspraken over worden gemaakt. Over de 344 miljoen die door het po en het vo gedeeld moeten worden, worden afspraken gemaakt. Dit geld moet namelijk een bijdrage leveren aan de kwaliteit van leraren. Dat geld gaat echter niet alleen maar zitten in het budget voor opleidingen! Mensen moeten daar namelijk ook wel de tijd voor hebben. Als je daarvoor tijd wilt vrijmaken op scholen, zullen de scholen wat met hun formatie moeten doen. Een deel van het geld gaat dus gewoon naar het primaire proces, omdat je meer mensen op school nodig hebt als je dat waar wilt maken.

In de bekostiging zit in 2014 een dip. Dat is een van de redenen waarom we hebben gezegd dat we in 2014 3.000 jonge leraren aan de slag willen krijgen. Dat zijn extra leraren! Om precies te zijn: het zijn leraren die anders ontslagen hadden moeten worden of leraren die scholen erbij kunnen halen om het werk te verdelen. Het zijn extra banen!

De heer Van Meenen (D66): Dit doet me heel erg denken aan het verhaal van de 3.000 extra agenten. Die agenten werden eerst ontslagen en vervolgens weer aangenomen. En toen hadden we 3.000 extra agenten. In juni zijn er ongeveer 3.000 docenten ontslagen. De werkloosheid groeit het snelst in de onderwijssector en nu krijgen we via het Nationaal Onderwijsakkoord hopelijk een deel van die mensen terug. Het kan toch niet zo zijn dat dit wordt verkocht als extra leraren in het onderwijs? Je ontslaat ze immers om ze vervolgens voor een deel weer aan te nemen.

Staatssecretaris Dekker: Daarom kies ik mijn woorden ook zo zorgvuldig. Als we dit niet hadden gedaan, zouden die banen er niet zijn. Met dat geld kun je dus ontslagen voorkomen dan wel nieuwe mensen aannemen. Die twee zullen waarschijnlijk met elkaar in balans zijn. Het is helder dat we die mensen niet zouden hebben als we het niet zo zouden doen. Laten we het dan ook niet kleiner maken dan het is. In de jaren erna, in 2015, 2016 en 2017, hebben we die mensen weer hard nodig. Daarom zeg ik: laten we de tijd tot 2015 op een goede manier overbruggen. Laten we niet nu mensen ontslaan die we in 2015 weer moeten aannemen. Daar helpt dit bij.

Voorzitter. Ik ga verder met een paar algemene opmerkingen over de financiën in het basisonderwijs. Het basisonderwijs in Nederland heeft een wettelijk vastgestelde index voor de materiële bekostiging. Die kunnen we niet inhouden, want we zijn verplicht om die ieder jaar te indexeren en uit te keren. De stelling dat de inflatie de kosten heeft achterhaald, moeten we dan ook echt in perspectief plaatsen. Een aantal leden heeft gerefereerd aan de hoogte van de materiële bekostiging en meer in het bijzonder aan het onderzoek dat we in 2006 hiernaar hebben gedaan. Dat onderzoek naar de hoogte van de materiële bekostiging is in 2011 wederom gedaan. We hebben dat samen met de PO-Raad gedaan. Die stemde daar ook mee in. Het is altijd lastig om het goed te doen, maar de kosten en de uitgaven zijn wel degelijk met elkaar vergeleken. Uit dat onderzoek bleek inderdaad dat er sprake is van een verschil, maar dat verschil is relatief klein. Ik geloof dat het hele onderwijs 25 miljoen tekortkwam op een totale materiële exploitatie van 1 miljard. Je hebt het dan dus over zo'n 4%. Op de totale bekostiging van de scholen, de hele lumpsum, is het 0,37%. Er is dus sprake van een relatief klein verschil.

Is het dan alleen maar pais en vree? Loopt het helemaal in de pas? Het eerlijke antwoord op die vragen is dat er een paar knelpunten zijn. Een van die knelpunten zit in de personele bekostiging. Daarbij gaat het niet zozeer om het salaris, want dat voegen wij netjes toe aan de lumpsum, als wel om de werkgeverslasten. Die zijn namelijk wat harder gestegen dan de salarissen, bijvoorbeeld als gevolg van gestegen pensioenpremies. Je hebt het dan over 1% à 2% op de totale bekostiging. Als je dat gegeven combineert met de dalende leerlingenaantallen en onze vraag aan andere organisaties om in deze tijd van financiële krapte op zoek te gaan naar meer efficiency, dan ... Tegen onze eigen ambtelijke organisaties zeggen we ook: de eerste 10% moet je zelf zien te vinden. En dat blijkt ook vaak te kunnen, bijvoorbeeld door slimmer in te kopen en door de administratieve druk te verminderen. Er zit dus een knelpunt, maar dat is wederom relatief.

Ik wil het niet bagatelliseren en ik geef dan ook toe dat een aantal ontwikkelingen het onderwijs voor grote uitdagingen stelt. De belangrijkste ontwikkeling met financiële repercussies en effecten op de werkgelegenheid is de krimp. De totale begroting van het primair onderwijs zal de komende jaren met 10% dalen. Die daling is niet een gevolg van een daling van de bekostiging per leerling, want die gaat juist omhoog, maar van het feit dat er gewoon minder leerlingen komen. 9% minder leerlingen betekent een verlaging van het totale budget met 9% en 9% minder werk voor leraren. Dat zijn harde klappen. We zijn in het onderwijs gewend dat het aantal leerlingen stijgt en daardoor konden we ieder probleem op schoolbestuurniveau handig wegpoetsen. Scholen zullen nu moeten gaan nadenken over strategisch personeelsbeleid: hoeveel docenten heb ik over twee jaar nodig, wanneer mijn klassen kleiner worden? Dat is ingewikkeld. Dat is niet makkelijk en het vraagt veel van schoolbesturen.

De heer Smaling (SP): Ik deel de analyse van de Staatssecretaris dat het aantal leerlingen terugloopt en dat dit repercussies heeft voor het aantal benodigde leraren. Maar het is niet een-op-een. Ik gaf in eerste termijn dan ook niet voor niets aan dat het aantal leraren met 10% daalt en het aantal leerlingen met 3%. Ik mis ergens 7% en volgens mij legt de Staatssecretaris niet uit hoe het daarmee zit.

Staatssecretaris Dekker: Ik kan het proberen uit te leggen. De Rekenkamer zegt er overigens ook iets over. De scholen krijgen het overgrote deel van hun geld via ons, maar er zijn ook andere geldstromen, geldstromen waar wij niet over gaan en waar we ook niet altijd volledig zicht op hebben. Ik denk dan bijvoorbeeld aan gemeentelijke investeringen in onderwijs. Die kunnen ook een rol spelen.

Scholen hebben een aantal jaren ingeteerd op hun buffers en dat betekent dat ze een aantal jaren meer personeel in dienst hadden dan waar ze bekostiging voor kregen. Dat was de reden waarom ze in die periode jaar in, jaar uit een minnetje hadden op hun jaarrekening. Dat was een bewuste keuze van de scholen. Op een gegeven moment moeten ze dat rechttrekken. Het overgrote deel van het geld voor het onderwijs gaat naar het personeel en je zult dan ook zien dat de verandering daar procentueel iets groter is dan de verandering in de bekostiging als gevolg van de krimp.

De heer Smaling (SP): Dat is leuk geprobeerd, maar 90% van de bekostiging komt van het Rijk. Die andere 10% zijn opdrogende financiële middelen. De gemeenten moeten ik weet niet wat allemaal gaan betalen. Die zitten zo krap als wat en de ouderbijdragen zullen in deze tijd ook niet echt omhoog gaan. De tegenargumentatie overtuigt mij dan ook geenszins. Hebt u misschien nog iets anders in petto, iets wat mij wel op andere gedachten zou kunnen brengen?

Staatssecretaris Dekker: Volgens mij zitten we hiermee niet op het niveau van de politieke keuzes, maar op het niveau van de vraag hoe de werkelijkheid in elkaar zit en wat de feiten zijn. Ik probeer nu uit te leggen waar de discrepantie uit kan bestaan tussen de daling van het aantal leerlingen en de hoeveelheid docenten. We zien dat scholen om in te lopen op hun buffers een aantal jaren achtereen wat meer docenten hebben aangehouden dan waarvoor ze bekostiging kregen. Dat was een bewuste strategie, maar dat kun je niet blijven doen. Op een gegeven moment moet je dat weer rechttrekken en daardoor zien we nu die verschillen ontstaan.

De heer Klaver (GroenLinks): De Staatssecretaris zegt dat we hier niet zitten om politieke keuzes te maken, maar om de feiten in beeld te krijgen. Als dat zo zou zijn, dan kunnen we dit debat misschien maar beter staken en om een technische briefing vragen. We spreken met de Staatssecretaris wel degelijk over politieke keuzes en mijn collega's en ik vragen daar ook voortdurend naar. Op een lezing van de feiten en een uitleg van de relativiteitstheorie van Staatssecretaris Dekker zit ik niet te wachten. Ik hoor het nu een halfuur aan en, eerlijk gezegd, geloof ik het nu wel. De vraag die centraal staat betreft de reserves van de scholen. Die reserves zijn de afgelopen jaren teruggelopen. Daarover zegt eigenlijk iedereen: dat kunnen we ons voorstellen, want die waren hoog. We maken ons er echter wel zorgen over dat scholen nog steeds te weinig inkomsten hebben. Dat blijkt ook, ondanks alle mitsen en maren, uit het rapport van de Rekenkamer. Hoe gaan we die trend van teruglopende buffers, en dus niet de trend van de bezuinigingen, keren? Daarvoor zijn een aantal mogelijkheden aangedragen. Moeten we de oorzaak zoeken in de bekostiging door de rijksoverheid of de flexibiliteit die scholen bij de begroting hebben? Daaraan liggen politieke keuzes ten grondslag. Het gaat dus niet om de vraag of de feiten wel of niet kloppen. Als de Staatssecretaris dat met ons wil bespreken, dan zou het misschien wel mijn ordevoorstel zijn om het debat te stoppen en om te zetten in een technische briefing.

