Kamerstuk 30375-7

Verslag van een algemeen overleg

Breder, lager eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001

Gepubliceerd: 26 januari 2009
Indiener(s): Stef Blok (VVD)
Onderwerpen: belasting financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30375-7.html
ID: 30375-7

30 375
Breder, lager eenvoudiger? Een evaluatie van de belastingherziening 2001

nr. 7
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 januari 2009

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 26 november 2008 overleg gevoerd met staatsecretaris de Jager van Financiën over:

– de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 7 oktober 2008 inzake toezeggingen in verband met de evaluatie belastingherziening 2001 (30 375, nr. 6);

– de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 13 oktober 2008 inzake motie en toezeggingen scheepvaart (31 409, nr. 9);

– de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 24 oktober 2008 inzake voortgang modernisering van de successiewetgeving (27 789, nr. 17).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Blok Griffier: Basten

De voorzitter: Wij hebben voor dit overleg twee uur uitgetrokken en omdat er veel woordvoerders aanwezig zijn, krijgt ieder 5 minuten spreektijd in eerste termijn.

De heer Remkes (VVD): Voorzitter. Er zijn drie brieven geagendeerd. Ik begin met een enkele opmerking over het zeevaartbeleid. Ik beschouw de brief daarover als een tussenbericht. De staatssecretaris is op dit punt kennelijk nog in overleg. Ik dank hem voor de opsomming van de opties die hij geeft, maar er moet wel gewoon een oplossing komen in het verlengde van de aangenomen motie-Roefs/Kortenhorst. Die motie is op dit moment nog niet uitgevoerd. Ik heb de verschillende opties eens bekeken en volgens mij moet de staatssecretaris, in het verlengde van wat de sector heeft gemeld, kiezen voor een mengvorm. Het gaat te ver om nu op de techniek in te gaan. Ik ben benieuwd wanneer de staatssecretaris met een definitief voorstel naar de Kamer komt; die motie moet wel uitgevoerd worden.

In relatie tot de evaluatiebrief 2001, om het even kort door de bocht te zeggen, waardeer ik het dat de staatssecretaris besloten heeft om een ingediend amendement van de VVD-fractie uit te voeren. Ik doel daarbij op de schuldvrijstelling en successierechten. Ik ben het ook eens met de voorgestelde dekking daarvoor. Het was mij een lief ding waard geweest als de staatssecretaris ook de schulden box 3 inkomstenbelasting zou hebben geregeld maar ik zie de technische problemen ook.

De brief over de successierechten heb ik met gemengde gevoelens gelezen. Aan de ene kant waardeer ik het dat de staatssecretaris het probleem oppakt. Hij heeft de verwachtingen van zijn Tilburgse reden echter niet helemaal waargemaakt. Hij kondigde daarin een heel nieuwe wet aan, maar die nieuwe wet komt er niet, als ik het goed begrijp. Betekent dit ook dat de gedachte – dat zou ik helemaal niet betreuren – van de invalshoek van de verkrijger van tafel is? Ik vind ook, wat begrijpelijk moet zijn gelet op hetgeen de VVD-fractie al eerder heeft gezegd, dat de staatssecretaris lang niet ver genoeg gaat. Ik begrijp dat wel want hij is gebonden aan de budgettaire neutraliteit en wij willen, als VVD-fractie, er de volgende periode van af in navolging van landen als Portugal en Zweden, een niet-traditioneel rechts georiënteerd land. Zij hebben ook de straffenpositie gekozen; gewoon de successie- en schenkingsrechten afschaffen.

De heer Pechtold (D66): Dat klinkt mooi en wij zijn allemaal tegen «zo min mogelijk», maar hoe prioriteert de VVD-fractie het totaal op nul zetten van successierechten?

De heer Remkes (VVD): Ik kom daar nog op.

De heer Pechtold (D66): Fantastisch. De kleine lettertjes komen nog.

De heer Remkes (VVD): Ik wil meer duidelijkheid over de dekking. Volgens mij zijn er mogelijkheden van gedragseffecten. De staatssecretaris gaat daar niet op in. Waar mijn fractie met wat verwondering naar gekeken heeft, en dat schijnt om rente-effecten te gaan, is het doel van 150 mln. dekking via box 3 inkomstenbelasting. Dat is mij niet helemaal duidelijk. Misschien kan de staatssecretaris op dat dekkingsdeel nog een nadere toelichting geven.

Ik kom ten slotte op de vraag van de heer Pechtold. In de brief van de staatssecretaris zijn een paar principiële vragen niet beantwoord. Ten eerste is niet aangegeven waarom de tariefsverschillen tussen partners en kinderen en andere verkrijgers in stand blijven. Ik vind dat daar op zijn minst een goede motivering aan ten grondslag moet liggen. Ten tweede is het beeld dat iedereen erop vooruit gaat niet juist. De kleinkinderen vormen het meest evidente voorbeeld. Ik vind dat echt niet te verdedigen. In schenkings- en successiesituaties is een groot aantal voorbeelden aan te dragen waarbij anderen, soms kinderen, niet erop vooruit maar erop achteruit gaan. Ten derde wordt er ten aanzien van de partner een stapje gezet. De vraag kan ook gesteld worden, omdat er op dat punt naar mijn mening geen sprake is van bijzondere verkrijging, waarom de partner überhaupt niet wordt vrijgesteld, zeker in een situatie waarin een eigen woning aan de orde is. Ik ken talloze voorbeelden van mensen die langs die lijn toch in de problemen kwamen. Die mensen moeten ofwel bijlenen ofwel de woning verkopen. Ik vind dat daar geen enkele rechtvaardiging voor is te geven.

De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Namens mijn fractie maak ook ik een paar opmerkingen over de drie, eigenlijk wat verschillende brieven, die vandaag voorliggen. Allereerst het Engelse Mirrlees Review. Het zou interessant zijn om te kijken hoe deze zich verhoudt tot de verkenning van het Belastingplan 2001. Is de regering eigenlijk van plan om een dergelijk review in Nederland van de grond te tillen? Dan blijkt of de regering vindt dat het belastingstelsel klaar is voor de periode vanaf 2012 of 2015. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij dat een goed idee vindt.

De maatregel voor belastingschulden en belastingvorderingen is niet vermeld in de nota over de modernisering van het successierecht. In de ene brief staat dus «wij gaan het doen» en in de andere brief staat er niets over. Loopt die maatregel mee in het successierecht of wordt het bij het volgende Belastingplan geregeld? Lukt het nog om de nieuwe Successiewet op 1 januari 2010 van kracht te laten worden? Tijdens het wetgevingsoverleg over het Belastingplan heeft de staatssecretaris gezegd, een notitie over de toepassing van de heffingsrente bij belastingschuld en belastingteruggave te doen. Hoe verhoudt dat zich tot wat hier voorligt?

De staatssecretaris zegt dat het punt van de beschikbaarstelling van de partner wordt meegenomen in de notitie over de fiscale en sociale zekerheidspositie van de DGA. In het wetgevingsoverleg Belastingplan is daar aandacht voor gevraagd. Ik wacht dat af. Dit zijn de overige fiscale punten uit die brief van de belastingherziening 2001 die overigens naar de mening van mijn fractie een behoorlijke vereenvoudiging heeft opgeleverd.

Ik kom te spreken over de fiscale aspecten van de zeescheepvaart. In die brief is een groot aantal maatregelen goed uitgewerkt, waarvoor ik de staatssecretaris dank. Deze is een goede uitvoering van de motie-Roefs/Kortenhorst. Het is overigens wel een beetje raar dat wij een dag na de stemmingen over het Belastingplan daarover spreken, maar dat terzijde. Er staan daar toch een paar fiscale maatregelen in. De staatssecretaris zegt nog een gesprek met de KNVR te gaan voeren, maar naar de mening van mijn fractie is de strekking van de motie-Roefs/Kortenhorst duidelijk. In zijn brief schrijft de staatssecretaris helder dat er een probleem is, dat er een verschil is tussen Nederland aan de ene kant en Duitsland en België aan de andere kant. Er is geen level playing field; de CDA-fractie hecht buitengewoon aan een level playing field tussen de genoemde landen. Ik stel daarom de duidelijke vraag: kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat het level playing field ontstaat door met zijn collega van Verkeer en Waterstaat een voorstel te doen, waarbij de staatssecretaris de afdrachtvermindering regelt en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een subsidieregeling in het leven roept? Ik hoor graag de toezegging dat dat in het Belastingplan 2010 geregeld wordt.

De heer Cramer (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed dat de heer Omtzigt dit opmerkt. Aan dat level playing field hangt echter wel een hoog prijskaartje voor een beperkte doelgroep. Hoe staat hij daarin?

De heer Omtzigt (CDA): Ik vroeg ook naar een afdrachtvermindering. Dat was niet voor niets de goedkoopste optie in het geheel en heeft de voorkeur. Het gaat mij ook zeer aan het hart dat er massaal uitgevlagd wordt en er massaal naar andere landen wordt uitgeweken met de zeescheepvaart. Wij hadden niet eens meer grote schepen. Die konden in het Belastingplan geherintroduceerd worden omdat het volgens onze eigen regels niets kost omdat ze er toch niet zijn, die verminderde tonnages. Ik wil in de komende jaren niet in de situatie terecht komen dat wij zelf geen Nederlandse zeescheepvaart meer hebben na een traditie van 400 tot 500 jaar. Ik hoop dat u die mening deelt.

De heer Remkes (VVD): Bovendien moeten wij de geloofwaardigheid van de premier op het punt van de VOC-mentaliteit een beetje op tafel houden.

De heer Omtzigt (CDA): Op het moment dat wij de richtsnoeren in de EU gelijk zouden toepassen, zou dat ook goed zijn. Het is wat raar dat een aantal landen de pensioenen van zeevarenden feitelijk uit de algemene omslag betalen, maar dat is op dit moment nu eenmaal zo.

De heer Tang (PvdA): In de brief van de staatssecretaris staan meer mogelijkheden om te zorgen voor een gelijk speelveld of een gelijker speelveld. Het gaat mij nu even niet om de budgettaire bedragen die ermee gemoeid zijn. Een van de mogelijkheden is het geven van een subsidie zodat het fiscale instrument wordt omgezet naar een subsidie-instrument. Het voordeel daarvan is dat kleine rederijen die nu niet worden bereikt dan ook worden bereikt. Ook met een grotere afdrachtvermindering blijft het probleem van verzilvering bestaan. Hoe kijkt de CDA-fractie daartegenaan?

De heer Omtzigt (CDA): Wij spreken vandaag over de fiscaliteit. Waar ik over spreek, betreft het gedeelte dat in de fiscaliteit geregeld moet worden. Wat men bij Verkeer en Waterstaat doet, is een andere zaak. Verder kent u ons algemene uitgangspunt bij verzilvering. Ik vind het altijd heel leuk als mensen zeggen dat zij een probleem hebben omdat zij geen belasting betalen. Ik wou dat ik dat probleem had. Wij vinden dat dit punt geregeld zou moeten worden in de fiscaliteit. Wat bij Verkeer en Waterstaat verder geregeld moet worden, laten wij over aan het kabinet. Overigens vind ik wel dat als wij dit geregeld hadden willen hebben, wij de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat uit hadden moeten nodigen.

De heer Remkes (VVD): Op dit punt stel ik graag een verduidelijkende vraag. U bent, neem ik aan, met mij van mening dat het kabinet, gewoon in de richting van de Kamer, met een integrale brief moet komen waarin de problematiek vanuit beide lijnen wordt opgelost.

De heer Omtzigt (CDA): Absoluut. Daarbij zeg ik wel dat ik de brief een goede uitvoering van de motie vond, want daarin werd gevraagd om uiteen te zetten wat er gebeurd was. Nu vragen wij om een oplossing, op basis van een heldere uiteenzetting van de oplossingsrichting. Één dag na het laatste Belastingplan en 364 dagen voor het volgende Belastingplan vragen wij om de tussenliggende tijd te gebruiken om de beoogde oplossing alvast voor te leggen in Brussel. Dan kunnen wij kijken of die inderdaad 100% EU-proof is en wij niet achteraf problemen krijgen. Er liggen al genoeg dingen te lang in Brussel voor. Laten wij geen tijd verdoen.

