Kamerstuk 30520-7

Wijziging Boek 2 en 6 BW (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten); Verslag

Dossier: Voorstel van wet van het lid Van Dam houdende wijziging van Boek 2 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten)

Gepubliceerd: 13 juni 2007
Indiener(s):
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30520-7.html
ID: 30520-7

30 520
Voorstel van wet van de leden Crone en Van Dam houdende wijziging van Boek 2 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten)

nr. 7
VERSLAG

Vastgesteld 11 juni 2007

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoud blz.

1. Algemeen 1

2. De keuzevrijheid van de consument 4

3. De oplossing 6

4. Administratieve lasten 7

5. Artikelsgewijs 8

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden constateren, dat het initiatief is ingegeven door de overweging dat een consument vaak ongewild met een stilzwijgende verlenging van abonnementen wordt geconfronteerd en dat het vervolgens heel lastig is om een abonnement of lidmaatschap weer op te zeggen. Genoemde leden onderschrijven de wens om consumenten in dit soort situaties meer houvast te geven. Bij deze leden rijst echter de vraag of er om deze irritatie weg te nemen niet minder ingrijpende oplossingen te verzinnen waren geweest. Zo zouden zij denken aan een waarschuwingsplicht of een waarschuwingsplicht op verzoek van de consument. De leden van de CDA-fractie merken op, dat de indieners aangeven, dat het teveel gevraagd is van uitgeverijen, energiemaatschappijen en telecom-aanbieders om bij te houden wanneer de abonnementen aflopen. Deze leden vragen of de indieners kunnen uitleggen waarom deze last dan wel zonder omhaal bij de particuliere consument kan worden neergelegd. Deze laatste beschikt niet over elektronische waarschuwingssystemen, zo merken zij op.

De leden van de CDA-fractie menen, dat indien de onderliggende problematiek door op maat gesneden zelfregulering te verhelpen is, dat de voorkeur verdient boven nieuwe regelgeving. Deze leden merken op dat het Nederlands Uitgeversverbond inmiddels al een vergaande en bindende gedragscode heeft afgekondigd. Hoe beoordelen de indieners de werking van deze gedragscode? Hoe is het gesteld met het opstellen van gedragscodes in andere sectoren, kunnen zij daarop ingaan?

Vanuit de sector horen de leden van de CDA-fractie geluiden, dat het inkorten van de opzegtermijn van drie maanden naar één maand niet redelijk is, omdat, bijvoorbeeld, de planning meerdere weken vooruit werken vereist. Kunnen de indieners op deze hartenkreet vanuit het veld reageren, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn van mening, dat het voorstel recht doet aan de wensen van de consument om beter beschermd te worden. Deze leden zouden echter op enkele punten graag nog meer duidelijkheid krijgen. Zij merken op, dat wanneer de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging van meer dan drie maanden verboden wordt, de abonnee zich bewust moet worden van de afloop van zijn abonnement. Deze leden vragen of dit wetsvoorstel niet ten koste gaat van de consument die zijn abonnement wel voor een langer termijn dan drie maanden stilzwijgend wil verlengen.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast, dat de indieners met dit initiatiefwetsvoorstel beogen stilzwijgende verlenging van meer dan drie maanden te verbieden. Deze leden vragen waarom de indieners hebben gekozen voor specifiek drie maanden en waarom niet voor twee of zes maanden, of zoals in Belgische wetgeving het geval is, voor een billijke termijn.