Staatssecretaris Dekker: Met alle respect, voorzitter, maar de heer Smaling vroeg mij een verschil te verklaren. Ik heb dat met al mijn kennis van het onderwijs zo goed mogelijk proberen te doen. Dat was dus een feitelijke vraag. Vervolgens komt de politieke vraag aan de orde wat we moeten gaan doen. Ik wil daar straks op terugkomen, want ik wil eerst nog iets zeggen over de uitdagingen in het onderwijs.

Ik ben het eens met de conclusie in het rapport van de Algemene Rekenkamer dat we alert moeten zijn. Dat heeft voor een deel te maken met de krimp en voor een ander deel met passend onderwijs. Ook nu zou ik met de feiten willen beginnen. Passend onderwijs is geen bezuiniging. Passend onderwijs biedt scholen meer ruimte en flexibiliteit om keuzes te maken. Het geeft de scholen echter ook meer verantwoordelijkheid en dat maakt het best ingewikkeld. De financiële verantwoordelijkheid voor scholen, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden wordt door het passend onderwijs vele malen groter. Ook dat vraagt van ons monitoring en alertheid, want we willen natuurlijk weten hoe ze het doen. We hebben daar een hele unit op gezet, zowel voor deskundigheidsbevordering en het opzetten van structuren als om te zien hoe het financieel uitpakt. De derde uitdaging bestaat eruit dat we met de beschikbare middelen de rendementen en de resultaten van het onderwijs willen verhogen. Dat is niet eenvoudig, want dat vergt dat je meer gaat doen met hetzelfde budget.

Dan nu de vraag van de heer Klaver. Wat gaan we doen? Ik denk dat we een paar dingen gaan doen die kunnen helpen. A: Het helpt soms als er wat meer geld beschikbaar komt. Het kabinet heeft daarover iets geschreven in het regeerakkoord. Prinsjesdag komt eraan. In het regeerakkoord zitten echt een aantal plussen die de nood kunnen helpen lenigen. B: Wij ondersteunen scholen bij het bevorderen van de kennis en kunde die nodig is binnen besturen om financieel verstandig beleid te voeren. Wij vragen meer van scholen. Scholen krijgen meer verantwoordelijkheid, ook met passend onderwijs. En dat alles vraagt om verstandige keuzes. We zien overigens dat heel veel scholen het goed doen. Veel scholen komen met de huidige bekostiging prima uit. We zien echter ook scholen en schoolbesturen die er meer moeite mee hebben. We trekken extra geld uit voor de opleiding van schoolleiders. Daarover zijn op cao-niveau goede afspraken gemaakt: 2.000 euro per jaar per hoofd. De bedoeling is dat mensen zich met name in managementvaardigheden en dus ook in financieel management bekwamen. Wij bieden scholen de mogelijkheid om gebruik te maken van financiële service teams. Scholen die het gevoel hebben dat ze door het ijs dreigen te zakken of dat ze te veel interen op hun reserves, kunnen een beroep op ons doen. Wij beschikken over financieel kundige mensen die die besturen kunnen helpen. Ze nemen het roer niet over, want scholen hebben een grote eigen verantwoordelijkheid en dat wil ik zo houden. We kunnen ze echter wel ondersteunen. C: Er moet veel beter en meer toezicht op scholen komen, zeker nu er grote uitdagingen aankomen en met die uitdagingen risico's. Dat is de reden waarom de inspectie er bovenop zit en aan de noodrem trekt als dat nodig is. We hebben daarvoor de signaleringswaardes omhoog gebracht. Dat betekent dat bij ons de alarmbellen eerder gaan rinkelen wanneer het financieel mis dreigt te gaan. We willen namelijk graag voorkomen – en gelukkig lukt dat vaak ook – dat scholen failliet gaan. We willen er vroeg bij zijn en dat doen we nu. Verder zijn we na experimenten in 2011 onlangs begonnen met het continuïteitstoezicht. We hebben hiermee in 2011 ervaring opgedaan en we rollen het nu uit. We trekken daar bij de inspectie ook meer mensen voor uit. Dat wil zeggen: extra formatie. We doen dat om eigenlijk preventief te zien wat scholen nu al kunnen doen. Als wij het gevoel hebben dat het de verkeerde op gaat en het financieel mis dreigt te gaan, grijpen we in. We doen dat liever niet als het kalf al verdronken is, maar wanneer we er nog wat aan kunnen doen.

Deze drie punten zetten we nu in gang en dat is volgens mij heel belangrijk. Ik vind echter ook dat de Algemene Rekenkamer een aantal nuttige aanbevelingen heeft gedaan, die we goed kunnen opnemen. We moeten ambities, taken, middelen, geld en tijd tegen elkaar afwegen. Ik denk dat die balans er nog steeds is en we moeten op dit moment dan ook niet zeggen: weet je wat, we blazen het passend onderwijs af. Ik heb dat overigens ook expliciet gevraagd aan een van de collegeleden van de Algemene Rekenkamer, namelijk Kees Vendrik, de man die het onderzoek heeft getrokken. Ik heb hem gezegd dat het best een kritisch rapport is, maar ook dat ik graag van hem zo horen of hij tot de conclusie is gekomen dat we de boel moeten afblazen. Daarop antwoordde hij: nee, dan had ik dat wel opgeschreven. Hij waarschuwde mij wel alert te zijn en er bovenop te gaan zitten. Dat moeten we volgens mij ook gaan doen en ik ga er dan ook bovenop zitten. Bovendien blijven we monitoren en ondersteunen.

Wat kunnen we nog meer doen? We kunnen op zoek gaan naar nog betere financiële monitoring. Een aantal leden vroeg hoe het zit met de door mijn voorganger toegezegde monitoring. Wij zouden daar voor de zomer mee komen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat die toezegging onuitvoerbaar is. Er is toegezegd om net als bij de jaarrekening het hele onderwijs op kwartaalbasis inzichtelijk maken. Maar scholen doen ieder kwartaal geen «hard closures». Bovendien zou dat een enorme financiële en administratieve last zijn, want het betekent dat scholen niet alleen aan het einde van het jaar een jaarrekening moeten indienen, maar vier keer per jaar. We willen juist minder bureaucratie en ik vraag me dan ook af of we daarmee niet te veel van scholen zouden vragen. Ik ben eerlijk: wat er toen is toegezegd, kunnen we niet waarmaken.

Ik ga nog wel in gesprek met de Rekenkamer over een mogelijkheid die ik wel interessant vind, namelijk onderzoeken of we veel meer met open data kunnen doen. Kunnen we daarmee de reguliere geldstromen inzichtelijker maken? Ik heb daarvan mooie voorbeelden gezien in Amerika. Daar kun je op een grote landkaart inklikken op de school om de hoek om te zien van wie die school zijn geld krijgt, waaraan die school zijn geld uitgeeft en hoe die school er financieel voorstaat. Het is eigenlijk een soort realtime check op basis van open data waardoor je op schoolniveau beter kunt zien hoe het zit. Ik weet niet of het haalbaar is, maar het is een interessante mogelijkheid omdat het een alternatief is voor een monitor en het ons meer inzicht kan geven in hoe scholen er financieel voorstaan en of ze verantwoord omgaan met geld.

Als wij het beleid wijzigen en dat heeft effect op de financiën van een school, dan moeten we dat op een manier doen dat scholen er nog wat aan kunnen doen. Dat is ook een suggestie van de Rekenkamer. Laat ik een voorbeeld geven van beleid dat financiële consequenties heeft: het afschaffen van de maatschappelijke stages voor scholen. We hebben er bewust voor gekozen om scholen dit vanaf volgend jaar niet meer te laten doen, zonder dat we onmiddellijk op hun financiën korten. Daar wachten we nog een jaar mee, zodat ze de tijd hebben om het binnen hun eigen organisaties zo te settelen dat je het ook qua personeel en begroting goed kan doen. Je kunt voor of tegen het voorstel zijn – ik kijk nu naar de voorzitter want ik denk dat hij tegen de afschaffing is – maar als er een meerderheid is voor het voorstel dan moeten we scholen vervolgens wel voldoende tijd en ruimte geven om het verantwoord door te voeren.

Voorzitter, ik heb nog een heleboel vragen liggen en ik zou die graag in detail beantwoorden.

De voorzitter: Heel goed. Ik wil u daar ook graag voor in de gelegenheid stellen. De heer Klaver heeft nog recht op een vervolgvraag over buffers en politieke keuzes.

De heer Klaver (GroenLinks): Ik neem aan dat ik evenveel tijd krijg als de Staatssecretaris voor die vraag. Wat de Staatssecretaris zei, komt inderdaad meer in de richting. Hij is concreet over drie punten. Zo geeft hij aan dat er meer geld beschikbaar zal komen. Is dat structureel geld of incidenteel geld? Hij geeft vervolgens aan dat scholen ondersteund moeten worden met kennis. Dat is allemaal prima. Verder zegt hij dat er meer en beter toezicht moet komen. De vraag die hij niet beantwoord, is een vraag die ook in het Rekenkameronderzoek een centrale rol speelt, namelijk mijn vraag over flexibiliteit. Er is veel gezegd over wat dat zou moeten betekenen voor de arbeidsvoorwaarden. Je komt daarmee al snel terecht in de cao-sfeer en dat moeten we niet doen, want dat moeten we overlaten aan de sociale partners. De trend bij de bekostiging is krimp. De teldatum is 1 oktober en het lijkt erop dat het schooljaar dat dan begint, gepaard gaat met een lagere rijksbijdrage. Dat is althans wat de Algemene Rekenkamer schrijft. Scholen kunnen echter niet zo snel hun kosten aanpakken. Vandaar de volgende concrete vraag in mijn tweede interruptie: is het geld structureel of incidenteel? Kijkt de Staatssecretaris bij de teldatum en de verlaging van de bijdrage aan de scholen ook naar de vraag of dat wel realistisch is? Kan het wellicht ook anders, budgetneutraal, vormgegeven worden?