Ik kom te spreken over de modernisering van de Successiewet. Ik geef de staatssecretaris mijn complimenten voor de nieuwe nota en de stappen die hij begint te zetten. De successiewetgeving is feitelijk negentiende-eeuwse wetgeving. Lukt het nog steeds om het in de eerste helft van 2009 aan de Kamer aan te bieden? Is de staatssecretaris bereid om speciale aandacht te besteden aan de positie van kleinkinderen? Hoe zorgt hij ervoor dat er een gelijk speelveld ontstaat? Zeker bij kleine verkrijgingen is het heel vervelend dat een klein kind slechts een vrijstelling heeft van € 2000 in de voorstellen. Het maakt nogal een verschil of een bedrag via de ouders wordt geërfd, zodat twee keer gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling van € 10 000, of direct van de grootouders wordt geërfd en er direct een 30%-tarief wordt geheven. De verschillen kunnen behoorlijk zijn. Een tweede aandachtspunt bij de kleinkinderen betreft hen van wie de grootouders nog wel maar de ouders niet meer in leven zijn. Zij erven bij plaatsopvolging. Daar wordt geen keuze gemaakt, er is geen sprake van een constructie, maar men komt wel in een hoog tarief. Is de staatssecretaris bereid om daar een oplossing voor te zoeken?

Wij zijn blij met de verhoging van de partnervrijstelling maar zien graag dat niet het hele nabestaandenpensioen in mindering op de partnervrijstelling komt. Daarover staat niets in de brief maar die praktijk geldt op dit moment wel. Ik hoor graag een reactie. Vooral als mensen wat jonger overlijden wordt het hele partnerpensioen gekapitaliseerd waardoor het eigen huis dan feitelijk belast wordt.

De voorzitter: U bent aan het einde van uw spreektijd. Ik verzoek u dus om af te ronden.

De heer Omtzigt (CDA): Ik hoop dat u de anderen ook zo aanspreekt.

De voorzitter: Ik doe dit bij iedereen want anders lukt het niet in twee uur.

De heer Omtzigt (CDA): Op het punt van de vereenvoudiging van de bedrijfsopvolging het volgende. Het zou prettig zijn als de staatssecretaris het daadwerkelijk gemakkelijker maakt. Er is nu een oerwoud aan regelgeving; mijn collega Van Vroonhoven heeft meerdere keren op vereenvoudiging aangedrongen maar er zijn nog geen concrete voorstellen voor gedaan. Ik hoor graag een paar voorstellen.

Ik stel nog een vraag over de bedrijfsopvolging naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank van Arnhem op 9 juni 2008 over de bedrijfsopvolging met cumulatief preferente aandelen die niet als aandelen zijn aangemerkt. Blijft dat zo en beschouwt de staatssecretaris dat als wenselijk? Ik hoor daarop graag een reactie. Wij missen nog de internationale context in de hele zaak. Hoeveel verdragen hebben wij nu en hoe verhoudt het voorliggend voorstel zich in de internationale context? Wat gebeurt er als iemand in een ander land, zoals België, Duitsland of Spanje, woont, wat toch zeer vaak voorkomt? Een analyse daarvan ontbreekt. Kan die naar de Kamer worden gestuurd omdat het een steeds belangrijker aspect van opvolging wordt?

Wanneer rondt de staatssecretaris het onderzoek naar de defiscalisering van overbedelingsschulden af? Wanneer kan de Kamer de resultaten daarvan tegemoet zien?

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Het speerpunt van de staatssecretaris was eigenlijk vergroening. Het is jammer dat hij nu de aandacht richt op de successierechten terwijl het punt van de vergroening nog lang niet af is. Belastingheffing over erfenissen zorgt er volgens mij vaak voor dat de kansen van mensen bij geboorte gelijker worden. Het is namelijk oneerlijk dat mensen zonder vermogende familieleden al bij hun geboorte op achterstand staan. Omdat het leven nog moet beginnen, kan een net geboren individu daar per definitie niets aan doen. Successierechten leiden dus tot meer gelijkheid bij geboorte. Dat zou ook mijn liberale buurmannen moeten aanspreken.

De heer Remkes (VVD): Vindt mijn collega van de SP het wel rechtvaardig dat eerst de loonbelasting c.q. inkomstenbelasting langs komt, vervolgens allerlei consumentenheffingen worden betaald, in box 3 belasting wordt geheven op geld dat gespaard is en ten slotte successierechten moeten worden betaald als de laatste adem is uitgeblazen? Is dat rechtvaardig vanuit het perspectief van degene die overlijdt?

De heer Bashir (SP): Iemand die geld ontvangt, heeft daar weinig voor gedaan. Die krijgt het zomaar, alleen maar omdat hij familie is of een bekende is van iemand die multimiljonair is of in elk geval rijk was. De bedragen die verlaagd worden, betreffen erfenissen van € 880 000 en hoger. Ik heb niet zo een, twee, drie sympathie met de mensen die dergelijke bedragen krijgen en daar ook nog eens weinig belasting over hoeven te betalen.

De heer Remkes (VVD): Dat is de bulk toch niet?

De heer Bashir (SP): Ik haal graag de superbelegger Warren Buffet aan. Hij vindt dat er een kaste dreigt te ontstaan die vanwege geërfd vermogen geen bal meer hoeft uit te vreten. Dat is volgens hem de dood in de pot voor een gezonde samenleving. Ik vraag mij dan ook af: waarom deze verlagingen? Waarom worden de opbrengsten uit de aanpak van de bekende constructies niet gebruikt om de belastingen op arbeid te verlagen zodat iedereen daar baat bij heeft, niet alleen de goedbedeelden. Mijn fractie vindt dat bepaalde percentages in de voorstellen van de staatssecretaris wel erg zijn verlaagd. Kort door de bocht komt het erop neer dat het voor erfenissen en schenkingen van bijvoorbeeld€ 125 000 en hoger voor bepaalde tariefgroepen met 25% wordt verlaagd. Het toptarief van 68% van nu geldt alleen voor erfenissen van € 880 000 en hoger voor mensen die buiten de familie staan. Als voorbeeld noem ik de multimiljonair die zijn geheime liefde nog wat toestopt. Verlaging van het toptarief van 68% naar 40% zoals nu wordt voorgesteld, is dus vooral voordelig voor de geheime liefde van de multimiljonair, de vrienden van de multimiljonair en de verre neven en nichten van de multimiljonair. Zij hoeven maar vier ton af te dragen wanneer zij een miljoen erven. Dat komt neer op een bedrag dat gelijk is aan twintig jaar modaal bruto inkomen. Als de staatssecretaris ervoor kiest om de opbrengsten uit de aanpak van de constructies terug te sluizen naar de successiebelasting, waarom wordt er dan niet voor gekozen om de kleinere erfenissen wat meer vrij te stellen? Dat zou volgens mij op meer sympathie kunnen rekenen vanuit de samenleving. Waarom trekt de staatssecretaris de kleinkinderen gelijk met andere verkrijgers? Er zijn toch ook kleinkinderen die een verzorgingsfunctie hebben. Waarom kiest de staatssecretaris er niet voor om vrijstelling voor kinderen meer omhoog te brengen?

In relatie tot de dekking van zijn voorstel voor het verlagen van de tarieven heeft de staatssecretaris € 235 mln vooral gevonden in de aanpak van diverse constructies. Ik vraag mij af hoe zeker de staatssecretaris is van deze dekking. Hoe komt hij aan dit bedrag? De staatssecretaris schrijft in de nota dat er verschillende mogelijkheden zijn om de successiebelasting te ontwijken terwijl dit in strijd is met het doel en de strekking van de wet, zoals in de nota staat. Ik vraag mij dan ook af hoe het mogelijk is dat het kabinet blijkbaar al die jaren op de hoogte is geweest van de verschillende mogelijke constructies maar er toch weinig is gedaan om deze aan te pakken. Hoe kan dit staatssecretaris? Ik hoor hierop graag een reactie. Wat doet de staatssecretaris met de bestaande constructies? Worden deze ook aangepakt of geldt de wetswijziging die binnenkort wordt aangeboden alleen voor toekomstige constructies?

Ik dank de staatssecretaris voor de uitvoering van de motie inzake de zeescheepvaart en de toezending van de verschillende maatregelen die mogelijk zijn. De zeevaartsector heeft net een tegemoetkoming gekregen in de vorm van het tonnagetarief, bij het Belastingplan. Inmiddels varen Nederlandse schepen echter ook onder de Panamese vlag en andere vlaggen. Wat is volgens de staatssecretaris hiervan de reden? Hoe is het mogelijk dat het zo ver is gekomen en wat is volgens de staatssecretaris de oplossing hiervoor? Welk traject wordt ingezet en voor welke optie gaat de staatssecretaris?

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik kom hier niet vanwege de zeeschepen maar vanwege het punt successiewetgeving waarop de staatssecretaris grote ambitie heeft getoond. Zoals bekend, is de D66-fractie vooral geïnteresseerd in een specifieke groep daarin, namelijk de alleenstaanden. Dat is een steeds meer groeiende groep; nu al zijn 2,5 miljoen mensen in Nederland alleenstaand. Mijn fractie pleit voor een leefvormneutraal beleid. Ons belastingsysteem is voor een groot deel gebaseerd op een verzamelinkomen wat betekent dat er voordelen zijn voor gezinnen. Mijn fractie vindt dat onderzocht moet worden hoe het belastingsysteem stapsgewijs leefvormneutraal gemaakt zou kunnen worden. Ik ben blij dat de staatssecretaris bij het Belastingplan heeft toegezegd de mogelijkheden daartoe te verkennen en de uitkomsten daarvan met de Kamer te delen.

De voorstellen die de staatssecretaris voorlegt op het gebied van successiewetgeving zijn verhelderend. Zelfs voor een leek is deze stukken beter te begrijpen. In de veranderingen van het successierecht kan echter nog veel meer worden gekeken naar het principe van leefvormneutraal. Mijn fractie vindt dat iedereen een eerste erfgenaam zou moeten kunnen hebben. Dit is voor paren logisch en voor alleenstaanden zou dit net zo logisch moeten zijn. Op dit moment kan een alleenstaande nooit onder de gunstige voorwaarden vallen, zelfs niet als er wordt nagelaten aan ouders, broers of zussen, laat staan aan familieleden of bekenden die een leven lang voor hem of haar hebben gezorgd. Mijn fractie vindt het absurd dat er zo’n hoog tarief voor derden is. De staatssecretaris pakt dit terecht aan. Het verkleinen van de tariefsverschillen tussen groep een en twee is niet voldoende. Het benadelen van erfgenamen van alleenstaanden is onrechtvaardig. Waarom accepteert de staatssecretaris niet dat ook alleenstaanden de zorgplicht voor iemand op zich kunnen nemen? Waarom accepteert hij niet dat ook iemand die niet tot groep een behoort de zorgplicht voor een alleenstaande op zich kan nemen? Kan de staatssecretaris voor alleenstaanden regelen dat zij een erfgenaam benoemen die altijd in groep een valt?

De heer Omtzigt (CDA): In de hele belasting- en socialezekerheidswetgeving zijn echtgenoten voor elkaar verantwoordelijk. Dat geldt onder meer bij de bijstandsplicht; als een van de twee geen inkomen heeft en de ander wel, dan kunnen betrokkenen zich niet tot de bijstand wenden om geld te halen. Dat principe geldt voor een hele hoop andere sociale regelingen. Stelt de heer Pechtold nu voor dat iemand een persoon kan aanwijzen voor vrijstelling in de successiewetgeving of stelt hij voor dat iemand voor het leven een lotsverbondenheid aangaat met een ander waardoor hij verantwoordelijk is voor de ander? Of is de heer Pechtold selectief aan het winkelen?

De heer Pechtold (D66): Ik stel mij een stapsgewijs traject voor. Er zijn nog veel zaken te regelen. Ik noem als voorbeelden de huurtoeslag, waar alleenstaanden achterlopen op samenlevenden, en de zorg tot en met het eindigen in een AWBZ-instelling. Ik geef grif toe dat ik bij het successierecht kies voor de mogelijkheid van iemand opnemen als vergelijkbaar met groep een en niet voor het leven kan garanderen dat mensen dezelfde verplichting tegenover elkaar hebben. Het onrechtvaardige in het successierecht valt naar mijn mening echter weg tegen het ietwat inconsequente dat dat niet geregeld kan worden in de rest van het leven.

