31 117
Bepalingen over de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet veiligheidsregio’s)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 16 januari 2008

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

Adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx

Inhoudsopgave

Algemeen 
   
1Algemeen3
1.1Samenwerking op regionaal niveau4
1.3Van drie naar één wet4
1.4De regioindeling5
1.5Vorm en gebruik van regelgeving6
   
2Adviestraject wetgeving7
   
3Bestuur7
3.1Gemeenschappelijke regeling7
3.2Inrichting veiligheidsregio9
3.2.1Algemene inrichting9
3.2.2Benoeming van een voorzitter9
3.2.3Bestuurssamenstelling10
3.2.4Superburgemeester11
3.2.5Bovenlokaal gezag11
3.2.6Verantwoordingsplicht12
3.3Politiebestel en veiligheidsregio13
3.4Taken bestuur van de veiligheidsregio13
3.5Veiligheidsregio en provincie13
   
4Planvorming en advisering15
4.1.2Nieuwe situatie16
4.1.3Beleidsplan17
4.1.4Crisisplan17
4.1.5Rampbestrijdingsplannen18
4.1.6Vereenvoudiging rapportagesystematiek18
4.2Veiligheidsregio als adviseur veiligheid18
4.2.2Brandveiligheid18
4.2.3Ontwikkeling van pro-actie en preventie18
4.2.5Deskundigenadvies18
  
5Organisatie brandweer, GHOR, multidisciplinaire taken en meldkamer19
5.1Brandweer19
5.1.1Regionalisering19
5.1.2Kwaliteitseisen20
5.1.3Vrijwilligers21
5.1.4Bedrijfsbrandweer23
5.2GHOR23
5.2.1Organisatie van de GHOR23
5.2.4Afstemming bij volksgezondheidscrises24
5.2.5Naleving en toezicht24
5.4Meldkamer25
   
6Sturing door de rijksoverheid27
   
7Samenwerking28
7.2Samenwerking met crisispartners29
7.3Internationale samenwerking30
   
8Optreden in de responsfase31
8.1Eenhoofdig gezag31
8.3Terrorisme31
8.4Bijstand31
8.5Informatiepositie32
8.6Gemaakte afwegingen32
   
9Coördinatie informatievoorziening rampenbestrijding32
   
10Financiële bepalingen33
   
11Toezicht34
   
12Administratieve lasten35
   
13Invoering en overgangsrecht35
   
Artikelsgewijze toelichting36

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. De opvatting dat de huidige organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing beter kan en moet, zoals in de memorie van toelichting is verwoord, wordt door de leden van de CDA-fractie gedeeld. Het instellen van veiligheidsregio’s kan hierin een belangrijke stap zijn. Bij de uitwerking zoals in het voorliggende wetsvoorstel is vastgelegd, zijn echter wel enige vraagtekens te plaatsen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s. Met deze wet wordt een belangrijke stap gezet naar een betere organisatie voor het voorkomen en bestrijden van onveilige situaties, rampen en crises. De gekozen structuur, die samenvalt met de politieregio’s, moet zorgen voor een uniforme organisatie van de veiligheidsdiensten en biedt zowel ruimte voor specialisatie als voor herkenbare uitvoering op lokaal niveau.

De leden van de PvdA-fractie realiseren zich dat de invoering van deze wet grote consequenties heeft voor de lokale bestuurlijke verhoudingen. De consequenties maken een zorgvuldige behandeling van deze wet bijzonder belangrijk. Na het vaststellen van de wet zijn er op regionaal en lokaal niveau ook nog tal van keuzes te maken die het welslagen van de wet zullen beïnvloeden. Vanwege deze complexiteit willen zij op een aantal punten graag verduidelijking van de minister hebben alvorens over te gaan tot een verdere behandeling van dit wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Veel onderzoeken hebben de afgelopen jaren laten zien dat de huidige organisatie van de rampen- en crisisbestrijding veel verbetering behoeft. Er zou onvoldoende kwaliteit zijn om mogelijk steeds ingrijpender rampen en crises het hoofd te kunnen bieden. Met deze wet wil de regering de bestuurlijke en operationele slagkracht verbeteren. Daarbij is gekozen voor schaalvergroting en regionalisering. Veel van de invulling van de wet wordt aan de veiligheidsregio’s overgelaten. Deze leden constateren dat dit in de huidige wetgeving ook al kan. De aan het woord zijnde leden constateren dat veel zaken in dit wetsvoorstel nog nader moeten worden ingevuld, in convenanten, ministeriële regelingen en AMvB’s.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s en onderschrijven het belang van een efficiëntere en kwalitatief hoogwaardige organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in Nederland.

Deze leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het samenbrengen onder één regionale regie van de verschillende kolommen en actoren die in het veld van rampenbestrijding en crisisbeheersing opereren. Op deze wijze kunnen wij ons het best voorbereiden op het voorkomen en bestrijden van rampen en crises.

Wel hebben de leden van de VVD-fractie een aantal kritische opmerkingen en vragen bij het wetsvoorstel en de toelichting.

De leden van de PVV-fractie zijn in grote lijnen tevreden met het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s. Zij onderschrijven de noodzaak van een integrale aanpak op het veiligheidsgebied waartoe dit wetsvoorstel een belangrijke aanzet geeft. Wel hebben zij een aantal kanttekeningen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met weinig enthousiasme kennis genomen van voorliggend voorstel hetgeen een wettelijke verankering beoogt van de veiligheidsregio. Hoewel deze leden met de regering van mening zijn dat effectief optreden gewenst is in het geval van rampen en crises, hebben zij aarzeling bij de gekozen vormgeving van de veiligheidsregio. Zij vrezen dat met voorliggend wetsvoorstel een bestuurlijke drukte wordt gecreëerd voor de uitzonderlijke gelegenheid dat zich een ramp of een crisis voordoet. De leden van de ChristenUnie-fractie stellen ook vraagtekens bij de wijze waarop de veiligheidsregio democratisch is gelegitimeerd, nu zowel richting de minister, als de gemeenteraden slechts op een indirecte manier verantwoording kan worden afgelegd.

Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennis genomen van het wetsvoorstel over de veiligheidsregio’s. Hoewel het doel – zorgen voor een goed veiligheidsniveau en duidelijke, eenduidige bestuurlijke inbedding – hen aanspreekt, hebben zij wel vragen over de precieze uitwerking en de lokale inbedding van de veiligheidsregio. Ook willen zij graag verduidelijking ontvangen over de afstemming tussen de verschillende veiligheidsregio’s en andere betrokken (bestuurs)organen.

1.1 Samenwerking op regionaal niveau

Een van de kritiekpunten vanuit het veld op het voorliggende wetsvoorstel is dat de wet te weinig integraal gericht is, zo merken de leden van de CDA-fractie op. De kolommen krijgen voldoende aandacht en worden versterkt. Kan de minister aangeven waar in de wet de gewenste integrale aanpak voldoende wordt vastgelegd? Stemt de genoemde kritiek op dit punt niet overeen met de kritische kanttekening bij het ontbreken van de mogelijkheid van uitwisseling van informatie tussen de kolommen?

Kan de minister aangeven waarom de zogenoemde groene kolom in dit wetsvoorstel ontbreekt? Is de minister bereid deze tekortkoming alsnog te herstellen?

Een tweede kritiekpunt is dat er in het wetsvoorstel geen aandacht wordt gegeven aan de dagelijkse zorg. Kan de minister gemotiveerd aangeven waarom zij deze kritiek wel of niet deelt? Vraagt ook dit punt om verdere aanscherping van het wetsvoorstel?

Deze leden ontvangen graag de reactie van de minister op deze punten.

1.3 Van drie naar één wet

Met het mogelijk tot stand brengen van de Wet veiligheidsregio’s is sprake van een belangrijke en omvangrijke operatie. Er wordt een drietal wetten geïntegreerd in één nieuwe wet. De leden van de CDA-fractie begrijpen de voorkeur voor één nieuwe wet in plaats van het aanpassen van de drie bestaande wetten.

De in de memorie van toelichting gebruikte argumenten om tot een nieuwe wet te komen lijken voldoende. Er zal een nieuwe manier van werken ontstaan door het samenvoegen van drie wetten en het tegelijkertijd doorvoeren van de nodige verbeteringen, wijzigingen en invoeren van nieuwe structuren voor velen, die betrokken zijn bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing. In de memorie van toelichting wordt ervan uitgegaan dat snel na de indiening van de Wet veiligheidsregio’s ook de invoeringswet zal kunnen worden aangeboden en behandeld. Wat betekent in dit verband de stelling dat de wet geheel of in delen bij AMvB kan worden ingevoerd? De leden van de CDA-fractie hechten in dit verband aan zorgvuldigheid boven snelheid. Kan de minister verzekeren dat zij deze zienswijze deelt?

Dreigt met het voorliggende wetsvoorstel niet het gevaar dat de betrokkenheid van het gemeentebestuur en de gemeenteraad, evenals die van de provincie te klein wordt? Door deze mogelijk te kleine betrokkenheid kunnen ook problemen ontstaan over de financiering van investeringen die nodig zijn om tot een kwaliteitsslag te komen. Hoe denkt de minister dit probleem te kunnen voorkomen?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat veel van de invulling van het voorliggende wetsvoorstel aan de veiligheidsregio’s wordt overgelaten. Deze leden constateren dat deze invulling in de huidige wetgeving ook al kan. Graag ontvangen zij een nadere uiteenzetting waarom deze nieuwe wetgeving nodig is.

De leden van de VVD-fractie missen een bredere en lange termijn visie op het gebied van rampen- en crisisbestrijding in zowel het wetsvoorstel als de toelichting daarop.

Kan de minister nader inzicht geven in de plaats die onderhavig wetsvoorstel inneemt binnen het grotere kader van rampen- en crisisbestrijding en binnen het veiligheidsbestel? Hoe is de relatie met de andere aspecten die veiligheid betreffen zoals terrorisme, criminaliteitsbestrijding en openbare orde en veiligheid? Hoe past deze wet in de lange termijn visie over veiligheidsregio’s en politieregio’s? Is integratie een mogelijk toekomstig scenario?

De Wet veiligheidsregio’s komt i.p.v. drie wetten waaronder de Wet rampen en zware ongevallen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of hiermee bepaalde, en zo ja welke, onderdelen en aspecten van rampen en ongevallen bestrijding «vervallen». Kan de minister daar nader inzicht in verschaffen? In hoeverre worden hiermee de regelingen met betrekking tot rampen-, crisis- en ongevallen verengd tot (voornamelijk) regionale crises waar voorheen ook meer oog was voor nationale rampen en verantwoordelijkheidsstructuren?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de toelichting vermeldt dat er in de praktijk al veel wordt samengewerkt in veiligheidsregio’s. In dat opzicht is dit wetsvoorstel niet vernieuwend. Deze leden vragen daarom wat de precieze knelpunten zijn die met dit wetsvoorstel opgelost gaan worden. Welke veranderingen zijn er binnen de reeds functionerende veiligheidsregio’s noodzakelijk om ze beter te laten functioneren en in welke mate draagt dit wetsvoorstel daaraan bij? Voor zover er nog niet of nauwelijks samengewerkt wordt in veiligheidsregio’s, zouden zij graag vernemen op welke punten er verbeteringen noodzakelijk zijn.

In de toelichting is voorts te lezen dat de diensten nu vooral zijn georiënteerd op «klassieke» rampen en niet op bijvoorbeeld terrorisme, een pandemie of nucleaire ongevallen. In hoeverre is in de bestaande veiligheidsregio’s al sprake van deze gerichtheid op nieuwe dreigingen? Zijn zij daar naar de mening van het kabinet al adequaat genoeg op voorbereid?

1.4 De regioindeling

In de memorie van toelichting gaat de minister in op de wijze waarop grenzen van de veiligheidsregio’s kunnen worden aangepast. Zij kiest daarbij voor een AMvB. De leden van de CDA-fractie begrijpen deze keuze niet. De voorkeur van deze leden gaat uit naar een wettelijke regeling. Kan er een meer gefundeerde onderbouwing worden gegeven, zo vragen zij. Moet er op dit punt niet een gelijke werkwijze zijn met de regels rondom de wijziging van de grenzen van de politieregio’s?

De aanleiding voor het wetsvoorstel is naar de mening van de leden van de VVD-fractie gelegen in de vuurwerkramp Enschede en de cafébrand in Volendam, en vooral uit de conclusies ten aanzien van ramp- en crisisbestrijding die uit de onderzoeken volgden. Deze leden vragen, alles in ogenschouw nemende, hoe, na de constatering dat de organisatie verbetering verdient, is besloten tot deze bestuurslaag en regio-indeling. Is de minister met de VVD-fractie van mening dat deze rampen zeer ernstig en ingrijpend zijn geweest maar zich wel zeer lokaal voordeden?

Kan de minister nogmaals duidelijk aangeven op welke wijze de veiligheidsregio van meerwaarde is bij het verbeteren van de organisatie van ramp- en crisisbestrijding gelet op de verschillende structuren (politie, brandweer, ambulance) die hierin zijn ondergebracht maar uiteindelijk nog wel individueel opereren?

Het wetsvoorstel Veiligheidsregio’s heeft Nederland opgedeeld in 25 regio’s. Bij de indeling zijn de politieregio’s als uitgangspunt genomen. De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er nog andere indelingsvormen zijn overwogen? Kan de minister gemotiveerd aangeven waarom voor deze indeling is gekozen? Hoe verhoudt deze keuze zich met de indeling van de GHOR-regio’s? Welke overwegingen liggen aan de indeling ten grondslag en op welke wijze is hierbij rekening gehouden met mogelijke gevolgen van een nieuwe Politiewet? Klopt het dat er een evaluatie loopt naar de grenzen gesteld bij de politieregio’s? Wat is de aanleiding voor deze evaluatie, tegen welke problemen lopen de politiekorpsen aan als het gaat om grensoverschrijdende activiteiten? Wanneer is de evaluatie afgerond? Is bij de keuze van de grenzen van de veiligheidsregio rekening gehouden met de knelpunten die er liggen bij de grenzen van de politieregio’s? De leden van de VVD-fractie vragen de minister op welke wijze de Kamer invloed houdt op de regio-indeling?

Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat er risicogebieden zijn die niet overlappen met de politieregio’s? Bijvoorbeeld het gebied rond het Noordzeekanaal dat onder een drietal politieregio’s valt. Zou het gebied van IJmuiden tot Amsterdam niet één veiligheidsregio-gebied moeten zijn? Kan de minister een overzicht geven van de door het ministerie gesignaleerde risicogebieden die meerdere regio’s bestrijken?

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat meteen bij dit wetsvoorstel gekeken had moeten worden of de huidige 25 regio’s niet op een te kleine schaal zijn verdeeld. Binnen de politieregio’s bestaat al sinds lange tijd het idee dat bepaalde regio’s gewoon een te kleine schaal behelzen. Samenvoeging van regio’s zou volgens deze leden de aansturing van de politie sterk verbeteren en eventuele cultuurverschil-len binnen regio’s eerder wegnemen. In dit kader zijn zij ook van mening dat bij invoering van dit wetsvoorstel mogelijk meteen het «democratisch gat» binnen de driehoek, politie, OM en bestuur, aangepakt had moeten worden. Waarom is er niet gecentraliseerd tot 12 veiligheidsregio’s gelijklopend met de provincies? Hierbij zouden de CdK en de Provinciale Staten meteen als verantwoordelijken het democratisch gat kunnen opvullen.