Staatssecretaris Dekker: Is het geld structureel? Ja. Het bedrag van 256 miljoen is structureel en dat geldt ook voor het bedrag van 344 miljoen.

Een banenplan om een dip op te lossen is niet structureel, want op een gegeven moment trekt het weer aan en in een dip ... Nou goed, dat komt allemaal wel terug op Prinsjesdag. De tweede vraag gaat over de voorspelbaarheid. Wij hebben altijd met een teldatum gewerkt. Als we het hebben over de voorspelbaarheid van beleid met financiële consequenties, dan moeten we beseffen dat de variatie en de fluctuering van leerlingendalingen een veel groter budgettair effect heeft op de begroting van het onderwijs dan onze beleidsmaatregelen. Ik wil dat op één punt nuanceren. Verder zal ik ook een toezegging doen.

De nuancering is dat variatie in leerlingenaantallen voor scholen niet geheel als een verrassing komt. Wij ondersteunen scholen, ook in regio's, en dan vertellen we die scholen wat de demografische gegevens zijn en in welk ritme hun leerlingenaantallen zullen dalen. Dat betekent dat scholen niet moeten te wachten totdat die daling zich heeft gerealiseerd, want dan zijn ze te laat. Ze moeten met een strategische personeels- en kostenplanning en met meerjarige begrotingen gaan werken.

De toezegging is dat wij gaan kijken naar het hele systeem van bekostiging in het kader van krimp en naar wat we kunnen doen om scholen meer flexibiliteit te geven in hoe ze samenwerken in relatie tot vaste voeten, kleine scholentoeslagen en dat soort dingen. Ik ben best bereid om in dat kader dit aspect mee te nemen, te bezien of het echt een reëel probleem is en hoe je het kunt doen als je toch naar dat hele systeem gaat kijken.

Voorzitter, zal ik even bekijken wat ik gemist heb.

De voorzitter: Dat wilde ik u net vragen.

Staatssecretaris Dekker: Ik vermoed dat ik in het debat al veel vragen heb beantwoord. Dat geldt bijvoorbeeld zeker voor de vraag over de flexibiliteit.

Mevrouw Straus vroeg wat de eerste ervaringen met het toetsingskader zijn. De nieuwe signaleringswaardes hebben we gehanteerd bij de jaarrekening over 2011. We hebben dus eigenlijk alleen nog maar een nulmeting gehad. Aan het einde van het jaar kom ik waarschijnlijk met een volledige rapportage over 2012 en dan hebben we dus de +1-meting. Als we het verschil kennen tussen 2011 en 2012, kunnen we echt met elkaar in discussie over de vraag of de signaleringswaardes toereikend zijn. Dan is natuurlijk de grote vraag of de reserves en de plussen en minnen in het onderwijs stabiliseren.

Waarom doen sommige scholen het goed en andere niet? Dat is een ingewikkelde vraag en ik vind het jammer dat deze vraag onbeantwoord blijft in het Rekenkamerrapport. Ik ben enthousiast over dat rapport, maar dit is voor mij de crux. Hoe kan het nou dat scholen die evenveel geld krijgen het soms goed en soms slecht doen? Ik kan speculeren dat het iets te maken heeft met het bestuur van scholen. Is dat goed of niet? Het kan echter ook iets met andere factoren van doen hebben. Ik vond het interessant dat de heer Klaver vroeg of er een patroon te herkennen valt in de regionale spreiding en de scholen die echt in het rood staan. Misschien moeten we die mogelijkheid maar eens meenemen. Ik wil mij er niet op vastleggen hoe we dat precies gaan doen, maar als we toch in kaart hebben boven op welke scholen we zitten en welke scholen op de kritieke lijn zitten en niet verder naar beneden moeten omdat ze dan ook in de problemen komen, kunnen we ook kijken of er gemeenschappelijke kenmerken zijn.

Scholen kunnen ook veel van elkaar leren. Mevrouw Straus stelde daar terecht een vraag over. Het project waaraan ik zojuist refereerde, «Eerst kiezen, dan delen», doen we samen met de PO-Raad. Daarin werken we aan kennis en kunde op financieel terrein. Dit aspect zullen we daarbij meenemen.

Ik heb al wat gezegd over financiële evaluaties. Materieel doen we dat. We deden het in 2006, we hebben het ook gedaan in 2011 en we gaan het weer doen in 2016. Ik ben bereid om te bekijken of we het kunnen verfijnen met open data en of we het niet alleen kunnen beperken tot materieel, maar uitbreiden tot de volledige bekostiging, dus inclusief de personele aspecten. Dit is het antwoord op de vraag van mevrouw Straus.

Mevrouw Ypma vroeg hoe we scheefgroei voorkomen in tekorten en overschotten. Aan het einde van het jaar komen we met een analyse van de jaarrekening en ik zal bekijken of we dan ook iets kunnen zeggen over die variatie. We zien scholen die het goed doen en scholen die het minder goed doen. Of dat leidt tot heel grote verschillen tussen scholen met enorme reserves en scholen met heel diepe schulden? Ik vind het moeilijk om dat op dit moment te zeggen. Ik zie wel verschillen, maar ik durf niet te zeggen of er sprake is van scheefgroei. Wellicht kunnen we dat aan het einde van het jaar op basis van die analyse wel aangeven.

De heer Rog vroeg naar de communicatie over beleid met financiële consequenties. Ik zal dit punt meenemen. In het voorbeeld dat ik zojuist noemde, zie je het volgens mij ook al terug. Ik denk dat scholen wel de tijd moeten krijgen om een en ander aan te passen. Aan de andere kant lezen scholen ook de regeerakkoorden en men weet dus wat er op hen afkomt. Daar moeten ze nu al verstandige dingen mee doen. Ze moeten bijvoorbeeld bedenken of ze mensen in vaste dienst aannemen of flexibel. Dat zijn allemaal taken die op dat niveau verstandig moeten worden ingevuld.

Ik heb al iets gezegd over het banenplan voor 3.000 leraren. Laat ik nog wel iets zeggen over het NOA. Er zijn dingen die financiële effecten hebben voor het onderwijs waarbij scholen en schoolbesturen ook zelf een rol kunnen spelen. Ik noem bijvoorbeeld de cao's en de betaling en de financiering van het eigen personeelsbestand. De overheid sluit geen cao's. Daar zijn de schoolbesturen en de werkgevers zelf bij. Ik ondersteun de beweging die u graag ziet. Daarover zijn ook door de Stichting van het Onderwijs best wel eens verstandige dingen geschreven. U weet ook dat wij dat heel belangrijk vonden en dat wij er daarom in het regeerakkoord het een en ander over hebben opgeschreven. Zo vinden wij ook dat er meer flexibiliteit moet komen, bijvoorbeeld bij de BAPO want die dreigt steeds meer een molensteen voor het onderwijs te worden. Ik wil nu geen details prijsgeven, maar het feit dat we er met z'n allen een handtekening onder hebben gezet, laat wel zien dat u er op kunt rekenen dat we ook over dergelijke secundaire arbeidsvoorwaarden afspraken hebben gemaakt die goed zijn voor het onderwijs. Die afspraken moeten wel doorvertaald worden, maar daar zitten de schoolbesturen zelf bij. Ook daar kunnen ze dus wat aan doen. Hetzelfde geldt voor iets als de functiemix. Dat is volgens mij een heel mooi en heel goed instrument, maar scholen moeten dat instrument natuurlijk wel verstandig inzetten. Als iemand van het ene naar het andere niveau gaat, mag dat bijvoorbeeld niet gepaard gaan met het besluit om er een paar jaarschijven bij te doen, want dan tikt het wel heel hard aan. Je personeel wordt dan wel heel erg snel veel duurder. Het geldt ook voor de leeftijdsopbouw. Als een school op een gegeven moment alleen maar heel oude leraren in dienst heeft, ontstaan er ook problemen, want die leraren zijn nu eenmaal duur. Dat zijn allemaal dingen waar schoolbesturen zelf een rol bij kunnen spelen.

Voor de zomer hebben we over passend onderwijs gesproken. Toen is gezegd dat er nog een hoop moest gebeuren, maar dat we nog wel op schema lagen en dat we de vinger aan de pols moesten houden. Het is voor een deel een zaak van deskundigheidsbevordering. Ik ben dat met mevrouw Ypma eens. De scholen met hun opleidingsbudgetten zijn aan zet. Niet alles, maar een heel groot deel van die budgetten gaat zitten in leraren voor de klas in staat te stellen om te differentiëren. Dat is heel belangrijk als we de straks de stap zetten naar passend onderwijs. Kunnen we leraren ook concrete handreikingen doen? Ik vind dat een interessant idee en ik zal dat idee dan ook meenemen. Ik zal een concreet voorbeeld geven, ook omdat u daar expliciet om vroeg. Omdat passend onderwijs geen bezuiniging is, kunnen scholen er ook na 2014 voor kiezen om de plekken die er nu in het speciaal basisonderwijs zijn, te behouden. Het is niet zo dat er financiële druk is of dat er extra taken bijkomen. Niets van dat alles, maar er bestaat wel meer flexibiliteit om andere keuzes te maken.

