Kamerstuk 31250-52

Verslag van een algemeen overleg

Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking

Gepubliceerd: 10 februari 2009
Indiener(s): Ger Koopmans (CDA), Henk Jan Ormel (CDA)
Onderwerpen: internationaal ontwikkelingssamenwerking
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31250-52.html
ID: 31250-52

31 250
Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking

nr. 52
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 10 februari 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer2 hebben op 17 december 2008 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking en minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:

–  de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 september 2008 inzake beleidsnotitie milieu en hernieuwbare energie in ontwikkelingssamenwerking (31 250, nr. 30).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Van Heugten Griffier: Van Toor

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Jansen (SP): Voorzitter. Het is goed dat Nederland de verbetering en verduurzaming van de energievoorziening tot een van de speerpunten van zijn ontwikkelingsbeleid maakt. Na lucht, water en voedsel is energie de vierde primaire levensbehoefte. Ook voor de lange termijn is een fatsoenlijke energievoorziening cruciaal, zowel in economisch opzicht als vanwege de klimaatproblematiek. Wij hebben het vandaag niet over het bestrijden van de gevolgen van de klimaatverandering, maar er hangt nog wel een zwarte wolk boven de klimaatconferentie te Kopenhagen volgend jaar. Daar zal absoluut een waterdichte regeling afgesproken moeten worden voor een adaptatiefonds ten behoeve van de arme landen, die geconfronteerd worden met verdroging, overstromingen en andere klimaateffecten.

De SP-fractie is er voorstander van dat Nederland de 500 mln. energiemiddelen met name inzet voor decentrale kleinschalige investeringen in de armste landen. Zo is de kans het grootst dat de baten terechtkomen bij de mensen die deze het hardste nodig hebben. Bovendien zal ook in Europa de energievoorziening in de toekomst steeds decentraler worden. Zonne- en windenergie moet zo dicht mogelijk bij de afnemer worden geproduceerd. Dat scheelt een boel dure netwerken. Zijn de ministers dat met ons eens? Zo ja, betekent dit dat de inzet van Nederland op waterkracht ook primair decentraal zal zijn? Hoeveel gaat Nederland investeren in grootschalige netwerken? Hoe verhoudt zich dat tot ons pleidooi voor een decentrale aanpak? Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking uitleggen hoe hij gekomen is tot de keuze voor het Grote Merengebied in Afrika als speerpuntregio en Indonesië als speerpuntland? Dat zijn toch niet de armste landen?

De beleidsbrief is wat ons betreft niet helemaal duidelijk over het wel of niet mogelijk maken van investeringen in energie-efficiency in het kader van dit programma. De SP-fractie is daar wel voorstander van. De komende 50 tot misschien wel 100 jaar blijft de energievoorziening voor een flink deel leunen op fossiele bronnen. Maatregelen om zuiniger om te gaan met fossiele bronnen hebben op dit moment het hoogste rendement per geïnvesteerde euro. Dat geldt zowel voor het milieurendement als voor het financiële rendement. Als je met een energiezuinig fornuis nog maar de helft van het hout nodig hebt om te koken, is dat grote winst. Niet voor niets leunt ook in Nederland het programma Schoon en Zuinig in hoge mate op energiebesparing. Als energie-efficiency wordt meegenomen – daar zijn wij voor – zou er wat ons betreft ook gekeken moeten worden naar de transportsector en het openbaar vervoer, met name in stedelijke gebieden. Dan zou energie-efficiency hand in hand kunnen gaan met de verbetering van de luchtkwaliteit.

Daarmee kom ik op de verduurzaming van de productie van biobrandstoffen, een van de speerpunten van het Nederlandse beleid. De SP is sceptisch over de aanpak van de Nederlandse regering op dit punt. Op dit moment groeit de productie van biomassa en biobrandstoffen in de ontwikkelingslanden met name voor de export. Het is eigenlijk een vervolg op de rol van bodemschatten uit het verleden. De grootschalige productiemethoden zorgen voor ontbossing en het wegdrukken van kleinschalige land- en bosbouw. De bevolking werkt onder schandalig slechte omstandigheden op de plantages en in de fabrieken. Het is duidelijk dat de Europese Unie een dubbele pet op heeft als zij dit soort programma’s opzet. Europa en de Verenigde Staten zijn dringend op zoek naar extra biobrandstof om hun eigen energievoorziening veilig te stellen. Dat is buitengewoon hypocriet.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking vindt het, blijkens zijn notitie, pervers dat een land als Nigeria 3% van de wereldolie levert, maar 80% van de eigen bevolking in de kou laat staan. Maar met biobrandstoffen dreigt deze historie zich te herhalen. Wat ons betreft zou de productie van biobrandstoffen en biomassa in de ontwikkelingslanden ten goede moeten komen aan de bevolking zelf. Dus zijn wij een voorstander van een moratorium op export. Laat Europa zijn eigen biobrandstoffen produceren, bijvoorbeeld uit de reststromen van land- en bosbouw, voedselindustrie en de zuiveringsinstallaties. In dat opzicht is het wel goed dat een aantal van de programma’s zich richt op biogas. Dat wordt bij uitstek decentraal geproduceerd en geconsumeerd. Daar kunnen Shell en Esso niet mee aan de haal.

Wij pleiten ervoor dat Nederland landen steunt die expliciete programma’s opzetten om het armste deel van de bevolking van betaalbare energie te voorzien. Op dit terrein gebeuren er goede dingen in Bolivia. Wat kunnen wij doen om deze aanpak ook in andere landen te bevorderen?

Daarmee kom ik op mijn laatste punt, namelijk onze inzet om de investeringen van de Wereldbank in de Afrikaanse ontwikkelingslanden te vergroenen. Dat is naar de mening van de SP-fractie hard nodig. Sterker nog, tweeëneenhalf jaar geleden is hier tijdens een algemeen overleg met de voorganger van deze minister geconstateerd dat de Wereldbank, met Nederland als belangrijke financier, grootschalig investeert in fossiele energie. Wat is er sinds die tijd gebeurd? Wat is het aandeel duurzaam in de Wereldbankprojecten over het afgelopen jaar?

Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. In de stukken ligt terecht het accent op energievoorziening. Wij weten dat de energiebehoefte in Azië en Afrika de komende decennia zal toenemen. Als je iets in die landen wilt bereiken, zullen er maatregelen op het terrein van energie genomen moeten worden. Het punt is natuurlijk wel hoe wij dat gaan doen en in welke landen. Ook ik vraag mij af of projecten in Indonesië wel de hoogste prioriteit hebben. Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking dit toelichten? Ook is van belang welke rol de betrokken landen daarbij hebben. Wij kunnen het wel goed vinden om met duurzame energie aan de slag te gaan, maar wat willen de landen zelf? Hoe betrekken wij die landen daarbij, ook financieel? Dat kan van land tot land verschillen. Ik wil voorkomen dat Europa met een belerend vingertje oplegt wat er gaat gebeuren.

Een volgende vraag is hoe wij kunnen bewerkstelligen dat de ontwikkelingslanden efficiënter omgaan met de energie. Hoe kunnen wij het lokale bedrijfsleven daarbij inschakelen? Moet de Wereldbank daarbij een rol spelen? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

De heer Waalkens (PvdA): Collega Neppérus schaart zich in de rij van vragenstellers. Ik had graag gezien dat de VVD-fractie de aanpak die het kabinet in de nota bepleit zou ondersteunen. Nu plaatst zij overal vraagtekens bij. Wij hebben toch «GroenRechts» aan tafel? Waarom toont zij niet wat meer enthousiasme en kiest zij geen positie?

Mevrouw Neppérus (VVD): De heer Waalkens heeft niet goed geluisterd, want ik heb aan het begin van mijn betoog gezegd dat ik vind dat de minister terecht het accent legt op energievoorziening en niet op de reductie van CO2-uitstoot. Over de manier waarop heb ik wat vragen. Ik ga ervan uit dat de PvdA-fractie ook kritische vragen zal stellen aan haar eigen ministers. Juist als vertegenwoordiger van GroenRechts wijs ik op het belang van meer energie-efficiency. Als wij dat kunnen bereiken met de lokale bedrijven, want dat scheelt in transport, zullen er energiezuinige producten worden gemaakt, wat leidt tot een reductie van de CO2-uitstoot. Al met al denk ik dat de heer Waalkens en ik op dezelfde koers zitten, maar ik ben blij dat ik mijn standpunt mocht herhalen.

Voor een deel hebben wij het vandaag over biobrandstoffen. Dat is een gevoelig terrein. Er is sprake van schade aan de natuur. Tien jaar geleden dacht de Kamer dat hiermee wonderen verricht konden worden, maar wij hebben helaas moeten constateren dat dit niet het geval is. Het kabinet spreekt terecht over verduurzaming en over de Cramercriteria. Dat is een goed uitgangspunt. Van belang is wat is afgesproken. Bijvoorbeeld met Brazilië werden afspraken gemaakt waarbij de Cramercriteria niet golden. Hoe staat het daarmee? Wij moeten ervoor zorgen dat biobrandstoffen geen schade aan de natuur aanbrengen. Het liefst moeten zij aan de Cramercriteria voldoen. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat wij de brandstoffen daar weghalen, waardoor de voedselproductie of andere inkomensbronnen in gevaar komen. Graag een toelichting op dit punt.

Ik mis in de notitie hoe moet worden omgegaan met bebossing en vooral ook met ontbossing. Dit heeft niet de eerste prioriteit, maar ik vind het wel een belangrijk item. Hierover is al vaker gesproken met de bewindslieden. Bij de conferentie van Poznan zijn op dat terrein wel stappen gezet, maar het is een punt dat ook speelt bij het thema energie en klimaat.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Laat ik met de deur in huis vallen: mijn fractie is teleurgesteld over deze notitie. Het gaat hier om een belangrijk beleidsterrein, de relatie tussen duurzame energie, milieu en ontwikkelingssamenwerking. Wij kennen allen de samenhang tussen deze terreinen. Wij zijn blij met het initiatief van de regering om met een notitie te komen, maar wij zijn teleurgesteld over de voorstellen die daarin staan. Wij hebben hiervoor een aanzienlijk budget: 500 mln. bovenop de ODA-middelen. In vergelijking met het budget voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van zonne-energie is dat aanzienlijk. Nederland zou hieruit winst kunnen halen. Nederland kan net op dit terrein het verschil maken. Wel vind ik het heel goed dat dit bedrag bestemd is voor duurzame energie. Het heeft een groot belang. Het brengt economische groei en het geeft mensen tijd voor andere zaken, zoals de bescherming van bossen tegen houtkap, verminderde CO2-uitstoot en luchtvervuiling. Kortom, er liggen hier enorme kansen. Wij hadden verwacht in deze notitie, waar wij twee jaar op gewacht hebben, voorstellen te zien om op dit terrein effectief beleid te voeren. De voorliggende notitie komt echter niet met concrete plannen. Bovendien zien wij dat er in 2008 al 50 mln. is uitgegeven, zonder dat wij deze voorstellen geaccordeerd hebben. Voor 2009 staat 100 mln. gepland, zonder expliciete instemming van de Kamer met dit beleid. Graag krijg ik hierop een reactie.

De vier beleidsprioriteiten die in de begroting van 2008 abusievelijk niet waren geëxpliciteerd en die pas in de beantwoording van de feitelijke vragen zijn meegedeeld, vormen het enige kader voor de uitgaven van deze gelden. Mijn fractie vindt dat mager. Dan blijkt ook nog dat van die vier prioriteiten er twee alweer zijn verdwenen, namelijk de energievoorziening in het Grote Merengebied en de programma’s gericht op meer toegang tot energie. Welke nieuwe inzichten liggen daaraan ten grondslag? Graag een verduidelijking.

