Kamerstuk 31265-45

Verslag van een algemeen overleg

Adoptie

Gepubliceerd: 16 januari 2013
Indiener(s): Tanja Jadnanansing (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31265-45.html
ID: 31265-45

Nr. 45 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 januari 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 13 december 2012 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 11 juni 2012 over interlandelijke adoptie uit Uganda (31 265, nr. 43);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 4 oktober 2012 naar aanleiding van de toezegging in het algemeen overleg over interlandelijke adoptie d.d. 19 april 2012 (31 265, nr. 44).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Hessing-Puts

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen, Jadnanansing, Van Oosten, Recourt, Van der Staaij, Van Toorenburg en De Wit,

en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.03 uur

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over het onderwerp adoptie. Ik heet de minister, zijn ambtenaren, het publiek en mijn collega's welkom. De spreektijd per fractie is vijf minuten.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. De stukken over interlandelijke adoptie die wij vandaag bespreken, stemmen niet tot grote vrolijkheid. Sterker nog, de SP-fractie is heel erg bezorgd over wat er gebeurt op het terrein van de interlandelijke adoptie. Het gaat uiteindelijk toch om kinderen. Het centrale punt is natuurlijk het belang van het kind. Het betreft een kwetsbare procedure met enorme risico's op fouten en onzorgvuldigheden. Dat is eigenlijk de rode draad die in de voorliggende stukken zichtbaar is. Ik zou de staatssecretaris allereerst willen vragen wat er precies gaat gebeuren met de Wobka en waarom de behandeling van die wet naar achteren is geschoven.

Mijn tweede meer algemene vraag betreft het rapport van de commissie-Kalsbeek uit 2008. Een van de aanbevelingen in dat rapport is dat er een kwaliteitskader moet komen voor adopties. Dit roept de vraag op of de dossiers kloppen en hoe de controle op buitenlandse organisaties is. Kortom, hoe staat het met dat kwaliteitskader?

De staatssecretaris heeft terecht ingegrepen ten aanzien van Uganda. Wij delen zijn standpunt dat de adopties vanuit dat land moeten worden opgeschort. Ik heb echter geconstateerd dat de staatssecretaris het niet nodig vindt om een nader onderzoek te laten plaatsvinden naar de 22 zaken waar het wat betreft Uganda uiteindelijk om gaat. Vanzelfsprekend wil de SP-fractie in dit geval niet dat die adopties worden teruggedraaid, temeer omdat de desbetreffende kinderen al in Nederland zijn, maar het gaat natuurlijk wel om de vraag wat er in dezen precies is gebeurd. Wat nu als in de toekomst een van die kinderen wil weten wat er precies is gebeurd met zijn of haar biologische ouders uit Uganda en daarover vragen gaat stellen? Eigenlijk hebben we dan niets te bieden, omdat we geen onderzoek hebben gedaan. Ziet de staatssecretaris niet de noodzaak om toch dat onderzoek te laten plaatsvinden?

In zijn brief stelt de staatssecretaris dat het onderzoek met betrekking tot Colombia heeft uitgewezen dat er in feite niet veel alarmerends aan de hand is. Mijn fractie heeft zich verwonderd over de snelheid waarmee dat onderzoek in Colombia heeft plaatsgevonden. We spreken over zo'n 1300 dossiers die zijn onderzocht. De staatssecretaris heeft gemeld dat die in een paar maanden tijd zijn onderzocht. Dat wekt verwondering daar we wat betreft India waar sprake is van één dossier, sinds 2007 nog steeds geen helderheid hebben. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegen aan? Is dit nu een deugdelijk onderzoek geweest?

De staatssecretaris heeft meegedeeld dat hij niet weet wat de uitkomst is van het rapport van het centraal onderzoeksbureau in India. Dat heeft mijn fractie heel erg verbaasd. We kennen deze staatssecretaris toch als een doortastend optredend bewindspersoon. In de stukken die aan het rechtshulpverzoek ten grondslag liggen wordt regelmatig verwezen naar het «final report» van het onderzoeksbureau. Er moet dus al sprake zijn van een eindrapport. Waarom kan de staatssecretaris dat niet te pakken krijgen? Verder lezend in het rechtshulpverzoek en de onderliggende stukken, wordt eigenlijk duidelijk wat er fout is gegaan met dit kind. Waarom wordt er vanuit Nederland zelf geen onderzoek ingesteld naar deze zaak en naar het adoptiebureau dat hierbij een rol heeft gespeeld en betrokken is geweest bij een hele reeks andere adopties vanuit India? Naar mijn idee is het onaanvaardbaar dat er na zo veel jaren nog steeds geen oplossing is.

De tegemoetkoming in de adoptiekosten hebben we tijdens de begrotingsbehandeling al besproken. Mijn fractie betreurt het zeer dat die tegemoetkoming per 1 januari wordt stopgezet in het kader van de bezuinigingen.

De adoptiespecifieke nazorg vinden wij nog steeds een buitengewoon belangrijk punt, temeer omdat de leeftijd van de adoptiekinderen hoger wordt en de zorg die ze nodig hebben specifieker wordt omdat steeds meer ouders «special needs»-kinderen willen adopteren. Temeer ook omdat de Inspectie Jeugdzorg van mening is dat die nazorg een zinnige faciliteit is, is het van belang dat die nazorg in stand blijft. We praten over een bedrag van ruim twee ton tegenover een bezuiniging van 4 miljoen.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Adoptie is een ingrijpende gebeurtenis in positieve zin voor kind en adoptiefouders, maar als adoptie niet volgens goede en strikte procedures verloopt, kan het vreselijk uitpakken. Mijn fractie zou het dan ook heel erg op prijs stellen als het wetsvoorstel Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) snel naar de Kamer komt zodat we het kunnen bespreken. Dat wetsvoorstel omvat met name het verscherpen van het toezicht op adoptie. Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?

Ik dank de staatssecretaris voor zijn brief over interlandelijke adoptie. Over Zuid-Afrika, India en Uganda heb ik nog wel een paar vragen. Zuid-Afrika heeft één vergunninghouder, Wereldkinderen, en die bemiddelt bij adopties uit Zuid-Afrika. Deze organisatie werkt samen met Abba Adoptions, een conservatiefchristelijke adoptieorganisatie die discriminerende eisen stelt aan adoptiefouders. Zo moet je christen én heteroseksueel zijn. Mijn oud-collega Fatma Koşer Kaya heeft dit eerder aan de orde gesteld zowel in het algemeen overleg van april jl. als door middel van schriftelijke vragen. In de zomer stelde de staatssecretaris in antwoord op deze vragen dat Abba Adoptions heeft aangegeven dat zij geen uitsluitende voorwaarden meer hanteert. De praktijk blijkt echter toch wel wat weerbarstiger, zo is ons ter ore gekomen. Zo komen Nederlanders alleen nog in aanmerking voor kinderen tussen de 4 en 6 jaar met hiv. Voor andere landen geldt die beperking, maar daar staan wel weer die discriminerende eisen tegenover. Kijk bijvoorbeeld naar de site van FIAC-Horizon, een Vlaamse interlandelijke adoptiedienst. De Nederlandse Adoptie Stichting heeft met het Zuid-Afrikaanse Wandisa goede afspraken gemaakt waarin expliciet de discriminatie van kinderen en ouders wordt uitgesloten. Jammer genoeg bericht de staatssecretaris dat Zuid-Afrika geen tweede vergunninghouder wil. Inmiddels is de samenwerkingsovereenkomst van de NAS en Wandisa ook onder de aandacht gekomen van het Zuid-Afrikaanse parlement. Dat wil inzicht in de schriftelijke correspondentie. Is de staatssecretaris op de hoogte van deze ontwikkelingen? Heeft hij schriftelijk een verzoek ingediend voor een tweede vergunninghouder en, zo nee, is hij alsnog bereid dit te doen?

Mijn fractie hoopt dat ooit homostellen in heel Europa kunnen kiezen voor adoptie. In Frankrijk is wetgeving in de maak die het mogelijk maakt voor homostellen om te trouwen en te adopteren, hoewel er afgelopen zaterdag ook weer protesten tegen waren. Europees familierecht is natuurlijk in de eerste plaats een nationale aangelegenheid, maar met het vrij verkeer van personen neemt ook het aantal Europese familierechtelijke relaties toe. Voor met name Europese homostellen kan dit een juridisch doolhof worden. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om hiervoor aandacht te vragen binnen Europa.

De staatssecretaris geeft aan dat hij geen nieuwe informatie heeft over het onderzoek naar adoptiemisstanden in India. In het algemeen overleg eerder dit jaar heeft hij aangegeven dat hij in gesprek zou gaan met de ambassadeur van India. Wat is er precies uit dit gesprek gekomen? Ook vertelde de staatssecretaris toen dat er een ambtelijke missie naar India zou gaan. Wij zijn benieuwd naar de algemene indrukken van de ambtenaren van de situatie in India.

Nederlanders kunnen voorlopig geen Ugandese kinderen meer adopteren. Uit onderzoek van het ministerie blijkt dat de procedures in het land onzorgvuldig zijn. Ugandese ouders zijn onvoldoende geïnformeerd over de consequenties van adoptie en zijn niet gewezen op alternatieven. Schrijnende gevallen zijn aan het licht gekomen. Logisch dat de staatssecretaris de adopties heeft stopgezet. De Kamer heeft een brief gekregen van een van de betrokken weeshuizen in Uganda, Welcome Home Ministries. Het wijst daarin op feitelijke onwaarheden in het onderzoek. Wat is de reactie van de staatssecretaris hierop? Verder vraag ik mij af hoe de verhoudingen zijn met Uganda. Kunnen de autoriteiten goed samenwerken?

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Allereerst dank ik de staatssecretaris voor zijn terugkoppeling over de gang van zaken met betrekking tot adoptieprocedures in diverse landen. Het toont wat mij betreft aan dat zorgvuldigheid bij adoptieprocedures en de rol die Nederland daarbij speelt nauwlettend door hem worden bewaakt en dat waardeer ik bijzonder want het is een kwetsbaar proces.

Een onvervulde kinderwens maar ook ideële overwegingen kunnen ten grondslag liggen aan de adoptie van een kind. In enkele gevallen kan een onvervulde kinderwens er zelfs toe leiden dat op zoek wordt gegaan naar de randen van de wettelijke mogelijkheden. We weten dat de vraag naar kinderen ook invloed heeft op het aanbod. Dat maakt het zo kwetsbaar, helemaal als je daar particuliere bemiddelingsbureaus tussen zet. Voor de PvdA is het altijd van belang geweest dat interlandelijke adoptie zodanig plaatsvindt dat daarmee het hoogste belang van het kind wordt nagestreefd, dat de grondrechten van de kinderen worden geëerbiedigd en dat kinderhandel voorkomen wordt. Ons uitgangspunt is dat Nederland passende maatregelen moet treffen opdat een kind bij zijn oorspronkelijke familie kan blijven en dat interlandelijke adoptie alleen mag plaatsvinden wanneer geen geschikt gezin kan worden gevonden in het land van herkomst. Ervaringen laten zien dat die uitvoeringspraktijk bij interlandelijke adoptie voortdurend onder druk blijft staan en dat vraagt om onze alertheid omdat het belang van kinderen te allen tijde vooropstaat. Niet alle herkomstlanden hebben voldoende controle op de procedure van het afstand doen van een kind en in niet alle herkomstlanden wordt gekeken of het kind überhaupt wel in aanmerking komt voor adoptie. Voor de PvdA staat voorop dat de opvang van een kind binnen de eigen regio, indien mogelijk, de allerbeste vorm van adoptie is. Zou de staatssecretaris kunnen aangeven welke doelgerichte maatregelen Nederland neemt om de opvang van kinderen in herkomstlanden zelf te stimuleren? Worden hiervoor ontwikkelingsgelden aangewend en, zo ja, hoeveel? Is het waar dat het aanbod van kinderen ter adoptie in landen met opkomende economieën, zoals China en Brazilië, afneemt? Hoe staat het met de opvang van kinderen in de herkomstlanden zelf? Wat doet Nederland eigenlijk aan de verbetering en versterking van de jeugd- en pleegzorg in landen waar relatief veel kinderen ter adoptie worden aangeboden?