Laat ik even grofweg een voorbeeld geven. Een kind dat nu naar het speciaal basisonderwijs gaat, krijgt bijna twee keer zo veel bekostiging – het is iets minder, namelijk 80% meer – dan een regulier kind in het basisonderwijs. Je kunt dat zo houden. Je kunt die dure voorzieningen voor speciaal onderwijs in stand houden. Je kunt als scholen ook de koppen bij elkaar steken en zeggen: we houden dat speciaal onderwijs in stand voor de zware gevallen, maar de lichtere gevallen geven we een plekje in het reguliere basisonderwijs. Daardoor wordt het in het reguliere basisonderwijs inderdaad wat moeilijker. Je vraag wat meer van de mensen die er werken. Omdat kinderen die met hetzelfde geld wat anders zouden krijgen in het speciaal basisonderwijs, nu naar het regulier onderwijs gaan, ontstaat er voor de scholen die deze keuze maken, meer ruimte en geld om dan een extra inzet binnen die school te doen. Ik denk dan aan interne begeleiders, niet alleen maar vanuit het administratieve maar vooral ook voor de klas. Je kunt natuurlijk rekensommetjes maken: wanneer wordt dit interessant, om hoeveel kinderen per school gaat het voordat je een extra formatieplaats kunt opnemen? Ik denk dat wij dit verhaal bij die ondersteuningstrajecten aan scholen moeten vertellen. Ik vind verder dat hierover een mythe bestaat, ook bij leraren. Zij denken dat zij straks met de invoering van het passend onderwijs heel veel dingen extra moeten doen. Dat is alleen zo als men die keuze expliciet maakt, maar er ontstaan zo ook extra handjes in die school. Als men die keuze niet maakt, dan valt het volgens mij reuze mee.

De heer Klaver stelde een aantal vragen over de verevening en problemen daarmee. Hij vroeg of financiële problemen zich meer in het basisonderwijs voordoen in de gebieden waar moet worden verevend. Wij gaan kijken naar de spreiding, maar ik denk dat je dit niet zult vinden. In ieder geval zal er geen causale relatie zijn, omdat die verevening nog niet is ingegaan; die gaat pas in het jaar 2015 in. Maar in het eerste jaar geldt nog steeds 100%, dus de eerste financiële consequenties van de verevening worden pas in 2016 gevoeld. Ik denk daarom dat je nu nog niet zo'n verband kunt aanbrengen.

Mevrouw Ypma vroeg naar moties. De eerste motie ging over de inspectie, de relatie met scholen en differentiatie. In het najaar komen wij met twee zaken. Ten eerste met de uitwerking van de plannen voor de invoering van gedifferentieerd toezicht bij de inspectie; die gaat dus niet alleen maar zeggen dat scholen door het ijs zakken, maar zal ook laten zien wanneer scholen boven de streep voldoende, goed en excellent zijn en wat scholen daarvan kunnen leren. Ik geloof er helemaal in dat de uitkomst van de pilots over leerwinst, die ook door de inspectie worden gedaan, daarbij zal kunnen helpen. Die hebben een toegevoegde waarde. Ik denk daar rond de jaarwisseling mee te kunnen komen. Hiermee wordt veel nauwkeuriger dan nu in kaart gebracht wat een school toevoegt, wat de uiteindelijke leerwinst is tussen groep 3 en 8. Gebeurt dat nu helemaal niet? Nee, maar het gebeurt nu iets grover; nu worden correcties toegepast op basis van bijvoorbeeld de gewichten van leerlingen. Dit is echter een veel verfijndere methode, op basis van de individuele leerlingen in plaats van op basis van cohorten.

Mevrouw Ypma (PvdA): Wat ik op scholen in het land heel veel hoor, is dat ze hun deuren openzetten voor kinderen die het op een andere school niet redden, die daar om een of andere reden uitvallen, omdat zij daar worden gepest of een bepaalde begeleiding niet krijgen. Scholen ontvangen die kinderen graag, omdat zij goed onderwijs willen geven aan ieder kind. Zij worden daar echter op afgerekend door de inspectie, omdat er bij het toezicht geen rekening wordt gehouden met het feit dat kinderen de school binnenkomen die achterstanden hebben opgelopen, die soms van scholen afkomen waar ze wat minder snel waren, met kinderen die overgangsproblemen hebben. Mijn vraag was daarop gericht. Bedankt voor dit antwoord. Dat was heel helder, maar naast die correcties op leerlingengewicht is er volgens mij nog meer nodig.

Staatssecretaris Dekker: Ik denk dat we het hierover volledig eens zijn. Daarmee kun je de leerwinst echt in kaart brengen: waarmee komen leerlingen binnen, kun je dat op een of andere verantwoorde manier vaststellen, bijvoorbeeld in groep 3, en kun je bekijken welke kennis een kind uiteindelijk in zes jaar heeft opgedaan? Een school krijgt zo veel meer de waardering en beloning die passen bij de resultaten en prestaties, voor het maximale uit die kinderen halen, in plaats van dat alleen maar aan het eind wordt bekeken waar ze staan. Er zijn scholen die fantastische resultaten aan het einde hebben, terwijl de kinderen daar sowieso wel waren gekomen. Er zijn ook scholen die niet helemaal op het gemiddelde zitten, die leerlingen hebben aan wie veel harder moet worden getrokken en voor wie veel harder moet worden gewerkt. Ik vind dat het uiteindelijk een eerlijke beoordeling moet zijn.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dit sluit aan bij het maximale uit ieder kind halen. Het is een ontzettend goede ontwikkeling. Maar zelfs als je het op deze manier gaat doen, als je bijvoorbeeld in groep 3 en groep 8 kijkt naar de behaalde leerwinst, mis je nog steeds de groep die tussentijds binnenkomt; dus bijvoorbeeld de leerlingen die in groep 5 binnenkomen, in wie scholen heel veel moeten investeren om ze erbij te krijgen. Kan daarover worden nagedacht of is daar al over nagedacht?

Staatssecretaris Dekker: Dit zijn de ingewikkelde vragen. Als je dit soort zaken invoert, loop je in de uitvoeringspraktijk tegen die dingen aan. Ik heb de eerste resultaten gezien in de eerste presentatie, een soort voorlopige bevindingen. Dit was nu zo'n typische hobbel waar ook de inspectie tegen aanloopt. Dit probleem is niet onmiddellijk opgelost. Toch vind ik dat nog geen reden om die ambitie te laten varen. Het zal misschien wel nooit helemaal sluitend worden. Gelukkig zit het overgrote deel van de kinderen wel gewoon tussen groep 3 en 8 op dezelfde school. Je kunt wellicht op de een of andere manier corrigeren. Laten we hierop terugkomen bij de resultaten van de pilot aan het eind van dit jaar. Ik hoop dat de slimme mensen van de inspectie daar dan een oplossing voor hebben gevonden. U weet dat hier twee universiteiten bij zijn betrokken, die hier ook het beste van willen maken en bekijken hoe we dit goed kunnen doen.

Een andere vraag ging over het regionaal inzetten van geld voor lerarentekorten. Op 5 oktober komen wij met de lerarenagenda. Daarin gaat het ook over de kwantitatieve aspecten en de mobiliteitscentra. De desbetreffende motie ging ook over geld voor dit soort vraagstukken. Ik denk dat we te zijner tijd hierover verder kunnen praten.

Nog een paar vragen die zijn blijven liggen. Moeten medezeggenschapsraden niet meer invloed krijgen, zoals een instemmingsrecht bij de begroting? Ik ben daar niet onmiddellijk voor. Ik vind dat het bestuur van een school uiteindelijk moet besturen. Naar mijn beste weten hebben de medezeggenschapsraden daar al iets over te zeggen, namelijk via het adviesrecht. Het bevoegd gezag moet echter wel uiteindelijk de knoop doorhakken.

De heer Van Meenen (D66): Volgens mij hebben we nog een brief van de bewindspersonen tegoed over medezeggenschap, die onder andere over dit punt gaat. Ik vind het jammer dat de Staatssecretaris nu al aangeeft dat hij daar niets in ziet. Maar goed, dat debat zullen we nog gaan voeren.

Staatssecretaris Dekker: Toen wij het hier de laatste keer over hadden, was dit al mijn standpunt. Ik heb echter wel toegezegd om nog eens goed te kijken naar het geheel van bevoegdheden en beïnvloedingsmogelijkheden van de medezeggenschapsraad. Het lijkt mij goed om dit onderwerp weer eens op te pakken en daar nog eens over te praten, bijvoorbeeld in het kader van de governancebrief die wij hebben gestuurd.

Een onderwerp dat te maken heeft met kwaliteit en governance is aangesneden door mevrouw Straus: capaciteiten en het capabel zijn van bestuurders en schoolleiders. Het initiatiefwetsvoorstel van het lid Biskop is aangenomen en ook al in werking getreden. De Onderwijsraad geeft zelf al aan dat er van tevoren wat meer eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot bevoegdheden en bekwaamheden van bijvoorbeeld leraren, maar in het specifieke geval van het IKA (Individueel Keuzemodel Arbeidsvoorwaarden) biedt dat nog geen soelaas. Ik begrijp de frustratie van de gemeente Amsterdam bij dit vraagstuk. Het is tegelijkertijd heel lastig om wettelijke instrumenten of iets anders te verzinnen om hier wat tegen te kunnen doen. Er is een initiatiefwetsvoorstel geweest van de Partij van de Arbeid. Dat wilde hier iets aan doen, maar de Raad van State heeft daar zeer kritisch op gereageerd, door te wijzen op kwesties als bewijsbaarheid en toewijsbaarheid. De Onderwijsraad herhaalde dit in zijn rapport. Ik wil serieus naar dit onderwerp kijken. Ik zie het probleem, maar ik heb nog geen oplossing; die zal echt ingewikkeld zijn, met een hoop haken en ogen. Ik ben van plan om de Onderwijsraad, die nu al zo veel tijd heeft gestoken in het kijken naar hoe dit zit, te vragen op welke manieren dit wel zou kunnen worden gedaan. Ik wil hem dus vragen om daar constructief aan mee te werken en niet alleen op initiatieven te schieten en te zeggen dat het op die bepaalde manier niet kan. Ik heb daarover al contact gehad met de voorzitter van de Onderwijsraad.