De heer Jansen (SP): Het is mooi dat de CDA-fractie kritisch is ten aanzien van de regering. Dat is erg dualistisch. Het gaat nu toevallig om twee PvdA-bewindslieden. Is mevrouw Ferrier net zo kritisch ten aanzien van haar eigen partijgenoten op Economische Zaken, Landbouw of Verkeer en Waterstaat? Ik zal mij nu beperken tot Economische Zaken. Het economisch beleid van Nederland is nog steeds vooral gericht op het versterken van de eigen economie, ook als dat ten koste gaat van derdewereldlanden. Hoe staat mevrouw Ferrier daar tegenover?

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik ben woordvoerder ontwikkelingssamenwerking. Ik lees de notities en de brieven van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Uiteraard staat mijn reactie daarop in de brede visie van mijn partij. Ten aanzien van deze notitie is mijn fractie teleurgesteld. Wij hadden echt meer verwacht op dit gebied. Ik vind het ongelofelijk flauw van de fractie van de SP om te zeggen dat ik kritisch ben omdat het om bewindslieden van de PvdA gaat. Dat komt waarschijnlijk doordat de heer Jansen nog niet eerder debatten met mij gevoerd heeft. Het gaat mij om de inhoud. Ik ben teleurgesteld over deze notitie en ik ben kritisch. Het gaat om een belangrijk beleidsterrein en om een groot bedrag. Bovendien kan Nederland op dit terrein tot vernieuwende inzichten komen waar de hele wereld voordeel van kan hebben. Dat wil ik graag terugzien. Daar gaat het mij om.

De heer Jansen (SP): Laat ik dan de vraag wat vriendelijker stellen. Is de CDA-fractie met mij van mening dat ook het economische beleid van Nederland gericht zou moeten zijn op verduurzaming en dus hand in hand zou moeten gaan met het beleid van Ontwikkelingssamenwerking?

Mevrouw Ferrier (CDA): Het CDA streeft coherent regeringsbeleid na.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Daar zal ik de CDA-fractie op volgen, met name als het gaat om de inzet op het landbouwbeleid en de duurzaamheidsaspecten die daarbij gelden. Mevrouw Ferrier zegt dat het CDA teleurgesteld is over de notitie als het gaat om de inhoud en het budget. Er wordt onvoldoende verschil gemaakt. De inhoud vindt zij weinig concreet, maar zij gaat wel in op de concrete keuzen die zijn gemaakt. Kennelijk zijn dat niet de keuzen van het CDA. Ik ben benieuwd waar het CDA voor zou hebben gekozen. Ik begrijp ook niet waarom de CDA-fractie bij de behandeling van de begroting van Ontwikkelingssamenwerking geen amendement heeft ingediend over de miljarden die nodig zijn voor het klimaatbeleid en het adaptatiefonds dat gevuld moet worden.

Mevrouw Ferrier (CDA): Over het budget voor adaptatie kom ik nog te spreken. Ik heb gezegd dat Nederland terecht een aanzienlijk bedrag bestemt voor hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden. Ik wil daar effectieve, concrete, vernieuwende voorstellen voor zien. Wat dat betreft ben ik teleurgesteld. Als mevrouw Wiegman mij nog even de tijd geeft, ga ik nader in op de punten waarover ik teleurgesteld ben en zal ik aangeven wat de voorstellen volgens het CDA zouden moeten zijn.

Voorzitter. Ik vind dat de notitie leest als een boodschappenlijstje, waarop staat dat de Wereldbank 150 mln. krijgt voor het Grote Merengebied, dat de verwachting is dat bilateraal 25 mln. kan worden uitgegeven in Mongolië, Vietnam en Zambia, dat 20 mln. samen met Duitsland in 20 Afrikaanse landen kan worden uitgegeven en dat de mogelijkheden voor verdere samenwerking op het gebied van duurzame energie nader worden uitgezocht met UNDP, UNEP en UNIDO. Ik vind dit een versnipperde inzet van middelen, die naar mijn idee leidt tot een weinig efficiënte en weinig effectieve aanwending van het budget. Dan lezen wij over de financiering van stuwdammen door de Wereldbank en anderen. Wat is de meerwaarde daarvan? Waarom is gekozen voor stuwdammen? Dat is oude technologie. Ik begrijp dat landen die stuwdammen hebben misschien zelf die keuze maken, maar hier ligt nu net een mogelijkheid voor Nederland om in te zetten op nieuwe technologie. Ik zou inzetten op zonne-energie. Ik herinner de minister nog maar even aan de woorden van Herman Wijffels bij de bijeenkomst vorige week van de WRR. Hij gaf terecht aan dat wij over niet al te lange tijd het niet meer gaan redden met het krabben in de grond als het gaat om energievoorziening, dus met fossiele brandstoffen. Hij vindt dat wij ons open moeten stellen voor de stroom en het licht. Ik ben voor het inzetten op CSP, de zonnepanelen, en op windenergie.

De versnippering die uit de nota spreekt, leidt niet tot effectiviteit. Daarnaast mist mijn fractie een duidelijk tijdschema, planning, criteria en een evaluatiesystematiek. Mijn fractie wil aan het nog niet toegezegde of uitgegeven deel van de 500 mln. twee randvoorwaarden verbinden en ik verneem graag van de minister hoe groot dat deel is. Ten eerste moeten wij focussen op thema’s waar Nederland het verschil kan maken. Ons voorstel is om in te zetten op zonne-energie. Daar liggen grote kansen voor Afrika. Nederland heeft op dat terrein veel kennis. Hetzelfde geldt voor windenergie. Ook daar kan de Nederlandse deskundigheid echt een verschil maken. Misschien moeten wij ons ook meer focussen op landen en gebieden om met de innovatie te komen die op dit terrein nodig is. Nederland heeft daar de capaciteit voor. Ik zou graag zien dat deze regering daarvoor de middelen beschikbaar stelt.

De heer Waalkens (PvdA): Ik begrijp de teleurstelling van het CDA niet helemaal. Wij hebben 500 mln. beschikbaar. Dat is uniek in de wereld. Wij zijn wat dat betreft «leading in the world». Er wordt bij de projecten die gefaciliteerd worden gebruik gemaakt van de knowhow uit Nederland. Ik doel op het opzetten van samenwerkingsverbanden, het ondersteunen van lokale initiatieven. Daar kan Nederland het verschil maken. Mevrouw Ferrier vraagt waarom er stuwdammen worden gebouwd en waterkrachtcentrales. Nederland heeft kennis op het gebied van water en de thema’s die genoemd zijn. Mevrouw Ferrier vindt het allemaal niks. Zij is teleurgesteld en stelt randvoorwaarden. Jongens, laten wij nu met elkaar deze unieke kans gebruiken. Mevrouw Ferrier legt daar een grauwsluier overheen. Dat neem ik haar kwalijk.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben het helemaal met de heer Waalkens eens dat wij hier een unieke kans hebben. Ik begrijp dat wordt ingezet op waterkrachtcentrales. Landen willen dat misschien zelf graag. Ik vind echter dat Nederland beter in kan zetten op een aantal meer innovatieve zaken. Ik heb al herinnerd aan de bijeenkomst van de WRR, waar werd aangegeven dat wij daarop in moeten zetten. Mijn bezwaar betreft de versnippering die ik zie in de voorstellen. Ik begrijp dat ik daarover van mening verschil met de heer Waalkens. Ik heb het boodschappenlijstje net voorgelezen. Waarom zetten wij niet in op het creëren van grote zonnepanelen waar Afrika ontzettend veel winst uit zou kunnen halen? Daarom stelde ik de randvoorwaarden en heb ik de minister gevraagd om meer te focussen op het uitgeven van het geld dat nog niet besteed is. Ik vraag hem om creatief en innovatief gebruik te maken van de terreinen waarop Nederland het verschil kan maken. Wij kunnen overal wel energie opwekken met stuwdammen, maar daar zit weinig vernieuwend denken in. Wij hebben dat vernieuwende denken juist zo nodig.

De heer Waalkens (PvdA): Ik wil constateren dat daar wel energie uit komt, maar een roep om een innovatieve slag naar voren – een vlucht naar voren – levert geen energie op. Ja, bij wetenschappers. Ik maak er bezwaar tegen dat mevrouw Ferrier niet wil meewerken aan een ownership. Wanneer landen een keuze gemaakt hebben, kunnen wij die landen daarbij helpen. Mevrouw Ferrier gaat voorbij aan ownership, aan de vraaggestuurde assistentie die Nederland kan leveren. Zij heeft nog met geen woord gesproken over verduurzaming bij het telen van biomassa.

Mevrouw Ferrier (CDA): Naar mijn idee moet er juist op dit beleidsterrein een en/en-situatie zijn. Natuurlijk wil ik niet dat Nederland landen oplegt wat zij moeten doen. Dat werkt niet. Ik vind echter wel dat wij op dit terrein een stap voorwaarts kunnen maken met innovatieve technologieën. Het klopt niet dat daar geen energie in zit, zoals de heer Waalkens zegt. Mijn fractie onderschrijft de inzet van de minister samen met het bedrijfsleven, met Philips en NUON, op vernieuwende technologieën in die landen. Dat levert wel degelijk energie op. Dan kun je tot vormen van hernieuwbare energie komen waar iedereen iets aan heeft. Dan blijf je niet vastzitten op de oude systematiek. Uiteindelijk moet de markt in Afrika ontdekken dat zonne-energie rendabel is. Wij willen stimuleren dat slimme lokale ondernemers de weg daar naar toe vinden. Naar mijn idee is het budget daarvoor bedoeld.

Ik heb nog een prangende vraag. Ik ben het met de heer Waalkens eens dat Nederland de «leading nation» is met 500 mln. op dit belangrijke beleidsterrein. Ik ben wel benieuwd hoe die «lead» van Nederland ingezet wordt en een rol speelt in de klimaatdiscussies op weg naar een klimaatakkoord in Kopenhagen. Ik denk dat Nederland daar heel trots op mag zijn. Wij moeten dat ook uitdragen. Ik hoor dat Duitsland en Noorwegen in Poznan een side event organiseren op basis van 22 mln. ODA-middelen. Dan zeg ik: wij hebben 500 mln. en wij zijn met vernieuwende ideeën bezig. Wij hebben de inzet van het bedrijfsleven dat hier het verschil kan maken. Laten wij daar dan ook trots op zijn.

Voor de duidelijkheid herhaal ik dat wij ten aanzien van het toegezegde en uitgegeven deel van de 500 mln. een duidelijk tijdschema, planning, criteria en een evaluatiesystematiek willen. Graag wil ik weten wat de bestemming is van het nog niet toegezegde deel. Wat wordt de focus op vernieuwende technologie? Wat mijn fractie betreft is dat wind- en zonne-energie, met de maximale inzet van het Nederlandse bedrijfsleven en Nederlandse kennis. Tevens vraag ik hoe Nederland de voortrekkersrol met de 500 mln. bovenop ODA gaat inzetten.

