Kamerstuk 30880-13

Verslag

Dossier: Vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.)

Gepubliceerd: 28 september 2011
Indiener(s):
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid politie, brandweer en hulpdiensten
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30880-13.html
ID: 30880-13

Nr. 13 VERSLAG

Vastgesteld 28 september 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 , belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

ALGEMEEN

2

     

1.

Inleiding

2

     

2.

Voorgeschiedenis en probleemanalyse

6

     

3.

De hoofdlijnen van een nieuwe politieorganisatie

7

     

4.

Eén politiekorps

11

4.1

Rechtspersoonlijkheid

11

4.2

De korpschef

12

4.3

De regionale eenheden, de landelijke eenheden en de landelijke diensten

13

4.4

De sturingsinstrumenten van de Minister van Veiligheid en Justitie

17

     

5.

Lokale inbedding

18

5.1

Inleiding

18

5.2

Het gezag over de politie

18

5.3

Regionaal overleg gezagsdragers

19

5.4.

Relatie met de veiligheidsregio

20

5.5

De gemeenteraad

21

     

6.

Het beleid ten aanzien van de taakuitvoering door de politie

22

6.1

Inleiding

22

6.2

De landelijke beleidsdoelstellingen

22

6.3

Het beleid voor de taakuitvoering van de regionale eenheden

24

     

7.

Beheer

25

7.1

Inleiding

25

7.2

De korpschef

25

7.3

Personeelsbeleid en rechtspositie

25

7.4

De Politieacademie (LSOP)

25

     

8.

Toezicht, bijstand en klachtenbehandeling

26

8.1

Financiële gevolgen

26

     

ARTIKELSGEWIJS

27

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met bijzondere interesse kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij zijn ervan overtuigd dat de effectiviteit en de doelmatigheid van de politie aanmerkelijk kan worden vergroot door (ondermeer) een einde te maken aan de huidige versnippering van het beheer. Die versnippering gaat immers ten koste van de beschikbare capaciteit voor de echte politietaken, namelijk het handhaven van de openbare orde en het opsporen van misdrijven. Deze leden zijn het dan ook met de regering eens als wordt gesteld dat het in dezen niet gaat om een besteldiscussie vanuit de machtsvraag maar vanuit de enige vraag die er werkelijk toe doet, namelijk wat de meest geschikte organisatie is voor de professional én voor ons allemaal, als burgers. Wel willen zij enkele punten onder de aandacht brengen van de regering. Zo vrezen zij vertraging in de besluitvorming met als gevolg een naar binnen gekeerde organisatie waardoor het handhaven van de orde en ook het opsporen van misdrijven onder druk komt te staan. De leden van de VVD-fractie dringen dan ook aan op tempo. Dit mag uiteraard niet ten koste gaan van de kwaliteit. Is de doelstelling van de regering, te weten dat het wetsvoorstel inwerking treedt op 1 januari 2012, nog steeds haalbaar?

Voornoemde leden zijn verder van mening dat een stevige lokale inbedding mede het succes van de nationale politie zal bepalen. Een achterstandswijk in een willekeurige stad, de Rotterdamse zeehaven of het strand van Zandvoort vraagt nu eenmaal om een andere aanpak dan de Warmoesstraat in Amsterdam of de problematiek van de coffeeshops in Brabant.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de link met het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid (Kamerstuk 32 459) evident is. Deze leden achten het dan ook wenselijk deze wetsvoorstellen zoveel mogelijk in samenhang te behandelen. Hierbij zijn zij van mening dat de huidige bepalingen over de uitvoering van het integraal veiligheidsplan en met name de controle daarop, verder moeten worden aangescherpt. Een cyclus van vier jaar is lang en papier is geduldig, zoals prof. dr. Terpstra opmerkte in het tijdschrift voor de Politie. Integraal lokaal veiligheidsbeleid vraagt ook inzet van regionaal georganiseerde diensten met een eigen bestuur (brandweer, GGD en de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR)). Hoe zorgt de regering ervoor dat interne verkokering en besluiteloosheid tijdig de kop wordt ingedrukt? Op welke wijze kan de burgemeester naleving van afspraken afdwingen? Hoe kan de gemeenteraad zijn verantwoordingsrol richting de kiezer op dit gebied waarmaken?

De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij vrezen dat de invoering van de nationale politie zal leiden tot minder agenten in de wijk. Het is een goed streven om tot een slimmer werkende politie te komen. Aan het model van de nationale politie kleven echter aantoonbare nadelen. Door de focus op landelijke speerpunten en de justitiële bril zal de lokale politiezorg ondergesneeuwd raken. Het risico bestaat dat de waan van het Binnenhof gaat regeren. Verder leiden reorganisaties vaak tot meer bureaucratie en kosten zij altijd veel geld. Veiligheidsbeleid is voor een groot deel de verantwoordelijkheid van de gemeentelijke overheid en de politie is een belangrijke partner bij de uitvoering hiervan. Drugsmokkel begint in een kwekerij of fabriek en eindigt internationaal. Prostitutie is een probleem van een gemeente maar is ook het begin van mensenhandel. Alle grote vormen van criminaliteit beginnen en eindigen op straat en moeten dus daar worden aangepakt. Een nieuwe politiewet moet hieraan dienstbaar zijn. Waar de regering hecht aan de versterking van de lokale invloed op de politie menen deze leden dat dit wetsvoorstel juist een aantal bedreigingen hiervoor kent.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de voorgestelde centraliseringsoperatie als een tegengestelde tendens voelt ten opzichte van de decentralisatie die er ten aanzien van veel rijkstaken overwogen wordt. Graag ontvangen deze leden een nadere beschouwing van de regering waarom het bij de politie noodzakelijk is om deze tegengestelde beweging te maken en hoe deze past in het decentralisatiestreven die deze regering ook voorstaat. Hoe beoordeelt de regering de voornemens ten aanzien van de politie in het licht van de negatieve ervaringen die er in de zorg en het onderwijs opgedaan zijn met het vormen van steeds grotere samenwerkingsverbanden?

Voornoemde leden vrezen dat de hoeveelheid energie die de veranderingen in de politieorganisatie zullen gaan vergen, ten koste gaan van de politiezorg zelf. De regering haalt ook zelf de reorganisatie van 1993 aan, die de politie een tijd lang naar binnen gekeerd heeft. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de winkel tijdens deze verbouwing wel open blijft en de omzet niet inzakt? Want een teruglopende effectiviteit van de politie, zelfs tijdelijk, is voor deze leden een niet te accepteren uitkomst van deze reorganisatie. Kan de regering in dit verband ook ingaan op de suggestie van het korpsbeheerdersberaad om de nationale politie gefaseerd in te voeren?

De leden van de PVV-fractie zijn zeer verheugd over het voorliggend wetsvoorstel. Het beheer van de politie te centraliseren zal ongetwijfeld efficiencywinst opleveren en zal de slagvaardigheid van de politie sterk verbeteren. Ook de ICT van de politie, waar zoals bekend nu veel mis is, zal hierdoor slagvaardiger kunnen worden opgepakt. Wel vragen deze leden welke componenten nog wel lokaal kunnen worden geregeld. Is het bijvoorbeeld echt noodzakelijk de aanpak van wietplantages te centraliseren en bij de ontmanteling dezelfde werkwijze en participanten over heel politie Nederland uit te leggen. Tevens vragen deze leden of meldkamers kunnen worden samengevoegd. De aansluiting bij de gerechtelijke kaart is zeer verstandig en dient te allen tijde vast gehouden te worden. Dit versterkt de slagvaardigheid en zal het Openbaar Ministerie (OM) en de politie nog dichter bij elkaar brengen. Daardoor zullen ook de verschillende culturen meer naar elkaar groeien.

Centraal beheer en zo lokaal mogelijk beleid zijn ook goed. Wel is het voornoemde leden een doorn in het oog dat sommige huidige korpsbeheerders centraal gesteld beleid aan hun laars lappen en zich schuldig maken aan bestuurlijke ongehoorzaamheid. Als dit vervolgens ertoe leidt dat de politie door bestuurlijk ongehoorzame burgemeesters niet of niet voldoende wordt ingezet, dient de overheid haar leidende taak te nemen. Is de regering het ermee eens dat op bepaalde onderwerpen, bijvoorbeeld de aanpak van coffeeshops en het uitzetten illegalen, bij bestuurlijke ongehoorzame burgemeesters, de mogelijkheid moet bestaan de politie direct hierop aan te sturen?

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van een nieuwe politiewet, waarmee een nationaal politiebestel zal worden ingevoerd. Deze leden pleiten al jarenlang voor een landelijke politieorganisatie. Zij hechten eraan dat het gezag over de politie bij de burgemeester en de regionale en lokale driehoek blijft berusten, voor wat betreft rechtshandhaving bij de officier van justitie. Deze leden verwachten dat beslissingen over onder meer de aanschaf van materieel en informatiesystemen integraal en snel genomen kunnen worden als het beheer van de nieuwe politieorganisatie bij de rijksoverheid komt te liggen. Het huidige bestel kent een lappendeken van verantwoordelijkheden. Deze leden stemmen dan ook in met de omvorming van de huidige bestel van 25 regionale korpsen en het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) tot één landelijk politiekorps met een eigen publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid.

De leden van de CDA-fractie beoordelen het nieuwe politiebestel langs de volgende lijnen van een dienstbare, robuuste politieorganisatie, een verhoging van de oplossingspercentages, een bereikbare politie, een politie die ook in de regio/platteland de aanrijdtijden weet te halen, een politie die gebruik maakt van nieuwe technieken en een politie die professioneel te werk gaat omdat de voorwaarden daarvoor goed zijn. Zij hechten aan het besef dat de Nederlandse politie van de burger is en niet van de staat. Daarom vinden zij het een goede zaak, dat het nieuwe stelsel van onderop is opgebouwd. «Decentraal wat kan, centraal wat moet» is het devies.

Voornoemde leden hechten eraan, dat het nieuwe politiebestel de voorwaarden schept voor politiemensen op de werkvloer om hun vak op een professionele wijze te kunnen uitoefenen. Zij menen dat het voorliggende wetsvoorstel vooral consequenties heeft voor de bestuurlijke structuur van de politieorganisatie. Kan de regering aangeven wat de consequenties voor de werkvloer zullen zijn?

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. De ervaringen met de huidige politieorganisatie en met de huidige bestuurscultuur hebben deze leden overtuigd dat meer landelijke sturing nodig is, maar ook een betere lokale inbedding van het politiewerk van groot belang is. Zij kunnen zich vinden in de doelen van de nieuwe wet, namelijk een slagvaardigere politie, een betere democratische inbedding, minder bureaucratie, meer kwaliteit, meer vakmanschap en meer daadkracht op straat. Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op elk van deze doelen en hoe de regering die met behulp van dit voorstel wil bereiken.

De aan het woord zijnde leden merken op dat een groot deel van dit wetsvoorstel gaat over de verdeling van de beschikbare politiecapaciteit. Deze leden constateren dat dat een verdeling van schaarste is. Door gebrek aan mensen en middelen moeten prioriteiten worden gesteld en keuzes worden gemaakt. Dat betekent ook dat niet alle aangiften de aandacht krijgen die ze verdienen en dat er te veel zaken op de plank blijven liggen. De leden van SP-fractie constateren dat reorganisaties veel geld en veel mankracht kosten. Ook bestaat het gevaar dat organisaties veel meer met zichzelf bezig zijn. Zij vragen de regering hoe zij gaat verzekeren dat tijdens de verbouwing de winkel open blijft.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij kunnen zich in beginsel vinden in schaalvergroting van de politie door de invoering van een nationaal bestel. Zij menen dat de invoering van een landelijk politiekorps de aanpak van criminaliteit ten goede komt en dat dit de slagkracht en expertise vergroot. Deze leden delen dan ook de ambitie om te komen tot een efficiëntere en effectiever opererende politie die meer tijd kan besteden aan haar operationele taken wat moet leiden tot een betere politiezorg. Een beter democratisch ingebedde politieorganisatie is daarin voor deze leden een belangrijk element, te meer nu de minister van Veiligheid en Justitie een directe verantwoordelijkheid krijgt over het beheer en de verbinding met het lokale niveau de politie moet versterken in plaats van te vervreemden van het lokale maatwerk.

