Kamerstuk 30139-174

Verslag van een algemeen overleg

Veteranenzorg

Gepubliceerd: 22 maart 2017
Indiener(s): Han ten Broeke (VVD)
Onderwerpen: defensie internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30139-174.html
ID: 30139-174

Nr. 174 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 maart 2017

De vaste commissie voor Defensie heeft op 22 februari 2017 overleg gevoerd met mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie, over:

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 21 december 2016 ter aanbieding van de evaluatie Veteranenbeleid 2011–2016 (Kamerstuk 30 139, nr. 170);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 6 februari 2017 ter aanbieding van het conceptplan van aanpak aanbevelingen evaluatie veteranenbeleid (Kamerstuk 30 139, nr. 172);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 22 december 2016 ter aanbieding van de resultaten van het evaluatieonderzoek naar de toepasbaarheid van het PTSS-protocol (Kamerstuk 30 139, nr. 169);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 22 december 2016 over de stand van zaken schadeclaims veteranen (Kamerstuk 30 139, nr. 167);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 20 december 2016 over de stand van zaken Veteranenloket (Kamerstuk 30 139, nr. 166);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 22 december 2016 met informatie over de Stichting Onbekende Helden en over de re-integratie van veteranen met een militair invaliditeitspensioen (MIP) (Kamerstuk 30 139, nr. 168);

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 20 februari 2017 met een reactie op motie van de leden Eijsink en Teeven over de bekostiging van aanvullende schadeclaims van veteranen (Kamerstuk 30 139, nr. 162).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ten Broeke

De griffier van de commissie, De Lange

Voorzitter: Ten Broeke

Griffier: De Lange

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Belhaj, Ten Broeke, Bruins Slot, Jasper van Dijk, Eijsink, De Roon en Vuijk,

en mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie.

Aanvang 10.02 uur.

De voorzitter:

Welkom bij dit algemeen overleg van de vaste Kamercommissie voor Defensie. Wij gaan het vandaag hebben over veteranen en de Veteranennota. Wij hebben een spreektijd van zes minuten per fractie afgesproken voor de eerste termijn. Wij doen het in volgorde van placering. Dat betekent dat ik begin met de heer Vuijk. Zijn tijd gaat nu in.

De heer Vuijk (VVD):

Voorzitter. Op 24 december vorig jaar overleed luitenant-generaal Ted Meines. Samen met mevrouw Eijsink mocht ik namens de vaste commissie voor Defensie aanwezig zijn bij de uitvaartplechtigheid. Het was een mooie uitvaart, waar met militaire eer in een waardige ceremonie afscheid werd genomen van luitenant-generaal Meines.

Waarom vertel ik dit? Wij zien in luitenant-generaal Meines de vader van de veteranen. Wij zien in Ted Meines de grondlegger van het veteranenbeleid. Het veteranenbeleid is belangrijk, omdat veteranen met inzet van hun leven overal ter wereld gevochten hebben voor onze vrijheid. Wij zijn, en voelen dat ook zo, verantwoordelijk voor militairen in het algemeen en veteranen in het bijzonder. Twee weken geleden spraken wij uitvoerig met veteranen en uitvoerders van het veteranenbeleid. Het is goed dat wij vandaag drie uur hebben gereserveerd om indringend met de Minister over veteranen te spreken.

Wie zijn dan die veteranen? De term «veteranen» is precies omschreven. Het gaat om alle gewezen militairen met de Nederlandse nationaliteit die het Koninkrijk hebben gediend in oorlogsomstandigheden, inclusief vredesmissies in internationaal verband.

Veteranen zijn ook belangrijk omdat er heel veel veteranen zijn. Sinds 1940 heeft Nederland ruim 650.000 mensen ingezet in drie oorlogen en bijna 100 vredesmissies. Het grootste deel van de oorlogsveteranen is ingezet tijdens de Tweede Wereldoorlog, de dekolonisatiestrijd in voormalig Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea en de Korea-oorlog. Deze veteranen zijn inmiddels overleden. Nederland heeft op dit moment ruim 115.000 veteranen. Iets meer dan de helft van hen heeft sinds de jaren zeventig deelgenomen aan één of meerdere vredesmissies in internationaal verband.

Ik heb enkele vragen over het veteranenbeleid. Het rapport evaluatie Veteranenbeleid komt tot acht aanbevelingen, vijf voor de korte termijn en drie voor de lange termijn. Hoe realistisch acht de Minister het om deze aanbevelingen navolging te geven binnen de tijd die in het rapport is aangegeven? In de brief met daarin het conceptplan van aanpak wordt gesteld dat de aanbevelingen worden uitgevoerd binnen het bestaande budgettaire kader. Hoe aannemelijk is het om te verwachten dat deze aanbevelingen dan ook worden uitgevoerd?

Uit het rapport van bevindingen blijkt dat het antwoord op de doelmatigheidsvraag lastig of niet te achterhalen is. Toch is het belangrijk om te weten of het veteranenbeleid niet alleen efficiënt, maar ook effectief is. Is het mogelijk om dit bij een volgend rapport wel helder in beeld te brengen? In hoeverre is het mogelijk om op korte termijn een soort quickscan uit te voeren? Ik krijg hierop graag een reactie van de Minister.