Er zijn verder vragen gesteld over het aanbod op scholen. Gaan taal en rekenen niet ten koste van andere vakken? Die discussie hangt natuurlijk samen met onze wens om het niveau van taal en rekenen omhoog te brengen. Daarvoor zijn goede dingen in gang gezet, zoals de referentieniveaus die we op enig moment zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs willen toetsen. Ik moet zeggen dat er echt nog een hele hoop werk aan de winkel is om de zaak op het gewenste niveau te krijgen, dus op het niveau dat we een aantal jaren geleden met zijn allen hebben vastgesteld. Ik ben blij om te zien dat dit in ieder geval niet tot een dramatische verschuiving heeft geleid, zoiets van: alle ballen op taal en rekenen en de rest kunnen we vergeten. Dit is nu juist de derde van de grote opgaven die ik net noemde. Wij willen naar meer opbrengstgericht werken en hogere rendementen in het onderwijs. Dat betekent betere resultaten en een hoger rendement met dezelfde middelen. Het is niet per definitie een verschuiving. Dit is ook geen zero-sum game, dus niet «iets meer voor dit betekent iets minder voor dat». We moeten proberen om over de hele linie de lat wat hoger te leggen. Ik zie dat scholen daar hard aan werken en dat dit niet per definitie ten koste hoeft te gaan van iets anders.

Voorzitter, ik geloof dat ik nu alle vragen heb beantwoord.

De voorzitter: Ik check dit even bij de commissieleden. Dit is het geval. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik zie dat er geen behoefte is aan een schorsing, dus wij gaan meteen verder met de tweede termijn van de commissie.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording en voor zijn nuanceringen. Het was goed om te horen dat hij echt de bereidheid heeft om te kijken naar de werkelijkheid in het onderwijs. Daarvan kun je soms een iets andere perceptie hebben, maar het is belangrijk dat we dat vooral blijven doen. Ik pak even het punt mee dat kort en zijdelings aan de orde kwam, over de leerwinst. Ik denk dat dit cruciaal is, met name om de juiste prikkels te geven aan scholen ten behoeve van kinderen die in het reguliere basisonderwijs terechtkunnen maar daar om oneigenlijke redenen worden tegengehouden omdat dat negatief zou kunnen uitpakken. We moeten daar echt zo snel mogelijk van af. Ik ben heel benieuwd naar de resultaten in december.

December wordt sowieso spannend, want we gaan dan allerlei financiële gegevens boven tafel krijgen. De Rekenkamer stelt de belangrijke vraag: kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Na vandaag ben ik nog steeds niet zo ver om te kunnen zeggen dat het antwoord daarop «ja» kan zijn. De Rekenkamer wijst op allerlei risico's. Deze zijn net uitgebreid aan de orde geweest. Hoe dichterbij we komen, hoe moeilijker het wordt om die vraag met «nee» te beantwoorden, maar ik denk dat we dit nog wel zouden moeten kunnen durven zeggen. We moeten dus niet de fout maken die de overheid wel vaker maakt, namelijk om maar door te gaan omdat we nu eenmaal ver op een bepaalde weg zijn gevorderd. Ik denk dat dit najaar de laatste gelegenheid is om – hopelijk – die vraag met «ja» te kunnen beantwoorden.

De Staatssecretaris heeft verstandige dingen gezegd over wat wij van scholen vragen en gezegd dat er iets bij moet als wij meer van hen vragen, en dat er eventueel ook iets af kan als we minder van hen vragen. Voorlopig zitten we heel erg op de lijn van meer vragen aan scholen, maar in enkele gevallen niet meer leveren. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan wat vandaag aan de orde is: de vraag om aandacht te geven aan excellentie. De vraag om aandacht te geven aan techniek komt morgen weer aan de orde. Het gaat om dingen die vrij gemakkelijk aan het onderwijs worden gevraagd, terwijl in mijn ogen de middelen daarvoor er niet bij worden geleverd. Voor mij was dit de kern van het rapport. Ik denk dat de overheid op die manier misbruik maakt van de enorme betrokkenheid van mensen in het basisonderwijs en in de rest van het onderwijs. Zij blijven de problemen maar met touwtjes, plakband en hun goede hart oplossen, maar op een gegeven moment is de rek eruit. Volgens mij is in het basisonderwijs de rek eruit. Ik ben erg teleurgesteld in de reactie van de VVD, die eigenlijk zei dat het allemaal de schuld is van de scholen; een beetje meer kennis van financiën en het is allemaal weer goed. Ik vat die reactie nu heel kort samen. De heer Beertema van de PVV is hier nu niet, maar op nu.nl trekt hij diezelfde lijn. Ik merk bij de PvdA gelukkig een heel andere houding, wat mij hoop biedt voor het vervolg van deze interessante discussie. Verder heb ik geen vragen. Ik sluit overigens niet uit dat ik nog een VAO zal aanvragen naar aanleiding van dit AO.

De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik zit nog een beetje te worstelen met de twee verschillende kanten van dit onderwerp. Dit is een groot onderwerp, waar je dingen uit kunt lichten en waarbij je de formalistische weg kunt volgen. Dat is misschien wat de Staatssecretaris nu doet, daartoe gedwongen omdat hij dossiers van voorgangers heeft moeten overnemen. Het gaat me om de detailvragen over groepen scholen die nog een buffer hebben en de groepen die deze niet hebben, om cijfers, percentages en dergelijke. De essentie van het debat dat we na Prinsjesdag zullen voeren, zijn de vragen over de toekomst, over of we moeten bezuinigen of juist nu investeringen naar voren moeten halen. Dit speelt ook hierbij enorm sterk. Ik denk dat in het gehele onderwijsveld met name het basisonderwijs een buitengewoon hoge – om het jargon maar te gebruiken – rate of return kan hebben, als de omstandigheden daar in orde zijn. Voor een deel ligt dat misschien bij schoolleiders, maar het ligt voor een heel groot deel ook bij de leraren: hun motivatie, het gevoel van waardering waarmee zij hun werk kunnen doen. Van alle kanten worden er nu dingen in die klas gevlogen. Er zijn meer kinderen. De Staatssecretaris zei dat het er gemiddeld 22,8 zijn, maar de spreiding is groot. In het Jeugdjournaal waren van de week klassen uit Nijmegen te zien van 35 kinderen. Ik weet niet of het Jeugdjournaal juist de scholen heeft opgezocht met de grootste klassen, maar het is in ieder geval een feit dat klassen hier en daar op dit moment bijzonder groot zijn. Een recent, langjarig onderzoek laat zien dat klassengrootte wel degelijk invloed heeft op het latere functioneren van kinderen; enerzijds op hun inkomen, maar – wat ik belangrijker vind – ook op hun maatschappelijke optreden, op de bijdrage die een goed ontwikkeld persoon levert aan de maatschappij. Dergelijke waarden zitten niet in het bruto nationaal product, maar zijn wel essentieel. Ik nodig de Staatssecretaris uit om af en toe los te komen van al die dingetjes en dossiertjes, en wat meer gepassioneerd te beseffen dat het basisonderwijs cruciaal is. Dat was het altijd al, maar dat is het in deze tijd helemáál. Als wij straks weer een keuze moeten maken tussen bezuinigen of juist investeren, pleit ik er hartstochtelijk voor om voor dat laatste te kiezen.

Ik wil verder niet al te veel op details ingaan. De Staatssecretaris weet dat ik mij zorgen maak over passend onderwijs. De Evaluatiecommissie passend onderwijs laat eigenlijk helemaal niks heel van de onderbouwing en van het fundament van passend onderwijs. Ik hoop niet dat we over een aantal jaren terugkijken en alles zullen moeten terugdraaien. Maar ik zal hier nu niet verder op ingaan; hopelijk is dit toch een debat dat zich op een hoog abstractieniveau afspeelt. Ik hoop dat de Staatssecretaris met deskundigen, ambtenaren en mensen uit het veld kan praten, misschien wel met de benen op tafel, en zich dan even achter de oren krabt en zich afvraagt: zijn we nou echt op de goede weg?

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Ik neem een heel andere crux mee uit deze discussie: wat de Staatssecretaris heeft geroepen en waarmee ik het ook eens ben, namelijk dat teruglopende leerlingenaantallen een feit zijn. Dat betekent dat je op een heel andere manier moet omgaan met de financiering van het onderwijs. Dat betekent dat je veel meer moet anticiperen op een ontwikkeling die gaat komen; niet een ontwikkeling naar groei, maar naar krimp. Dat is zo ingewikkeld, dat sommige scholen daarbij volgens mij extra ondersteuning nodig hebben. Daarom steun ik de plannen van de Staatssecretaris over de financiëleondersteuningsteams. Ik ben benieuwd hoeveel gebruik daarvan wordt gemaakt.

De heer Klaver (GroenLinks): Dit is een interessante constatering. Ik moest er bijna door denken aan de speech van de premier, die daarin een trend aangaf. We hebben in het onderwijs niet te maken met groei, maar met krimp, en daarop moet je anticiperen. Er wordt daarbij gelijk weer gewezen naar de scholen. Hoe moet de overheid daarop anticiperen? Wij zijn namelijk de financier van het onderwijs, dus dit vraagt ook iets van ons. In plaats van te wijzen op wat een ander moet doen, vraag ik de VVD hoe de overheid daarop moet anticiperen. Ik vraag de VVD niet eens om een visie. Het begin van een antwoord is voor mij voldoende.