Voornoemde leden hebben in eerdere debatten aangegeven dat zij een vijftal randvoorwaarden stellen die zij met het oog op de democratische controle, organisatorische inbedding en slagkracht van de politie van belang acht. Het betreft hier de blauwe baas voor aansturing, de wijkaanpak, het versterken van de gezagspositie van de burgemeesters, voldoende democratische controle op de politie en het investeren in ICT en innovatie. Deze leden beschouwen deze randvoorwaarden als belangrijke voorwaarde voor hun instemming met het voorstel tot oprichting van een nationale politie en zullen het wetsvoorstel langs deze meetlat beoordelen.

De aan het woord zijnde leden willen benadrukken dat een zorgvuldige inrichting en invoering van het nieuwe bestel geboden is. In dit proces dienen geen onomkeerbare stappen gezet te worden voordat het wetgevingsproces en daarmee het democratisch proces is doorlopen. De regering heeft ook zelf aangegeven dat geen onomkeerbare stappen zullen worden gezet. Kan zij toelichten wat zij als onomkeerbare stap beschouwt? Met het oog op democratische controle en voldoende rust in de politieregio’s om tot de beoogde veranderingen te komen, benadrukken deze leden dat het geenszins zo kan zijn dat kwartiermakers al invulling gaan geven aan plannen dan wel organisatorische voorbereidingen treffen, als de Tweede en Eerste Kamer nog niet in de gelegenheid zijn gesteld het wetsvoorstel met de regering te bespreken. Het kan niet zo zijn dat de regering zich nu al rijk rekent en overgaat tot oprichtings- en realisatieplannen zonder dat in overdrachtelijke zin een stuiver met het Parlement is gewisseld. De regering heeft in haar voortgangsbericht van september 2011 de planning verwoord, maar daarin niets opgenomen over de behandeling in het Parlement wat van invloed zal zijn op het politiebestel dat uiteindelijk neergezet kan worden. Deze leden willen dan ook weten hoe de verantwoordelijke regering de behandeling van het wetsvoorstel in de beide Kamers heeft voorzien in haar planning en op welke manier concreet rekening wordt gehouden met het democratisch proces dat ook aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt. Zij vragen de regering ten slotte nadrukkelijk op dit moment een pas op de plaats te maken en eerst de behandeling in het Parlement af te wachten alvorens tot verdere inrichtingsvoorbereidingen wordt overgegaan.

De leden van de D66-fractie hechten eraan dat de inrichting van het politiebestel na vijf jaar wordt geëvalueerd en geven regering in overweging alsnog een dergelijke bepaling in het voorstel op te nemen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat beoogd te komen tot een nationale politie. Zij onderschrijven dat er efficiencyvoordelen zijn te behalen door verbetering in de organisatie van de politie en dan met name het beheer. Wel hebben zij vragen bij de gekozen invulling en dan met name de lokale inbedding en de gelijktijdige reorganisatie en schaalvergroting. Genoemde leden hebben de indruk dat bij de keuze voor een nationale politie vooral argumenten vanuit beheer centraal hebben gestaan. Ten aanzien van de taakuitoefening van de politie wordt vooral het belang van het verwezenlijken van landelijke doelstellingen genoemd. Deze leden vragen echter of een nationale politie hiervoor de enige oplossing is. Zijn er andere argumenten op basis van de politietaak die een nationale politie noodzakelijk maken?

Deze leden vragen of bij het opstellen van dit wetsvoorstel ook is gekeken naar de organisatie van de politie in andere landen. Waarom is er niet gekozen voor het landelijk organiseren van het beheer en enkele taakspecialismen zoals bestrijding van cybercrime, financiële criminaliteit, forensische opsporing en milieucriminaliteit, maar voor de taakuitoefening de lokale inbedding centraal te stellen? Vanuit dit perspectief hebben deze leden nog enkele specifieke vragen over het wetsvoorstel die verderop in dit verslag verder aan de orde komen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van de Politiewet. Dat neemt niet weg dat zij de lokale inbedding van de politie zo belangrijk vinden dat zij zich afvragen in hoeverre de invoering van een nationale politie nu werkelijk een versterking van de politie-inzet op lokaal niveau betekent. Zij wijzen erop dat de Raad van State terecht aangeeft dat het grootste deel van de politietaken vooral van lokale betekenis is. Deze leden vragen hoe door de invoering van een nationale politie daadwerkelijk wordt bereikt dat de lokale veiligheid toeneemt. Is schaalvergroting en centralisering van de politie werkelijk een oplossing voor de lokale problematiek?

Deze leden vinden het opvallend dat de regering heeft gekozen voor de vorm van een nota van wijziging op het wetsvoorstel van vijf jaar geleden. Zou het niet voor de hand hebben gelegen om met een nieuw voorstel te komen?

De aan het woord zijnde leden lezen in de toelichting regelmatig dat de minister van Veiligheid en Justitie volledig verantwoordelijk is voor de nationale politie. Graag horen deze leden wat deze volledige verantwoordelijkheid volgens de regering precies inhoudt. Betekent dit dat de minister in de praktijk ook door de Tweede Kamer aangesproken kan worden op slechte uitvoering van de politietaak door een lokale gezagsdriehoek of op verkeerde uitoefening door de lokale politie van de lokale prioriteiten? Betekent dit tevens dat de minister dan niet kan volstaan met verwijzing naar de lokale democratische controle? Zo nee, hoe ver strekt de ministeriële verantwoordelijkheid zich dan wél uit?

2. Voorgeschiedenis en probleemanalyse

De leden van de CDA-fractie delen het uitgangspunt van de regering dat er een nieuwe structuur nodig is voor de politieorganisatie. Niettemin zijn zij ervan overtuigd dat er ook het nodige zal moeten veranderen in de cultuur van de politie, wil deze herziening van het politiebestel een succes worden. Uit recent onderzoek van de Universiteit van Utrecht blijkt dat modellen de boventoon voeren en dat de politie zelf weinig inspraak blijkt te hebben. Kan de regering nader ingaan op het cultuuraspect van de vernieuwing van het politiebestel? Welke maatregelen worden op dit terrein voorbereid? Welke waarborgen worden in het bestel ingebouwd om eenheid te bewerkstelligen?

De leden van de SP-fractie menen dat de voorgestelde structuurverandering gepaard moet gaan met een verandering in de cultuur bij de politie, in het bijzonder de managementcultuur. Deze opvatting werd bevestigd door een onderzoek over de besluit- en beleidsvorming van het politiebestel van 1993 tot heden van de Universiteit van Utrecht. Dat rapport constateert dat discussies over de toekomst van het politiebestel vaak gaan over structuren en modellen en veel minder over de organisatiecultuur. Dat geldt, zo menen deze leden, ook voor dit wetsvoorstel. Graag ontvangen deze leden een reactie op deze en de andere conclusies en aanbevelingen uit dit rapport.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het wetsvoorstel erg gericht is op structuuringrepen. Kan de regering ook inzicht geven in de cultuuringrepen die voor een succesvolle operatie van belang zijn? Welke waarborgen worden ingebouwd om nu wel eenduidigheid te bewerkstelligen en om afspraken na te komen?

3. De hoofdlijnen van een nieuwe politieorganisatie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen van derden over de rechtsstatelijke inbedding van de nationale politie. Zij verwijzen in dit verband ook naar het artikel van dhr. Koopman in het Nederlands Juristenblad van 15 juli 2011 (NJB 2011/26). Graag vernemen zij een reactie van de regering op de hier aangedragen zorgpunten.

Hoewel de aan het woord zijnde leden met de regering van mening zijn dat landelijke doelstellingen en lokale prioriteiten uit hun aard niet tegengesteld aan elkaar hoeven te zijn, is het wel van belang dat de lokale en regionale prioriteitstelling straks niet alleen op papier maar ook in de praktijk daadwerkelijk vorm kan krijgen. In de nota van toelichting wordt aangegeven dat de landelijke beleidsdoelstellingen substantiële ruimte overlaten in de beschikbare politiecapaciteit voor de realisatie van lokale afspraken over de inzet van de politie. Deze leden vragen hoe deze substantiële ruimte wordt gedefinieerd? Immers, als in het regionale beleidsplan niet of onvoldoende rekening wordt gehouden met de verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen, kan de minister (zo nodig) aanwijzingen geven waardoor de vrije ruimte van lokale gezagsdragers wordt beperkt. Graag ontvangen deze leden een nadere en uitgebreide toelichting op dit punt.

De leden van de VVD-fractie willen voorts graag weten hoe de regering staat tegenover de stelling van de Raad van State dat er sprake zou zijn van een verzwakking van de huidige situatie bij de benoeming van het lokale hoofd van politie. Nu moet de burgemeester met de benoeming instemmen en in de nieuwe situatie krijgen lokale gezagsdragers slechts een zwaarwegende invloed op de benoeming.

Voornoemde leden constateren verder een tendens om steeds meer zaken die onder de verantwoordelijkheid van het (lokaal) gezag vallen, op nationaal niveau te bespreken. Kan de regering aangeven op welke manier voorkomen kan worden dat de verantwoordelijk minister zich in toenemende mate met het lokale niveau zal gaan bemoeien en op basis van incidenten in het gezag van de burgemeester zal treden? Ook vragen deze leden of de verantwoordelijke minister straks rechtstreekse aanwijzingen aan de nationale korpschef kan geven die in strijd zijn met de lokale en regionale afspraken?

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat er ook op landelijk niveau sprake is van een goede balans tussen vertegenwoordigers van de strafrechtelijke rechtsorde en de handhaving van de openbare orde. De strafrechtelijke handhaving is op landelijk niveau vertegenwoordigd door het College van procureurs-generaal. Het OM is als belangenbehartiger van de handhaving van de strafrechtelijke orde een krachtige speler op landelijk niveau. De wet voorziet vooralsnog niet in een landelijke belangenbehartiger van de handhaving van de openbare orde. Is de regering van mening dat wellicht ook deze rol op nationaal niveau geborgd dient te worden? Zo ja, op welke wijze?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Raad van State zorgen uit over de mate waarin de democratische inbedding van de politie op nationaal en lokaal niveau versterkt wordt. Op de democratische inbedding op nationaal niveau zullen de aan het woord zijnde leden verderop nader ingaan. Wat betreft de lokale inbedding vrezen deze leden dat met het wegvallen van de lokale korpsbeheerder, de mogelijkheid van burgemeesters om sturing te kunnen geven aan de politie ernstig in het gedrang komt. Kan de regering in dit verband ook nader ingaan op de kritiek van J. Koopman die in NJB 2011/26 de democratische inbedding een democratisch zeepbel noemt? Deelt de regering zijn mening dat door de nationale en regionale prioriteitsstellingen de lokale prioriteitstelling wordt uitgehold? Zo nee, waarom niet? Deelt de regering zijn mening dat doordat de burgemeester ten gevolge van de bovenlokale prioriteiten in de praktijk een kleinere rol gaat spelen in de ordehandhaving en dat daardoor de burgemeester ook minder door de gemeenteraad kan worden aangesproken? Zo ja, welke conclusies worden hieruit getrokken? Zo nee, waarom niet? Wat voegt het opnemen van een verantwoordingsplicht van de burgemeester ten opzichte van de gemeenteraad feitelijk toe? De leden van de PvdA-fractie menen dat dit juridisch overbodig is omdat een gelijkaardig bepaling al in artikel 180 van de Gemeentewet staat en in de praktijk ook geen gevolgen zal hebben. Wat is deze bepaling meer dan een loutere symboolbepaling?

Voornoemde leden vragen of het werkelijk noodzakelijk is om het gehele beheer te nationaliseren. Waarom is er niet gekozen voor een effectieve uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid als de gemeente garantie heeft dat een vast aantal agenten beschikbaar is voor de lokale politiezorg? Hoe kijkt de regering aan tegen het beheer van een bepaald percentage van het politiebudget door de gemeenteraad en het vastleggen van een norm voor het aantal beschikbare agenten voor gebiedsgebonden politiezorg? Het baart de aan het woord zijnde leden in dit licht zorg dat de regering heeft gemeend in de ontwerpbegroting 2012 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie het vermelden van het aantal wijkagenten achterwege te kunnen laten. Deze leden zien ook dit als een signaal dat het kabinet de lokale politie zorg niet als prioriteit heeft. Kan de regering hier nader op ingaan?

