Kamerstuk 31250-34

Verslag van een algemeen overleg

Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking


31 250
Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking

nr. 34
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 oktober 2008

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, de vaste commissie voor Financiën2 en de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hebben op 11 september 2008 in eerste termijn overleg gevoerd met de heer Bos, minister van Financiën, de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, en mevrouw Verburg, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 8 mei 2008 ten geleide van de Notitie landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden (31 250, nr. 14);

– antwoorden op commissievragen over notitie vermeld onder agendapunt 1 (31 250, nr. 29);

– de brief van de minister van Financiën, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, d.d. 27 juni 2008, Annex over voedselprijsontwikkelingen (26 234, nr. 86);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 17 juni 2008 over het BNC-fiche Mededeling inzake stijgende voedselprijzen (22 112, nr. 659);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 3 september 2008 over BNC-fiche Verordening Voedselprijzen (22 112, nr. 687).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Waalkens Adjunct-griffier: Van Toor

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De voorzitter: Ik heet het kabinet, in de persoon van de minister van Financiën, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de hen vergezellende assistentie van harte welkom. Ik verwelkom ook de mensen op de publieke tribune en degenen die meeluisteren aan de andere kant van het draadje. Ik ben behalve voorzitter ook woordvoerder namens de PvdA. Als ik het woord voer, vraag ik de heer Van der Vlies om de voorzittershamer over te nemen.

De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. De nota Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid legt de nadruk op verwaarlozing van de landbouw in het Ontwikkelingssamenwerkingsbeleid (OS-beleid). Wij zouden de landbouw in Afrika verwaarloosd hebben in ons beleid. De schuld ligt volgens die redenering bij ons. Als wij de nota echter goed lezen, zien wij dat de oorzaak is, dat wij ons sinds de jaren negentig wilden aansluiten bij de hulpmodaliteiten van Afrikaanse regeringen zelf. Die regeringen verwaarloosden de landbouw zelf en daardoor hebben wij de landbouw ook verwaarloosd. Ownership kan dus ook op deze manier uitpakken. Het toverwoord ownership, dat ik altijd hoor, kan dus heel nare gevolgen hebben. De Afrikaanse regeringen hebben zelf het landbouwbeleid ernstig verwaarloosd. Omdat wij meer wilden aansluiten bij hun eigen beleid, zijn wij dat in ons OS-beleid ook gaan doen. Dat vind ik een interessante invalshoek. Vraaggerichtheid en ownership brengen ons dus niet het paradijs op aarde. Toch is de oplossing van het kabinet dat wij blijven praten over vraagsturing en aansluiten bij de politieke wil van de regeringen in Afrika. Dat is natuurlijk op zichzelf verstandig, maar het heeft dit fundamentele probleem, deze voedselcrisis, gecreëerd. Dat is wel een probleem.

Wij gaan ook door op de lijn van exporteren van goed bestuur. Wij willen publieke investeringen en instituties die ervoor zorgen dat markten goed functioneren. Wij willen «checks and balances» aanbrengen in het publieke domein en accountabilitystructuren versterken door capaciteitsontwikkeling en organisatieversterking. Als dat zou kunnen, is dat prachtig. Dat zou heel waardevol zijn. Het is heel belangrijk om dat te doen, maar het is de vraag of dat kan. Is er echt politieke wil om dat te doen bij die regeringen in Afrika? Soms is dat het geval, maar mij lijkt dat het heel vaak helemaal niet het geval is. Bovendien zien wij bij elk evaluatieonderzoek van het exporteren van goed bestuur dat resultaten daarvan bepaald niet spectaculair te noemen zijn. Daaronder ligt een ander probleem, waarover in dit gebouw heel weinig gesproken wordt, en dat is dat ontwikkelingssamenwerking zelf een onderdeel van het probleem is. Ontwikkelingssamenwerking leidt tot vermíndering van accountability en van democratisering. Het bestendigt bestaande machtsstructuren. Daarover zouden wij toch eens met elkaar van gedachten moeten wisselen. Het Jankow-rapport is niet zomaar een rapport van de Wereldbank. Het heeft bovendien goede wetenschappelijke tijdschriften gehaald. Het is niet zomaar een verhaaltje; het is echt goed onderzocht. De hulpverslaving door ontwikkelingssamenwerking is ook een serieus probleem. Die heeft te maken met het feit dat de Afrikaanse regeringen zo bijzonder weinig aan landbouw hebben gedaan. Dat is iets om over na te denken. Waarom doen zij zo weinig?

Mevrouw Thieme (PvdD): De VVD bekritiseert de nota en legt de zwartepiet bij de ontwikkelingslanden zelf. Zij zouden niets aan landbouw hebben gedaan. Mede dankzij de VVD worden echter nog steeds vlees en andere landbouwproducten van Europa tegen spotprijzen gedumpt op de markt van de ontwikkelingslanden. Hoezeer denkt u dat dat de landbouwontwikkeling in die landen wel niet verstoort? Bent u dus eigenlijk niet zelf verantwoordelijk voor het feit dat die landbouw daar niet op poten is gezet?

De heer Boekestijn (VVD): Ik denk dat er twee dingen tegelijkertijd aan de hand zijn. De VVD is hierin altijd heel duidelijk geweest. Zij heeft altijd grote kritiek gehad op het gemeenschappelijke Europese landbouwbeleid. De exportsubsidies zijn de afgelopen jaren overigens wel zeer zijn verminderd. Het is minder erg geworden, maar u heeft gelijk: het Westen heeft daar dingen gedaan die niet goed zijn. Dumping is niet goed. Toch is het merkwaardig dat Afrikaanse regeringen zelf zo weinig aan landbouw gedaan hebben. Ik zal u een prachtig voorbeeld geven. De ACP-landen (de landen in Afrika, de Cariben en de Stille Oceaan) hadden preferentiële toegang tot Europa. Zij hadden dus geen belemmeringen op onze markt. De handelsstromen van de ACP-landen naar het Westen namen echter helemaal niet dramatisch toe. Dat betekent dus, dat er ook een heel serieus probleem in Afrika zelf is, waar wij niet schuldig aan zijn.

De heer Irrgang (SP): De heer Boekestijn legt de oorzaak bij Afrika, terwijl hij ook noemt dat daar in de ontwikkelingssamenwerking zelf veel minder aandacht voor is gekomen. Is hij bekend met het beleid van het IMF en de Wereldbank in de jaren tachtig en negentig? Zij hebben er bij Afrikaanse landen juist op aangedrongen om voorraden af te bouwen, prijsinterventies af te bouwen en subsidies op kunstmest af te bouwen. Het was dus geen keuze van de Afrikaanse landen om te bezuinigen, het was een dwang vanuit het Westen.

De heer Boekestijn (VVD): Dat verhaal ligt ingewikkelder. Ten eerste hebben ontwikkelingslanden een heel lastige keuze: kiezen zij voor consumenten in de grote stad die voor heel weinig geld dat beroemde kippenvlees willen hebben, of kiezen zij voor producenten. Zij moeten een belangenafweging maken die niet altijd voor de producenten uitvalt.

Ten tweede: Ik vind zelf ook dat een land als Ghana binnen de Doharonde, binnen de WTO, best quota had mogen gebruiken om zich tijdelijk te beschermen. Ik verbaas me erover dat Ghana dat middel niet gekozen heeft.

Het is te simpel om alles nu te schuiven op de Wereldbank en het IMF. Ik vind wel degelijk dat het merkwaardig is, dat die landen die geen enkel probleem hadden met toegang tot het Westen, hun eigen landbouw zo verwaarloosd hebben. Wat hebben zij eigenlijk met dat ontwikkelingsgeld gedaan? Ik zou zeggen: als je geld krijgt en je hebt die markttoegang, doe er dan ook iets goeds mee. Dat is niet in alle gevallen gebeurd.

Ik wil iets vragen over brede-relatielanden. Wij gaan daar aan verdere duurzame ontwikkeling doen en spreken over markttoegang. Dat lijkt me belangrijk, maar waarom stoppen wij geld in het relatief rijke Indonesië en Vietnam? Deze vraag stel ik aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Het gaat heel goed met Vietnam. Waarom kiezen wij niet voor landen waar het veel slechter mee gaat? Waarom zijn wij niet selectiever in onze landenkeuze?

Ik wil de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ook de volgende vraag stellen. In fragiele staten wordt landbouwontwikkeling wel in Afghanistan gesteund, maar niet in het Grote-Merengebied. Het argument dat hij daarvoor aanvoert, is dat de veiligheid in het Grote-Merengebied te slecht is. Dat is natuurlijk ridicuul. Als het ergens onveilig is, dan is het in Afghanistan. Dit is een inconsistentie in het beleid. Mijn vraag aan de minister is: hoe kunnen wij de landbouwontwikkeling in Afghanistan goed meten? Ik wil me niet verlagen tot het niveau van Arnold Karskens die op tv in een droevig saffraanveldje stond, waarvan wij allemaal weten dat het pas in december kan worden geoogst, maar ik wil de vraag wel heel serieus stellen. Het is erg moeilijk dit soort dingen in Afghanistan te doen. Het is wel belangrijk, maar ik wil graag zien wat wij daar doen en hoe de minister dat gaat meten.

Ik ben erg enthousiast over het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM), dat in 2006 zeer goed is geëvalueerd. Het is een kosteneffectief instrument voor de creatie van duurzame werkgelegenheid. Toch gaat er betrekkelijk weinig geld naartoe. Waarom verhogen wij dat bedrag niet, bijvoorbeeld ten koste van Civil Society of van goed bestuur? Van beide is de efficiëntie veel lager.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik complimenteer de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de andere ministers voor deze landbouwnota. Landbouw verdiende het om opnieuw aandacht te krijgen binnen de ontwikkelingssector. Voedsel is een recht voor mensen, zo stelt de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Dat gaat niet om een beetje voedsel, maar om genoeg voedsel om een actief leven te kunnen leiden. Daarbij staat de landbouw aan de basis van de ontwikkelingen. Zonder voedsel zijn overige inspanningen vergeefs. In die zin is de voedselcrisis een zege. Dat zei Kofi Annan ook. Die zet de landbouw namelijk weer op de agenda. Ook in het kader van de Millennium Development Goals (MDG’s) is dit een heel belangrijke component om de honger uit de wereld te krijgen. De minister wijst daar in zijn brief ook naar.

Versterking van landbouw en rurale bedrijvigheid is niet makkelijk, met name omdat het raakt aan vele andere onderwerpen, zoals de sociale structuren, de wereldhandel, het klimaat en kennis. Het vraagt om coherent beleid. Gelet op de vele maatregelen die worden voorgesteld is mijn vraag: hoe wordt ervoor gezorgd dat de samenhang hiermee goed wordt uitgevoerd en de coherentie in internationaal opzicht goed vorm krijgt?

Belangrijk onderdeel van het vraagstuk rondom de landbouw is het wereldhandelsstelsel. Het is zeer jammer dat de Doharonde niet is gelukt. Wij horen van de voorzitter van de Food and Agriculture organisation (FAO) dat dat met name door de VS kwam. De nota gaat slechts beperkt in op de effecten van het handelsstelsel voor ontwikkelingslanden, terwijl dat een grote rol speelt. Ik noem alleen maar het verhaal van de soja, de invloeden van de multinationals, het bestaan van kinderarbeid en exportsubsidies op varkensvlees. Hoe kan onder het huidige handelsstelsel aandacht voor het milieu en arbeidsomstandigheden samengaan met het verhogen van de productie en het verbeteren van de marktpositie? Vrije handel impliceert immers productie tegen de laagste kosten, dus ook tegen de minste regels. Dat is het spanningsveld van de Afrikaanse landen binnen de World Trade Organisation (WTO). De vrijhandel betekent ook een grote verantwoordelijkheid voor de grotere bedrijven op de wereldmarkt. Dat geldt ook voor bedrijven in de voedselketen. Zeker als sprake is van toenemende commercialisering van de landbouw. Deze bedrijven moeten hun verantwoordelijkheid nemen, aangezien 70% van de kinderarbeid plaatsvindt in de agrarische sector. Bedrijven als Unilever zeggen nog te vaak dat zij hun verantwoordelijkheid ten aanzien van kinderhandel niet kunnen nemen omdat de grondstoffenmarkt ondoorzichtig zou zijn. Dat vormt voor hen een probleem. Dat werd aan de kaak gesteld tijdens de discussie over kinderarbeid met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het SER-rapport waarin werkgevers en werknemers samen tot de conclusie zijn gekomen dat ketentransparantie inderdaad moet toenemen, geeft daar een goede kapstok voor. Gelet op de eisen die wij als EU stellen aan bijvoorbeeld de voedselzekerheid en aan de diamantenhandel, waarin wij wel ketentransparantie proberen te bereiken, zou er ook bij voedselproductie duidelijkheid moeten komen over de vraag of er kinderarbeid bij betrokken is geweest. De multinationals kunnen zich dan niet verschuilen achter het feit dat zij niet weten welk voedsel zij op de wereldmarkt kopen. Ik hoor daar graag daar uw reactie op. Ik refereer nog aan mijn eigen motie, waarin ik oproep overheidssteun aan producten die Nederlandse bedrijven maken met kinderarbeid, stop te zetten. Hoe staat het met de uitvoering van die motie? Ik ben in dit kader ook benieuwd naar de uitwerking van de overeenkomst over kinderarbeid in de agrarische sector die de International Labour Organization (ILO) onlangs met de FAO heeft gesloten. Wat doet de FAO op dit moment aan de uitvoering van het verdrag als het gaat om vermijding van kinderarbeid in de agrarische sector? Wordt de Nederlandse bijdrage aan dergelijke organisaties gekoppeld aan de strijd tegen kinderarbeid?