De heer Omtzigt (CDA): U kiest dus niet voor de lotsverbondenheid waarvan sprake is bij partners en die in de sociale zekerheid gebruikt wordt in de zin van een verantwoordelijkheid jegens elkaar? U noemde net de AWBZ; de eigen bijdrage voor partners in de AWBZ wordt geheven over het inkomen van beiden, niet over het inkomen van één. Kiest u dan nog voor iets anders? Ik noem als voorbeeld de AOW. In de AOW krijgt een echtpaar 100% van het wettelijk minimumloon en een alleenstaande 70%. Leefvormneutraal zou betekenen dat een alleenstaande 50% AOW zou krijgen. Is dat ook een keuze van D66 in het hele palet of gaat u selectief winkelen?

De heer Pechtold (D66): Ik ben blij dat het CDA eindelijk eens een discussie wat verder voert dan het presenteren van een programma en de volgende dag de keutel weer intrekken. Als de CDA-fractie zegt dat zij op dit punt zaken wil doen, dan ben ik daar graag toe bereid. Uw gevoel van lotsverbondenheid is dat dat rond het twintigste jaar wordt aangegaan en dat dat weer wordt los gelaten als de eerste tussen zes planken gaat. Er zijn echter vele vormen van lotsverbondenheid die de hele tijd maar wisselen in een interessant leven. Ik stel vast – en u houdt daar krampachtig aan vast – dat er een systeem bestaat rond het traditionele gezin en er langzamerhand een samenleving ontstaat waarin de traditionele gezinnen nog wel een grote groep uitmaken maar lang niet meer dominant zijn. Elke wetswijziging die de mogelijkheid biedt om daaraan wat te veranderen, grijp ik aan. Uw eigen staatssecretaris komt met een fantastisch idee, en mijn fractie steunt hem daarin, voor het successierecht. Ik stel echter voor om daarbij ook een stukje modernisering te pakken en wat meer te kijken naar de alleenstaanden. Als u andere dingen met de D66-fractie wilt regelen, dan vind ik dat fantastisch.

Kan de staatssecretaris aangeven wat er gebeurt als de opbrengsten van het tegengaan van de ontwijking tegenvallen? Het lijkt alsof in dat geval andere belastingbetalers opdraaien voor het verlagen van de tarieven. Van die tarieven profiteert men vooral bij een hoge erfenis. Hoe kijkt de staatssecretaris daartegenaan? Heeft hij al berekeningen laten maken? Ik hoor daar graag wat meer over.

Ik kom te spreken over het partnerbegrip. Wederzijdse zorgplicht als criterium voor partners klinkt mooi, maar hoe wil de staatssecretaris dit aantonen? Betekent dit alleen vrijstelling voor mensen die getrouwd zijn of officieel geregistreerd zijn als partners?

Ik stel nog een paar korte, losse vragen. Wat bedoelt de staatssecretaris met de evenwichtigheid rond de positie van kleinkinderen in het kader van generation skipping? Is dat niet nodeloos nadelig voor grootouders die een goede band met hun kleinkinderen hebben terwijl de relatie met zonen en dochters is verslechterd of als deze al zijn overleden? De staatssecretaris besteedt terecht aandacht aan de bedrijfsopvolging. Is er voldoende reden om familiebedrijven de mogelijkheid te geven die bij de overdracht van niet-aanmerkelijk belang aandelen niet gelden? Kan de staatssecretaris niet beter kijken naar neutrale vormen van heffing die geen kapitaal aan het bedrijf maar aan de erfgenamen onttrekken?

De heer Cramer (ChristenUnie): Voorzitter. Het lijkt alsof wij maar geen genoeg kunnen krijgen van de fiscale onderwerpen. Gisteren hebben wij het belastingplan behandeld en vandaag zitten wij alweer vrolijk bij elkaar om een aantal losse eindjes aan elkaar te knopen. Die losse eindjes zijn echter wel belangrijk. Ik ga eerst in op een aantal onderwerpen in de evaluatie belastingherziening. Ik dank de staatssecretaris nogmaals voor het nader onderzoeken van de uitbreiding van de defiscalisering. Kan daarbij ook de defiscalisering van het huwelijksvermogensrecht meegenomen worden? Op dat punt zijn er recente ontwikkelingen in de rechtspraak geweest, maar de deskundigen wijzen ook op voordelen daarvan. Ik hoor daarop graag de reactie van de staatssecretaris.

Op het punt van de vrijstelling van bos, natuur en landgoederen heeft de staatssecretaris naar mijn gevoel nog steeds geen bevredigend antwoord gegeven op de vraag waarom de vrijstelling van artikel 5.7 van de Wet IB 2001 niet geldt als een zakelijk genotsrecht. De beleggingsconstructies die onder de Wet IB 1964 mogelijk waren, zijn door de invoering van box 3 al niet meer mogelijk. Dit staat ook geheel los van de vrijstelling. Welke concrete voorbeelden kan de staatssecretaris noemen waarbij misbruik kan worden gemaakt van de vrijstelling voor bos, natuur en landgoederen? Wij zien die namelijk niet. Als die er zouden zijn, dan zou voorkomen moeten worden dat de goeden onder de kwaden lijden.

Ik heb bij de behandeling van het Belastingplan vragen gesteld over de AK en de AKA. De reactie van de staatssecretaris op de kritiek over de huidige overgangsbepaling heeft ons wat verbaasd. Uiteraard zijn wij bekend met de aanpassing in de Veegwet, maar desondanks zijn er naar onze mening knelpunten gebleven. Als de staatssecretaris meer wil weten daarover, dan heb ik wel wat handzame artikelen daarover. Ik vraag de staatssecretaris om de overgangsbepaling te schrappen aangezien anticipatie per 1 januari niet meer mogelijk is. Als de staatssecretaris desondanks niet overtuigd is, dan vraag ik hem om ten minste de voorwaarden in artikel AK, lid 4 a. en b. af te schaffen zodat de uitzonderingen een ruimer toepassingsbereik krijgen.

Dit waren wat technische verhandelingen. Ik maak nu graag een opmerking over het zeevaartbeleid. De staatssecretaris heeft een informatieve brief naar de Kamer gestuurd in reactie op de motie-Roefs/Kortenhorst. In het algemeen is het goed om te streven naar een level playing field ten opzichte van onze voornaamste concurrenten België en vooral Duitsland. Daarom heb ik begrip voor de wens van de KVNR om meer «staatssteun». Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris op de meest recente voorstellen van de KVNR, met name op de voorstellen die gericht zijn op de fiscaliteit.

Ook ik maak een aantal opmerkingen over de successiewet. Ik realiseer mij dat ik heel veel vragen stel, van technische aard. Misschien moet een deel daarvan schriftelijk worden afgehandeld. De vraag is of alles op dit moment beantwoord kan worden. Op zich vinden wij het een goed voornemen, al hebben wij daar nog wel een aantal vragen bij. De plannen van de staatssecretaris richten zich naar ons idee vooral op de tarieven en de vrijstelling en op de bedrijfsopvolgingsregelingen. Waarom neemt de staatssecretaris de adviezen van de commissie-Moltmaker niet volledig mee bij de herziening? Wij moeten voorkomen dat er straks een nieuwe discussie ontstaat als die herziene wet er ligt. Is de staatssecretaris bereid om een integrale herziening door te voeren?

De volgende vragen zijn wat technisch. Ook ik maak een opmerking over de positie van de kleinkinderen. Door zowel de forse verhoging van de tarieven als de verlaging van de successievrijstelling lijken zij dubbel te worden getroffen. Voorkomen moet worden dat er testamenten ontstaan waarbij kleinkinderen uit fiscale overwegingen worden onterfd. Deelt de staatssecretaris deze mening? Volgens de staatssecretaris worden door verhoging van de successievrijstelling in de toekomst nog maar pakweg 500 partners per jaar in de successieheffing getrokken. Dit doet ten eerste de vraag rijzen of de zogenoemde «pensioenimputatie» wordt afgeschaft. Ten tweede is de vraag gerechtvaardigd of het vanwege uitvoeringstechnische overwegingen niet beter is om de partner volledig vrij te stellen van successierecht. Ten derde vragen wij ons af of de zogenoemde «ingroeiregeling voor samenwonende partners» wordt afgeschaft. Kan de staatssecretaris, zo nodig schriftelijk, op deze vragen antwoord geven?

Volgens de staatssecretaris leidt invoering van fiscale transparantie bij doelvermogens tot een aanzienlijke budgettaire opbrengst. Kennelijk zijn er thans vele miljarden gestald in het buitenland waarop de fiscus geen grip heeft. Is de staatssecretaris bekend met de exacte omvang van het vermogen? Is de kans aanwezig dat invoering van de fiscale transparantie ertoe leidt dat mensen zich niet meer zetelen in Nederland? Is de staatssecretaris voornemens om artikel 2, lid 258 van het Burgerlijk Wetboek, waarin het uitkeringsverbod is opgenomen, af te schaffen?

Wij kunnen ons vinden in het idee dat levensverzekeringen binnen familieverhoudingen worden belast met successierecht. De staatssecretaris wil dat een uitkering tevens wordt belast met successierecht als de premieschuldige in feite door de erflater in staat is gesteld om de premies te voldoen. Ik vraag de staatssecretaris om een einde te maken aan het zogenaamde «premieschenkingsarrest». Wat betekent dit voor de controle door de Belastingdienst?

De heer Remkes (VVD): Ik vind deze technische discussie geweldig, maar wat vindt de fractie van de ChristenUnie ten principale van de successierechten en van de operatie waarmee de staatssecretaris bezig is. De staatssecretaris heeft een hoofdlijnenbrief gestuurd; over de technische zaken komen wij nog uitvoerig met elkaar van gedachten te wisselen bij het wetsvoorstel.

De heer Cramer (ChristenUnie): Ik maak de technische opmerkingen nu omdat het wetsvoorstel in voorbereiding is. Daar kunnen ze mogelijkerwijs in meegenomen worden. De fractie van de ChristenUnie is het op zich eens met het voorgenomen beleid van de staatssecretaris. Ik deel niet uw gedachte van het geheel afschaffen. Ik ben wel benieuwd naar het verdere verloop van de discussie op het punt van het beperken van een aantal groepen en het beperken van die heel hoge afromingen. Ik hoop dat ik daarmee voldoende antwoord geef.

De heer Remkes (VVD): Ja, en het is ook wel een antwoord waar ik met een zeker genoegen naar heb geluisterd. Dit betekent dat wij met u het debat aan kunnen gaan over verdergaande stappen dan de staatssecretaris nu zet.

De heer Cramer (ChristenUnie): Ik ga graag het debat aan, zeker met u, maar ik vind het wel belangrijk om daarbij de contouren van de inhoud van de wet helder te hebben. Ik ben dus benieuwd naar wat er straks op papier komt.

Ik maak nog twee slotopmerkingen over de Natuurschoonwet en de WOZ-waarde. In relatie tot de Natuurschoonwet uit ik mijn bezorgdheid als wordt voorgesteld dat de erflater gedurende een bepaalde periode eigenaar moet zijn van een landgoed, willen de erfgenamen in aanmerking kunnen komen voor de vrijstelling. Er geldt immers reeds een bezit- en instandhoudingstermijn van 25 jaar. Daarnaast is de vrijstelling juist bedoeld om de erfgenamen in de verleiding te brengen om een landgoed te laten rangschikken onder Natuurschoonwet. Dat zou strijdig zijn met elkaar.

De WOZ-waarde wordt nog steeds niet gehanteerd in de Successiewet maar dat heeft naar onze overtuiging voordelen voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst. Waarom een nieuwe taxatie laten doen als de WOZ-waarde er al ligt?