Verhoudingsgewijs zitten er tussen het aanbod steeds meer kinderen met een speciale zorgbehoefte. Lang niet alle aspirant-adoptiefouders zijn bereid om een kind met een speciale zorgbehoefte op te voeden. Het is voor de PvdA belangrijk dat wensouders die wel die verantwoordelijkheid op zich durven te nemen voor zo'n zware opvoedingstaak, ondersteund worden met nazorg en bijstand.

Adoptiekinderen zijn kwetsbare kinderen die soms veel hebben meegemaakt en steeds vaker gaat het om kinderen die bij aankomst ouder zijn dan 2 jaar. Adoptiefouders krijgen dan te maken met complexe opvoedingsvragen en mogelijk extra zorg en extra zorgkosten. In hoeverre is de regering bereid om deze adoptiefouders tegemoet te komen in de kosten? Hoewel er sprake is van financieel moeilijke tijden, vinden we het belangrijk dat ook mensen met een iets kleinere beurs gesteund worden.

De heer Van der Staaij (SGP): Het is fijn om te horen dat de PvdA-fractie het belangrijk vindt dat er ondersteuning blijft voor juist minder draagkrachtige adoptiefouders, maar mijn vraag is dan wel wat dit concreet betekent. De staatssecretaris heeft aangegeven dat de tegemoetkoming aan het eind van dit jaar wordt stopgezet. De vraag is of er al dan niet iets voor in de plaats komt. Wat is de stellingname van de PvdA hierin?

De heer Recourt (PvdA): Ik snap de vraag, ook in het licht van het voorliggende amendement waarover nog gestemd moet worden. De Kamer heeft zelf destijds helaas geoordeeld dat de regeling ter vervanging van de fiscale voordelen, een tijdelijke regeling was. Die regeling wordt stopgezet omdat er ook op het ministerie van Veiligheid en Justitie een grote bezuinigingsopdracht ligt waar ook de handtekening van de PvdA onder staat. Ik kan dus niet zeggen: staatssecretaris, een paar miljoen erbij voor dit onderwerp. Wel kan ik de staatssecretaris vragen of er fiscale mogelijkheden zijn om mensen tegemoet te komen in de hoge kosten die aan interlandelijke adoptie verbonden zijn.

De heer Van der Staaij (SGP): De fiscale aftrek is op een gegeven moment afgeschaft, omdat die te ingewikkeld was. Vervolgens heeft de Kamer bij motie uitgesproken te willen komen tot een tegemoetkomingsregeling. In de vorige kabinetsperiode is die regeling er gekomen. Toen is daar vervolgens van gezegd: er zitten uitvoeringskosten aan, dat is ook niet ideaal, laten we nog eens nadenken of het anders kan. De conclusie is nu dat deze regeling straks wordt stopgezet zonder dat er iets anders voor in de plaats komt. En dan zitten we weer met zo'n vacuüm. Zou je niet moeten afspreken dat de regeling pas kan worden afgeschaft als er iets beters voor in de plaats is gekomen?

De heer Recourt (PvdA): Helaas moet mijn antwoord hetzelfde zijn. De tijden dat het geld meer aan de boom groeide dan thans het geval is, zijn er niet meer. Als coalitiepartner zie ik niet de mogelijkheid om te zeggen: minister, ik wil dat u hiervoor miljoenen extra inzet. Die ruimte is er niet.

De heer De Wit (SP): Als ik de heer Recourt goed beluister, groeit er geld aan bomen.

De heer Recourt (PvdA): Soms wel!

De heer De Wit (SP): Dat heb ik nog nooit gezien, maar goed, het zou het wel een stuk gemakkelijker maken om dit probleem op te lossen. Even afgezien van die tegemoetkoming, ben ik benieuwd naar uw oordeel over de nazorgvoorziening, juist vanwege de kinderen met speciale behoeften.

De heer Recourt (PvdA): Niet alleen bij de plaatsing is zorg belangrijk maar ook na de plaatsing; dat is de nazorg waarop u doelt. Adoptiefkinderen hebben al een en ander meegemaakt voordat ze hier komen. De Inspectie Jeugdzorg constateert dat het zicht op het kind in het gezin onvoldoende is gewaarborgd en doet de aanbeveling om de adoptienazorg een vast onderdeel te laten uitmaken van de adoptieprocedure. De staatssecretaris geeft in zijn brief aan de Kamer aan dat nader bericht zal worden over een opzet van nazorg in 2013 en 2014, waarbij er meer zicht wordt gehouden op die nazorg conform de aanbeveling van de inspectie. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gaf tijdens het wetgevingsoverleg jeugd aan dat hij gaat overleggen met professionals in het veld over structurele inbedding van de zorg. Daar zijn we blij mee, maar dat duurt wat onze fractie betreft wel wat lang. We willen dat het snel en goed geregeld wordt. We verzoeken de staatssecretaris dan ook om ons nu te informeren over hoe het ervoor staat en of een en ander op een goede manier structureel wordt ingebed. Ik ben dus heel benieuwd of er een oplossing gevonden is in dezen, ook in het licht van het andere amendement van de heer Van der Staaij.

We steunen het adequate optreden van de staatssecretaris met betrekking tot Uganda. Zorgvuldigheid staat voorop. Dat geldt voor alle landen en in het bijzonder de Afrikaanse landen. Ik heb er ook vragen over gesteld. Ik heb nog heel goed in het achterhoofd de uitzending van Argos over Ethiopië. Welke maatregelen en acties vanuit Nederland worden in de toekomst nog ondernomen om dit aanscherpen te verbeteren conform de richtlijnen van het Haags Adoptieverdrag en welke rol is daarin weggelegd voor het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie?

Ten slotte vraag ik de staatssecretaris wanneer het wetsvoorstel Wobka naar de Kamer zal worden gestuurd. We vinden het van belang dat bij adoptie de positie van de overheid wat steviger is, in de zin dat we als overheid de touwtjes wel wat steviger zouden mogen aantrekken.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ik moet bekennen dat toen ik mij deze week voorbereidde op dit algemeen overleg, de vraag naar de urgentie van dit AO bij mij opkwam. Als ik het verslag van het vorige AO over dit onderwerp leg naast datgene wat ik in de brieven van de staatssecretaris lees, komt bij mij namelijk de vraag op waarom we per se op dit moment bij elkaar moeten komen. Dit neemt overigens niet weg dat het gaat om een onderwerp dat reden voor aanhoudende zorg is en dat ook onze aandacht verdient. Het aantal ter adoptie aangeboden kinderen vermindert en bovendien wijzigt het profiel van deze kinderen. Tegelijkertijd is sprake van nog steeds hetzelfde aantal vergunninghouders dat met onder druk staande aantallen moet waarborgen dat het bemiddelen tussen aspirant-adoptiefouder en adoptiefkind tot een goed einde komt, leidend tot een resultaat dat in het belang van het kind is en met bewust handelende biologische ouders. Cruciaal daarbij is de vraag of het kind gediend is bij plaatsing in het adoptiegezin. Dat centrale beoordelingskader wordt bemoeilijkt door haperende procedures in zendende landen, waarover we een brief van de staatssecretaris hebben ontvangen. Daarnaast mag de juiste matching van geadopteerde kinderen in Nederland en de kwaliteitsbewaking van de vergunninghouders niet uit het oog worden verloren.

Het is wat de VVD betreft terecht dat de staatssecretaris ingrijpt met betrekking tot de situatie in Uganda, niet alleen in het belang van het kind maar zeker ook in het belang van de ouder. Het grijpt mij echt aan om te lezen dat er klaarblijkelijk biologische ouders zijn die helemaal niet de intentie hebben gehad om kinderen af te staan terwijl dat wel is gebeurd. Dat raakt mij werkelijk diep en het is haast niet voorstelbaar welk leed hierdoor wordt veroorzaakt bij ouders. Naar ik heb begrepen, laat de staatssecretaris de Stichting Kind en Toekomst de biologische ouders voorlichten over het welbevinden van hun geadopteerde kinderen. Verder heb ik vernomen, dat zoiets standaardpraktijk is in dit soort situaties, maar ik wil er toch een vraag over stellen. Zorgt de staatssecretaris ervoor dat hij hierover wordt teruggekoppeld, met name in die gevallen waarin er op basis van het gesprek tussen de stichting en de biologische ouders een indicatie is dat niet conform de regels is gehandeld en ouders tegen hun wil kinderen zijn ontnomen?

Dan Zuid-Afrika. De Kamer wordt bericht dat nog één vergunninghouder mag bemiddelen in dat land op basis van besluitvorming door de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Ik begrijp dat de partners van deze vergunninghouder niet genegen zijn om paren van gelijk geslacht te accepteren als adoptiefouders. Dat spijt mij en ik verneem dan ook graag wat de staatssecretaris onderneemt om de mogelijkheden van adoptie toch ook tot de aspirant-adoptiefouders te laten uitstrekken.

Ik ga door met mijn wereldreis en kom aan in Haïti, een land dat aansluiting zoekt bij het Haags Adoptieverdrag, een verdrag dat specifiek ook tot doel heeft kinderen en hun families te beschermen tegen risico's op illegale, onrechtmatige en slecht voorbereide adopties. Wil de staatssecretaris mij informeren of we ook adoptieprocedures hebben lopen met andere landen die nog niet lid zijn van genoemd Haags Adoptieverdrag en, zo ja, welke maatregelen hij onderneemt om die landen te bewegen om wel lid te worden van het verdrag? Is het wel verantwoord om adoptieprocedures voort te zetten zolang lidmaatschap niet is gerealiseerd?

Ten slotte keer ik terug naar Nederland. Ik gaf in mijn inleiding al aan dat de matching van het geadopteerde kind en het bewaken van het kwaliteitsniveau van procedures vanuit Nederland net zo belangrijk is als het ingrijpen in procedures in zendende staten. Mijn eerste vraag in dit verband ziet op de criteria die worden gehanteerd aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een kind adoptief is. Zijn er überhaupt dergelijke criteria en, zo niet, ziet de staatssecretaris er geen meerwaarde in om die te ontwikkelen en is hij bereid zich daarvoor in te spannen? Bestaan er bijvoorbeeld risicoprofielen in dit verband?

Geeft de terugloop van het aantal adopties de staatssecretaris aanleiding tot het treffen van maatregelen? Behouden in de ogen van de staatssecretaris de vergunninghouders wel voldoende schaalgrootte om de noodzakelijke kwaliteit en het noodzakelijke toezicht te kunnen blijven bieden? Wordt er door de staatssecretaris nagedacht over het bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties of misschien zelfs fusies en ziet hij daarin voor zichzelf een rol? In het verlengde hiervan: ik heb begrepen dat er eerder wel eens aandacht is geweest voor het instellen van raden van toezicht bij de diverse organisaties. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken hieromtrent.