Dan de biomassa. Wat mijn fractie betreft wordt allereerst voor de mond en dan pas voor de motor geproduceerd. Dat is de inzet van het CDA. In Nederland zijn de Cramercriteria gesteld. De Europese Unie heeft inmiddels een akkoord bereikt over duurzaamheidscriteria voor de import van biomassa die WTO-proof is. Zit er licht tussen die criteria? Zetten wij ook in op de productie van tweede generatie biomassa in OS-landen? Daar valt veel winst te behalen. Op welke gronden zetten wij in op biomassa? Wij vinden dat dit op gedegradeerde gronden moet gebeuren. Hoe wordt daar tegenaan gekeken? Bij de begrotingsbehandeling is gesproken over de suikerpalmproductie. Zijn er stappen gezet op dat gebied? Brazilië wil de MoU met name in Europees verband bespreken. Hoe loopt dat?

Nederland besteedt 0,8% van het bnp aan ontwikkelingssamenwerking. Ik wijs op CDM en op joint implementation. Wij besteden op verschillende manieren Nederlands belastinggeld in ontwikkelingslanden. Ik krijg graag een overzicht van de geldstromen die Nederland op dit moment inzet voor adaptatie. Wij hebben daar miljarden voor nodig. Wij moeten de internationale gemeenschap daarop aanspreken. De ervaringen met de voedselcrisis stemmen ons niet optimistisch. Naar de mening van mijn fractie gaat het ook bij de klimaatvoedselcrisis om situaties die net als bij de kredietcrisis majeure ingrepen waard zijn. Is dat besef er op Europees niveau? Ik ken deze minister voor Ontwikkelingssamenwerking als iemand die zijn collega’s goed weet te prikkelen. Hoe wil hij op dit gebied andere landen aanspreken op de beloftes die zij gedaan hebben?

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Wij hebben een tijdje moeten wachten op deze nota, die voortvloeit uit de afspraak die wij met elkaar gemaakt hebben om bovenop de 0,7% van het bnp voor ontwikkelingssamenwerking een extra budget van 500 mln. voor klimaatmitigatie en -adaptatie beschikbaar te stellen. Speerpunt van beleid daarbij is het opwekken van duurzame energie. Energie is voor een deel de motor van de economie. Het is van belang, die motor aan de praat te krijgen en aan de praat te houden. Ik prijs het kabinet met deze notitie. Dit is de outline voor het beleid voor de komende periode. Wij zijn al een stuk op weg om dit in te vullen. De beleidsprioriteiten waarvoor gekozen is, zijn uniek. Nederland is daarmee leidend in de wereld. Wij hebben niet alleen de verantwoordelijkheid om de 0,7% van het BNP goed te besteden, maar ook om die extra 500 mln. zo goed mogelijk weg te zetten. Dat vereist een mondiale en multilaterale aanpak. De Nederlandse kennis en knowhow zorgt voor een unieke positie: «lessons learnt» uit het verleden. Wij moeten een sprong naar voren maken, niet alleen via innovatie en nieuwe systeemdoorbraken. Wij moeten met de voeten op de grond blijven. Die innovatie gaat wel door. Ik ben het absoluut met iedereen eens die een pleidooi houdt dat innovatie gestimuleerd moet worden. De praktijk leert dat lokale gemeenschappen vaak gebaat zijn bij het vervangen van de houtskoolproductie en niet zozeer bij innovatie. De enorme stofwolken die ontstaan door houtskoolproductie helpen de laatste bomen om zeep. Natuurlijk kunnen wij met de lokale gemeenschappen samenwerken om ook op klein niveau het verschil te maken. Het Daey Ouwens Fonds dat via het amendement-Ferrier/Samsom tot stand is gekomen, is bij uitstek geschikt om alle initiatieven te plaatsen naast de initiatieven die bij lokale gemeenschappen spelen. Ik ben het ermee eens dat dit niet te versnipperd moet zijn, maar het is niet goed om met de rug naar de lokale gemeenschappen te gaan staan op het moment dat je het verschil kunt maken. Het is toch te gek voor woorden dat het CDA die mensen in de steek laat? Je moet niet alleen maar spreken over een sprong naar voren en innovatie.

Mevrouw Ferrier (CDA): Het mooie van dit aanzienlijke budget is natuurlijk dat het beide kan. Ik heb niet voor niets samen met mijn collega Samsom dat amendement ingediend. Juist van die kleinschalige lokale, hernieuwbare energieontwikkeling, die ook nog arbeidsgenererend is, zie ik de meerwaarde. Ik vind de naamkeuze prachtig. Natuurlijk ben ik daarvoor, maar is de heer Waalkens het met mij eens dat het van groot belang is, juist nu in te zetten op innovatie? Nederland toont leiderschap door 500 mln. bovenop het budget uit te trekken. Dan is het toch jammer dat je niet aan de en/en-variant denkt?

De heer Waalkens (PvdA): In uw bijdrage hebt u de keuze gemaakt om een grauwsluier over deze notitie te trekken. Ik maak een andere keuze en vraag welke mogelijkheden wij kunnen creëren om samen met de partners in de genoemde landen dingen op te pakken. Ik noem het Heart of Borneo Project. Er werd gezegd dat het misschien niet zo nodig is om het geld in Indonesië te besteden, maar dit is één van de landen met de grootste CO2-uitstoot. Het is een grote uitdaging om de klimaatveranderingen tot staan te brengen door in grote projecten in Indonesië te investeren. Ik ben er echter ook heel erg voor om te bekijken of wij lokale gemeenschappen kunnen helpen door een stopcontact te installeren waar ook nog eens elektriciteit uitkomt.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik constateer dat de heer Waalkens en ik uiteindelijk niet zoveel van mening verschillen. Hij zegt dat ik een grauwsluier heb opgetrokken. Ik heb gezegd dat ik verwacht dat de 500 mln. meer focus en meer resultaat oplevert dan wat nu voorligt. Ik roep de regering op om met voorstellen te komen.

De heer Waalkens (PvdA): De vertegenwoordiger van het CDA zegt dat zij geweldig teleurgesteld is, dat zij twee jaar heeft moeten wachten op naar nu blijkt teleurstellende resultaten. Vervolgens is haar commentaar dat het beleid versnipperd is en dat wij op één lijn zitten. Dat wil ik niet constateren. Ik constateer dat er een groot verschil in ambitie is tussen haar en mij. Ik wil dat nadrukkelijk markeren.

De heer Vendrik (GroenLinks): Wij constateren ook een enorm verschil tussen de twee coalitiepartijen. Daar heeft de heer Waalkens een terecht punt.

De voorzitter: Mijnheer Vendrik, u had van mij niet het woord gekregen. Fijn dat u ben aangeschoven. De heer Waalkens vervolgt zijn betoog.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ik had het over de noodzaak om te komen tot een mondiale en multilaterale aanpak. Wij zullen ons soms moeten aansluiten bij bestaande initiatieven om donorcoördinatie en efficiëntie in te bouwen, juist om het verschil te maken. In andere gevallen zullen wij zelf de leiding nemen, zodat anderen zich kunnen aansluiten. De positie van de Wereldbank en van de Europese Unie is daar te markeren. Ik moet zeggen dat het voortschrijdend inzicht op dit punt zeker bij de Wereldbank evident is.

Eerder is aan de orde geweest met welke partners Nederland kan samenwerken. Ik benadruk dat in dit kader het initiatief van Kofi Annan voor een «Green Revolution in Africa» een richtpunt is bij onze uitrol van kennis. Vorige week hebben wij Kofi Annan in de Ridderzaal gehoord. Het is een man die staat voor zijn zaak, zonder dat hij zich ook maar op enig moment afvraagt of er een afbreukrisico is. Een staatsman met charisma van wie wij veel kunnen leren.

Mevrouw Ferrier (CDA): Daar zijn wij het over eens.

Mevrouw Neppérus (VVD): Nee maar, dat dat nog gebeurt.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. De Kamer heeft in een debat met de minister van Economische Zaken over een MoU met Brazilië het initiatief moeten nemen om de Cramercriteria op te nemen. Ik ben zeer benieuwd hoe die criteria in bilaterale afspraken overeind blijven.

De heer Vendrik (GroenLinks): De heer Waalkens noemt terecht dat vreemde verdrag met Brazilië dat de minister van Economische Zaken heeft gesloten. Nu zijn er wel meer punten waarbij de coherentie op het gebied van beleid terzake van biobrandstoffen bij dit kabinet ver te zoeken is. Het lijkt mij goed om daar binnenkort een apart debat over te voeren met ongeveer het halve kabinet.

De voorzitter: Mijnheer Vendrik, dit is een punt voor de procedurevergadering. Wat is uw vraag aan de heer Waalkens?

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Dit is geen procedurevergadering. Ik stel mijn collega Vendrik voor om dit punt in te brengen bij een aantal procedurevergaderingen en dan kan het worden geagendeerd. Men kan mij ’s nachts wakker maken om dit soort debatten te voeren.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het ging niet om een procedureel punt. Het ging mij erom politiek te markeren dat het beleid van dit kabinet terzake van biobrandstoffen – en daar vraag ik de reactie van de heer Waalkens op – op talrijke punten niet spoort. Het verdrag met Brazilië is er een voorbeeld van. Is dat ook een irritatiepunt voor de PvdA-fractie?

De heer Waalkens (PvdA): Ja, voorzover je de wat kleinere belangen laat prevaleren boven de grotere visie op dit punt, zeker gezien de 500 mln. die wij tot onze beschikking hebben. Ik verwijs naar de uitwerking van de Notitie landbouw, rurale bedrijven en voedselzekerheid van LNV en OS, waar iedereen enthousiast over was. Dat zijn allemaal stappen in de goede richting.

Voorzitter. Ik wil het nu hebben over de vijf kloven die door de ngo’s zijn geconstateerd tussen beleid en uitvoering. Hoe gaan wij om met tegengestelde belangen? Hoe kunnen wij de Cramercriteria zo goed mogelijk invlechten? Natuurlijk is coherent beleid daarbij essentieel.

Er zijn tal van interessante initiatieven op het gebied van herbebossing. Ik hoop dat bij de beoordeling van die herbebossingsprojecten de Cramercriteria, met name op het terrein van de sociaal-culturele en economische randvoorwaarden, leidend zijn. Mensen worden uit het bos verjaagd en vervolgens worden de bossen gekapt. Die mensen moeten alternatieven geboden worden, voorzover die er zijn.

Belangrijk is het om te mikken op grootschalige investeringen in projecten die energie toegankelijk en betaalbaar maken. Aan de andere kant wil ik een pleidooi houden om naast de lokale gemeenschappen te gaan staan, te kijken wat je met groepen in de samenleving op zou kunnen pakken, zodat zij niet meer afhankelijk zijn van een stopcontact dat door een «superkapitalist» wordt verhuurd om de mensen in de gelegenheid te stellen stroom af te tappen en te bellen.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Om te beginnen wil ik mijn waardering uitspreken voor de inzet van deze ministers. Het is belangrijk dat wij ontwikkelingslanden ondersteunen op het gebied van hernieuwbare energie, maar dan niet zozeer in enge zin door in te zetten op het verkrijgen van toegang tot duurzame energie, maar echt in de brede zin. Ik doel op het recht op een duurzame ontwikkeling, gecombineerd met het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.

De afgelopen tijd zijn er verschillende rapporten en nota’s verschenen, waaronder ook een AIV-advies. Laten wij dat vooral ter harte nemen, bijvoorbeeld dat wij moeten letten op chronische onderfinanciering, fragmentatie en zwak leiderschap. Mijn ervaring, vorig jaar opgedaan in Bali en vorige week in Poznan, is dat er dringend behoefte is aan eenduidig klimaatbeleid. De Nederlandse inzet in Poznan is een inzet met de drie E’s: eerlijkheid, effectiviteit en efficiëntie. Ik heb daar waardering voor. Is dit terug te zien in het eigen beleid en in de nota die wij vandaag bespreken? Hoe krijgt dat in het voorgestelde beleid precies vorm? Wat zijn de referentiewaarden op het moment dat je met die drie uitgangspunten gaat werken? Is daar inmiddels over nagedacht en zijn deze verder uitgewerkt?