Naar de mening van de leden van de SGP-fractie is er in de praktijk sprake van diverse soorten regio’s – onder meer de GHOR, de politieregio, de RAV en de GGD-regio’s. Deze leden zouden graag vernemen in hoeverre deze (en mogelijk ook andere relevante) regio’s precies op elkaar zijn afgestemd. Klopt hun indruk dat dit wetsvoorstel en de WAZ samen er op korte termijn voor zorgen dat de regio’s volledig congruent zijn? Of zijn er nog soorten regio’s die anders ingedeeld zullen zijn? Zijn er nog (kleine) verschillen tussen de regio-indeling op basis van de verschillende relevante wetten?

1.5 Vorm en gebruik van regelgeving

Bij dit wetsvoorstel is sprake van een groot aantal AMvB’s. De leden van de CDA-fractie geven er de voorkeur aan alle noodzakelijke regelingen vast te leggen in de wet. Het aantal AMvB’s dient nihil tot zeer klein te zijn. Zo kunnen regels over de inhoud van de rampenbestrijdingsplannen naar de opvatting van deze leden beter in de wet worden vastgelegd. Graag zien zij hierop de reactie van de minister. Daarnaast willen zij de toezegging dat indien er toch nog een enkele AMvB nodig is, deze via een zogenoemde voorhangprocedure aan de Kamer zal worden voorgelegd.

In dat verband geven de leden van de CDA-fractie de voorkeur aan een AMvB in plaats van de ministeriële regeling bij het aanwijzen van medewerkers voor GHOR-functies.

Wat de delegatiebepalingen betreft merken de leden van de VVD-fractie op dat ook na aanpassing van het wetsvoorstel er nog een aanzienlijk aantal bepalingen verwijzen naar AMvB’s. Is de minister voornemens deze via een voorhangprocedure aan de Kamer voor te leggen? Zo ja, welke bepalingen? Zo neen, waarom niet? Deze leden ontvangen hierop graag een reactie van de minister.

Veel van de uitwerking van voorliggend wetsvoorstel wordt vormgegeven via AMvB’s. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering een uitputtend overzicht te geven van de AMvB’s die voortvloeien uit dit voorliggend wetsvoorstel.

2. Adviestraject wetgeving

De leden van de VVD-fractie veronderstellen dat de adviezen en commentaren van de verschillende organisaties gericht waren op het voorstel tot aanpassing van de wet, in afwijking van de beleidsafspraken zoals neergelegd in de brief van maart 2006. Is dit een juiste veronderstelling? Zijn er sindsdien nog aanvullingen of veranderende zienswijzen aan de ministers kenbaar gemaakt? Zo ja, door wie, en op welke wijze zijn de opmerkingen meegenomen?

3. Bestuur

3.1 Gemeenschappelijke regeling

De veiligheidsregio is verlengd lokaal bestuur gebaseerd op de Wgr. Besluiten die in het bestuur van de veiligheidsregio worden genomen zijn bindend voor de betreffende gemeenten. In de memorie van toelichting stelt de minister in reactie op kritiek van de VNG, dat de gemeenteraad zijn kaderstellende en controlerende taak ten volle kan waarmaken. Deze laden ontvangen graag de reactie van de minister op de volgende casus.

De raad van een van de gemeenten binnen een veiligheidsregio neemt de kaderstellende taak serieus en geeft de burgemeester de budgettaire ruimte mee voor een debat over de begroting in het veiligheidsbestuur. Wat kan de gemeenteraad in de richting van de eigen burgemeester anders doen dan accepteren dat deze zich heeft moeten neerleggen bij een meerderheidsbesluit met verderstrekkende gevolgen dan in het kader is aangegeven? Wat is dan nog de betekenis van de kaderstellende taak van de gemeenteraad? Kan de raad bezwaar aantekenen tegen een niet welgevallige begroting?

Hoe wordt voorkomen dat eventuele besluiten de budgettaire grenzen van een gemeente verre te boven gaan? Op welke wijze kan een gemeenteraad zich tegen deze besluiten verzetten?

De veiligheidsregio’s worden vormgegeven op basis van de Wgr. Dit is voor de leden van de PvdA-fractie een verklaarbare keus, gezien de huidige organisatie van de GHOR en de regionale brandweer. Deze leden hebben echter wel enige zorg bij de consequenties die dat zal hebben voor de lokale bestuurlijke inbedding van de veiligheidszorg. In de praktijk blijken gemeenteraden moeite te hebben voldoende bruikbare aanknopingspunten te vinden om substantiële invloed uitoefenen op het beheer en beleid van gemeenschappelijke regelingen. Omdat zij net als de minister erg hechten aan de lokale inbedding van het veiligheidsbeleid zouden deze leden graag van de minister willen weten of zij zich in wil spannen om de democratische invloed op de Veiligheidsregio’s, maar ook op andere gemeenschappelijke regelingen, te vergroten. Mogelijk kan zij, bijvoorbeeld in samenwerking met de VNG, handvatten aanreiken aan gemeenteraden hoe zij maximaal effectiviteit kunnen halen uit hun invloed op gemeenschappelijke regelingen.

Zoals de Raad van State in zijn advies aangaf bestaat er een spanningsveld tussen de bevoegdheid voor gemeenten om naar eigen inzicht gemeenschappelijke regelingen in te stellen en de in deze wet neergelegde opdracht om dat ten aanzien van de Veiligheidsregio’s te doen. De leden van de PvdA-fractie vinden het verstandig dat de minister in het voorliggende wetsvoorstel meer ruimte laat aan de betrokken regio’s om de gemeenschappelijke regeling zelf in te vullen. Welke ruimte heeft de regio bij de invulling van bijvoorbeelde de volgende zaken, die verderop in dit verslag nader aan de orde zullen worden gesteld? In hoeverre is er de ruimte voor de regio als zij daar zelf voor kiest om om een andere bestuurder dan de korpsbeheerder, bijvoorbeeld de Commissaris der Koningin voorzitter van de Veiligheidsregio te laten zijn. In Noord-nederland is er inmiddels een gemeenschappelijke meldkamer voor drie regio’s. Hoeveel ruimte hebben de regio’s als zij dat zelf de behoefte hebben om samen te gaan of op andere wijze een herschikking van grenzen wenselijk achten? Hoe kijkt de minister hier tegenaan en wat voor traject zouden regio’s hiervoor moeten volgen?

Graag krijgen de leden van de SP-fractie een nadere uiteenzetting van de minister naar aanleiding van de kritiek van de Raad van State, dat de veiligheidsregio’s te weinig bevoegdheden krijgen om een effectief veiligheidsbeleid te voeren.

In de ontwikkeling van de veiligheidsregio’s ter verbetering van de ramp- en crisisbestrijding zouden eenvoud en eenduidigheid voorop moeten staan, zo begrijpen de leden van de VVD-fractie. De keuze voor verlengd lokaal bestuur is gelegen in de overweging dat veiligheid in de kern een lokale verantwoordelijkheid is. Deze leden vragen de minister aan te geven hoe de keuze voor verlengd lokaal bestuur zich verhoudt tot het vooruitschuiven van een al dan niet volledige regionalisering van de brandweer en de nieuwe politiewet (functioneel bestuur)? Hoe verenigt het kabinet deze verschillende structuren met elkaar en in hoeverre komt dit de eenduidigheid van bestuur ten goede? Graag ontvangen deze leden een reactie van de minister op dit punt.

Gaan de politieregio en bijv. de GGD in de toekomst ook op in de veiligheidsregio? Wordt de politie dan verlengd lokaal bestuur, of de veiligheidsregio functioneel bestuur?

Mede gelet op het belang van de eenvoud en eenduidigheid vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe de minister aankijkt tegen de bestuurlijke drukte met het oog op voorliggend voorstel? Is zij voornemens de schaal van de politieregio c.q. de veiligheidsregio leidend te laten zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de minister nog eens ander te onderbouwen waarom er nog steeds sprake is van verlengd lokaal bestuur nu er een grote hoeveelheid bevoegdheden verplicht wordt overgedragen aan de veiligheids-regio. Mede in verband daarmee vragen zij de regering tevens waarom de gemeenten toch op moeten draaien voor de kosten van het opzetten van de veiligheidsregio?

Zij vragen de regering voorts in te gaan op de verhouding van de veiligheidsregio en de discussie over bestuurlijke drukte, schaalgrootte en de rol en taken van de provincie. Ook vragen zij de regering aan te geven hoe de veiligheidsregio past binnen het principe zoals geformuleerd in het beleidsprogramma dat de bestuurlijke drukte moet worden verminderd, door bijvoorbeeld het aantal betrokken bestuurslagen op bepaalde beleidsterreinen terug te brengen naar maximaal twee.

Voor de veiligheidsregio is gekozen voor een vorm van verlengd lokaal bestuur. In de praktijk kan hierdoor wel de democratische legitimatie in de knel komen, zo stellen de leden van de SGP-fractie. Is de regering met deze leden van mening dat het ongewenst is dat er extra bestuurslagen komen, zeker als hier geen directe controle op is? Een belangrijk nadeel hiervan is dat de veiligheid die uiteindelijk iedereen aangaat, steeds meer op afstand komt te staan. Op welke manier is naar de mening van de regering toch die betrokkenheid gewaarborgd? Wordt bovendien het thema veiligheid door de verdergaande regiovorming niet te ver van ander belangrijk plaatselijke beleid geplaatst, waardoor integrale aanpak met bijvoorbeeld het GGD-beleid moeilijker wordt?

3.2 Inrichting veiligheidsregio

3.2.1 Algemene inrichting

Met het oog op de toekomst van de veiligheidsregio’s constateren de leden van de VVD-fractie dat een aantal regio’s al enige tijd flink in ontwikkeling is en duidelijker gestalte krijgt. Daarbij constateert de VVD-fractie dat zich hierbij aanzienlijke verschillen in inrichting en opzet tussen de regio’s voordoen. Dit is vergelijkbaar met wat zich heeft voorgedaan na de regionalisering van de politie. Kan de minister de leden van de VVD fractie inzicht geven in de wijze waarop de verschillende regio’s vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet, invulling geven aan de totstandkoming van een veiligheidsregio? Kan de minister ook aangeven of en zo ja op welke wijze er verschillen zitten tussen de regio’s en of en zo ja op welke wijze wordt afgeweken van de huidige en toekomstige regelgeving? Kan de minister aangeven op welke wijze de regio’s al vooruitlopend op het wetsvoorstel werkzaamheden uitvoeren en in welke mate sprake is van uniformiteit bij bestuurlijke structuur, de sturing, inrichting van een veiligheidsbureau en wijze en frequentie van oefenen?

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie de minister nader inzicht te verschaffen in de wijze waarop de besturen van de verschillende regio’s al invulling hebben gegeven aan de regeling ter vaststelling van de beheersmatige ondergeschiktheid van de hoofden van brandweer, GHOR en meldkamer (directeurmeldkamer)?

Met betrekking tot de taken van het bestuur van de veiligheidsregio vragen de leden van de VVD-fractie zich af in hoeverre er al grote verschillen zijn opgestreden tussen de regio’s. Kan de minister aangeven of iedere regio een veiligheidsbureau inricht, in hoeverre hier op een vergelijkbare manier invulling aan wordt gegeven en of de minister al verbeterpunten voorziet? Hoe zal de minister de uniformiteit tussen de besturen bevorderen? En wat zijn de gevolgen voor de administratieve lasten en (toename of afname) de overheadkosten?

Het wetsvoorstel regelt volgens de leden van de SGP-fractie niet aan wie de hoofden van de verschillende diensten ondergeschikt zijn. Wel wordt vanuit het oogpunt van efficiency een verwachting uitgesproken. Ligt het dan niet meer voor de hand om het dan ook wettelijk vast te leggen? Zou het juist in het kader van een eenduidige vormgeving niet meer voor de hand liggen om dit toch te doen?

3.2.2 Benoeming van een voorzitter

Is er nagedacht over het benoemen van een voorzitter van de veiligheidregio, niet zijnde een burgemeester of een CdK, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Wat verzet zich tegen het benoemen van een onafhankelijk voorzitter van de veiligheids-regio? Ook het op evenwichtige wijze afleggen van verantwoording in de richting van iedere gemeenteraad in de veiligheidsregio wordt hierdoor eenvoudiger.

Wat verzet zich tegen de mogelijkheid dat de burgemeesters in een regio zelf bepalen wie van hen voorzitter van de veiligheidsregio wordt?

In de memorie van toelichting wordt nadrukkelijk aangegeven dat er geen sprake kan zijn van verschillende oplossingen voor het voorzitterschap van de veiligheidsregio. Er is niet gekozen voor een differentiatiemodel.

De leden van de CDA-fractie vragen wat zich ertegen verzet om in de kleinere regio’s, die samenvallen een provincie, de CdK aan te wijzen of te benoemen als voorzitter van de veiligheidsregio? Naar verluidt functioneert dit op dit moment in een enkele provincie naar tevredenheid. Of wat verzet zich ertegen dat de leden van het veiligheidsbestuur, waaronder de voorzitter van het waterschap, uit hun midden een voorzitter kiezen? Deze voorzitter kan dus ook de voorzitter van het waterschap zijn. De leden van de CDA-fractie overwegen mogelijk een amendement terzake waarbij het differentiatiemodel wel in de wet wordt opgenomen.

In het voorliggende wetsvoorstel wordt de korpsbeheerder ook voorzitter van het bestuur van de Veiligheidsregio, merken de leden van de PvdA-fractie op. Is het waar dat de burgemeesters in de regio geraadpleegd worden bij de keuze en aanstelling van de voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio, zo vragen zij.

Met betrekking tot het eenhoofdig gezag binnen de regio, in de vorm van de voorzitter veiligheidsregio, vragen de leden van de VVD-fractie de minister in hoeverre er ruimte is voor regio’s om af te wijken van de benoeming van de korpsbeheerder tot voorzitter van de veiligheidsregio?

3.2.3 Bestuurssamenstelling

In het wetsvoorstel is het bestuur van de veiligheidsregio vastgelegd. De burgemeesters zijn lid van het veiligheidsbestuur. Wethouders kunnen hiervan geen deel uitmaken. Er is geen regeling opgenomen voor de vervanging van de burgemeester bij afwezigheid. De leden van de CDA-fractie zijn van opvatting dat dit wel duidelijk dient te worden vastgelegd. Dat voorkomt misverstanden en competentiekwesties. Is de minister bereid in de wet vast te leggen dat de burgemeester zich bij afwezigheid kan laten vervangen door de loco-burgemeester? Deze functionaris is de door het college aangewezen eerste vervanger van de burgemeester. Op deze manier is verzekerd dat de gemeente in het bestuur van de veiligheidsregio adequaat is vertegenwoordigd.

Opvallend is voor de aan het woord zijnde leden dat volgens de memorie van toelichting een groot aantal andere functionarissen een zogenoemde «standing invitation» heeft voor de vergaderingen van het bestuur van de veiligheidsregio en in geval van een ramp of crisis van het RBT. Is het wel verstandig om juist op een moment waarop het erop aankomt van het RBT een duiventil te maken?