Ik heb met betrekking tot het wetsvoorstel inzake opneming buitenlandse kinderen ter adoptie goede nota genomen van de opmerking van de staatssecretaris dat hierbij sprake is van deprioritering. Hier koppel ik dan wel meteen de volgende vraag aan. Als het aantal adopties terugloopt, bestaat er dan überhaupt nog de behoefte om te komen met zo'n nieuwe wet?

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Interlandelijke adoptie blijft kwetsbaar. Als er iets misgaat in zo'n procedure van het afstand doen, is dat heel ingrijpend en berokkent dat veel leed. Aan de andere kant: als je de procedure heel moeilijk of bijna onmogelijk maakt, is het ook weer niet goed, aangezien je dan kinderen de mogelijkheid onthoudt om in gezinsverband te kunnen opgroeien waardoor ze in een kindertehuis zullen moeten verblijven. Dus het blijft telkens zoeken naar een goede balans, waarbij je alle zorgvuldigheid betracht maar je tegelijkertijd mogelijkheden blijft bieden voor interlandelijke adoptie, juist vanuit het belang van het kind, want daar moet het uiteindelijk om gaan.

Zoals gezegd, is adoptie een kwetsbaar proces. We hebben het vaak over dingen die misgaan en die in het nieuws zijn gekomen. Het is ook heel goed om daarbovenop te zitten maar wat langer terugkijkend kun je toch ook constateren dat er wel heel veel verbeterd is. Zo mogen we trots zijn op het Haags Adoptieverdrag en op de kwaliteitsimpuls die dat heeft opgeleverd. Het is ook indrukwekkend wat er in bepaalde landen veranderd, bijgesteld en verbeterd is op het terrein van adoptie. Bijvoorbeeld ten aanzien van Colombia stond een tijd geleden met chocoladeletters in de krant dat het daar helemaal misging. Als dan op een gegeven moment blijkt dat het daar toch wel meevalt of er een aantal dingen daar zelfs goed blijkt te gaan, komt dat echter niet met chocoladeletters in de krant. Het kan dus gemakkelijk leiden tot een unfair beeld van de praktijk van interlandelijke adoptie.

Dan een paar landen waar wel dingen echt misgingen en waar we de verdere ontwikkelingen nauwlettend moeten blijven volgen. Dat betreft allereerst Uganda. Het is terecht dat de staatssecretaris ter zake besloten heeft tot opschorting en tot het doen van onderzoek. Het staat buiten kijf dat ouders die hun kind afstaan voor adoptie zich goed bewust moeten zijn van de gevolgen die dat besluit heeft. We moeten alles op alles zetten om dwang of drang te voorkomen en om te zorgen dat er voldoende informatie voorhanden is. Wel hebben we vernomen dat de betrokkenen van het kindertehuis aldaar hebben gezegd het onderzoek als vijandig en niet gericht op het opbouwen van een samenwerking te hebben ervaren. Ze hebben allerlei vragen gesteld over het onderzoek en over de grondigheid en de onafhankelijkheid ervan. Wil de staatssecretaris daarop ingaan?

De staatssecretaris meldt positieve ontwikkelingen in Haïti. Het is goed dat hij kritisch blijft kijken naar de situatie aldaar, maar het is tevens belangrijk dat adoptieprocedures die wel in de haak zijn, kunnen worden voortgezet. Wat zijn overigens de criteria aan de hand waarvan getoetst wordt of er weer sprake kan zijn van een normale doorloop van de adoptieprocedures in Haïti?

In het vorige algemeen overleg over adoptie is het bezoek aan de orde geweest dat we tijdens de fractievoorzittersreis brachten aan een kindertehuis in Sint-Maarten waarbij er vanuit de Nederlandse overheid de nodige bemoeienis is geweest om de omstandigheden in dat tehuis te verbeteren. Het viel mij op dat toen aan de mensen van dat tehuis de vraag werd gesteld of er ook procedures voor adoptie waren, ze aangaven daarmee totaal onbekend te zijn. De staatssecretaris geeft in zijn brief het formele antwoord: wij gaan daar niet over. Dat is natuurlijk waar, maar zou het niet gepast zijn om de expertise binnen het Koninkrijk in te zetten voor dat kindertehuis in Sint-Maarten, juist vanuit het belang van kinderen? Als ze niets meer van hun natuurlijke ouders te verwachten hebben, zijn ze ermee gediend om niet eindeloos in een kindertehuis te blijven maar om in aanmerking te komen voor interlandelijke adoptie, naar welk land dan ook.

Tot slot nog iets over de drie amendementen die ik heb ingediend. Het eerste gaat over de adoptiekostenregeling, de tegemoetkoming. We vinden het echt van belang dat voorkomen wordt dat adoptie alleen iets is wat is weggelegd voor mensen met hogere inkomens. Mijn vraag aan de staatssecretaris blijft dan ook welk bedrag er nu uiteindelijk nodig is, ook gelet op het teruglopende aantal adopties, als je toch iets van een tegemoetkoming overeind zou willen houden. Is het niet mogelijk om iets te doen aan de kosten, in de vorm van bijvoorbeeld lagere tarieven? Kan linksom of rechtsom niet iets gedaan worden om juist de minder draagkrachtige ouders financieel tegemoet te komen?

Het tweede amendement gaat over adoptiezorg en is ingediend bij de behandeling van de VWS-begroting. We wachten de terugrapportage van de staatssecretaris van VWS daarover af.

Het derde amendement strekt ertoe om de Wobka niet op de lange baan te schuiven en om te kijken hoe verdere stappen gezet kunnen wat betreft de kwaliteit van het toezicht, de bewaartermijnen van adoptiedossiers et cetera. In het verleden heeft de Kamer breed aangegeven dit belangrijk te vinden. Laten we dat dan niet op de lange baan schuiven en laten we kijken of er niet ergens een potje gevonden kan worden om dit te prioriteren in plaats van te deprioriteren.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Als voormalig woordvoerder adoptie vind ik het leuk om nu weer even terug te zijn in deze zaal om over adoptie te mogen spreken. Degene die officieel namens mijn fractie woordvoeder adoptie is, is daar vandaag helaas niet toe in de gelegenheid.

Terugkijkend op wat de afgelopen tijd is gebeurd rondom het onderwerp adoptie constateer ik dat er toch wel sprake is van een heel interessant debat. Het blijft altijd een debat waarin de politieke verschillen veel minder groot zijn dan ze weleens lijken; het is nooit een politiek gepolariseerd debat, anders dan dat we wel discussiëren met elkaar over hoe we het financieel op een goede manier kunnen regelen, hoe we mensen die niet beschikken over een al te dikke portemonnee toch de gelegenheid kunnen bieden om kinderen te adopteren en hoe de nazorg het beste geregeld kan worden. Dus ik heb er bewust voor gekozen om goed te luisteren en om te kijken welke punten er nog zijn blijven liggen die ik mij herinner van de debatten die we eerder hebben gehad over adoptie.

Dan kom ik op het belangrijke punt van de decentralisatie van de jeugdzorg. In de stukken staan daarover hier en daar wat opmerkingen. Kan de staatssecretaris daarop wat specifieker ingaan? Als de jeugdzorg straks wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten, zijn er grote zorgen of de expertise nog wel voldoende verspreid wordt. Kunnen mensen dan overal terecht? Het is van belang dat de nazorg niet verkruimelt en daardoor straks niets meer betekent.

Jaren geleden hebben we het gehad over de vraag wat onze internationale verantwoordelijkheid is ten adoptie. Steeds meer landen die wij zagen als landen waar traditioneel adoptiekinderen vandaan kwamen, zijn inmiddels opkomende economieën. Als Nederland blijven we onze internationale verantwoordelijkheid houden en blijven we kinderen uit die landen ook adopteren, maar we zien tegelijkertijd dat die landen eigenlijk alleen de «special needs»-kinderen aanbieden en voor de overige kinderen mooie oplossingen bedenken in hun eigen land. Ik vind dat eigenlijk wel heel zorgwekkend. Als je kijkt naar de BRIC-landen en andere landen in de wereld, denk ik dat wij daar op internationaal niveau serieus aandacht voor moeten vragen. Ik denk dat Nederland, dat een goede trackrecord heeft als het gaat om het leveren van een bijdrage aan internationale zorg, erop mag roffelen om te zeggen dat het dit in internationaal verband hoog op de agenda wil hebben. Kan de staatssecretaris daarop reageren? In een land als Brazilië en in de regio's kan de opvang beter. Daarnaast maken wij ons zorgen omdat het postennetwerk van Buitenlandse Zaken wordt verkleind. Dat is op zichzelf begrijpelijk, maar wat betekent dit voor het adoptiedossier? Hebben wij straks voldoende aandacht en zorg voor hoe het daarmee gaat in die landen? Zijn onze berichten dan nog op orde? Hoe kunnen we dat internationaal regelen?

Ik heb namens de CDA-fractie goed geluisterd naar de inbreng van de anderen, die belangrijke vragen hebben gesteld. Nederland heeft ook in dit dossier altijd een internationale verantwoordelijkheid op zich genomen. Dat wil ik graag in internationaal verband op de agenda hebben. Het kan niet zo zijn dat landen die nu gelukkig een enorme economische groei doormaken, denken dat het buitenland het probleem van de kwetsbare of heel zieke kinderen kan oplossen. Dat vind ik niet gepast en dat is ook niet in het belang van die kinderen. Laten wij die mensen aanspreken, die zichzelf gelukkig uit de ellende hebben weten te werken, om de kwetsbaren in hun gemeenschap ook een goede plek te bieden. Ik roep het kabinet op om daarin het gidsland te worden.

De voorzitter: Wij zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de Kamer.

De vergadering wordt van 10.40 uur tot 10.50 uur geschorst.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik geef mevrouw Van Toorenburg gelijk dat de politieke meningen bij dit onderwerp niet ten diepste zijn verdeeld. Er worden op aangelegen onderwerpen weleens wat nuanceringen aangebracht door partijen, maar in principe gaat het erom dit goed uit te voeren, mensen niet onnodig teleur te stellen, te handelen in het belang van de kinderen en de zorgvuldigheid in acht te nemen. Langs die lijnen hebben vorige kabinetten dit gedaan. Ik probeer het vanuit deze verantwoordelijkheid ook langs die lijn te doen. Ik constateer dat het aantal ouders dat een kind wil adopteren, de laatste jaren afneemt, en dat die trend zich nog steeds voortzet.

Door alle leden is gevraagd naar de herziening van de Wobka. Wanneer moet deze plaatsvinden? Waarom is deze uitgesteld? Ik heb bij de behandeling van de begroting voor Veiligheid en Justitie al gezegd dat dit onderwerp is gedeprioriteerd wat betreft de wetgevingscapaciteit in verband met de prioriteiten in het regeerakkoord. In 2015 lopen wel vergunningen af van de vergunninghouders, zodat er nieuwe vergunningen moeten worden verleend. In het AO van 19 april heb ik gezegd dat we om de adoptieprocedure te versterken op een aantal onderdelen aanwijzigingsbevoegdheid moeten hebben en de raden van toezicht moeten structureren en dat soort zaken. Een verbetering van de Wobka binnen het huidige bestel is dus nodig, maar je kunt je afvragen of vergunninghouders in de toekomst meer moeten samenwerken, gezien het teruglopende aantal wensouders. Bij de verlenging van de vergunningverlening in 2015 kan worden bekeken of we dit stelsel van vergunninghouders moeten continueren.