De aan het woord zijnde leden vragen een schematisch overzicht van de huidige en toekomstige politieorganisatie en inbedding daarvan in de diverse bestuurslagen. Kan de regering daarbij precies aangeven op welke punten zij verwacht dat de bestuurlijke drukte en de administratieve lasten zullen afnemen, gelijk zal blijven dan wel zal toenemen?

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de betekenis van de voorgenomen invoering van de nationale politie voor de positie en taken van de Koninklijke Marechaussee (KMar).

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat het een goede zaak is te centraliseren waar dat kan en waar dat voordelen oplevert. Deze leden constateren evenwel dat het in sommige gevallen nog onduidelijk is welke diensten precies gecentraliseerd zullen worden. Hoe zit het bijvoorbeeld precies met huisvesting, ICT en ondersteunende diensten? Kan de regering hierover duidelijkheid verschaffen? Ook willen deze leden graag weten hoeveel kosten hiermee bespaard worden en in hoeverre dit minder fte’s zal opleveren. De nieuwe regio-indeling en de centralisatie zullen consequenties hebben voor de werkgelegenheid in de verschillende delen van het land. Zo maakt men zich in Zeeland zorgen over het mogelijk verlies van ongeveer 200 arbeidsplaatsen doordat alle centrale diensten wellicht verhuizen naar Brabant. In de regio Oost zal de verschuiving van het zwaartepunt van de rechtspraak naar Arnhem gevolgen hebben voor de werkgelegenheid in Almelo en Zwolle. Hoe beoordeelt de regering deze gevolgen? Welke oplossingen ziet zij voor de werkgelegenheidseffecten in kwetsbare regio’s? De aan het woord zijnde leden vrezen dat veel diensten (overheidsbreed) zich zullen verplaatsen richting de Randstad en dat er niet langer sprake zal zijn van een evenredige spreiding over het gehele land. Deze leden zijn van mening dat centralisatie niet hoeft te betekenen dat de werkgelegenheid in een bepaald gedeelte van het land geconcentreerd wordt. In dit verband verwijzen zij naar de motie-Heijnen/Schinkelshoek/Van Raak (Kamerstuk 31 490, nr. 17). Kan de regering aangeven op welke wijze zij uitvoering geeft aan deze motie in verband met de spreiding van werkgelegenheid bij gecentraliseerde diensten ten behoeve van de politie?

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een nadere beschouwing te geven over de justitiële versus de bestuurlijke oriëntatie van het bestel, op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Deze leden verwijzen in dit verband naar de brief van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 15 september 2011. Meer specifiek vragen deze leden wie over de lokale politiecapaciteit gaat. Is de constatering van voornoemde leden juist dat de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie vanuit collegialiteit tot overeenstemming moeten komen in geval van het vaststellen van regionale veiligheidsplannen?

De leden van de SP-fractie menen dat de voorgestelde structuurverandering gepaard moet gaan met de aanpak van bureaucratie. Hoeveel leidinggevende functies zijn er nu binnen de politie en hoeveel zijn dat er als dit wetsvoorstel is ingevoerd? Deze leden ontvangen graag een overzicht van het aantal leidinggevenden en hun loonschalen vóór en na de wetswijziging. De nieuwe korpschef moet een executieve politieambtenaar zijn, die weet hoe de politiewereld in elkaar zit en kan putten uit eigen ervaring. Deze leden vragen of hetzelfde ook geldt voor de politiechefs van de regionale eenheden.

Voornoemde leden merken op dat dit wetsvoorstel leunt op een ander wetsvoorstel, namelijk het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid (Kamerstuk 32 459), dat regelt dat de gemeenteraad een integraal veiligheidsplan opstelt. Onlangs heeft zich de historische gebeurtenis voorgedaan dat de plenaire behandeling van genoemd voorstel bij aanvang is stopgezet, omdat de fracties het wetsvoorstel bij nader inzien niet voor behandeling gereed achtten. Deze leden constateren dat daarmee een pijler onder voorliggend wetsvoorstel is weggevallen. Hoe gaat de regering dit gat repareren?

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een toelichting op de gevolgen van onderhavig wetsvoorstel voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

De leden van de D66-fractie merken op dat in het wetsvoorstel wordt gesproken over een nationale politie die moet leiden tot meer ruimte voor de professional, minder bureaucratie, minder bestuurlijke drukte, een veiliger leefomgeving en een effectievere opsporing. De regering heeft inmiddels meerdere aanvalsplannen gemaakt om het werk van de politie te verbeteren waarbij het huidige bestel nog uitgangspunt was. Deze leden willen weten hoe het nationale politiebestel op zichzelf en concreet zal bijdragen aan de genoemde beoogde resultaten.

Voornoemde leden merken op dat in het voorstel wordt gesproken over minder bestuurlijke drukte. Zij zien deze doelstelling als belangrijke voorwaarde voor het vergroten van de slagkracht van de politie. Deze leden vragen om een overzicht van de bestuurslagen die relevant worden geacht in het nieuwe bestel.

De aan het woord zijnde leden lezen in de nota van wijziging dat het verdwijnen van de 25 politiekorpsen en hun bestuursorganen, het KLPD en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN), leiden tot een afname van de bestuurlijke drukte. Zij vinden dit nog geen antwoord op de vraag hoe de nieuwe bestuurlijke lagen niet opnieuw tot bestuurlijke drukte zullen leiden. Kan de regering nog eens helder toelichten hoe de nieuwe bestuurslagen ten opzichte van de huidige situatie een vermindering van de drukte betekenen?

De leden van de D66-fractie merken op dat dit voorstel de nationale politie beoogt dicht bij de burger, in de wijk en in de gemeente te organiseren. Om dat te waarborgen, wordt er gesproken van garanties die via de wettekst worden beoogd. Deze leden vragen hoe nu daadwerkelijk wordt gegarandeerd dat burgemeesters voldoende invloed blijven behouden op de inzet van politie in hun gemeente, nu regionaal (en in sommige gevallen beslaat dat een groot gebied) tot afstemming moet worden gekomen over de beschikbare inzet. Beschouwt de regering de wettekst als waterdichte garantie? Zo ja, waar zou dat dan uit blijken? Ziet de regering niet enig licht tussen de wettekst en de praktijk en hoe wordt dat afdoende ondervangen? Voornoemde leden doelen dan met name op de verhouding c.q. balans tussen landelijke prioriteiten en lokale prioriteiten. Hoe beschouwt de regering de balans tussen handhaving van de openbare orde en opsporing en hoe garandeert zij dat de balans niet onevenwichtig naar landelijke prioriteiten zal uitslaan?

Deze leden lezen in de nota van wijziging dat regionale korpsbeheerders overbodig worden doordat beheerstaken worden overgeheveld naar nationaal niveau. Er zal periodiek overleg plaatsvinden tussen regering, korpschef en de regioburgemeesters over taakuitvoering door politie en het beheer van de politie. Kan de regering nauwkeurig uiteenzetten wat volgens haar het verschil is tussen de rol, positie, taken van de nieuwe regioburgemeesters en de rol, positie en taken van de huidige korpsbeheerders? Kan de regering voorts duiden waar hierin precies de winst zit in het verminderen van de bestuurlijke drukte?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat op landelijk niveau checks and balances tot op zekere hoogte weggenomen worden doordat de eerste politieke verantwoordelijkheid voor zowel het beheer als het justitieel gezag in één hand wordt gelegd.

Voornoemde leden lezen in de toelichting bij de nota van wijziging dat de schaal van tien politieregio’s in het voordeel zou zijn bij grensoverschrijdende politiesamenwerking. Genoemde leden vragen of deze samenwerking op dit moment dan niet goed is? Welke kwalitatieve voordelen worden er verwacht? Ook vragen deze leden hoeveel politie-eenheden er aan de andere kant van de grens in Duitsland en België zijn.

Deze leden merken op dat een steeds groter beslag op de capaciteit van de politie nodig is voor de beheersing van de openbare orde rond evenementen. In het regeerakkoord wordt hiertoe een evenementenheffing geïntroduceerd. Hoe verhoudt deze heffing zich tot de besluitvorming over de beschikbaarheid van capaciteit?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de prestaties van de politie worden gemeten en in hoeverre binnen de nieuwe nationale politie is geborgd dat het een lerende organisatie betreft. Zij merken op dat een instrumenten zoals een benchmark hierbij wellicht behulpzaam kunnen zijn.

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat bij de uitvoering van de politietaken de veiligheid van de burgers en het werk van de agent centraal behoren te staan. Zij vinden het dan ook belangrijk dat er garanties ingebouwd worden dat de politie nog meer dan nu het geval is dichtbij de burger komt te staan. Lokale zeggenschap over de politie is daarbij van groot belang. Graag vernemen deze leden wat de consequenties van dit wetsvoorstel zijn voor de beschikbaarheid van politie in wijken en op het platteland. Wordt met dit wetsvoorstel een halt toegeroepen aan de situatie dat lokale politiebureaus steeds vaker gesloten worden?

Ook vragen zij hoe wordt gewaarborgd dat er een evenwichtige verdeling is van de politie over de stad en het platteland? Zij achten het risico groot dat met de schaalvergroting de politie vooral in de (grotere) steden actief is en veel minder in de landelijke gebieden. Dit geldt in het bijzonder in gebieden met bijzondere kenmerken zoals dit geldt voor Zeeland en de Waddeneilanden. Op welke wijze wordt in de verdeling van de politie rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van die regio’s?

De aan het woord zijnde leden merken op dat afspraken in de lokale driehoek noodzakelijk zijn. Het is onduidelijk in hoeverre die afspraken ook echt afdwingbaar zijn. In de toelichting lezen deze leden dat afspraken worden gemaakt tegen de achtergrond van de beschikbare politiecapaciteit, etc. Wat is dan de waarde ervan? Er is toch geen verdeling van capaciteit per regio of gemeente? Het is toch de bedoeling om te kiezen voor flexibele inzet van politie?

Het is voor deze leden niet helemaal duidelijk hoe bij de plannen voor de nieuwe invulling van het politiebestel betrokkenheid van de ondernemingsraden van de huidige politieregio’s geregeld is. Worden zij ook gekend in de diverse beslissingen die genomen worden in het kader van de voorbereidingen voor de invoering van het nieuwe stelsel?

Voornoemde leden merken op dat de rol van de regioburgemeester belangrijk wordt. Daarom vragen zij waarom de regioburgemeester per definitie de burgemeester van de grootste gemeente in de regio moet zijn. Zou het niet de voorkeur verdienen dat de gemeenten binnen een regio hierin een eigen keuze kunnen maken?

4 Eén politiekorps

4.1 Rechtspersoonlijkheid

De leden van de PvdA-fractie merken op dat het landelijk politiekorps een eigen rechtspersoonlijkheid zal kennen en dat de begroting daarvan geen onderdeel vormt van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met deze zelfstandige positie komt de politie niet direct onder de minister te vallen. Met de Raad van State zijn deze leden van mening dat daarmee wel degelijk sprake kan zijn van een democratisch tekort dan wel een gebrekkige controlemogelijkheid. Deze leden menen dat de ervaring met bijvoorbeeld diverse zelfstandige bestuursorganen leert dat het aansturen door de minister van een dergelijke zelfstandige organisatie niet zelden problematisch verloopt en dat het controleren daarvan ook niet eenvoudig is. Is er wel sprake van een volledige ministeriële verantwoordelijkheid? Kan de Tweede Kamer de minister volledig aanspreken op de prestaties van de nationale politie? Zo ja, wat zegt dat dan over de positie van de korpschef? Kan die dan wel de volwaardige eindverantwoordelijke zijn voor de leiding en het beheer van de nationale politie? Kort gezegd, de positie van de minister en/of de korpschef komt de leden van de PvdA-fractie als problematisch voor. Zij menen dat er ten minste een spanning is tussen volledige ministeriele aansprakelijkheid enerzijds en een volwaardig zelfstandige positie voor de korpschef anderzijds. Kan de regering hier nader op in gaan? Wordt met het op afstand zetten van de politie ten opzichte van de regering beoogd dat daarmee voorkomen wordt dat landelijke prioriteiten de lokale prioriteiten gaan overschaduwen? Zo ja, hoe ziet de regering dit in de praktijk voor zich? Duidt het vaststellen van nationale prioriteiten, het introduceren van een doorzettingsmacht (aanwijzingsbevoegdheden) voor de minister, het verdelen van de middelen en vaststellen van het beheersplan door de minister al niet op het feit dat de nationale prioriteiten toch wel dominant zullen blijken te zijn in de praktijk?