De heer Tang (PvdA): Voorzitter. Gisteren bracht het wetenschappelijk bureau van het CDA een studie naar buiten, die ik nog niet heb gezien maar waar ik wel een en ander over gehoord heb. Het is te prijzen dat het CDA denkwerk verricht en naar buiten brengt. Daaruit spreekt dat het CDA nadenkt over hoe belastingen eenvoudiger kunnen en dat het CDA ziet dat er problemen zijn met de hypotheekrenteaftrek, bijvoorbeeld omdat mensen zich in schulden steken. Dat is positief. Dat staat wel in contrast met het feit dat het kabinet zeer aarzelend is over het Mirrlees Review. Het denkwerk is goed en ik zag de staatssecretaris net knikken. Ik mag hopen dat hij bij het denkwerk van het CDA betrokken is. Het lijkt mij dat het departement dat ook zou moeten doen. Een discussie over de vlaktax is niet van gisteren; ik vind dat een departement daar ook eens een beschouwing aan zou kunnen wijden en de inzichten uit de wereld van de fiscalisten en de economen bij elkaar kan brengen.

De heer Omtzigt (CDA): Ik spreek u maar eens aan als econoom want u dicht mij ook allerlei petten toe. John Mirrlees heeft een aantal keren voorgesteld om een degressief belastingstelsel te overwegen. Moet dat dan ook meegenomen worden in uw Mirrlees Review als u het zo goed vindt om een Mirrlees Review te hebben? Daar heeft hij nog een Nobelprijs voor gewonnen ook.

De heer Tang (PvdA): Ik ken die literatuur vrij goed. Het is een misvatting om te denken dat het tot een degressief tarief leidt. U kunt kijken naar werk van mijn oud-collega Ruud de Mooij waaruit blijkt dat het marginaal tarief juist omhoog loopt en pas in het oneindige een keer omlaag gaat. Dat is uit mijn vroegere leven en voer voor wetenschappers. Ik wil maar zeggen dat ik niet verwacht dat er op denkwerk taboes liggen. Als u vindt dat er goede redenen zijn om het degressief te maken, dan vind ik dat het argument in elk geval bespreekbaar moet zijn. Met een Mirrlees Review probeer je een aantal argumenten binnen een kader te brengen waardoor de discussie overzichtelijk en beter begrijpbaar wordt. Ik zie niet in hoe wij daar met zijn allen slechter van kunnen worden.

De heer Omtzigt (CDA): Ik ben blij dat de PvdA-fractie daar geen taboes op legt. Ik dank u voor de complimenten. Wij doen inderdaad onderzoek naar wat er de komende vijf tot tien jaar met het belastingstelsel moet worden gedaan. Ik ben blij dat u niet alleen aan progressieve belastingen denkt maar ook aan degressieve. Daar komen wij vast nog wel op terug bij de successierechten.

De heer Remkes (VVD): Hoor ik de heer Tang nu zeggen dat naast het denkwerk van politieke partijen en wetenschappelijke instituten eigenlijk ook het kabinet en de bewindslieden van Financiën scenario’s en oriëntaties zouden moeten ontwikkelen zodat er bij de volgende kabinetsformatie spijkers met koppen geslagen kunnen worden op basis van feitenmateriaal?

De heer Tang (PvdA): Ik vind dat helemaal niet slecht klinken om eerlijk te zijn. De laatste belastingherziening dateert van 2001. Wij kunnen constateren dat sinds die tijd het stelsel veel ingewikkelder is geworden. Er is reden om het belastingstelsel nog eens tegen het licht te houden en te kijken of wij de brede afwegingen die er zijn op een goede manier maken. Dat heeft natuurlijk wel praktische consequenties.

De heer Remkes (VVD): Ik stel de vraag zo expliciet omdat de minister-president gisteren op deze vraag zei: dat doen wij niet. Ik was daar zeer teleurgesteld over. Nu hoor ik dat de fractie van de heer Tang een andere opvatting is toegedaan, en dat vind ik verheugend.

De heer Tang (PvdA): Dit is geen andere opvatting dan de PvdA-fractie naar voren heeft gebracht in november. Toen heeft mijn fractie gepleit voor een Mirrlees Review. Vandaar dat daar in de brief op wordt teruggekomen. Zo is het denk ik genoeg over de Mirrlees Review. Ik verzoek het kabinet wel om dit punt op te pakken.

Het is duidelijk dat het speelveld op het terrein van de zeescheepvaart nog niet gelijk is. Over de gevolgen daarvan kunnen wij het nog met elkaar hebben. Mij is niet helemaal duidelijk hoe het kabinet hier tegenaan kijkt. Begrijp ik goed uit de brief dat ook het kabinet vindt dat het speelveld niet gelijk is? De motie is goed uitgevoerd; er is een gedegen, uitgebreid overzicht van de mogelijkheden om het speelveld gelijker te maken, zo niet gelijk. De PvdA-fractie ziet daarvoor twee mogelijkheden. De eerste is al genoemd door de heer Omtzigt, namelijk de afdrachtvermindering van 40% naar 45% brengen. De tweede mogelijkheid is om te kijken naar een subsidie. Het grote voordeel daarvan is dat ook de kleine reders kunnen profiteren van enig voordeel. Zij worden daarmee in staat gesteld om te concurreren op de wereldmarkt. Ik hoor graag hoe het kabinet daartegenaan kijkt en of die mogelijkheid ook nog op tafel ligt.

Op het punt van de Successiewet lijkt het mij goed dat het kabinet streeft naar een vereenvoudiging. Ik zie dat als een wat bredere opdracht voor het kabinet. Gisteren bij het Belastingplan zijn daar ook een aantal moties over aangenomen. Het gaat om toeslagen en loonheffing. Daarin past ook de Successiewet. Ik vraag de staatssecretaris wel of hij nog steeds de ambitie heeft om een betere aansluiting te vinden bij de economische werkelijkheid. Kinderen krijgen in de huidige situatie bijvoorbeeld niet een opeisbare vordering op de langstlevende; zij moeten direct successieheffing betalen terwijl de economische werkelijkheid is dat zij niets in handen krijgen. Dit stuit op veel onbegrip bij de burger; de Belastingdienst krijgt daar wekelijks telefoontjes over. Dit is een volkomen terecht punt waarover de staatssecretaris gesproken heeft in Tilburg. Hoe kijkt hij daar nu tegenaan? In de brief is het niet terug te vinden maar ik hoop dat hij de ambitie wel heeft. Ik sluit mij aan bij het verzoek van de heer Omtzigt voor een brief over defiscalisering, het liefst voor de behandeling van het wetsvoorstel.

Het zal de staatssecretaris niet verbazen dat mijn fractie graag de mogelijkheden onderzocht ziet van het rekening houden met de vermogenspositie van de verkrijger. Het maakt nogal wat uit of iemand € 600 000 krijgt en nog student is, en een studieschuld aan het opbouwen is, of al in de vijftig is, een tweede huis heeft en erover denkt om met het geld een boot aan te schaffen. Het gekke is dat wij vaak de vermogenspositie meten; in box 3 staat het begrip «vermogen». Is dat niet te betrekken bij de heffing van successierechten? Het maakt voor mijn fractie nogal uit of iemand die € 600 000 erft en al € 600 000 bezit of niets bezit. Ik hoor hierop graag een reactie. Ik hoop op de toezegging van de staatssecretaris dat hij de mogelijkheid wil bekijken en uit de doeken wil doen.

De heer Omtzigt (CDA): Ik had bij die Mirrlees Review even de hoop op enige mate van degressiviteit, maar daar komt hij weer: de derde progressie. Misschien komt er nog een vierde bij van de heer Bashir want een illegale liefde moet anders behandeld worden, hoewel de heer Pechtold dat misschien weer leefvormneutraal wil doen. Nu wat serieuzer. Betekent een en ander dat belasten via een derde progressie dan ook maar even bij de IB moet gebeuren? De heer Tang zegt dat hij het naarmate van draagkracht wil doen. Dan brengt hij dus ook bij iemand die een eigen huis heeft een hoger belastingtarief in rekening bij inkomen uit arbeid dan bij iemand die geen eigen huis heeft. Die eerste kan het immers beter betalen. Dat is de wereld van de heer Tang. Als iemand aan bezitsvorming heeft gedaan, dan moet hij door de overheid even flink gestraft worden. Of moet ik dat op een andere manier zien?

De heer Tang (PvdA): U telt stromen en voorraden, stocks and flows, bij elkaar op en u weet dat u dat niet moet doen. De een gaat over inkomen en dat zit in box 1 en het ander gaat over vermogen en dat zit in box 3. Het enige dat ik vraag is om de mogelijkheid van vermogens te bekijken. Een erfenis is niets anders dan een vermogensoverdracht of een vermogensontvangst. Ik vraag naar de mogelijkheid om die vermogens bij elkaar op te tellen. Volgens mij is dat tegenwoordig praktisch uitvoerbaar als wordt gekeken naar hoe goed het financiële vermogen in box 3 geregistreerd wordt.

De heer Remkes (VVD): Voorzitter. De heer Tang sprak over partners. Is hij met mij van mening dat vererving tussen partners eigenlijk niet als bijzondere verkrijging mag gelden en ook zeker niet als zodanig wordt ervaren?

De heer Tang (PvdA): Ik probeer twee partners te vergelijken: één partner zonder vermogen en één partner met een groot vermogen. Dat maakt voor mij alle verschil. Ik zeg niet in het algemeen dat het op die manier beantwoord moet worden. Voor mij maakt het verschil hoeveel iemand al heeft. Als u stelt dat partners altijd op dezelfde manier behandeld moeten worden, dan ben ik het daar niet mee eens. Ik vind dat mensen in een ongelijke positie, ongelijk behandeld moeten worden.

De heer Remkes (VVD): Ik had begrepen, in de ruis ter voorbereiding van deze vergadering, dat de PvdA-fractie misschien wel helemaal van de partnersuccessie af wilde. Dat blijkt tot mijn teleurstelling niet het geval te zijn.

De heer Tang (PvdA): Hebt u wel vaker last van die ruis?

De voorzitter: Hoe dan ook, de tijd voor de ruis van de heer Tang is wel zo’n beetje om.

De heer Tang (PvdA): Dank u voorzitter. Toch nog even één punt. De staatssecretaris gaat bij de Successiewet uit van budgetneutraliteit. Mijn fractie kan dat onderschrijven. Ik hoor echter wel graag van de staatssecretaris dat die dekking er echt is. Als een Kamerlid zegt dat hij op zoek gaat naar geld dat nog niet geïnd is, dan krijgt hij een tik op zijn neus. Dat is wel een heel slechte dekking, krijgt hij dan te horen. Ik hoor het deze staatssecretaris zo zeggen. Wat doet hij echter nu? Hij gaat op zoek naar gelden die nog niet belast zijn. Mogelijk heeft hij een manier gevonden, maar de PvdA-fractie ziet in elk geval graag dat die dekking zeker is voordat het geld binnen is en wordt uitgegeven.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Ik heb deze vraag ook gesteld omdat ik bang was dat andere betalers hiervoor gaan opdraaien. Vindt de heer Tang dat de staatssecretaris als hij dit doorzet ook de consequenties zelf moet opvangen door zaken anders te regelen? Of moet het lek gewoon blijven bestaan? Dan zijn er mooie beloftes gedaan maar komt de rekening bij anderen te liggen.

De heer Tang (PvdA): Met wat u nu formuleert, een lek, gaan wij niet akkoord. Wij gaan het kabinet houden aan de voorwaarde die het zichzelf heeft opgelegd: budgetneutraliteit.

Nog één punt.

De voorzitter: Dat zei u net ook.

De heer Tang (PvdA): Het hoofdpunt. In debat met Hirsch Ballin is gesproken over de fiscale behandeling bij een ongelijke verdeling van de huwelijkse gemeenschap. De minister zou bij de staatssecretaris de vraag neerleggen naar hoe dat in de praktijk gaat. Uitgangspunt is dat bij een huwelijksgemeenschap 50/50 verdeeld wordt terwijl in de praktijk ook wel eens andere afspraken worden gemaakt zoals 70/30. Hoe vaak komen die afspraken in de praktijk voor en in hoeverre is dat een probleem. Is de staatssecretaris zich bewust van deze toezegging door de minister van Justitie?

Antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris De Jager: Voorzitter. Ik zal eerst de Successiewet behandelen, daarna de zeescheepvaart en ten slotte box 3. Ik ga de vragen maar direct langs, want dat lijkt mij het beste. Ik sluit dan aan op de opmerking van de heer Remkes dat naar gelang de reactie die er in deze Kamer is, ik voornemens ben om een wetsvoorstel in te dienen in de eerste helft van 2009. Met een voorspoedige behandeling in mei in de Kamers kunnen dan per 1 januari 2010 de nieuwe tarieven gelden. Ik ga gelijk maar de vragen op hoofdlijnen langs. Eventuele detaildiscussies kan ik meenemen bij de overweging bij het wetsvoorstel. Daar komen wij nader over te spreken, onder meer bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel zelf.

De heer Remkes (VVD): Ik maak graag één opmerking over de procedure. Dit is technisch een vrij ingewikkeld wetgevingstraject. Als de staatssecretaris dit per 1 januari 2010 wil invoeren, dan moet hij ervoor zorgen dat het wetsvoorstel begin volgend jaar bij de Kamer ligt.

Staatssecretaris De Jager: Ik doe mijn best om het zo spoedig mogelijk in het nieuwe jaar naar de Kamer te sturen.

De heer Remkes (VVD): Juni is al te laat.

Staatssecretaris De Jager: Ik ga eerst in op de hoofdlijnen. De heer Remkes heeft gevraagd naar het afschaffen van de Successiewet als zodanig. Wij hebben het hier over een belastingvorm die € 2,5 mld. oplevert. Ik begrijp natuurlijk de vraag van de heer Remkes heel goed. Deze is ook gerechtvaardigd; als je nadenkt over het aanpassen van een belastingwet of het verlagen van tarieven dan moet je altijd eerst de vraag stellen of het niet beter is om het helemaal af te schaffen. Ik merk hierbij op dat de Successiewet al diverse malen in het parlement aan de orde is geweest. Het meest in het oog springende tarief van 68% bestaat al erg lang. Ik zeg dat toch ook tegen de VVD-fractie die nu heel hard roept – nogmaals: ik begrijp dat wel – dat de successiebelasting moet worden afgeschaft. Sinds in 1994 de heer Zalm aantrad als minister van Financiën, voor een zeer langdurige periode, is er geen 1% van die 68% afgegaan.

De heer Remkes (VVD): Dat klopt. Ik zeg daar echter wel bij dat het denken binnen politieke partijen nooit stil staat. De VVD had bij de jongste Tweede Kamerverkiezingen dit punt voor het eerst in het verkiezingsprogramma staan. Dat maakt het verschil.

Staatssecretaris De Jager: In de financiële doorrekening van het VVD-verkiezingsprogramma is het punt er weer uitgehaald omdat het CPB daar niet heel positief op reageerde. Het is goed dat politieke partijen over voortschrijdend inzicht beschikken, maar de VVD-minister van Financiën heeft twaalf jaar lang niets eraan gedaan. Op het moment dat de VVD in de oppositie komt, is er sprake van voortschrijdend inzicht. Ik ga desalniettemin het debat over het al dan niet afschaffen van een belasting niet uit de weg. Een aantal mensen hebben mij indertijd al geadviseerd om niets te doen met die successiebelasting omdat het toch nooit goed is. Ik heb toen gezegd: mensen zijn er toch blij mee als ik de tarieven fors verlaag? Ik was nog maar net aangetreden als staatssecretaris van Financiën. Nu begrijp ik die adviezen een beetje. Toch ga ik ermee door, ondanks de uitspraken dat van 68% naar 40% weliswaar mooi is, maar het nog beter was geweest als de belasting helemaal was afgeschaft. Ik begrijp dat en dat debat ga ik als bewindspersoon uiteraard niet uit de weg, maar ik denk toch dat het voorstel om de tarieven te verlagen heel mooi is, gegeven de budgettaire beperkingen die mij zijn opgelegd en gegeven het feit dat het geld ergens anders vandaan zou moeten worden gehaald als het geheel zou worden afgeschaft; minder uitgeven of andere belastingen verhogen die vaak economisch verstorender zijn, zoals belasting op arbeid.

De heer Pechtold (D66): Hebt u in voorbereiding op het vaststellen van die percentages doorrekeningen laten maken van de groepen die daar voornamelijk mee bereikt worden, op basis van aangiftes uit het verleden? Ik kan mij voorstellen dat de grens zo wordt getrokken dat met name de wat kleinere erfenissen van € 100 000 en minder zo laag mogelijk worden belast. Beschikt u over modellen daarvan? Ik vind dat voor het uiteindelijke voorstel interessant. Bij de Icesavespaarders is ook geprobeerd om een zo groot mogelijke groep van de maatregel te laten profiteren.

Staatssecretaris De Jager: Zo lang een belasting niet kan worden afgeschaft, is het belangrijk dat voor een wijziging in elk geval draagvlak wordt verkregen. Een aantal zaken is daarbij van belang. Tarieven, ook de nominale tarieven en de toptarieven, zijn belangrijk voor het draagvlak. Tegelijkertijd ben ik het ermee eens dat gekeken moet worden naar het aantal mensen dat die belasting betaalt. In deze plannen zit naar mijn mening een mooie mix. Er is een vermindering van het aantal mensen dat betaalt; het aantal kinderen dat jaarlijks deze vorm van belasting moet betalen, daalt met 25%, van 88 000 naar 66 000. Door verhoging van de vrijstelling komt er aan de onderkant dus een groep die helemaal geen belasting meer hoeft te betalen. Tegelijkertijd worden de tarieven gereduceerd, wat belangrijk is voor het draagvlak, zeker in de groep waar de heer Pechtold terecht aandacht voor heeft gevraagd, namelijk die direct buiten die dichte levenssfeer zitten van kinderen en partners. Derde verkrijgers moesten tot nu toe tamelijk hoge tarieven betalen. Om aan dat bezwaar tegemoet te komen, zijn de tarieven voor die groep relatief fors verlaagd. De tariefsverlaging voor derde verkrijgers is relatief groot. Kinderen hebben in de voorstellen het grote voordeel dat het tarief omlaag gaat en de vrijstellingsvoet fors wordt verhoogd. Die vrijstellingsvoet wordt ook eenvoudig in plaats van een ingewikkelde drempel die ook een beetje voet is en vervolgens afbouwt. Beide groepen worden op deze manier bediend.

De heer Pechtold (D66): Dat is een antwoord, maar niet helemaal op mijn vraag. Ik ben geïnteresseerd in de achterliggende getallen, dus wat 30 betekent, wat 29 betekent en wat 28 betekent. Hoeveel mensen vallen onder een bepaald voordeel? Dat kan nog steeds budgettair neutraal want dat kan gecompenseerd worden aan de hand van dat hogere percentage. Het gaat mij erom dat bij het uiteindelijke voorstel een grote groep wordt bereikt. U gaat van 68% naar 40%, maar u had ook kunnen besluiten om naar 48% te gaan ten gunste van de onderkant. Wat heeft u bewogen om op die 40% te gaan zitten? Ik hoef daar nu geen antwoord op maar ik zou het wel interessant vinden om nog eens een keer naar de volumes te kunnen kijken.

Staatssecretaris De Jager: Ik kan daar gelijk wel een antwoord op geven. Achter die 40% zit een ratio. Wij willen een vereenvoudiging en het aantal tariefgroepen fors reduceren. Met deze plannen wordt het aantal tarieven teruggebracht van 28 naar 4; dat is een forse reductie. Dat is mede gedaan door kleinkinderen in tariefgroep 2 te plaatsen. Met generation skipping zou iemand twee keer erven van ouder op kind terwijl dat ongeveer hetzelfde is naar kleinkinderen. Die 40% is het dubbele van 20%. Wij wilden het tarief van kinderen naar 20% brengen en dan is het logisch, ook omwille van de eenvoud, om daarin een verdubbeling aan te brengen. Die 30% is iets meer dan die 10% omdat als er meer verkrijgers zijn, er meer mensen kunnen profiteren van de voet. Het zijn vrij ingewikkelde berekeningen en ik ben dus van harte bereid om wat meer inzicht te geven bij het wetsvoorstel van hoe die groepen zich verhouden en van wat per groep de aantallen ongeveer zijn. Over het algemeen levert het verhogen van het tarief aan de bovenkant niet zoveel op. Het was ook eigenlijk wel jammer dat bij het amendement-Oudenallen de verlaging van 68% naar 65% door de toenmalige staatssecretaris sneuvelde. Als je elke keer die reden opvoert, dan blijven de tarieven zo hoog. Bij mijn plannen profiteert die onderkant, bijvoorbeeld de kinderen, door verhoging van de belastingvrije voet. Daarin gaat het ook om een voetvrijstelling in plaats van een drempelvrijstelling. Dat is een voordeel voor de verkrijgers en voor anderen. Ook voor het draagvlak is het belangrijk dat de tarieven omlaag gaan. Ik ben van harte bereid om daar bij het wetsvoorstel meer inzicht in te bieden.

De heer Remkes heeft gevraagd of de invalshoek van de verkrijger van tafel is nu de nieuwe wet niet doorgaat. Ik benadruk dat ik niet heb gezegd dat die nieuwe wet niet doorgaat. Ik heb gezegd dat ik heb gelet op de maatschappelijke reacties. Ik proefde heel licht de kritiek van: u lanceert mooie plannen en komt vervolgens met verlaging van de tarieven. Het leek mij goed om allereerst een ambitieus verhaal neer te zetten en vervolgens te luisteren naar de opmerkingen. Als ik daar niets mee had gedaan, dan had men kunnen zeggen dat deze staatssecretaris doof is voor goede opmerkingen. Ik heb geluisterd naar de reacties uit de samenleving en uit de wetenschap. De wetenschap zag nadelen aan het defiscaliseren. Ik moet overigens zeggen dat de meningen verdeeld zijn; een aantal mensen ziet veel voordelen maar een aantal mensen ziet ook grote nadelen. Vanuit de samenleving, de gewone burgers, zei niemand dat het goed was om te defiscaliseren; iedereen merkte juist op dat de tarieven omlaag moesten omdat die veel te hoog zijn. Wij kunnen nu nog een paar jaar praten over het maken van een heel ingewikkelde wet voor het defiscaliseren van overbedelingsschulden en rente met een heel moeilijk overgangsrecht. Ik heb al in de brief aangegeven dat dat zeer complex zou worden, ook voor de uitvoering. Wij kunnen ook ertoe besluiten om hetgeen wij snel kunnen doen niet daarop te laten wachten. Ik heb de plannen naar voren gehaald; ik heb in Tilburg gezegd dat op zijn vroegst halverwege 2010 de nieuwe wet zou kunnen ingaan. Dat is een half jaar eerder gepland omdat wij eerst doen wat gemakkelijker is. De invalshoek van de verkrijger zal daarom hoogstwaarschijnlijk niet in mijn voorstellen van begin volgend jaar zitten. Dat past meer in het concept van zo’n nieuwe wet. Die is niet helemaal van tafel, maar krijgt voorlopig minder prioriteit vanwege alle nadelen die er zijn naast de voordelen. Voorlopig hoeft de heer Remkes dus niet al te bezorgd te zijn over de invalshoek van de verkrijger.

De heer Tang (PvdA): Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat het belangrijkste dat hij te horen heeft gekregen, is dat mensen lagere tarieven wilden. Dat verbaast mij niets, want dat geldt waarschijnlijk voor alle belastingen als daarnaar wordt gevraagd. Ik begrijp evenwel dat er problemen zijn in het overgangsrecht en in de uitvoering. Ik hecht er overigens wel aan dat de positie van de verkrijger het centrale punt wordt. De staatssecretaris zegt dat het voorstel niet helemaal van tafel is. Wat bedoelt hij daarmee?

Staatssecretaris De Jager: Ik bedoel daarmee dat het denken niet is stop gezet maar doorgaat op het ministerie van Financiën in overleg met de wetenschap. Eerst wil ik een begin van een oplossing zien voor de problematiek van het defiscaliseren van de overbedelingsschulden of rente in samenhang met de overgangstermijn van dertig of veertig jaar waarin één partner is overleden en de andere nog niet, de langstlevende partner. De consequentie van het rücksichtslos doorgaan op de route van defiscalisering van overbedelingsschulden en rente kan negatief zijn voor de burger wat slecht is voor het draagvlak, terwijl het voor de schatkist nog dertig jaar duurt voordat het wat oplevert. Dan doen wij iets dat voorlopig nog geld kost en waar iedereen negatief over is. Ik wil graag spreken over de oplossing van dat probleem hoewel ik die nog niet zie. Het denken is in elk geval nog niet stopgezet. Ik kan daar geen termijn aan verbinden. Wij moeten daar gewoon verder over denken.