Ten aanzien van een tweetal functionarissen is nadrukkelijk de vraag aan de orde waarom deze geen lid zijn van het bestuur van de veiligheidsregio. Het betreft de hoofdofficier van justitie en de voorzitter van het waterschap.

De hoofdofficier van justitie is lid van het regionale college van politie. Via deze weg kan hij, zo zegt de memorie van toelichting, zijn invloed uitoefenen op de besluitvorming van het bestuur van de veiligheidsregio. Rechtstreekse betrokkenheid en invloed via een gelijkwaardige positie in het bestuur van de veiligheidsregio verdient in dit geval, naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie, de voorkeur. Zie ook het gestelde onder 8.2 van de memorie van toelichting.

Waarom is ervoor gekozen om de voorzitter van het waterschap, of een van hen als er meerdere waterschappen in een regio zijn, geen lid te laten zijn van het bestuur van de veiligheidsregio? Juist gezien de grote belangen en de rol die het waterschap in toenemende mate in de regio speelt, is een goede betrokkenheid van en afstemming tussen belangen op gelijkwaardig niveau noodzakelijk. Dat pleit voor een lidmaatschap van de voorzitter (of een van hen) van het waterschap van het bestuur van de veiligheidsregio. Ook op dit punt overwegen de leden van de CDA-fractie een amendement in te dienen.

De leden van de PvdA-fractie hechten eraan dat de leidinggevenden in de veiligheidsregio optimale voeling hebben met de veiligheidsdiensten die samenkomen in de regio. Dat spreekt deze leden ook zeer aan in de keuze in bijvoorbeeld de veiligheidsregio Utrecht, daar worden geen leidinggevenden aangesteld die alleen multidisciplinair werken. Alle bestuurders daar hebben ook een rol in één van de onderliggende organisaties. Door een dergelijke keus is het naar de mening van deze leden beter mogelijk om te komen tot een nauwe samenwerking met behoud van de eigenheid van de verschillende organisaties. Ziet de minister ook voordelen in deze keus en is zij bereid deze mogelijkheid actief onder de aandacht van de regio’s te brengen?

3.2.4 Superburgemeester

Het lijkt de leden van de CDA-fractie overbodig, maar gezien het voorafgaande is het toch noodzakelijk, om aan te geven dat al in eerdere debatten namens de CDA-fractie is verwoord dat haar leden grote twijfels hebben bij het creëren van de zogenoemde superburgemeester. Hun stellingname in dit Verslag is dan ook niet gebaseerd op veranderd inzicht maar slechts op het gestelde in het wetsvoorstel.

Deze leden vragen of de wettelijke taken van burgemeesters verschillend en afhankelijk van de omvang van de gemeente zijn. Is het, gezien de kennelijk omvangrijke taak van een burgemeester van een grotere gemeente en het feit dat volgens dit wetsvoorstel de betreffende burgemeester ook nog de korpsbeheerder is, wel verstandig betreffende burgemeester ook nog te belasten met het voorzitterschap van de veiligheidsregio? Krijgt de betreffende burgemeester niet een te grote «macht» bij het bepalen van het beleid bij de politie en bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing?

Wat betekent deze concentratie van bevoegdheden bij één burgemeester, ook wel superburgemeester genoemd, voor de verhoudingen tussen betrokkene en de andere door de Kroon benoemden in de regio en in het bijzonder voor de verhouding met de CdK? Deze leden ontvangen graag een reactie van de minister op dit punt.

Het vaste bestuur van de veiligheidsregio komt onder voorzitterschap van de burgemeester die ook het politiekorps beheert, zo merken de leden van de SP-fractie op. Waarom deelt de minister niet de vrees van deze leden dat deze burgemeester in een moeilijke positie kan komen op het moment dat deze in geval van een crisis of ramp ingrijpende beslissingen moet nemen over een andere gemeente? Deelt zij de opvatting van deze leden dat hier een democratisch gat ontstaat, omdat gemeenteraden de burgemeester van een andere gemeente niet volwaardig ter verantwoording kunnen roepen?

3.2.5 Bovenlokaal gezag

De leden van de CDA-fractie constateren dat de minister in de memorie van toelichting een vijftal argumenten geeft waarom het bovenlokaal gezag toevertrouwd zou moet worden aan een burgemeester, die dan tevens de voorzitter van de veiligheidsregio moet zijn. Er wordt gesproken van een ervaren bestuurder die, zeker in een grotere gemeenten, vertrouwd is met het omgaan met een groot aantal wettelijke taken. Kan aangegeven worden hoe deze stelling zich verhoudt tot de wijze waarop burgemeestersbenoemingen in 2007 tot stand komen? Het kabinet neemt immers de enkelvoudige voordracht van de gemeenteraad over.

3.2.6 Verantwoordingsplicht

De manier waarop de voorzitter van de veiligheidsregio zo nodig verantwoordelijkheid aflegt in een andere gemeenteraad dan die van de gemeente waar betrokkene zelf burgemeester is, leidt tot op dit moment tot grote twijfel bij de leden van de CDA-fractie. De gemeenteraad kan de voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio niet wegsturen. Mocht de raad geen conflict hebben met de eigen burgemeester, maar wel met de voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio, dan kan hij, wil hij toch een daad stellen, niet anders doen dan een motie van wantrouwen indienen tegen de eigen burgemeester als lid van het bestuur van de veiligheidsregio. Dit is volstrekt onbevredigend en ten opzichte van de eigen burgemeester niet terecht. De in de memorie van toelichting beschreven oplossingsmogelijkheid voldoet niet in het «rechtsgevoel» van de betreffende raad. Welke passende maatregel denkt de minister de Kamer voor te leggen om de leden van de CDA-fractie op dit punt te overtuigen?

In de memorie van toelichting wordt met betrekking tot dit punt aangegeven dat de minister de voorzitter van de veiligheidsregio in het uiterste geval kan dwingen het voorzitterschap neer te leggen. Hoe denkt de minister vervolgens in overeenstem-ming met de wet een nieuwe voorzitter te benoemen? Deelt de minister de visie van de leden van de CDA-fractie dat in dat geval ook de voorzitter van het regionale college van politie moet worden vervangen? Kortom: is dit uiterste geval hier niet beschreven als een zoethoudertje en zal het gezien de wetgeving nooit kunnen worden toegepast? De leden van de CDA-fractie zien hier graag een sluitende en voor het rechtsgevoel van gemeenteraden passende oplossing.

De leden van de VVD-fractie zetten vraagtekens bij de vormgeving van de democratische verantwoording. Kan de minister aangeven wat de mogelijke consequenties kunnen zijn voor de burgemeester die in het regionaal beleidsteam schriftelijk bezwaar heeft doen aantekenen tegen een voorgenomen besluit en de voorzitter van de veiligheidsregio in de raad van die gemeente «slechts» op verzoek mondeling inlichtingen over het bestreden besluit verstrekt?

Voorziet de minister hier een rol voor de CdK? En op welke wijze is democratische verantwoording voorzien indien de CdK over gaat tot het geven van aanwijzingen tegen de wil van een betreffende burgemeester of de voorzitter van de Veiligheidsraad in (art. 34)?

Hoe hangt dit samen met de mogelijkheid van verantwoording binnen en vanuit de verschillende kolommen van gemeente, brandweer, politie en GHOR?

Ook binnen de responsfase speelt de vraag naar democratische verantwoordelijkheid. Hoe is deze geborgd voor de burgers van een regio waar zich een crisis voordoet en de CdK gebruik heeft gemaakt van de aanwijzigingsbevoegdheid? Kan de minister de leden van de VVD-fractie aangeven wat de gevolgen zouden dienen te zijn van een «foute» beslissing genomen door de voorzitter veiligheidsregio? Deze voorzitter kan verzocht worden toelichting te geven binnen gemeenteraden, maar in welke gevallen dient een voorzitter ontslagen te worden? Wat zijn vervolgens de gevolgen voor de voorzitter in zijn hoedanigheid als respectievelijk korpsbeheerder en burgemeester? Op welke wijze kan een betrokken vakminister ter verantwoording worden geroepen voor bijvoorbeeld het gebruik van bevoegdheden van rijksheren?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan dacht voor het volgende punt. De voorzitter van het bestuur van de veiligheidsregio is de burgemeester die tevens korpsbeheerder is. Binnen het bestuur kan een weging van stemmen worden afgesproken, waarbij de voorzitter bij stakende stemmen de doorslaggevende stem heeft. Kan de regering toelichten op welke wijze deze stemverdeling bijdraagt aan de uitvoering van de individuele gemeentelijke verantwoordelijkheid ten aanzien van het veiligheidsbeleid?

3.3 Politiebestel en veiligheidsregio

Kan de minister de leden van de VVD-fractie op het volgende punt een nadere toelichting geven? Naast de Ambulancewet speelt het belang van de nieuwe Politiewet dat op basis van het Coalitieakkoord 2007 is opgeschort. De minister geeft aan dat daarom thans wettelijk voorgeschreven integratie van besturen niet opportuun is. Om welke redenen is dit thans niet opportuun? Op welke termijn of onder welke omstandigheden acht deze minister dit wel opportuun? Hoe voorziet de minister in een goede optimale samenwerking tussen functioneel bestuur (politie) en verlengd lokaal bestuur (veiligheidsregio) in zowel het overleg als de uiteindelijke uitvoeringsfase?

Er wordt in de memorie van toelichting in par. 3.3 wederom gesproken over het politiebestel en veiligheidsregio. De leden van de VVD-fractie krijgen graag toelichting over de mogelijke consequenties van de nieuwe politiewet (of de invloed van onderhavig voorstel op die wet) op de dan reeds bestaande praktijk van «de veiligheidsregio»? Graag krijgen zij meer zicht op de langetermijnvisie van deze minister op dit punt.

Voorliggend wetsvoorstel gaat uit van de bepalingen van de oude Politiewet zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast. Op de integratie van de besturen wordt teruggekomen zodra het standpunt over de nieuwe Politiewet is bepaald. Welke gevolgen heeft de dreiging van het doorzetten van dit wetsvoorstel op de vorming van de Veiligheidsregio en de stand van zaken met betrekking tot de convenanten met politie, zo vragen deze leden.

3.4 Taken bestuur van de veiligheidsregio

Het komen tot een uniforme informatievoorziening is ook een rol voor de veiligheidsregio’s, die hiervoor een gemeenschappelijke regeling op zouden moeten zetten. Als de leden van de PvdA-fractie het goed zien zou dit een organisatie moeten worden naar analogie van de vtsPN bij de politie. De leden van de PvdA-fractie vragen of de gemeenschappelijke regelingen, die de veiligheidsregio’s zijn, wel de taak moeten hebben om zelf ook weer een gemeenschappelijke regeling op te zetten en aan te sturen. Het Veiligheidsberaad is op dit punt niet positief. Deze leden vragen de minister om een nadere reactie en toelichting.

3.5 Veiligheidsregio en provincie

Met een stemming groeiend van verbazing tot grote ergernis hebben de leden van de CDA-fractie vastgesteld dat de memorie van toelichting volledig zwijgt over de motie-Cornielje c.s. van 21 juni 2005 (TK 29 517, nr. 5).

Met deze motie gaf de Kamer met algemene stemmen uiting aan haar gevoelens rondom de invoering van een «superburgemeester». De Kamer riep unaniem op de huidige aanwijzingsbevoegdheid van de CdK te handhaven. De leden van de CDA-fractie menen dat de minister, eufemistisch gesteld, de Kamer geen recht doet door het eerder door de Kamer unaniem ingenomen standpunt volledig te negeren. Om het voorstel van het kabinet te kunnen beoordelen en te kunnen wegen ten opzichte van de richting zoals verwoord in de motie-Cornielje c.s. hechten de leden van de CDA-fractie eraan dat de minister alsnog en uitgebreid ingaat op het gestelde in voornoemde motie.

Op 7 maart 2006 heeft de toenmalige minister van BZK de Kamer geïnformeerd over het overleg dat had plaatsgevonden met IPO en VNG over de uitvoering van de voornoemde motie (TK 29 517 en 29 668, nr. 9). Ook op dit punt wordt, dat is toch verbazingwekkend, in de memorie van toelichting niet ingegaan. Uit voornoemde brief blijkt dat er een regeling getroffen is waarbij de positie van de voorzitter van het regionaal beleidsteam (RBT) zo sterk mogelijk wordt gemaakt, zonder te tornen aan de aanwijzingsbevoegdheid van de CdK. Waarom heeft het kabinet deze afspraak in dit wetsvoorstel naast zich neergelegd?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de minister er niet voor heeft gekozen om de CdK in geval van een crisis of ramp doorzettingsmacht te geven, in plaats van de adviserende rol die hij of zij nu heeft? Waarom geeft zij geen gehoor aan de motie-Cornielje, die de doorzettingsmacht legt bij de CdK? Deelt de minister de opvatting van deze leden dat juist de commissaris, via de Provinciale Staten, wèl door vertegenwoordigers van alle inwoners in de regio ter verantwoording kan worden geroepen?

De leden van de VVD-fractie zijn verbaasd over de veranderingen ten aanzien van de rol van de CdK die dit kabinet in het concept wetsvoorstel heeft aangebracht. Zij vernemen graag de motivatie van de minister en de daaraan ten grondslag liggende redenen om van het eerdere kabinetsstandpunt, in lijn met de motie van de Kamer om bevoegdheden die de CdK bij crisisbeheersing heeft te handhaven, af te wijken? Kan de minister specifiek aangeven waarin volgens haar de veranderingen zijn gelegen in de rol van de CdK in het voorliggend voorstel en de rol die was voorzien op grond van het vorig kabinetsstandpunt dat in bovengenoemde brief is verwoord? Waarom is van het standpunt afgeweken? Graag ontvangen deze leden een reactie op de stellingname van het IPO (brief d.d. 17 oktober 2006) dat de opgenomen aanwijzingsbevoegdheid van de CdK een dode letter is nu de doorzettingsmacht bij de voorzitter veiligheidregio (korpsbeheerder) ligt? Is de minister bereid alsnog uitvoering te geven aan het standpunt van de Kamer om de CdK een arbitraire rol en een toezichthoudende rol toe te kennen? Hoe verhouden deze twee taken zich tot elkaar? Overweegt de minister zich aan de destijds gedane toezegging te houden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.

Meer specifiek merken de leden van de VVD-fractie op dat in het wetsvoorstel de rol van de provincie en de CdK geminimaliseerd wordt. Bij bovenlokale rampen is er geen rol voor de CdK weggelegd, ook wat het toezicht betreft verdwijnt de rol van GS/PS en CdK, ten slotte heeft de CdK geen rol meer als het gaat om het inwilligen van een verzoek tot bijstand. Wél zijn er bepalingen opgenomen in het wetsvoorstel waarin informatie aan de CdK wordt gegeven, zonder dat deze functioneel een rol heeft, en oogt het vreemd een verzoek tot bijstand via de minister naar de CdK te laten gaan (zou ook de voorzitters van de veiligheidsregio kunnen zijn). In hoeverre is de minister met de VVD-fractie van mening dat helderheid en eenduidigheid gewenst is bij de rol van de provincie?

De leden van de VVD-fractie hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen met betrekking tot de positie en rol van de CdK:

– Hoe ver strekt de aanwijzigingsbevoegdheid?