Ik maak mij zorgen over fragmentatie. Minister Koenders kiest expliciet voor gender in deze nota over klimaatbeleid, maar wat mij betreft kiest het kabinet voor een eerlijk klimaatbeleid. Dan komt het met die gender ook wel goed. Ik denk dan even aan het gesleep met water en takkenbossen. Klimaatbeleid vraagt niet zozeer om medicijnmannen, maar vooral om het toepassen van het principe «voorkomen in plaats van genezen». In hoeverre is er afstemming binnen de Europese Unie? In Poznan heb ik kennisgemaakt met het project GEEREF, opgezet door de Europese Commissie. Ik heb begrepen dat vooral Noorwegen en Duitsland daarin actief zijn. Er is een potje voor, waar enkele miljoenen in zitten. Ik heb echter het idee dat dit behoorlijk op zichzelf staat. Hoe zorg je dan voor afstemming?

In Poznan heb ik de presentatie bijgewoond waaraan minister Cramer deelnam. Daar werd een onderzoek gepresenteerd door de Wereldbank waaraan ook Nederland een bijdrage heeft geleverd. In dit onderzoek worden drie gebieden genoemd, maar juist die drie gebieden zie ik niet terug in de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Ook in dit verband vraag ik naar de samenhang. Ik benadruk dat het bij dit soort zaken gaat om coördinatie, afstemming en consistentie, ook in keuzen voor gebieden en van partners.

Denemarken gaf in Poznan aan te kiezen voor de indigenous peoples. Dan bedoel ik niet people, zonder «s». Waar gaat Nederland van uit, people of peoples? Hoe krijgt de betrokkenheid van inheemse volken concreet vorm? Dan denk ik aan het REDD-project op Atjeh. Ik sprak in Poznan een vertegenwoordiger van Atjeh die mij vertelde dat hij had gehoord dat Nederland steun geeft, maar dat hij er als vertegenwoordiger van de inheemse bevolking niet bij was betrokken. In de conclusie die in Poznan is geformuleerd over ontbossing staat dat tot 15 februari de mogelijkheid bestaat om te reageren. De minister krijgt hiermee de kans om invulling te geven aan het kabinetsstandpunt dat het voor een effectieve aanpak van ontbossing van essentieel belang is om de van bossen afhankelijke bevolkingsgroepen, inclusief inheemse volken, bij het gehele proces te betrekken en dat de financiering van REDD ten goede komt aan de inheemse volken en de lokale bevolkingsgroepen. Ik verwijs naar de brief over ontbossing van 8 december. De minister zou voor 15 februari een submissie kunnen schrijven waarin deze zienswijze wordt uitgewerkt. Kan hij dat toezeggen?

Ontwikkelingssamenwerking kiest bij de keuze van partners voor het inschakelen van bestaande kanalen met bewezen kennis en ervaring. Is dat reëel met het oog op een heel nieuw gezichtspunt vanuit het klimaatbeleid? Dan denk ik aan een organisatie als de Dutch Millennium Foundation, die de lokale gemeenten op een heel vernieuwende wijze wil betrekken bij het halen van de millennium goals. Het is voor dat type organisatie ontzettend lastig om toegang te krijgen tot een vorm van subsidie.

Naast de brief is er ook een bijlage: biomassa voor energiedoeleinden, plan van aanpak biomassa mondiaal. Ik vraag mij af of het kabinet biomassa toch niet slechts ziet als een bijlage. Het is een belangrijk dossier dat meer verdient dan behandeling als een bijlage. Is het hoofddoel van deze nota een bijdrage aan verbetering van de lokale energievoorziening of het veiligstellen van de biobrandstoffen in Nederland? Ik ben wat in verwarring gebracht door de focus in de bijlage op export van de biobrandstoffen naar Nederland in het kader van de bijmengverplichting. Er gaat weliswaar veel minder geld heen dan naar de projecten in OS-landen: 30 mln. tegenover 470 mln. De effecten kunnen echter veel groter zijn. Is dat beleid in lijn met de hoofdnota? Hoe profiteren de landen er zelf van? Wat is het voordeel voor de mensen?

Volgens de ministers is duurzaamheid leidend. Hoe wordt dit gegarandeerd voor de verlaagde bijmengverplichting van 4%? Er wordt veel verantwoordelijkheid gelegd bij de bedrijven, maar deze hebben nog geen duurzaamheidskader waaraan moet worden voldaan. Hetzelfde geldt voor de bilaterale afspraken met een land als Brazilië. Duurzaamheid lijkt daarin vooralsnog niet bijzonder leidend. Om hier stappen in te zetten, stelt de fractie van de ChristenUnie voor om een rapportageverplichting voor de gebruikte biobrandstoffen voor de industrie in te stellen, zodat wij weten waar de biobrandstoffen vandaan komen, hoe zij geproduceerd zijn en hoe duurzaam zij zijn. Dat betekent niet alleen inzetten op macro-monitoring, maar ook op micro-monitoring. Aan individuele bedrijven kunnen nu wel degelijk eisen worden gesteld om aan een duurzame productie te voldoen. Dat maakt het heel concreet. Graag een reactie op dit punt.

Tot slot heb ik over de Cramercriteria nog een vraag. Worden de indirecte effecten ook in de criteria meegewogen? Ik denk aan het gebruik van koolzaad voor biobrandstof. Dat is duurzaam, maar het gebruik van koolzaad voor biobrandstof in de auto bevordert gebruik van palmolie voor bijvoorbeeld margarine. Daarmee is sprake van een verdringingseffect. Ook op dit punt graag een reactie.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. De les van de klimaatconferentie in Poznan – dat was wat mij betreft geen onvolprezen genoegen – moet zijn dat er van het zo noodzakelijke akkoord van Kopenhagen geen bal terecht komt als wij over een jaar niet leveren op het terrein van mitigatie, technologie en adaptatie. Dat akkoord moet fel en ambitieus zijn. Al Gore heeft de taakstellingen nog eens flink verhoogd in zijn speech. Dat zal de ministers ook geworden zijn. Ik zie op de drie terreinen: geld voor mitigatie, technologie en adaptatie, bitter weinig vooruitgang. Dan heb ik het nog niet over de 500 mln. die dit kabinet heeft uitgetrokken voor mitigatie. Dat is prima, dat is leiderschap. Wij moeten zorgen dat andere landen meedoen, maar op het gebied van adaptatie blijft ook dit kabinet bij bijna nul steken, is er nog geen begin van een budget zichtbaar in Nederland en ook niet internationaal. Ik druk beide bewindslieden op het hart: de «road to Copenhagen» begint nu. Ik wil vandaag de deur uit met de scherpe toezegging dat deze ministers bovenop de minister van Financiën gaan zitten om hem geld uit de tas te kloppen. Het moet allemaal non-ODA zijn. Zeker minister Koenders, wij gaan uw budget niet plunderen. Dat doen wij niet. De armen gaan niet betalen voor de armen. Maar het is duidelijk dat er vanaf vandaag geïnvesteerd moet worden in een succesvol akkoord in Kopenhagen. Graag krijg ik van de minister de heldere toezegging dat hij zo snel mogelijk op zijn politiek leider gaat zitten, want er moet geld komen en veel ook en snel. Daarmee moet internationaal de boer op gegaan worden.

De voorzitter: U haalt er nu een aantal zaken bij. Ik wijs erop dat wij ons proberen te houden aan de agenda voor dit overleg, ook gezien de tijd.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Met respect, maar mijn eerste opmerking staat in het hart van dit debat. Dat zal straks hopelijk blijken. Dus ik houd mijn opmerking staande. Dit is de belangrijkste toezegging die ik wil krijgen in dit debat van de regering, want anders wordt het straks niks in Kopenhagen.

Dan mijn tweede punt. De bewindslieden spreken terecht van de noodzaak dat ook ontwikkelingslanden hun CO2-uitstoot gaan reduceren. Ook dat moet in Kopenhagen verzilverd worden, maar dat kan pas als het eerste punt dat ik noemde voluit geregeld is.

Het derde punt betreft de 500 mln. Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de politieke uitspraak doen dat de mitigatieprojecten die Nederland gaat ondersteunen in de armste ontwikkelingslanden altijd een armoede- en gendercheck ondergaan? Dat lijkt mij uitermate van belang.

Over mijn vierde punt is in Poznan veel gesproken. Wat dat betreft sluit ik aan bij mijn collega Wiegman. Kunnen de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking en van VROM de toezegging doen dat wij in het kader van REDD gebruik maken van de mogelijkheid om een aanvullende verklaring in te dienen voor 15 februari waarin staat dat het beschermen van de rechten van inheemse volken ook een zaak is die de Nederlandse regering ter harte gaat?

Mijn vijfde punt betreft de financiering van REDD. Dat punt heb ik op weg naar Poznan ook met de minister van VROM besproken. Ik blijf het standpunt innemen dat REDD niet gefinancierd mag worden vanuit CDM. Dat is des te belangrijker als je kijkt naar het klimaat- en energiepakket dat afgelopen week is afgesproken. De ruimte voor CDM is tot mijn grote verdriet alleen maar toegenomen. Die ruimte is veel te groot geworden. Het risico bestaat dat de emissiehandel zwaar verstoord wordt als wij de route naar CDM massaal open zetten. Het zou absurd zijn als het financieren van het tegengaan van ontbossing, duurzaam bosbeheer en aanplant van nieuw bos als het ware uitgeruild wordt tegen emissiereducties die Nederland moet leveren. Hoe groter CDM wordt hoe meer een effectieve aanpak van REDD-programma’s gevaar loopt. Je krijgt natuurlijk een run op REDD-programma’s in de toekomst wanneer bossenkredieten mogen meetellen in het kader van CDM. Dat betekent dat een scherpe uitvoering van die programma’s gevaar loopt als gevolg van een overdadige belangstelling vanuit het Westen. Het argument dat er dan leuk geld binnenkomt vind ik onvoldoende. Wij gaan dan de verkeerde kant op. Bovendien zouden wij de druk op Europa om naar een low carbon economy te gaan op een absurde manier afkopen.

De heer Waalkens (PvdA): Wij hebben het systeem van CDM. Ik ben het absoluut met u eens dat je daarbij scherpe eisen moet stellen, maar het systeem zit wel in elkaar zoals het in gezamenlijk overleg is afgesproken. Natuurlijk moet je dat kwalitatief sturen, maar om nu te zeggen dat het betere de vijand is van het goede gaat mij te ver. Zijn wij het erover eens dat het systeem dat er ligt in de basis juist is, maar dat wij dat misschien kwalitatief zouden moeten sturen?