Als wij de komende jaren wijzigingen willen aanbrengen in het stelsel, of voorafgaand aan de vergunningverlening wijzigingen daarin willen aanbrengen, moet je je afvragen of je de wijziging van de Wobka in 2014 moet doorzetten. Er is gevraagd wanneer dat zal gebeuren. Dat gebeurt niet in 2013, dus op z'n vroegst in 2014. Ik denk dat het handig en verstandig is om te monitoren in hoeverre die aantallen blijven afnemen. In hoeverre moet het huidige aantal vergunninghouders dan worden gecontinueerd of worden teruggebracht? Afhankelijk daarvan kan worden beslist of je in 2014 begint met de wetsactiviteit op het terrein van de Wobka. Het kan ook zijn dat een structurele herziening nodig is en dat je daarop anticiperend bekijkt of het aantal vergunninghouders kleiner zou moeten zijn.

Enkele leden hebben opmerkingen gemaakt over het kwaliteitskader. Ik heb in het AO van 19 juni al gezegd dat ik sommige zaken los van wetgeving kan doen. Bij andere zaken kan ik niet ingrijpen zonder wetgeving, behalve als het gaat om het ultieme middel, het intrekken van de vergunning, dat ons altijd ten dienste staat als een vergunninghouder niet handelt in overeenstemming met het kwaliteitskader dat wij hebben uitgezet. Tot zover mijn opmerkingen over 2014–2015 als perspectief voor de Wobka.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat behalve prioritering ook de vraag speelt hoe wij daarmee verder willen. Dat is een nieuwe en heel andere kwestie. Er zitten tal van onderdelen in de voorziene conceptwijziging van de Wobka, waarop sommige organisaties al hebben gereageerd. Deze hebben te maken met toezicht, het bewaken van termijnen, leeftijdsgrenzen en andere kwesties. Hoe het ook verdergaat met het stelsel, het is wel van belang dat die punten voortvarend hun beslag krijgen.

Staatssecretaris Teeven: Zeker, maar in het AO van 19 april hebben wij ook besproken dat ik dit monitor en bekijk of vergunninghouders daarop anticiperen. Zij kunnen best gaan werken volgens de lijnen die ik voorsta, waarover wij op 19 april hebben gesproken. Daarvoor blijft die wetswijziging sowieso van belang, maar het zou wat lastig zijn als ik in 2014 zogezegd zou beginnen met een nieuwe wet en in 2015 opnieuw zou moeten beginnen, omdat wij dan vinden dat we het stelsel moeten aanpassen. Dat zou dubbel werk zijn. In mijn optiek zullen wij die dingen op een gegeven moment moeten regelen, maar zullen wij er ook op moeten anticiperen dat de afname van het aantal wensouders zich mogelijk voortzet, zodat er wellicht te veel vergunninghouders zijn. Het een sluit het ander niet uit.

De heer De Wit (SP): Toont het betoog van de staatssecretaris niet aan dat het een foute beslissing is om te «deprioriteren», zoals dat heet? De staatssecretaris spreekt aan de ene kant over urgentie, omdat de vergunningen in 2015 aflopen, maar aan de andere kant noemt hij veel punten die een stelselwijziging met zich mee zouden brengen, dat ben ik met de heer Van der Staaij eens. Dan is het toch onverantwoord om te wachten tot 2014? Dan komt de staatssecretaris absoluut in de knoei in 2015, als de vergunningen vernieuwd moeten worden. Is het niet verstandiger om aan de slag te gaan en te bekijken wat er moet veranderen? Dan zouden we daarmee niet in de knoei komen.

Staatssecretaris Teeven: Ik heb tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie aangegeven dat er een bepaalde omvang aan wetgevingscapaciteit is. Er zijn meerdere onderwerpen op het terrein van het personen- en familierecht die strijden om voorrang met dit wetsvoorstel, zoals de heer De Wit bekend is. Er zijn wat initiatiefwetsvoorstellen op het gebied van partner- en kinderalimentatie. Er is een wetsvoorstel over transgenders. We spreken over het wetsvoorstel over lesbisch moederschap. Kortom, er is een groot aantal wetsvoorstellen en op een gegeven moment moet je een keuze maken. Het kabinet heeft gemeend dit wetsvoorstel te moeten deprioriteren, ook gedwongen door de omstandigheden in het regeerakkoord. Het heeft te maken met een bepaalde capaciteit. Ik denk dat het goed is om dan niet tegen de commissie te zeggen dat ik mijn uiterste best doe om er volgend jaar mee te beginnen. Eigenlijk zeg ik nu dat ik er niet eerder dan op z'n vroegst in 2014 mee kan beginnen. Als je van de zijde van de regering aan voorlichting doet, moet je ook geen valse verwachtingen wekken. Als ik dat nu al weet, moet ik dat ook zeggen. Daarom doe ik het zoals ik het doe.

De heer De Wit (SP): Verwacht u dan niet dat u zichzelf hiermee in de problemen brengt? Dat is in feite mijn vraag.

Staatssecretaris Teeven: Nee, dat denk ik niet. We blijven het wel beoordelen langs de lijnen van het kwaliteitskader. We bekijken of de vergunninghouders anticiperen op een aantal zaken, waarover we in het vorige algemeen overleg al hebben gesproken. Ik heb toen niet gehoord van de Kamer dat die uitgangspunten niet goed waren. De vergunninghouders weten dat zij erop worden aangesproken als het kwaliteitskader niet wordt nageleefd. In Uganda hebben we een ambtelijke inspectie gehouden in twee gedeelten. Daar kunnen de vergunninghouders best commentaar op leveren, maar bij deze werkwijze moet je het ook vaststellen als je twijfelt aan het nakomen van het kwaliteitskader. Dat hebben we gedaan. Ik vind dat een goede werkwijze. We zijn er echt wat dichter op gaan zitten en dat hebben we bij Haïti ook gedaan. Hoewel die wetgeving er niet is, is het intrekken van de vergunning altijd het ultieme middel als het echt de spuigaten uitloopt en als vergunninghouders zich helemaal niet houden aan de regels die wij met elkaar hebben afgesproken.

De heer Van Oosten (VVD): Ik twijfelde of ik deze vraag moet stellen, want ik weet niet of de staatssecretaris nog ingaat op de mogelijke samenwerking tussen vergunninghouders.

Staatssecretaris Teeven: Aan het eind van mijn inbreng kom ik daarop terug. Ik kom nu wel op een andere vraag van de heer Van Oosten, namelijk of er adoptieprocedures lopen met andere landen die niet of nog niet lid zijn van het Haags Adoptieverdrag. Ja, dat is zo. We hebben bilaterale contacten met landen, waarbij wij onder de aandacht brengen dat het goed zou zijn om toe te treden tot het Haags Adoptieverdrag. De heer Van Oosten vroeg aan welke landen wij dan denken. Om een voorbeeld te noemen, je kunt denken aan landen in Afrika, zoals Ethiopië, Benin, Guinee, Ivoorkust, Kameroen, Madagascar, Liberia, maar ook buiten Afrika, zoals Indonesië of Nicaragua. Er wordt ook nog geadopteerd in Taiwan, en dat valt hier ook onder. Het zijn in totaal achttien niet-verdragslanden waarmee wordt samengewerkt en waar adopties kunnen plaatsvinden. Soms is dat een enkele adoptie, maar soms zijn het er meer uit een bepaald land.

De heer Van Oosten (VVD): Ik dank de staatssecretaris voor zijn heldere toelichting. Ziet de staatssecretaris geen aanleiding om procedures met die landen op te schorten, omdat er goede bilaterale regelingen zijn getroffen die vergelijkbaar kunnen zijn met de minimale normen die in het Haags Adoptieverdrag zijn gesteld?

Staatssecretaris Teeven: Bij die landen hanteren wij dezelfde standaarden, bijvoorbeeld dat het in het belang van het kind moet zijn. We doen de procedures op dezelfde wijze. Met een groot aantal van die landen wordt op heel verantwoorde wijze samengewerkt, zodat er geen reden is om te twijfelen aan de kwaliteit van de adopties die worden verricht.

De leden hebben een groot aantal vragen gesteld over Uganda. Ik vind dat adopties wel moeten kunnen plaatsvinden, omdat er verschillende belangen zijn. Daarom vond ik het noodzakelijk om twee inspecties te laten plaatsvinden. Er zijn twee ambtelijke delegaties geweest. Ik had zelf nog wat twijfel en daarom heeft er ook nog een verdiepingsreis plaatsgevonden om op onderdelen te bekijken hoe een en ander is gegaan.

Ondanks die inspecties en die ambtelijke delegaties is het allereerst de taak van de Ugandese overheid om de procedures daar te verbeteren. Ik merk op dat de Ugandese autoriteiten ook zelf hebben laten weten dat in Uganda een proces is gestart om de plaatselijke kinderbeschermingswetgeving meer in lijn te brengen met het Haags Adoptieverdrag. Verder hebben we moeten constateren dat er soms bij de Ugandese autoriteiten ook vragen waren over hoe adopties vanuit Uganda plaatsvonden.

Als je dat allemaal bij elkaar optelt, met enkele twijfels die ons bilateraal hebben bereikt van mensen, denk ik dat die ambtelijke delegaties volstrekt terecht zijn geweest, maar daar wordt ook niet aan getwijfeld. De heer Van der Staaij vroeg of dat vanuit een bepaalde vijandigheid is gebeurd. Hij weet dat ik vanuit een andere verantwoordelijkheid aan zijn zijde van de tafel weleens een vergelijkbare vraag heb gesteld, namelijk of wel voldoende ondersteuning aan ambtelijke zijde op het departement is. Ik kan hierover zeggen dat dit absoluut niet speelt. Er is geen enkele vijandigheid. Er is echt geprobeerd om volstrekt objectief vast te stellen hoe dat is gegaan. Na de eerste reis van de ambtelijke delegatie heb ik zelf overleg gevoerd met de vergunninghouder. Ik was er niet van overtuigd dat ik voldoende openheid en duidelijkheid had gekregen om te kunnen doorgaan met de adopties vanuit Uganda. Dat heeft ertoe geleid dat wij die tweede reis hebben ondernomen, waarover ik de Kamer ook heb geïnformeerd.

Mevrouw Berndsen en de heer Van der Staaij refereerden aan de brief van die wij hebben gekregen van Welcome Home Ministries, waarin stond dat de bevindingen van de delegaties niet juist zijn en dat de procedures wel zorgvuldig zijn. Ik heb al gezegd dat die delegaties bestonden uit ervaren medewerkers, die al jaren bezig zijn met dit werk. Geen misverstand, er is wel sprake van een cultuurverschil. De werkwijze in Uganda is wel anders dan wij ons soms kunnen voorstellen, maar ook weer niet zo anders dat je daar geen Nederlandse uitgangspunten op zou kunnen loslaten. Een heel belangrijke vraag is of biologische ouders voldoende of goed geïnformeerd zijn.