De heer Tang (PvdA): U weet dus niet wanneer u hierop terugkomt.

Staatssecretaris De Jager: Nee.

De heer Tang (PvdA): Ik stel verder vast dat u van mening bent veranderd. U dacht dat dit een groot probleem was en dat het een essentieel punt was dat tot veel onbegrip bij de burgers leidde. Daarover bent u van mening veranderd. Voortschrijdend inzicht, dat mag.

Staatssecretaris De Jager: Dat is inderdaad niet erg; het is zelfs goed als een politicus voortschrijdend inzicht toont. Dat voortschrijdend inzicht is er met name omdat het ene nadeel groter bleek te zijn dan het andere, ervaren, nadeel. Het ervaren nadeel van het minder aansluiten van de defiscaliseren op de economische realiteit blijft onverminderd bestaan. Ik blijf daar ook achter staan. Bij het oplossen daarvan blijkt het middel echter voorlopig erger te zijn dan de kwaal. Ik sta er nog steeds achter dat het een groot probleem is, maar ik heb nog geen middel gevonden dat minder erg is dan de kwaal.

Zowel de heer Remkes als de heer Omtzigt heeft gevraagd naar een reactie op het punt van de algehele partnervrijstelling. Het blijkt op dit punt heel handig te zijn om te beschikken over een collectief geheugen van ambtelijke zijde. Ik heb begrepen dat Wouter Bos, toenmalig staatssecretaris van Financiën, in 2002 in deze Kamer heeft voorgesteld om volledige partnervrijstelling in te voeren naar aanleiding van het advies-Moltmaker. Dat voorstel is door de Kamer neergesabeld omdat het voordeel daarvan bij slechts weinig mensen neersloeg. Door de door mij voorgestelde verhoging van de partnervrijstelling is het aantal mensen dat daarvan profiteert nog kleiner geworden; wij gaan hiermee naar slechts 500 betalende partners per jaar. Ik herhaal dat het aantal kinderen dat moet gaan betalen, terugloopt van 88 000 naar 66 000 per jaar. Omdat de vrijstelling zo enorm hoog is en afschaffing van de vrijstelling budgettair grote gevolgen zou hebben – in die kleine groep zit relatief veel geld – dacht de Kamer op dit punt anders over de commissie-Moltmaker. Dat kan natuurlijk. Door de verhoging van de vrijstelling wordt de groep nog wat kleiner en wellicht zo klein dat dat als mooi genoeg kan worden beschouwd.

De heer Remkes (VVD): Kan de staatssecretaris aangeven over welke bedragen wij praten?

Staatssecretaris De Jager: In mijn hoofd zitten getallen die golden voor de partnervrijstelling voor mijn voorstel. Na mijn voorstel is een en ander natuurlijk goedkoper geworden. Het moet opnieuw berekend worden. Ik zal dat aangeven bij het voorstel.

De voorzitter: Ik sta nog één interruptie per fractie toe. Wij lopen anders helemaal vast. Ik zie de heer Bashir zijn vinger opsteken. Dat zou zijn enige kans zijn.

De heer Bashir (SP): In dat geval wacht ik nog even.

De voorzitter: Kijk, dat is effectief.

Staatssecretaris De Jager: Voorzitter. Er is gevraagd naar het nabestaandenpensioen in de nieuwe Successiewet. Pensioenen zijn vrijgesteld. De helft van de waarde komt wel in mindering op de partnervrijstelling, tot een bepaald maximum. Dat is evenwichtig omdat het gelijkheid schept met mensen die in eigen beheer voor hun pensioen sparen en in hun vermogen als zodanig worden belast.

De heer Remkes heeft gevraagd naar tariefsverschillen naar familieverhouding.

De heer Remkes (VVD): Een verduidelijking. In deze periode, waarin allerlei nieuwe leefvormen voorkomen, is het de vraag waarom het verschil tussen de beide tariefcategorieën nog wordt gehandhaafd. Ik wil daar graag een principieel antwoord op horen van de staatssecretaris.

Staatssecretaris De Jager: Die vraag ligt ook besloten in de inbreng van de heer Pechtold. Ik heb de heer Remkes horen pleiten voor partners, kinderen en kleinkinderen. Dat schetst het dilemma dat er kennelijk bestaat; dat dilemma heb ik zelf ook gehad. Ik vind ook dat de tariefverschillen kleiner moeten worden. In de nieuwe voorstellen worden die tariefsverschillen ook veel kleiner. Feitelijk worden vier tariefgroepen samengebracht tot twee tariefgroepen. Waarom is er nog steeds een verschil? De maatschappelijke reacties bestonden uit een aantal ingrediënten. Ten eerste werd gevraagd om in het algemeen de tarieven te verlagen. Ten tweede vond men de tariefgroep voor de derde verkrijgers onrechtvaardig hoog. Ten derde pleitten mensen ervoor, partners en kinderen in een lagere tariefgroep te laten vallen. De mensen die echt dicht bij de erflater staan, moesten dus een lager tarief krijgen. Dat was de meer principiële gedachte. De praktische gedachte is dat in het wetsvoorstel bijna alle groepen erop vooruitgaan. Kleinkinderen gaan er niet op vooruit omdat een einde wordt gemaakt aan generation skipping. Overigens heb ik al aangegeven in de brief dat ik daar best naar wil kijken als dat de wens is van de Kamer. Daarmee wordt echter al duidelijk hoe moeilijk het is om een operatie te veranderen, want dat zou betekenen dat erop gelet moet worden dat groepen er niet te veel op achteruit gaan. Als ik één groep zou maken, dan zouden derde verkrijgers er nog meer op vooruit gaan en kinderen, de grootste groep, erop achteruit gaan. Ik zie daar geen draagvlak voor ontstaan in het parlement. Er is daarom voor een mooie mix gekozen, met reductie van oude tariefgroepen, waarmee recht wordt gedaan aan de meer moderne leefvormen, en lagere tarieven voor degenen die in de dichtste lijn staan: kinderen en partners. Iets anders zou budgettair onhaalbaar zijn als er geen grote groepen op achteruit mogen gaan.

Voor de positie van de kleinkinderen is aandacht gevraagd door de fracties van de VVD, het CDA en de ChristenUnie. Kleinkinderen gaan er in het nieuwe stelsel in het algemeen niet op vooruit. Ik heb aangegeven, bereid te zijn om de evenwichtigheid rond kleinkinderen te bezien. De reden om toch te zoeken naar een tariefstructuur waarbij het kleinkind wordt belast langs ongeveer de lijn van twee keer ouder-kindvererving is dat er gemiddeld twee kinderen op één ouder zijn en er dus twee keer zoveel kleinkinderen zijn als kinderen, waarbij er al een soort voordeel is in de schijfverdeling. Ik ben echter bereid om nog eens te kijken naar de positie van kleinkinderen. Bij het wetsvoorstel komen wij daarop terug. Ik geef hierbij wel aan dat als je al te micro kijkt naar bepaalde groepen, het heel moeilijk is om een hervorming tot stand te brengen. Inhoudelijk, zeker vanuit een meer wetenschappelijk oogpunt, is er veel voor te zeggen om een generation skipping-neutraal beleid te voeren. Dat houdt in dat een neutrale tarifering wordt toegepast zodat het niet voordelig is om direct naar kleinkinderen over te maken. Op die manier worden op dit moment testamenten geconstrueerd, aan de hand van «ik, opa-constructies». Zo wordt geld direct aan de kleinkinderen overgemaakt, soms zelfs nog met vruchtgebruik aan de kinderen zodat zij het economisch nog kunnen gebruiken maar de kleinkinderen alvast het blote eigendom hebben geërfd. Het goedkoper maken voor kleinkinderen is heel gevoelig voor constructies. Ik ben echter bereid om ernaar te kijken.

De heer Pechtold vraagt of er cijfers beschikbaar zijn van de Successiewet. Ik zal bij het wetsvoorstel preciezer onderbouwen hoe ik bij de ramingen ben gekomen. De cijfers zijn inderdaad beschikbaar. Er is heel degelijk geraamd. Mogelijk is er meer opbrengst na heel hoge vermogens. Daar is zicht op. Er is ook zicht op een aantal vermogens die aan het zicht van de fiscus zijn onttrokken; er zijn teams bij de Belastingdienst die over de hele wereld vermogens naspeuren. Er is zicht op bepaalde vermogens. Als iemand een jaar en een dag naar de Nederlandse Antillen gaat met een paar miljard aan vermogen en terugkomt met een aangifte van € 100 000 in box 3, dan mag men ervan uitgaan dat de rest van het geld ergens in een trust is blijven hangen. Er is dus zicht op. Ik kan uiteraard niet over individuele gevallen rapporteren in de richting van de Kamer, maar er is concreet zicht op waar de raming gebaseerd is. Soms gaat het daarbij om miljarden euro’s. Om die reden doet het grootste deel van de opbrengst zich voor in box 3. Het genereert gelijk vanaf dag 1 opbrengst als dat in box 3 wordt getrokken.

Kunnen er zich tegenvallers voordoen? Dat kan natuurlijk altijd bij een raming. Een raming is voor better or for worse. Het kan meer en minder zijn. Daartoe is binnen het ministerie van Financiën in nauw overleg gekomen. Bij elkaar is misschien wel een jaar geraamd. Het is een heel ingewikkelde raming geweest. Deze is in nauw overleg met de Belastingdienst en vooral met de afdeling die zich hier specifiek mee bezig houdt tot stand gekomen. Het heeft lang geduurd en er is veel tijd in gaan zitten. Sterker nog, om die reden is deze brief een aantal maanden later gekomen. Ik had de brief voor het zomerreces bij de Kamer willen hebben, maar het is een half jaar later geworden. In totaal zijn wij wel een jaar aan het ramen geweest. Het was een zeer complexe materie. Ik heb zelden zo’n complexe raming meegemaakt, omdat geraamd moest worden wat nu nog niet is betrokken in aangiftes.

De volgende vraag is dan natuurlijk: kan het wel worden binnengehaald? Het gaat om situaties waarin niet bewuste fraude aan de orde is, maar waarin gewoon gebruik is gemaakt, legaal, door grote kantoren, van wettelijke mogelijkheden. De Kamer kan in de loop van het traject van het wetsvoorstel nog berichten van de drie of vier grote kantoren verwachten in de hoop allerlei gaten in de fiscale voorstellen te schieten. Ik waarschuw daar alvast maar voor. De Kamer kan die grote kantoren met grote namen nog verwachten om gaten te schieten in het voorstel. Als ik het straks sta te verdedigen, dan is dat om deze opbrengst te realiseren. Het gaat om situaties van heel nette belastingbetalers en van grote kantoren die officieel aan het adviseren zijn. Het gaat niet om fraude met een strafrechtelijk circuit. Mensen moeten daar in het vervolg in box 3 melding van doen; dat hoeven zij nu nog niet te doen. Om deze redenen denken wij dat de genoemde opbrengst zal worden gehaald. Daar is goed over nagedacht.

De heer Omtzigt vraagt om een brief naar verdragen en naar het analyseren van sociale verhoudingen. Ik kan dat toezeggen.

De heer Bashir vraagt naar kleinere bedragen en naar het verhogen van de kindervrijstelling. Ik heb al aangegeven dat de kindervrijstelling fors wordt verhoogd. Het aantal kinderen dat belasting betaalt, gaat met 25% omlaag. Ik denk dat ik een mooie mix maak, als ik de Kamerleden zo hoor. Als de heer Bashir mij zou bejubelen voor mijn plannen met de successiebelasting, dan zou ik mij zorgen moeten maken over het draagvlak voor de plannen in de rest van de samenleving.