– Welke rol heeft de CdK ten aanzien van het toezicht op de veiligheid in het algemeen en de ramp- en crisisbestrijding en hoe verhoudt zich dit tot een eventuele aanwijzingsbevoegdheid?

– Op welke wijze zal de CdK zijn/haar informatie inwinnen? Wat is de specifieke rol en positie van de liaison binnen de overlegstructuren? Kan de minister aangeven welke bevoegdheden en taken de liaison op grond van het voorstel toekomen en of deze namens de CdK zitting heeft in het RBT?

– Wat is de opvatting van de minister op de kritiek dat de CdK ofwel een volwaardig positie in het wetsvoorstel verdient, ofwel er volledig tussenuit gehaald dient te worden? Als de CdK een rol vervult gelijk de motie en de eerdere kabinetsvisie, is de minister dan van mening dat de CdK ook zitting dient te hebben in het RBT? Zo neen, waarom niet?

– Kan de minister aangeven welke taken en bevoegdheden de CdK na invoering van voorliggend wetsvoorstel specifiek toekomen, anders dan de huidige taken en bevoegdheden?

Graag ontvangen deze leden een toelichting van de minister op bovenstaande punten.

Het wetsvoorstel introduceert een éénhoofdig gezag; in het geval van een bovenlokale ramp of crisis oefent de voorzitter van de veiligheidsregio deze bevoegdheden uit. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel daarmee ingaat tegen de door de Kamer aangenomen motie-Cornielje over de doorzettingsmacht van de CdK. Zij vragen de regering deze keuze nader te onderbouwen en vragen de regering in dit verband tevens aan te geven hoe zal worden omgegaan met conflicten tussen het belang van een superburgemeester en een andere burgemeester? Delen zij niet de analyse van onder andere het IPO dat de voorzitter van de veiligheidsregio geconfronteerd wordt met een blijvend rolconflict als opdrachtnemer van dwingend opgelegd rijksbeleid aan de ene kant en als democratisch gelegitimeerd lokaal bestuurder aan de andere kant?

De leden van de SGP-fractie vinden de positie van de provincie in het geheel nog onduidelijk. In de praktijk zal de CdK immers niet direct betrokken zijn bij de planvorming. Is het wel logisch om de planvorming en de rol van de commissaris volledig van elkaar los te maken? Geeft dit ten tijde van crises geen onnodige onduidelijkheid, zo vragen zij.

Ook vernemen deze leden graag wie in de praktijk doorzettingsmacht zal hebben: de voorzitter van de veiligheidsregio of de CdK?

4. Planvorming en advisering

4.1.2 Nieuwe situatie

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat op basis van het voorliggende wetsvoorstel gemeenten geen rampenplannen en rampenbestrijdingsplannen (met uitzondering van de vastgelegde verplichtingen) hoeven te maken. In plaats daarvan komt er een regionaal beleidsplan op basis van een risico-inventarisatie. Is een dergelijke aanpak niet te grootschalig? Weet een gemeentebestuur als gevolg van deze aanpak nog wel wat de risico’s zijn in de eigen gemeente? Kan een burgemeester zonder een rampenplan voor de eigen gemeente of een deel daarvan, nog wel adequaat optreden bij een ramp of crisis in de gemeente die niet grensoverschrijdend is?

Is er, ondanks de angst voor planfixatie, niet veel voor te zeggen om op lokaal niveau toch rampenplannen te hebben? Moet er niet gewoon een verplichting komen om ook lokaal te blijven oefenen?

Hoe vaak is er sprake van een gemeentegrens overstijgende situatie, die inschakelen van de voorzitter van de veiligheidsregio, en daarmee van de daarbij horende entou-rage noodzakelijk maakt?

De gemeenteraad kan een conceptbeleidsplan aanvullen met eigen onderkende risico’s. Waar leidt dat toe? Kan een gemeenteraad de eigen visie in brede zin op het terrein van rampenbestrijding en crisisbeheersing in het beleidsplan van de veilig-heidsregio vastgelegd krijgen? Is ook hier sprake van besluiten bij meerderheid waardoor de individuele visie van een raad wordt ondergesneeuwd?

Is er een mogelijkheid van beroep door de gemeenteraad tegen een door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld beleidspan? Zo niet, is de minister bereid deze mogelijkheid alsnog tot stand te brengen? De aan het woord zijn de leden ontvangen graag een reactie van de minister op deze punten.

De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel verplicht tot het maken van een drietal plannen. De reductie van het aantal planfiguren is een positieve ontwikkeling, wel is het spijtig dat daardoor de kosten die in de afgelopen jaren zijn gemaakt ter uitvoering van de WKR, onnodig zijn gebleken. De leden merken verder ten aanzien de Planvorming en advisering op dat veel wordt verwezen ter uitwerking naar nadere regelgeving via AMvB’s. Kan de minister aangeven hoe zij uniformiteit zal borgen ten aanzien van al deze plannen binnen de verschillende regio’s? Op welke wijze zal hier rekening mee worden gehouden in de nadere regelgeving ten aanzien van de verschillende plannen? Wordt er toezicht gehouden op de op te stellen plannen? Zo ja door wie en op welke wijze?

4.1.3 Beleidsplan

De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het volgende punt. In de memorie van toelichting is sprake van de nodige aandacht voor de communicatie met en tussen de betrokkenen op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing en van hen met de bevolking. In het rondetafelgesprek van de Vaste Kamercommissie BZK met meerdere betrokken partijen is erop aangedrongen om de communicatie met burgers toch vooral goed te regelen. Er bestaat op dit punt grote zorg. Wat doet de minister concreet om bij te dragen aan het wegnemen van de verwoorde onrust en hoe kan zij de burger garanderen dat zo nodig de communicatie met o.a. dezelfde burger tijdig en inhoudelijk betrouwbaar zal verlopen? Deze vraag is ook van belang in de richting van de communicatie tussen alle betrokken partijen! Ook hier graag een reactie.

Onder verwijzing naar het kabinetsstandpunt ACIR wordt gewezen op de nog bestaande fragmentatie in de informatievoorziening. Medewerkers van zowel politie, brandweer als GHOR/GGD klagen bij voortduring over het feit dat uitwisseling van informatie ook op dit moment onmogelijk is en zij geven aan dat dit een van de zwakste en meest kwetsbare punten op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing is. Wat geeft de minister het vertrouwen dat dit bij de invoering van de wet wel goed functioneert, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Wat zal met de mogelijke invoering van deze wet op dit punt verbeteren? Is de overheid, gezien het mislukken van grootschalige operaties op het gebied van automatisering en informatisering, wel in staat dit punt op korte termijn adequaat en efficiënt aan te pakken? Welke budgetten zijn hiermee gemoeid? Op welke termijn moet een en ander vlekkeloos verlopen? Dwingt de minister de regio’s te komen tot één systeem waardoor uitwisseling van gegevens tussen regio’s is geborgd? Is het niet gewenst om tot een wettelijke regeling te komen op basis waarvan de uitwisseling van informatie wordt afgedwongen? De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een reactie van de minister op deze punten.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat een van de momenten waarop gemeenteraden duidelijk invloed uit kunnen oefenen op de koers van de Veiligheidsregio bij het vierjaarlijkse vaststellen van het beleidsplan is. Op dat moment legt de burgemeester, het gemeentelijke bestuurslid in de Veiligheidsregio, verantwoording af over de keuzes die de regio zou willen maken en kan de gemeenteraad haar visie daarop geven. Voor een soepele besluitvorming binnen de Veiligheidsregio lijkt het deze leden verstandig een termijn aan te geven waarbinnen de gemeente het beleidsplan dient goed te keuren. Graag vernemen zij hoe de minister hierover denkt.

Indien zich een giframp met een goederentrein voordoet, zal meteen duidelijk moeten zijn wie verantwoordelijk is voor de beheersing van de ramp, zo stellen de leden van de SGP-fractie. In dit verband kunnen er conflicten ontstaan tussen de verplichtingen als gevolg van specifieke rampenplannen en de algemene beleidsplannen. De leden van de SGP-fractie vragen zich af op welke manier is gewaarborgd dat die duidelijkheid er meteen is? Zijn er verplichtingen die ervoor moeten zorgen dat beide plannen precies op elkaar aansluiten?

4.1.4 Crisisplan

Voor een goed veiligheidsbeleid is een hechte samenwerking met vele partners van vitaal belang. Dat valt ook te lezen uit het wetsvoorstel, waarin onder andere convenanten aangekondigd worden met de politie. Naast convenanten is de fractie van de PvdA ook van mening dat er overeenstemming met de andere belangrijke veiligheidsdienst, de politie, dient te bestaan over het crisisplan. Dit operationele plan met daarin de onderlinge verantwoordelijkheden bij een ramp of crisis moet door alle betrokkenen gedragen worden. Waarom wordt deze instemming niet wettelijk verankerd, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

Wat het crisisplan betreft merken de leden van de VVD-fractie op dat er is voorzien in een «haalplicht» van de veiligheidsregio bij de gemeenten, zowel ten aanzien van de gemeentelijke risico’s als ten aanzien van de lokale beleidsprioriteiten. Zo ook moeten alle crisispartners gehoord worden over de plannen. Kan de minister aangeven op welke wijze zij meent dergelijke omvangrijke hoorprocedure ook in de tijd beheersbaar te kunnen houden? Is wellicht een wettelijke verplichting waarbij de te horen partijen binnen een bepaalde termijn van hun gevoelen moeten doen blijken (vergelijkbaar met de termijn die in de WGR wordt opgelegd aan gemeenten ten aanzien van de begroting) een oplossing? Graag ontvangen deze leden een reactie van de minister.

Bij het crisisplan lezen de leden van de SGP-fractie dat het niet strijdig mag zijn met andere wettelijk voorgeschreven plannen. Deze leden zouden graag een actievere afstemming zien. «Niet strijdig zijn met» is immers minder vergaand dan «verplicht aansluiten op». Graag ontvangen zij de bevestiging dat dit ook nadrukkelijk de bedoeling is.

4.1.5 Rampbestrijdingsplan

Het is voor de leden van de SGP-fractie opvallend dat in het kader van de rampenbestrijdingsplannen wordt aangegeven dat het hebben van een plan in de praktijk belangrijker werd gevonden dan het inbedden in de uitvoering. Intussen blijft de noodzaak van planvorming wel bestaan. Deze leden vragen zich daarom af of de nadruk in dit wetsvoorstel niet juist meer op de uitvoering wordt gericht, terwijl er geen of minder specifieke plannen rond rampenbestrijding komen. Hoe kan dit wetsvoorstel bijdragen aan de juiste verbinding tussen plannen en uitvoering ervan?

Als zij het goed begrijpen is een rampbestrijdingsplan onder de nieuwe wet niet meer noodzakelijk, behalve in bijzondere gevallen. Het is in dit verband echter wel belangrijk om zeker te stellen dat er goede voorbereidingen worden getroffen voor mogelijke rampen. Moet het crisisplan worden gezien als een volledige vervanging van het rampbestrijdingsplan of zullen er in de praktijk nog verschillen zijn tussen beide soorten plannen?

Ook zal een regionaal plan naar verwachting veel globaler moeten zijn dan de gemeentelijke plannen. Zijn er niet toch bepaalde waarborgen nodig dat er op lokaal niveau een goede en actuele analyse wordt gemaakt van eventuele dreigingen? In hoeverre zullen de regionale plannen in dat verband ook specifieke «lokale paragrafen» bevatten, zo vragen deze leden.

4.1.6 Vereenvoudiging rapportagesystematiek

De minister van BZK kan landelijke doelstellingen vaststellen zo lezen de leden van de SGP-fractie in de toelichting op het beleidsplan. Het lijkt erop dat die landelijke doelstellingen alleen gesteld worden als er echt sprake is van een bepaalde concrete dreiging. Is deze gedachte juist of zullen er toch voor bepaalde doelen nu reeds landelijke doelstellingen worden vastgesteld? Kan de minister al aangeven in hoeverre zij van plan is om van deze bevoegdheid gebruik te maken en aan wat voor doelstellingen zij denkt?

4.2 Veiligheidsregio als adviseur veiligheid

4.2.2 Brandveiligheid

De brandweer heeft een belangrijke taak rond de advisering over brandveiligheid van gebouwen. Een multidisciplinair advies kan zeker waarborgen bieden voor een betere en bredere analyse van de risico’s. De leden van de SGP-fractie vragen zich echter af of wel altijd duidelijk gewaarborgd blijft dat de brandweer hierover de belangrijkste zeggenschap zal hebben. Wat is in dit verband de verhouding tussen het mandaat van de regionale brandweercommandant en nadruk op multidisciplinaire advisering?

4.2.3 Ontwikkeling van pro-actie en preventie

Het wetsvoorstel omvat een aantal adviesmogelijkheden voor de veiligheidsregio. De leden van de VVD-fractie zijn met de minister van mening dat er een belangrijke taak voor de veiligheidsregio ligt op het gebied van pro-actie en preventie. Juist hierin kan en moet de meerwaarde van het voorstel zijn gelegen gezien het feit dat daadwerkelijke regionale rampen zich (gelukkig) zeer zelden voor doen. Wel vragen de leden van de VVD-fractie hoe de in het wetsvoorstel genoemde adviestaken zich tot elkaar verhouden. Moet art. 23.1.e worden gezien als een nadere uitwerking van art 9.b en c? Graag ontvangen zij een toelichting van de minister.

4.2.5 Deskundigenadvies

Met het oog op het deskundigenadvies vragen de leden van de VVD-fractie de minister enige opheldering te geven over de status van het advies. Er lijkt te zijn gekozen voor de status van «bestuurlijk advies» (het bestuur van de veiligheidsregio adviseert de gemeentebesturen). Is het waar dat de colleges van B&W dit advies naast zich neer kunnen leggen? Zo ja, in hoeverre meent de minister dat het staatsrechtelijk juister zou zijn indien het bestuur van de veiligheidsregio de taak en verantwoordelijkheid krijgt om de noodzakelijke expertise voor deze veiligheidsadvisering tot stand te brengen en in stand te houden, en de feitelijke advisering aan de gemeenten een deskundigenadvies te laten zijn?

5. Organisatie brandweer, GHOR, multidisciplinaire taken en meldkamer

5.1 Brandweer

5.1.1 Regionalisering

Het voorliggende voorstel gaat, volgens de leden van de CDA-fractie, feitelijk uit van één regionale brandweer. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot het coalitieakkoord, waarin is vastgelegd dat de gemeentelijke brandweer zich niet verplicht hoeft aan te sluiten bij de regio? Is de conclusie terecht, ondanks alle mooie woorden daarover in reactie op de opvatting van de Raad van State, dat er feitelijk materieel sprake is van het niet uitvoeren van het coalitieakkoord?