Het is mij bekend dat de directie van het kindertehuis in Uganda het er niet mee eens is. Zij heeft mij ook een brief gestuurd, waarin zij schrijft dat er wel zorgvuldige procedures worden gehanteerd. Zij zegt ook dat zij na de bezoeken van de ambtelijke delegatie opnieuw heeft gesproken met de biologische ouders, die toen andere verklaringen zouden hebben afgelegd dan tegenover de ambtelijke delegatie. Daar kan ik niet zoveel mee. Sterker nog, dat brengt mij eerder meer dan minder aan het twijfelen, want dan denk ik bij mezelf: mijn medewerkers hebben daarover doorgevraagd en zij hebben een duidelijk beeld gekregen in twee etappes, als dat ineens 100% de andere kant opgaat, zegt dat eerder iets meer over de onzorgvuldigheid dan minder. Dus ik was daar niet zo door overtuigd, om die vraag concreet te beantwoorden.

De heer De Wit vraagt waarom ik de reeds afgeronde 22 zaken niet meer heb onderzocht. Ik heb besloten daarvan af te zien. De kinderen zijn al geruime tijd in een Nederlands adoptiegezin. Er is sprake van family life. In nagenoeg alle zaken is de adoptie naar Nederlands recht uitgesproken. Ik acht het niet in het belang van de reeds geplaatste kinderen en de adoptieouders om hier nog onderzoek naar te verrichten. Ik heb wel aan de Stichting Kind en Toekomst gevraagd om in overleg met het kindertehuis de biologische ouders zorgvuldig te informeren over het welbevinden van de door hen afgestane kinderen. Dat lijkt mij niet onverstandig, gezien de bevindingen van de delegatie. Dat valt samen met de bestaande post-placement-rapportageverplichting. Die rapportage heeft alsnog plaatsgevonden. Ik zei dat het er 22 waren, maar het gaat in totaal om 19 kinderen.

De heer De Wit (SP): Bij dit soort zaken kan je niet spreken van een moment waarop de zaak is afgerond, omdat er een verzoek kan komen van de ouders, van het kind zelf of van weet ik veel wie om deze te onderzoeken. Het kan heel goed zijn dat er in de toekomst problemen opduiken rond deze kinderen die in Nederland zijn geadopteerd. Wat is erop tegen om dit te onderzoeken, om de zekerheid te hebben dat er in die zaken geen fouten zijn gemaakt? Het gaat mij er niet om die adopties terug te draaien, maar om te weten wat er fout is gegaan. Wij worden vandaag weer geconfronteerd met twee verschillende opvattingen van de ouders die gehoord zijn. U hebt ouders gehoord en dat bureau in Uganda ook. We komen tot twee verschillende opvattingen. Ik kan mij er wel iets bij voorstellen hoe dat gaat, maar met het oog op de zorgvuldigheid en het belang van het kind dat zich straks afvraagt waar het vandaan komt en hoe het hier terecht is gekomen, is het toch goed als Nederland dat zelf gaat onderzoeken, als er onderzoek is dat hierover twijfel oproept.

Staatssecretaris Teeven: Het moet helder zijn dat ik de zaken niet meer kan terugdraaien, als het gaat om adoptie in Nederland. De heer De Wit zegt dat het niet de bedoeling is om deze terug te draaien. Dat kan ik ook niet. Ik kan er niets aan wijzigen. Het is wel zo dat we de biologische ouders informeren over het welbevinden van hun kinderen. We laten hun weten dat die kinderen het goed maken, maar op een gegeven moment moet je het wel afronden. Je kunt niet elke adoptie in Nederland, als deze is uitgesproken, blijven monitoren. We volgen dat wel. Die twee delegaties hebben ook gekeken naar die zaken die aan de orde zijn geweest. Ik denk dat er geen reden is om dat onderzoek opnieuw op te nemen, ook al omdat dat juridisch gezien geen wijziging brengt in de situatie van de kinderen. Ik denk dat we dit ook moeten vaststellen.

De heer Van Oosten (VVD): Ik stel de vraag nu, omdat wij straks misschien in een ander land terechtkomen. Door de stichting voor de geadopteerde kinderen laat u een bericht over hun welbevinden overbrengen aan de biologische ouders. Ik heb in eerste termijn ook gevraagd wat u doet als u de indicatie teruggekoppeld krijgt dat er misschien toch iets mis is gegaan bij de plaatsing.

Staatssecretaris Teeven: Nogmaals, de adopties die uitgesproken zijn in Nederland, kan ik niet meer veranderen. Ik kan alleen achteraf zo veel mogelijk aan voorlichting doen en proberen de biologische ouders te informeren. Dat gaan we ook doen. Het is vervelend als die twijfels opkomen en als je deze niet 100% kunt wegnemen. Het is ook vervelend dat er tegengestelde berichten zijn, ook nu weer, van de zijde van de biologische ouders, die eerder al met de delegatie hadden gesproken. We zullen proberen om dat achteraf zo veel mogelijk te begeleiden, maar ik denk niet dat nieuw onderzoek nog iets oplevert.

De heer Recourt heeft gevraagd welke doelgerichte maatregelen Nederland neemt om de opvang voor kinderen in de herkomstlanden zelf te stimuleren. Wordt hiervoor ontwikkelingsgeld aangewend? Zo ja, hoeveel? Nederland neemt geen doelgerichte maatregelen om de opvang van kinderen in de herkomstlanden zelf te stimuleren als onderdeel van de adoptieprocedure. Het voornaamste uitgangspunt in dezen is toch dat het subsidiariteitsbeginsel wordt toegepast in een adoptieprocedure. Dat betekent dat het kind eerst in de eigen omgeving kan worden opgevangen. We kijken natuurlijk altijd naar het subsidiariteitsbeginsel. Dan kan men vragen hoe het zit met de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten worden kinderen geadopteerd uit Afrika en Nederland adopteert nog steeds kinderen uit de Verenigde Staten. Die kinderen in de Verenigde Staten kunnen dus niet in eigen land worden opgevangen, want dat gebeurt niet. Dan blijven ze gewoon in het kindertehuis zitten. We kijken wel naar dat subsidiariteitsbeginsel, maar in de context dat het in het belang is van het kind. Het is soms zeker niet in het belang van Amerikaanse kinderen om in een kindertehuis te blijven, als zij niet in een adoptiegezin kunnen worden opgevangen. De vergunninghouders hebben de taak om dit te controleren in samenwerking met de partners in het land van herkomst. We hebben ook vergunninghouders die projecten uitvoeren of ondersteunen voor gezinsvervangende of ondersteunende programma's. Zij bieden ook ondersteuning aan verschillende kindertehuizen. Ik kom nog te spreken over Haïti, maar ik heb een eenmalige bijdrage beschikbaar gesteld als ondersteuning bij toetreding, ratificatie en implementatie van het Haags Adoptieverdrag, waarmee het toepassen van het subsidiariteitsbeginsel ook wordt gestimuleerd. Op die wijze proberen we ervoor te zorgen dat daar eerst naar wordt gekeken, voordat wordt overgegaan tot interlandelijke adoptie. Er worden geen ontwikkelingsgelden aangewend voor directe steun bij de opvang van kinderen in herkomstlanden in relatie tot adoptie, maar in verschillende landen is er via UNICEF wel ondersteuning bij kinderbeschermingsprogramma's in algemene zin.

De heer Van Oosten vroeg nog of de verschillende organisaties in mijn ogen wel voldoende schaalgrootte hebben om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen bieden en in verband met het toezicht. Ik heb gezegd dat die vergunningen in 2015 moeten worden verlengd. Ik beschik niet over middelen om vergunninghouders te dwingen tot fusie, want zij zijn private rechtspersonen, maar ik zal trachten ze te bewegen tot samenwerking, gezien de dalende aantallen. Het is een ongewenste situatie als er te veel vergunninghouders zijn, met heel weinig wensouders.

De heer Van Oosten heeft nog gevraagd op grond van welke criteria wordt beoordeeld of een kind adoptief is. Dat loopt langs de criteria van het Haags Adoptieverdrag, kan ik heel concreet zeggen. Een heel belangrijk punt is altijd dat de biologische ouders zich bewust zijn van de consequenties van adoptie. Zeker als je daar onderzoek naar doet in landen, moet wel duidelijk naar voren komen dat het kind niet in een soort pleegoudergezin terechtkomt en dat het kind niet op enig moment terugkomt naar het herkomstland. Als dat niet helder is, creëer je een onmogelijke situatie voor de biologische ouders en de adoptie-ouders, want dan worden zij beiden teleurgesteld. Dat is een heel belangrijk criterium. De andere criteria staan in het kwaliteitskader.

De heer De Wit heeft gerefereerd aan Colombia en vroeg of het onderzoek deugdelijk was. In India duurde het heel lang en in Colombia is het heel snel gegaan. Het onderzoek is ingesteld door het Colombiaanse Openbaar Ministerie. Zij hebben dat zelfstandig uitgevoerd. Ik heb eigenlijk geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee dit onderzoek is verricht. Het was inderdaad snel, maar het is wel zorgvuldig gedaan. We hebben goede ervaringen met adopties vanuit Colombia. Colombia is er ook scherp op dat dit op een juiste wijze gebeurt. Op uitdrukkelijke vragen van Nederlandse zijde zijn aanvullende antwoorden gekomen, dus ik heb geen reden om te denken dat dit niet goed is gegaan.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar de voorwaarden met betrekking tot Haïti. Ik heb op 26 september 2011 als voorwaarden voor de hervatting gesteld: dat de nieuwe Adoptiewet moest zijn aangenomen; dat is begonnen met de uitvoering van het actieplan en de aanstelling van een coördinator, met het oog op de uiteindelijke ratificatie van het verdrag; dat de Haïtiaanse autoriteiten beschikken over de bevoegdheden en middelen om die interlandelijke adoptie volgens de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag te laten verlopen. Dat waren de uitgangspunten. Die Adoptiewet is nog niet aangenomen, maar het Permanent Bureau en UNICEF zijn in samenspraak met de Haïtiaanse autoriteiten bezig om te komen tot wetgeving die kan leiden tot zorgvuldige adoptieprocedures en registratie van het Haags Adoptieverdrag. De nieuwe wetgeving heeft al enkele keren op de agenda gestaan in Haïti, ook van de Senaat, maar is tot op heden nog niet behandeld.

Er is een internationaal actieplan vastgesteld door de leden van de Montrealgroep, UNICEF en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie, met instemming van de plaatselijke Haïtiaanse autoriteit. Er is ook een adoptiecoördinator aangesteld die Haïti ondersteunt bij de implementatie van het Haags Adoptieverdrag. De verwachting is dat deze consultant begin volgend jaar met zijn werkzaamheden zal starten.

Wij hebben naar aanleiding van het algemeen overleg van 19 april, waarin over de zaak in India is gesproken, een gesprek gevoerd met de ambassade van India. Ik heb zelf ook met de ambassadeur van India gesproken, maar hij heeft mij verwezen naar dat gesprek en de uitkomsten daarvan. Dat gesprek is gevoerd door mijn directeur Justitieel Jeugdbeleid en de consul. Ik heb zelf nog even contact gehad met de consul, die aangaf dat hij niet op de hoogte was van de uitkomst van het onderzoek. Hij was bereid bij het Indiase ministerie van Buitenlandse Zaken navraag te doen. In de brief van 4 oktober heb ik geschreven dat we uiteindelijk niet meer informatie hebben ontvangen dan dat het onderzoek in augustus 2012 is afgerond. We hebben diverse keren geprobeerd duidelijkheid te krijgen over wat er in dat onderzoek in India is gevonden, maar het is ons niet gelukt om die informatie boven water te krijgen. Ik merk hierbij op dat er niet alleen stagnaties optreden bij de uitvoering van adopties, maar ook op andere terreinen. Ook het rechtshulpverkeer loopt niet optimaal. De minister en ik hebben het voornemen om gezamenlijk nog eenmaal te praten met de Indiase ambassadeur om enkele zaken vlot te trekken. Ik zeg toe om samen met de minister de Indiase ambassadeur uit te nodigen om met hem te spreken over adopties en andere zaken in het internationaal rechtshulpverkeer. Dat zullen we doen.