Dan van het grote plaatje naar het kleine, lokale plaatje. De voedselcrisis lijkt met name Afrika hard te raken. De bevolking is vooral voor de eigen productie nog erg afhankelijk van de landbouw. Dit brengt mij ertoe, deze nota over landbouw en rurale bedrijvigheid te koppelen aan het hiv/aids-probleem. De minister stipt dat onderwerp in zijn notitie ook aan. Er wordt voorgesteld om tot een «Health Insurance»-programma te komen bij boerencoöperaties. Het zou ook te overwegen zijn om dat met het «social protection»-programma te doen, om vrouwen van wie de man aan aids overlijdt, niet alleen te laten staan. De minister pleit er terecht voor om de landrechten voor vrouwen in die gevallen in stand te houden. Er zou ook gekeken kunnen worden naar een «social protection»-programma voor vrouwen, zodat zij niet zonder inkomsten komen te staan als hun man wegvalt.

De ministers maken goede opmerkingen over lokale financiering als het gaat om microkredieten en om de macrofinanciering. Zij constateren dat de mesofinanciering van projecten nog tekortschiet. Middelgrote of mkb-boeren die graag aan de slag zouden willen, lopen tegen beperkingen aan omdat zij in dat gat vallen. De minister trekt daar in de nota 4 mln. voor uit en er start een aantal pilots, maar 4 mln. is slechts 1% van het totale jaarbedrag dat de minister hiervoor wil uittrekken. Kunnen wij daar een intensivering op los laten als het gaat om de mesokredieten? Mijn fractie ziet op dat gebied grote kansen en uitdagingen liggen.

Zoals bekend is mijn fractie terughoudend over het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen voor productiviteitsverbetering. De verleiding is groot om tijdens de voedselcrisis gebruik te maken van gentechnologie. Mijn fractie pleit ervoor om vooral gebruik te maken van de lokale context: lokale technieken verbeteren, toegang tot zaden verbeteren, mestadvies geven en gebruik maken van lokale rassen. Wij willen gentechnologie hiervoor niet in aanmerking laten komen.

Mijn fractie is ervoor om overschotten bij het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) terug te sluizen naar de lidstaten, maar wel geoormerkt, zodat het bedrag uiteindelijk ter beschikking wordt gesteld aan ontwikkelingssamenwerking.

Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. Een boer kan met 1 ha. grond een jaar lang 30 mensen voeden met groenten, fruit en granen, maar slechts vijf tot tien mensen als het land wordt gebruikt voor de productie van vlees, zuivel en eieren. Dit is een uitspraak van Rachendra Pachauri, Nobelprijswinnaar voor de vrede en voorzitter van het International Panel on Climate Change (IPCC). Mijn fractie vindt dat in dit debat de vraag centraal zou moeten staan hoe wij het wereldlandbouwareaal kunnen inrichten om de millenniumdoelen te behalen. Meer dan 900 miljoen mensen lijden honger en deze groep wordt elke dag groter. De voedselcrisis is een realiteit die tot nu toe vooral een ver-van-mijn-bedshow lijkt. Het is decadent dat wij volmondig constateren dat steeds meer mensen geen toegang hebben tot voedsel en schoon drinkwater, en dat wij tegelijkertijd worden geconfronteerd met de voordelen van deze voedselcrisis voor onze economie. Zo zie ik in advertenties dat ABN AMRO beleggers oproept te profiteren van de voedselschaarste door te investeren in termijnmarkten voor voedsel en grondstoffen. Ook zie ik een van de grootste veevoerfabrikanten ter wereld, onze Nutreco, juichen, omdat de nettowinst met 30% zal stijgen vanwege de hoge voedselprijzen. Ik verneem graag een reactie van de ministers.

Er worden nog te weinig concrete en effectieve maatregelen genomen om de voedselcrisis te keren, met name wat betreft de gevolgen die ons consumptiegedrag heeft op de situatie in ontwikkelingslanden. Een voorbeeld is het effect van onze vleesconsumptie op de beschikbaarheid van hulpbronnen aldaar: land, water en granen. Een ander voorbeeld is het dumpen van vlees in arme landen. Mijn fractie vindt de notitie van de regering een stap in de goede richting. Zij legt de vinger op de zere plek, maar staat onvoldoende stil bij het feit dat wij voor het uitbannen van honger en een meer evenredige verdeling van welvaart ook moeten stilstaan bij de invloed van onze westerse leefstijl en handelsmentaliteit op de armste landen. Het is goed om in te zetten op de productiviteitsverhoging van de landbouw in ontwikkelingslanden, maar dan wel op een duurzame manier. Ik vraag me af of en zo ja welke duurzaamheidscriteria hiervoor gehanteerd worden. Wordt er gekeken naar de effecten van de voorgestelde productiviteitsstijging op het gebied van dierenwelzijn, milieu, natuur en biodiversiteit? Het kan toch niet zo zijn dat wij onder het mom van meer productiviteit onze verboden legbatterijen naar Afrika verplaatsen?

De belangrijkste vraag is dus, hoe wij het wereldlandbouwareaal kunnen inrichten. Er valt een veel grotere winst te behalen als wij kritisch kijken hoe het huidige landgebruik verbeterd kan worden. Het produceren van eiwit kan op veel efficiëntere manieren als wij niet eerst onze kostbare granen en eiwithoudende producten als soja aan dieren voeren, om schrijnend genoeg vooral westerse consumenten te voorzien van vlees en zuivel. Er kunnen jaarlijks miljarden mensen meer gevoed worden bij een plantaardig voedingspatroon. Wordt dit aspect ook meegenomen in het ontwikkelingsbeleid en zo ja, op welke wijze?

Het volgende mist in de notitie. Een groot deel van de armoede in ontwikkelingslanden is het directe gevolg van het overmatige ruimtebeslag dat westerse mensen leggen op de beschikbare hulpbronnen. Dat is zeker relevant voor duurzame ketenontwikkeling en voedselzekerheid. Een vermindering van de vleesconsumptie in het Westen kan bijvoorbeeld grote effecten hebben op het aanbod van plantaardige eiwitten elders. In de kabinetsbrede aanpak Duurzame ontwikkeling, brief van de ministers van VROM en voor OS, wordt hierop ingegaan. Het is mij echter niet duidelijk op welke wijze het thema biodiversiteit, voedsel en vlees, dat in de kabinetsbrede aanpak wordt uitgewerkt, wordt geïntegreerd in de aanpak van de voedselcrisis en de landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden. Dat lijkt me een belangrijke exercitie voor een coherentie van beleid. Ik verneem graag een reactie van de ministers.

Ook op andere beleidsterreinen kan de coherentie worden verbeterd. Het is op zijn minst opmerkelijk dat men in deze notitie spreekt van het verbeteren van de positie van kleine boeren en het vergroten van hun markttoegang, terwijl Europese producten met riante exportrestituties worden gedumpt op markten in ontwikkelingslanden. Boeren in Ghana en Kameroen moeten hun bedrijven opgeven omdat de markt wordt overspoeld met goedkope kip- en varkensresten waar de Europese consument zijn neus voor optrekt. Ik vind het niet van realiteitszin getuigen dat minister Verburg vandaag zegt dat Kameroen alleen schuld heeft aan het toelaten van onze overtollige varkensoren en -poten. Het land staat namelijk voor een duivels dilemma door de onwil van onze regering om hierin verantwoordelijkheid te nemen. Ons landbouwbeleid is de vleesgeworden honger in Afrika. Ik verneem graag een reactie.

Door de voedselcrisis en de hoge voedselprijzen boert de agrarische sector in Europa goed. Het heeft zelfs een overschot op de Europese begroting opgeleverd. Wij steunen het voorstel van de Europese Commissie om het overschot op de Europese begroting te besteden aan de landen die het zwaarst getroffen zijn door de voedselcrisis. Ik roep de regering op, zich daarvoor in te zetten.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Ik wil de bewindslieden complimenten maken voor de stukken die er liggen. Die zijn omvangrijk en breed en getuigen van een goed gevoel voor urgentie van de kwestie waarover wij het hebben. Er is heel veel om op te reageren, maar dat lukt niet in het bestek van dit overleg, dus ik pik er de punten uit die voor de fractie van GroenLinks het belangrijkst zijn.

In deze nieuwe zaak komt een oude, zeurende kwestie weer bovendrijven, namelijk armoede. De wereld had al honger en heeft nu nog meer honger. Een miljard mensen kunnen niet aan hun dagelijkse portie eten komen. Dat probleem kunnen wij ternauwernood tackelen. Daar liggen dure beloften van het Westen in het kader van de MDG’s. Laat de Nederlandse regering zich in ieder geval voluit aansluiten bij de Europese Commissie. Door een merkwaardige speling van het lot verdienen wij collectief op deze wereldvoedselcrisis. Wij houden geld over op het Europese budget. Dat gaat bijna een-op-een ten koste van de mensen daar, die al nauwelijks voedsel konden betalen en nu al helemaal niet meer. Laat wat Europa overheeft een-op-een beschikbaar komen voor voedselhulp. Laten wij de acute hulp die er is, lenigen. Ik snap wel dat er begrotingsregels zijn, maar nood breekt wet. Als dat ergens aan de orde is, dan wel hier. Ik kan geen genoegen nemen met de route die u voorstelt: Het geld gaat, volgens de begrotingsregels, terug naar de lidstaten en dan kijken wij of het terugkomt. Ik hoop heel erg dat wij dit debat kunnen afsluiten met een andere conclusie.

Het volgende punt heb ik zojuist in het debat over biotechnologie ook namens mijn fractie naar voren gebracht. Ik doe dat nu opnieuw. In de notitie ontbreekt een goed zicht op een cruciale partij in de organisatie van de wereldvoedselproductie. Dat zijn de wereldwijde voedselimperia. De altijd kritische hoogleraar rurale sociologie Jan Douwe van der Ploeg – de minister van LNV kent hem – heeft deze voedselimperia niet zonder reden gekwalificeerd als «de goudzoekers van deze tijd». Je kunt namelijk heel veel geld verdienen met wereldwijde productie, bewerking en verhandeling van voedsel. Die concerns zijn de afgelopen tien jaar in toenemende mate de wereldvoedselmarkt gaan domineren. Dat heeft zeer verstrekkende gevolgen gehad voor het type landbouw dat nu wereldwijd wordt gepraktiseerd. Dat gaat lijnrecht in tegen het type landbouw dat wij zouden moeten nastreven. Het zijn monoculturen. Het is hit-and-runlandbouw. Een paar jaar hier, een paar jaar daar. Het enige wat telt is zo hoog mogelijke productie tegen zo laag mogelijke kosten. Externe effecten worden überhaupt niet meer in de besluitvorming meegenomen. Fijne inzet van biotechnologie, niet om de productie duurzamer te maken, maar vooral om die goedkoper te maken. Dat type landbouw gaat de wereldvoedselmarkt steeds meer domineren. En daar zit een belangrijke bron van de problemen van vandaag. Daar treedt namelijk marginalisering op van lokale gemeenschappen en van boerengemeenschappen. Daarmee verliezen wij dus, ook beleidsmatig, het zicht op de noodzaak weer iets te doen aan wat Jan Douwe Van der Ploeg mijns inziens terecht de «boerenlandbouw» noemt. Die moet in ere worden hersteld. Die moet plek en ruimte krijgen. Daar zit ook een deel van de oplossing van het armoedevraagstuk. Het zijn namelijk vooral de kleine boeren zelf die ternauwernood het hoofd boven water kunnen houden en niet aan voldoende voedsel weten te komen. De armoede zit in de stad, maar ook vooral op het platteland in arme landen. Ik vraag het kabinet om een heel kritische visie op de positie van deze voedselimperia. Met goede wil kan ik die wel lezen in de derde lijn van de notitie, namelijk duurzaam ketenbeheer, maar dat mag van mij een aantal tanden krachtiger. Deze voedselimperia moeten heel indringend aangesproken worden op die internationale ketenverantwoordelijkheid. Ook bij bijvoorbeeld de Wereldbank moet veel beter zicht ontstaan op samenwerkingsverbanden met deze voedselimperia bij de lancering van landbouwprogramma’s. Dat is een punt voor de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De Wereldbank heeft helaas ook daar een heel scheve schaats gereden. Dat is niet goed gegaan en dat heeft mijns inziens de voedselzekerheid geen dienst bezorgd. Ik vraag het kabinet om een buitengewoon kritische inzet en reactie.