De leden van de PvdA-fractie hebben begrepen, dat contracten voor het afnemen van gas en elektriciteit ook onder deze initiatiefwet vallen. Deze leden merken op, dat voor de energiebranche echter een aparte wet inwerking is gesteld: de Elektriciteitswet 1998. Zij vragen in hoeverre de bepalingen die in dit initiatiefwet opgenomen een aanvulling vormen op dat wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Crone en Van Dam. Deze leden delen de zorgen van de indieners omtrent het stilzwijgend verlengen en het opzeggen van abonnementen en ook zij zijn van mening, dat dit op een betere manier geregeld zou kunnen worden. Wel hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel. Deze leden begrijpen, dat de indieners ook contracten met betrekking tot het leveren van elektriciteit onder het voorstel scharen. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is echter al een regeling opgenomen voor consumenten. Wat is de meerwaarde van het opnemen van energiecontracten in het wetsvoorstel, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Deze leden opperen, dat wellicht een algemene oplossing voor alle soorten contracten en branches, zoals indieners beogen, niet de meest aangewezen weg. Sectoren kunnen dermate van elkaar verschillen dat ook de manier waarop abonnementen in die branche (stilzwijgend) verlengd en opgezegd kunnen worden een verschillende behandeling verdient. Hoe denken de indieners hierover, zo vragen zij.

De leden van de PVV-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel wordt tegemoet gekomen aan de voor consumenten vaak zeer hinderlijke situatie, dat zij niet direct of zeer moeilijk een lidmaatschap of abonnement kunnen beëindigen. Vanuit dit perspectief steunen deze leden de strekking van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij geven graag blijk van hun waardering voor het initiatief en de moeite die de indieners nemen om te komen tot oplossing van problemen rond opzegging en verlenging van abonnementen en lidmaatschappen. Daarnaast merken deze leden op, dat zij waardering hebben voor de wijze waarop het advies van de Raad van State en – blijkens de reactie daarop van de indieners – ook de adviezen van gesprekspartners zijn verwerkt in het gewijzigde voorstel van wet.

De vragen die de leden van de ChristenUnie-fractie aanvankelijk hadden ten aanzien van de voorgestelde aanpassingen in het verenigingsrecht zijn met het gewijzigde voorstel van wet niet meer aan de orde. Deze leden zijn blij, dat hiermee recht is gedaan aan de afzonderlijke status van de lidmaatschapsverhouding en aan de zware druk die een waarschuwingsplicht op elke willekeurige vereniging zou leggen.

Hoewel de leden van de ChristenUnie-fractie zich bij de geschetste problematiek van doorlopende ongewenste abonnementen en verplichtingen iets kunnen voorstellen, rijst bij hen de vraag naar de inhoudelijke legitimatie van overheidsoptreden in dergelijke particuliere rechtsverhoudingen, wanneer dat verder gaat dan de huidige wetgeving regelt. De Raad van State merkt in dat verband op, dat het voorstel tegemoet komt aan «de consument die de opzeggingsmogelijkheden van zijn abonnementen niet bijhoudt». De leden van de ChristenUnie-fractie nodigen de indieners uit, toe te lichten waarom in dergelijke gevallen (wetgevend) overheidsoptreden gewenst is.

Tot slot vernemen deze leden graag of de indieners in de wereld van abonnementen en verplichtingen een aparte plaats zien voor de levering van gas, water en stroom en of dit tot uiting kan komen in het initiatiefwetsvoorstel.

De leden van de D66-fractie willen allereerst de leden Crone en Van Dam bedanken voor de moeite die zij hebben genomen om een oplossing te zoeken en uit te werken voor het door hen geconstateerde probleem. Deze leden hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij herkennen de problematiek, die de indieners schetsen, maar zijn nog niet overtuigd, dat de gekozen oplossing de meest passende is. Graag nodigen zij de indieners derhalve uit de vragen die deze over het initiatiefvoorstel hebben te beantwoorden De leden van de fractie van D66 zouden graag wat meer details over de, door indieners, aangehaalde onderzoeken ontvangen.

De leden van de D66-fractie vragen de indieners nader aan te geven waarom zij de toegevoegde waarde van een verbetering van de opvraagbaarheid van de looptijd en opzegdatum van abonnementen betwijfelen. Delen de indieners de mening, dat er een essentieel verschil is tussen de opzegtermijn en de opzegdatum, waar de eerste een algemene termijn is en de tweede specifiek voor één abonnee? Welke verantwoordelijkheid hebben consumenten naar de mening van de indieners bij het bijhouden van door hun aangegane verplichtingen? Hoe kijken de indieners aan tegen andere middelen om consumenten in staat te stellen beter om te gaan met de veelheid van keuzes in de hedendaagse samenleving? Hoe kijken de indieners aan tegen alternatieven die meer informerend/voorlichtend van aard zijn? Zouden de indieners hierbij kunnen aangeven op welke manier de verkorting van de termijn precies bijdraagt aan het verkleinen van het aantal lopende verplichtingen danwel het verbeteren van de mogelijkheid voor mensen om hun lopende verplichtingen bij te houden?