De heer De Wit (SP): De staatssecretaris zou de zaak ook om kunnen keren, want hij heeft overwogen om in Nederland een onderzoek in te stellen naar wat er in deze zaak is gebeurd. Deze doet mij heel sterk denken aan een zaak die speelt rond Ethiopië. Daarover is een documentaire geweest bij het IDFA. Die zaak zal ook in Nederland nog wel een keer een rol gaan spelen. De staatssecretaris moet het dus omkeren. Als hij zegt dat wij een zaak hebben waarvan wij vermoeden dat daarin ernstige fouten zijn gemaakt, ook door het onderzoeksbureau, als hij daarnaar een onderzoek instelt en uiteindelijk een rechtshulpverzoek aan India doet waarin hij de gegevens opvraagt, dan heeft hij een formele mogelijkheid om die stukken te krijgen. Daar zou de staatssecretaris in ieder geval mee kunnen «dreigen», tijdens het eerstkomende contact dat hij heeft. Dat zou ik in ieder geval toejuichen. Er is een Nederlands adoptiebureau bij betrokken en in het rechtshulpverzoek is al te zien wat er, naar men aanneemt, fout is gegaan in die zaak. Wij kunnen dat toch niet accepteren en daarin berusten? Dat is naar mijn idee niet aanvaardbaar. Ik vraag de staatssecretaris om te zoeken naar stevige middelen om India toch zo ver te krijgen dat hij zelf zicht krijgt op wat er gebeurd is bij deze zaak, die in Nederland speelt.

Staatssecretaris Teeven: Wij hebben op dit terrein geen rechtshulpverdrag met India. Dat zei ik al. Op dit terrein zijn er geen internationale verdragen met India. Dat gaat dus niet. Wel kan ik een schriftelijk verzoek indienen en dat is ook gebeurd. Ik heb al gezegd dat daarop niet gereageerd is. Ik heb goed kennisgenomen van de opmerkingen van de heer De Wit en van het overige gevoelen in de commissie. Ik stel voor dat de minister en ik dit nog eenmaal via een gesprek tot stand proberen te brengen en dat wij daarin onze zorgen hierover uitspreken. Dat zal dan ook over andere onderwerpen gaan. Ik denk echter dat het lastig is. Wij kunnen zelf geen eigen onderzoek instellen, omdat dit in India zal moeten plaatsvinden. Het heeft ook in India plaatsgevonden, maar wij hebben geen resultaten van dat onderzoek. Dat is waar wij tegenaan lopen. Wij worden niet geïnformeerd over wat daar is bevonden. Dat is het probleem. Wij zullen het nogmaals onder de aandacht brengen van de Indiase autoriteiten.

De heer De Wit (SP): Ik heb zelf de stukken van het rechtshulpverzoek, of hoe je het ook maar wilt betitelen. Daarin wordt per alinea precies aangegeven wat er, naar men aanneemt, gebeurd is in die zaak. Ik heb dus een beeld van wat daar gebeurd is. De staatssecretaris zou dat ook hebben, als hij het zou lezen.

Staatssecretaris Teeven: Dat heb ik gedaan.

De heer De Wit (SP): Dat beeld deugt niet. Dan zeg ik: Nederland moet zijn verantwoordelijkheid nemen en proberen om de onderste steen boven te krijgen. Moffel het alstublieft niet weg in de reeks van andere onderwerpen, zodat India na het gesprek met de minister en de staatssecretaris zegt: we komen er weer mooi mee weg. Dat zijn natuurlijk de bekende trucs die worden uitgehaald. Dit is een prominente zaak die naar mijn idee vergelijkbaar is met andere zaken, die op dit moment spelen en waarin de vraag aan de orde is of er fraude wordt gepleegd rond de adopties en in hoeverre wij mogen vertrouwen wat daar allemaal gebeurt.

Staatssecretaris Teeven: Ik waardeer de vasthoudendheid van de heer De Wit. Wij moeten wel vaststellen dat wij met India op dit moment geen adoptiezaken doen. Er loopt op dit moment dus geen enkele andere procedure met India, maar dat weet de heer De Wit natuurlijk ook. Wij zijn vasthoudend. Wij willen het niet wegmoffelen. Ik verzet mij echt tegen de indruk dat het even onder het tapijt wordt geveegd, maar het loopt gewoon niet soepel. Dat zeg ik gewoon in de openbaarheid. Met dat gegeven heb ik te maken. Niet alleen op dit terrein, maar ook op andere terreinen loopt het moeizaam. Wij doen er nu daarom goed aan om dit een keer met elkaar op het hoogste niveau te bespreken. Ik zal de Kamer erover informeren wat dit oplevert.

Mevrouw Berndsen vroeg terecht aandacht voor Zuid-Afrika. Dit onderwerp kwam ook in het algemeen overleg van 19 april aan de orde. De Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit heeft recent laten weten dat er geen mogelijkheid is voor een tweede vergunninghouder in Nederland die met Zuid-Afrika kan samenwerken. De reden hiervoor is dat Zuid-Afrika een beperkt aantal adoptieorganisaties in landen heeft geïdentificeerd waarmee het samenwerking wil aangaan. Zuid-Afrika zegt over Nederland dat er geen ruimte is voor een tweede vergunninghouder. Ik ben nog steeds in gesprek met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Je zou kunnen zeggen: dit is het standpunt van de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit en dit is het dan. Wij volgen de ontwikkelingen in Zuid-Afrika. Er is veelvuldig contact met de ambassade daar. Ik wacht de reactie van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten op het verzoek van de NAS en Wandisa voor een tweede overeenkomst af. Daarop hebben zij nog geen formele reactie gekregen. Dat kan aanleiding zijn tot de volgende stap.

Ik ben het eens met mevrouw Berndsen. Dat scheidt ons dus niet. Ik begrijp wat zij onder de aandacht brengt. Het is belangrijk dat ook voor andere groepen, zoals niet-christelijke mensen en homoparen, de mogelijkheid bestaat tot adopteren. Ik zeg niet dat ik de positie van Zuid-Afrika respecteer. Wij volgen dit en brengen het nog steeds onder de aandacht, maar dit is de stand van zaken. Wel zal ik dit in internationaal en Europees verband bespreken met de lidstaten op de eerstvolgende informele Raad op 17 januari in Dublin. Ik zal het verzoek van mevrouw Berndsen doorgeleiden naar de collega van Buitenlandse Zaken, zodat hij dit ook bij zijn contacten onder de aandacht van andere Europese landen kan brengen. Ik denk dat wij daarover wel duidelijkheid moeten hebben. Zuid-Afrika is natuurlijk geen derdewereldland. Het is een land waarmee alle West-Europese landen normale diplomatieke contacten hebben. Dit is een bron van zorg. Dat kun je best overbrengen.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik hoor de staatssecretaris niet reageren op mijn opmerking dat het Zuid-Afrikaanse parlement hierbij kennelijk betrokken is geraakt en dat dit graag inzicht wil hebben in de correspondentie. Ik heb de staatssecretaris gevraagd of hij een schriftelijk verzoek heeft gedaan voor een tweede toezichthouder. Als het niet via de regering kan, maar bij wijze van spreken wel via het parlement, is dat wellicht een andere ingang. Ik ben blij dat de staatssecretaris dit op Europees niveau aan de orde wil stellen, met name omdat andere Europese landen ook worden geconfronteerd met die beperking. Dat is op zichzelf al heel merkwaardig, want dit zijn landen die dit eigenlijk niet zouden moeten accepteren. Als wij daarin medestanders kunnen vinden, zou de druk wellicht wat verhoogd kunnen worden.

Staatssecretaris Teeven: Mijn informatie is feitelijk dat het Zuid-Afrikaanse parlement heeft gevraagd of er een tweede overeenkomst is met een Nederlandse vergunninghouder en of het die overeenkomst kan zien. Het heeft niet gevraagd om de correspondentie tussen Nederland en Zuid-Afrika maar het heeft gevraagd of er een tweede overeenkomst is. Dit hangt een beetje samen met wat ik net zei over Wandisa en de NAS, namelijk dat wij nog geen bericht hebben over de definitieve afwijzing of toewijzing. Wij hebben wel informatie dat Zuid-Afrika het niet gaat doen, omdat het zegt dat er maar ruimte is voor één vergunninghouder. De afwijzing is echter nog niet binnen. Wij zullen dit volgen. Dat is de stand van zaken met betrekking tot het Zuid-Afrikaanse parlement op dit moment. Ik zal daarvoor aandacht vragen op 17 en 18 januari. Daarmee heb ik eigenlijk ook de vragen beantwoord van de heer Van Oosten. Ook hij vroeg hier aandacht voor.

De heer Recourt en anderen hebben aandacht gevraagd voor de opvoedingsvragen en extra zorgkosten vanwege het veranderde kindprofiel. Zij vroegen in hoeverre de regering bereid is om mensen tegemoet te komen in die kosten. De heer Van der Staaij noemde dit al als een van zijn drie amendementen. Hij heeft hierover op 3 december een amendement ingediend. De staatssecretaris van VWS, collega Van Rijn, heeft gezegd dat hij in overleg gaat met de Stichting Adoptievoorzieningen. Ik heb toen bij dat wetgevingsoverleg gezeten. Ik begrijp dat hij dit nog niet heeft gedaan maar dat hij wil zoeken naar een manier om invulling te geven aan de aanbeveling van Inspectie Jeugdzorg. Ik spreek mijn collega vanmiddag. Ik zal dus even vragen wat de stand van zaken is, zodat wij daarover nog voor de stemming over de amendementen duidelijkheid hebben. Het is misschien goed om de Kamer nog even te informeren over het definitieve standpunt, ook met het oog op de stemming. Ik begrijp dat het overleg wel bezig is. Mijn collega wil eerst onderzoeken of de extra taak voor nazorg die voortvloeit uit de aanbeveling van de inspectie, binnen het reguliere budget kan worden opgelost. Ik zal de collega van VWS vragen om deze week of begin volgende week een brief te sturen, want ik begrijp dat de Kamer donderdag stemt over de amendementen.

De heer De Wit (SP): Heeft de staatssecretaris het nu over de bezuiniging van 4 miljoen of over het bedrag van € 200.000 voor de nazorg?

Staatssecretaris Teeven: Het laatste.

De heer De Wit (SP): Ik heb de indruk dat het door elkaar loopt.

Staatssecretaris Teeven: Dit gaat over de € 200.000. Daarover krijgt de Kamer nog een brief. De staatssecretaris van VWS zal die brief mogelijk sturen, want dit valt onder zijn competentie.