In de memorie van toelichting is gesteld dat de minister zo nodig na een vastgelegd traject de gemeentelijke brandweer kan opheffen. De leden van de CDA-fractie hebben hier vooralsnog onoverkomelijke bezwaren tegen. Uiteraard moet de minister kwaliteitseisen stellen. Zij moet dit echter zo nodig doen met doorzettingsmacht. Is de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid hier de verlengde arm van de minister? Hierbij kan gewezen worden naar de werkwijze van de inspectie financiën lagere overheid in de richting van de zogenoemde artikel 12-gemeenten. Aan wie legt de minister verantwoording af voor het ingrijpen op lokaal niveau? Is dit in de wet vastgelegd? Deze leden ontvangen graag een reactie van de minister op deze punten.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de verantwoordelijkheid voor het instandhouden van een adequate en efficiënte brandweervoorziening wordt neergelegd bij de Veiligheidsregio. De verwachting is dat dit, gecombineerd met de kwaliteitseisen die nog nader ingevuld moeten worden, in veel Veiligheidsregio’s zal leiden tot een vorm van regionale brandweer. Onder brandweervrijwilligers bestaat de vrees dat hierdoor de verhoudingen afstandelijker worden, hun inbreng minder gehoord zal worden en dat hierdoor het eigen karakter van de kleinere brandweerkorpsen teloor zal gaan.

Een van de verankeringen die brandweerorganisaties momenteel soms in de gemeentelijke organisatie hebben is het lidmaatschap van de commandant van het managementteam van de gemeente. Heeft de minister inzicht in het aantal gemeenten waar dat momenteel het geval is? Wat verandert een regionalisering van de brandweer hieraan? Welke visie heeft de minister op de band tussen een regionale brandweer en gemeentelijke diensten, hoe kan deze optimaal behouden blijven?

De leden van de SP-fractie vragen de minister of zij de conclusie van de Programmaraad Veiligheidsregio’s dat de brandweerzorg zoveel mogelijk lokaal moet worden geregeld, deelt. Waarom heeft de minister besloten een bonus te geven aan regio’s die de brandweer regionaliseren? Deelt de minister de zorg van deze leden dat hierdoor niet gebrek aan kwaliteit, maar gebrek aan geld een reden kan zijn voor regionalisering? Hoe gaat zij voorkomen dat op deze wijze om oneigenlijke redenen lokale brandweerkorpsen worden opgeheven?

In de toelichting merkt de minister op, zo constateren de leden van de VVD-fractie, dat de bestuurlijke aansturing van de gemeentelijke brandweer onvoldoende is (p. 2 MvT). Kan de minister aangeven op welke wijze het wetsvoorstel hieromtrent waarborgen schept zodat dit in de toekomst beter zal worden? Welke mogelijkheden ziet de minister om deze aansturing te verbeteren?

Voorts vragen deze leden of de minister nader kan toelichten wat de consequenties zijn van het maar deels regionaliseren van brandweer binnen de regio? Hoe houdbaar is de constructie van de veiligheidsregio wanneer daarbinnen een geregionaliseerde brandweer opereert naast een aantal gemeentelijke brandweerkazernes? Wat zijn de gevolgen voor de overlegstructuren, en de uitvoering?

Op welke wijze zal de minister de regionalisering gaan bewerkstelligen en welke mogelijkheden staan ter beschikking regionalisering te realiseren bij «onwillige» korpsen? Zal er gebruik gemaakt worden van een stok achter de deur of wellicht een wortel in de vorm van een vergoeding voor regionaliserende korpsen?

Hoe wordt geborgd dat de verschillende (regionaal dan wel gemeente) korpsen de mogelijkheden en kwaliteit hebben op te schalen? Hoe zal de operationele leiding dan worden ingevuld? Zullen ten aanzien van deze punten regelingen worden opgenomen in de AMvB? Hoe verhoudt dit zich tot de aanwijzigingsbevoegdheid, kan de minister nader toelichten op welke wijze zij hier in voorkomende gevallen gebruik zal maken? De leden van de VVD-fractie signaleren dat tot op heden de mogelijkheden om aanwijzingen te geven als bijvoorbeeld opgenomen in de Politiewet eigenlijk niet worden gebruikt. Graag ontvangen zij een reactie van de minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regering geen wettelijke verplichting wil tot regionalisering van de brandweer, omdat het behalen van een minimaal kwaliteitsniveau voorop staat. Is de regering van mening dat dit ook voldoende kan worden bereikt via intergemeentelijke samenwerking? Wordt er bij de kwaliteitscriteria niet te veel nadruk gelegd op het kunnen opschalen, terwijl het overgrote deel van het brandweerwerk op lokaal niveau plaatsvindt? Ook vragen zij de regering hoe zich de stimuleringsregeling voor regionalisering van de brandweer verhoudt tot het afzien van een wettelijke verplichting tot regionalisering?

De leden van de SGP-fractie kunnen zich de zorgen van veel gemeenten over de lokale binding van het brandweerpersoneel bij een geregionaliseerd korps goed voorstellen. Juist omdat het veelal gaat om vrijwilligers die zich inzetten voor de lokale samenleving, moet de regering hier alert op zijn. Omdat door financiële regelingen de vorming van de regio’s stevig gestimuleerd wordt, vragen deze leden zich af in hoeverre er wel werkelijk sprake blijft van de brandweertaak als belangrijke gemeentelijke taak. Het financieel stimuleren en faciliteren van regiovorming kan immers heel dicht in de buurt komen van een verplichting tot regionalisering.

De leden van de SGP-fractie vragen zich voorts af hoe het gezag precies geregeld is. Als er zich plaatselijk een ramp voordoet, terwijl in die regio de brandweer is geregionaliseerd, komt dan het gezag ook automatisch te liggen bij het bestuur van de veiligheidsregio of blijft de plaatselijke burgemeester als eerste aanspreekbaar? In hoeverre kan dit problemen opleveren, omdat de regionale brandweer niet direct onder het gezag van deze burgemeester valt?

5.1.2 Kwaliteitseisen

De leden van de CDA-fractie hebben in eerdere debatten aangegeven dat er sprake moet zijn van kwaliteitseisen waaraan de regionale brandweer en daarmee in samenhang de lokale brandweer moet voldoen. Ook in het geval dat de lokale brandweer zich niet aansluit bij de regio moeten er kwaliteitseisen worden gesteld. Kan worden aangegeven hoe die kwaliteitseisen tot stand komen en op welke manier deze worden vastgelegd? Wanneer moeten gemeenten en regio’s aan deze kwaliteitseisen voldoen en hoe wordt de Kamer daarbij betrokken?

Het valt de leden van de VVD-fractie op dat een aantal delegatiebepalingen betrekking heeft op de brandweer. De meest in het oog springende heeft betrekking op de kwaliteitseisen waaraan voldaan moet worden om een gemeentelijke brandweerorganisatie te kunnen behouden. Kan de minister aangeven wat de uitgangspunten van deze kwaliteits-AMvB zullen zijn? Zal hierin ook de eis van een opkomstijd van maximaal 8 minuten worden opgenomen? Is de minister bereidt deze AMvB in een voorhangprocedure aan de Kamer voor te leggen?

Daarnaast zouden de leden van de VVD-fractie graag nader inzicht verkrijgen in de wijze waarop toezicht zal worden gehouden op deze kwaliteitsnormen. Kan de minister aangeven op welke wijze en door wie dit toezicht zal plaatsvinden? Wat zijn de gevolgen van het niet voldoen aan de voorwaarden? Zal deze brandweerkorpsen nog een verbeterperiode worden gegund, of is de tijdsbegrenzing van 2010 een finale? Is de minister voornemens korpsen die niet aan de kwaliteitseisen voldoen m.i.v. 2010 effectief te sluiten? Zo neen, wat is dan de consequentie? Op welke wijze wordt bevorderd dat de kwaliteitseisen in iedere brandweerkorps optimaal zijn en dat vergaand regionaal wordt samengewerkt. Is de minister ook van mening dat de wet teveel ruimte openlaat voor om solitair lokaal te functioneren in plaats van te regionaliseren. Wat is de doelstelling van de geplande subsidiering met het oog op de regionalisering van de brandweerkorpsen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat het stellen van kwaliteitseisen voor de veiligheidsregio’s ten aanzien van melding en opschaling, leiding en coördinatie en operationeel informatiemanagement een van de verbetermaatregelen is. De eisen moeten ertoe leiden, dat de feitelijke bestrijding van een incident volgens vastgelegde normen gaat verlopen. De eisen betreffen bijvoorbeeld de beschikbaarheid van sleutelfunctionarissen, de capaciteit van de meldkamer en het tempo en de structuur van de opschaling. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten welke ruimte er dan nog overblijft voor de regio om te bepalen hoe zij de rampen- en crisisbeheersing oppakt? Tevens vragen zij In hoeverre wordt gewaarborgd dat in reguliere situaties, die toch het grootste gedeelte van de tijd in beslag nemen, de normale bestuurlijke verhoudingen van toepassing blijven?

Gemeenten beschikken volgens de toelichting meestal niet over goede beleidsinformatie over de prestaties en functioneren van de brandweer. De leden van de SGP-fractie delen de verontrusting daarover. Is de regering ook voornemens om de minimumkwaliteitseisen vooral ook op dit aspect te richten?

Ten aanzien van de kwaliteitseisen vragen deze leden zich tevens af wat de betekenis is van dit wetsvoorstel voor het behalen van de 8-minutennorm. Betekent de regionalisering in de ogen van de regering een vereenvoudiging van het behalen van deze norm of heeft dit wetsvoorstel er geen invloed op?

Onlangs heeft de Kamer de wijziging van de Brandweerwet behandeld waarin onder andere gesproken is over de kwaliteitseisen. De leden van de SGP-fractie vernemen graag in hoeverre de discussie bij dat wetsvoorstel en de nota’s van wijziging nog wijzigingen noodzakelijk maken in dit wetsvoorstel om recht te doen aan hetgeen toen is besloten. Zij gaan ervan uit dat de regering deze wijzigingen verwerkt.

5.1.3 Vrijwilligers

De leden van de CDA-fractie merken op dat nergens in het wetsvoorstel ruimte is gemaakt voor de plaats van de vrijwilliger. Het betreft hier niet alleen de brandweervrijwilliger; bij rampenbestrijding en crisisbeheersing is de inzet op meerdere terreinen van vrijwilligers noodzaak. Waarom is daar in dit wetsvoorstel geen aandacht aan besteed? Is de minister bereid dit alsnog te doen?

Bij veel gemeentebestuurders en bij vertegenwoordigers van de vrijwillige brandweer bestaat grote angst dat door verdere verhoging van de kwaliteitseisen het concept van de «betrokken parttime professional» verdwijnt. Deelt de minister deze zorg? Wat zijn de voornemens van de kant van het kabinet om hier een voor alle professionals passende oplossing te bieden?

De leden van de PvdA-fractie kunnen zich voorstellen dat een regionaal georgani-seerde brandweer beter in staat zal zijn zich voor te bereiden op grootschalige inzet, bovendien zal er meer ruimte zijn voor specialisatie en professionalisering. Tegelijk realiseren zij zich terdege dat vrijwilligers wel het hart vormen van de brandweer-organisatie met ruim 80% van de inzetbare medewerkers. De leden van de PvdA-fractie zien echter ook mogelijkheden binnen regionale brandweerorganisaties om vrijwilligers beter in hun taak te ondersteunen, bijvoorbeeld door ze met een betere ondersteuning te ontlasten, waardoor de taak van brandweervrijwilliger makkelijker met een andere baan te combineren is. Het behoud van eenheid en binding zal echter veel aandacht vragen. Deze leden zijn benieuwd hoe de minister aankijkt tegen de kansen en bedreigingen die regionalisering biedt voor brandweervrijwilligers. Is de minister bereid om hier aandacht aan te besteden in de plannen voor regionalisering van de brandweer die zij financieel wil ondersteunen en welke ruimte ziet ze hiervoor? Wil zij zich inzetten om de beste voorbeelden van regionalisering en lokale binding te verspreiden?

De leden van de SP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel binnen de brandweer verschillend is ontvangen. De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding is positief over de regionalisering van de brandweer, de vereniging van vrijwillige brandweer is uitermate kritisch. Brandweervrijwilligers constateren een grotere afstand tussen regio en lokale vrijwilligers en vrezen een afname van de animo onder nieuwe brandweervrijwilligers. Waarom kan de minister zich niet vinden in deze kritiek, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen de minister een reactie te geven op de geluiden van de vrijwilligersorganisatie. Op welke wijze kijkt dit kabinet aan tegen de rol en positie van de vrijwilliger binnen de brandweer? Wil het kabinet de vrijwilligers behouden en welke mogelijkheden ziet het kabinet dan om de kwaliteit van de vrijwilliger te vergroten? Hoe zit het met de beschikbaarheid van vrijwilligers met name overdag bij de brandweerkorpsen? Is de minister bereid stappen te ondernemen om deze beschikbaarheid te vergroten?

De leden van de PVV-fractie zijn niet blij met de vrijwilligheid van de brandweer-korpsen, zich bij de veiligheidsregio’s aan te sluiten. Men heeft enigszins begrip voor de terughoudendheid en mogelijke angst van, voornamelijk vrijwillige, brandweer-korpsen, zich te centraliseren in de veiligheidsregio’s. Deze leden zijn echter overtuigd van de meerwaarde van de veiligheidsregio’s en willen daarbij niet afhankelijk zijn van de medewerking van sommige brandweerkorpsen.

Het bevreemdt de leden van de ChristenUnie-fractie dat in de memorie van toelichting niet inhoudelijk wordt ingegaan op de vrees van verschillende gemeenten ten aanzien van de effecten van een geregionaliseerd korps op de lokale binding van de brandweer. Zij verzoeken de regering hier alsnog op in te gaan, te meer daar er inmiddels wel een kabinetsvisie op de beschikbaarheid van brandweervrijwilligers ligt. Tevens verzoeken zij de regering een cijfermatig inzicht te verschaffen in de verwachte effecten op de beschikbaarheid van vrijwilligers in de periode tot 2010 en daarbij tevens het kostenaspect te betrekken, voor het geval dat vrijwilligers moeten worden vervangen door beroepspersoneel.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering voorkomt dat de stimulering van regionalisering als gevolg heeft dat mensen niet langer meer als vrijwilliger actief willen zijn, omdat zij niet meer in de eerste plaats voor de lokale samenleving bezig zijn? Zou een dergelijke schaalvergroting – zeker omdat een belangrijk deel van het werk lokaal plaatsvindt – niet juist negatieve gevolgen kunnen hebben voor het enthousiasme om hun belangrijke werk te doen? Wordt hier ook onderzoek naar gedaan? In dit verband vragen deze leden zich ook af of regionalisering van de brandweertaken per definitie betekent dat de kwaliteit van het werk toeneemt. Graag ontvangen zij de visie van de regering hierop.

5.1.4 Bedrijfsbrandweer

Met betrekking tot de verplichting van een bedrijfsbrandweer vragen de leden van de CDA-fractie of dit niet wettelijk geregeld moet worden in plaats van de bevoegdheid tot een verplichting te leggen bij het bestuur van de veiligheidsregio. Graag zien deze leden een onderbouwde reactie van de kant van de minister tegemoet op dit punt.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de bevoegdheid om te bepalen dat een inrichting over een bedrijfsbrandweer moet beschikken, wordt neergelegd bij het bestuur van de veiligheidsregio in plaats van bij het college van B&W, zoals thans het geval is. Kan de minster aangeven wat de gevolgen zijn van een regio waarbinnen niet alle gemeentelijke brandweerkorpsen regionaliseren? Is het vanuit die optiek niet wenselijker de verantwoordelijkheid bij het college van B&W te laten en bijvoorbeeld een adviserende rol te geven aan het bestuur van de veiligheidsregio?