De leden van de D66-fractie vragen de indieners nader in te gaan op de vraag hoe onderhavig voorstel zich verhoudt tot reeds bestaande initiatieven en wetgeving in verschillende sectoren. Kunnen zij voorts een verdere onderbouwing geven waarom zij de zelfregulering in de uitgeversbranche onvoldoende vinden, zo vragen deze leden.

2. De keuzevrijheid van de consument

De leden van de CDA-fractie hechten aan het basisprincipe van contractsvrijheid. In sommige sectoren, zoals in de energie- of telecomsector is de variëteit van contractsvormen juist de belangrijkste concurrentiemogelijkheid. Het inperken van de mogelijkheid van contractsvormen die kunnen worden aangeboden, beperkt de concurrentie. Het lijkt deze leden, dat het niet de bedoeling van de indieners kan zijn. Zien zij dat goed? Zijn de indieners het eens met deze leden, dat het niet de bedoeling van het wetsvoorstel kan zijn dat meerjarige contracten niet meer kunnen worden afgesloten?

Genoemde leden merken op, dat een groot deel van de irritaties die bij burgers leven, te maken hebben met het feit dat het zo ondoorzichtig is – vaak ook expres ondoorzichtig gemaakt is – om aansluitingen, lidmaatschappen en abonnementen op te zeggen. Hebben de indieners gedachten om ook deze ergernis weg te nemen? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie vragen of de indieners nader in kunnen gaan op de wettelijke regeling, die onlangs in België is ingevoerd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen producten en diensten.

Deze leden zijn van mening dat het wetsvoorstel de trouwe en tevreden consument niet moet raken. Zien zij het goed dat de trouwe abonnementshouder, ieder jaar opnieuw zijn abonnement zal moeten verlengen.

De leden van de PvdA-fractie constateren, dat MKB Nederland een felle tegenstander van dit wetsvoorstel is. MKB Nederland veronderstelt, dat deze wijziging zou leiden tot verslechtering van de marktwerking en van concurrentie. Deze leden vragen of de indieners kunnen aangeven waarom dit volgens hen niet het geval is.

De dagbladsector heeft in vergelijking met voorgaande jaren te maken met terugloop van aantal abonnees, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Zij vragen of de indieners denken dat dit wetsvoorstel tot een nog grotere afname van abonnees zal leiden.

Deze leden merken op, dat België gekozen heeft voor een wet waarin geregeld wordt, dat de consument eerst gewaarschuwd wordt voordat een overeenkomst verlengd wordt. In de Belgische wet zijn nog drie andere belangrijke punten opgenomen: de opzegtermijn wordt niet gefixeerd maar er wordt een redelijke termijn in acht genomen, producten zijn uit de wet gehaald en de diensten behoren tot de wet en de kleine lettertjes worden voortaan in grote letters opgenomen in het contract. Deze leden vragen waarom de indieners niet hebben gekozen voor dit systeem. Zij vragen waarom de administratieve lasten van een waarschuwingsplicht bezwaarlijk zijn en de administratieve lasten die teweeg worden gebracht bij het invoeren van dit wetsvoorstel niet.