Mevrouw Straus (VVD): Het begin van het antwoord is volgens mij gegeven in het debat dat we hebben gehad over teruglopende leerlingenaantallen. Je moet ervoor zorgen dat er veel meer flexibiliteit komt, niet alleen in de begroting maar ook in andere regels ten aanzien van onderwijs. Je moet scholen de mogelijkheid geven om te anticiperen op de teruglopende leerlingenaantallen. Het gaat om flexibiliteit in arbeidsvoorwaarden – en ik ben blij dat daarvoor een eerste stap is gezet – maar ook om flexibiliteit op andere terreinen. In het debat over regelgeving hebben we daar uitgebreid met elkaar over gesproken. Ik zie overigens uit naar de voorstellen van de Staatssecretaris op dit punt.

De heer Klaver (GroenLinks): Eén zaak is gepasseerd. Het gaat over de teldatum en de daaraan gekoppelde financiering. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij daarnaar gaat kijken. Is dat nu zo'n punt waarop de overheid zou kunnen anticiperen en dat u daarom steunt?

Mevrouw Straus (VVD): Ik wil eerst even bekijken hoe dat uitwerkt, maar ik bekijk dat zeker positief.

Ik heb nog een paar opmerkingen, bijvoorbeeld over het ontwikkelbudget van € 2.000. Ik vind het prima dat daarop wordt ingezet, maar ik vraag me af hoe we dit meten en in hoeverre dit effect zal sorteren. Misschien kan de Staatssecretaris daar nog iets over zeggen. Ik zou ook meer willen weten over het onderdeel van het «Eerst kiezen, dan delen»-programma, namelijk de manieren waarop scholen meer van elkaar kunnen leren. Wat is het resultaat daarvan? Zijn er veel scholen die daarvan gebruikmaken en hoe ervaren zij dat kennis delen?

Ik ben blij dat de Staatssecretaris aan de Onderwijsraad heeft gevraagd om te bekijken hoe het probleem kan worden aangepakt van schoolleiders die er een potje van hebben gemaakt en opnieuw een school willen oprichten. Ik denk dat dit een heel belangrijk punt is. Ik zie heel erg uit naar de eerste resultaten van de pilots over leerwinst. Ik heb dat ook bij collega's gehoord. Volgens mij hebben we daarmee echt iets in handen wat anders is dan we tot nu toe hadden en hebben gedaan. Hiermee wordt veel meer recht gedaan aan de inspanningen van scholen om het beste onderwijs voor álle kinderen te organiseren.

De heer Smaling (SP): Ik krijg bij mevrouw Straus de indruk dat de VVD de massale ontslagen van leraren in het basisonderwijs op dit moment een beetje ziet als «jammer, maar helaas». Ik hoorde geen enkele compassie; het is kennelijk een gewoon gevolg van krimp. Maar over een paar jaar is die krimp weer uitgewoekerd vanwege de demografische ontwikkelingen. Ook het voortgezet onderwijs krijgt het straks voor de kiezen. Over een paar jaar hebben de leerlingenaantallen zich gestabiliseerd. Het lijkt me dus wel gepast om iets creatiever met deze situatie om te gaan, ook met betrekking tot de leraren. Of zie ik dat verkeerd?

Mevrouw Straus (VVD): De daling van de leerlingenaantallen zet nog een aantal jaren behoorlijk door en zal zich daarna stabiliseren. Ik ben blij dat ik in de media en van de Minister heb gehoord dat in het Nationaal Onderwijsakkoord een afspraak is gemaakt over hoe we die periode kunnen overbruggen. Maar er zal dus een stabilisatie komen. Dat betekent dat een school nu moet gaan nadenken over wat haar populatie over vijf jaar zal zijn en hoe zij daarop moet inspelen. Als leerlingenaantallen structureel gaan dalen, zal er nu moeten worden nagedacht over hoe de formatie daaraan moet worden aangepast. Ik vind zoiets helemaal niet onverstandig van schoolleiders. Dat laat onverlet dat het heel spijtig kan uitpakken voor een individuele leerkracht.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ik wil mijn waardering uitspreken voor de uitgebreide beantwoording van de Staatssecretaris in eerste termijn. Dit is echt wel een kwetsbare situatie, waarin wij allen graag de vinger aan de pols willen houden. De Staatssecretaris heeft aangegeven dat er alertheid is, dat er monitoring plaatsvindt vanuit het Ministerie van OCW; meer dan voorheen, juist omdat de extra verantwoordelijkheden door passend onderwijs daarom vragen. Maar als Kamerlid heb ik ook de behoefte om echt de vinger aan de pols te houden. Ik heb er dus vertrouwen in dat het ministerie dit goed zal doen, maar ik wil dit ook als Kamerlid kunnen doen. Daarvoor wil ik niet alleen kale cijfers krijgen, maar ik wil ook toelichtingen en analyses. Ik heb zojuist een toezegging gekregen over een analyse bij de jaarcijfers. Het lijkt me heel goed dat wij als Kamer de ontwikkeling van het passend onderwijs en de analyses van de jaarcijfers goed kunnen beoordelen. Ik stel voor om de Rekenkamer over drie jaar nog een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren en een rapport te laten maken met ongeveer dezelfde vraagstelling.

Rest een vraag van mij uit de eerste termijn, die ik graag nog aan de Staatssecretaris wil voorleggen. Deze vraag komt voort uit signalen uit de praktijk: dat er een risico bestaat dat de samenwerkingsverbanden een soort bestuurlijke molochs worden die het geld gaan verdelen onder het motto «verdeel en heers». Kan de Minister een scenario schrijven over de verdeling van het geld, ter inspiratie van de samenwerkingsverbanden? Zo kan worden voorkomen dat er bestuurlijke molochs ontstaan en komt het geld daadwerkelijk in de praktijk van de klassen terecht.

De heer Van Meenen (D66): Mevrouw Ypma, de vraag die nu voorligt is: kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Ik ben benieuwd naar uw antwoord op die vraag.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb ongelooflijk veel waardering voor al die schoolleiders en leerkrachten die dag in dag uit het onderwijs voor onze kinderen verzorgen. Ik zie dat heel veel scholen in de praktijk gewoon al zijn begonnen met passend onderwijs en daar vol energie mee aan de slag zijn gegaan. Leerkrachten vinden het wel spannend en willen daar graag bij worden ondersteund. Dat is ook de reden voor mijn pleidooi om ervoor te zorgen dat de budgetten en ondersteuning daadwerkelijk in de klas terechtkomen.

De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording. Ik moet zeggen dat ik vind dat het uiteindelijk toch een goed debat is geworden. Ik schrok in het begin even. Ik dacht: gaan we nu een college krijgen, is het reces voor de Staatssecretaris misschien wat te lang geweest? Maar gelukkig kwam bij hem snel de scherpte terug.

Over de daling of de krimp van het aantal leerlingen kort het volgende. Dat is inderdaad één aspect, maar volgens mij hebben we straks ook het probleem van de grote uittocht van docenten. Volgens mij ontstond daarover wat verwarring in het interruptiedebat tussen de SP en de VVD van daarnet. Daarbij speelt dus de vergrijzing een rol in plaats van de ontgroening. Ook die zullen we moeten opvangen. Het gaat erom dat we jonge docenten nu een kans moeten geven. Dat aspect hebben wij nog weinig behandeld, maar het zal volgens mij in de komende jaren heel belangrijk worden.

Ik ben gelukkig met de twee toezeggingen van de Staatssecretaris. Ik zal deze even herhalen, om te bezien of ik de Staatssecretaris goed heb begrepen en ik niet met een kluitje in het riet word gestuurd. Volgens mij zegde de Staatssecretaris toe dat in het onderzoek naar de bekostiging van de krimp in het onderwijs ook wordt gekeken naar de teldatum en de wijze waarop de bekostiging daarna plaatsheeft. Hoe kun je er budgetneutraal – en dat vind ik een heel belangrijke voorwaarde – voor zorgen dat de financiering zo wordt geregeld dat veranderingen wellicht gemakkelijker kunnen worden opgepakt? Wanneer ontvangen wij de resultaten van dat onderzoek? Het zou mijn voorkeur hebben om deze vóór de begroting te ontvangen, want dit zal een belangrijk element vormen. Tot slot ben ik blij met de toezegging dat er zal worden gekeken naar het patroon van de financiële problemen in relatie tot de regionale spreiding. Dat hoeft van mijn niet per se vóór de begroting; dat kan ook op een later moment. Ik hoor graag van de Staatssecretaris wanneer hij dit ziet komen.

Voorzitter: Van Meenen

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? Die vraag hebben wij gesteld. De Algemene Rekenkamer heeft daarover behartigenswaardige dingen gezegd en wij hebben daarover een debat gevoerd. Ik proef een duidelijk verschil tussen de beleving van veel leraren en schoolbestuurders, en de toch wel geruststellende woorden van de Staatssecretaris. Die houden voor een belangrijk deel verband met de uitwerking en mogelijke toekomstige investeringen in het onderwijs vanwege het Nationaal Onderwijsakkoord. Wij hebben daar nog geen weet van, dus wij mogen slechts hopen dat dit allemaal zal worden waargemaakt.

De financiën in het primair onderwijs zijn kwetsbaar; dat is in ieder geval duidelijk. We weten dat er veel scholen zijn die op de rand staan, die zich afvragen of zij het ook financieel nog zullen aankunnen. Ik ben blij dat in dit debat ook aandacht is geweest voor krimpende scholen. Ik denk dat het van groot belang is dat wij een vangnet hebben voor die kwetsbare scholen. Ik ben benieuwd naar de uitwerking hiervan. Passend onderwijs zal daar namelijk nog moeilijker zijn op te vangen dan op grotere scholen.