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik constateer dat in Poznan is gesproken over allerlei details betreffende REDD. Er is gelukkig ook gesproken over de wetlands, een belangrijk onderdeel van dat programma. Ik heb begrepen dat er nog geen enkel debat gevoerd is over de financiering van REDD. Ik zie wel dat de Nederlandse regering al maandenlang in Europa lobbyt om een koppeling te maken tussen CDM en REDD en dat ontbossingskredieten mee mogen tellen bij CDM. Dat is de positie van de Nederlandse regering. Ik vind dat buitengewoon onverstandig, juist in het licht van het laatste akkoord in Europa dat veel te ruim is als het gaat om het laten meetellen van CDM bij de nationale doelstelling. Dat is een gevaar voor REDD. Die financiering moet op separate wijze geregeld worden. Het debat over REDD hoort te gaan over mitigatie en adaptatie en niet over CDM. Dat moeten wij in Europa zien te voorkomen. Vooralsnog vraag ik de Nederlandse regering opnieuw om de Europese Commissie te steunen als het gaat om het scheiden van CDM en REDD.

Wat biomassa betreft ben ik het spoor een beetje bijster. Ik vind het beleid van de Nederlandse regering niet coherent. Er wordt gewerkt aan de Cramercriteria. Dat is een Europees traject. De uitkomst daarvan is nog steeds ongewis. De bijmengverplichting is verlaagd naar 4%. Dat is mooi, maar 4% wordt in 2010 nog steeds hoofdzakelijk in Europa geïmporteerd zonder dat de Cramercriteria van toepassing zijn. Dat snap ik niet. De risico’s van het gebruik van verkeerde biomassa worden alom erkend, ook door de Nederlandse regering. Ook bij het verdrag dat met Brazilië is gesloten zijn de Cramercriteria niet van toepassing. Wat bezielt de minister van Economische Zaken? Het is niet teruggenomen. Ik lees in schriftelijke antwoorden van de minister van Landbouw dat zij graag meedoet met leuke palmolieprojecten in Maleisië. Hoe kan dat? Hier ontbreekt coherentie. Ik vraag een toezegging dat de Kamer voor eind januari een brief krijgt waarin een helder standpunt van het kabinet uiteengezet wordt over biomassa. Zo niet, dan moeten wij maar een debat organiseren met het halve kabinet. Ik zie te veel initiatieven die haaks op elkaar staan. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het lijkt mij volstrekt helder waar wij naar toe moeten: heel snelle uitvoering en toepassing in Nederland en in Europa van scherp omlijnde Cramercriteria. Anders hoort de biomassa niet thuis op de Europese markt. Dat moet de lijn zijn. Graag krijg ik dat bevestigd door beide bewindslieden, want als het gaat om het biomassabeleid van dit kabinet weet je het maar nooit.

Bij de begrotingsbehandeling heb ik extra budget voor adaptatie willen regelen. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking wilde dat tegenhouden. Hier zit een lacune. Ik zie dat de Nederlandse regering zich druk maakt over een goede financiële architectuur, maar ik heb ook gemerkt hoe boos de Afrikaanse landen in Poznan waren omdat wij een heel debat gaan voeren over die mooie internationale financiële architectuur, terwijl er eigenlijk nog steeds geen committment is van de westerse regeringen over geld voor adaptatie. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking weet als geen ander dat de mensen in Afrika en op de eilanden in de Stille Oceaan daarop zitten te wachten. Die zijn straks hun woongebied kwijt. Die snakken naar middelen voor adaptatie en niet pas vanaf 2013, maar morgen. De programma’s liggen al klaar. Er zijn talrijke landen die NAPA’s hebben. Die kunnen gefinancierd worden. Ik zou zeggen: niet kletsen, maar bouwen en aanpassen! Dat moet nu gebeuren. Ik vraag van beide bewindslieden een helder committment om daar morgen actie op te ondernemen. Dat had in Poznan al moeten gebeuren. Aangezien dat niet gebeurd is, heeft het geleid tot een dramatisch resultaat op dat punt. Dat moet zo snel mogelijk gecorrigeerd worden. Ik verwacht een zeer actieve bijdrage van dit kabinet, in het bijzonder van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik deel de zorg van de heer Vendrik. Ik begrijp dat hij op dit punt popelt van verlangen. Het klimaatadaptatiefonds moet flink gevuld zijn en wij moeten bij wijze van spreken morgen aan de slag kunnen. Ik vraag mij alleen af of de heer Vendrik de noodzaak van een goede financiële infrastructuur enigszins onderschat. Die moet er wel zijn om te voorkomen dat bijvoorbeeld iemand als Mugabe vooraan in de rij staat, een flinke graai doet in deze pot en er dingen mee gaat doen waarvoor dat geld niet bedoeld is.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dat is het punt helemaal niet. Er is niemand die ervoor pleit, ook de ontwikkelingslanden niet, om een grote zak met geld op tafel te zetten en geen voorwaarden te stellen, zodat iedereen daarin kan graaien. Er is niemand die dat voorstelt, maar in Poznan gebeurde iets anders. Je zou verwachten dat er een helder committment werd uitgesproken, juist door het Noorden, om adaptatiegelden zo snel mogelijk te financieren. Maar er is hoofdzakelijk een discussie gevoerd over de financiële architectuur en daar is het bij gebleven. Er is geen land in Europa te vinden – dat geldt ook voor de Verenigde Staten en andere rijke landen – dat een duidelijke committment heeft uitgesproken. Daarop zit iedereen te wachten. Dat het geen blanco cheque wordt voor ontwikkelingslanden om allerlei gekte te financieren, is volstrekt helder. Daar is iedereen het over eens. Dat hoort de discussie niet te zijn. De discussie zou erover moeten gaan waar het geld blijft. Wij hebben nog één jaar de tijd en dat is in de internationale verhoudingen bijzonder weinig. Nederland had wat dat betreft voorop moeten lopen en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking had daarmee een duidelijke start moeten maken. Dat heb ik gemist in Poznan. Waar was de minister, waar was dat geld? Waarom is het er nog niet? Graag een toezegging.

Antwoord van de bewindslieden

Minister Koenders: Voorzitter. In het kader van coherentie van beleid hebben wij goede afspraken gemaakt over de beantwoording van de vragen. Ik zal mij vooral richten op de nota met betrekking tot de 500 mln. voor schone energie en ik zal reageren op de opmerkingen over bossen en adaptatie. Op die twee laatste punten zal de minister van VROM uiteraard ook ingaan. Dat geldt ook voor een aantal andere punten die betrekking hebben op de conferentie in Poznan.

Het verbaast mij dat enkele sprekers vinden dat het zo lang geduurd heeft voordat deze notitie verscheen. Dit kabinet is begonnen in februari 2007 en deze notitie is in september aan de Kamer gestuurd en had dus eerder behandeld kunnen worden. Het is echt revolutionair voor Ontwikkelingssamenwerking dat wij in anderhalf jaar tijd – en ik ben trots op de mensen die dat voor ons gedaan hebben – 500 mln. hebben weten te committeren aan buitengewoon goede en interessante projecten en programma’s. Ik zeg dat met opzet, omdat dit een erg moeilijk terrein is. In heel weinig ontwikkelingslanden beschikt men over voldoende kennis over het opzetten van projecten voor schone energie. In de particuliere sector en in de ngo-sector is er wel kennis en kunde, maar die is nog weinig geïntegreerd. Wij staan hiermee internationaal vooraan. Het is dan ook gedeeltelijk een onontgonnen terrein. Daarmee wil ik niet zeggen dat weinig mensen zich met dat terrein hebben bezighouden, maar het is iets anders om een serieus plan te maken, ook in het kader van de belangen van internationale mitigatie. Wij hebben dat snel opgepakt, in overleg met alle ambassades en internationale organisaties, om versnippering zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarbij is op een aantal hoofdpunten ingezet die ik straks naar voren zal brengen aan de hand van een aantal vragen van de kant van de Kamer.

Zonder uitzondering is door alle sprekers het belang van de 500 mln. uit het regeerakkoord onderstreept. Essentieel daarbij vind ik het bereiken van de millennium development goals. In bijna alle armste ontwikkelingslanden, maar ook in de iets rijkere ontwikkelingslanden, zie je dat energie de bottleneck is voor gezondheidszorg, onderwijs, communicatie, transport en huishoudens. Dat geldt zeker voor het Grote Merengebied, maar ook voor grote delen van Afrika en Azië. Er zullen maatregelen moeten worden genomen. Daarom is voor deze extra inspanning gekozen. Overigens zeg ik tegen mevrouw Wiegman dat ik geen aparte vrouwenprojecten gepland heb. Wel wordt rekening gehouden met groeperingen die bijzonder last hebben van het gebrek aan energie. Het feit dat bijvoorbeeld schone energie in een aantal landen wordt bevorderd, innovatief of niet, biedt voor vrouwen enorm veel extra kansen. Het leidt tot verbetering van de gezondheid. Je hoeft maar te kijken naar de situatie in een willekeurig dorpje in Afrika. Het gebruik van kerosinelampen of brandhout levert vooral bij vrouwen en kinderen gezondheidsproblemen op. Het effect van dit type projecten is een enorme tijdwinst voor de bevolking, die gebruikt kan worden voor productieve arbeid en voor scholing.

Kernpunt bij de voorstellen voor de 500 mln. is de klimaatverandering. Essentieel is dat er iets gebeurt met mitigatie, adaptatie en technologieoverdracht. Technologieoverdracht is nodig om landen in staat te stellen om vraaggestuurd schone energie te produceren. Mitigatie komt tot stand via de projecten en programma’s die ook in het plan van aanpak staan. Een forse investering in ontwikkelingslanden, zoals dit kabinet voor ogen heeft, is een committment dat bij de ontwikkelingslanden goed is overgekomen. Dit versterkt de Nederlandse positie in de klimaatonderhandelingen. Dat is echter zeker niet het enige doel.

Een ander belangrijk punt betreft de druk op grondstoffen, ook in termen van opportuniteitskosten. De dure import van voedsel en energie vormt voor ontwikkelingslanden een enorme bottleneck, ook al zijn de prijzen iets omlaag gegaan, vooral omdat de prijzen fluctueren. Daarom is het extra belangrijk om het gebruik van schone energie te stimuleren. Nu al leiden de uitgaven vaak tot grote macro-economische onevenwichtigheden in ontwikkelingslanden.

In de rurale gebieden zijn geen netwerken, wonen mensen vaak decentraal. Daar kun je vooral op het terrein van schone energie veel doen, juist omdat in de rurale gebieden de houtkap toeneemt en het landbouwareaal afneemt. Dat heeft regelmatig geleid tot conflicten in ontwikkelingslanden. Je zou het ook kunnen zien als een investering in het voorkomen van conflicten.

De urgentie van het probleem is duidelijk. Ik zal daar gezien de tijd niet veel woorden aan vuil maken. Ook het International Energy Agency verwacht dat de oliemarkten en de energiemarkten op scherp komen te staan. Die prijsontwikkelingen maken het voor ontwikkelingslanden erg lastig om te importeren. Daarom is het essentieel dat er een forse investering wordt gedaan. Nederland heeft daarbij het voortouw genomen. De discussie over mitigatie en de afwegingen over fossiele brandstoffen zijn sterk landenafhankelijk. Wat is de infrastructuur, wat is de bevolkingsdichtheid? Zijn er fossiele brandstoffen aanwezig? Kun je leveringsgaranties geven? Is er voldoende onafhankelijkheid? Dat zijn elementen die meespelen. Wij weten dat deze elementen van belang zijn, maar juist om een duidelijke lijn te hebben en om versnippering tegen te gaan hebben wij gekozen voor schone energie. Dat is een terrein waarop Nederland zich kan specialiseren. Daarom is het essentieel dat wij juist zo’n scherpe keuze maken.