De leden van de PvdA-fractie merken op, dat Telecom aanbieders vaak tweejarige abonnementen sluiten om de hoge kosten van de nieuwe toestellen te kunnen dekken. De consument kiest vaak bewust voor een tweejarig abonnement. Op deze manier worden nieuwe mobiele toestellen en nieuwe technologieën tegen een redelijk lage prijs op de markt gezet. Met het inwerking treden van dit wetsvoorstel zal er straks geen mogelijkheid meer zijn om een contract van twee jaar af te sluiten, althans de consument krijgt de mogelijkheid om zijn overeenkomt na een jaar te beëindigen waardoor de kosten zullen stijgen. Worden de abonnementen, en het in de markt zetten van nieuwe producten en technologieën in de Telecom-sector door het wetsvoorstel onbetaalbaar voor de consument, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op, dat door voorliggend wetsvoorstel meerjarige contracten na één jaar per maand opzegbaar zijn. In de telecommunicatiebranche lijkt echter behoefte te bestaan aan tweejarige contracten. Hoe beoordelen indieners in dat kader de regeling omtrent het opzeggen van abonnementen in de telecommunicatiesector zoals voorgesteld in het wetsvoorstel met Kamerstuknummer 30 661 (artikel I onderdeel E), zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie constateren, dat de huidige situatie tot gevolg kan hebben, dat de consument wordt beperkt in zijn keuzevrijheid. Doordat de consument gebonden is aan een lopend abonnement of lidmaatschap voelt zij zich beperkt om over te stappen of lid te worden van een andere aanbieder. Dit betekent tevens voor nieuwkomers op de markt en innovatieve ondernemers, dat het voor hen moeilijker zal zijn om klanten te werven. Een wetswijziging lijkt hier gewenst, zo menen de leden van de PVV-fractie.

Tegelijkertijd is er, volgens deze leden ook een andere kant aan het verhaal en daarom willen zij de volgende kanttekeningen plaatsen:

Ten eerste zijn deze leden van mening, dat de consument hier ook een eigen verantwoordelijkheid draagt, die niet onderschat dient te worden. Indien men zich ergens voor kan aanmelden, kan men zich er in principe ook zelf weer voor afmelden. Uitgaande van het onderzoek van Maurice de Hond heeft maar liefst 60% van de ondervraagden niet één of meer lidmaatschappen of abonnementen gehad die zij eigenlijk had willen opzeggen. Dit zou betekenen, dat het merendeel van de Nederlandse bevolking hier dus geen probleem mee heeft. Dit neemt niet weg, dat 40% van ondervraagden dat wel heeft en tevens 54% het (erg) onhandig vindt dat abonnementen en lidmaatschappen stilzwijgend worden verlengd. De leden van de PVV-fractie willen hierbij opmerken, dat zij de term «onhandig» hier niet erg overtuigend vinden. Desondanks blijkt er wel dusdanig sprake te zijn van hinder dat verandering op zijn plaats lijkt. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de initiatiefnemers de eigen verantwoordelijkheid van de consument in het kader van dit wetsvoorstel bezien.

Ten tweede vragen de leden van de PVV-fractie in hoeverre de (gevestigde) ondernemer, die door deze wetswijziging wordt getroffen, wordt geschaad. Uitgevers blijken bijvoorbeeld vaak langlopende contracten af te sluiten met onder meer drukkers en adverteerders. Deze leden vragen of de ondernemer niet onredelijk wordt geschaad in de continuïteit en zekerheid van zijn/haar ondernemerschap.

Onder meer op basis van de twee zojuist genoemde punten zijn de leden van de PVV-fractie nog niet overtuigd, dat de stilzwijgende verlenging beperkt dient te worden tot drie maanden en de opzegtermijn moet worden verkort naar één maand. Dat er een verandering dient te komen, zijn zij echter met de initiatiefnemers eens. Deze leden zullen zich daarom nog nader beraden over de termijnen. Tenslotte willen deze leden meedelen dat zij, om de consument tegemoet te komen, in ieder geval instemmen met het gebruik van modernere manieren (email en dergelijke) om lidmaatschappen en abonnementen op te kunnen zeggen. De wijziging van het artikel 236 onder o van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de wijze waarop een overeenkomst wordt aangegaan ook de wijze moet kunnen zijn waarop een overeenkomst kan worden opgezegd, krijgt daarmee steun van deze leden.