De heer Van der Staaij en anderen hebben gesproken over de Regeling tegemoetkoming adoptiekosten, om even een ander onderwerp aan te kaarten. Daarop is in het verleden aangedrongen. Wij hebben toen een tijdelijke regeling gehad. In de brief van 13 maart van dit jaar heb ik duidelijk gemaakt dat er keuzes moesten worden gemaakt en dat wij dus niet met een nieuwe regeling kwamen, gezien de bezuinigingstaakstelling van het toenmalige kabinet. De leden weten dat de financiële stand van zaken daarna niet beter is geworden, om het maar voorzichtig te zeggen. De heer Recourt heeft dat ook al aangehaald. Ik zal dus ook niet met een alternatieve regeling komen vanuit het departement van Veiligheid en Justitie. Als ik dat op 13 maart al onverantwoord vond, dan vind ik dit in december nog steeds, gezien de stand van de rijksfinanciën. Ook met het oog op het amendement zal ik mij deze week nog verstaan met collega Weekers. Een van de andere vragen van de commissie was of collega Weekers van Financiën nog mogelijkheden ziet voor een fiscale regeling. Ik kan het antwoord dat hij gaat geven ongeveer bedenken, laat ik daarover heel eerlijk zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Nu komt het historisch besef weer even naar boven. Wij hebben vaker gesproken over de vraag hoe wij het financieel wat draaglijker kunnen maken voor ouders bij adoptie. Er zijn allerlei kosten die mensen moeten maken, omdat de overheid hen die kosten oplegt met leges en allerlei voorzieningen. De staatssecretaris heeft indertijd toegezegd dat dit beter in beeld zou worden gebracht en tegen elkaar zou worden weggestreept, of misschien was dat wel de minister voor Jeugd en Gezin, zijn voorganger. Kan de staatssecretaris daarvan toch nog eens een goede analyse maken? Wij zouden dit echt willen hebben voor de stemmingen, want de SGP heeft terecht scherpe amendementen ingediend om naar die financiering te kijken. Wat ons betreft is het kabinet daar toch een beetje voor weggelopen. Ook andere partijen die altijd hebben gezegd dat zij dit steunen, hebben er nu hun handen een beetje van afgetrokken. Het CDA wil dat helder in beeld wordt gebracht welke kosten de mensen nu zelf moeten maken door toedoen van de overheid en hoe wij ervoor kunnen zorgen dat ten minste die kosten worden weggehaald.

Staatssecretaris Teeven: Met alle respect, want ik waardeer de inbreng van mevrouw Van Toorenburg vandaag zeer, maar historisch besef heb ik ook. Ik heb die discussie zelf meegemaakt, ook aan die kant van de tafel. Ik kan mij nog heel goed herinneren dat hierover zorgen waren bij de hele commissie, ook in het verleden, maar dat wij ook hebben besloten dat er een tijdelijke regeling kwam die eindig was. Het einde van die tijdelijke regeling is nu aangebroken. Iedereen wist, ook de adoptieouders en degenen die de kosten maakten, dat die regeling op een gegeven moment afliep. Sterker nog, de regeling loopt nog een tijdje door voor mensen die kosten hebben gemaakt voor een bepaalde datum. Dat hebben wij tijdens de begrotingsbehandeling met elkaar gewisseld. Ik heb daarover met de heer Van der Staaij nog uitgebreid van gedachten gewisseld. Er wordt nog een bedrag gereserveerd voor enkele jaren. Je moet dus vaststellen dat wel duidelijkheid was dat de regeling dit jaar zou aflopen. Als je wilt adopteren, weet je dat daaraan kosten zijn verbonden, ook gezien de discussies in het parlement en in de buitenwereld. Ik denk dat dit de realiteit is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Daarin heeft de staatssecretaris volledig gelijk. Wel hebben wij met elkaar besproken of het niet raar is dat er heel veel geld moet worden betaald voor een door de overheid georganiseerde cursus. Is het niet raar dat er heel hoge leges worden gevraagd? De overheid heeft allerlei financiële drempels ingebouwd. Ook hebben wij tegen elkaar gezegd dat wij, als wij de tijdelijke financiële regeling niet kunnen voortzetten, er wel voor moeten zorgen dat de kosten op een ander moment worden verlaagd. Dat herinneren wij ons nog heel goed. Kan de staatssecretaris er inzicht in geven wat de cursussen kosten, in hoeverre daarvoor kosten worden gemaakt die naar de overheid gaan en hoe het met de leges en met de vergunningen zit? De overheid is dus verantwoordelijk voor allerlei kostenopdrijvende aspecten. Die kunnen in mindering worden gebracht, waardoor het niet zo pijn doet dat wij een inderdaad tijdelijke regeling stoppen.

Staatssecretaris Teeven: Laat ik allereerst zeggen dat een groot gedeelte van de kosten niet bij de overheid zit maar door vergunninghouders wordt gemaakt. Het is misschien goed om te bekijken of er minder vergunninghouders, met een grotere omvang, moeten komen, zodat de kosten die nu door velen worden gemaakt, dan door een beperkter aantal worden gemaakt. Daardoor kan kostenefficiency worden bereikt, maar dat terzijde. De kosten van de overheid zijn vrij beperkt. Dat zijn geen excessieve maar kostendekkende vergoedingen. Er is dus geen sprake van dat er drempels worden opgeworpen, maar op enig moment is het kostendekkend gemaakt. Je kunt er alles van vinden, maar het is geen taak van de overheid om adopties te bevorderen. Dat is ook mijn opvatting. Het is dus meer kostendekkend dan dat het een inkomstenbron is. Ik wil het beeld wegnemen dat het een inkomstenbron is voor de overheid.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Hoor ik de staatssecretaris weigeren om gewoon voor ons in beeld te brengen waar de kosten liggen bij de overheid? Ik begrijp wel dat de staatssecretaris zegt dat het eigenlijk wel meevalt. Ik denk ook dat hij gelijk heeft, maar ik heb toch gevraagd of hij dit inzichtelijk wil maken. Ik denk dat de heer Van der Staaij daar nog even op doorgaat. Ik denk dat wij als Kamer moeten weten wat er financieel gebeurt met ouders, als deze regeling daadwerkelijk stopt.

Staatssecretaris Teeven: Ik weiger helemaal niets te geven. Ik zei tegen mevrouw Van Toorenburg dat zij een beleidsdoorlichting van mij heeft gehad en dat het daarin prima staat beschreven. Ik zeg eigenlijk tegen mevrouw Van Toorenburg, zonder onaardig te zijn: lees de beleidsdoorlichting door, want daarin staat het gewoon. Dat ga ik niet overdoen. Ik ga mijn ambtenaren niet onnodig aan het werk zetten om dingen die de Kamer volledig inzichtelijk heeft, nog een keer te vertellen, want in die zin heeft er niet veel wijziging plaatsgevonden. Dat probeerde ik op een heel vriendelijke manier tegen mevrouw Van Toorenburg te zeggen.

De heer Van der Staaij (SGP): Het klopt dat de regeling tijdelijk was. Het is echter ook een feit dat er brede onvrede was over de situatie dat de regeling zou stoppen zonder dat er op een of andere manier een tegemoetkoming zou zijn voor juist de minder draagkrachtige ouderparen. Is niet het probleem dat de kosten, ook voor de voorlichtingscursus, zijn gestegen van € 900 naar € 1500? Ik neem aan dat de staatssecretaris dit toch ook ziet. Het is prima dat dit kostendekkend is, maar dat is wel een feit. De tegemoetkoming is niet meer beschikbaar. Daar komt nog eens bovenop dat wij terecht eisen gaan stellen aan vergunninghouders. Hoe moeten die aan hun geld komen? Hun kosten worden doorberekend aan een lager aantal adoptieouders. Kortom: de kosten stijgen alleen maar. Als er geen enkele oplossing of voorziening komt, wordt het dus bijna onmogelijk voor minder draagkrachtige ouderparen om te adopteren. Zonder voor een oplossing te kiezen, blijft mijn vraag of er mogelijkheden zijn om daarvoor op de een of andere wijze een oplossing te vinden, juist gegeven het feit dat het op het totaal om een gering bedrag gaat maar voor de ouders in kwestie een enorme uitgave is.

Staatssecretaris Teeven: Ik waardeer de vasthoudendheid van de heer Van der Staaij. Het is goed dat wij daarover in de vorige kabinetsperiode een aantal keren indringend met elkaar van gedachten hebben gewisseld. De heer Van der Staaij kan zich ongetwijfeld herinneren dat ik heb bekeken of er andere oplossingen waren, toen wij met elkaar afspraken dat die tijdelijke regeling afliep. Hij heeft mij vandaag horen zeggen dat ik nog een keer met staatssecretaris Weekers zal spreken, hoewel ik niet veel hoop geef dat er nog een fiscale regeling uitrolt. Ik heb niet veel andere mogelijkheden in deze tijd dan het te laten gaan zoals het nu gaat. Het is geen onwil, maar de problemen die ik in het verleden had, zijn alleen maar verergerd. Dat hebben wij ook tijdens de begrotingsbehandeling met elkaar gewisseld. Daar komt bij dat ik adoptie geen taak van de overheid vind. Dat zeg ik gewoon heel eerlijk. Ook is niet gebleken dat de meerderheid van de Kamer dat vindt.

De heer Van der Staaij (SGP): Je kunt er een heel principiële discussie van maken over de taak van de overheid, maar je kunt ook heel praktisch bekijken of € 1500 voor een verplichte voorlichting van de kant van de overheid voor mensen met heel lage inkomens niet een heel groot bedrag is.

Staatssecretaris Teeven: Ik wil niet de indruk wekken dat ik halsstarrig ben, maar de verplichte voorlichting is ook zoiets. Wij vonden met zijn allen dat de kwaliteit omhoog moest en dat het kwaliteitskader moest worden ingevoerd. Daarom was het ook van belang dat mensen er goed over nadachten of ze wel adoptieouder wilden zijn. Ik denk dus dat wij echt zullen moeten accepteren dat hiervoor op dit moment geen middelen beschikbaar zijn. Dat weet ik echter pas zeker als er gestemd is over het amendement van de heer Van der Staaij.

De heer Van der Staaij heeft nog aandacht gevraagd voor de vraag of wij ook over de landen heen moeten kijken. Hij noemde het voorbeeld van het kindertehuis op Sint-Maarten. In de brief aan de Kamer van 4 oktober heb ik aangegeven dat het een eigen verantwoordelijkheid heeft. De heer Van der Staaij vond dit een formeel antwoord, maar zo is het wel een beetje. Dat heb ik aangegeven, niet omdat ik een formeel standpunt inneem, maar omdat ik mij niet wil mengen in de aangelegenheden van andere landen binnen het Koninkrijk. Bij dat kindertehuis op Sint-Maarten is dat op dit moment echt de feitelijke situatie. Als ons van de zijde van het kindertehuis een verzoek zou bereiken om kennis vanuit Nederland in te zetten op Sint-Maarten, Curaçao of Aruba, zijn wij daartoe zeker bereid, ook van de zijde van de gevolmachtigd minister. Wij gaan het echter niet op eigen initiatief doen.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd om adoptie hoog op de internationale agenda te plaatsen. Ik heb gezegd wat ik daaraan ga doen. Ik wil het inventariseren en ik wil dat Europa een werkgroep instelt om te bekijken waar alle 27 landen die adopteren tegenaan lopen. Ik zal proberen om dat op de agenda te plaatsen voor de informele Raad in Dublin. Ik zal met mijn Ierse collega die voorzit, bespreken of hij daar iets in ziet, zodat het niet alleen een verzoek is van Nederland, maar zodat er daadwerkelijk een werkgroep komt die inventariseert waar wij in West-Europees verband tegenaan lopen met adoptie. Die toezegging doe ik mevrouw Van Toorenburg graag.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Heel veel dank. Wij hebben het al even gehad over de BRIC-landen. Wat zouden daarbij de mogelijkheden zijn? Wij zien dat Nederlanders nog steeds zeer betrokken zijn en bijvoorbeeld naar Brazilië en dergelijke trekken om daar een bijdrage te leveren, terwijl zij vervolgens door steden lopen waar de booming economie hen tegemoet tettert. Ik vind eigenlijk dat wij in die zin moeten bekijken wat wij internationaal kunnen doen.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat het goed is dat wij dit in Europees verband doen. Nederland werkt zelf niet met Brazilië. Er zijn dus geen banden tussen Nederland en Brazilië ten aanzien van dit onderwerp. Overigens kun je je voor Brazilië, dat 8% groei kent, afvragen of dat een land is waarvandaan moet worden geadopteerd. Andere leden van de commissie hebben daarvoor aandacht gevraagd. Die discussie krijg je in volle omvang op de plaat. Het is misschien goed om dit in Europees verband te doen. Het is goed als dit meegenomen wordt met het totaal.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Met betrekking tot de Wobka merk ik op dat ik de visie van de staatssecretaris niet deel. Ik vrees dat wij daarbij in de problemen komen. Ik denk dat het goed zou zijn om die zaak nu in gang te zetten, zeker als er grote plannen zijn voor een stelselwijziging. Ik heb er kennis van genomen.