5.2 GHOR

5.2.1 Organisatie van de GHOR

Een onzeker punt dat de leden van de PvdA-fractie zien in de werking van de Wet veiligheidsregio’s is de mogelijkheid van de directeur GHOR om zijn verantwoordelijkheden waar te maken. Als de betrokken instellingen niet reageren op een aanwijzing van de voorzitter van de veiligheidsregio dan moet er een route gevolgd worden via de minister van VWS. Dit is in de ogen van deze leden een onnodige omweg, bovendien is het van belang dat er duidelijke verhoudingen ontstaan tussen de zorginstellingen en de veiligheidsregio. Daarom zouden deze leden de minister in overweging willen geven om deze relatie directer en helderder te formuleren dan nu het geval is. Hierbij dient de relatie tussen de directeur GHOR en de regionale ambulancevoorziening ook geregeld te worden, aangezien de ambulancevoorziening bij rampen een belangrijke rol speelt en partner in de veiligheidsregio is.

De leden van de VVD-fractie merken over de organisatie van de GHOR het volgende op. Eén van de kolommen die worden samengebracht door dit voorstel betreft de GHOR, onder leiding van de directeur. In de wet is opgenomen dat de directeur deel uitmaakt van de directie van de gemeentelijke gezondheidsdienst die in de regio werkzaam is. Kan de minister aangeven of dit momenteel het geval is, of zijn er regio’s waarbinnen de directeur GHOR wel een aparte functie is? Acht de minister dit een wenselijke situatie? Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat het ter bevordering van de samenwerking met een groot aantal actoren deelname aan directies de voorkeur verdient? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal de minister uniformiteit bevorderen?

Het is het bestuur van de veiligheidsregio dat de directeur GHOR benoemt. De leden van de VVD-fractie vragen de minister aan te geven hoe omgegaan dient te worden met een situatie waarin het bestuur van de GGD een door het bestuur van de veiligheidsregio benoemde directeur GHOR niet wil benoemen als directielid en omgekeerd. Kan de minister nogmaals ingaan op de achterliggende en of onderliggende motieven voor een dergelijke duale benoeming?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben twijffels over de slagvaardigheid van de GHOR. De directeur GHOR is belast met de operationele leiding van de geneeskun-dige hulpverlening, maar de daadwerkelijke leiding van de geneeskundige hulpverlening geschiedt door instellingen, zorgaanbieders of diensten die merendeels particulier zijn. Die zijn niet ondergeschikt aan de directeur GHOR, maar werken op basis van afspraken die niet afdwingbaar zijn. De minister van VWS ziet toe op de naleving van die afspraken door de zorginstellingen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe er voor wordt gezorgd dat er niettemin in een crisissituatie toch adequaat kan worden opgetreden?

In het kader van de directeur GHOR wordt gesproken over opleidings- en kwaliteitseisen. Graag vernemen de leden van de SGP-fractie of hierbij ook nadrukkelijk wordt gekeken naar de affiniteit en de bekendheid met de zorgsector. Naar hun mening ligt het voor de hand dat dit een van de belangrijkste kwaliteitseisen zal zijn.

5.2.4 Afstemming bij volksgezondheidscrises

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het kabinet voornemens is wettelijk te regelen dat de GGD-regio’s per ultimo 2010 congruent zijn. Dit roept de volgende vragen bij hen op. In welke regio’s is congruentie nog niet gerealiseerd? Hoe wordt dit wettelijk geregeld? Is er op dat moment ook sprake van één GGD per regio? Hoe is de situatie in het gebied Zaanstreek-Waterland? Is het juist dat de gebiedsindeling zoals vastgelegd in de Wet ambulancezorg, thans voorliggend bij de Eerste Kamer, in strijd is met de hier gewenste congruente regio? Mocht dit het geval zijn, hoe gaat dit worden gecorrigeerd? Wordt de Wet ambulancezorg aangepast?

De leden van de CDA-fractie delen de zienswijze zoals vastgelegd in de memorie van toelichting, dat het openbaar en niet openbaar bestuurde deel van de gezondheidszorg zich verbindt. Wel vragen de leden of dit niet meer dwingend moet worden vastgelegd. Kan de minister hierop ingaan? Blijft de vrijblijvendheid ondanks alle mooie woorden niet te groot, zo vragen deze leden. Waarom de omslachtige weg voor het veiligheidsbestuur, dat iets wil of moet afdwingen van een bestuur van een zorginstelling, via de minister van VWS en niet rechtstreeks?

De leden van de SP-fractie vragen waarom de minister het wenselijk acht dat de gebiedsindeling Zaanstreek-Waterland in dit wetsvoorstel anders is dan in de Wet op de ambulancezorg.

5.2.5 Naleving en toezicht

Ten aanzien van de brandweer, GHOR en meldkamer hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen. Ten eerste vragen zij zich af hoe de brief betreffende de verplichte opkomsttijden (d.d. 12 december 2007) met de norm van 8 minuten, zich verhoudt tot eerdere uitspraken van de minister dat de brandweer(zorg) de verantwoordelijkheid is van gemeenten? Waarom is de minister van inzicht veranderd? Op welke wijze, en op welk niveau, zal toezicht worden gehouden op de naleving? Op welke wijze, en op welk niveau, zullen eventueel sanctionerende bevoegdheden komen te liggen?

De directeur GHOR heeft tot taak alle actoren te motiveren en bewegen voldoende mee te werken en concreet deel te nemen aan grootschalige (en kostbare) oefeningen. De leden van de VVD-fractie merken op dat het de directeur GHOR echter ontbreekt aan financiële middelen en maatregelen of sanctiebevoegdheden. De directeur GHOR kan met moeite een aanwijzing geven bij zowel de voorbereiding en oefeningen. Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat dit ten koste gaat van de slagvaardigheid en dat de bevoegdheden scherper in de wet opgenomen dienen te worden? Graag ook de visie van de minister van VWS op dit punt.

De IGZ is toezichthouder op het optreden van het college van burgemeester en wethouders en de gemeentelijke gezondheidsdiensten. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de IGZ zich in de eerste plaats bezig zal houden met de gezondheidszorg binnen instellingen. De leden van de SGP-fractie zouden daarom graag vernemen in hoeverre die toezichttaak op de plaatselijke autoriteiten in de praktijk ook werkelijk vorm krijgt. Zijn er voorbeelden te geven van gevallen waarin de IGZ is opgetreden?

5.4 Meldkamer

Over de meldkamer maken de leden van de PvdA-fractie de volgende opmerkingen. Bij een multidisciplinair optreden is de meldkamer het zenuwcentrum, het is daarom van groot belang dat de meldkamers van politie, brandweer en ambulance bij elkaar ondergebracht worden. Dit kan een goede communicatie ondersteunen, één van de meest kritieke factoren bij het bestrijden van rampen en crises. De operationele kant van het instandhouden van de meldkamer voor de ambulancezorg en de politie is echter een taak voor de respectievelijke organisaties. Dat baart de leden van de fractie van de PvdA zorgen, doordat er nu een gedeelde verantwoordelijkheid voor de meldkamer blijft bestaan, die bovendien niet altijd in publieke handen is. Verder gaan de eisen aan de meldkamer uit van meldkamers voor de drie monodisciplinaire processen die in één ruimte samengebracht zijn. Juist de onderlinge samenwerking van deze monodisciplinaire meldkamers zou echter bij grootschalig optreden het doel moeten zijn. Hiervoor lijkt onvoldoende aandacht. Graag horen de leden van de PvdA-fractie hoe de minister denkt over de publieke borging van de volledige meldkamer en hoe volgens haar een goede multidisciplinaire inzet van de meldkamer gewaarborgd kan worden.

Daarnaast maken de leden van de fractie van de PvdA zich zorgen over het bestaan van afzonderlijke meldkamers voor onder andere de marechaussee op vliegvelden, en voor de KLPD. Zij zijn bang dat bij calamiteiten op bijvoorbeeld Schiphol of op een snelweg deze verschillende meldkamers kunnen leiden tot een gebrekkige en inefficiënte communicatie. Ziet de minister dit risico ook en wat voor mogelijkheden ziet ze om dit aan te pakken?

De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de onrust die er in het land is met betrekking tot de publieke borging van de meldkamer op het niveau van de veiligheidsregio’s. Gaat deze geliberaliseerd worden? Men vreest dat de geïntegreerde meldkamer, dus ambulance, politie en brandweer ineen, er niet komt. Uit onderzoek van Binnenlands Bestuur blijkt dat de besturen van de veiligheids-regio’s de meldkamer heel divers en met verschillende ambitieniveaus organiseren. Ook tijdens het algemeen overleg op 29 november 2007 met de minister van VWS over de ambulancezorg werd niet duidelijk wat de stand van zaken precies is. De aan het woord zijnde leden vragen om een reactie van de minister op deze ontwikkelingen, en vragen of gegarandeerd is dat de meldkamer geïntegreerd blijft en publiekelijk blijft aangestuurd. Hierbij wijzen zij op het amendement-Buijs c.s. (TK 29 835, nr. 26), waarin wordt gevraagd om publieke borging van de meldkamer op het niveau van de veiligheidsregio’s.

De leden van de VVD-fractie vragen de minister nader in te gaan op de samenhang van dit voorstel met andere (aanhangige) wetsvoorstellen zoals het wetsvoorstel Ambulancezorg. De verdere behandeling van dit wetsvoorstel is door de Eerste Kamer aangehouden met het oog op de Wet veiligheidsregio’s. Kan de minister haar visie geven op de wenselijkheid van al dan niet de verdere behandeling van het wetsvoorstel en de gevolgen van deze wet voor het Wetsvoorstel Ambulancezorg. Hoe kijkt de minister aan tegen de geprivatiseerde danwel regionale ambulancevoor-ziening, in het bijzonder hoe dit zich verhoudt tot de veiligheidsregio’s en met name de meldkamer. Wat zijn de gevolgen van private partners voor de GHOR en overige actoren van de veiligheidsregio’s? In hoeverre is gebiedscongruentie tussen RAV-regio’s en veiligheidsregio’s daarbij leidend?

Ten aanzien van de meldkamer vragen de leden van de VVD-fractie de minister nader toe te lichten hoe onderhavig voorstel zich verhoudt tot de (aangehouden) Ambulancewet? In hoeverre is het wenselijk dat er (deels) private partijen opereren binnen de veiligheidsregio en meer specifiek de meldkamer. Hoe voorziet de minister de aanstelling van het personeel binnen de meldkamer door de directeur meldkamer? Welke rol heeft de directeur meldkamer precies ten aanzien van personeel dat niet door hem benoemd is? Heeft de directeur enige doorzettingsmacht of bevoegdheden maatregelen te nemen?

Kortom, kan de minister inzicht geven wie in dienst zal zijn van wie en in hoeverre dit de leidinggevende positie van de directeur aantast? Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat het wenselijker zou zijn al het personeel in dienst te laten zijn van de veiligheidsregio? Wat zijn mogelijke belemmeringen en beweegredenen?

Kan de minister tot slot aangeven wat «het in stand houden» en «het algemeen beheer van» de meldkamerfunctie precies omvat?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op het feit dat het wetsvoorstel nauwe samenhang vertoont met een aantal andere wetsvoorstellen die nog in behandeling zijn, of zijn aangekondigd. Zij vragen de regering dan ook in te gaan op de verhouding van dit wetsvoorstel tot de Wet ambulancezorg, de voorgenomen verankering van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid en de boven de markt hangende wijziging van het politiebestel en het effect daarvan op de medewerking van de politie om te komen tot de Veiligheidsregio.

In het bijzonder vragen deze leden aan de regering om een cijfermatig inzicht te verschaffen in de verhouding tussen de werkzaamheden die worden uitgevoerd door de verschillende kolommen in het kader van het lokale veiligheidsbeleid, dan wel het regionale veiligheidsbeleid?

Bovendien wijzen deze leden op een onderdeel van de gemeenschappelijke meldkamer, de 112-centrale. Het regionale college is verantwoordelijk voor het in stand houden van de 112-centrale. Volgens de regering bestaat er geen directe aanleiding om de verantwoordelijkheid voor de 112-centrale onder te brengen bij het bestuur van de veiligheidsregio. Tegelijkertijd moet er wel per regio uitwerking plaatsvinden in een convenant. De aspecten die in ieder geval moeten worden geregeld in het convenant zijn de locatie, het beleid en beheer, de financiën. Deze leden vragen of het dan niet logischer om het eenduidig te regelen en het wèl onder het bestuur van de Veiligheidsregio te brengen?

De zeggenschap over de verschillende delen van de meldkamer blijft volgens de leden van de SGP-fractie een kwetsbaar punt. In hoeverre is volgens de regering voldoende gewaarborgd dat de meldkamer ook daadwerkelijk functioneert als een geheel en dat iedereen die een bepaalde melding krijgt ook precies weet welke acties ondernomen moeten worden? Hoe is dat gegarandeerd? Maakt het hiervoor nog uit dat de WAZ nog niet in werking is getreden?

De minister van BZK heeft de mogelijkheid om eisen te stellen aan de meldkamer. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden of de minister daar ook gebruik van zal maken en welke eisen gesteld zullen gaan worden.

6. Sturing door de rijksoverheid

Met het kabinet zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat de minister van Justitie de aangewezen minister is voor de aanpak van de terrorismebestrijding en een coördinerende rol heeft voor alle daaruit voortvloeiende noodzakelijke activiteiten. De memorie van toelichting is op dit punt duidelijk. Het valt de leden van de CDA-fractie op dat het kabinet op decentraal niveau kiest voor eenduidige sturing van rampenbestrijding en crisisbeheersing, door middel van een te benoemen voorzitter van de veiligheidsregio, maar op centraal niveau blijft werken met meerdere ministers, de vakministers die ieder op eigen terrein invulling gaan geven aan de bestrijding van rampen en/of crises. Waarom is hier niet gekozen voor eenduidige aansturing? Wat wordt in dit verband verstaan onder «specifieke wetgeving» waarop het optreden van de vakminister moet zijn gebaseerd?

In de memorie van toelichting staat dat de vakminister eventuele maatregelen die hij voornemens is te nemen afstemt met de voorzitter van de veiligheidsregio. Wat is de rol van, en welke zijn de bevoegdheden van de individuele burgemeester, gezien zijn wettelijke taken?

De minister heeft op basis van de voorliggende wet op verschillende plaatsen de bevoegdheid om eisen te stellen aan de organisatie van de veiligheidszorg met het doel om een minimaal niveau van veiligheidszorg te garanderen. Hier kunnen de leden van de PvdA-fractie zich in vinden, deze AMvB’s vormen een goed instrument om de eisen aan de veiligheidsorganisatie verder invulling te geven. Het grote belang van de veiligheidszorg rechtvaardigt dat deze eisen gesteld worden.

Natuurlijk hebben de veiligheidsdiensten al eigen kwaliteitszorgsystemen, zoals het INKmodel dat de brandweer gebruikt. De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd hoe de eisen die op basis van de artt. 16 en 21 aan de inrichting en het kwaliteitszorg-systeem gesteld gaan worden zich zullen verhouden tot de huidige kwaliteitszorg-systemen.