Het bovenstaande leidt voor de leden van de PvdA-fractie ook tot de vraag welke bevoegdheden de Algemene Rekenkamer heeft om de bedrijfsvoering van de politie te onderzoeken.

De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor gekozen is de nieuwe politieorganisatie een eigen rechtspersoonlijkheid te geven. Zij maken zich met de Raad van State zorgen over de democratische inbedding van de politie. Zij vragen waarom de politie niet rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van de minister wordt gebracht.

De leden van de D66-fractie onderschrijven het uitgangspunt dat de politie niet het instrument van de regering is, maar primair ten dienste staat van het lokale gezag. Dit zou tot uitdrukking worden gebracht in artikel 26 van het voorstel waarin de nationale politie als zelfstandig bestuursorgaan wordt genoemd. Deze leden vinden de constructie op dit punt toch nog wat onduidelijk. De argumentatie oogt namelijk op de inbedding van het OM, een organisatie met een zelfstandige positie en een regering op afstand, terwijl van de regering een directe relatie met de nationale politie mag worden verondersteld. Kan nader worden toegelicht hoe de gezagsrelatie zich verhoudt tot de politieke verantwoordelijkheid die de regering zal dragen in zijn nieuwe rol als beheerder van het nationale korps? Indien sprake zou zijn van falen, wie draagt dan de consequenties en kan worden weggestuurd?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in het nader rapport bij de nota van wijziging wordt gesteld dat er weliswaar sprake is van een aparte rechtspersoon, maar niet van zelfstandigheid omdat de minister via de aanwijzingsbevoegdheid altijd kan bepalen hoe de politie dient te handelen. Daarbij wordt gesteld dat via deze bevoegdheid ook de mogelijkheid bestaat om te bepalen dat een besluit wordt ingetrokken. Genoemde leden vragen wat hiervan de rechtsgevolgen zijn omdat het hierbij om een aanwijzing gaat die pas na een besluit wordt gegeven. Betekent dit ook dat een besluit met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken? Deze leden vragen daarom meer fundamenteel in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat de noodremvoorziening van de vernietiging van een besluit en voorzieningen te treffen bij taakverwaarlozing ontbreken in het wetsvoorstel en dat de minister met de aanwijzingsbevoegdheid nog geen volledige zeggenschap over de organisatie en beheer van de politie heeft.

4.2 De korpschef

De leden van de VVD-fractie lezen in de nota van toelichting dat de korpschef na een periode van zes jaar telkens kan worden herbenoemd voor een periode van drie jaar. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op de overwegingen om geen maximumtermijn in te stellen. Een vergelijking met onder anderen de huidige korpsbeheerders, Commissarissen van de Koningin en het College van procureurs-generaal wordt gemaakt waarbij het aantal herbenoemingsmogelijkheden ook niet is beperkt. Deze leden zijn echter nog niet overtuigd dat deze vergelijking geheel opgaat. De politie heeft immers een bijzondere functie in de maatschappij aangezien zij (naast de krijgsmacht) de zwaardmacht van de staat is. Daarbij wordt er in het nieuwe politiebestel in feite één korpschef belast met de leiding en het beheer

van de gehele politie.

De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat iedere twijfel met betrekking tot de reikwijdte van de ministeriele verantwoordelijkheid dient te worden weggenomen. Zij willen van de regering graag precies weten op welke punten de korpschef al dan niet aan de minister ondergeschikt is en wat er precies wordt verstaan onder het opereren onder politieke verantwoordelijkheid van de minister. Zij achten dit een belangrijke vraag om te bepalen in hoeverre de nationale politie direct en volledig onder ministeriële verantwoordelijkheid zal vallen.

Voornoemde leden merken op dat de Raad van State een meerhoofdig collegiaal bestuur adviseert. De regering heeft te kennen gegeven dat hiervan geen sprake kan zijn omdat dit bestuur dan als geheel (collegiaal) verantwoordelijk zou zijn voor de leiding en het beheer van de politie. De Raad van State merkt op dat een zo grote concentratie van macht bij één persoon zich niet goed verdraagt met het beginsel van spreiding van macht. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering dieper in te gaan op de nadelen van een collegiaal bestuur, naast de al genoemde nadelen – namelijk dat de zeggenschap toch wel beperkt wordt door de bevoegdheden van de minister en het gegeven dat de politie haar taak uitoefent onder het gezag van ofwel de burgemeester dan wel officier van justitie.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de regering het voorstel van de D66-fractie heeft overgenomen en een zogeheten blauwe baas als korpschef in het wetsvoorstel heeft meegenomen. Deze korpschef wordt het boegbeeld van de nationale politie en wordt belast met het beheer en de leiding van de politie. Tegelijkertijd is de minister ook belast met het beheer en krijgt deze zodanige taken en bevoegdheden dat hij effectief kan sturen op het beheer. Welke rolverdeling c.q. positie wordt hier nu precies beoogd tussen minister en korpschef? Beschikt de korpschef over zelfstandige instrumenten ten aanzien van de regiochefs waarbij hij kan rekenen op steun van de minister?

De leden van de D66-fractie merken op dat de korpschef onder ministeriële verantwoordelijkheid functioneert en volstrekt ondergeschikt aan de minister. Deze leden willen vanuit oogpunt van democratische controle weten wat dit precies betekent voor de verantwoordelijkheidsverdeling. Kunnen zij dit zo verstaan dat in geval van falen van politieoptreden, de minister en nimmer alleen de korpschef zijn functie zal neerleggen?

In voorgaande Kamerdebatten hebben de aan het woord zijnde leden aangegeven dat zij de korpschef ingebed willen zien vergelijkbaar met de Commandant der strijdkrachten bij Defensie. Deze leden vragen de regering toe te lichten in hoeverre zij de voorgestelde positie van de korpschef vergelijkbaar acht met de commandant der strijdkrachten in de organisatie ingebed.

Deze leden merken op dat ter ondersteuning van taken een korpsleiding onder de korpschef is bedacht. Zij vinden het van belang dat geen inflatie kan ontstaan van het aantal leidinggevenden op dit niveau. Op welke wijze heeft de regering in het voorstel voorzien in een beheersing van de korpsleidingcapaciteit?

De leden van de D66-fractie vinden dat de nota van wijziging rommelig verwoordt hoe de verantwoordelijkheidsverdeling precies is bedacht nu op dit punt door over de hele nota verspreid een en ander wordt opgemerkt. Kan de regering, los van de verwijzing naar het artikelsgewijze deel of meerdere passages in het voorstel, in één overzicht met een puntsgewijze toelichting weergeven wie straks waar verantwoordelijk voor is, doelende op de positie van de minister, de korpschef, de chefs van de regionale eenheden, de regioburgemeester en de burgemeesters?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de korpschef verantwoordelijk wordt voor zowel het korpsbeheer als de politietaken. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was sprake van een directieraad functiespreiding mogelijk maakte. Genoemde leden vragen waarom deze spreiding van functies is losgelaten. Zij kunnen zich voorstellen dat het leiding geven aan het beheer en de taken van de politie ook verschillende competenties vraagt en dat daardoor een meerhoofdig bestuur een goede keuze zou kunnen zijn.

Het ligt volgens genoemde leden voor de hand dat de korpschef advies geeft bij het vaststellen van het beleid. In het wetsvoorstel heeft de korpschef echter geen adviesrecht omdat hij geen beleidsbepaler is. Maar is het juist niet meer dan logisch om dit adviesrecht te verlenen zodat beleidsbepalers de ervaringen van de korpschef kunnen meenemen bij de bepaling van het beleid?

4.3 De regionale eenheden, de landelijke eenheden en de landelijke diensten

De leden van de VVD-fractie kunnen in principe instemmen met aansluiting bij de gerechtelijke kaart. Zij delen het uitgangspunt van tien regionale eenheden. Wel zijn zij van mening dat aansluiting bij de gerechtelijke kaart geen doel op zich kan (en mag) zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld zorgen in het oosten van het land waarbij de afstand tussen het (lokale) gezagsniveau en het regionale coördinatieniveau wel erg groot lijkt te worden. Ook hebben deze leden de zorgen van de Raad van State gelezen. In het advies van de Raad van State wordt gesteld dat bij rampenbestrijding en crisisbeheersing één ambtenaar van de politie moet worden aangesproken en dat dit alleen mogelijk is als de politie georganiseerd is in aansluiting op de veiligheidsregio’s. Deze leden verzoeken de regering op dit punt concreet in te gaan.

De leden van de PvdA-fractie zien, naast de sterkere oriëntatie op de nationale prioriteiten, ook de mogelijkheid in de huidige opzet van de nationale politie om zich meer te richten op de justitiële taken en minder op de uitvoering van de basispolitiezorg. Dit kan gebeuren door de congruentie van de gerechtelijke kaart met de regionale eenheden, maar ook doordat de focus vanuit Den Haag wellicht onvermijdelijk meer op de in het oog springende landelijke prioriteiten zal komen te liggen dan op de lokale prioriteiten die per gemeente kunnen verschillen. Hoe gaat de regering voorkomen dat de nationale politie louter een verlengstuk van justitie wordt met weinig oog voor de basispolitiezorg en dus voor het aanpakken van veiligheidsproblemen waar veel burgers ook of zelfs in overwegende mate last van hebben?

Deze leden constateren ook dat door de voorgestelde congruentie tussen de regionale eenheden van de politie en de gerechtelijke kaart zeer ongelijksoortige eenheden ontstaan die ook provinciegrenzen overstijgen. Deze indeling stuit op verschillende plaatsen op weerstand, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een zeer breed gedragen motie van de Provinciale Staten van Overijssel. Daarom vragen deze leden de regering in te gaan op het draagvlak dat er in de regio is voor de voorgestelde indeling volgens de gerechtelijke kaart.

De leden van de SP-fractie merken op dat er in het nieuwe politiebestel tien regionale eenheden bestaan die samenvallen met de gewenste schaalgrootte van de gerechtelijke kaart. De regering stelt daarbij dat de samenwerking met de justitiële keten hierdoor wordt bevorderd. Deze leden vernemen graag welke praktische problemen met deze nieuwe indeling worden opgelost. Voor hen is het niet duidelijk waarom deze indeling te verkiezen valt boven een indeling die aansluit bij de veiligheidsregio’s. Zij constateren dat de veiligheidsregio’s nog maar onlangs zijn ingericht, met als doel de onderlinge samenwerking tussen brandweer, ambulance en politie te verbeteren. Amper een jaar na invoering van deze veiligheidsregio’s wordt deze indeling met dit wetsvoorstel alweer losgelaten. Graag ontvangen zij een nadere motivatie waarom de veiligheidsregio’s een jaar geleden nog een goed idee waren, maar nu alweer overbodig zouden zijn. Voorts vragen zij een nadere duiding waarom de veiligheid in Nederland gediend is met een bestuurlijke organisatie van tien politie-eenheden en 25 veiligheidsregio’s.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regio Oost bijzonder groot is ten opzichte van de andere regio’s. De provincies Gelderland en Overijssel zullen samen één regionale eenheid vormen in plaats van vijf politieregio’s in de huidige situatie. Hierdoor ontstaat de grootste regio van het land in oppervlakte, aantal inwoners, aantal gemeenten en aantal veiligheidsregio’s. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat de regio Oost disproportioneel groot wordt vergeleken met de andere regio’s? In dit verband verwijzen deze leden naar het advies van de Raad van State bij het wetsvoorstel tot herziening van de gerechtelijke kaart (Kamerstuk 32 891, nr. 4).