Over India heb ik twee opmerkingen. In de eerste plaats kan ik zelf uit de stukken afleiden wat daar is gebeurd. In de tweede plaats kan de staatssecretaris zelf een onderzoek instellen naar de vergunninghouder, als de staatssecretaris geen beschikking heeft over het onderzoek waarop wij allemaal zitten te wachten. De vergunninghouder is gevestigd in Nederland en opereert in Nederland, en dus ook in India. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Is de staatssecretaris toch bereid om in Nederland een onderzoek in te stellen? Er wordt in ieder geval gesproken met de Indiase autoriteiten. Ik vraag de staatssecretaris wanneer dit zal plaatsvinden en wanneer de Kamer de informatie hierover tegemoet kan zien.

Met betrekking tot de nazorg blijft mijn fractie van mening dat het gaat om € 200.000. Daarvoor moet een oplossing gevonden kunnen worden, als je ziet dat daartegenover een bezuiniging van 4 miljoen wordt ingeleverd. Ik onderschrijf echter het punt dat er zeker voor mensen met een laag inkomen een tegemoetkoming moet komen en dat voor hen een oplossing moet worden gevonden.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik ben blij dat de staatssecretaris zij aan zij met ons wil strijden voor het kunnen adopteren door homostellen. Ik ben blij dat hij dit ook in Europees verband aan de orde wil stellen, want ik denk dat dit onze positie krachtiger zou maken. Ik vraag de staatssecretaris om ons op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Dat geldt ook al voor de beantwoording in de toekomst. De staatssecretaris zal contact opnemen met zijn collega's van VWS en Financiën. Dat is prettig. Het contact met de collega van Financiën gaat natuurlijk over de tijdelijke regel. Daar hebben wij als Kamer mee ingestemd, ook de collega's van het CDA. Dat zeg ik er maar even bij voor de nuance. Dat blijft een belangrijk punt.

De Partij van de Arbeid zit op één lijn met de staatssecretaris waar hij kritisch kijkt naar de uitvoeringspraktijk van adoptie en waar hij de teugels strak aantrekt. Dat steunen wij. Het is een kwetsbare praktijk. In het belang van kinderen en adoptieouders moet die zo goed mogelijk worden uitgevoerd. Ik wens de minister dus veel steun voor de toekomst.

De heer Van Oosten (VVD): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van mijn eigen vragen. Ook vond ik de beantwoording van de vragen van de collega's verhelderend.

Mijn eerste opmerking ziet op een eventueel aankomende stelselwijziging, waar de staatssecretaris het zelf ook over heeft gehad. Dat was wellicht ook naar aanleiding van vragen die ik heb gesteld over de beheersing van de kwaliteit vanwege het teruglopende aantal adopties en de schaalgrootte van de diverse vergunninghouders. Ik ben blij dat de staatssecretaris zal aandringen op het verlengen van de vergunning tot 2015. Zo begrijp ik zijn woorden tenminste. Ik wacht dan ook met belangstelling de ontwikkelingen af bij de diverse organisaties, vooral wat betreft de vraag of men bereid is om na te denken over verdere samenwerking. Ik ben benieuwd naar de terugkoppeling daarvan van de zijde van de staatssecretaris te zijner tijd. Ik denk dat het wijs is om een eventuele herziening van de Wobka in dat licht te bezien.

Ik vond de beantwoording van mijn vraag of er criteria zijn aan de hand waarvan wordt bepaald of een kind adoptief is, vanzelfsprekend wel helder. Dat zijn de criteria zoals vermeld in het Haags Adoptieverdrag. Ik blijf nog wel zitten met de vraag of die scherp genoeg zijn om te bepalen of een kind werkelijk adoptief is. Dat is misschien een onderwerp waarover wij op een later moment nog moeten spreken. Ik begrijp in ieder geval dat de staatssecretaris op dit ogenblik geen noodzaak ziet om andere criteria te introduceren dan die uit het Haags Adoptieverdrag. Als ik dat mis heb, verneem ik dat vanzelfsprekend graag.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Naar aanleiding van de kritiek van het betrokken kindertehuis in Uganda, is de staatssecretaris erop ingegaan dat er bij de Nederlandse delegatie goede intenties waren en dat er zorgvuldig gehandeld is. Het punt blijft staan dat het bij dat kindertehuis kennelijk toch zo overgekomen is dat het onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om commentaar te geven op de bevindingen. Dat punt blijft hangen van de kant van het kindertehuis. Wat is de reactie van de staatssecretaris daarop?

Mijn amendementen hebben betrekking op de Wobka, de nazorg en de kostenkwestie. Ten aanzien daarvan blijf ik bij de amendementen die ik heb ingediend. Ik denk dat de standpunten wederzijds helder zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Wij zullen ten aanzien van de financiering bekijken of wij echt zo blij zijn met het overzicht dat wij hebben gekregen. Ik heb daarin namelijk nog niet alle antwoorden gezien op de vragen die ik heb namens mijn fractie.

Ik ben blij dat de staatssecretaris onze suggestie overneemt om in internationaal verband te bekijken wat wij kunnen betekenen. Daarvoor dank ik hem zeer.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn.

De heer De Wit, en ook anderen, en ik blijven waarschijnlijk van mening verschillen over de Wobka. Ik zal dit nauwlettend blijven volgen, ook in het licht van de toekomstige ontwikkelingen. Ik zal nadrukkelijk bekijken of er voldoende door de vergunninghouders wordt geanticipeerd.

Over India zeg ik nog dat er een onderzoek is geweest naar de vergunninghouder Meiling. Er is in dit verband in 2007 een brief naar de Kamer gestuurd over dat onderwerp. Wij zullen spreken met de Indiase autoriteiten. Daarvan houd ik de Kamer op de hoogte. De heer De Wit vroeg wanneer wij dit gaan doen. Dat gaan wij echt zo spoedig mogelijk doen. Ik hoop nog in 2012. Sommige dingen moet je een keer afhechten, ben ik wel met hem eens.

De heer De Wit (SP): Uiteraard ken ik de brief over Meiling van mei 2007, maar wij zijn nu vijf jaar verder. Juist in het kader van het Indiase onderzoek is nogal wat boven water gekomen. Mijn invalshoek is dat Nederland daar onderzoek naar moet doen. Er is dus toch sprake van een nieuwe situatie na zo veel jaar.

Staatssecretaris Teeven: Het punt is mij helder. Ik zou het heel graag hebben. Wij gaan een uiterste krachtsinspanning doen om dit boven water te krijgen.

Ik dank mevrouw Berndsen voor haar opmerking. Uiteraard zullen wij de Kamer op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen. Ook in Zuid-Afrika zullen wij de ontwikkelingen scherp blijven volgen.

Ik dank de heer Recourt. Ik wil inderdaad de uitvoeringspraktijk goed volgen en de teugels aantrekken, als dat nodig is. Dat is ook mijn optiek. Die lijn zal het kabinet volgen.

De heer Van Oosten heeft een opmerking gemaakt over de schaalgrootte en de beheersing van de kwaliteit. Dat is inderdaad de grootste opgave. Je kunt allerlei ideeën hebben over het samengaan van vergunninghouders. Er zijn ook landen in West-Europa waar het werk van de vergunninghouders een overheidstaak is en in publieke handen ligt. Daarbij zijn verscheidene oplossingen denkbaar. Wij zullen ons daarvan de komende tijd een goed beeld moeten vormen.

De criteria zijn inderdaad langs de lijnen van het Haags Adoptieverdrag. Er zijn daarbij nog wel speciale onderwerpen waarover ik volgend jaar met de commissie of een commissie met een andere samenstelling spreek, bijvoorbeeld draagmoederschap, de grensoverschrijdende materie die dat met zich meebrengt en de problemen die daaraan vastzitten.

De heer Van der Staaij vroeg naar hoor en wederhoor met betrekking tot het kindertehuis in Uganda. Toen de eerste delegatie daarnaartoe is afgereisd is er hoor en wederhoor geweest. Dat is aanleiding geweest voor mijn gesprek met de Stichting Kind en Toekomst. Dat heeft vervolgens geleid tot de tweede delegatie die er geweest is. Daarbij is inderdaad geen hoor en wederhoor meer geweest, want dat was bij de eerste delegatie al gebeurd. Toen zijn er een aantal bevindingen gedaan die hebben geleid tot de huidige situatie. Ik heb goed gehoord wat de heer Van der Staaij hierover zei. Ik zal dit nog even meenemen en bekijken of er aanleiding voor is om daar nog de gelegenheid toe te geven. Zij kunnen bijvoorbeeld nog een brief schrijven over alles wat wij bevonden hebben. Het lijkt mij goed om dat nog één keer te ontvangen. Ik begrijp dat er inmiddels puntsgewijs antwoord op deze brief is verstrekt aan de briefschrijver. Ik weet niet of dat gewisseld is met leden van de commissie, want er zijn soms ook bilaterale contacten. Wij hebben dus wel wederhoor gegeven. Wij hebben daarop weer gereageerd. Ik zal nog even bekijken wat de stand van zaken is.

Ik dank mevrouw Van Toorenburg voor de opmerkingen voor zover deze complimenten betreffen. Zij weet mij te vinden voor informatie over de kosten. Ik hoor van haar als die toch niet in de beleidsdoorlichting staan.

De voorzitter: Wij zijn aan het einde gekomen van de beantwoording van de staatssecretaris in tweede termijn. In dit overleg is een aantal toezeggingen gedaan.

  • De staatssecretaris zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de minister en de staatssecretaris met de Indiase autoriteiten.

  • De staatssecretaris van VWS zal de Kamer begin volgende week informeren over het amendement-Van der Staaij (33 400-XVI, nr. 24) over adoptienazorg, ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van VWS.

  • De staatssecretaris zal de staatssecretaris van Financiën raadplegen of hij ruimte ziet voor een fiscale regeling voor de tegemoetkoming van adoptiekosten.

Ik dank de staatssecretaris, zijn ambtenaren, het publiek op de tribune en mijn collega's.

Sluiting: 11:56