De heer Bashir vraagt ook of de doelvermogens transparant worden. Ik ben daar eigenlijk al op ingegaan. Veel vermogens zitten in een trust. De belasting heeft daar vaak zicht op, ook als die gevestigd zijn in belastingparadijzen. Ik wijs erop dat het dan ook gaat om situaties als op Guernsey en Jersey waarmee een Tax Information Exchange Agreement is afgesloten. Op het moment dat wij een wettelijke basis hebben om informatie uit te vragen, kunnen wij informatie uitwisselen. De aanpak is op dit moment moeilijk maar met een wettelijke basis en aangifteplicht wordt de aanpak beter.

Een arrest op preferente aandelen; de faciliteit zou tegemoet moeten komen aan reële bedrijfsopvolgingen. Als daaraan wordt voldaan, zou een faciliteit van toepassing moeten zijn. Ik neem het punt mee in het wetsvoorstel.

De heer Omtzigt (CDA): Ik stel een verduidelijkende vraag. Vindt u dat preferente aandelen vermogen zijn dat onder het 25%-tarief valt of moet het, zoals volgens het arrest van Arnhem, onder het 100%-tarief vallen?

Staatssecretaris De Jager: Ik kan daar in het algemeen niet op antwoorden omdat dat juist constructiegevoelige situaties zijn waarin ook de feiten en omstandigheden gewogen moeten worden. Als er een beleidsmatige implicatie is, dan ben ik bereid om daarnaar te kijken bij het nieuwe wetsvoorstel. Als het hof aldus heeft geoordeeld, dan is het kennelijk van mening – ik ken het arrest niet – dat er geen reële bedrijfsopvolging was. Dat is een weging van feiten en omstandigheden die uitsluitend toebehoort aan de belastinginspecteur en aan de rechterlijke macht. Mocht er een beleidsmatige implicatie zijn die de bedrijfsopvolgingsregels uitholt, dan ben ik bereid om daarnaar te kijken bij het wetsvoorstel.

Op het punt van generation skipping heb ik al gezegd dat de «ik, opa-testamenten» massaal worden opgesteld. Er wordt gebruik gemaakt van het feit dat in één keer aan de kleinkinderen overmaken gunstiger is dan via de kinderen. Er wordt dus fiscaal geïndiceerd naar de kleinkinderen overgemaakt. Dat wil je eigenlijk niet. Het is voor de Belastingdienst moeilijk om na te gaan of ouders gebrouilleerd zijn met de kinderen, hun erfenis daarom aan de kleinkinderen nalaten en dientengevolge een lager tarief hoeven te betalen dan de fiscale constructie. Dat onderscheid is heel moeilijk te maken. Als die tussenlaag niet meer bestaat, omdat mensen overleden zijn, is dat gemakkelijker. Ik ben in elk geval bereid om nog eens naar die positie van kleinkinderen te kijken en die iets positiever te maken dan in het huidige voorstel. Ik ben evenwel nog steeds van mening dat er een duidelijk onderscheid moet zijn naar kinderen om dat fiscaal voordeeltje van generation skipping niet te groot te maken.

De heer Pechtold pleit voor een leefvormneutraal stelsel. Ook op dat punt speelt het dilemma, bijvoorbeeld in de verhoogde vrijstelling voor partners, dat tot uitdrukking komt dat partners ten opzichte van elkaar een heel bijzondere zorgplicht hebben. Als er geen wederzijdse zorgplicht is, ligt het toekennen van de verhoogde vrijstelling niet voor de hand. Het selecteren zonder wederzijdse zorgplicht, een soort capita selecta, van iemand die in tariefgroep 1 valt, zou enorm constructiegevoelig zijn. Ik begrijp het punt en heb de tariefgroepen ook om die reden dichter bij elkaar gebracht, maar ik zie er geen oplossing voor. Ik hoor namelijk ook van veel Kamerleden dat zij het belangrijk vinden dat die partnervrijstelling er komt. Wie is partner? Op dat punt heb ik wel goed nieuws voor de heer Pechtold. Dat is echt niet alleen de gehuwde, maar ook de geregistreerde partner en degene met wie een bepaald aantal jaren is samengewoond.

De heer Remkes (VVD): Ik had een ander beeld. Er zijn situaties waarin mensen niet gehuwd zijn en de ene partner in een verzorgingshuis terecht komt, wat soms buitengewoon rare en onrechtvaardige effecten heeft. Daar wordt dus een eind aan gemaakt?

Staatssecretaris De Jager: Nee, ik verander niets aan het partnerbegrip. In die situatie is het waarschijnlijk nog wel mogelijk om te registreren.

De heer Remkes (VVD): Ik verzoek de staatssecretaris dringend om daar eens goed naar te kijken.

Staatssecretaris De Jager: Ik zal daar nog goed naar kijken. Er is in elk geval geen specifieke aanscherping beoogd op dat punt.

De heer Omtzigt (CDA): Ik ontvang graag per brief uw definitie van het begrip «partner», ook gelet op door de Kamer aangenomen moties over wat een partner is. Hierover wordt een cruciale discussie in de Kamer gevoerd. Misschien is het goed om daar eens een keer een voorschot op te nemen.

Staatssecretaris De Jager: Dit is onderdeel van het wetsvoorstel en ik stel voor om daar in dat verband op uitgebreid op in te gaan.

De heer Pechtold (D66): Ik pleit ervoor om voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel daarover een aparte brief te krijgen. Eerst moeten wij dit uitdiscussiëren zonder het te verwarren met de wet.

Staatssecretaris De Jager: Als de Kamer graag een brief krijgt, dan krijgt de Kamer een brief.

De heer Pechtold (D66): Ik spaar geen postzegels dus echt een brief met een verhaal over dit onderwerp.

Staatssecretaris De Jager: Het wordt een persoonlijke brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer.

De heer Omtzigt vraagt naar defiscalisering van belastingschulden. Het betreft defiscalisering in box 3 en dat loopt via het Belastingplan.

Een groot deel van de vragen die de heer Cramer heeft gesteld, is al beantwoord. Ik heb een brief toegezegd en de technische punten die de heer Cramer heeft gesteld, zal ik daarin ook aan de orde laten komen.

De heer Tang heeft gevraagd naar de ambitie voor meer aansluiting op de economische werkelijkheid. Die ambitie was er. Het invoeren leidt tot veel verschuivingen. Ik heb al aangegeven dat daar nadelen aan zitten.

De heer Tang heeft ook gevraagd naar de derde progressie. De interruptie van de heer Omtzigt was correct op het punt van het inkomen in box 1. Het gaat om inkomen en het inkomensbegrip. Successie is ook een vorm van inkomen. Bij andere inkomensbestanddelen wordt ook niet gekeken naar het vermogen van de verkrijger. Er wordt gekeken naar het bedrag dat iemand verkrijgt. De bevoorrechte verkrijging geldt bij de kansspelbelasting; als iemand € 200 000 krijgt, dan valt € 00 000 in box 1. Het nadeel hiervan zou zijn dat spaarzame mensen extra worden belast, naast de normale box 3-belasting die daar al voor is bedoeld, door hen in een hoger tarief te stoppen bij een andere vorm van verkrijging dan box 3 vermogensrendementheffing. Mensen die meer vermogen hebben opgebouwd omdat zij bijvoorbeeld minder hebben uitgegeven of in een duurdere of tweede woning wonen, zouden dan in een hoger tarief voor successie vallen. Dat lijkt mij niet logisch in ons fiscale bestel. Wij doen dat over het algemeen niet. Bovendien zou dat op grote uitvoeringstechnische bezwaren stuiten. Het is natuurlijk mogelijk, maar ik heb juist geprobeerd om het aantal van 28 tarieven terug te brengen naar 4 tarieven. Dat was een tweedimensionale tabel. Met de derde progressie zou daar een derde dimensie aan worden toegevoegd, een ingewikkelde tariefconstructie waar ook het vermogen van de verkrijger in meetelt. Ik wil met alle liefde in het wetsvoorstel aandacht besteden aan de reden dat het niet wordt gedaan, bijvoorbeeld in de toelichting. Om de verwachtingen te managen licht ik een tipje van de sluier van de conclusie op.

De heer Tang (PvdA): Doen alsof al het vermogen in box 3 is opgebouwd uit sparen, gaat wel heel ver. Ik vind dat een interessante maar wat boude bewering van de staatssecretaris. Ik ben benieuwd of hij die kan staven. Als dat het uitgangspunt is, dan zie ik dat graag onderbouwd. Hij heeft gelijk als hij zegt dat alles in box 3 door sparen tot stand komt en deze maatregel het sparen zou ontmoedigen. Mijn indruk is echter niet dat dit het geval is. Ik ben blij dat de staatssecretaris aangeeft dat de discussie nog niet is afgelopen en dat hij in de toelichting aangeeft wat de moeilijkheden zijn bij de uitvoering ervan. Die informatie ontvang ik graag. Als hij kan staven dat al het vermogen in box 3 tot stand komt door sparen, dan hou ik mij voor die informatie aanbevolen.

Staatssecretaris De Jager: In elk geval niet door uitgeven.

De heer Tang (PvdA): Wij weten allemaal dat daar ook vermogenswinst in zit. U kunt dus moeilijk volhouden dat het alleen door sparen komt.

Staatssecretaris De Jager: Ik bedoelde sparen in heel brede zin: besparen, spaarzame mensen, niet uitgeven. Ik geef graag in mijn toelichting op het wetsvoorstel aan waarom ik hiervan af zie.

De toezegging van minister Hirsch Ballin heb ik inderdaad gekregen. Ik kom daar schriftelijk op terug.

Ik kom te spreken over de zeescheepvaart. Ik stel voorop dat in het Belastingplan 2009, waarover gisteren nog is gestemd in deze Kamer, twee fiscale maatregelen staan om de zeescheepvaart fiscaal te stimuleren. Ik ben uiteraard altijd graag bereid om te bezien wat er gedaan kan worden aan een eventueel verstoord level playing field. Daar moeten wel goede, inhoudelijke redenen voor zijn. De vraag is wat dan het beste kan worden gedaan en wat effectief is. Ik zet in dat verband kanttekeningen bij een aantal opmerkingen die zijn gemaakt. Allereerst: de afdrachtvermindering van 40% naar 45%. Momenteel is de belasting die betaald moet worden op zeevarenden in het algemeen minder dan de afdrachtvermindering. Met de verhoging van het percentage worden dus niet zeevarenden geraakt maar het walpersoneel, het normale kantoorpersoneel, waartegen die verhoging als het ware wordt verzilverd. Waarom is er vaak ook sprake van een lager te incasseren bedrag, waardoor verzilveringproblematiek ontstaat? Naast het feit dat het onmogelijk is om minder dan 0% belasting te betalen, zijn veel bemanning niet Europees. De regeling geldt alleen voor mensen van Europese origine terwijl bemanningen vaak Aziatisch zijn. Daar geldt de regeling niet voor. Dat is een probleem. Omdat het moeilijk is om aan Europees personeel te komen, is het wellicht verstandig om juist daarnaar te kijken. Het is niet een punt dat op mijn beleidsterrein ligt, maar het is wel belangrijk voor rederijen om meer Europees personeel aan te kunnen trekken dat het beroep interessant genoeg is. Die afdrachtvermindering blijkt nu vaak al meer te zijn dan de belasting die wordt betaald op zeevarenden. Verzilveringproblematiek as such bestaat eigenlijk niet, want minder dan nul belasting kan men niet betalen. Als iemand helemaal geen belasting betaalt, dan is zijn belastingvoordeel maximaal. In dit geval bestaat de coulante regeling dat het ook te verrekenen is met andere personeelsleden. Ik zeg daar wel bij dat dat op gespannen voet staat met vergelijkbare kantoorfuncties. Wij hebben het gewoon over kantoorfuncties. Ik ben afgelopen maandagmiddag op zeer interessante werkbezoeken geweest, bijvoorbeeld bij Delftse technostarters die iets prachtigs hadden wat ook nog enorm goed is voor het milieu. Zij hebben ook niet dit soort faciliteiten voor hun kantoorpersoneel. Als er een regeling is die niet meer neerslaat bij het zeevarend personeel zelf maar eigenlijk wordt verzilverd met het walpersoneel, dan moet er wel gekeken worden of het verstandig is om dat te doen.