Ik dank de Staatssecretaris voor de toezegging dat hij eerder zal communiceren met het veld over financiële gevolgen als loon- en prijsbijstellingen, zodat besturen daar meer rekening mee kunnen houden. Ik check ook maar even of ik die toezegging goed heb begrepen, maar als ik deze goed heb begrepen, ben ik daar in ieder geval erg blij mee.

Voorzitter: Rog

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Als u het goed vindt, ga ik even alle inbrengen langs.

Ik ben het eens met de heer Van Meenen. In het najaar, ik geloof in november of december, komt de volgende voortgangsrapportage over passend onderwijs. Ik heb er nog steeds het volste vertrouwen in, maar als er een moment zou moeten zijn waarop je je nog zou kunnen bedenken, is dát het moment. Ik hoop overigens dat we dit niet zullen doen, want er zijn juist goede redenen om passend onderwijs in te voeren.

Nog een reactie op zijn opmerking over geld voor taken. Er zit wat ongelabeld geld in het regeerakkoord, dat volgens mij in ieder geval bij de lumpsum voor wat verlichting zou kunnen zorgen. Ik vind wel dat we er heel erg voor moeten uitkijken dat we met het onderwijs in de situatie belanden dat we, als we het onderwijs vragen om dingen anders en beter te doen, daarbij direct roepen dat dit geld moet kosten. Soms kost het inderdaad geld. Als wij willen dat leraren meer in zichzelf investeren, moet er geld en ruimte zijn voor opleiding en training; dat is evident. Als het de vraag is of er voldoende aandacht wordt besteed aan alle leerlingen in de klas, dus niet alleen aan de onderkant maar ook aan de bovenkant, moet je daarbij volgens mij ook de vraag willen stellen of het onderwijs de dingen die het doet, ook goed doet. Ik heb het nu over rendementen. Er zijn onderzoeken, zoals het McKinseyonderzoek van anderhalf jaar terug, waarin wordt gesteld dat het onderwijs beter kan en dat dit niet een kwestie is van meer geld, maar ook van anders werken en dingen anders doen. Ik wil over geld geen taboe opwerpen. Sommige dingen mogen geld kosten; men mag mij daar scherp op houden. Ik wil echter ook niet de discussie hebben dat alles wat wij van het onderwijs vragen, pas op tafel mag komen als daar een rekening bij ligt. Ik vind dat we kritisch mogen zijn over het functioneren van belangrijke beleidssectoren in Nederland, en onderwijs is er daar zeker een van. Ik waardeer het zeer dat de Kamer ons scherp houdt; zo zit ze mij achter de broek met betrekking tot passend onderwijs. Dat helpt mij en mijn mensen en ook het onderwijsveld om heel hard te werken aan alles wat te maken heeft met de voortgang van passend onderwijs.

De heer Smaling had het over bezuinigingen, investeringen en klassengrootte. De teldatum is 1 oktober. Daarna gaan wij in kaart brengen hoe het zit met de scholen en met de grootte van klassen. Wij komen daar dus op terug. Zijn er klassen van 35 leerlingen? Jazeker, die waren er namelijk in 2011 ook. Maar dat waren de uitzonderingen, net zoals de klassen met soms maar 3 of 4 leerlingen; die bestaan namelijk ook. Het overgrote deel van de klassen zit halverwege 20 en 30, het gemiddelde lag op iets minder dan 23. Hoe staan we er nu voor op dat gebied? Laten we dit in kaart brengen en er in het najaar verder over praten. Over het effect van grote groepen is veel te doen. Maar als we het hebben over wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk bewijs, laten we de zaken dan in hun totaliteit bezien. Tot voor kort toonde veel wetenschappelijk onderzoek aan dat een iets grotere of kleinere klas, binnen een bepaalde bandbreedte, niet vreselijk veel uitmaakt. Inderdaad kun je echt effectiever worden door onder de 20 te gaan zitten en het gaat echt verkeerd als je boven de 35 uitkomt, maar voor de leerkwaliteit en -prestaties in het onderwijs maakt een klas van 24 of van 27 kinderen niet echt heel veel uit. Eigenlijk is het onderzoek waaraan werd gerefereerd, het eerste onderzoek dat een ander beeld liet zien. Ik vind dat we hier kritisch en goed naar moeten kijken en dat we niet op basis van één enkel onderzoek direct heel andere conclusies moeten trekken. Wij komen uitgebreid over dit onderwerp te praten zodra ik de Kamer de brief over de tellingen heb gestuurd.

Mevrouw Straus noemde vele dingen waarvan zij zei: goed dat ze gebeuren, maar gaan we de effecten ook evalueren? Ik noem er een paar. De financiëleondersteuningsteams zijn recentelijk begonnen. Ze worden getrokken door de PO-Raad en door ons gefinancierd. Dit zijn trajecten van een halfjaar. Aan de eerste tranche hebben volgens mij 30 à 40 schoolbesturen meegewerkt. Wanneer wij de Kamer rapporteren over de stand van zaken rond de financiën, straks als we aan het einde van het jaar terugkijken op de jaarrekeningen over 2012, zullen wij de Kamer ook iets over de stand van zaken rond deze trajecten kunnen zeggen. Ik wil de Kamer daar graag over informeren. Dat geldt voor dit specifieke onderwerp, maar ook voor «Eerst kiezen, dan delen», de animo daarvoor en het gebruik dat ervan wordt gemaakt. Wij komen daar dus op terug. Hetzelfde geldt voor een van de vragen van de heer Klaver, waarover ik een concrete toezegging heb gedaan. Er komt een iets diepere analyse, niet alleen van het gehele onderwijs onder de streep, maar ook van waar alle variaties zitten, in hoeverre zaken regionaal zijn verspreid en de vraag of andere factoren wellicht kunnen worden benoemd: de omvang van besturen, grote of kleine scholen en andere zaken die ons misschien iets meer kunnen zeggen over waarom sommige scholen het wel goed doen en andere niet. Ik zal dat in dezelfde rapportage meenemen. Tot vorig jaar deden we dit altijd in december. Laten we daarom december aanhouden. Maar als het eerder komt, is dat mooi meegenomen.

De heer Klaver (GroenLinks): De onderwijsbegroting wordt meestal besproken in december.

Staatssecretaris Dekker: Nee, dat is dit jaar eind oktober.

De heer Klaver (GroenLinks): Dat is jammer.

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Straus vroeg naar opleidings- en ontwikkelingsbudgetten voor leraren en specifiek voor schoolleiders. Wij komen nog te spreken over de lerarenagenda, die wij de Kamer in oktober zullen toesturen. Het is de bedoeling dat wij de vorderingen op al die vlakken jaarlijks gaan bijhouden. We hebben dit nu net ingesteld, dus we kunnen heel moeilijk zeggen wat het effect is, ook omdat schoolleiders het budget een paar jaar achtereen mogen opsparen alvorens het uit te geven. Het is uiteraard evident dat we wel een keer helder moeten hebben wat de resultaten zijn. Ter opheldering nog het volgende. Zij had het over een overbruggingsperiode, over afspraken die daarover binnen het NOA zijn gemaakt, ook in haar interruptiedebat met de heer Smaling over krimp. Krimp is een langdurig proces. Dat is geen kwestie van een hobbeltje met een tijdelijk effect, dat gaat een aantal jaren duren. In sommige regio's van Nederland zal het aantal leerlingen zich misschien stabiliseren, maar wel op een ander niveau dan het huidige. In Noordoost-Groningen of Zeeland gaat het de komende tien jaar gewoon door en komen we uit op aantallen leerlingen die soms 30 tot 40% lager zijn dan nu. Dat is een effect dat we niet kunnen overbruggen, dat is een realiteit waaraan scholen zich moeten aanpassen. In het NOA gaan we daar dus niet op in. Er komt een uitstroom door de vergrijzing, door oudere leraren die vertrekken, waardoor we weer jongere leraren nodig hebben. Dat gaat om een tijdelijke dip. Op dat gebied zit er met name in 2014 een hiccup. Met die 3.000 extra leraren in po en vo kunnen we daar echt wat aan doen. Dit hebben we met de werkgevers en bonden besproken. Ik wilde hier geen misverstanden over laten bestaan.

Mevrouw Ypma had het over een vinger aan de pols houden. Ik wil dat op twee vlakken doen. Eerst de analyse van de jaarcijfers. Dat is meer onderwijsbreed: hoe staat het er financieel voor? Ook komen er analyses van het gebied daarachter. Ten tweede passend onderwijs. Dat doen we nu met de voortgangsrapportages, maar ik wil daar na 1 augustus 2014 eigenlijk mee doorgaan. Nu doet de ECPO (Evaluatie- en adviescommissie Passend Onderwijs) dit, maar deze houdt dan op te bestaan; dat heeft met de tijdelijkheid van dit soort commissies te maken. Op een gegeven moment, na drie jaar, moet die wet worden geëvalueerd, dus ik wil dat gewoon gaan doen.