Er zijn vragen gesteld over versnippering. Nu ben ik een minister die tegen versnippering is. Dat heb ik in de afgelopen weken duidelijk gemaakt. Als er nu één voorbeeld is van een programma waarbij geen sprake is van versnippering, is het dit wel. Ten eerste focussen wij ons op schone energie. Ten tweede is er een geografische focus. Je kunt niet overal zitten. De internationale rapportages tonen aan dat de grootste problemen liggen in Afrika en in delen van Azië. Daarom hebben wij in dit geval gekozen voor het Grote Merengebied en voor Indonesië. In het Grote Merengebied is de problematiek het ernstigste. Nederland heeft een geschiedenis in dat gebied en heeft zijn kennis en kunde daar al ingezet. Ik ben daar pas op bezoek geweest en ik heb overleg gevoerd met de Kongolese en Rwandese ministers van energie. Het bosareaal in dat gebied is enorm aangetast door houtkap. Er is een grote behoefte aan energie. Wij zien dat er een noodzaak is voor regionale samenwerking. Wij willen daar een goed programma opzetten. Ik begrijp dat er vraagtekens worden geplaatst bij Indonesië, maar wij hebben mede voor dit gebied gekozen vanwege de enorme druk vanuit het Nederlandse parlement. ChristenUnie en CDA hebben gevraagd om te focussen op die gebieden. Daar gaat het om de relatie houtkap en alternatieven voor schone energie. Wij hebben daarnaar geluisterd en ervoor gekozen om daar iets te doen. De geografische focus is forser dan in andere programma’s. Dat neemt niet weg dat er ook een aantal fondsen is waaruit kleinere bijdragen aan andere gebieden kunnen worden gedaan.

Naast de geografische focus is gekeken naar de comparatieve voordelen van de Nederlandse traditie, geschiedenis, kennis en kunde. Dat geldt zowel voor de kennisinstituten als voor het bedrijfsleven. Uiteraard wordt uitgegaan van samenwerking met het lokale bedrijfsleven. Het zou heel gek zijn om al die grote projecten vanuit Nederland te importeren. Dat kost weer extra energie. Dat neemt niet weg dat wij wel gekeken hebben wat Nederland aan comparatieve voordelen te bieden heeft. Ik denk dan aan SenterNovem, ECN en de Universiteit van Eindhoven. Een voorbeeld van samenwerking is de samenwerking van het SNV met het lokale bedrijfsleven in Vietnam bij biogasinstallaties. Ik herinner mij dat de fractie van de PVV het indertijd in dit kader had over geitewollensokkenprojecten. Die samenwerking heeft er echter toe geleid dat het leven daar enorm is opgeschaald. De introductie van biogas had hetzelfde effect als in Nederland in de jaren vijftig met de komst van het aardgas. Ineens kon men veel gemakkelijker koken, waardoor mensen veel meer tijd overhielden. Bovendien leverde het veel minder vervuiling op in de huiselijke sfeer. Het is een revolutie voor het platteland. Dat is nu heel goed ter plekke economisch op te schalen met het lokale bedrijfsleven.

Niettemin is er een aantal grootschalige projecten waarbij het juist goed is om met het Nederlandse bedrijfsleven verder te kijken. Ook wat dat betreft zijn wij voorop gaan lopen door met Philips te werken in Ghana naar aanleiding van de Schoklandakkoorden. Ik ben er onlang nog geweest. Dat is de discussie over verlichting in Afrika. Dat is essentieel om mensen te laten werken in dorpen die geen gebruik kunnen maken van de gewone netwerken. Met NUON zijn wij bezig om commerciële zonne-energiebedrijven op te zetten in zeven landen in Sub-Sahara Afrika.

Het gaat dus in eerste instantie om een geografische focus en in tweede instantie om een focus op schone energie. In derde instantie moeten wij kijken hoe wij Nederlandse kennis en kunde kunnen inschakelen zonder aanbodgestuurd te werken. Dat vind ik een belangrijk aspect in de manier waarop wij dit hebben vormgegeven. In vierde instantie is het belangrijk dat Nederlandse initiatieven gebruikt moeten kunnen worden en ik heb gewezen op het Daey Ouwens Fonds voor kleinschalige innovatieve projecten, waar het Nederlandse bedrijfsleven ook aan kan deelnemen. Dat geldt overigens ook voor bijvoorbeeld investeringen in jatrofa en suikerpalm, waarover bij de begrotingsbehandeling is gesproken. Wat dat betreft zijn er dezelfde mogelijkheden voor het bedrijfsleven via de authentieke programma’s, bijvoorbeeld het Daey Ouwens Fonds.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Mij is duidelijk geworden waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt en wat de focus is. Ik wil dit plaatsen in het licht van de drie E’s. Zijn dit de referentiewaarden waarmee gewerkt wordt om de drie E-principes verder uit te werken? Of moet ik het meer pragmatisch zien? Is dit het meest faire om te doen?

Minister Koenders: Wij hebben het aspect of de inzet fair is sterk mee laten wegen. Daarom hebben wij gekozen voor schone energie en voor een belangrijk deel voor kleinschaligheid. Dat wordt al snel verward met versnippering, maar dat is natuurlijk iets anders. Kleinschaligheid betekent dat je decentraal, vaak heel effectief schone energie kunt gebruiken in de ontwikkelingslanden. Dat bedoelde de heer Wijffels. Hij pleitte er niet voor om het allemaal uit Nederland te laten komen. Hij zei: kijk naar boven en kijk naar beneden, kijk naar de zon en kijk naar de grond. In die decentrale mogelijkheden zitten enorme kansen voor de lokale bevolking en voor het lokale bedrijfsleven, die niet eindeloos kunnen blijven wachten op de aanleg van een elektriciteitsnet over tien of twintig jaar.

Kleinschaligheid is voor mij ook geen religie. Ik vind het heel goed als er een aantal stuwdammen komt. In het Grote Merengebied worden tussen Lake Tivu en Lake Albert grote stuwdammen gebouwd, in samenwerking met de drie regeringen daar, zodat de energie grootschaliger naar de verschillende gebieden gebracht kan worden. Ik meen dat de drie principes effectiviteit, eerlijkheid en efficiency in ogenschouw zijn genomen. Dit zorgt ervoor dat energie toegankelijker wordt voor meer mensen. Laat ik nog een voorbeeld ter afsluiting geven op dit punt van versnippering. Dat betreft de kanaalkeuze. Het doet er in wezen niet toe of het de Wereldbank is of SenterNovem. Ook dat is geen kwestie van versnippering. Het gaat erom welke organisatie in samenwerking met het betrokken land het meest effectief kan werken. Wat betekent dat bijvoorbeeld voor klimaatonderhandelingen of onderhandelingen die de Wereldbank voert? Wij hebben heel lang tegengehouden om steun te geven aan de klimaatfondsen van de Wereldbank, omdat wij dat eenzijdige fondsen vonden, die alleen gericht waren op de rijkere ontwikkelingslanden en die op geen enkele manier rekening houden met dit element van schone energie voor de armste landen. Omdat wij dat zo lang tegengehouden hebben en Nederland een redelijk grote donor is, is daarover onderhandeld. Naar aanleiding van de verklaring van de Development Committee van de Wereldbank is er nu zelfs een specifiek loket geopend voor schone energie, waardoor ook andere landen erbij zijn gekomen. Ik noem Zwitserland. Het gaat natuurlijk niet alleen om wat Nederland doet. Het moet katalyserend werken in landen en met de internationale organisaties.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik zie onze tweede termijn een beetje in gevaar komen en kom daarom nu maar met mijn punten. In zekere zin sluit ik aan bij de vraag van mevrouw Wiegman. Hoe zien wij dat terug? Nogmaals, die 500 mln. biedt ons de kans om en/en-beleid in te zetten. Natuurlijk ben ik voor kleinschalige aanpak. Niet voor niets heb ik samen met de heer Samsom een amendement ingediend waar het Daey Ouwens Fonds uit is voortgekomen. Wij moeten echter niet de kans laten liggen om met innovatieve ideeën ook grootschaliger aan te pakken. Ik begrijp dat stuwmeren interessant zijn in het Grote Merengebied, al was het alleen al omdat je die drie regeringen om de tafel krijgt, maar daar zou het niet bij moeten blijven. De heer Wijffels is daar heel duidelijk in. Hij bepleit geen versnippering. Hij wijst erop dat de kracht van de ontwikkelingslanden – hun rijkdom die veel groter is dan onze rijkdom – ligt in zonne-energie. Hij zei heel mooi: ga in de zon staan en vang de stroom op. De weg die het kabinet gekozen heeft met Philips en NUON biedt perspectieven. Ik zou graag zien dat het kabinet die nader uitwerkt. Graag hoor ik van de minister waarom gekozen is voor samenwerking met Philips en NUON en hoe de samenwerkingsverbanden in de zeven landen in Sub-Sahara Afrika breder kunnen worden ingezet. Dit budget biedt daar de mogelijkheid toe. Ik vraag de minister om nauwkeuriger te beschrijven wat de criteria zijn en hoe hij de evaluatie ziet.

Minister Koenders: Mevrouw Ferrier heeft ongeveer negen vragen gesteld in één vraag. Het staat allemaal in de notitie. Daar staat in wat wij gaan doen, hoe wij het gaan evalueren. Vaststaat dat wij het gaan evalueren in 2012 en dat wij dan ook nulmetingen doen. Wij voeren al een en/en-beleid. Ik begrijp niet waar de opmerking over zonne-energie van mevrouw Ferrier vandaan komt. Zonne-energie beslaat op het ogenblik meer dan 13% van het gehele programma. Ook worden windenergieprojecten gedaan. Er zijn innovatieve projecten op allerlei verschillende gebieden, geothermisch bijvoorbeeld. Wat zij zegt gebeurt al. Dat alles is uitvoerig beschreven in de notitie. Ik kan dan ook niet aan haar verzoek voldoen om dat verder uit te werken. Dit zijn de plannen en die zijn erop gericht, uit een oogpunt van rechtvaardigheid en met het oog op de belangen van lokaal en internationaal bedrijfsleven, het meest effectief bezig te zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA): Dan zal ik een voorbeeld geven. Ik hoor de minister net zeggen dat er al Nederlandse kennis en kunde is ingezet in het Grote Merengebied. Ik zou graag willen weten hoe dat gebeurt. Ik krijg graag net wat meer informatie. Daar heeft mijn fractie echt behoefte aan.

Minister Koenders: Mevrouw Ferrier, deze notitie is in september aan de Kamer gestuurd. Sindsdien hebben wij niet stilgezeten. De projecten in het Grote Merengebied worden uitgewerkt. Ik ben er zelf naar toe geweest om te zien hoe het ermee staat. Mevrouw Ferrier zou zich eens moeten voorstellen wat de uitvoering van een dergelijk programma betekent. Je moet de drie regeringen bij elkaar krijgen. Er moeten studies gedaan worden. Welke industrieën zouden erbij betrokken kunnen worden? Loopt een aanbestedingsprocedure volgens de regels? Dat alles moet gebeuren. Dat is geen tijd verdoen, maar dat is zorgen dat een project goed in elkaar zit. Het lijkt mij niet zinnig om dat allemaal op papier te zetten, want het parlement is er niet om mij te micromanagen, maar gewoon om te controleren wat er gebeurt.

Op het ogenblik is van de beschikbare 500 mln. voor 455 mln. geprogrammeerd. Voor de 45 mln. die nog over is, zijn inmiddels vraaggestuurde verzoeken ingediend die oplopen tot 162 mln. Daarover zal ik zo mogelijk nog deze maand besluiten nemen. De 500 mln. is dus op een verantwoorde manier geprogrammeerd en wordt conform de nota uitgegeven.