Wij moeten niet vergeten wat de afgelopen twintig jaar is gebeurd op het gebied van ontmanteling van nationaal landbouwbeleid, onder druk van IMF en Wereldbank. Dat is buitengewoon ver gegaan. Zelfs het IMF komt er nu achter dat daarbij belangen van internationale voedselimperia een hoofdrol hebben gespeeld. Zij wilden toegang tot hun gronden, zij wilden vrij kunnen handelen, zij wilden niet worden lastiggevallen door nationale overheden die op de een of andere manier nog een nationaal landbouwbeleid wilden voeren. Als ze het al deden, want er zitten ongetwijfeld regimes bij die er een zootje van hebben gemaakt. Maar niet vergeten mag worden dat IMF en Wereldbank de landbouw wereldwijd in de afgelopen twintig jaar geen dienst hebben bewezen met slechte programma’s, verkeerde eisen en het ontnemen van ownership. Het laatste is een mooi begrip dat in de internationale OS nog nauwelijks van het papier is losgekomen. Ik vraag ook op dat punt om een kritische inzet van het kabinet.

Voor handel en WTO geldt hetzelfde. Inderdaad, zeker deze minister voor OS streeft naar meer beleidsruimte voor landen zelf om een eigen nationale handelspolitiek op het gebied van agrarische producten te voeren. Op de WTO-tafel ligt nu het special safeguard mechanism, dat cruciaal is om voedselzekerheid het primaat te geven boven vrijhandel op agrarische markten, maar dat is een fractie van wat er eerder aanwezig was. Ook daar wordt de ruimte voor landen kleiner om naar eigen inzicht nationaal beleid te voeren en de eigen landbouwbelangen en kleine boeren te beschermen. In zoverre is het misschien geen schande dat ons deze zomer een akkoord is onthouden. Deze regering moet zich er sterk voor maken om die ruimte om de WTO-tafel gelijk met de EPA’s groter te maken. Pak dat moment, minister Koenders.

Wat biobrandstoffen betreft, weet ik niet helemaal waaraan ik met dit kabinet toe ben. Ik heb het idee dat de minister van Financiën daarin wat relaxter is dan de andere bewindslieden. Maar een ding weet ik wel: als wij in Nederland alles wat rijdt op biobrandstoffen willen laten lopen, is dat ongeveer het equivalent van 100 miljoen mensen een jaar lang eten geven. Als wij niet heel hard inzetten op operationalisering van de Cramercriteria, gaat het een keer fout. Daarom helderheid van het kabinet op dit punt.

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. De afgelopen twee jaar zijn de prijzen van basisvoedselproducten als tarwe, rijst en maïs meer dan verdubbeld. In 36 landen in vooral Afrika is voedsel zo duur geworden dat het voor veel mensen onbetaalbaar is geworden. Waar wij ons meer druk maken om de prijs van benzine, omdat voedsel maar 15% van onze uitgaven vertegenwoordigt, is in de armste landen voedsel 80% tot 85% van de uitgaven van de armsten. Het verklaart waarom de magere vooruitgang die in de afgelopen jaren was geboekt in de strijd tegen armoede in de wereld, in sommige landen door de voedselcrisis in één klap weer ongedaan is gemaakt. De voedselcrisis is daar een voedselramp geworden.

Gelukkig zijn er kleine lichtpuntjes: de prijzen zijn de afgelopen maanden weer iets gedaald, maar het lijdt geen twijfel dat de voedselprijzen structureel op een hoger niveau zullen blijven. Een van de oorzaken voor de structureel hogere prijzen is de toenemende vleesconsumptie in Azië door de toenemende welvaart. Maar ook de Westerse subsidies voor de productie van biobrandstoffen spelen een belangrijke rol. In welke mate precies, daarover verschillen de meningen. Volgens de Wageningen Universiteit is dat 15% tot 25% van de prijsstijgingen, maar volgens de Wereldbank is dat een veel groter deel. De brief van de ministers voor OS en van LNV lijkt die relatie veel meer te erkennen dan die van de minister van Financiën. Wat is nu eigenlijk het standpunt van het kabinet? Is het kabinet er voorstander van om de Europese bijmengverplichting tot nader order op te schorten? Wat is de rol van speculatie? Wordt daarover internationaal gesproken? Dat speculatie een rol speelt, lijkt namelijk overduidelijk.

Eind vorig jaar introduceerde de EU exportsubsidies op varkensvlees. De gevolgen hiervan voor de Afrikaanse boer konden wij vorige week zien in de Netwerkuitzending over vleesdumpen in Afrika. De boerenbedrijven in onder andere Kameroen zijn compleet verwoest en de werkloosheid schiet omhoog. De Nederlandse vleessector exporteert jaarlijks duizenden tonnen goedkoop varkensvlees naar Centraal- en West-Afrika. Het gaat dan vooral om producten waarvoor in Nederland niet of nauwelijks markt is: poten en staarten en andere mindere delen van het varken. Dumping dus. Gevraagd naar de kwalijke gevolgen voor de Afrikaanse boer stelt Wim van Pelt van de Centrale Organisatie voor de Vleessector dat het een kwestie van wij of zij is, en dat je in het leven nu eenmaal keuzes moet maken. Maar welke keuzes hebben Afrikaanse landen en boeren eigenlijk? Deze boeren kunnen niet kiezen voor effectieve beschermingsmaatregelen tegen importpieken en dumpingpraktijken. De anekdote is exemplarisch voor een van de grootste problemen rondom landbouw en voedselzekerheid in ontwikkelingslanden: het gebrek aan samenhangend, coherent beleid van de EU. Het Westerse landbouwbeleid ruïneert de landbouw in ontwikkelingslanden, vooral in Afrika. Om dan te stellen dat liberalisering van de landbouwsector een oplossing is voor de voedselcrisis, is de wereld op zijn kop. De liberalisering is geen oplossing voor de voedselcrisis, maar het is een van de oorzaken ervan. Het onder druk van de Wereldbank afbouwen van subsidies op kunstmest en regionaal voorraadbeheer heeft de afgelopen decennia in combinatie met het desastreuze Europese landbouwbeleid geleid tot desinvesteringen in de landbouw in ontwikkelingslanden. De weigering van de ontwikkelingslanden om in WTO-verband hun landbouwmarkten verder te liberaliseren, is daarom heel goed te begrijpen, net als het verzet tegen de vrijhandelsverdragen van Afrikaanse landen. De ministers erkennen in de antwoorden op de vragen dat de structurele aanpassingsprogramma’s van de Wereldbank en het IMF onvoldoende geënt waren op de langetermijnontwikkeling van de landbouwsector. Maar toch schrijven zij een paar pagina’s verder vrolijk dat een zo efficiënt mogelijke wereldwijze landbouwproductie en handel worden bevorderd door reductie van beschermingsmaatregelen van ontwikkelingslanden. Met andere woorden: wij zien wel in dat er in het verleden wat mis is gegaan, maar ondertussen gaan wij vrolijk verder met pleiten voor vrijhandel, in plaats van eerlijke handel. Daarom pleit mijn fractie voor drastische hervormingen van het huidige vrijhandelsbeleid in WTO-verband en de diverse regionale vrijhandelsverdragen. Dat moet ertoe leiden dat de ontwikkelingslanden hun eigen voedselproductie kunnen beschermen en verhogen, in plaats van dat zij moeten importeren uit het westen. Ter illustratie: de FAO schat dat arme landen in 2008 169 mld. dollar kwijt zullen zijn aan voedselimporten, 40% meer dan in 2007. Als voedsel meer regionaal geproduceerd wordt, is een bijkomend voordeel flinke afname van het transport en de productie van broeikasgas. De energiecrisis is onderdeel van de voedselcrisis, omdat die transportkosten onderdeel zijn van de uiteindelijke voedselprijs.

Voor duurzame verhoging van de landbouwproductie om honger in de wereld uit te bannen zijn grote investeringen in plaats van desinvesteringen in de landbouw nodig. Maar het antilandbouwdenken was de afgelopen jaren ook zichtbaar in de Westerse ontwikkelingshulp. De bewindslieden schrijven in hun brief hoe het percentage van de hulp voor de landbouw tussen 1990 en 2004 met tweederde daalde, van 12 naar 4. Ik begrijp dat het in 1980 30 was. Op de langere termijn is dus een veel grotere daling zichtbaar. De SP-fractie verwelkomt daarom de trendbreuk die nu wordt aangekondigd. Er wordt gesproken over een bedrag oplopend tot 50 mln. per jaar. Maar in welk jaar wordt dat bereikt? Is dat niet wat weinig?

Als ik deze nota goed begrijp, gaan de bewindslieden voor OS en van LNV uit van een aanpak per land. De SP-fractie heeft daar grote twijfels over. De minister voor OS had onlangs een stevig debat met mijn collega-SP-senator Eric Smaling, hoogleraar duurzame landbouw. De minister heeft toen positief gereageerd op het idee om meer te gaan kijken of je regionale integratie in ontwikkelingslanden kunt stimuleren. Een voorbeeld daarvan is een GLB voor de West-Afrikaanse landen, zoals wij dat ook in Europa kennen. Het Afrikaanse continent heeft natuurlijk behoefte aan meer van die regionale samenwerking. Nederland is natuurlijk te klein om dat op gang te zetten, maar de minister heeft wel aangegeven dat serieus te gaan onderzoeken, onder andere via de Afrikaanse ontwikkelingsbank. Hoe staat het hiermee?

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Het CDA heeft altijd gestaan voor het belang van landbouw in ontwikkelingssamenwerking. Landbouw is immers de sleutel om honger uit te bannen. Het CDA is daarom heel blij, en complimenteert de regering met deze notitie, die uiting geeft aan de sense of urgency waarmee wij hier te maken hebben, en die een interdepartementaal beleid neerlegt. Die sense of urgency is hard nodig, want wij hebben het over een situatie waarin 854 miljoen mensen aan chronische hoger lijden, wat leidt tot ondervoeding. De laatste vijf jaar is het percentage kinderen dat lijdt aan chronische ondervoeding met 12% toegenomen. Volgens de VN is in 32 landen de situatie zo dat daar ernstige conflicten dreigen uit te breken, vanwege voedseltekorten, met als gevolgen binnenlandse strijd, vluchtelingen, migratiestromen, enzovoorts. Dit sombere plaatje is de actualiteit. Hiervoor kregen alleen in Afrika al 200 miljoen mensen te weinig te eten.

Mevrouw Thieme (PvdD): Toen u begon met uw betoog dacht ik: nu breekt mijn klomp. Het CDA is voor landbouw in ontwikkelingslanden, maar partijen als de uwe hebben ervoor gezorgd dat er exportrestituties zijn gekomen, en dat Europese agrarische producten worden gedumpt. Of wilde u net als de VVD zeggen dat u daar niet verantwoordelijk voor bent?

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik zal niet zeggen dat ik daar niet verantwoordelijk voor ben. Mijn partij heeft voortdurend aangegeven dat de enige manier om de problemen op te lossen, een coherent Europees beleid is. Alleen Nederlands beleid zet geen zoden aan de dijk. Vandaar de inzet vanuit Europa op de WTO. Bovendien hebben wij het zeer betreurd dat de afgelopen jaren landbouw als sector geen of een uiterst minimale rol speelde in het ontwikkelingsbeleid. Wij hebben daar dus wel degelijk oog voor gehad, maar zijn ons ervan bewust dat Nederland alleen geen wezenlijke veranderingen kan aanbrengen.

Mevrouw Thieme (PvdD): Ik heb het helemaal niet gehad over het Nederlandse beleid, ik heb het erover dat het CDA tot vandaag aan toe probeert de exportrestituties in stand te houden. Een coherent Europees beleid betekent volgens uw fractie vooral exportrestituties en bescherming van de eigen boeren, ten kosten van die in de ontwikkelingslanden. Wat bedoelt u ermee dat u de landbouw in ontwikkelingslanden wilt stimuleren, als u zorgt voor ontwrichting daarvan via het beleid in Europa?

Mevrouw Ferrier (CDA): Als wij niet voor ogen hadden de landbouw in ontwikkelingslanden te stimuleren, zouden wij er geen voorstander van zijn dat deze minister zich inzet voor asymmetrische EPA’s en bescherming van de eigen markten. Maar dat moet wel in Europees verband gebeuren.

Ik mis in deze notitie de manier waarop wij ondervoeding gaan aanpakken. Chronische ondervoeding vereist een multisectorale en integrale aanpak. Ik hoor graag van de bewindslieden op welke manier zij dat probleem willen aanpakken. Zoals gezegd is mijn fractie verheugd met deze notitie. Wij zijn het in grote lijnen eens met de beleidslijnen van dit rapport, maar de vraag blijft wel of wij hiermee een structurele aanpak bereiken, die de verschillende beleidsterreinen werkelijk hierbij betrekt. Wat vraagsturing betreft, wil ik weten op basis van welke criteria wij gaan selecteren. Hoe weten wij of wij echt inzetten op de meest veelbelovende terreinen? Is daarvoor op de ambassades de nodige kennis aanwezig? Het is heel goed dat wij aansluiting zoeken bij multilaterale organisaties, maar hoe staat het met de samenhang met andere (niet-)Europese landen? Hoe wordt de Parijse agenda hierop toegepast?