De leden van de CDA-fractie vragen of de regio Oost nog wel kan profiteren van de voordelen van het wetsvoorstel. Zo zal de gerealiseerde congruentie tussen politie- en veiligheidsregio’s worden verlaten en wordt gevreesd voor een minder effectieve aansturing van de politie bij het handhaven van de openbare orde en hulpverlening. Zij vragen de regering nader te beargumenteren waarom deze regio niet wordt gesplitst. Ziet de regering alternatieve mogelijkheden voor de regionale indeling van Oost-Nederland?

Voorts vragen deze leden de regering om een reactie op de kritiek van de VNG dat de afstand tussen het lokale gezagsniveau en het regionale coördinatieniveau te groot wordt. Dit gelet op het feit dat het overgrote deel van de regio’s enkele tientallen gemeenten omvat, met het noorden en oosten van het land als uitschieters.

De leden van de SP-fractie merken op dat aan het hoofd van de nieuwe politiestructuur de minister en de korpschef staan. Daaronder komen tien regionale eenheden. In die regionale eenheden vallen de 25 veiligheidsregio’s. Binnen de regionale eenheden bestaat de mogelijkheid territoriale onderdelen te vormen. Tot slot zijn er de gemeenten, waar de burgemeester het lokale gezag heeft en de gemeenteraad beslist over het lokale veiligheidsbeleid. Deze leden tellen zodoende vijf lagen, waar in de huidige situatie sprake is van drie lagen, namelijk landelijk, veiligheidsregio’s en gemeenten. Zij vrezen dat met het toenemen van het aantal bestuurslagen ook de bestuurlijke drukte en de bureaucratie bij de politie zullen toenemen. Zij voorzien veel overleg, afstemming en verantwoording, gelet op de vele plannen die moeten worden vastgesteld (de veiligheidsplannen van de gemeenten, het regionale beleidsplan, het beleidsplan van het district en het risicoprofiel van de veiligheidsregio). Daarnaast moeten er onderling nog allerlei afspraken worden gemaakt en convenanten worden gesloten. Waarom is er niet vastgehouden aan bestaande structuren, zoals de veiligheidsregio? Wat is de meerwaarde van territoriale onderdelen in regionale eenheden?

De leden van de D66-fractie constateren dat het voorgestelde landelijke politiekorps zou bestaan uit tien regionale eenheden. Daarbij is het argument voor het aantal en de indeling om de gerechtelijke kaart te volgen. Deze leden begrijpen dat dit voordelen met zich brengt, maar zijn niet volledig overtuigd van die keuze. Zij onderschrijven de schaalvergroting ten behoeve van meer professionaliteit, doelmatigheid en versterking van specialistische taken, maar plaatsen een nadrukkelijke kanttekening bij de grootte van de oostelijke regio. Regio 2 zou de huidige politieregio’s Gelderland, Overijssel, IJsselland en Twente herbergen met ruim 8000 km2, 81 gemeenten en vijf veiligheidsregio’s. Daar wonen 3,2 miljoen Nederlanders, oftewel 20% van de bevolking. Deze leden vragen om een toelichting op de werkbaarheid van een dergelijke grote regio. Is de regering bereid om ten aanzien van deze regio een splitsing te overwegen waarbij niet direct meer politie-eenheden hoeven te ontstaan maar wel een betere verdeling van de eenheden wordt bewerkstelligd? Deze leden constateren dat de regering congruentie met de gerechtelijke kaart nastreeft en vragen in hoeverre ook ten aanzien van de gerechtelijke indeling een betere verdeling mogelijk is.

Deze leden missen een toelichting op de chefs van de regionale eenheden. Kan de regering aan de leden van de D66-fractie toelichten wat de positie van de chef van de regionale eenheid is ten opzichte van de lokale gezagsdragers, de regioburgemeester en de korpschef?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het regeerakkoord een schaalvergroting van de politieregio’s is opgenomen. Hoewel zij erkennen dat het aantal politieregio’s kan worden teruggebracht, hebben zij vraagtekens bij het aantal van tien politieregio’s. Zij missen een analyse wat de meest doelmatige schaal is en of deze tien regionale eenheden qua geografische en culturele samenhang en qua criminaliteitsbeeld voor de hand liggen. Zij hebben zorgen dat hiermee de afstand tot de burgers en het lokale bestuur te groot wordt. Sommige politieregio’s bestrijken straks een gebied met circa 80 gemeenten. In dit verband heeft de Raad van State het zelfs over Poolse landdagen. In hoeverre kan dan nog de inbreng van een individuele gemeente voldoende worden gewaarborgd zonder dat de regionale politiechef al zijn tijd kwijt is aan afstemming met gemeenten?

Deze leden constateren dat het voornemen bestaat één politieregio te vormen voor Gelderland en Overijssel. Zij vragen of het bekend is bij de regering dat één van de grondleggers van het regeerakkoord nu namens deze provincies ageert tegen politieregio’s van een dergelijke omvang? Kan de regering onderbouwen waarom een dergelijke omvang noodzakelijk zou zijn en in hoeverre lokale inbedding hiermee voldoende gegarandeerd kan blijven?

De aan het woord zijnde leden hebben de indruk dat ook het schaalniveau van tien politie-eenheden voor sommige specialismen te klein zal zijn. Zij wijzen er op dat er nu al sprake is van slechts zeven bovenregionaal georganiseerde teams. Waarom is er om die reden niet gekozen om deze specialismen landelijk te organiseren waarbij de specialisten op basis van een netwerkorganisatie best werkzaam kunnen zijn binnen de politieregio’s? Voorts vragen deze leden wat wordt bedoeld met de zin in de toelichting bij de nota van wijziging dat de landelijke diensten niet belast zijn met de uitvoerende politietaak.

De aan het woord zijnde leden merken op dat er in het wetsvoorstel is gekozen om aan te sluiten bij de grenzen van de tien arrondissementen van de gerechtelijke kaart. Zijn hiervoor andere argumenten dan de gewenste schaalvergroting? Zij vragen dit ook omdat de indeling van de gerechtelijke kaart met name in het noorden en oosten geen relatie heeft met de bestuurlijk relevante entiteiten. Het oorspronkelijke uitgangspunt van een eerdere versie van het wetsvoorstel was om aan te sluiten bij de grenzen van de veiligheidsregio’s met één veiligheidsbestuur. Door dit los te laten blijven er toch aparte bestuurs- en overlegstructuren op regionaal niveau. Deze leden vragen of dit niet leidt tot onnodige extra bestuurlijke drukte.

Deze leden vragen voorts of nu duidelijk is welke diensten nu echt gecentraliseerd worden en waar ze worden belegd, ook geografisch gezien. Zij menen dat dit onder de noemer van ICT, huisvesting c.q. ondersteunende diensten nog wat globaal is geformuleerd. Het is van belang te weten wat nu precies centraal ingeregeld wordt en wat de opbrengst zal zijn in termen van minder kosten en minder fte’s. Ook vragen deze leden of het klopt dat er straks geen regionale korpsbeheerders meer zullen zijn. Hoe worden de staven van korpsbeheerders ontmanteld? Wat betekent dat in reductie van fte’s? Wat stelt de regioburgemeester aan ondersteuning in? Stelt de regering daar eisen aan?

De leden van de SGP-fractie menen dat de schaal van de verschillende regio’s erg groot is. Wordt het echt zoveel eenvoudiger als er wordt gekozen voor schaalvergroting? Kan niet worden volstaan met samenvoeging van die politieregio’s waar problemen zijn vanwege te kleine schaal? Waarom wordt niet gewoon de grootte van de veiligheidsregio’s genomen bij de indeling van de politieregio’s? Zijn de nog maar een jaar geleden ingevoerde veiligheidsregio’s naar de mening van de regering ook te groot?

In de memorie van toelichting lezen deze leden dat het de bedoeling is de organisatie van de politie compact te houden en dat de huidige schaal van de politieregio’s te klein is om volledig zelfstandig te voorzien in noodzakelijke specialismen. Graag vernemen de leden van de SGP-fractie om welk deel van de werkzaamheden van de politie het gaat bij de voorziening in specialismen? Hoe wordt voorkomen dat het voordeel van de schaalvergroting voor de bijzondere specialismen niet volledig wordt tenietgedaan door het nadeel van schaalvergroting voor de belangrijke kerntaak van de politie om te voorzien in goede basispolitiezorg dicht bij de burger? Als voordeel noemt de regering dat de bovenregionale eenheden zullen kunnen vervallen. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat de politieregio’s nagenoeg een vervanging van de bovenregionale eenheden zijn, terwijl in de praktijk toch behoefte zal zijn aan politie-eenheden op bijvoorbeeld het niveau van de veiligheidsregio of op kleinere schaal? Welk concreet voordeel levert de schaalvergroting dan op voor de bestuurlijke drukte?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de regering stelt dat de indeling in tien regionale eenheden geen gevolgen heeft voor de invloed van lokale bestuurders op de politie. Hoewel dit formeel gesproken zo kan zijn, constateren de leden van de SGP-fractie wel dat per nieuwe politieregio veelal veel meer gemeenten betrokken zullen zijn bij de besluitvorming over de verdeling van de middelen en mensen. Deelt de regering de opvatting van deze leden dat de feitelijke betrokkenheid van de lokale bestuurders vanwege de grotere schaal afneemt? Deze leden vragen hoeveel gemeentebesturen respectievelijk zijn betrokken bij de nieuwe regio’s voor Groningen/Friesland/Drenthe, Overijssel/Gelderland en Zeeland/West-Brabant. In hoeverre is het in zulke grote regio’s praktisch uitvoerbaar om met elkaar in overleg tot een goede verdeling van de politie-inzet te komen?

Op diverse plaatsen in het wetsvoorstel en de toelichting hierop wordt gesproken over territoriale en functionele eenheden. De leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe precies wordt vastgesteld op welke wijze deze indeling plaatsvindt. Wordt de landelijke korpschef belast met deze taak? Zou het op basis van dit wetsvoorstel mogelijk zijn dat er in het geheel niet gekozen wordt voor een nadere indeling van de politieregio?

Ook vragen de leden van de SGP-fractie zich af hoe groot de precieze omvang van deze eenheden wordt? Wordt beoogd dat ten minste in elke gemeente van een bepaalde omvang sprake is van een basiseenheid van politie? Kan in het licht hiervan aangegeven worden hoeveel eenheden van politie er op dit moment zijn die de omvang hebben van meer (kleine) gemeenten, hoeveel eenheden er zijn die de omvang van één gemeente hebben en hoeveel gemeenten er zijn die meer basiseenheden binnen hun grenzen kennen? Met welke gemeentegrootte corresponderen deze indelingen ongeveer?

4.4 De sturingsinstrumenten van de Minster van Veiligheid en Justitie

De leden van de D66-fractie merken op dat in het voorstel wordt aangegeven dat de minister een aanwijzingsbevoegdheid ten aanzien van de regioburgemeesters krijgt indien de landelijke beleidsdoelstellingen niet of onvoldoende door middel van de regionale plannen worden verwezenlijkt. Deze leden hebben behoefte aan een concreet voorbeeld op dit punt. Welke gevallen acht de regering denkbaar waarin een aanwijzing wordt gegeven aan de regioburgemeester? De minister krijgt een directe positie ten aanzien van de politie en de korpschef belast met het beheer en de leiding over de politie is volledig ondergeschikt aan de minister. Op welke wijze wordt in het voorstel gegarandeerd dat incidentenpolitiek niet een directe weerslag krijgt op het politiewerk oftewel de continuïteit van gestelde prioriteiten en werkzaamheden gewaarborgd wordt, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de minister volgens het wetsvoorstel de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven kan die anders dan onder de huidige wet niet het karakter hebben van ultimum remedium. Deze leden vragen welke ruimte de korpschef in de dagelijkse praktijk heeft omdat hij uiteindelijk ook geacht wordt de landelijke doelstellingen te halen. Bovendien is het instrument van een aanwijzing vreemd aangezien de korpschef als ambtenaar direct onder de verantwoordelijkheid van de minister valt. Deze leden vragen in wat voor situaties er aan een algemene of bijzondere aanwijzing kan worden gedacht. Zij vragen dit ook omdat er al een algemene aanwijzingsbevoegdheid komt voor individuele ambtenaren van politie door de burgemeester, de officier van justitie en de minister.