Mevrouw Neppérus (VVD): Ik heb een vraag over de verdeling over landen. Ik blijf vraagtekens plaatsen bij de keuze voor Indonesië. Kennelijk was dat een verzoek van een meerderheid in de Kamer, maar ik vraag mij af of dit het meest voor de hand liggende land is gelet op de vraag waar de noden het grootst zijn en wat landen zelf kunnen bijdragen.

Minister Koenders: Wat dat laatste betreft hebt u absoluut een punt. Voor ons is Indonesië ook een transitieland, in die zin dat wij niet eeuwig ontwikkelingshulp willen blijven geven. Indonesië wordt steeds zelfstandiger. Bij alle projecten die wij daar uitvoeren, heeft de Indonesische regering een grote verantwoordelijkheid. Deze worden gedeeltelijk ook met lokaal geld gefinancierd. Ik wijs op een aantal grote problemen in Indonesië. Er is ten eerste een enorm probleem met landclaims, gebrek aan toegang van de armen tot energie. Dat heeft een lange traditie die wij niet in één keer kunnen veranderen. Ik ben het zeer met mevrouw Neppérus eens dat dit primair de verantwoordelijkheid van de Indonesische regering is. Ten tweede heeft de samenwerking met Indonesië op het gebied van innovatie ook een lange traditie. Wij hebben daardoor veel mogelijkheden om de projecten en programma’s op een goede manier uit te voeren. Daar zijn veel Nederlandse bedrijven bij betrokken, vanuit een bredere verantwoordelijkheid die Nederland en Indonesië gezamenlijk hebben op basis van overeenkomsten. Ten derde levert Nederland een extra bijdrage op het punt van biomassa. Dat is gedaan op verzoek van de Kamer omdat men de grote risico’s van ontbossing zag. Dat wordt niet alleen veroorzaakt door het uitbreiden van palmolieplantages, maar ook doordat vooral de armen gebrekkige toegang hebben tot schone energie. Dat is de reden waarom Indonesië als concentratieland is gekozen.

De heer Vendrik (GroenLinks): De minister weet dat ik een beetje kippenvel krijg als ik hoor dat de Wereldbank bij projecten betrokken wordt. Dat heeft een lange historie. Ik begrijp dat de minister een intensief debat achter de rug heeft over het Wereldbankloket. Dan gaat het vooral om de focus op landen. Dat is een goed punt. Het gaat echter ook over de aanpak die de Wereldbank nogal eens wilde hanteren in het verleden. Kan de minister mij garanderen dat het debat in dat opzicht goed geland is?

Minister Koenders: Nu kom ik precies op het punt dat ook door anderen is aangedragen. Wij staan voor een reëel dilemma dat alleen op te lossen is door fors te onderhandelen. Pratend over innovatie en schone energie lijkt het mij, juist om versnippering te voorkomen, het beste om te handelen in multilaterale kaders. Je kunt dan beter met regeringen onderhandelen, andere donoren erbij betrekken en je kunt sneller opschalen. De organisatie die op het ogenblik op dit terrein verreweg de meeste kennis en kunde heeft en daar de meeste resultaten mee heeft geboekt is de Wereldbank. De heer Vendrik heeft terecht gewezen op de geschiedenis met betrekking tot de keuze voor fossiele brandstoffen. Wij hebben erover gediscussieerd of die tot nul gereduceerd moeten worden, moeten verminderen of gelijk moeten blijven. Daarover zijn wij het niet geheel eens geworden, maar wij dachten wel in dezelfde richting. Daarnaast willen wij er zeker van zijn dat de lokale bevolking bij de projecten betrokken wordt. Het gaat hier immers niet alleen over milieubehoud, maar ook over armoedebestrijding. Wij vinden dat de Wereldbank te weinig doet op het terrein van schone energie. Wij willen programma’s zien waarin met deze punten rekening wordt gehouden. Die willen wij dan ook financieren. Er is onderhandeld om te komen tot een fonds voor schone energie dat deze elementen in zich heeft. In dit verband heeft mevrouw Wiegman opmerkingen gemaakt over REDD en herbebossing. Daar zal de minister van VROM uiteraard op ingaan, maar ik wil wel opmerken dat ik het prima vind om het punt van de inheemse bevolking in het overleg met de Wereldbank in te brengen. Ik herinner mij onderhandelingen met de Wereldbank waarop de inheemse volken kritiek hadden. Dat leek mij terecht. Wij zullen dat met plezier voor 15 februari inbrengen.

Op de biobrandstoffen zal de minister van VROM ingaan. Ontwikkelingssamenwerking heeft daar echter ook een belang, namelijk dat het op een duurzame manier wordt uitgevoerd. Het kan voor ontwikkelingslanden interessant zijn – juist voor de lokale markt – om biobrandstoffen te exploiteren. Daarbij horen de duurzaamheidscriteria: wat betekent het voor water, voor landclaims en voor de inkomsten van de lokale bevolking? Dat zit in de Cramercriteria en dat wordt internationaal geëxporteerd. Ik ben het er niet mee eens wanneer beweerd wordt dat het niet in het belang is van ontwikkelingslanden om iets aan de eerste, maar vooral de tweede en hopelijk ook de derde generatie biomassa te doen. Wij weten dat het verschil tussen de eerste en tweede generatie moeilijk te definiëren is. Bovendien is het alleen mogelijk om met ontwikkelingslanden in een internationale markt zoals de huidige samen te werken op een duurzame wijze. Daarom wordt met Mozambique en Indonesië heel intensief op dit punt samengewerkt.

Op de opmerkingen van mevrouw Ferrier over versnippering, de committering van gelden en de planning ben ik ingegaan. Ik hoop dat ik de zorg weggenomen heb dat er te langzaam gewerkt wordt. Wij proberen juist heel snel te werken, maar het moet wel betrouwbaar en controleerbaar zijn. Wij doen nulmetingen, waar ik het eerder over had. Ik meen dat ik de verschillende aspecten die mevrouw Ferrier naar voren bracht met betrekking tot de rol van innovatie en van het bedrijfsleven voldoende heb belicht. Ik heb gezegd dat wij daar groot belang aan hechten en dat dit uit de programma’s blijkt. Ik gaf net een aantal percentages, bijvoorbeeld voor zonne-energie.

Op het punt van gender en fragmentatie ben ik het met mevrouw Wiegman eens. Het is meer een standard operating procedure. De afstemming met de Europese Unie is zeer intensief, net als met de Wereldbank. Ik heb mij uitgesproken tegen versnippering. Dat betekent dat je er in de verschillende kanalen voor moet zorgen dat je niet iets extra doet. De keuze voor landen heeft ook te maken met geschiedenis en kennis van zaken in het eigen land. Er zijn verschillende aspecten waardoor wij ons op bepaalde landen minder richten dan andere. Overigens wijs ik erop dat een aantal fondsen, zoals het Daey Ouwens Fonds, ook toegankelijk is voor andere landen. Bijvoorbeeld de wat armere Afrikaanse landen kunnen daarvan profiteren.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Wiegman over de Millennium Foundation merk ik op dat ook hier geldt dat kennis en kunde van Nederlandse bedrijven en stichtingen maximaal moet worden ingezet. Nederlanders moeten zich daar wel voor kwalificeren. Bij specifieke programma’s, bijvoorbeeld in het kader van het Daey Ouwens Fonds, is directe Nederlandse financiering mogelijk, onder andere via de medefinancieringsorganisaties.

De heer Vendrik en ik verschillen enigszins van mening op het punt van het adaptatiefonds. De 500 mln. uit het regeerakkoord is bedoeld voor mitigatie. Overigens is dit niet onbelangrijk voor een klimaatakkoord met de ontwikkelingslanden. Ik zeg niet dat het even belangrijk is als adaptatie, maar het is zeker wel van belang. Ik denk dat juist Nederland voorop heeft gelopen in Poznan. De heer Vendrik had het over side events. Ik meen dat het side event in Poznan ging over klimaatarchitectuur, juist vanuit een aantal principes die de Nederlandse regering hoog houdt zoals «de vervuiler betaalt» en met het oog op additionaliteit. De heer Vendrik merkt terecht op dat het niet zo kan zijn dat wij de millenniumontwikkelingsdoelstellingen internationaal onderfinancieren waardoor er ineens een probleem bij zou komen. De Nederlandse regering doet wel iets aan adaptatie. Op allerlei manieren is Nederland bezig met voorbeelden van adaptatie, maar dat zijn niet de hoge bedragen die de heer Vendrik misschien wil. Hij had het destijds over 50 mln. Ik geloof dat wij voor adaptatie 30 mln. beschikbaar hebben. Er moet een overbrugging zijn tot 2012 wanneer het nieuwe klimaatregime ingaat. Wij weten dat het bij adaptatie om veel geld gaat, maar wij weten niet precies hoeveel. Daarom loopt Nederland voorop bij het doen van onderzoek. Het heeft alleen zin om met adaptatie aan de gang te gaan als het internationaal gefinancierd wordt. Wat mij betreft gebeurt dat zo automatisch mogelijk. Wij hebben bij de beantwoording van de schriftelijke vragen een aantal suggesties gedaan met betrekking tot internationale financiering. Het zou een slechte zaak zijn als Nederland daarop vooruitlopend, zonder dat de internationale financiering geregeld is, bakken geld in gaat stoppen. Dat vind ik niet terecht. Wij lopen nu voorop met 500 mln. mitigatie. Er is geen ander land dat ons daarin volgt. Op het terrein van adaptatie doen wij het nodige. Ik zal er ook voor zorgen dat wat nodig is voor overbrugging mogelijk te maken. Voor de rest moeten wij ons er internationaal voor inzetten om die financiering te krijgen. In ieder geval is dat niet een zaak die alleen de minister voor Ontwikkelingssamenwerking betreft.

Minister Cramer: Voorzitter. Ik dank de leden voor de inbreng in eerste termijn. De reactie op die inbreng doe ik aan de hand van vier punten. Ten eerste duurzaamheidscriteria biomassa Europees. Ten tweede duurzaamheidscriteria biomassa mondiaal. Ten derde ontbossing. Ten vierde de 500 mln. in relatie tot Poznan en Kopenhagen.

Allereerst de duurzaamheidscriteria bij het gebruik van biomassa voor energiedoelen. Ik heb vanaf dag één van mijn aantreden als minister erop aangedrongen om in EU-verband de duurzaamheidscriteria die wij hadden opgesteld geaccordeerd te krijgen. Ik ben er zeer tevreden over dat dit is gelukt en dat wij nu spreken over Cramercriteria, die in Europees verband zo goed als volledig worden overgenomen en toegepast. Wij moeten natuurlijk samen met de bedrijven eerst nog ervaring opdoen om de grondstofstromen gecertificeerd te krijgen. Wij zijn echter in anderhalf jaar tijd enorm opgeschoten als het gaat om het gebruik van biomassa voor energiedoelen in relatie tot duurzaamheidscriteria. Het lijkt mij niet nodig om de criteria toe te lichten. Ik neem aan dat de Kamer daarmee volledig bekend is. Wel wil ik een aantal vragen over die criteria beantwoorden.