De leden van de D66-fractie merken op, dat de indieners wijzen op de regeling die in Oostenrijk, Frankrijk en een aantal Angelsaksische landen is getroffen. Graag zouden deze leden ook vernemen welke regelingen in andere ons omringende landen, zoals Duitsland en de Scandinavische landen, gebruikelijk zijn. Tevens vragen deze leden de indieners hoe zij aankijken tegen mogelijke Europese initiatieven, die zouden strekken tot vermindering van de door hen gesignaleerde problemen.

De leden van de D66-fractie vragen de indieners voorts of zij een nadere onderbouwing kunnen geven waarom zij niet hebben gekozen voor invoering van een waarschuwingsplicht, zoals die bijvoorbeeld in België aanhangig is. Zij vragen de indieners daarbij ook de proportionaliteit van voorgestelde maatregelen tegen elkaar af te zetten.

3. De oplossing

De leden van de D66-fractie vragen de indieners nader in te gaan op het verband tussen de door hun gesignaleerde problematiek en de uiteindelijk door hen gekozen oplossing om de maximale termijn voor stilzwijgende verlenging te verkorten tot drie maanden. Hoe draagt dit voorstel bij aan het wegnemen van de indruk van consumenten, dat hun abonnement wéér verlengd is, zo vragen deze leden.

3.1 De oplossing voor abonnementen

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in plaats van stilzwijgende verlenging van het abonnement/lidmaatschap niet wordt gekozen voor een contract voor onbepaalde tijd. Deze leden vragen voorts of de indieners nader kunnen ingaan op het argument dat in het burgerlijk wetboek al voldoende waarborgen zijn opgenomen om onredelijke praktijken tegen te gaan. Kan tevens worden aangegeven waarom in de ogen van de indieners de sectorspecifieke regelgeving, zoals de Electriciteitswet en de Telecomwet waarin ook uitdrukkelijk bepalingen zijn opgenomen over de contracten onvoldoende houvast bieden?

Genoemde leden vragen de indieners hoe zij aankijken tegen een tussenoplossing waarbij abonnees/consumenten het recht krijgen een abonnement op korte termijn en kosteloos op te zeggen nadat een abonnement opnieuw stilzwijgend is verlengd voor een bepaalde termijn.

De leden van de D66-fractie verwelkomen het initiatief van de indieners om bij de toegestane wijze(n) van opzeggen meer evenwichtigheid aan te brengen in de verhouding tussen consument en «producent».

3.2. De oplossing voor het lidmaatschap van de vereniging

Onoverkomelijk grote moeite echter hebben de leden van de CDA-fractie met het feit dat het initiatiefvoorstel ook ziet op lidmaatschappen van verenigingen en de consequenties die dat heeft voor vrijwilligersorganisaties. Het wetsvoorstel heeft namelijk ook betrekking op verenigingen die alleen door amateurs in stand worden gehouden. Voor hen gaat een waarschuwingsplicht gelden, waarbij de leden van de vereniging bijtijds moeten worden gewaarschuwd voor een verlenging van hun lidschap als zij geen actie ondernemen. Hiermee worden extra administratieve lasten voor deze verenigingen in het leven geroepen. Hoe verhoudt dit, zich in de ogen van de initiatiefnemers, tot het beleid van dit kabinet om de administratieve lasten voor vrijwilligers juist te reduceren. Overigens merkt ook de Raad van State op, dat de indieners van het voorstel eraan voorbij lijken te gaan, dat een zware druk wordt gelegd op verenigingen die afhankelijk zijn van vrijwilligers.