Kunnen we voor de financiële evaluaties het rapport van de Algemene Rekenkamer niet herhalen? Even rechtdoorzee: de Algemene Rekenkamer kan dit niet met een heel grote frequentie doen, ook niet om de drie jaar. Wij hebben daarover gesproken. Ik wil helder aangeven dat wij geen opdracht geven aan de Algemene Rekenkamer. De Rekenkamer stelde dat zij het heel belangrijk vindt dat dit een keer is gebeurd, maar dat wij het nu verder zelf moeten monitoren. Ik wil kijken of wij niet tot iets veel verfijnders kunnen komen; dus niet weer hetzelfde over drie of vier jaar, maar meer iets als een vinger aan de pols. Wat over open data wordt gezegd, vind ik interessant. Laat mij daarover in gesprek gaan met de Rekenkamer en daarop terugkomen. Laten we bekijken of dit tot tevredenheid stemt. Zo niet, dan kunnen we altijd het idee van mevrouw Ypma opnieuw oppakken.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dat lijkt mij prima, want het gaat mij om de vinger aan de pols; het instrument maakt mij niet zo veel uit. Maar wat voegen die open data precies toe aan Vensters? Ik ben een voorstander van Vensters. Helaas moeten ook de Cito-scores daarop komen te staan. Je kunt informatie hierover op die open Vensters zetten. Daar twijfel ik al wat meer over. Het gaat mij echt om de bespreking hiervan, hier in de Tweede Kamer. Ik betwijfel of open data hiervoor het juiste instrument zijn, omdat het mij juist echt gaat om de cijfers binnen het kader van alle omstandigheden op een bepaald moment. Ik heb daarom meer aan het eerdere antwoord dat de Staatssecretaris gaf.

Staatssecretaris Dekker: Ik stel voor dat ik dit punt meeneem in de gesprekken in het voorjaar. Met die open data is het best ingewikkeld. Dit gebeurt ook wel in andere sectoren, ook internationaal. Laten we bekijken of we daar wat van kunnen leren. Die open data zouden dan ook zo moeten worden vertaald, dat wij in deze arena er ook iets aan hebben. Vensters is echt bedoeld voor ouders, die daarmee kunnen bekijken hoe het staat met de kwaliteit van scholen. Dit zit meer aan de voorkant: wat stoppen we er aan geld in, hoe wordt daarmee omgegaan en wat betekent dit voor de financiële toestand van scholen? Dat helpt ons op individueel niveau. De vraag is wel of dit kan worden geaggregeerd naar het stelselniveau. Wij hebben die vraag onvoldoende doorgeakkerd om hem te kunnen beantwoorden, maar ik zal hierop terugkomen als ik in het voorjaar aangeef wat die gesprekken hebben opgeleverd.

Verder was er de vraag over scenario's met betrekking tot de inzet rond passend onderwijs. Wij nemen dat mee. Wij geven heel veel handreikingen aan de samenwerkingsverbanden. Ik wil in gesprek gaan met de samenwerkingsverbanden en bekijken hoe die scenario's eruit zouden moeten zien, zodat wij daar echt iets aan hebben. Ik kijk nu even naar de tafel. Men laat mij weten dat dit mogelijk moet zijn.

Mevrouw Ypma (PvdA): Dank u wel. «Wij nemen dat mee» betekent in dit verband «wij gaan dat doen»?

Staatssecretaris Dekker: Jazeker.

Nu de heer Klaver. Ik heb al wat gezegd over de uittocht van docenten vanwege de leeftijd. Ik heb ook wat over de tweede toezegging gezegd. Die eerste toezegging mag hij inderdaad opvatten zoals hij haar heeft samengevat. In onze brief over krimp hebben wij gezegd dat wij aan het eind van het jaar met de eerste modelmatige contouren komen. Dit is echt ingewikkelde stuff. Als je gaat sleutelen aan de bekostiging, heeft dat altijd weer effecten, bijvoorbeeld op het gebied van herverdelingen. Voordat we die hebben uitgekristalliseerd, zou ik een eerste bespreking willen hebben met de Kamer. In wat ik de Kamer toestuur, zal ik daarom ook mijn eerste reflecties geven op wat we op dit gebied kunnen doen. Ik vind het heel reëel dat er wordt gezegd dat dit budgettair neutraal moet zijn. Ik vind ook dat dit het uitgangspunt moet zijn. Het gaat om een andere, slimmere manier.

Ik ben het eens met de opmerkingen van de heer Rog over passend onderwijs. Ik denk dat ik in mijn antwoord op de andere vragen al daaraan heb gerefereerd. Verder wil ik heel precies zijn in mijn toezeggingen, dus daarover twee dingen. Ik heb gezegd: als wij besluiten nemen die effecten hebben op de bekostiging van scholen, zullen we dat scholen zo snel mogelijk laten weten. In sommige gevallen kan dat wat eerder dan in andere gevallen. Zo krijgen we de precieze loon- en prijsbijstellingen pas vlak van tevoren, omdat die ook te maken hebben met de ontwikkelingen in de markt. De referentieniveaus en referentiekaders kennen we dus vaak pas heel kort van tevoren. Dat is wat anders dan bij beleid; dat kent trajecten, wetstrajecten, dus daarbij kan het wat langer van tevoren. Met die nuancering en met deze invulling van «zo snel mogelijk» zou ik uit de voeten kunnen.

De heer Van Meenen (D66): Het ging mij om de prijsbijstellingen. Ik vraag de Staatssecretaris of er geen voorstel is om af te stappen van de automatische prijscompensatie in het primair onderwijs. Is hij dat ook na vandaag nog steeds van plan?

Staatssecretaris Dekker: Het staat mij bij dat in de Kamer hierover een wetsvoorstel ligt. Naar ik weet, heeft de Kamer de bespreking ervan geschorst.

De heer Van Meenen (D66): Wellicht, en dat lijkt me goed. Maar betekent dit ook dat het wetsvoorstel van tafel is?

Staatssecretaris Dekker: Volgens mij is het wetsvoorstel niet ingetrokken, dus het ligt ter behandeling in de Kamer.

De heer Van Meenen (D66): Mijn vraag is of de Staatssecretaris dit nu gaat intrekken.

Staatssecretaris Dekker: Ik wil daar niet op vooruitlopen. Ik wil daar best even naar kijken, dat is het punt niet. Dit is volgens mij iets wat mijn voorgangster heeft ingediend. Dit zit in limbo tussen kabinet en Kamer. Ik ga daar dus geen voorbarige uitspraken over doen. Ik wil daar eerst naar kijken.

De voorzitter: Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in tweede termijn. Dit is een natuurlijk moment om zijn toezeggingen, die onze onvolprezen griffier heeft bijgehouden, voor te lezen.

Voor het eind van 2013 ontvangt de Kamer een analyse van de jaarrekeningen 2012 van het primair onderwijs. Hierin zal ook aandacht zijn voor de mogelijke aanpassingen van de bekostiging in krimpgebieden, mede in relatie tot de teldatum; de toereikendheid van de signaleringswaarden; de gemeenschappelijke kenmerken van scholen met financiële tekorten; de scheefgroei in tekorten en overschotten; en de mogelijkheden van open access – ik heb begrepen dat dit in het voorjaar zal komen – met betrekking tot financiële data in plaats van de toegezegde financiële monitor en de personele data, waarvoor hetzelfde geldt.

Daarin zal ook aandacht zijn voor regionale spreiding, voor de financiëleserviceteams en voor «Eerst kiezen, dan delen».

Dit najaar ontvangt de Kamer een update van de gemiddelde groepsgrootte in het basisonderwijs.

Rond de jaarwisseling ontvangt de Kamer de resultaten van de pilots over leerwinst en toegevoegde waarde.

In het najaar ontvangt de Kamer de opzet van het gedifferentieerde toezicht van de Onderwijsinspectie. Hierin zal ook aandacht worden besteed aan het voorkomen van een negatieve schoolscore bij het opnemen van moeilijke leerlingen, die extra zorg behoeven.

In november of december komt de Voortgangsrapportage passend onderwijs naar de Kamer.

Het onderwijsveld zal zo snel mogelijk worden geïnformeerd over beleidsveranderingen en loon- en prijsbijstellingen.

Het onderwijsveld zal worden voorzien van scenario's over de verdeling van de financiële middelen in de samenwerkingsverbanden, met aandacht voor geld in de klas.

Ik zie dat enkele commissieleden en de Staatssecretaris willen nog wat zeggen over de formulering van de toezeggingen.

De heer Klaver (GroenLinks): Volgens mij zou de teldatum niet worden meegenomen bij de analyse van de jaarverslagen, maar bij de omgang met de problematiek van de financiering van de scholen in de krimpgebieden. Het zou daarbij om een eerste analyse gaan, dus met alle beperkingen die zoiets meebrengt, en deze zou komen vóór de onderwijsbegroting.

Staatssecretaris Dekker: De heer Klaver en ik zitten op precies dezelfde lijn. De eerste toezegging was heel lang en groot, maar het zijn er eigenlijk drie. Ten eerste komen wij voor het eind van het jaar, in december, met een analyse van de jaarrekening, met alle specifieke en diepere analyses die zijn gevraagd. Ten tweede hebben wij vanuit het krimpdossier toegezegd dat wij aan het eind van het jaar met eerste schetsen komen van wat we zouden kunnen doen rond de bekostiging en krimp. Ik wil mijn toezegging aan de heer Klaver daarbij meenemen. Dat is echter wel een apart stuk. De derde gaat eigenlijk over de aanbeveling die de Rekenkamer doet over het inzichtelijk maken van de bekostiging. Die komt in het voorjaar. Het gaat om een periodieke evaluatie.

De voorzitter: Wij passen het zo aan.

De heer Van Meenen (D66): Voor de zekerheid wijs ik op de mogelijkheid dat ik een VAO ga aanvragen. Ik heb daarbij een paar dingen in gedachten. Als ik daar geen gebruik van maak, laat ik dat zo snel mogelijk weten. Ik dank de voorzitter overigens voor zijn voorzitterschap, dat soepel en relaxed verliep, maar toch alle ruimte gaf. Perfect.

De voorzitter: Dank. Dat VAO staat genoteerd. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn komst naar de Kamer. Ik dank de belangstellenden, ook thuis achter de computer. Ik dank mijn medecommissieleden voor het vertrouwen in mijn voorzitterschap.

Sluiting 12.59 uur.