Zoals gezegd zijn wij het in grote lijnen eens met deze notitie. Toch bekruipt mij een grote angst, namelijk die voor versnippering. Hoe sluiten de verschillende maatregelen op elkaar aan en hoe versterken zij elkaar? Wij kunnen het ons namelijk niet permitteren om nu weer verstrikt te raken in allerlei ingewikkelde structuren, het gaat om slagvaardigheid en concrete beleidsvoorstellen. Wij moeten oog hebben voor kleine boeren, meestal boerinnen, en landarbeiders. Wij hebben angst voor versnippering. Vandaar de inzet van mijn fractie op aansluiting bij verschillende initiatieven. Ik noem daartoe drie voorstellen.

In de eerste plaats hebben wij op 1 september kunnen luisteren naar Kofi Annan, die voorstellen heeft gedaan over de Alliance for a Green Revolution in Africa. Deze sluiten goed aan bij onze ideeën voor een structurele inzet op landbouw, met als doel voedselproductie te stimuleren en zo honger tegen te gaan. Het gaat daarbij om kennisoverdracht, waarbij ik verwijs naar Wageningen, dat opvallend weinig wordt genoemd in dit rapport. Verder hebben wij Delft, als het gaat om water, een element dat ik mis in dit rapport. Hierbij gaat het om een ketenbenadering, zoals wij die zien in het plan-Ferrier voor de agrarische wederopbouw in Afghanistan, waar de heer Boekestijn zo enthousiast over was.

Een ander initiatief waarvoor wij veel meer oog zouden kunnen hebben, zijn de voorstellen van Jeffrey Sachs voor een Global Fund for Agriculture. Ik vind dat de ministers daarover in de beantwoording van de vragen nogal sceptisch zijn. Waarom? Wij zien dat het Global Fund tegen hiv/aids enorm succesvol is, met name omdat je daarin echt wereldwijd bezig bent. Wij moeten ons nu niet exclusief gaan richten op Afrika, want ook in Azië en Latijns-Amerika liggen uitdagingen.

Een derde punt waarop ik graag een reactie van de bewindslieden krijg, is de visie van de Afrikaanse Unie, toch een partner die de EU serieus moet nemen. Is er wel eens over nagedacht om met de Afrikaanse Unie in overleg te gaan over de manier waarop een GLB op poten kan worden gezet?

De heer Boekestijn (VVD): Ik ben erg sceptisch over de mogelijkheid om goed bestuur te exporteren, maar ik ben helemaal sceptisch over de mogelijkheid om dingen te exporteren die in Europa zoveel ellende hebben aangericht, zoals het GLB. Regionale economische integratie is prachtig voor Afrika, maar het GLB, met alle ellende die wij daarvan hebben gehad? Ik houd een beetje te veel van de Afrikanen om dat te gaan doen!

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik vind het belangrijk om daarover de Afrikanen te horen. In overleg met hen moeten wij gaan kijken hoe wij elkaar kunnen versterken.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik vervang mijn collega Van der Staaij, die momenteel bezig is in de plenaire zaal.

Mijn fractie is blij met de hernieuwde aandacht voor de landbouwsector in ontwikkelingslanden. Dat is hard nodig, aangezien er wereldwijd veel honger wordt geleden door veel mensen, en het gaat hierbij om de primaire levensbehoeften. Wel moet elke aanpak structureel van aard zijn en een integraal karakter dragen. Het gaat ook om de relatie met de wereldhandel en de toegang daartoe voor ontwikkelingslanden. In de notitie staan veel goede voornemens. De onderlinge samenhang en de relatie met de hoofddoelstellingen moeten echter hier en daar nog wat worden gezocht; ze zouden scherper in beeld moeten worden gebracht. Wij moeten nu of straks kunnen beoordelen of de beperkte middelen die Nederland inzet zo effectief mogelijk worden ingezet. Ter illustratie de volgende basale vraag. Er bestaat urgentie om de voedselproductie in een aantal ontwikkelingslanden stevig te verhogen. Op korte termijn zijn daarvoor structureel meer landbouwareaal, meer zaden en meer meststoffen noodzakelijk. Langs welke weg wordt dit basale doel nu precies dichterbij gebracht? Wie is daarvoor allereerst verantwoordelijk, welke financiën zijn daarvoor beschikbaar en per wanneer moet dit doel dichterbij zijn gebracht?

De notitie zoomt vooral in op Afrika, wat begrijpelijk is, maar er zijn ook andere ontwikkelingslanden waar de rurale ontwikkeling een stevige impuls zou moeten krijgen, bijvoorbeeld Colombia. Dit is een zeer vruchtbaar land, waar door verschillende bevolkingsgroepen honger wordt geleden, doordat decennialang is ingezet op een monocultuur, namelijk rubber, waardoor landbouwareaal en landbouwkennis teloor zijn gegaan. Het lijkt mij bij uitstek passend bij de doelstellingen van de minister om dergelijke processen omgebogen te krijgen. Heeft de minister concreet aandacht voor dergelijke gebieden buiten Afrika? Wat doen wij aan preventie? In meer landen, zoals Brazilië, zien wij thans monoculturen ontstaan, bijvoorbeeld vanwege het accent op de verbouw van grondstoffen voor biobrandstoffen, waardoor de verbouw van voedselproducten kan afnemen. Wordt er voldoende ingezet op het in de toekomst voorkomen van voedselschaarste in dergelijke landen?

Ons valt ook op dat de minister vooral inzet op de kleinere boeren en ondernemingen. Vanuit een oogpunt van eerlijke verdeling begrijpt mijn fractie dat volstrekt. Maar als het gaat om de hoofddoelstelling, namelijk een productievere landbouwsector, kunnen daarbij de grotere bedrijven niet buiten beeld blijven, want daarmee sla je een kwantitatieve slag. Die grotere bedrijven geven, mag je hopen, werkgelegenheid aan de allerarmsten in die regio, die niet in staat zijn zelf een bedrijfje te starten. Het is geen kwestie van of/of, maar van en/en, is mijn pleidooi.

Mevrouw Thieme (PvdD): Ik zou het jammer vinden als de heer Van der Vlies verkeerd is geïnformeerd over Brazilië en de monoculturen. Het landbouwareaal in Brazilië wordt voor meer dan 80% gebruikt voor de veehouderij, met name voor soja. Het is zeker niet zo dat grote delen van Brazilië worden gebruikt voor biobrandstoffen. Laten wij die brandstoffen dus vooral niet de zwartepiet toespelen, want bijna 50% van de graanoogst is voor veevoer bestemd.

De heer Van der Vlies (SGP): Ik houd het zeer goed voor mogelijk dat mevrouw Thieme beter is geïnformeerd over dat land dan ik. Maar ik heb begrepen dat er bepaalde trends zijn van de toepassing van biobrandstoffen. Die trends kunnen wel eens een opschalend vermogen hebben en een neerwaartse spiraal in gang zetten voor de voedselproductie. Dat heb ik aan de kaak willen stellen.

Mevrouw Thieme (PvdD): Ik vind het goed dat u zich zorgen maakt over de oprukkende eerste generatie biobrandstoffenverbouw, maar ik mis in uw betoog zorg over het feit dat wij zo vreselijk veel veevoer verbouwen, wat concurreert met plantaardig voedsel voor mensen. Juist daar is de grootste klapper te maken als het gaat om het dalen van de voedselprijzen en het efficiënt aanwenden van landbouwproducten.

De heer Van der Vlies (SGP): Ik ken uw punt van zorg, waarover ik al eerder met u tijdens een debat over de intensieve veehouderij de degens heb gekruist. Wij hebben daarover een motie aanvaard gekregen.

Zoals gezegd gaat het erom, scherper te krijgen op welk type bedrijf je je richt. Dan moet het niet alleen gaan om de schaalgrootte, maar ook om wat erachter zit.

In 1999 heeft mijn fractiegenoot Van den Berg een motie aanvaard gekregen die vroeg om een geïntegreerd waterbeleid voor ontwikkelingslanden. Die motie is keurig uitgevoerd. Dan had je mogen verwachten dat in deze notitie daaraan een vervolg werd gegeven, maar dat is niet zo. Er moet een koppeling worden aangebracht tussen het landbouwbeleid en het geïntegreerde waterbeleid. Op welke wijze krijgt deze koppeling concreet gestalte?

Voor deze beleidsontwikkeling is extra geld vrijgemaakt, wat wij prima vinden. Maar er is een flinke achterstand, en ook kennis en structuren zijn weggevloeid, zodat ook daarin opnieuw moet worden geïnvesteerd. Dan lijkt het mijn fractie meer dan gerechtvaardigd na te denken over de vraag of wij wel genoeg doen. De Afrikaanse Unie zet 10% van de nationale begrotingen van de aangesloten landen in op landbouwgebied. Het zou dan niet misstaan als wij ook naar dat percentage toegroeien.

De heer Boekestijn (VVD): Als de Afrikaanse Unie dat zegt, gebeurt het dan ook?

De heer Van der Vlies (SGP): Ja. Misschien blijven ze nog wel onder die 7,7%, maar dat vind ik een andere discussie. Enige relativering hebt u daarmee aangebracht en is door mij ontvangen. Je moet zeggen wat je doet en je moet doen wat je zegt. Dat is mijn discipline, daar ga ik voor. Als ik hier een voorstel voor 10% doe, wil ik in die lijn blijven. Vandaar die geleidelijke opwaardering van 7,7% naar 10%.

Er ligt een relatie tussen voedselproductie en voedselprijzen en het bevorderen van biobrandstoffen. Hoe innig die relatie is, is punt van discussie, maar de relatie ligt er. Mijn fractie is groot voorstander van de afgesproken bijmengverplichting in transportbrandstoffen per 2010. Maar als dat leidt tot een significante verhoging van voedselprijzen of zelfs tot een lagere voedselproductie, moeten wij bereid zijn tot een principiële heroverweging van de afgesproken bijmengverplichting. Hoe staan de bewindslieden daartegenover?

De heer Waalkens (PvdA): Het mag genoegzaam bekend zijn dat ik als boer in Noordoost-Groningen in een bijzonder bevoorrechte positie verkeer, dat ik ben geboren in een deel van de wereld waar een GLB is geweest, met al zijn nadelen. Voedselzekerheid, armoede en gevarieerd eten vormen een pakket dat vaak onderbelicht blijft. Het belang van een gedeelde visie op de ontwikkelingen met betrekking tot landbouw en OS komt nadrukkelijk tot uitdrukking in deze notitie. Alle complimenten daarvoor. Kofi Annan heeft gezegd dat het een zegen is, maar het is een ramp voor degenen die vandaag en in de toekomst niet te eten hebben. De sense of urgency voor het investeren in rurale ontwikkeling, landbouw, voedselzekerheid en gevarieerde dieetpatronen is evident, wat is uitgemond in deze notitie. Het belang van een gedeelde visie is evident. Het is goed dat de Nederlandse positie daarin duidelijk is. Ik deel de oproep van een aantal collega’s om de regionale samenwerking in de diversiteit van Afrika ten goede te laten komen van rurale ontwikkelingen ten opzichte van de stedelijke ontwikkelingen. Er wonen nu meer mensen in steden dan op het platteland, maar dat laat onverlet dat wij ook het rurale deel van de wereld een eerlijke kans geven. De hervormingsagenda van de EU op het gebied van het GLB verloopt traag. Waar kan dat worden versneld, en waar kan dumping worden voorkomen? Hierbij is wel sprake van een dubbele verantwoordelijkheid in Afrika en Europa.

De heer Irrgang (SP): Veroordeelt u het dat de EU opnieuw exportsubsidies op varkensvlees heeft geïntroduceerd?

De heer Waalkens (PvdA): In debatten hebben wij klip en klaar gezegd dat dat onmiddellijk moet stoppen. Maar er is wel een ander probleem. Als handelsstromen zich ook zonder subsidies gaan bewegen naar de Hoorn van Afrika en wij onze niet te vermarkten delen daar dumpen, heb je de morele plicht de exporteurs te vragen of zij wel weten wat zij daar aanrichten.

Het is van groot belang dat de partners die je opzoekt werken aan een samenhangende strategie, zodat dit niet leidt tot versnippering. Die strategie moet mede zijn gebaseerd op de ontwikkelingsprocessen in Nederland, zoals het OVO-drieluik (onderwijs, voorlichting en onderzoek). Gisteren hadden wij een overleg met de minister voor OS, waarin hij een interessante uitspraak deed: hij was kritisch over verticale gezondheidsfondsen. Maar die fondsen hebben wel gezorgd voor het opzetten van gezondheidssystemen in grote delen van de wereld, met een zeer brede werking. Als wij op zoek zijn naar partners, zouden wij eens kunnen denken aan de systematiek die Jeffrey Sachs heeft benoemd, dus een Global Fund for Agriculture. Het verwachte overschot in het EU-landbouwbudget zou volgens de laatste informatie 3,6 mld. zijn, welk bedrag nu beschikbaar is. Iedereen zit daar met zijn vingers aan, maar laten wij helder afspreken dat 2008 en 2009 geen verloren jaren mogen zijn. Het voorstel van de Nederlandse regering, waarbij het geld teruggaat naar de lidstaten en wordt geoormerkt, moet worden uitgevoerd. Als het geld teruggaat naar de lidstaten, wat is dan het oordeel van de Nederlandse regering over de bestemming van het geld?