Deze leden hechten veel belang aan de AMvB die op basis van artikel 16 opgesteld zal worden. Dit is een essentiële ruggengraat van het wetsvoorstel. Daarom hechten de leden van de PvdA-fractie aan een voorhangprocedure voor deze AMvB. Graag ontvangen zij een reactie van de minister.

Deze leden vragen zich af waarom de minister de AMvB met eisen aan het kwali-teitszorgsysteem na vijf jaar laat vervallen. Waarom legt de minister nu de termijn al vast? Wat voor hinder hebben veiligheidsregio’s van de eisen als ze er toch al aan voldoen?

De leden van de VVD-fractie vragen met het oog op de sturing door rijksoverheid de minister nadere toelichting over de verhouding regionaal vs. nationaal. Wanneer is er sprake van een nationale ramp of crisis en op welke wijze zal hierover worden beslist? Wat is dan de rol van de veiligheidsregio en op welke wijze is onderhavig wetsvoorstel dan van belang? Kan de minister aangeven in hoeverre de situatie anders is bij een terroristisch dreiging of aanval?

Wat is de rol van eventueel betrokken vakministers bij een lokale-, regionale-, respectievelijk nationale ramp of crisis en hoe is de democratisch verantwoording in die gevallen geborgd?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of er op rijksniveau niet ook een noodzaak bestaat te komen tot geïntegreerde en multidisciplinaire samenwerking, zoals dit volgens het wetsvoorstel op regionaal niveau noodzakelijk is. Hoe verhoudt vervolgens dit regionaal standpunt zich tot het Handboek crisisbesluitvorming waarin wel een coördinerende rol is vastgelegd (voor de minister van BZK) als de openbare orde en veiligheid in het geding is? Graag een reactie van de minister waarbij ook de opgedane ervaring met de grootschalige landelijke oefeningen (o.a. Voyager) wordt betrokken.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe de afstemming plaatsvindt tussen vakministers en de regio in het kader van een crisis. Hoe wordt voorkomen dat op het moment zelf, burgemeesters bevoegdheden denken te kunnen uitoefenen, die eigenlijk aan de vakministers toekomen?

Het wetsvoorstel laat de bestaande bevoegdheden die bij andere ministers liggen, intact. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie nog een toelichting om welke bevoegdheden het bij de betrokken ministers precies gaat en in hoeverre ook met dit wetsvoorstel is gegarandeerd dat er een goede afstemming is tussen de noodzakelijke plannen en de betrokken ministers. Gaat het in de toelichting om een limitatieve opsomming?

7. Samenwerking

De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan nadere verduidelijking van de verantwoordelijkheid bij rampen en crises die de regio overstijgen. De wet geeft de CdK en de minister de ruimte om aanwijzingen te geven respectievelijk aan de voorzitter van de veiligheidsregio en de CdK. Graag zouden deze leden een nadere uitleg ontvangen wie bij dergelijke rampen de eigenlijke verantwoordelijkheid draagt. Ook vragen zij zich af of het niet wenselijk is dat de minister rechtstreeks aanwijzingen geeft aan de voorzitter van de veiligheidsregio.

De leden van de SP-fractie vonden in de voorstellen van de minister geen visie op bovenregionale en internationale rampen. Hoe liggen de verantwoordelijkheden als een ramp gebeurt in twee veiligheidsregio’s? Wie is in dat geval verantwoordelijk?

De leden van de VVD-fractie merken op dat een visie op de verschillende niveaus van rampen- en crisisbestrijding zeer summier aan bod komt. Kan de minister een nadere toelichting geven op haar visie op rampen- en crisisbestrijding op respectievelijk bovenregionaal-, nationaal- en internationaal niveau in het kader van onderhavig wetsvoorstel? Het wetsvoorstel geeft geen duidelijkheid over situaties waarin een ramp regio-overstijgend is of welke regelingen (nog) van kracht zullen zijn in het geval het een nationale crisis (vogelgriep) betreft. Graag een toelichting van de minister op de dan van kracht zijnde regelgeving, de geldende verantwoordelijkheidsstructuren en de samenhang met onderhavig voorstel.

Naast het feit dat de nationale- en internationale component enigszins onderbelicht zijn gebleven, is het de leden van de VVD-fractie niet geheel duidelijk wat er nu feitelijk gebeurt wanneer zich een ramp voordoet waarbij wordt opgeschaald naar een schaal 4 situatie maar de ramp en gevolgen lokaal zijn? (bijvoorbeeld de cafébrand in Volendam). Is de minister van mening dat dan de burgermeester van de betreffende gemeente gewoon doorzettingsmacht heeft en (eerst)verantwoordelijk is? Kan de minister aangeven wat de gevolgen zijn als een burgemeester besluit fysiek in zijn gemeente te blijven en de ramp «regionaal» wordt en er dus een RBT wordt ingesteld?

7.2 Samenwerking met crisispartners

De leden van de CDA-fractie zien in de memorie van toelichting de positie van de zogenoemde rijksheren beschreven. Is hun positie voldoende geborgd, zo vargen zij. Is dat ook het geval met de vertegenwoordiger van Defensie? Is er een onderscheid te maken in betrokkenheid en belang tussen de verschillende rijksheren? Is de positie van de hoofdingenieur-directeur (HID) van Rijkswaterstaat – van groot belang vanwege beheer hoofdinfrastructuur en voor de voortgang van logistiek en transport – voldoende gezekerd? Op deze punten krijgen deze laden graag een antwoord van de minister.

Voorts lijkt deze leden de bestrijding van incidenten op het water op dit moment niet voldoende duidelijk en eenduidig geregeld.

Is de Kustwacht als verantwoordelijke partij voor de uitvoering van SAR-taken («search and rescue») opgenomen in de lijst van crisispartners? Dient dit niet het geval te zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen de minister in te gaan op de stelling dat de vaarwegbeheerder in geval van een incident altijd de verantwoordelijke instantie is voor de noodzakelijke activiteiten rondom aanpak van de gevolgen en/of de bestrijding van het incident. Hierop komt vanuit het veld kritiek. Dient dit beter wettelijk te worden vastgelegd? De leden van de CDA-fractie ontvangen hierop graag een gemotiveerd antwoord.

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat naast de regionale politie ook de marechaussee en het KLPD actief zijn. Zeker op Schiphol moet er daarom een convenant afgesloten worden met het ministerie van Defensie als beheerder van de marechaussee, maar de leden van de PvdA-fractie vragen zich af of niet alle regio’s met een vliegveld zo’n convenant zouden moeten sluiten. Bij ongelukken en rampen op snelwegen zal er een soepele operationele samenwerking met de KLPD op gang gebracht moeten worden, de leden van de PvdA-fractie willen graag de visie van de minister hoe deze samenwerking optimaal voorbereid kan worden.

Ten aanzien van de samenwerking met partners kan er ook nog aandacht besteed worden aan de samenwerking met gemeenten. Gemeenten hebben namelijk eigenstandig een belangrijke rol in het voorkomen en bestrijden van calamiteiten en rampen. Denk bijvoorbeeld aan veiligheidscriteria bij het afgeven van vergunningen en maatregelen ten behoeve van de openbare orde bij ongeregeldheden. De leden van de PvdA-fractie vinden de rol van de gemeente onderbelicht en vragen de minister hier aandacht aan te besteden.

De leden van de SP-fractie constateren dat in het werkveld onduidelijkheid bestaat over het optreden bij crises en rampen te water. Hoe verhoudt voorliggende wet zich met de Wet bestrijding ongevallen Noordzee en de Kustwacht Nieuwe Stijl? Deelt de minister de zorgen van deze leden dat na het aannemen van deze wet onduidelijkheid ontstaat over wie verantwoordelijk is voor rampen en crises op het water, met name de Noordzee?

In het kader van het hoofdstuk met betrekking samenwerking vragen de leden van de VVD-fractie de minister nader toelichting te geven op rol en verantwoordelijkheden van de verschillende crisispartners. Hoe verloopt de samenwerking met de gemeente-secretaris, de rijksheren, defensie, de waterschappen, de kustwacht, de luchthavens, de zee- en binnenhavens en de plekken die zijn aangewezen als behorend tot de «vitale infrastructuur», en de grensstreken? Op welke wijze zijn deze actoren betrokken in de overlegstructuur, hoe is de democratische verantwoording geborgd en hebben zij bevoegdheden in ramp- en crisissituaties? Zo ja, welke?

Welke van deze actoren zouden naar mening van de minister deel moeten nemen aan de oefeningen en hoe worden deze partijen daartoe bewogen?

De leden van de VVD-fractie missen in zowel het voorstel als de toelichting een aantal belangrijke actoren binnen de overlegstructuur van de veiligheidsregio en zouden graag meer duidelijkheid verkrijgen van de minister over hun rol, verantwoordelijkheid en bevoegdheden binnen de Veiligheidsregio en diverse stadia van activiteiten (preventie, overleg en rampsituatie).

Kan de minister voorts aangeven op welke wijze de hulpverlening te water precies is geregeld? Graag een toelichting op dit punt voor de kustgebieden, binnenwateren en kanalen en rivieren.

7.3 Internationale samenwerking

De leden van de CDA-fractie vragen hoe in de wet de samenwerking met de buurlanden is vastgelegd. Uit een recente oefening van een ramp in een tunnel in de A73 blijkt dat de afstemming met de Duitse overheid en hulpdiensten onvoldoende is. Wat zijn de leermomenten van die oefening? Geven deze leermomenten aanleiding voorstellen te doen om het voorliggende wetsontwerp aan te passen en/of aan te scherpen?

Daarnaast vragen deze leden zich af hoe het beleid op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing, dat in Europa inhoud krijgt, in de regio’s neerdaalt. Op welke wijze wordt dit beleid geïmplementeerd?

De leden van de SP-fractie vonden in de voorstellen van de minister geen visie op bovenregionale en internationale rampen. Wie is in dat geval verantwoordelijk? Hoe liggen de verantwoordelijkheden indien Nederland wordt getroffen door een crisis of ramp die de landsgrenzen overschrijdt. Wel staat beschreven dat men zich aan internationale verdragen zoals het verdrag van Helsinki dient te houden, maar niet hoe hier in de praktijk uitvoering aan gegeven zal worden. Graag ontvangen deze leden een nadere uiteenzetting over deze omissie in voorliggende wet. Ook zouden de leden graag een uiteenzetting ontvangen over de verhouding van dit wetsvoorstel tot het Programma Nationale Veiligheid.

De leden van de VVD-fractie vragen de minister nader inzichtelijk te maken hoe de samenwerking idealiter dient te verlopen in geval er sprake is van een regio-overstijgende ramp of crisis en in grensoverschrijdende ramp of crisis en er dus samenwerking vereist is met partners in de grensstreken? Graag de visie van de minister op bovenregionale samenwerking en internationale samenwerking. Wie dienen de contactpunten te zijn in binnen- en buitenland? Wat is in die gevallen de rol van de CdK? Hoe is de bovenregionale en internationale samenwerking momenteel vormgegeven binnen de al opererende veiligheidsregio’s? Wat zijn de belangrijkste conclusies van recente oefeningen waarbij ook de grensstreek is betrokken? Welke conclusies trekt de minister en worden hier eventueel acties/maatregelen opgenomen?

De leden van de SGP-fractie stellen zich voor dat er problemen kunnen ontstaan als een ramp zich voordoet op de grens van een regio of op de grens van Nederland. Op welke manier is gewaarborgd dat in dat geval meteen duidelijk is wie van de betrokken autoriteiten het gezag heeft, zodat er geen ongewenste competentiecon-flicten of juist gaten ontstaan. Hoe gaat de beheersing van een dergelijke «grens-crisis» in zijn werk? Komt dan automatisch de landelijke crisistaak aan bod? Deze leden ontvangen graag een reactie van de minister op deze punten.

De leden van de SGP-fractie merken voorts op dat in de toelichting wordt gesproken over het feit dat er internationale verplichtingen zijn. Met name voor de grensregio’s is het van belang om hier ook nadrukkelijk aandacht aan te geven. Hoe concreet wordt die internationale verplichting gewaarborgd in de verschillende beleidsplannen?

8. Optreden in de responsfase

8.1 Eenhoofdig gezag

Er zijn omstandigheden denkbaar van omvangrijke rampen die de grenzen van de regio overschrijden, merken de leden van de CDA-fractie op. Er wordt in die situatie een zware wissel getrokken op het middenbestuur, het bestuur van de veiligheidsregio dus. In het wetsvoorstel ligt hierbij wellicht een te grote rol bij de minister. Is dit nu niet te centralistisch geregeld? Is het in die situaties niet gewenst dat de CdK nadrukkelijk een coördinerende rol krijgt?

In het wetsvoorstel is niet vastgelegd wie de leiding neemt bij rampen en crises die regio overstijgend zijn. Is dat niet inconsequent, gezien de bedoeling van de wet, namelijk de bevoegdheid bij bestrijding van rampen en crises die grensoverschrijdend zijn tussen gemeenten in één regio in één hand te hebben? Is de minister bereid dit alsnog in de wet vast te leggen?

De leden van de SGP-fractie delen het uitgangspunt dat eenhoofdig gezag bij rampen van groot belang is. In de praktijk zullen er zich situaties voor kunnen doen die plaatselijk lijken te zijn, maar die toch regionale of zelfs landelijke consequenties blijken te kunnen hebben. Kan worden aangegeven op welke manier vastgesteld wordt of een ramp nog plaatselijk is en dus onder lokaal gezag valt of dat opschaling nodig is? Is er een soort «omslagpunt»?

Het zou voor de hand liggen om in de wet vast te leggen wanneer er sprake is van bovenlokale- en bovenregionale rampen. Het zou naar de mening van de leden van de SGP-fractie voor de hand liggen, wanneer hier uitdrukkelijk duidelijkheid over wordt geboden in de wet.

8.3 Terrorisme

Afstemming en gezagsbepaling is nog van groter belang indien het de bestrijding en beantwoording van terrorisme betreft. De leden van de SGP-fractie zouden graag vernemen wie bepaalt of een ramp terrorisme moet heten en hoe dat bestuurlijk wordt vormgegeven. Kan de nationale coördinator zelf besluiten om het lokale of regionale gezag te «overrulen»? Graag ontvangen zij een nadere toelichting hierop.

8.4 Bijstand

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering in te gaan op de uitwerking van bijstand op basis van artikel 23c. Hoe doelmatig is het als een burgemeester voor beperkte bijstand eerst zich moet richten tot de Veiligheidsregio om pas in tweede instantie zijn buurgemeente te mogen aanspreken voor een verzoek om bijstand. Acht de regering het wenselijk dat buurgemeenten, die in afzonderlijke veiligheidsregio’s zijn ondergebracht, niet meer in eerste instantie bijstand verlenen? Deelt de regering de inschatting van de ChristenUnie-fractie dat dit gevolgen kan hebben voor de aanrijtijden van de brandweer? Mede in dit verband vragen deze leden om uiteen te zetten hoe de besluitvorming plaatsvindt op het moment dat er sprake is van een bovenregionale crisis?

Afstaan van ambulancecapaciteit aan een naburige regio in het kader van bijstand heeft logischerwijs consequenties voor de beschikbaarheid van ambulances voor «gewone» spoedeisende zorg, zo merken de leden van de SGP-fractie op. Worden er bij het afstaan van capaciteit – zeker als dit om de genoemde 50% zou gaan – ook meteen afspraken gemaakt om eventuele problemen in de bijstand verlenende regio op te lossen, zo vragen deze leden.