5. Lokale inbedding

5.1 Inleiding

Voor de D66-fractie is de lokale inbedding van groot belang. Een van de randvoorwaarden van deze leden is dat bij invoering van de nationale politie de organisatie dicht bij de burger blijft staan. Voorkomen moet worden dat op termijn de gemeentepolitie opnieuw de kop op steekt of toezichthouders politietaken gaan uitvoeren bij gebrek aan beschikbare politiecapaciteit. Tegelijkertijd zien deze leden een spagaat tussen het voorstel van een nationale politie enerzijds en de ambitie van een lokale inbedding van de politie anderzijds. Dat maakt het voor deze leden des te belangrijker dat de lokale inbedding daadwerkelijk zodanig plaatsvindt dat deze zich staande kan houden naast c.q. in balans is met de nationale inbedding gevuld met landelijke prioriteiten en landelijke aansturing. Hoe garandeert de regering deze balans?

5.2 Het gezag over de politie

De leden PvdA-fractie constateren dat een goede informatiepositie op het gebied van veiligheid voor zowel het lokaal bestuur als de politie steeds belangrijker is. Dit geldt voor een goede uitvoering van het lokaal veiligheidsbeleid, maar ook voor de toepassing van bestuurlijke instrumenten als de wet Bibob en de inzet van gemeentelijk toezichthouders. Daarom zijn deze leden van mening dat de toegang van de burgemeester tot de voor hem beschikbare informatie van de politie in de wet geregeld moet zijn. Graag ontvangen de leden van deze fractie de visie van de regering hierop.

Naast de informatiepositie is een goede samenwerking tussen Politie en overige (gemeentelijke) toezichthouders steeds wezenlijker. De leden van de PvdA-fractie willen de regering vragen of overwogen is deze samenwerking in de wet te verankeren en of de Regering daartoe noodzaak ziet.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het voor lokale bestuurders belangrijk is om inzicht te hebben in de kwaliteit en aandacht voor gebiedsgebonden politiezorg. Graag horen deze leden of de Regering mogelijkheden ziet om een dergelijke kwaliteitstoets periodiek uit te voeren en of er een nul-meting gehouden kan worden?

De leden van de D66-fractie merken op dat het driehoeksoverleg in beginsel op gemeentelijk niveau plaatsvindt. Tegelijkertijd bestaat de mogelijkheid het overleg naar een hoger niveau te tillen. Deze leden lezen hier een vergelijking met de huidige situatie. Zij beschouwen deze optie als gemakkelijk voor het OM, maar zijn tevens van mening dat het weinig recht doet aan de lokale veiligheidsplannen als het driehoeksoverleg uit de gemeente naar een hoger niveau wordt getild. Zij vragen hier een nadere toelichting op hoe deze mogelijkheid zich in de nieuwe situatie verhoudt tot de lokale inbedding en welke invloed wordt voorzien op de lokale plannen en in hoeverre een wettelijke regeling hier door de regering als noodzakelijk wordt beschouwd.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de lokale gezagsdriehoek overleg zal zijn tussen de burgemeester, de officier van justitie en het hoofd van het territoriale onderdeel van de regionale eenheid binnen welker grondgebied de gemeente geheel of ten dele valt. Zij vragen of het grondgebied van gemeente kan vallen onder meerdere territoriale eenheden. Dit lijkt genoemde leden onwenselijk en zij vragen daarom de regering dit nader te onderbouwen.

5.3 Regionaal overleg gezagsdragers

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de positie van de regioburgemeester verduidelijking behoeft. Zij willen namelijk voorkomen dat de regioburgemeester een nieuwe korpsbeheerder wordt. Er komen straks tien grote regio’s met soms wel meer dan 70 burgemeesters. Duidelijk moet zijn dat de rol van de regioburgemeester niet op het beheer ligt, maar dat de regioburgemeester namens (en met) de overige burgemeesters in de regio het gezag op de openbare orde vertegenwoordigt. Ook willen deze leden weten op welke wijze kan worden getoetst of de daadwerkelijke toedeling van operationele politiecapaciteit in overeenstemming gebeurt met het regionaal beleidsplan. Waarom is niet nader omschreven waarover de regionale driehoek overlegt? Zou dit, met het oog op de taakuitvoering van de politie, niet alsnog moeten gebeuren? Verder vragen deze leden of het juist is dat de regioburgemeester formeel geen verantwoordingslijn heeft naar de burgemeesters van de gemeenten binnen de regionale eenheid en naar de minister van Veiligheid en Justitie. Aan wie legt de regioburgemeester nu eigenlijk verantwoording af? Ook willen zij weten waarom er niet voor gekozen is om burgermeesters een voordracht te laten doen voor de benoeming van de regioburgemeester

De leden van de SP-fractie constateren dat de democratische inbedding van het politiewerk moet worden verzekerd door een regionaal beleidsplan, waarbij de lokale veiligheidsplannen moeten opgaan in één regionaal plan. Als het bij de vaststelling van het regionale beleidsplan niet lukt overeenstemming te bereiken, stelt de regioburgemeester in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie het beleidsplan vast. Dit betekent feitelijk dat de gemeente met de meeste inwoners het laatste woord heeft, ook als het gaat om de verdeling van de politiecapaciteit, zo merken deze leden op. Dit legt wat hen betreft een bom onder de verbetering van de democratische inbedding. Hoe kan de gemeenteraad de burgemeester ter verantwoording roepen, die het in het regionale overleg heeft «verloren»? Hoe kan de gemeenteraad tegen een dergelijk besluit in beroep gaan? Hoe kan de gemeenteraad de regioburgemeester ter verantwoording roepen?

De leden van de D66-fractie constateren dat de vaststelling van het regionale beleidsplan dient te geschieden bij unanimiteit van stemmen. Daarbij wordt nadrukkelijk vermeld dat de stem van de lokale burgemeester niet mag worden gesmoord door een meerderheid. Deze leden vinden dit een nobel streven maar hebben twijfels bij de werkbaarheid in de praktijk van deze constructie. Kan de regering toelichten welke verwachtingen zij heeft bij het in de praktijk brengen van deze constructie? Het valt voornoemde leden voorts op dat verderop in het voorstel wordt aangegeven dat bij gebrek aan unanimiteit de doorslaggevende keuze wordt gemaakt door de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie. Hoe beschouwt de regering deze achtervangconstructie in het licht van de eerdere opmerking in het voorstel dat de stem van de burgemeester niet mag worden gesmoord?

De aan het woord zijnde leden merken op dat als er geen overeenstemming wordt bereikt over het regionale beleidsplan met de verdeling van politiesterkte, het geschil via de escalatielijn naar de hoofdofficier van justitie en regioburgemeester gaat en vervolgens via de regioburgemeester naar de regering. De leden van de D66-fractie vragen waarom hier niet is gekozen voor de korpschef in plaats van de regering als sluitstuk in geval van geschillen over de verdeling van de politiesterkte. Deze leden lezen in de nota dat de korpschef is belast met beheer en leiding over de politie en wensen verduidelijking over de rolverdeling c.q. positie van regering en korpschef op dit punt.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het wetsvoorstel de figuur van de regioburgemeester introduceert. Nu wordt voorgesteld de beheerfunctie landelijk te organiseren vragen deze leden waarom er voor is gekozen de rol van regioburgemeester sterker te maken dan alleen de functie van voorzitter en leiding bij grote crisissituaties. Een voorbeeld is de aanwijzingsbevoegdheid van de minister om het beleidsplan beter te laten verzekeren dat landelijke beleidsdoelstellingen worden verwezenlijkt. Waarom is hierbij niet gekozen voor een aanwijzing aan de betrokken burgemeesters gezamenlijk? Genoemde leden hebben de indruk dat de vorige versie van het wetsvoorstel waarin sprake was van een regionaal veiligheidsbestuur op dit punt beter aansloot bij de grondwettelijke bevoegdheden van burgemeesters.

De aan het woord zijnde leden constateren dat als bij de vaststelling van het regionale beleidsplan het niet lukt overeenstemming te bereiken, de regioburgemeester in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie het beleidsplan vaststelt. Als zij niet met elkaar tot overeenstemming kunnen komen, wordt dit verschil van zienswijze schriftelijk voorgelegd aan de minister en beslist laatstgenoemde. In beide gevallen kan een betrokken burgemeester beroep instellen. Genoemde leden vragen om een nadere onderbouwing van deze tussenstap aangezien de kans groot is dat ook als de regioburgemeester en de hoofdofficier tot overeenstemming komen, een betrokken burgemeester beroep zal instellen. Genoemde leden geven in overweging om in het geval de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie niet tot overeenstemming kunnen komen niet alleen de zienswijze van deze twee partijen aan de minister wordt voorgelegd maar ook de zienswijze van de overige betrokken burgemeesters zodat de minister dit kan betrekken bij zijn besluit.

De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering er niet voor kiest om op regionaal niveau te voorzien in een overleg tussen de lokale gezagsdragers over de politie. Zij vragen of de praktijk zal zijn dat burgemeesters éénmaal in de vier jaar inbreng mogen leveren voor de invulling van het regionale beleid en de verdeling van de sterkte over de eenheden en verder geen daadwerkelijke invloed zullen hebben op het regionale beleid. Welke mogelijkheden hebben burgemeesters om ook in de tussentijd invloed uit te oefenen op het regionale beleid, om daarmee mede te voldoen aan de wensen die voortkomen uit de gemeenteraad op het terrein van (lokale) veiligheid?

Deze leden constateren dat er bij de vaststelling van de plannen sprake is van de noodzaak van unanimiteit. Dat is een goed streven gezien de grote lokale belangen. Hoe groot acht de minister de kans dat er geen overeenstemming wordt bereikt? Zal er vaak sprake zijn van uiteindelijke vaststelling door de regioburgemeester in samenspraak met de hoofdofficier van justitie, omdat er geen unanimiteit is?

5.4 Relatie met de veiligheidsregio

De leden van de VVD-fractie vragen of het niet voor de hand ligt om de politiedistricten congruent te laten zijn met de veiligheidsregio.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering de keuze heeft gemaakt om de veiligheidsregio’s voorlopig in tact te laten. Hierdoor vallen meerdere veiligheidsregio’s binnen één regionale politie-eenheid. De Raad van State geeft aan dat het voor een effectief optreden van de voorzitter van de veiligheidsregio belangrijk is om alle spelers op het veiligheidsgebied goed te kennen, zodat er in geval van een calamiteit snel gehandeld kan worden. Deze leden onderschrijven dat standpunt van harte en willen dan ook graag weten hoe deze samenwerking geregeld wordt en hoe de verschillende hulpdiensten optimaal met elkaar samen zullen werken. Eén van de mogelijkheden om samenhang te realiseren tussen de veiligheidsregio’s en de politieorganisatie is het samen laten vallen van de veiligheidsregio’s met de territoriale onderdelen van de politie. De regering geeft aan dat als optie te zien, maar het niet dwingend op te willen leggen. De leden van de PvdA-fractie willen weten of de keus om de politieorganisatie op deze wijze in te delen overgelaten wordt aan de regioburgemeester of hoe dit anders beslist wordt. Ook willen de voornoemde leden graag een lange termijn visie van deze regering op de organisatie van rampenbestrijding en de schaal die daarvoor wenselijk is.