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik proef het ongemak van de heer Waalkens over het voorstel van de regering om gewoon maar de begrotingsspelregels te volgen. Het vrijvallende geld gaat in eerste instantie terug naar de lidstaten. Kunnen wij dat probleem niet even oplossen door het kabinet op te roepen, terug te keren op die positie, in het belang van het vraagstuk dat hier ter tafel ligt?

De heer Waalkens (PvdA): Internationale solidariteit wordt gezamenlijk ingevuld. Als wij de verwachte meevaller vastzetten in het Europees fonds hebben wij daar geen zeggenschap meer over. Verder moeten ook de anderen een stap zetten. Dat mag nooit over de ruggen van de Afrikaanse boeren worden uitgevochten.

De heer Vendrik (GroenLinks): Goed gesproken, mijnheer Waalkens! Maar als wij de Nederlandse regering volgen, is het risico van herhaling van een praktijk die u en ik veroordelen – een aantal lidstaten komt zijn ODA-verplichtingen niet na – vrij groot. Daarom zou ik zeggen, hopelijk met de steun van de PvdA: kabinet, steun de Europese Commissie. Houd dat geld in Europa en probeer af te dwingen dat het gaat naar de doelen waarover wij het eens zijn.

De heer Waalkens (PvdA): Het doel moet zijn dat wij investeren in de ambities die wij hebben uitgesproken. Dat doen wij niet alleen, maar samen met de lidstaten van de Europese Unie en onze partners in Wereldbank en IMF. Daarbij moeten wij strak aan de wind blijven zeilen. Het mag niet aan de arme boeren in de wereld onthouden worden, maar wij moeten wel allemaal meedoen.

De conditionaliteit van die 10 mln. voor de FAO is verbonden aan de hervormingsagenda van diezelfde club. Ik heb het genoegen gehad om samen met de minister van LNV in Rome te zijn, waar ik pukkeltjes kreeg van de manier waarop werd gediscussieerd over die hervormingsagenda. Daar werd ik niet warm van! Aan de andere kant ligt mijn hart wel bij de FAO. Wij moeten kijken hoe wij onze hoogste vertegenwoordiger daar kunnen helpen om die hervormingsagenda sneller te laten lopen, zodat wij het geld daar kwijt kunnen.

De heer Boekestijn (VVD): Ik ben heel erg onder de indruk. U bent meegegaan met de minister van LNV. Bent u tegenwoordig ook al lid van het kabinet?

De heer Waalkens (PvdA): De Kamer heeft verzocht te worden opgenomen in de ministeriële delegatie. Er is een uitnodiging gekomen van LNV. Het stond fracties vrij zich daarvoor te melden en ik was de enige die zich daarvoor heeft gemeld.

Antwoord van de minister van Financiën

De voorzitter: Wij beginnen nu met het antwoord van de minister van Financiën, gevolgd voor een korte tweede termijn op zijn beleidsterrein, opdat de minister eerder kan vertrekken.

Minister Bos: Voorzitter. De problematiek rondom de voedselprijzen is inmiddels al een andere, gelet op de niveaus, dan op het moment dat deze notities naar de Kamer werden gestuurd. Inmiddels zijn de prijzen van tarwe, rijst en maïs gedaald ten opzichte van het moment waarop de Kamer de notities kreeg, en wel met gemiddeld 30%, wat met name heeft te maken met betere oogstverwachtingen voor 2008. Niettemin blijven de prijzen zeer hoog, namelijk tussen de 100% en 145% hoger dan het gemiddelde sinds 2000. Het zou kunnen zijn dat wij niet langer in een periode verkeren waarin sprake is van voedselprijsinflatie, het blijft ongetwijfeld nog een tijdje zo dat wij hoge voedselprijzen houden. Een van de oorzaken van de hoge voedselprijzen zijn de nog steeds stijgende kosten van zeetransport. Daarom zijn de voedselprijzen in importerende voedsellanden nog knap hoog en stijgen ze zelfs. Op dit moment doet zich de trieste, wat bizarre situatie voor dat in West-Afrika een kilo rijst van lage kwaliteit ongeveer evenveel kost als in Afghanistan en als bij Albert Heijn in Nederland, namelijk €0,50, terwijl ons gemiddeld inkomen ongeveer honderd keer zo hoog is. Dat leidt tot heel vreemde prijsverhoudingen op de globale markt, mede veroorzaakt door de hoge transportkosten, die op hun beurt weer samenhangen met de olieprijzen, met al hun onzekerheid. Wij moeten in ieder geval voorkomen ons blind te staren op een statische situatie die op enig moment aan de orde is. Het kenmerk van de situatie is nu juist dat alles in beweging is. Het veiligste lijkt het ons aan te nemen dat alles voorlopig op een hoger niveau blijft dan wat wij jarenlang waren gewend.

Mevrouw Thieme gaf een uitgebreide analyse van vleesconsumptie, met daarin impliciet een pleidooi om weinig, zo niet geen vlees meer te eten. Als rechtgeaard vegetariër heb ik daar heel warme gevoelens bij, maar voor het officiële kabinetsantwoord verwijs ik naar collega Verburg.

Als het gaat om speculatie zijn de inzichten aan het veranderen. In de brief die wij de Kamer hebben gestuurd, hebben wij nog geconstateerd dat «gevoeglijk kan worden aangenomen dat speculaties niet de aanleiding hebben gevormd tot de voedselprijzencrisis, maar wel tot een verdieping van die crisis hebben geleid». Inmiddels wordt door vele experts een nog gematigder standpunt ingenomen als het gaat om de bijdrage die door speculatie aan deze voedselprijzencrisis verondersteld mag worden. In de Volkskrant van 19 augustus zegt de heer Braks van de Rabobank dat beleggers nu minder zien in voedsel, dat aflopende termijncontracten niet worden vervangen, dat het sentiment de laatste tijd is veranderd en dat er dit jaar weer rust op de landbouwmarkten wordt verwacht. Ook als wij met een pure economenbril kijken naar de voedselmarkt en ons afvragen of wij kunnen zeggen of daar sprake is van speculatie, moeten wij ons realiseren dat speculatie betekent dat de prijzen op die markt hoger zijn dan de prijzen die nodig zijn om evenwicht tussen vraag en aanbod tot stand te brengen. Als de prijs op zo’n markt hoger ligt dan de evenwichtprijs, betekent dat eigenlijk dat er onnodig aanbod op de markt komt. Dat beeld is niet te bevestigen. Er is eerder een aanbodtekort op de wereldvoedselmarkt dan dat zich ergens enorme voorraden aan het ophopen zijn. Het is dus erg moeilijk om bevestiging te vinden voor de stelling dat speculatie in structurele zin bijdraagt aan wat er met de voedselprijzen aan de hand is. Voor de stelling dat speculatie het verloop van de prijsontwikkeling grilliger kan maken, lijken meer aanwijzingen aanwezig te zijn. Mede in dat licht heeft de Ecofin toch besloten nader onderzoek in te stellen naar de eventuele effecten van speculatie op voedselprijzen. Ik zeg de Kamer graag toe dat wij daarover zodra dat mogelijk is meer zullen vertellen.

Zijn voedselmarkten te liberaal? Ik ben daarover al eens eerder met de heer Irrgang in de clinch gegaan. Het algemene beeld van analyses van de situatie in ontwikkelingslanden waar sprake is van exportbeperkingen is dat dat leidt tot een kleiner aanbod, wat weer leidt tot hogere prijzen. Als systeem om eerlijk te rantsoeneren presteert het niet beter dan een systeem zonder exportrestricties, maar met inkomensoverdrachten. Het laatste systeem is gewoon superieur. Op het gebied van voedselmarkten is daarom eerder meer behoefte aan meer, dan aan minder liberalisering. Ik weet dat een heel specifiek onderdeel van dat debat gaat over hoe de EU daarin met haar GLB staat. Collega Verburg zal daar straks op ingaan.

Vanaf het moment waarop de notities aan de Kamer zijn toegestuurd zijn enorm veel studies «op de markt verschenen», met wisselende inzichten. Het rapport van de Wereldbank van eerder dit jaar oordeelde nog vrij compromisloos dat wellicht 70% van de stijging van de voedselprijzen heeft te maken met wat gebeurt in de sfeer van biobrandstoffen. Later is daar een ander rapport overheengekomen in het Verenigd Koninkrijk, waarbij men toch vooral verwees naar de bevindingen van het IFPRI (International Food Policy Research Institute), dat spreekt van een gemiddeld percentage van 30. Het Centre for Global Development heeft in augustus schattingen gegeven die daarbij in de buurt komen. Toen president Zoellick van de Wereldbank hier in juni was, gaf hijzelf aan dat hij ervan uitgaat dat het ergens tussen de 30% en de 70% ligt. Een veilige range! De bottomline is dat er geen verschil van mening meer bestaat over de vraag of biobrandstoffen hierbij een rol spelen, maar dat er nog wel schuivend bewijs is met betrekking tot de vraag hoe zwaar dat effect precies is. Dit is overigens maar een van de aspecten die een rol spelen bij de discussie in Europa over de manier waarop wij verder moeten omgaan met de bijmengingsdoelstelling. Ook de economische aspecten van biobrandstoffen – wat kost het en wat levert het op – staan in toenemende mate ter discussie, en hetzelfde geldt voor de ecologische prestaties. Heel lang is de discussie gegaan over de vraag of biobrandstoffen andere gewassen verdringen. Inmiddels wijzen de nodige studies erop dat zelfs als biobrandstoffen worden verbouwd op land dat tot dat moment braak lag, waar dus sprake is van een CO2-schuld die opgesloten ligt in het land, er twintig jaar nodig is om die schuld te neutraliseren. Dat roept allerlei vragen op over de doelmatigheid van biobrandstoffen als het gaat om het halen van de hoofddoelstelling. De Cramercriteria staan recht overeind, en het kabinet beraadt zich op de positie die het in dit debat zal innemen. Ik verwacht dat wij de Kamer daarover binnen enkele weken of maanden nader kunnen berichten.

Als Nederland in Brussel een voorstel heeft gedaan over geld dat overblijft binnen het GLB, staat Nederland daarachter, dus ook de nu aanwezige drie ministers. Aan sympathie voor het alloceren van middelen richting ontwikkelingslanden teneinde een bijdrage te leveren aan het oplossen van de voedselcrisis, ontbreekt het ons natuurlijk niet, en dat geldt voor de meeste anderen in Europa. Maar wij moeten wel enorm uitkijken voor precedentwerking over hoe wij met Europese gelden omgaan. De financiële perspectieven en de daarbij behorende plafonds per categorie in Europa zijn geen spending targets. Je bekijkt eerst waaraan je geld wilt uitgeven, en als je minder nodig blijkt te hebben, gaat dat geld in principe terug naar de lidstaten en kan dan opnieuw worden afgewogen. Dit geldt ook hier, met als bijkomend argument dat het moeilijk wordt om druk te houden op landen die hun OS-taakstellingen niet halen, als je ze tegelijkertijd een vrij makkelijke uitweg geeft. Uiteindelijk ben je dan minder effectief in die andere dialoog. Het voorstel dat wij in Brussel hebben neergelegd wordt door ons allemaal gesteund, en dat voorstel krijgt ook in Europa steeds meer steun. Wij zouden het niet indienen als wij niet zouden vinden dat dat voor onszelf geen consequenties dient te hebben.

Nadere gedachtewisseling

De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Het college van de heer Bos over de waarde van liberalisering in de landbouw deel ik geheel. Ik geef dit college graag door aan de heren Irrgang en Vendrik en mevrouw Thieme. Een zeer waardevol verhaal! Wat het voorstel van de EC betreft, zal sprake zijn van precedentwerking, wat in de toekomst grote ellende kan geven.

Mevrouw Thieme (PvdD): Voorzitter. De minister geeft aan dat hij alleen wat zegt over de oorzaken van de hoge voedselprijzen, waarbij hij ook speculatie noemt, wat zorgt voor het grilliger worden van de prijzen, terwijl het ook een verdieping van de voedselcrisis heeft veroorzaakt. Wat vindt hij ervan dat ABN AMRO mensen oproept zich op de termijnmarkten te begeven? Vindt hij dat niet onethisch? Van de wereldgranen wordt 50% gebruikt voor het veevoer. Ik mis in het antwoord van de minister zijn mening daarover.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Dit debat voerden wij vóór de zomer op een wat vreemde manier met de ministers Cramer en Van der Hoeven. Zij zijn er vandaag niet bij. Dat geeft allemaal niet, maar ik heb langzamerhand echt behoefte aan duidelijkheid. In dat debat leek het kabinet zeer streng. De Cramercriteria zouden gelden. Vervolgens bleek dat die criteria nog geoperationaliseerd moesten worden. Ik weet eerlijk gezegd niet waar ik met dit kabinet aan toe ben. Volgens mij heeft het Europees Parlement zich scherp uitgesproken over de manier waarop wij verder moeten met de bijmengverplichtingen. Als de Cramercriteria heilig zijn, willen wij in een brief over een paar weken graag lezen wat er aan de hand is.

Tot slot een opmerking over het geld. De Europese Commissie kent de begrotingsregels ook. Desondanks heeft zij voorgesteld om het in deze bijzondere situatie één keer anders te doen. Is het dan zo ingewikkeld om daar een keer bij aan te sluiten?