Wat is wel mogelijk? In de brief die het kabinet heeft gestuurd, staat een aantal suggesties; een behoorlijk aantal varianten en subvarianten. Deze Kamer heeft gevraagd naar de mogelijkheden van een subsidieregeling. Ik begrijp die vraag want dan bestaat die verzilveringproblematiek niet. Dan kan er veel gerichter iets worden gedaan. Dat ligt overigens niet op mijn beleidsterrein, maar dat is wel een mogelijkheid. Het is mogelijk om de afdrachtvermindering te verhogen van 40% naar 45% maar daarvan is het nadeel dat het aantal rederijen dat er nu geen voordeel van heeft 40% is; dat wordt straks 55%. Dan wordt de groep die er niet van profiteert dus groter.

Ik heb de motie-Roefs/Kortenhorst bij mij. Daarin wordt de regering heel expliciet verzocht om een onderzoek te verrichten, om een concrete reactie te geven op een aantal punten, om die van commentaar te voorzien en om deze te toetsen op bruikbaarheid. Dat staat in de motie en daar hebben wij volledig uitvoering aan gegeven met de uitgebreide brief. Dat wilde ik nog even gezegd hebben.

De heer Remkes (VVD): De Kamer neemt over het algemeen moties aan met de bedoeling dat er een voorstel uit komt. Volgens mij was dat bij deze indieners niet anders.

Staatssecretaris De Jager: Ik weet nog heel goed dat er eerst een motie lag van mevrouw Roefs en de heer Kortenhorst waarin de regering gevraagd werd om met voorstellen te komen. Vervolgens besloten de geachte afgevaardigden om dat te schrappen en alleen om dit te vragen. Kennelijk is er een reden geweest waarom zij dat hebben gedaan. Dat is niet per ongeluk gebeurd. Volgens mij is dat mede gedaan omdat het kabinet dan wat minder tegen de motie zou zijn. In het debat met de collega’s van Verkeer en Waterstaat in deze Kamer is dat toen uitgebreid gewisseld.

De heer Tang vraagt of ik de conclusies van het onderzochte bruto-netto-traject nader kan toelichten. Als je puur kijkt naar die loonheffing, dan blijkt dat Nederland circa € 2500 per zeevarende per jaar minder gunstig uitkomt dan België. Tevens blijkt dat niet alleen kleine bedrijven last hebben van verzilveringproblematiek, maar ook grote bedrijven. Er is overigens wel een verband. Gevraagd is wat hierbij de relevante factor is. De relevante factor is of de reder verhoudingsgewijs voldoende ander personeel heeft, minimaal één op de wal tegenover elke drie zeevarenden, om ruimer te profiteren van de fiscale faciliteit.

De heren Remkes, Omtzigt en Tang hebben gevraagd naar die verhoging van 40% naar 45% en of het mogelijk is om dat te berekenen over het brutoloon. Een verhoging van de afdrachtvermindering zal niet bijdragen aan een groei van de werkgelegenheid van Nederlandse zeevarenden vanwege een voortdurend tekort aan Nederlandse zeevarenden op de arbeidsmarkt. De regering streeft ook naar uniformering van de verschillende loonbegrippen. Sterker, gisteren heeft deze Kamer daartoe een motie aangenomen. Een apart loonbegrip binnen de Wet vermindering afdracht voor de afdrachtvermindering zeevaart zou haaks op de uitspraak van de Tweede Kamer van gisteren staan. Wij houden die deur dus gewoon dicht en gaan verder op de route die gisteren ook door deze Kamer is uitgestippeld.

De heer Tang heeft gevraagd of het mogelijk is om de afdrachtvermindering zeevaart in een subsidie van Verkeer en Waterstaat om te zetten. Ik heb daar op zich geen bezwaar tegen maar ik moet het doorverwijzen naar mijn collega van Verkeer en Waterstaat. Met een subsidie wordt wel dat punt van die verzilvering opgelost. In de gezamenlijke brief staat dat ook als een van de opties genoemd.

De voorzitter: Ik zie nu allemaal vingers maar het is al twaalf uur. Ik geef gelegenheid voor één interruptie.

De heer Omtzigt (CDA): Wij willen graag van de staatssecretaris weten, eventueel per brief, welk voorstel hij met zijn collega van Verkeer en Waterstaat op tafel legt voor de reders. Kan hij dat binnen twee of drie weken naar de Kamer sturen? Ik doe dit verzoek mede namens de collega’s Tang, Remkes, Bashir en Cramer.

Staatssecretaris De Jager: Ik weet niet op wat voor voorstel u doelt. Wij hebben een brief gestuurd met verschillende opties zodat de Kamer zich daarover een oordeel kan vormen.

De heer Tang (PvdA): Het kabinet is gevraagd om commentaar te geven. Daar hoort ook een oordeel bij over welke optie het kabinet het beste acht. In het debat kiezen de fracties de kleur en zij verwachten dat ook van het kabinet. Ik heb duidelijk gezegd dat mijn fractie de voorkeur geeft aan een subsidie boven afdrachtvermindering.

Staatssecretaris De Jager: Ik zou het op prijs stellen als de anderen aangeven dat dat de lijn is die zij willen volgen. Dan weet ik waar zij naartoe willen werken. Dit algemeen overleg was voor mij ook bedoeld om te horen hoe de Kamerleden hierover denken.

De heer Omtzigt (CDA): Ik vind dit een heel mooie toezegging van de staatssecretaris. Wij krijgen dus een brief. Wij hebben allen op twee punten vragen gesteld namelijk over de omzetting naar een subsidie dan wel een subsidieregeling van Verkeer en Waterstaat en over de eventuele verhoging van de afdrachtvermindering van 40% naar 45%. Wij horen graag van de staatssecretaris welke plannen hij voornemens is in de begroting en het Belastingplan voor 2010 op te nemen op dit punt. Dat mag na overleg met de sector maar ook voor overleg met de sector. In elk geval wordt er hier in die richting gedacht.

Staatssecretaris De Jager: Ik kan geen toezegging doen namens mijn collega van Verkeer en Waterstaat. Ik zal daarover in overleg treden. Ik heb echter nog steeds niet gehoord, ook niet van de heer Omtzigt, of men het met de heer Tang eens is dat subsidie beter is dan afdrachtvermindering.

De heer Omtzigt (CDA): Ik geef de voorkeur aan afdrachtvermindering in combinatie met eventuele subsidie. Als het kabinet met een eenduidig voorstel komt, dan mag daar best enige bewegingsruimte in zitten. Het gaat mij erom dat het level playing field eruit komt. Volgens mij komt het daar het beste uit. Ik vraag de regering daarom om in dit dossier een voorstel te doen en dat aan de Kamer voor te leggen.

Staatssecretaris De Jager: Ik kan daar heel eenvoudig op antwoorden. Het level playing field kan nooit worden hersteld door de afdrachtvermindering van 40% naar 45% te verhogen. In de brief staat duidelijk dat dat alleen mogelijk is met een subsidie omdat anders het verzilveringprobleem blijft bestaan.

De heer Remkes (VVD): Ik heb de staatssecretaris in eerste termijn al geadviseerd om te kiezen voor een mengvorm, juist om deze reden. Dit probleem blijft ander pingpongen tussen twee departementen. Dat kan niet. In het vooroverleg hebt u wellicht geprobeerd om de term «voorstellen» uit de motie te halen, maar dat was wel degelijk de achterliggende bedoeling van de Kamer. Daar is niets mee opgelost.

Staatssecretaris De Jager: Het is al moeilijk genoeg om te doen waar de Kamer specifiek om vraagt. Het zou te ingewikkeld zijn om ook nog de achterliggende bedoeling van de Kamer uit te voeren. Ik ben in de brief samen met staatssecretaris Huizinga uitgebreid op alle opties ingegaan inclusief varianten, subvarianten en scores. Ik dacht dat dit algemeen overleg was bedoeld om als kabinet van de Kamer een richting te horen te krijgen. Allebei vind ik lastig, maar goed. Als de Kamer een brief wenst van staatssecretaris Huizinga en mij over dit onderwerp, dan kunnen wij daarvoor zorgen. Daar is dan wel enig afstemmingswerk voor nodig.

De heer Omtzigt (CDA): Ik dank voor de toezegging om samen met staatssecretaris Huizinga een brief naar deze Kamer te sturen. Mag ik ervan uitgaan dat die dan medio januari hier ligt en concrete voorstellen bevat om het level playing field te herstellen?

Staatssecretaris De Jager: Het moet lukken om medio januari gezamenlijk een brief te sturen. Overigens weegt er ook nog een budgettair aspect mee. Als de Kamer graag het een of het ander wil, dan zal daar ook budgettair richting aan moeten worden gegeven, inclusief dekking. Een verhoging van de afdrachtvermindering van 40% naar 45% betekent dat andere belastingen omhoog moeten gaan. Ik neem geen voorschot op die voorstellen, maar ik zal die wel aangeven in de brief van het kabinet.

De voorzitter: Ik hoor graag van de staatssecretaris hoeveel tijd hij nog nodig heeft.

Staatssecretaris De Jager: Ik kom nu te spreken over de overige punten. De heer Cramer heeft gevraagd naar vrijstelling in box 3 voor bos, natuurterrein en landgoederen. Huurerfpacht is in het kader van de Natuurschoonwet een informele aanduiding van een vorm van erfpacht waarbij het economisch belang bij de zaak berust bij de bloot-eigenaar. Dat is anders dan een woning in erfpacht in Amsterdam; daar ligt het economisch belang in de regel bij de erfpachter. De huurerfpacht wordt in de Natuurschoonwet landgoederen vooral toegepast als de eigenaar het economisch belang bij opstal wil behouden maar aan de gebruiker meer verplichtingen wil opleggen dan bij verhuur mogelijk zijn, bijvoorbeeld bij het onderhoud. Het blijkt echter dat erfpacht een genotsrecht en zaken waarop een genotsrecht rust, geen vrijstelling genieten in box 3. Dat beginsel is eigenlijk ook heel logisch in het fiscale bestel. Huurerfpacht is in de Natuurschoonwet met name bedoeld voor opstallen; deze zijn uitgezonderd van de vrijstelling voor bos en natuur in box 3. Het belang van deze kwestie is dus niet heel groot.

De heer Cramer heeft ook een vraag gesteld over het defiscaliseren van de vorderingen die krachtens erfrecht ontstaan. Ik heb bij de behandeling van het Belastingplan toegezegd, hierover in de eerste helft van 2009 een brief te sturen. Er zitten nogal wat haken en ogen aan die wij goed moeten bestuderen. In de brief zal ik zeker ingaan op vorderingen uit het huwelijksvermogensrecht.

Tot slot heeft de heer Cramer gevraagd of de voorwaarden van artikel AK kunnen worden verruimd. Artikel AK heeft zijn betekenis nog niet verloren. Er worden nog steeds rentetermijnen genoten die voor 2001 zijn genoten. Ik zie op dit moment dan ook geen reden voor aanpassing van de voorwaarden. Als de heer Cramer daar uitzonderlijk veel waarde aan hecht, ben ik best bereid om nog eens goed te kijken naar de literatuur. Zo nodig kom ik daarop terug.

De voorzitter: Dat lijkt mij een mooi slot. Wij zien elkaar ongetwijfeld nog.

De heer Tang (PvdA): Voorzitter, de heer Omtzigt en ik hebben allebei gevraagd naar de Mirrlees Review. Het is typerend dat de staatssecretaris het briefje daarover is kwijt geraakt.

Staatssecretaris De Jager: Ik vind het interessant dat de vraag breder lijkt te worden. Ik zal hier nog eens goed en serieus naar kijken. In de door mij toegezegde brief zal ik hier nog eens aandacht aan besteden en kijken naar de mogelijkheden en onmogelijkheden van een Mirrlees Review. Het concept als zodanig, zeker gelet op de wensen die op de middellange en lange termijn leven bij de Kamer, vind ik interessant. Ik zal in een brief nader aangeven wat het kabinet daarvan vindt.

De voorzitter: Ik dank de staatssecretaris, de aanwezige ambtenaren en de belangstellenden op de publieke tribune.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Blok

De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Basten


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP) en Sap (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), De Roon (PVV), Van Dam (PvdA), Smeets (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP) en Vendrik (GroenLinks).