De leden van de D66-fractie constateren dat er in het voorliggend voorstel is gekozen om aan te sluiten op de indeling van de gerechtelijke kaart en niet de indeling van de veiligheidsregio’s te volgen. Zij vinden dit in die zin opvallend omdat het opstellen van veiligheidsplannen meer raakvlak heeft met de veiligheidsregio’s die naast de nationale politie-eenheden blijven bestaan, dan dat er op dit punt een vergaande relatie is met de gerechtelijke indeling. Zij verbazen zich erover dat de regering hier niet in meer sturing op afstemming voorziet terwijl de veiligheidsregio’s bepalend zijn voor rampen en crisisbestrijding, te meer nu de huidige korpsbeheerders (samenvallend met de voorzitter van de veiligheidsregio’s) verdwijnen. Deze leden constateren dat in het voorstel ten behoeve van uitwisseling tussen veiligheidsregio’s en politie-eenheden wordt gesproken over bestuurlijke doorzettingsmacht en een aanspreekpunt bij de politie met voldoende mandaat. De korpschef moet zorg dragen voor een goede afstemming tussen politie en veiligheidsregio’s. De leden van de D66-fractie vinden deze beschrijving wat mager gezien het belang van een goede afstemming op dit punt daar hier ook rampen- en crisisbestrijding onder geschaard wordt. Welke mogelijkheden ziet de regering om het voldoende gemandateerde aanspreekpunt bij de politie zowel voor de warme als koude fase, in het voorliggende wetsvoorstel nader te duiden?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de regering van mening is dat het wetsvoorstel tot minder bureaucratie leidt omdat er niet meer langdurig overleg nodig is met korpsbeheerders over de vertaling van landelijke prioriteiten in convenanten. Tegelijkertijd constateren deze leden dat door het loslaten van de indeling van veiligheidsregio’s een nieuw convenant wordt geïntroduceerd door het bestuur van de veiligheidsregio, de korpschef en de desbetreffende hoofdofficier van justitie met het oog op de samenwerking bij branden, rampen en crises. Zij vragen of voor deze convenanten niet dezelfde bezwaren zullen gaan gelden en wat de rol van de regionale politiechef bij de totstandkoming van deze convenanten is.

De leden van de SGP-fractie merken op dat als het bij de vaststelling van het regionale beleidsplan niet lukt om overeenstemming te bereiken, de regioburgemeester de taak heeft om samen met de hoofdofficier van justitie het beleidsplan vast te stellen. Hoe wordt voorkomen dat de regioburgemeester – die ook belanghebbende bij de besluitvorming is – het eenvoudiger vindt om niet tot overeenstemming te komen in een eerder stadium?

5.5 De gemeenteraad

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat wordt bedoeld met de stelling dat het belangrijk is dat gemeenteraden zelf investeren in hun bijdrage aan de politie. Wordt hier ook een financiële bijdrage bedoeld? Ook vragen deze leden om in te gaan op de kritiek van de Raad van State dat op het punt van de benoeming van het lokale hoofd van de politie de bestaande lokale bevoegdheid met dit wetsvoorstel wordt afgezwakt.

De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat gemeenteraden betrokken zijn bij de vormgeving van het lokale veiligheidsbeleid. Tegelijkertijd blijft de rol van de gemeenteraad beperkt tot het ter verantwoording roepen van de burgemeester en het geven van aanbevelingen voor de inzet van de burgemeester in het regionaal overleg. Kan de regering inzichtelijk maken in hoeverre die invloed van gemeenteraden – gezien het groot aantal betrokken gemeenten – echt een zodanige invulling gegeven kan worden dat zij op een goede wijze de belangen van de bevolking kunnen vertegenwoordigen?

Voornoemde leden brengen in herinnering dat democratische verantwoording plaatsvindt binnen de gemeenteraad. Zij vragen of de doeltreffendheid van de democratische controle niet in belangrijke mate te maken heeft met de lokale cultuur en dat het belangrijk is dat daarop ingezet wordt. Zij krijgen de indruk dat de door de regering gekozen nieuwe structuur de lokale betrokkenheid en democratische controle niet op voorhand eenvoudiger maakt. Op welke punten wordt er nu daadwerkelijk bereikt dat gemeentebesturen meer bevoegdheden krijgen dan die ze nu ook al hebben?

Voorts vragen deze leden in hoeverre de lokale prioriteiten op het terrein van veiligheid ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden, gezien het gegeven dat er ook landelijke en regionale prioriteiten zijn. Welke mogelijkheden ziet de regering om in de praktijk daadwerkelijk uitvoering te geven aan die lokale prioriteiten door het afdwingen van beschikbaarheid van de politie?

6. Het beleid ten aanzien van de taakuitvoering door de politie

6.1 Inleiding

De leden van de PvdA-fractie lezen in het wetsvoorstel en in de nota van toelichting niets terug over de directe inbreng van burgers op het beleid van de politie. Zij vragen de regering naar haar visie op burgerparticipatie bij de taakinvulling van de politie.

6.2 De landelijke beleidsdoelstellingen

De leden van de VVD-fractie vragen of het niet wenselijk is om wettelijk vast te leggen dat de landelijke, regionale en lokale prioriteiten op een evenwichtige wijze dienen te worden samengebracht. Ook willen zij graag weten of gemeenten, op basis van voorliggend wetsvoorstel, het recht hebben om op een ander niveau dan de nieuwe regionale eenheden tot bovenlokale afstemming te komen?

De leden van de PvdA-fractie realiseren zich dat met het vaststellen van landelijke prioriteiten al een instrument is geïntroduceerd om meer eenheid te krijgen in het opereren van de regionale politiekorpsen. Daarmee heeft de regering dus gelijk dat het vaststellen van nationale prioriteiten geen nieuw instrument is, maar dit wetsvoorstel leidt al tot een sterke centralisatie van de aansturing van de politie. Daarom vragen deze leden of het als tegenwicht tegen die centralisatie niet verstandig is als de verantwoordelijk minister zich zeer terughoudend opstelt bij het benoemen van landelijke prioriteiten om zorg te dragen voor voldoende ruimte om op regionaal en lokaal niveau maatwerk te leveren. Daarbij vragen voornoemde leden of de regering mogelijkheden ziet om deze terughoudendheid in de wet tot uitdrukking te brengen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de artikelen 20 en 39 van het wetsvoorstel de landelijke doelstellingen die de minister voor de landelijke en regionale eenheden vaststelt en de beleidsplannen die de burgemeesters vaststellen bij elkaar komen. Deze leden zien in de combinatie van deze artikelen een mogelijke spanning. Hoe moet het beleidsplan dat regionaal vastgesteld wordt zich verhouden tot de doelstellingen die de minister vaststelt? Hoe kan worden voorkomen dat de beleidscyclus een topdown karakter krijgt? Ook vragen voornoemde leden of de regering de mogelijkheid wil creëren voor het maken beleidsplannen op een lager niveau dan de regionale eenheden. In de nota van wijziging staat al de mogelijkheid om de lokale afstemming op het niveau van de veiligheidsregio te organiseren, maar acht de regering het mogelijk en wenselijk om dit maatwerk ook een juridische basis te geven?

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie moet het voorliggende wetsvoorstel er mede voor zorgen dat Nederland een beter functionerende politieorganisatie krijgt. De invoering van het nieuwe politiebestel mag er niet toe leiden, dat landelijke prioriteiten ten koste gaan van het werk in de wijk. Kan de regering nader ingaan op de verhouding tussen landelijke prioriteiten en gebiedsgebonden politiezorg in de verhoudingen van het nieuwe politiebestel?

Voornoemde leden zien een spanningsveld bij centrale verdeling van de (schaarse) politiecapaciteit, terwijl veiligheidsplannen lokaal worden vastgesteld. In de huidige situatie wordt de politiecapaciteit verdeeld op grond van het Budgetverdeelsysteem. Deze leden hechten een grote waarde aan bereikbaarheid van de politie en aan voldoende politiecapaciteit voor kleine kernen en het platteland. Daarom vragen deze leden hoe de politiecapaciteit in het nieuwe bestel verdeeld wordt. Op welke wijze wordt het probleem opgelost als lokaal vastgestelde veiligheidsplannen meer capaciteit vergen dan landelijk toegedeeld is? Deze leden vragen de regering een nadere uiteenzetting van zijn visie op het gesignaleerde spanningsveld en de oplossingen daarvoor in het nieuwe politiebestel. In dit verband vragen zij de regering voorts in te gaan op de suggestie van de VNG, dat een formele basis gegeven dient te worden aan het vaststellen van een basisniveau politiezorg en bindende afspraken over wat de politie levert, zodat er meer garantie is op politie-inzet voor het integraal veiligheidsplan. De leden van de CDA-fractie vragen hoe in het wetsvoorstel verankerd is dat de burgemeester een beslissende stem heeft, waar in de regio’s de driehoek beslist over de inzet van de politie (zoals vastgelegd in het regeerakkoord).

De leden van de SP-fractie menen dat een landelijke politie niet kan zonder goede lokale inbedding. Zij vrezen dat in dit voorstel de landelijke prioriteiten de boventoon zullen voeren en voor lokale invulling van het politiewerk weinig ruimte overblijft. Ziet de regering mogelijkheden om de lokale beleidsruimte voor de politie beter vast te leggen, bijvoorbeeld door gemeenten eigen politiemensen en eigen politiemiddelen te geven?

De leden van de D66-fractie willen graag weten hoe de prioriteitsverhouding tussen nationaal en lokaal wordt verankerd en op welke wijze een balans tussen de twee wordt gewaarborgd. Kan de regering aangeven of en indien ja, welk capaciteitsverdelingsysteem wordt gehanteerd om straks aan zowel nationale als lokale prioriteiten tegemoet te kunnen komen? Hoe wordt in het licht van nationale prioriteiten gegarandeerd dat in geval van calamiteiten, gemeenten over voldoende politiecapaciteit kunnen beschikken? Deze leden noemen, denkend vanuit het uitgangspunt dat de politie dicht bij de burger georganiseerd moet zijn, de optie om eerst de lokale prioriteiten te laten vaststellen alvorens de landelijke prioriteiten worden bepaald zodat bij de vaststelling van de landelijke prioriteiten ook de lokale prioriteiten kunnen worden meegenomen. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de minister tenminste eenmaal per vier jaar de landelijke doelstellingen vaststelt ten aanzien van de taakuitvoering van de politie en daarbij de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal hoort. Deze leden vragen of het de bedoeling is om hierbij gelijk een voorstel op te nemen voor de lokale vertaling van deze doelstelling of dat dit twee aparte processen zijn. Ook stellen zij voor de Kamer in een vroegtijdig stadium te betrekken bij het bepalen van de doelstellingen, bijvoorbeeld op basis van een concept versie.

De aan het woord zijnde leden constateren dat de inzet van de politie afhankelijk is van landelijke en lokale doelen. Vaak zullen landelijke en lokale doelen in elkaars verlengde liggen. Voornoemde leden constateren dat dit echter niet altijd zo zal zijn. In het regeerakkoord is opgenomen dat bij de vaststelling van de landelijke en regionale prioriteiten in jaarplannen de lokale knelpunten in de buurten en wijken in de prioritering meer nadruk zullen krijgen. In de toelichting bij de nota van wijziging wordt gesteld dat de landelijke beleidsdoelstellingen substantiële ruimte zullen laten voor lokaal politiebeleid. Genoemde leden vragen hoe groot die ruimte is. In de toelichting wordt gesteld dat een minimale capaciteit voor gemeentelijke politiezorg niet kan worden gegarandeerd omdat dit ten koste zou gaan van de flexibiliteit van de politie. Deze leden vragen de regering dit nader te onderbouwen aangezien een groot deel van de politietaken juist lokaal ligt. Deze leden wijzen bijvoorbeeld op het fenomeen wijkagent en vragen waarom een gemeente niet de garantie zou kunnen krijgen voor een bepaalde capaciteit aan wijkagenten. Ook de Raad van State wijst op het belang van een minimumpercentage budget ter vrije besteding van de lokale politie-eenheden.

De leden van de SGP-fractie lezen in de nota van wijziging dat de VNG en andere betrokkenen aandacht hebben gevraagd voor de relatie tussen nationale en lokale prioriteiten. Deze leden begrijpen de regering als zij stelt dat de nationale prioriteiten veelal in het verlengde van de lokale prioriteiten liggen. Zij vinden echter dat niet uit het oog verloren mag worden dat het bij lokale prioriteiten ook echt om plaatselijke problemen gaat. Deze leden vragen de regering daarom om nog eens goed tegen het licht te houden op welke wijze de lokale prioriteiten ook gegarandeerd gewaarborgd worden. Hoe wordt voorkomen dat de landelijke prioriteiten zoveel aandacht van de politieambtenaren vragen, dat zij aan concrete handhaving in de wijk of bijzondere plaatselijke problemen niet toekomen?