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Ik begin met de vraag of het liberaler of minder liberaal moet, of het meer of minder Boekestijn moet zijn. De minister versimpelde die positie alsof het alleen maar kon gaan om exportbeperkingen. Dat is niet het geval. Het gaat ook om invoertarieven om de landbouwsector te beschermen en op te bouwen, onder andere vanwege dat Europese landbouwbeleid. Het gaat ook om voorraadbeheer, om subsidies voor kunstmest. Het zijn allemaal ingrepen in de markt, dus er is minder liberalisering dan Wereldbank en IMF wilden. Het was allemaal verkeerd, het was allemaal niet goed volgens de marktfundamentalisten. Hoe kan dan nu worden gezegd dat wij daarmee moeten doorgaan?

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister van Financiën voor de beantwoording van de vragen. Wij weten dat biobrandstoffen een link met de voedselcrisis hebben, maar hoe die link precies in elkaar zit, weten wij niet. Ik word dan erg benieuwd naar de insteek, de beleidsvisie van de regering. Ik onderschrijf ten volle de positie die de minister van Financiën namens de regering heeft uitgelegd over het EU-landbouwgeld dat overblijft. Ik ben er geen voorstander van om geld dat overblijft, zomaar ergens anders in te zetten. Volgens mij krijgen wij dan een nog grotere chaos op Europees gebied. Landen die nog steeds hun belofte om 0,7% te halen niet nakomen, dreigen er op deze manier weer mee weg te kunnen komen. Ik vind dat een reden om het voorstel van een fonds te ondersteunen. Ik ben heel benieuwd hoe dat Europees ligt. Hebben wij er zicht op dat de landen die hun belofte niet nakomen, wel aan het fonds meedoen?

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Mijn voorgenomen interventie richt zich op het dossier van de biobrandstoffen. Ook in mijn perceptie wordt het tijd dat er een volwaardig en gerijpt regeringsstandpunt komt, niet alleen over de kwestie die hier primair aan de orde is, maar ook over de kwestie van de balans tussen eerste, tweede en mogelijk ook derde generatie biobrandstoffen.

De heer Waalkens (PvdA): Ik maak een opmerking over de bijdrage inzake inkomensoverdrachten. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is in zijn essentie een systeem waarin inkomensoverdrachten niet via de markt, maar via een stelsel van het garanderen van inkomens voor kwetsbare boeren plaatsvinden. Het is helemaal uit de hand gelopen; dat erkennen wij allemaal. Ik vond het leuk om te horen dat de minister deze vorm van inkomensoverdracht superieur noemde.

Minister Bos: Voorzitter. Ook wij kunnen leren van het verleden.

Bij de heer Boekestijn begon ik mij zo oncomfortabel te voelen, dat ik zijn bijdrage maar oversla.

Mevrouw Thieme citeerde een passage over de verdieping van de crisis. Dat citaat komt uit de stukken waar de Kamer nu over beschikt. Studies waarop wij ons vóór de zomer beriepen, leerden ons dat speculatie mogelijkerwijs de voedselprijscrisis had verdiept. Ik citeerde de heer Braks van de Rabobank, die nu constateert dat speculatie als relevante factor bijna uit beeld is verdwenen. Als zij nog iets doet, dan is dat het grilliger maken van het verloop.

Wat vind ik van het product dat ABN AMRO op de markt heeft gebracht? Ik zal het heel voorzichtig zeggen. Een bedrijf dat graag gezien wordt als een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, zal een hele klus hebben om uit te leggen waarom men in deze tijd met dit product op de markt komt.

In onze notitie over voedselprijzen staat echt wel het een en ander over vleesconsumptie, zo kwantitatief mogelijk geduid. Wat gebeurt er als alle Chinezen meer vlees gaan eten? Wat merk je daarvan? Op de consequenties daarvan voor het landbouwbeleid zal minister Verburg ingaan.

Ik ben het eens met wat de heer Vendrik en de heer Van der Vlies zeiden: laat ons nou niet te lang wachten op het meer definitieve standpunt van het kabinet over biobrandstoffen, bijmenging en dergelijke. De urgentie die zij mij meegeven, heb ik goed begrepen. Ik heb daarnet geschetst dat er in de wetenschappelijke wereld heel grote verschillen van mening zijn over de precieze kwantitatieve duiding van wat er aan de orde is. Iedereen weet dat het enorm veel uitmaakt over welk type biobrandstoffen wij het hebben: eerste generatie versus tweede generatie. Dat compliceert de analyse. Het probleem ligt stukken scherper op tafel dan tot nu toe het geval was. Dat het iets zal betekenen voor onze doelstellingen, daarover bestaat geen meningsverschil.

De heer Vendrik vroeg waarom zo schraal wordt omgegaan met de suggestie uit Brussel. De heer Barroso is teruggefloten nadat hij het voorstel had gedaan. Het is dus geen officieel Commissievoorstel. Niettemin is het in de Raad door de verschillende lidstaten opgepakt, omdat men wel begreep waarom het gedaan was. Met elkaar hebben wij gezocht naar een manier waarop het wél op een verantwoorde wijze kan gebeuren.

De heer Irrgang deed volgens mij precies hetzelfde als waarvan hij mij beschuldigt. Hij zegt dat ik de discussie over liberalisering, inclusief zijn stellingname daarin, versmal tot exportrestricties. Daar had hij in zekere zin gelijk in, want daar ging mijn betoog in essentie over. Vervolgens gooit hij het breed en zegt hij dat ik dat maar allemaal goed vind. Dat heb ik natuurlijk niet gezegd. Ik heb het heel strikt gehad over exportrestricties, bijvoorbeeld omdat dat in de afgelopen Doharonde het onderwerp was dat het meest prominent speelde. Op korte termijn wordt dit onderwerp als het meest relevant gezien om te zorgen voor meer aanbod op de markt. Daarnaast zijn er interventies op voedselmarkten mogelijk, ook nationaal, die niet allemaal per definitie bij voorbaat als contraproductief moeten worden neergezet. Dat debat heb ik in dit korte tijdsbestek niet met de heer Irrgang gevoerd.

De heer Irrgang (SP): Ik vind dat de minister wat makkelijk bij dit onderwerp wegloopt. De Doharonde is vastgelopen op de marktbescherming die ontwikkelingslanden wilden. De minister zei dat liberalisering bijdraagt aan de oplossing. Nu hoor ik hem zeggen dat bepaalde vormen van liberalisering het probleem misschien wel verergerd hebben.

Minister Bos: U begon uw eerste termijn met een vrij algemene stellingname. Liberalisering van de voedselmarkt zou het verkeerde antwoord op de crisis zijn. Als tegenwerping heb ik één voorbeeld gegeven van een aspect van de structuur van de huidige voedselmarkt dat aangeeft dat het probleem gelegen is in een teveel aan restricties. Dat is alles wat ik heb willen zeggen. Het was geen algemene stellingname over allerlei andere interventies. Daar kunnen wij het ook met elkaar over hebben, maar dat is niet het onderwerp van dit debat. Ik reageer op de algemene stellingname van de heer Irrgang met aan te geven dat deze in ieder geval voor één wezenlijk onderdeel van de problemen op de voedselmarkt niet opgaat.

De voorzitter: Wij gaan nu door met het antwoord in eerste termijn van de overige bewindslieden.

Antwoord van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Minister Koenders: Voorzitter. De nota is een van de uitwerkingen van de beleidsbrief Een zaak van iedereen. De uitwerking gebeurt met andere ministeries. Ik ben blij dat wij dit samen met het ministerie van LNV hebben kunnen doen. Het is een goede samenwerking in kabinetsbreed beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden. De nota vormt ook een uitwerking van een van de adviezen van het IOB-rapport over Afrika. Onder andere de onderwaardering van de landbouw in het ontwikkelingsbeleid komt daarin aan de orde.

Ik hoef niet in te gaan op het enorme belang van wat hier voorligt. Er is al gewezen op de grote aantallen kwetsbare mensen voor wie dit het essentiële onderdeel is: hoe krijg ik voedsel voor mijn gezin op tafel? Vergeleken met het vorige decennium zullen de prijzen 30% tot 80% hoger blijven. Er zijn onzekerheden, maar er is het risico van 100 miljoen mensen extra onder de armoedegrens. Dat vereist snelle actie van de Nederlandse regering, enerzijds om het deficit van het verleden te veranderen en anderzijds om te trachten iets te doen aan de oorzaken van de voedselcrisis.

De heer Van der Vlies vroeg zich af of 50 mln. niet een beetje weinig is om mee te beginnen. Ik ben blij dat hij dat zegt en zal het in mijn hoofd houden. Ik zeg er iets bij. Ik zou wel meer geld willen hebben en de mensen meer willen helpen, maar op een aantal punten is het niet zo makkelijk om direct de goede programma’s te hebben. Dat kost tijd. Wij werken langs vijf sporen waarbij sprake is van grote achterstand. Ik ben het eens met de heer Boekestijn dat het gaat om een gedeelde verantwoordelijkheid. Na de dekolonisatie hebben elites in sommige landen de landbouw met opzet verwaarloosd. Dat had ook te maken met de waarde van de munt, met goedkope importen van elders en met de relatieve concurrentiepositie. In de uitgaven heeft men er zelf geen prioriteit aan gegeven. Er is gewoon slecht beleid gevoerd.

Dat geldt net zo goed voor de Wereldbank en het IMF; daar zijn ook lessen geleerd. In de jaren zestig zijn IMF en Wereldbank begonnen met het idee dat de productiviteit van de kleine boer moest worden vergroot. Er zijn veel fouten gemaakt in de uitvoering van dat beleid. Er is gestreefd naar geïntegreerde landbouwontwikkeling zonder na te denken over de beleidscontext waar wij het nu over hebben. Hoe zit het met de Cargill’s van deze wereld? Hoe zit het met de handelspolitiek van het Westen? Hoe zit het met IMF en Wereldbank? Hoe zit het met de keuzes van de elites rond daadwerkelijke armoedebestrijding? Nogmaals, het is een gedeelde verantwoordelijkheid. Daar zit een interessant en tragisch aspect aan. Iets wat iedereen min of meer dacht, is in de globaliserende wereld niet meer aan de orde. Voedsel is een tijd geen probleem geweest. De mogelijkheid dat het voedselprobleem terug op de agenda zou komen, is onderschat. Wij moeten waken voor de kortetermijnmodus van het internationale economische beleid.

Er is een kernfout in geslopen. Minister Verburg en ik vonden het een verantwoordelijkheid om daar direct wat aan te doen, en dat hebben wij ook heel snel gedaan. Je overlegt wel met alle landen, maar elk land heeft een volstrekt andere situatie. Waarom zijn in Azië een aantal dingen rond groeicijfers redelijk goed gegaan? Omdat ontwikkelingssamenwerking daar de basis heeft gelegd voor landbouwontwikkeling, voor landhervorming op basis waarvan de productiviteit vergroot is. Daar heeft dus ook industriële ontwikkeling kunnen plaatsvinden. Het is een beetje kort door de bocht, maar een land als Zuid-Korea is hier een goed voorbeeld van. In Afrika heeft dat beleid nooit plaatsgevonden. Men heeft kennelijk gedacht dat deze stap op de een of andere manier kon worden overgeslagen. De essentie is om te kijken naar de redenen waarom het vroeger fout is gegaan en om vervolgens goed beleid te voeren.

Er zijn duidelijke prioriteiten gesteld die volgens ons het proces, in het licht van de evaluaties van het verleden, nu beter moeten laten verlopen. Daar hebben wij twee kanten voor nodig: de landen zelf, de boeren en producentenorganisaties, maar ook de collega’s die actief zijn in de ontwikkelingssamenwerking. Hier doet zich een interessante ontwikkeling voor; dat moet ik de Wereldbank en het IMF nageven. Beide organisaties hebben het leiderschap genomen bij de voorjaarsvergadering om dit punt op de agenda te zetten. Zij hebben geleerd dat het uitkleden van de rol van de Staat slecht heeft gewerkt voor het landbouwbeleid. Dat heeft niet zoveel te maken met de discussie over liberalisering. Natuurlijk moeten boeren vrij kunnen opereren. Natuurlijk moeten er wegen zijn om producten te vermarkten. Dat zijn onderdelen van het beleid dat wij verschillende landen voorleggen. Prijsvorming, rurale extensie en voorlichting zijn essentiële overheidstaken bij de ontwikkeling van de landbouw, en moeten opnieuw aandacht krijgen. Dat is in zekere zin de export van goed bestuur in moderne zin. Wij hebben genoeg voorbeelden van landen waar op een goede manier door dit type programma’s en projecten daadwerkelijk een verbetering plaatsvindt van landbouwonderwijs en van organisaties. Het gaat immers ook om een kwestie van macht. Wij hoeven niet van de Cargill’s de grote vijand te maken, maar binnen de keten zitten machtsstructuren waardoor je aan de onderkant meer van het surplus moet kunnen krijgen om je land te ontwikkelen. Dat is anders dan toen wij begonnen met de landbouw.