Mevrouw Wiegman vraagt naar de rapportages van de Commissie. In welke fase wordt alles gecertificeerd en gerapporteerd? Wat de rapportages betreft gaat het om een breed scala aan duurzaamheidscriteria. De rapportages zullen elke twee jaar, startend vanaf 2012, worden uitgebracht. Daarin wordt expliciet ingegaan op de indirecte effecten, zoals de effecten op voedselprijzen, de beschikbaarheid van voedsel in relatie tot biobrandstoffen en zelfs het herstel van gedegradeerde gronden. Vanaf 2010 hebben alle bedrijven de rapportages gereed. Die zullen zij dan indienen bij de Commissie. Wij hebben in principe in 2010 al een veel beter inzicht in het gebruik.

Mevrouw Ferrier informeert naar de stimulering van tweede generatie biobrandstoffen in de richtlijn hernieuwbare energie. Zoals bekend zijn wij een groot voorstander van een tweede generatie, liefst ook nog een derde generatie. Wij hebben oorspronkelijk gezegd dat de doelen voor de broeikasgasbalans niet op 35% moeten liggen, maar meteen al op 50%. Helaas heeft dat voorstel het niet gehaald, anders waren wij al verder op weg naar de tweede generatie biobrandstoffen. De meerderheid van de lidstaten is echter wel voor een verplichte aanpak van die tweede generatie door een dubbeltelling voor te stellen voor afval, residuen, non-food cellulosematerialen en ligno cellulosematerialen. Die gaan wij zelf net wat eerder introduceren, mede op verzoek van de Kamer. Wij hebben een ministeriële regeling in voorbereiding ten aanzien van die dubbeltelling. Die zullen wij zo snel mogelijk gaan toepassen.

Ik heb eerder in de Kamer gemeld dat wij nu in een overgangssituatie zitten, waarbij wij nog niet alles gecertificeerd hebben. Dat is een proces waarbij het bedrijfsleven betrokken is. Het kost twee tot drie jaar om het allemaal rond te krijgen. Er zijn twee posities mogelijk. Wij kunnen een moratorium instellen of wij kunnen ervoor kiezen om het zo goed mogelijk te doen en samen met het bedrijfsleven op vrijwillige basis ervoor zorgen dat de duurzaamheidscriteria zoveel mogelijk worden toegepast in Nederland.

De heer Waalkens vraagt of de duurzaamheidscriteria internationaal worden toegepast. Ik ben het er helemaal eens dat het niet voldoende is om de criteria alleen in EU-verband toe te passen. Daarom zetten wij ons internationaal in ISO-verband en in het verband van de VN en de FAO in om de duurzaamheidscriteria die in Europa zijn goedgekeurd ook internationaal te verankeren. Met een aantal landen werken wij concreet samen. Die heeft mijn collega Koenders genoemd. Daarnaast zijn er landen die met ons contact zoeken om de Cramercriteria toe te kunnen passen. Ik heb contacten met Mexico, Peru en Colombia. Dat is prima, maar de hoofdzaak is natuurlijk dat wij die verankering internationaal tot stand brengen. Daar zijn wij zelf heel actief in.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik heb een vraag op het punt van de vrijwillige afspraken met het bedrijfsleven. Het is altijd mooi als het langs die weg kan, maar het lijkt mij wel goed als er een harde deadline gesteld wordt. Het bedrijfsleven heeft zich enorm gefocust op die eerste generatie. Het heeft daar allerlei technieken voor ontwikkeld en van alles en nog wat ingezet met het oogmerk om 10% aan biomassa te verstoken en te gebruiken. Dus volgens mij is er nog wel meer nodig om bedrijven te dwingen die omslag te maken en ze ervan te overtuigen dat de eerste generatie biomassa een aflopende zaak is.

Minister Cramer: Mevrouw Wiegman maakt deze opmerking terecht. Wij hebben de dubbeltelling als belangrijke stimulans in voorbereiding. Daarnaast zorgen wij er samen met het bedrijfsleven voor dat de certificering van de verschillende grondstofstromen in gang gezet wordt. Dat is eigenlijk het allerbelangrijkste, want als die certificering er is, wordt het controlesysteem transparanter. Op die manier kunnen wij duurzaamheid werkelijk garanderen. Dat is onze inzet op korte termijn. Ook de rapportageverplichting is een goede stimulans om ervoor te zorgen dat bedrijven heel nauwkeurig letten op die duurzaamheidscriteria.

De heer Vendrik (GroenLinks): Kan de minister mij vertellen wat de status is van de Cramercriteria die in Europees verband worden uitonderhandeld? Betreft dat alleen criteria die van toepassing zijn op de bijmengverplichting of is het ook de inzet van de Europese Unie dat die criteria leidend moeten zijn bij non trade concerns om foute biomassa van de Europese markt te weren en dat dit wordt goedgekeurd door de WTO?

Minister Cramer: De Cramercriteria worden breed toegepast. Wat betreft de WTO is het punt dat wij sommige criteria niet wettelijk kunnen verankeren, maar dat doen via een rapportageverplichting. Het voert te ver om dat nu helemaal toe te lichten, maar ik neem aan dat de heer Vendrik daarvan op de hoogte is. De inzet van de Europese Unie is om ervoor te zorgen dat alles wat in Europa en ook elders wordt geproduceerd aan die criteria voldoet.

Mevrouw Neppérus (VVD): Hoe zit het met het MoU met Brazilië waar men zo juichend over was?

Minister Cramer: Ik was net aan de beantwoording van die vraag toegekomen. Het MoU heeft betrekking op verschillende zaken: duurzame productie, de technologieontwikkeling, internationale standaarden. Het is een breed MoU, maar het gebruik van biobrandstoffen staat daar wel degelijk heel duidelijk in. Met name gaat het hier om bio-ethanol. Ik ben deze zomer in Brazilië geweest om mij ervan te verwittigen hoe het loopt. Ik heb geconstateerd dat de milieucriteria – in bredere zin de criteria die te maken hebben met de ecologische kant – door Brazilië in het algemeen zeer goed worden toegepast. Dat is bevestigd in een onlangs uitgebracht rapport van de heer Suurbier. Ik kan de Kamer daar een kopie van sturen. Het grootste probleem heeft te maken met de sociale criteria. Omdat dit een veel breder verhaal is, dat niet alleen van toepassing is op biobrandstoffen maar ook op soja etc., is het lastig om een goede manier te vinden om hierover te rapporteren. Brazilië is echter verhoudingsgewijs heel ver met macromonitoring. Op het punt van de tweede generatie is bekend dat juist suikerriet goed scoort met het oog op de broeikasgasbalans. Met andere woorden: er is in Brazilië al veel kennis en ervaring opgedaan met het toepassen van biomassa. Ik heb daar een bezoek gebracht aan een researchinstituut en ik heb gezien dat zij met het onderzoek naar de tweede generatie en derde generatie al veel verder zijn dan in Europa. Het is uiterst boeiend wat daar gebeurt.

Mevrouw Neppérus vraagt hoe wordt omgegaan met ontbossing en bebossing. Nederland speelt een belangrijke rol in de onderhandelingen in het kader van het klimaatverdrag als het gaat om ontbossing. De Kamer is begin december geïnformeerd over de Nederlandse inzet. Vorige week hebben wij daar in Poznan met 20 landen over gesproken, ook over REDD. Onze inzet is om daar een belangrijk punt van te maken in de aanloop naar het Kopenhagenakkoord.

Ik ben het met de heer Waalkens eens dat de zes duurzaamheidscriteria heel goed van toepassing kunnen zijn op de problematiek van de ontbossing.

De heer Vendrik noemt de relatie REDD en de koolstofmarkt. Het uitgangspunt is niet zozeer dat wij het willen koppelen aan CDM. Veel belangrijker is dat wij een mechanisme ontwikkelen waarmee wij de gelden mobiliseren die nodig zijn om de REDD-kredieten mogelijk te maken. De beste manier om dat te doen is via een marktmechanisme. Om welk marktmechanisme dat gaat, is op het ogenblik nog in discussie. Wij hebben nu alleen nog CDM. In het kader van Kopenhagen onderzoeken wij of er in de toekomst sprake kan zijn van zogenoemde «share of proceeds». Wij zouden het ook helemaal publiek kunnen financieren, maar dat is een bodemloze put. Dan weet je niet meer waar je mee bezig bent. Onze voorkeur gaat sterk uit naar een marktmechanisme.

De vraag van mevrouw Ferrier naar de relatie tussen de 500 mln. en Kopenhagen en de vraag van mevrouw Wiegman over de drie E’s wil ik gecombineerd beantwoorden. De Nederlandse regering zet zich in om zowel klimaatmitigatie als -adaptatie in ontwikkelingslanden te financieren. In het kader van het coalitieakkoord hebben wij ons sterk gericht op de mitigatiekant, maar wij hebben ook een heleboel projecten op het gebied van adaptatie. In Kopenhagen moet een besluit genomen worden over de vraag hoe dat moet gebeuren. Hoe gaan wij dan met de drie E’s, eerlijkheid, efficiency en effectiviteit, om? De essentie van wat ik daar heb ingebracht – en ik ben heel tevreden dat het is aangenomen – is: hoe zorgen wij ervoor dat de Westerse wereld geld mobiliseert voor de noden van ontwikkelingslanden, veroorzaakt door klimaatverandering, op zo’n manier dat het eerlijk verdeeld wordt, dat het geld effectief besteed wordt en dat dit efficiënt gebeurt? In deze fase is iedereen geld aan het mobiliseren vanuit het Westen. Een beetje gechargeerd gezegd geeft iedereen dat aan de landen waar zij al contact mee hebben. Daardoor vallen sommige landen verhoudingsgewijs buiten de boot of krijgen veel minder dan zij in het kader van de noden zouden moeten krijgen. Het is juist onze inzet om een systeem te ontwikkelen voor de verdeling van die gelden, via allerlei fondsen, opdat elk land krijgt waar het recht op heeft.

De voorzitter: Ik stel voor dat de beantwoording van de vragen over Poznan in een ander algemeen overleg aan de orde komen. Er is geen ruimte meer voor een tweede termijn. De commissie kan morgen eventueel in een procedurevergadering afspreken of er nog een tweede termijn wordt gehouden over dit overleg. Als er partijen zijn die nog op korte termijn een reactie willen geven ten aanzien van het pakket van de 500 mln. die voorligt, kunnen zij dat doen door een motie in te dienen bij een VAO hierover.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik heb absoluut behoefte aan een tweede termijn. Op basis daarvan kan ik pas zeggen of ik wil dat er een VAO wordt gehouden.

De heer Vendrik (GroenLinks): Kunnen wij niet in principe afspreken dat wij na kerst een tweede termijn houden?

De heer Waalkens (PvdA): Wij hebben een intensieve gedachtewisseling gehad met het kabinet. Wat mij betreft moeten wij niet meer tijd laten passeren. Ik zou zeggen: handen aan de ploeg en laat daden zien.

Minister Koenders: Voorzitter. Ik begrijp dat u het onderdeel Poznan apart wilt behandelen, omdat dit een bredere discussie vereist. Ik wijs erop dat het drie maanden geduurd heeft voordat het pakket van 500 mln. in de Kamer besproken is. Ik ga ervan uit dat dit gedeelte voldoende besproken is. Mochten fracties het op bepaalde punten niet met mij eens zijn, dan kunnen zij natuurlijk een VAO aanvragen, maar ik zou nu wel graag de accordering van de Kamer willen hebben voor dat pakket. Een verder uitstel is echt onverantwoord.

De voorzitter: Ik stel voor dat deze vraag morgen in de procedurevergadering aan de orde komt en dat de minister geïnformeerd wordt over de afspraken die de vaste Kamercommissie hierover maakt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Toor


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).