De leden van de D66-fractie begrijpen de indieners zo, dat verenigingen aan een ander «regime» worden onderworpen, (onder andere) omdat door belanghebbenden is gewezen op het «belang van goed functionerende sportverenigingen». Is dit correct? De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van goed functionerende verenigingen, maar stellen naar aanleiding van de consequenties die de indieners hieraan verbinden graag nog enige vragen. Is het waar, dat ook lidmaatschappen van andersoortige verenigingen, zoals bijvoorbeeld zonnestudio’s, onder deze «verenigingsregeling» zullen vallen? Deze leden vragen de keuze om voor alle verenigingen een gelijke regeling te treffen nader te onderbouwen. Specifiek vragen zij ook naar de positie van omroepverenigingen en omroepgidsen binnen het onderhavige voorstel. Graag vernemen deze leden welke consequenties dit voorstel voor hen, en een eerlijke concurrentie op de markt voor programmagegevens en magazines, zal hebben. Deze leden vragen de indieners ook aan te geven hoe zij het belang van telefoon-/internetaansluitingen en media-abonnementen wegen. Zij vragen de indieners ook de mogelijk bij sommigen bestaande angst voor de effecten van onderhavig voorstel op de pluriformiteit van ons mediabestel hierbij te betrekken, en met name een verschraling van het aanbod.

De indieners hebben ervoor gekozen verenigingen te verplichten om op de hoofdpagina van de website de informatie over opzegging van het lidmaatschap op de hoofdpagina te vermelden. In de reactie van de indieners op het advies van de Raad van State wordt aan de vereiste vermelding bovendien de kwalificatie «opvallend» meegegeven. De leden van de fractie van D66 vragen de indieners nader in te gaan op de consequenties van dit voorstel. Deze leden hebben hierbij de volgende vragen: om hoeveel websites gaat het ongeveer, welke administratieve lasten brengt dit voor verenigingen met zich mee en hoe ingrijpend zijn de praktische effecten voor de vormgeving van deze websites. Om tot een goed oordeel te komen, vragen zij de indieners tevens een concreet voorbeeld te geven van wat in hun ogen een «opvallende vermelding» zou inhouden.

4. Administratieve lasten

De leden van de PvdA-fractie stellen vast, dat de indieners aangeven, dat uit dit wetsvoorstel geen extra informatieverplichting aan de overheid voortvloeit en hierdoor geen administratieve lasten ontstaan. Deze leden vragen of de indieners dit nader kunnen toelichten. Voorts vragen deze leden naar de administratieve lasten van de bedrijven richting de consumenten.

De leden van de fractie ChristenUnie stellen vast, dat ook in de gewijzigde memorie van toelichting wordt gesteld, dat het voorstel geen administratieve lasten met zich mee brengt. Deze leden vragen aandacht voor de zogenoemde nalevingslasten, die het voorstel voor bedrijven kan opleveren, en voor de mogelijkheid dat deze lasten aan de consument worden doorberekend. Deze leden zouden daarop graag een reactie ontvangen van de initiatiefnemers. Ook vernemen deze leden graag hoe de initiatiefnemers denken over de mogelijkheid, dat het aanbod van meerjarige abonnementen zal gaan verschralen en dat de consument de daarmee gepaard gaande financiële en/of materiële voordelen zal mislopen.

De leden van de fractie van D66 constateren, dat de indieners menen, dat «geen administratieve lasten» voortvloeien uit onderhavig wetsvoorstel. Als deze leden het goed begrijpen, worden «administratieve lasten» door de indieners gelijkgesteld aan «informatieverplichtingen aan de overheid». Deze leden horen graag of deze zienswijze correct is. Tevens vragen zij de indieners de relatie met de «administratieve lasten» die – onder andere volgens de staatssecretaris (p. 3 van de gewijzigde Memorie van Toelichting) – zouden voortvloeien uit het invoeren van een waarschuwingsplicht. Is hier sprake van een andere definitie van administratieve lasten? Zo ja, zijn de indieners van mening, dat onderhavig wetsvoorstel dergelijke administratieve lasten tot gevolg zal hebbengezien ook de te verwachten verhoging van de frequentie van correspondentie inzake abonnementbeheer, zo vragen deze leden.

5. Artikelsgewijs

Het is de leden van de ChristenUnie-fractie niet duidelijk welke verbetering of verduidelijking de indieners beogen met het voorgestelde in artikel I onder B. Naar het deze leden voorkomt, is de term «opzegging» in lijn met de rest van artikel 36 en met de relevante wettelijke terminologie.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie,

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Verdonk (VVD), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).