De vijf lijnen waarlangs wij opereren zijn synergetisch opgezet. Productiviteitsverbetering staat voorop. Dat betekent een type groene revolutie in Afrika. Die is er niet geweest en is divers in de verschillende delen van het continent. In Rwanda ondersteunen wij het project Catalyst. Het is een dichtbevolkt land waar mensen nauwelijks meer stukjes land hebben. Het is bijna onmogelijk om de productiviteit te verhogen. Het kan slechts langs twee lijnen: de weg en nieuwe landbouwgrond. Wij werken met het ministerie van landbouw in Rwanda en met het private bedrijfsleven. Dat zijn de partners die het moeten doen. Het is ingewikkeld. Als je het goed wilt doen, mag je niet in de oude vorm terugvallen: een projectje ergens doen en hopen dat het via een ruraal ontwikkelingsprogramma zal lukken. Wat ook zeer onderschat is, is onderzoek. De productiviteit van de landbouw in Afrika heeft jaren geen of onvoldoende onderzoeksfinanciering gehad. Die organisaties moeten ook hervormd worden; daar zijn wij ook mee bezig. Een aantal voorstellen ligt voor.

De eerste lijn is de «enabling environment». Daar zetten wij ook het instrumentarium van het bedrijfsleven voor in. De heer Boekestijn sprak over het PSOM. Wij hebben onze bijdrage daaraan verhoogd naar 70 mln. Het stikt van de ondernemers die juist op rurale ontwikkeling hun investeringen zoeken met enorme uitbreidingsmogelijkheden voor werkgelegenheid en spin-off.

Daarnaast is er de lijn van de prijspolitiek infrastructuur.

Collega Verburg zal ingaan op de ketenontwikkeling. In een land als Ethiopië zijn er enorme problemen voor de kleine en middelgrote boeren. Hoe krijgen zij de producten op een markt, ook een Westerse markt? Hoe je ook over de discussie liberalisering of autarkie denkt, er zal altijd iets in het midden zitten in landbouwmarkten. Zij zullen hun markten moeten kunnen verbreden. Met ngo’s en het bedrijfsleven is een aantal duurzame handelsketens ingezet.

De vierde lijn is die van de verbeterde markttoegang. Daar zit ook handelspolitiek in. Het gaat om coherent beleid van minister Verburg, minister Van der Hoeven en mijzelf. Ik doe in dezen ook een beroep op de Kamer. Hoe meer eisen worden gesteld aan producten van arme ontwikkelingslanden, hoe moeilijker het voor deze landen zal zijn om te exporteren. Soms merk ik dat extra eisen worden gesteld aan landbouwproducten uit ontwikkelingslanden, niet zozeer uit consumentenbelang als wel vanuit protectionisme. Die balans moet in de gaten worden gehouden.

De vijfde lijn is die van de voedselzekerheid en het overdrachtsmechanisme. Collega Bos heeft daar al iets over gezegd. Op de korte termijn is heel veel nodig. Er zijn verschillen van mening over het fonds van 1 mld. Nederland vindt dat er iets moet gebeuren. Er komt dus een alternatief. In de volgende informele raad voor de ministers voor Ontwikkelingssamenwerking wil ik dit verder krijgen. De Duitse regering is geïnteresseerd om dit ook te ontwikkelen. Ik geef de Kamer op een briefje dat het er niet gaat komen. Barroso heeft een probleem in zijn eigen Commissie. Een groot aantal lidstaten is tegen. Er moet dus een alternatief komen.

Ik heb opnieuw een verhoging van het Wereldvoedselprogramma voorgesteld. Het is een van de meest effectieve en efficiënte voedselorganisaties. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de hogere prijzen tot een aanbodrespons leiden, waardoor kleine en middelgrote boeren een kans hebben? Dat zou een blessing in disguise zijn. Het kan alleen als verzekeringsmechanismen werken, als soms kunstmest wordt gesubsidieerd en als «food for work»-programma’s fors worden ingezet. Je kunt op dit punt niet wachten op structurele maatregelen op middellange termijn. Nederland is zeer actief om dat voor elkaar te krijgen.

Waarom geld naar Indonesië en Vietnam? Dat gebeurt omdat de Kamer heeft ingestemd met mijn lijst met transitielanden. In de tussentijd hebben deze landen er belang bij om ondersteuning te houden bij landbouwontwikkeling, aquacultuur en ondersteuning van het mkb in de rurale sector. Het is vooral een kwestie van kennis en niet van groot geld.

Het is waar dat veel kinderen in ontwikkelingslanden werken in de landbouwsector. Arbeid is voor arme gezinnen vaak de belangrijkste productiefactor. De kinderen worden in zekere zin misbruikt op een manier die veel verdergaat dan indertijd in Nederland. Er zijn een aantal strategieën, die besproken zijn in andere debatten. Ik doel op onderwijs, op het aanspreken van landen op het kinderrechtenverdrag en ILO-conventies. Wij hebben op dit punt een aantal programma’s. Er zijn handelsmaatregelen mogelijk bij gedwongen kinderarbeid. Deze maatregelen zijn met de minister van Buitenlandse Zaken besproken.

IMF en Wereldbank zullen zeer kritisch worden gevolgd. De fouten uit het verleden mogen niet herhaald worden. Met het Food Price Crisis Response Trust Fund van 1,2 mld. zijn door Wereldbank en IMF goede lessen geleerd. Inkomensoverdrachten aan de allerarmsten zijn te verkiezen boven maatregelen om de prijzen laag te houden. Als men toch de prijzen wil drukken, kan men dat het best door importrestricties op te heffen. Daar zit echter de discussie over de EPA’s.

Ik begrijp iets van de zorgen over de samenhang in het beleid, maar wil wel proberen om ze weg te nemen. Nederland is als een van de donoren niet zelfstandig in staat om samenhang te creëren. Dat moeten wij ook niet willen, want wij zitten niet bovenaan de piramide. Op basis van de crisis en de interpretatie hebben wij samen met New Partnership voor Africa’s Development (NEPAD) onderzocht in hoeverre de programma’s worden uitgevoerd. Ik zoek ook naar de synergie met het instrumentarium van het bedrijfsleven. Ik heb vanochtend nog met VNO-NCW gesproken. Ik wijs ook op SNV en Agriterra. Het gaat om producentenorganisaties. Misschien is het een beetje ouderwets, maar het is essentieel in de landen om de belangen te vertegenwoordigen en verder te komen. Ook landrechten zijn essentieel, zoals ook blijkt in Vietnam. De kern van de ontwikkeling in Azië is geweest landhervorming, landrechten, kredietmogelijkheden en marktmogelijkheden.

Ggo’s kunnen potentieel een oplossing bieden voor de hoge voedselprijzen. De ontwikkelingslanden moeten daar zelf hun keuzes in maken. Zij moeten niet via voedselhulp tot een keuze gedwongen worden.

65% van de Afrikanen is werkzaam in de landbouw. Er zijn 21 miljoen hiv-geïnfecteerden in Afrika ten zuiden van de Sahara. Die groepen overlappen elkaar gedeeltelijk. Met een aantal organisaties, zoals Stop Aids Now, zijn wij in gesprek om deze mensen via de ontwikkelde sporen te bereiken.

De Nederlandse regering heeft er met twee of drie medestanders voor gezorgd dat er nu complete access op de Europese markt is, dat er verbeterde oorsprongregels zijn, dat 20% van de handel is uitgezonderd van liberalisering, dat bijna alle landen de landbouwsector kunnen uitzonderen. Een regering kan zelf kiezen welke producten zij wil importeren en welke producten zij wil verbouwen. Die 20% is er gewoon. Daarnaast zijn er ruimere vrijwaringsbepalingen op basis waarvan ACS-landen producten tijdelijk kunnen beschermen bij importstijgingen. Er is een speciale vrijwaringsbepaling opgenomen op grond waarvan ondertekenende landen in de EPA-onderhandelingen preventief maatregelen kunnen treffen wanneer de voedselzekerheid in het geding is. Dat is essentieel. Infant industry, zowel bij voedsel als bij industrie, moet gebruikt kunnen worden bij landen die een andere positie in de internationale arbeidsdeling hebben. Vergeet de andere kant niet. Juist ontwikkelingslanden zelf willen op regionale markten en in de access naar onze landen juist meer mogelijkheden hebben. Dat is het spel dat nu gespeeld wordt.

Nederland steunt de landbouw binnen de EPA’s. Dat gebeurt op een aantal manieren. De Nederlandse begroting gaat vooral naar regionale infrastructuur en naar het werk van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, die daar zijn comparatieve voordeel vindt. In Maputo heb ik gesproken met de president van de bank.

Het regionaal programma voor douaneondersteuning in West-Afrika is in de maak. Wij zijn bezig een West-Afrikaanse strategie vorm te geven. Ik ben erg voor het idee van de heer Smaling. De Europese Commissie heeft die EPA’s zo doorgedramd, dat er een asymmetrie ontstond. Daar hebben wij die 20% voor behouden. Ik blijf met de heer Irrgang van mening verschillen over de vraag of dat relevant is. Omdat de regionale akkoorden nog niet goed zijn gesloten, bereikt men in feite iets wat men niet wilde bereiken, namelijk een bemoeilijking van de regionale integratie. Dat valt Europa te verwijten. Ik kan zeggen dat het niet aan de Nederlandse regering heeft gelegen. Niettemin is het een feit, maar niet onrepareerbaar.

Wij weten dat voor iedere kilo vlees tussen de vier en negen kilo graan nodig is. Het veranderende consumptiepatroon in landen als China heeft invloed, maar wij in het Westen eten natuurlijk ook vlees.

Het is ook mij een zorg dat grote supermarktketens en invloedrijke agribedrijven niet verantwoord en met een gebrek aan respect voor algemeen erkende arbeidsnormen opereren. Dat geldt voor Cargill, dat geldt voor Wal-Mart. Het is een probleem dat aandacht verdient. Niet alles is slecht, maar er zitten wel risico’s aan. Samen met LNV en EZ spreken wij bedrijven aan in bijna alle fora die daarover gaan. De voedselverkoopindustrie heeft wereldwijd een aantal oligopolistische trekjes. Wij ondersteunen het Regoverning Markets-programma van onder meer het KIT om ervoor te zorgen dat de kleinschalige producenten en de snelgroeiende nationale retailsector worden bevorderd. Ik vind dat het probleem nog te weinig wordt onderkend. Allerlei organisaties vragen supermarkten om de herkomst van hun producten transparant te maken. Binnen het kabinet en in de samenleving wordt een discussie gevoerd over de wet inzake de ketens. Ontwikkelingssamenwerking zal er een onderzoek naar doen. Op de consequenties wil ik niet vooruitlopen. Ook de SER is ermee bezig.

In welk jaar wordt de 50 mln. bereikt? In 2011. Als ik het verantwoord wil doen, kan het niet sneller. Programma’s die op de korte termijn essentieel zijn, worden in feite nu al uitgevoerd. Die 50 mln. komt bovenop de 350 mln. Wij hebben het weliswaar niet goed gedaan, vind ik, maar het is niet zo slecht als in andere landen.

Jeffrey Sachs is wat mij betreft een ouderwets denker over ontwikkelingssamenwerking. Hij doet heel veel goed werk in de MDG’s, hij schrijft goede boeken, maar hij heeft weinig verstand van de uitvoering. Vroeger was hij voor shocktherapie in Latijns-Amerika en Oost-Europa. Daar was ik ook al niet zo voor. Wij gaan niet opnieuw beginnen aan verticale fondsen. Dat betekent niet dat het in het geval van aids niet heeft gewerkt, maar hier is een heel ander probleem aan de orde. Wij moeten elkaar houden aan onze consensus. Op basis van de prioriteiten van de landen werken wij met onze comparatieve voordelen. Ik voel er weinig voor om in New York een of ander fonds in te richten terwijl wij bezig zijn met de hervorming van de Wereldbank en de FAO. Ik noem ook de Afrikaanse Ontwikkelingsbank. Het is zeer de vraag of de landen waar het om gaat, er een stem in krijgen. Ik denk dat dat niet het geval is. Dat is wat anders dan de ideeën van Kofi Annan, die de nadelen van dit soort zaken goed kent. Wij hebben contacten met hem. De organisatie heeft nog geen track record. Als er goede plannen zijn, zullen wij er serieus naar kijken.

Nederland ondersteunt in Afrika een tiental landen bij de ontwikkeling van nationale plannen voor geïntegreerd waterbeheer. Wij ondersteunen de implementatie in de OS-partnerlanden. Er wordt met alle waterbehoeften rekening gehouden. Daarom is het zo goed dat wij met geïntegreerde sectoren werken. De geïntegreerde waterprojecten maken wel degelijk een afweging tussen vraag en aanbod van water. Landbouw is een van de vragers van water. In de strijd tussen drinkwater, landbouw, natuur en mijnbouw moeten heel scherpe politieke keuzes worden gemaakt. Die keuzes kunnen alleen in het land zelf gemaakt worden. Daarom helpen wij landen met hun parlementen om tot een goede prioriteitenstelling te komen.