8.5 Informatiepositie

De leden van de VVD-fractie maken een opmerking over de rol van de burgemeester van de gemeente waarbinnen de ramp of crisis start of voor het grootste deel plaatsvindt. Kan de minister nader ingaan op mogelijkheden (en wenselijkheid) van bijvoorbeeld teleconferentie opdat de burgemeester ter plaatse kan blijven terwijl verder het bovenlokaal RBT samenkomt, zo vragen zij.

8.6 Gemaakte afwegingen

De leden van de VVD-fractie stellen vragen over de paragraaf «Gemaakte afwegingen» met toelichting op de aanwijzingsbevoegdheid van de CdK maar tegelijk diens afwezigheid als voorzitter/deelnemer in het RBT. Kan de minister aangeven hoe de CdK geacht wordt informatie te vergaren in acute ramp- en crisissituaties om van de aanwijzingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken als er geen vaste plaats in overlegstructuren is ingebed? Zal niet binnen veel regio’s de CdK een informele plaats krijgen binnen bijvoorbeeld het veiligheidshuis (-bureau)? Op welke wijze zal de minister de uniformiteit tussen regio’s maar dus ook provincies in het oog houden en indien nodig herstellen? Kan de minister aangeven welke invulling en uitvoering wenselijk wordt geacht?

9. Coördinatie informatievoorziening rampenbestrijding

De leden van de VVD-fractie signaleren een groei van civiele taken van het leger en vragen de minister of dit het gevolg is van het feit dat de politie als het gaat om de grote veiligheidsvraagstukken capaciteit mist. Klopt het dat het leger er met betrekking tot de nationale veiligheid binnen Nederland er extra taken bij krijgt?

Deze leden vragen de minister nader toe te lichten op welke vlakken defensie bijstand kan en zal leveren aan de veiligheidsregio’s en in hoeverre de minister dit een wenselijke ontwikkeling vindt. In welke situaties zijn welke vormen van bijstand aan de orde? Hoe verloopt de financiering van deze eventuele inzet van defensie in de vorm van personeel en of materieel? In hoeverre speelt defensie een rol bij de informatiepositie en informatievoorzieningen? Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat defensie wat informatiebeheer en -systemen betreft, ver ontwikkeld is en mogelijk ook op dat vlak een belangrijke rol zou kunnen spelen bij het faciliteren van communicatievoorzieningen (mede gelet op het functioneren van C2000)? Graag ontvangen deze leden de visie van de minister.

Uit eerdere oefeningen maken de leden van de VVD-fractie op dat de communicatie tussen bevoegd gezag en de uitvoerende hulpverleningsdiensten (met dagelijkse taken) een belangrijk aandachtspunt dient te zijn bij (de inwerkingtreding van) dit wetsvoorstel. Kan de minister nader ingaan op hoe de rampenbestrijdings- en crisisbeheersingstaken van de veiligheidsregio zich precies verhouden tot het dagelijkse werk? Op welke wijze zal de minister de communicatie tussen de operationele diensten en het bevoegde gezag verbeteren (buiten het opnemen van taak tot oefeningen in het wetsvoorstel)?

De leden van de SGP-fractie achten communicatie naar burgers over wat zij moeten doen bij een crisis van groot belang. In de praktijk zouden er eventueel verschillen kunnen ontstaan tussen de regionale communicatie en landelijke voorlichting. Vindt ook op dit vlak een goede afstemming plaats? Hoe gaat dat in zijn werk? Zij ontvangen op deze punten graag een reactie van de minister.

10. Financiële bepalingen

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Raad Multidisciplinaire Informatievoorziening Veiligheid als bestuurscommissie zal worden ingepast in het Veiligheidsberaad. Is de minister bereid, gezien het belang van deze Raad, voor voldoende financiële middelen te zorgen?

De wijze van financiering van de vier kolommen krijgt in het wetsvoorstel en in de memorie van toelichting enige aandacht. Van belang achten de aan het woord zijnde leden daarbij dat op tenminste één geldstroom vanuit de veiligheidsregio en vanuit het ministerie van BZK weinig greep is. Het betreft de gelden die voor de GHOR en de bijbehorende activiteiten nodig zijn. Hier bepalen de zorgverzekeraars en niet de crisismanagers de financiële geldstromen en de omvang van de strategische financiële reserves. Hoe krijgt het bestuur van de veiligheidsregio respectievelijk de minister hier greep op, zo vragen zij.

In dit geval kan de volgende vraag worden voorgelegd: hoe zal er goede afstemming zijn tussen de wensen van de GHOR op het gebied van ambulancevervoer en de beschikbaarheid daarvan via de zorgfinanciering?

Het doorvoeren van een grote bestuurlijke operatie als de wet veiligheidsregio’s brengt uiteraard kosten met zich mee, stellen de leden van de PvdA-fractie. Dit geldt zowel voor de bestuurlijke veranderingen, als vooral ook de aanpassingen aan de brandweer en de meldkamer. Over de frictiekosten die eventuele regionalisatie van de brandweer met zich mee zou brengen gaan verontrustende cijfers rond. De leden van de PvdA-fractie zijn dan ook benieuwd naar de meest actuele overzichten van de kosten die de invoering van de wet veiligheidsregio’s en regionalisering van de brandweer met zich mee zullen brengen. Kan de minister hier inzicht in geven?

De leden van de PvdA-fractie hebben begrip voor de hybride financiering van de veiligheidsregio’s, onder andere gebaseerd op het lokale belang van de brandweerzorg. Tegelijk constateren zij dat deze hybride financiering bij de politie niet (meer) bestaat. Bovendien is de verdeling tussen rijksgeld en gemeentelijk geld van ongeveer 1:2 niet onderbouwd. Deze leden zouden graag een nadere onderbouwing van de vorm van financiering en de kostenverdeling van de minister willen.

Een deel van de financiering van de veiligheidsregio’s zal door middel van een rijksbijdrage gebeuren. Kan de minister al inzicht geven in de vaststelling van de hoofdgrondslag van deze bijdrage?

Om te voldoen aan de minimale vereisten voor rampenbestrijding moeten door de veiligheidsregio’s en hun partners waarschijnlijk nog aanzienlijke investeringen gedaan worden. Heeft de minister een recent en betrouwbaar overzicht van deze kosten en zou ze die met de Kamer willen delen?

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom gekozen is voor financiering van de veiligheidsregio’s via de gemeenten en niet door de rijksoverheid. Deelt de minister de opvatting van deze leden dat het gezamenlijk bestrijden van crises en rampen begint met gezamenlijk oefenen? Hoe gaat zij multidisciplinair oefenen bevorderen?

De leden van de VVD-fractie vragen de minister nader te beargumenteren op basis van welke overwegingen en argumenten is gekozen voor financiering van de uitvoering van de taken van de veiligheidsregio (art. 50.1) op basis van een specifieke uitkering in plaats van de algemene uitkering of integratie-uitkering. In hoeverre ziet de minister een mogelijkheid tot starten van een pilot regio waarbinnen een andere constructie zoals een integratie-uitkering of rechtstreeks bijdrage van gemeenten aan de veiligheidsregio?

In het bovenstaande is al het probleem van de doorzettingsmacht van de directeur GHOR aan de orde geweest, maar hoe dienen bijvoorbeeld gemeenten en regio om te gaan met ziekenhuizen die weigeren te oefenen vanwege de financiële kosten? Welke maatregelen of sanctiebevoegdheden staan de rijksoverheid ter beschikking indien gemeenten onvoldoende (financiële-)medewerking verlenen aan het optimaal functioneren van de veiligheidsregio?

Het valt de leden van de VVD-fractie op dat er geen hoofdstuk is opgenomen met betrekking tot de oefeningen. Is de minister met de aan het woord zijnde leden van mening dat juist het oefenen van regio’s (de verschillende kolommen binnen de regio’s en tussen de verschillende regio’s onderling) van essentiële waarde is voor het verbeteren van de rampen- en crisisorganisatie en communicatie tussen de verschillende actoren? In hoeverre is de verhouding tussen regelingen op het gebied van bestuur en overleggen wel in verhouding met de preventieve, uitvoerings- en praktische kant van het rampenen crisisbestrijdingswerk? Waarom heeft de ministers in het wetsvoorstel geen regelingen opgenomen ten aanzien van periodieke oefeningen en de controle daarop? Welke frequentie van oefenen staat de minister voor ogen, in welke samenstelling en met welk toezicht of evaluatiemechanisme? De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een toelichting op deze punten.

De leden van de VVD-fractie merken, mede gelet op het bovenstaande, op dat het gezien het beoogde doel en de taken van de veiligheidregio’s en haar bestuur zeer vreemd is dat regelgeving en een hoofdstuk in de toelichting ontbreekt ten aanzien van de oefeningen. Kan de minister aangeven waarom er geen specifieke regelingen zijn opgenomen met betrekking tot oefeningen? Een conclusie die volgde uit een recente grootschalige rampenoefening was dat er simpelweg te weinig wordt geoefend door de betrokken partners. Is de minister met de leden van de VVD-fractie van mening dat hier enige basisbepalingen voor in de wet opgenomen dienen te worden? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet? Kan de minister nader inzicht geven in de frequentie, het aantal oefeningen dat zij op jaar basis wenselijk- en minimaal noodzakelijk acht? Acht zij een verplicht minimumfrequentie wenselijk? Wie dient met wie te oefenen (lokaal, regionaal, bovenregionaal, nationaal en oefeningen met bijvoorbeeld grensstreken)? Hoe zal toezicht worden gehouden op de kwaliteit van de oefeningen? Is hier een nationale rol weggelegd voor toezicht en evaluatie? Hoe wordt geborgd dat de organisatie van de veiligheidsregio ook daadwerkelijk verbeteren n.a.v. de conclusies die volgen uit de oefening en evaluatie?

11. Toezicht

In het wetsvoorstel is naar de mening van de leden van de CDA-fractie niet vastgelegd hoe het toezicht op het functioneren van de veiligheidsregio en het toezicht op de planvorming is geborgd. Waarom heeft de minister hier geen duidelijke positie gekozen? Waarom is hier een mogelijke rol van de provincie buiten beschouwing gebleven?

Met betrekking tot het toezicht vragen de leden van de VVD-fractie zich af hoe de keuze voor toezicht (IOOV en gemeenteraden) zich verhoudt tot de aanbevelingen van de commissie-Oosting, die pleit voor generiek i.t.t. specifiek toezicht.

Ook gemeenteraden hebben een toezichttaak, maar missen de mogelijkheid om de voorzitter van de veiligheidsregio weg te zenden. Wederom dringt zich aan deze leden de vraag naar de democratische verantwoording op. In welke situaties denkt de minister de uiterste consequentie van slecht functioneren door de voorzitter van de veiligheidsregio – het wegzenden – te zullen gebruiken?

De leden van de VVD-fractie vragen de minister toe te lichten hoe specifiek toezicht zal worden gehouden op het opstellen van alle plannen en handboeken. Staan haar inspectiedienst enige sanctiemiddelen ter beschikking en wanneer deze zullen worden ingezet?

12. Administratieve lasten

De leden van de VVD-fractie vragen de minister nader in te gaan op de bestuurlijke drukte ten gevolge van voorliggend wetsvoorstel. Is er bijvoorbeeld in elke regio een Veiligheidsbureau opgezet en wat zijn daarvan de financiële en administratieve gevolgen? Kan de minister aangeven welke regels specifiek komen te vervallen en dus de administratieve lasten zullen verlichten? En dan vervolgens ook de vraag beantwoorden welke regels er nog bovenop de al bestaande regelingen komen en welke gevolge dit heeft voor de administratieve lasten en regeldruk.

Hoe werkbaar is voorliggend voorstel volgens de mensen uit het veld; kan de minister aangeven welke geluiden en ervaringen vanuit de praktijk haar al hebben bereikt?

13. Invoering en overgangsrecht

De leden van de CDA-fractie vragen of deze nieuwe wet de feitelijke inhoud van de drie wetten die worden ingetrokken volledig dekt. Is er nog aanvullende wet- en regelgeving nodig? Zo ja, op welke punten en wanneer zijn voorstellen ter zake te verwachten?

Een belangrijke vraag voor deze leden blijft of het nu voorgestelde wetsvoorstel ook echt gaat werken. Er wordt nogal wat gevraagd van veel betrokkenen. Het gaat daarbij ook om de kunst van het loslaten. Er zal nieuwe (anders georganiseerde) capaciteit aan menskracht, middelen, informatievoorziening etc. worden gevraagd. Hoe volgt de minister de voortgang van dit proces? Op welke wijze zijn evaluatiemomenten ingebouwd? Hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Is er ruimte voor tijdige bijsturing? Graag ontvangen deze leden een reactie van de minister op deze punten.

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat er niet voorzien is in een evaluatie van de wet. Natuurlijk is er toezicht door onder andere de Inspectie openbare orde en veiligheid, maar deze leden vragen zich af of de minister behoefte ziet aan een periodieke grondige evaluatie.

Volgens het wetsvoorstel kan het moment van inwerkingtreding van de verschillende artikelen verschillen. Kan de minister de VVD-fractie aangeven of zij momenteel al regelingen kan benoemen waarvoor zij een latere ingangsdatum voorziet? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Er is op de langere termijn een evaluatie voorzien, maar wellicht dat de regio’s zelf meer evaluatiemomenten zouden moeten inbouwen, graag ontvangen deze leden ook op dit punt een reactie van de minister.

Artikelsgewijs

Artikelen 3 lid 3, 15, 16, 21, 23b, 24, 25 lid 4, 27 lid 4, 43, 50 lid 6, 55

Waarom worden de in deze artikelen genoemde AMvB’s niet gewoon vertaald in wetsartikelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Voor wat betreft de AMvB in artikel 7 verwijzen deze leden naar hun opmerkingen in par. 1.4 over de regioindeling.

Artikelen 18, 19, 22 en 39

In deze artikelen is sprake van ministeriële regelingen. Waarom is in deze gevallen geen AmvB voorzien, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 34 lid 3 en lid 4

Hier lijkt naar de mening van de leden van de CDA-fractie een rol weggelegd voor de CdK. In plaats van het neerleggen van een schriftelijk bezwaar, verzoekt de betreffende burgemeester aan de CdK hier een (beslissende) rol te spelen. De CdK kan zich hierover achteraf verantwoorden tegenover in ieder geval de minister van BZK en zo nodig tegenover de democratisch gelegitimeerde Staten. Waarom kiest de minister niet voor deze constructie?

Artikelen 35 en 36

Wat is de betekenis nog van het bestaan van deze artikelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze artikelen lijken volstrekt overbodig. In de rest van de wet is de functie van de CdK van geen betekenis meer. De voorzitter van de veiligheidsregio heeft deze rol overgenomen. Er lijkt hier dan ook sprake van een zekere inconsequentie.

Graag ontvangen deze leden een meer onderbouwde reactie dan op dit moment gegeven in de memorie van toelichting over de noodzaak van het handhaven van deze artikelen. Wat zijn de consequenties als deze artikelen uit het wetsvoorstel zouden worden geamendeerd?


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Vacature (algemeen), Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Heerts (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Timmer (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA), Cramer (CU) en Vermeij (PvdA).