6.3 Het beleid voor de taakuitvoering van de regionale eenheden

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het regionaal beleidsplan een belangrijk richtinggevend plan zal zijn voor de inzet van de politie. De totstandkoming hiervan moet echter plaatsvinden met unanimiteit van stemmen van de burgemeesters uit de regio en de hoofdofficier van justitie. De regering geeft aan dat dit gedaan is om alle burgemeesters een stevige stem te geven, maar deze leden menen dat dit het proces van vaststelling ook erg fragiel maakt. Graag ontvangen zij een nadere uitleg van de regering. Ook willen zij graag weten of overwogen is om te zoeken naar een procedure die meer druk legt bij het regionaal orgaan om er samen uit te komen. Voornoemde leden vrezen namelijk dat de eis van unanimiteit niet zal leiden tot een steviger stem van de burgemeesters maar dat dit juist eerder zal leiden tot ingrijpen vanuit hogere bestuurslagen omdat het behalen van unanimiteit vaak niet mogelijk zal blijken te zijn.

7. Beheer

7.1 Inleiding

De leden van de CDA-fractie constateren dat er in het huidige politiebestel sprake is van grote versnippering in het beheer, met name op het terrein van de ICT. Deze leden vrezen, dat de overgang naar het nieuwe politiebestel niet succesvol zal zijn, zolang de problemen op het gebied van de ICT niet worden opgelost. Een slecht functionerende informatiehuishouding heeft veel nadelige gevolgen zowel voor burgers als voor dienders. Kan de regering aangeven welke maatregelen zij wil nemen om deze situatie te verbeteren?

7.2 De korpschef

De leden van de SP-fractie menen dat de voorgestelde structuurverandering van dit wetsvoorstel gepaard moet gaan met de aanstelling van nieuwe mensen. Zij zijn overtuigd geraakt van de noodzaak van een nationale politie door het structurele falen van korpsbeheerders en korpschefs. Graag ontvangen deze leden een overzicht van de korpschefs die van de oude politie overgaan naar de nieuwe politie en in welke functie.

7.3 Personeelsbeleid en rechtspositie

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering omgaat met salarisafspraken van mensen (met name korpschefs) die nu andere verantwoordelijkheden gaan krijgen, aangezien sommige functies zullen verdwijnen of worden aangepast.

Zij vragen voorts hoe de regering in dit verband uitvoering geeft aan de motie-Çörüz (Kamerstuk 29 628, nr. 169). Zij zijn van mening, dat een woonplaatsvereiste behoort te gelden voor het hoofd van een regionale eenheid, de politiechef.

7.4 De Politieacademie (LSOP)

De leden van de CDA-fractie constateren, dat de Politieacademie niet is opgenomen in dit wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat een aantal punten nu reeds in de politiewet uitgewerkt zou moeten worden, onder meer om de in het regeerakkoord beoogde veranderingen in de rechtspositie van aspiranten te kunnen realiseren. Kan de regering nader ingaan op dit punt?

De positie van de Politieacademie als het landelijk instituut van de politie voor werving, opleiding en kennis kan binnen een nationale politie verder worden versterkt door al deze activiteiten te concentreren in de Politieacademie. Voor zover deze activiteiten nu nog decentraal worden georganiseerd, zouden ze kunnen worden herbelegd. In de nieuwe politiewet zou dus kunnen staan dat de Politieacademie deel uitmaakt van de politie. Dit kan bijvoorbeeld als toevoeging in de begripsbepalingen van artikel 25 van voorliggend voorstel. Deze leden vragen de regering in te gaan op deze suggestie.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Wet op het politieonderwijs wel is afgestemd op de Politiewet, maar omgekeerd niet door de volgorde van totstandkoming. Nu er een nieuwe Politiewet komt, kunnen volgens genoemde leden de juridische dwarsverbanden tussen de Wet op het politieonderwijs en de Politiewet beter worden gelegd. Gaat de nieuwe Politiewet bepalen dat de werving en selectie, het politieonderwijs en de kennisfunctie voor de politie landelijke taken zijn, belegd bij de Politieacademie als onderdeel van de Nationale Politie (net zoals dit geldt voor de beheerstaken, die landelijk belegd zijn bij een Politiedienstencentrum)? Ook vragen deze leden of het niet logischer is, nu de Politieacademie deel zal gaan uitmaken van de nationale politie, in de wet te stellen dat alle regelgeving voor de politie in beginsel van toepassing is op de politieacademie, in plaats van zoals nu dit van geval tot geval te benoemen? Tevens vragen deze leden of het niet tijd is om de inzet van executieve medewerkers bij de Politieacademie juridisch duidelijk te regelen? Medewerkers van de Politieacademie hebben een rechtspositie conform het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP) en de CAO-Politie, maar de Politieacademie kan geen executieve politieambtenaren in rechtstreekse dienst hebben. Dit is bijvoorbeeld anders dan de vtsPN, omdat laatstgenoemde een andere juridische vorm heeft. De inzet van mensen met recente praktijkervaring als docent is wel cruciaal voor de kwaliteit van het politieonderwijs. De Politieacademie zet executieven, met behoud van hun executieve status, nu in via detacheringen, onder andere via het korps Utrecht als beheerkorps, maar ook via directe detachering door afzonderlijke korpsen. Levert dit geen bureaucratische regeldruk op?

De aan het woord zijnde leden merken op dat de werving & selectie wordt belegd bij de Human Resources Management (HRM) poot binnen het landelijke korps. Wat betekent dit voor de Politieacademie? Of wordt hier de werving in de zin van arbeidsmarktcommunicatie bedoeld, die thans nog bij de Politieacademie is belegd?

De regering wil de kosten van aspiranten voor de politie verlagen door aspiranten zonder salaris bij het korps in te voeren. Genoemde leden hebben echter de indruk dat in het wetsvoorstel studenten niet genoemd worden als ambtenaar van politie. Genoemde leden vragen in hoeverre de ervaringen met de pilot beursstudenten in 2010 op dit punt meegenomen zijn in het wetsvoorstel.

8. Toezicht, bijstand en klachtenbehandeling

8.1 Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het uitgangspunt bij de vorming van de nationale politie is dat de kosten van overhead in mensen en middelen met circa 25% worden teruggedrongen als gevolg van onder andere de bundeling van (bedrijfsvoerings)taken. Deze leden verzoeken de regering in te gaan op de stelling dat de bureaucratie juist zal toenemen door het verschuiven van de beheersverantwoordelijkheid van de regionale colleges en korpsbeheerders naar de minister van Veiligheid en Justitie. Daarnaast maken zij zich zorgen over eventuele kostenoverschrijdingen in omvang en duur die vaak met bestelwijzigingen gepaard gaan. Deze leden zouden graag een realistische inschatting willen zien en verzoeken de regering hier een reactie op te geven.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de regering in twee paragrafen over de financiële gevolgen van de komende reorganisatie van de politie stapt. Zij vinden deze toelichting volstrekt onvoldoende als het gaat over een ingrijpende reorganisatie met aanzienlijke risico’s. Daarom willen deze leden een uitgebreide onderbouwing van de genoemde besparingen en de investeringen die hiervoor gepleegd moeten worden. Daarbij vragen zij de regering om een deugdelijke risicoparagraaf bij te voegen om de robuustheid van de ramingen te kunnen beoordelen.

De leden van de SP-fractie merken op dat dit wetsvoorstel moet leiden een besparing van 30 mln. in 2013, 50 mln. in 2014, 80 mln. in 2015 en ongeveer 230 mln. structureel in latere jaren. Incidenteel is 130 mln. en 100 mln. beschikbaar voor de uitvoering van dit voorstel. Deze leden vragen of het bespaarde geld beschikbaar blijft voor de politieorganisatie.

De leden van de D66-fractie hechten aan een gezonde financiële basis voor de op te richten nationale politie. Uit de toelichting in de nota van wijziging worden zij niet veel wijzer over de onderliggende onderbouwing van de bedragen. De leden van de D66-fractie lezen in het voorstel dat voor de invoering van nationale politie 130 mln. incidenteel beschikbaar wordt gesteld met daarnaast 100 mln. voor de vorming van ondersteunende diensten. Aangezien deze leden constateren dat de regering reeds in 2012 een nationale politie gerealiseerd wil hebben, vragen deze leden om een uitgebreidere toelichting op de financiën die gemoeid gaan met de invoering ervan. Hoeveel geld is er in 2011 uitgetrokken en hoeveel wordt er in 2012 en 2013 uitgetrokken om de nationale politie in te voeren?

Er wordt in het voorstel gesproken over besparingen vanaf 2013. Waar zijn deze overheadbesparingen op gebaseerd? Op welke wijze worden de overheadkosten precies gereduceerd?

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 16

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de minister objecten en diensten kan aanwijzen waarvan bewaking of beveiliging door de politie noodzakelijk is. Zij vragen wat hierbij de betrokkenheid van het lokale gezag is. Betekent de bepaling in artikel 16 dat het lokale gezag deze bevoegdheid niet heeft?

Artikel 26

De leden van de PvdA-fractie merken op dat artikel 26 bepaalt dat de minister de gemeente kan aanwijzen waar de politie is gevestigd. Zij constateren dat de regering van mening is dat de politie onder gezag van de minister moet opereren, maar met een zekere onafhankelijkheid. Zij vragen of deze onafhankelijkheid ook tot uiting zal komen door de gekozen vestigingsplaats?

Artikel 28

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat bij ministeriele regeling ambtenaren van politie worden aangewezen die deel uitmaken van de leiding van de politie. Zij worden bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen. Genoemde leden vragen hoe ver deze bepaling reikt. Een uitwerking volgt in de ministeriele regeling, maar kan de regering aangeven hoeveel functionarissen indicatief onder de leiding van de politie vallen.

Artikel 36

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de verdeling van capaciteit over de regionale eenheden voor de politie van groot belang is, maar dat het voor een effectieve uitvoering van de controlerende taak van de Kamer ook belangrijk is om gedetailleerdere informatie te hebben over de operationele sterkte, de overhead en de administratieve ondersteuning. Ziet de regering aanleiding de verstrekking van dergelijke informatie een wettelijke basis te geven?

Artikel 40

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de regioburgemeester volgens artikel 40, derde lid, het beleidsplan in overeenstemming brengt met de aanwijzingen van de minister zonder dat hiervoor de instemming van de burgemeesters in het gebied waar de regionale eenheid de politiektaak uitvoert noodzakelijk is. Zij vragen waarom is gekozen voor deze bypass waarmee er een hiërarchie ontstaat en de regioburgemeester zelf kan bepalen hoe de aanwijzing wordt uitgevoerd. Wat betekent deze bepaling in de situatie dat een burgemeester van mening is dat daarmee een te groot beslag op de politiecapaciteit wordt gelegd voor nationale doelstellingen om zijn grondwettelijke taak in de gemeente uit te voeren? Deze leden geven in overweging dat de regioburgemeester in ieder geval de burgemeesters in het gebied moet horen alvorens de aanwijzing wordt verwerkt in het beleidsplan.

Artikel 42

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in artikel 42 het bestaan van landelijke eenheden mogelijk wordt gemaakt. Deze eenheden dragen zorg voor de landelijke en specialistische uitvoering van politietaken. Voornoemde leden willen graag weten welke criteria de regering hanteert bij het afbakenen van de taken die aan deze landelijke eenheden worden toebedeeld.

Artikel 65

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) de taken uitoefent onder gezag van de minister, maar zij willen graag weten op welke wijze de onafhankelijkheid van de Inspectie OOV wettelijk geborgd is. Daarnaast zijn deze leden van mening dat de informatie van de Inspectie OOV ook voor hun werkzaamheden van groot belang is. Daarom willen zij graag van de regering weten of zij de mogelijkheid wil opnemen om ook de Kamer onderzoeksopdrachten aan de Inspectie OOV te geven.

De voorzitter van de commissie,

De Roon

Adjunct-griffier van de commissie,

Van Doorn