Minister Verburg: Voorzitter. De wereld is met de neus op de feiten gedrukt inzake voedselproductie en het gebrek aan gestructureerde investeringen in de landbouw in een aantal ontwikkelingslanden. 37 landen die het hardst zijn getroffen door de voedselprijscrisis, bevinden zich in Afrika. Dat is voor collega Koenders en mij aanleiding geweest om te komen met ons gezamenlijke plan. Dat gebeurde ruim voordat de voedselcrisis de voorpagina’s van de kranten haalde; het was een van de concrete resultaten van het Akkoord van Schokland. Wij hebben toen gezegd dat het tijd werd voor de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van LNV om zich met elkaar te verbinden om samen met een plan van aanpak te komen. De afgelopen jaren waren de structurele investeringen in de landbouw in Afrika schromelijk verwaarloosd. Dat ligt niet alleen aan internationale instituties, dat ligt ook aan overheden in Afrika. Afrikaanse landen hebben zelf toegezegd dat zij meer gaan investeren, dat zij structureel 10% van het budget per jaar gaan investeren. Lippendienst is één, een praktische aanpak is iets geheel anders.

Tegen mevrouw Ferrier zeg ik dat het niet voor niets is dat onze vijfsporenaanpak nauw aansluit bij de ideeën van Kofi Annan. Zijn Alliance for a Green Revolution is nog maar net uit de startblokken, maar de ideeën zijn er al langer. De vijf sporen die collega Koenders en ik gezamenlijk hebben ontwikkeld, staan model voor een aanpak die kan werken en die structureel resultaat kan opleveren. Wij kunnen praten over budgetten om de voedselcrisis op de korte termijn te bestrijden, maar er zal een structureel antwoord moeten komen als wij ons realiseren dat de wereldbevolking zeer waarschijnlijk nog zal groeien. Dan staan wij voor een grotere vraag, dan staan wij voor de vraag van voedselproductie en biodiversiteit, want het moet ook nog een leefbare wereld zijn. Het is een heel grote uitdaging. De internationale wereld is structurele investeringen in de landbouw te lang vergeten. Ik geef de heer Irrgang gelijk in zijn constatering dat internationale instituties daar te lang aan voorbijgegaan zijn.

Nederland kan een belangrijke bijdrage leveren. In de ketenaanpak beogen wij publiek-private samenwerking om wat macht te organiseren. Er is vanuit de Kamer gesproken over kleine boeren die soms niet in staat zijn, hun producten op de markt te brengen of aan waardetoevoeging te doen. De coöperatiegedachte kan tot zijn recht komen, maar het is ook noodzakelijk om in de keten afspraken te maken zodat waardetoevoeging en markttoegang kunnen worden gerealiseerd. Als je marktkracht kunt ontwikkelen, kun je de consument iets verder weg bereiken, zowel in productverbetering als in de zin van export.

Wat is onze aanpak? Wat zijn de goede voorbeelden? Wij hebben de Round Tables voor palmolie en soja. Alle stakeholders zitten daar aan tafel. Zij maken met elkaar afspraken, zodat de betrokkenheid in de keten is gegarandeerd. Dan kun je een deuk in een pakje boter slaan. Ik noem de garnalenontwikkeling in Indonesië en de bloembollen in Oost-Afrika.

Het duurzaamheidskarakter is van geweldig groot belang. Het gaat niet alleen om de Cramercriteria. Het gaat om people, planet, profit. Het gaat om de sociale omstandigheden. Het gaat om de economie. Wij moeten dit echt in een pakket met elkaar zien. Producenten zijn best bereid om duurzaam te produceren, maar het moet wel kunnen. Zij moeten wel in staat zijn om duurzaam te produceren.

Ik vind het nog steeds ontzettend jammer dat een WTO-akkoord in juli is uitgebleven. Het was een geweldige kans. Ik vind dat de Europese Unie zich er geweldig heeft ingezet. Het is ontzettend jammer, omdat het afbouwen van de handelsbelemmeringen echt goed op de kaart stond. Ook de ontwikkelingsdimensie was goed aan de orde. Europa heeft er heel hard aan getrokken om het wegnemen van drempels absoluut door te trekken. Gelukkig zitten wij niet helemaal zonder mogelijkheden. Wij hebben de anything-but-armsafspraken. Wij hebben de markttoegang voor MOL’s. Daar gaan wij gewoon mee door. Ik hoop dat er dit najaar nog een succes zal komen, maar ik ben bang dat dat niet meer dan hoop zal blijven, omdat zowel de VS als India zeer binnenkort te maken hebben met verkiezingen.

Hoe zit het met de ggo’s? Wij kijken wat de kansen zijn. Wij laten de landen in ontwikkeling er zelf over oordelen. Er moet gebruik worden gemaakt van de positieve mogelijkheden die het biedt. Daarnaast moeten de negatieve kanten helder worden benoemd. Als het kan bijdragen aan productiviteitsstijging, als het kan bijdragen aan het verminderen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, als er minder water nodig is voor de productie van voedsel, dan zijn dat zaken die geweldig kunnen bijdragen aan het realiseren van onze doelen.

De afgelopen vijftien jaar is er in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid geweldig veel gebeurd om handelsbelemmeringen weg te nemen, om tarieven af te bouwen, enz. Onze inzet in de WTO-ronde was om nog verder te gaan. Ik vind het langzamerhand niet fair meer om het GLB overal de schuld van te geven. Wij zijn dit jaar bezig met de health check, de tussenbalans. Ook gedurende dit jaar komen er weer voorstellen om de wereldmarkt verder te verbreden, om de toegang over en weer verder te ontwikkelen. Ik noem een aantal wapenfeiten. In 2006 heeft de Europese Unie besloten dat Europese boeren een derde van hun suikerproductie moeten inleveren om landen in ontwikkeling meer kansen te geven. Met het oog op solidariteit, met het oog op kansen worden in de EU door Europese boeren ook offers gebracht. De ontwikkelingsdimensie is dus doorgedrongen tot het GLB.

Mevrouw Thieme heeft gesproken van het dumpen van landbouwproducten in Afrika. Wij hebben het eerder gehad over kippenvleugels. Wij zullen het nu hebben over varkensproducten. Die producten zijn geëxporteerd zonder exportsubsidie van de EU. Ik heb er vanochtend een brief over gestuurd. Ik heb de uitzending van Netwerk bekeken en heb grote aarzelingen bij de verbanden die daarin werden gelegd. Ik kan het mij nauwelijks voorstellen dat dit de realiteit is als wij zien om welke geringe hoeveelheid varkensproducten het gaat. Ik zeg er iets bij. Collega Koenders en ik hebben deze nota ook geschreven om regeringen in Afrika te kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid om hun landbouwbeleid in eigen land op poten te zetten en om de beleidsmatige infrastructuur te creëren. Het is een besluit van Kameroen om varkensproducten in Nederland aan te kopen. Men had ook kunnen inzetten op de eigen boeren. Laat de regering van Kameroen voluit inzetten op de productiemogelijkheden van de eigen boeren. Ik zou het toejuichen als het land op dit punt zelfvoorzienend wordt.

In de kabinetsbrede aanpak duurzame ontwikkeling zit een eiwitdialoog. Het is te eenvoudig om het beleid louter op rekensommetjes te baseren. Mevrouw Thieme heeft gelijk: voor de productie van vlees is meer landbouwgrond en meer graan nodig dan voor plantaardige voedingsstoffen. Als mensen echter meer te besteden krijgen, kiezen zij vaak voor een breder en gevarieerder voedselpatroon. De ervaring leert dat er dan meer vraag komt naar dierlijke eiwitten. Ik denk dat wij er niet toe in staat zijn, maar ik ben ook zeer terughoudend om vanuit Nederland, met ons consumptiepatroon, te zeggen: u mag zich ontwikkelen, maar u mag niet meer vlees gaan eten.

De heer Irrgang vroeg naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid in Afrika. Eerder is een poging gedaan door Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Portugal met Zuidelijk Afrika. Dit initiatief loopt niet. Wil zo’n gemeenschappelijk landbouwbeleid in Afrika wortels krijgen, dan zal er draagvlak en drive moeten zijn bij de regeringen. Zimbabwe deed mee aan het initiatief. Wij weten allemaal hoe vreselijk de situatie daar is. Er is inmiddels een nieuw initiatief totstandgekomen: het New Partnership for Africa’s Development. Het initiatief van Kofi Annan wordt daarbij betrokken.

Mevrouw Ferrier en de heer Voordewind hebben gevraagd naar de combinatie van voedselproductie en biodiversiteit. De drie p’s moeten hand in hand gaan. Er moet een zorgvuldige balans zijn. Het gaat niet alleen om voedselproductie, maar ook om rurale ontwikkeling. Dit zit ook in ons programma, waarbij wij ondersteuning kunnen vinden in de voornemens van het beleidsprogramma Biodiversiteit.

De heer Vendrik heeft gesproken van «voedselimperialisme», maar daarop is reeds ingegaan door de collega’s Bos en Koenders.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dat heb ik niet gezegd. Ik vroeg om een kritische beschouwing over de rol van voedselimperia, grote multinationale voedselconcerns, en die heb ik niet gekregen.

Minister Verburg: Zowel minister Bos als minister Koenders heeft daarover iets gezegd. De heer Vendrik moet wel opletten.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dit vind ik niet heel aardig van u. Het is een belangrijke kwestie, die ontbreekt in de notitie van het kabinet.

Minister Verburg: U kunt daar in tweede termijn op terugkomen.

De heer Van der Vlies heeft gezegd dat in de notitie het water ontbreekt. Hij heeft daar gelijk in. Waterbeleid en landbouwbeleid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Minister Koenders heeft het al gezegd: veel zoet water wordt gebruikt voor landbouw. In toenemende mate wordt ook brak water gebruikt. In bilaterale samenwerking werken wij aan het voldoende beschikbaar krijgen van zoet water voor alle doelen. Daarvan zijn mooie voorbeelden te tegen, bijvoorbeeld projecten in Ethiopië en Zuid-Afrika. Dit beleid zetten wij voort. In de beleidsbrief worden nieuwe partnerschappen voor water, voedsel en ecosystemen in Zuid-Afrika en Mozambique aangekondigd. Het punt staat ook op de agenda van de VN-commissie voor sustainable development. Het zal een belangrijk onderwerp zijn bij de vergadering van deze commissie volgend jaar. Nederland heeft het voorzitterschap.

Hoe zit het met de relatie tussen voedselprijzen en biobrandstoffen? Collega Bos heeft daar al iets over gezegd. Ik voeg toe dat het belangrijk is dat deze discussie landt. Op dit moment wordt 1% à 1,5% van het landbouwareaal wereldwijd gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Het gaat dan om de eerste generatie. Terecht zijn de tweede en derde generatie vandaag genoemd. Daar zijn namelijk geen landbouw- en potentiële voedselproducten voor nodig. Het is van belang om heel zorgvuldig door te schakelen van de eerste naar de tweede generatie. Als sprake is van concurrerende vraag – produceren voor de mond of voor de motor – moet er voorrang zijn en blijven voor voedselproductie. Het is te vroeg om Europese afspraken ter discussie te stellen. In oktober zal de Kamer een kabinetsstandpunt ontvangen.

De heer Waalkens heeft gezegd dat de FAO hem na aan het hart ligt. Ik ben dat zeer met hem eens, maar het is wel nodig om fors te reorganiseren. Een externe evaluatiecommissie heeft concrete aanbevelingen gedaan. Onze ambassadeur in Rome is vicevoorzitter van het comité dat het proces leidt om de evaluatie in en door te voeren in de organisatie. Dat is absoluut nodig wil de FAO weer de vooraanstaande rol gaan innemen die haar toekomt. In de hele discussie over de voedselprijzencrisis heeft de FAO zeker geen voorhoederol gespeeld. De organisatie hoort wel in die voorhoede. Er zal een slagvaardige, effectieve organisatie moeten staan als de FAO haar gezag weer wil verdienen. In november zullen wij er besluiten over nemen.

De voorzitter: De minister van LNV is gekomen aan het eind van haar beantwoording. Ik geef de leden in tweede termijn de gelegenheid om één zin uit te spreken.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Dit vraagstuk is echt veel te belangrijk om het zo af te raffelen. Ik heb nog een paar antwoorden van het kabinet tegoed. Ik stel voor om in een procedurevergadering te bepalen hoe wij dit onderwerp verder zullen behandelen. Wij zouden het vervolg van dit overleg kunnen koppelen aan het overleg dat er sowieso komt ter bepaling van de inzet van het kabinet bij de komende najaarsvergadering van IMF en Wereldbank.

De voorzitter: Ik vind dat wij dit onderwerp vrij snel moeten afronden. Als wij het koppelen aan een ander onderwerp, moet dat wel een logische koppeling zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA): Is er ook nog een mogelijkheid om de afronding niet aan een ander onderwerp te koppelen? Ik wil niet dat mijn punten ondergesneeuwd raken.

De voorzitter: De koppeling aan de vergadering van begin oktober over IMF en Wereldbank lijkt mij logisch.

Toezeggingen

De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:

– De minister van Financiën zal de Kamer informeren over de uitkomsten van het in opdracht van de Ecofin uit te voeren onderzoek naar de impact van speculatie op de ontwikkeling van voedselprijzen.

– De brief over biobrandstoffen zal zo mogelijk half oktober worden gepresenteerd.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouwbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van Toor


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Jonker (CDA) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP) en Sap (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).