In het rondetafelgesprek over veteranen gaf de Veteranenombudsman aan dat signalen dat het niet goed gaat met de veteraan, onvoldoende worden herkend. Dit gaat voornamelijk over het herkennen van uitzendgerelateerde klachten bij militairen en veteranen. Wat doet de Minister eraan om dit te verbeteren?

Dan kom ik op een bijzondere brief. Advocaten die aangesloten zijn bij de Militaire Balie stuurden een brief waarin het belang van de verzekeringsgeneeskunde en de verzekeringsgeneeskundigen werd aangestipt. Ze keken met name naar het correctierecht. Zij voorzien een grote aanvraag voor herziening van het militair invaliditeitspensioen. Dit zou betekenen dat het aantal verzekeringsgeneeskundigen drastisch dient toe te nemen. Kan de Minister toelichten hoe zij tegen deze kwestie aankijkt en in welke mate zij hiermee rekening houdt?

Daarnaast wijzen de advocaten van de Militaire Balie erop dat in de review niet langer onderscheid wordt gemaakt tussen oorzakelijk en verergerend dienstverband. Kan de Minister deze keuze toelichten?

Graag hoor ik van de Minister waarom postactieve militairen zowel met de oude als de nieuwe systematiek zijn beoordeeld. Dit heeft soms tot substantiële verlagingen in het invaliditeitspercentage geleid, terwijl dit niet gepaard ging met een verbetering van de medische status. Denkt de Minister dat dit verschil voorkomen kan worden door het meetinstrument aan te passen? Ik krijg hierop graag een reactie.

Kan de Minister uitleggen waarom het invaliderende karakter van psychische klachten door een aantal geïnterviewden vaak als heel ingrijpend wordt aangemerkt, terwijl de tendens is dat een en ander juist lager wordt ingeschat bij lichamelijke klachten? Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? In hoeverre houdt zij hier rekening mee?

Betrokkenen wezen erop dat de naam «PTSS-protocol» niet goed is. Zij suggereerden dat een naamswijziging van het protocol een grote verbetering zou kunnen zijn. Hoe beoordeelt de Minister deze suggestie?

Tot slot kom ik op het Veteranenloket, de plek waar veteranen en familieleden van veteranen terechtkunnen voor zorg en dienstverlening. De VVD is blij dat de toegang tot de zorg en de coördinatie van de zorg voor veteranen en hun naasten met het Veteranenloket is verbeterd. Het is een succesvol initiatief. Vele veteranen vinden inmiddels hun weg naar het loket. Dit roept echter ook een aantal zorgen op. De grote vraag zorgt namelijk ook voor een grote druk op de werknemers bij het Veteranenloket. In de brief van de Minister lezen we dat er vier fte's aan zorgcoördinatoren zijn toegevoegd aan de organisatie. Kan de Minister een update geven van de huidige stand van zaken? Ziet het Veteranenloket de druk iets afnemen? Neemt de wachttijd voor militairen met een materiële zorgvraag ook af? Wat de VVD betreft is het nu zaak de resterende problemen zo snel mogelijk glad te strijken.

Voorzitter, ik begrijp uw signaal. Dit was mijn eerste termijn.

De voorzitter:

Het signaal betekende dat u nog een minuut had, dus u hebt het keurig binnen de tijd gedaan. Mevrouw Bruins Slot heeft een interruptie.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik vond dat de heer Teeven – de heer Vuijk vervangt hem nu – en mevrouw Eijsink in het vorige debat over de veteranen een buitengewoon goede motie (30 139, nr. 162) hadden ingediend waarin stond dat andere ministeries moesten bekijken of ze bepaalde schadeclaims vanuit hun budget konden dekken. We hebben een brief van de Minister gekregen hierover. Zij is eigenlijk met de staart tussen de benen weggestuurd bij de ministerraad, met de boodschap: los het maar zelf op. Ik vraag me af of de heer Vuijk tevreden is met dit antwoord.

De heer Vuijk (VVD):

Daar zijn we nog niet helemaal tevreden over. We hebben gezien dat het kabinet nog geen dekking heeft gevonden buiten het Defensiebudget. De problematiek moet worden gedekt binnen de begroting van dit departement. We zijn het wel met de Minister eens dat het van belang is dat er budget beschikbaar is op het moment dat er schadeclaims binnenkomen. Ik heb echter ook gezien dat er op dat punt geen budgetflexibiliteit is en dat het onduidelijk is om welk bedrag het precies gaat. Ik ben dus niet tevreden. In die zin ben ik wel blij met deze interruptie. Deze leidt namelijk onmiddellijk tot een vraag aan de Minister. Ik hoop dat deze via mijn buurvrouw alsnog bij de Minister komt.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik vind het goed dat de heer Vuijk aangeeft dat hij niet tevreden is, want dat is het CDA ook niet. Defensie piept en kraakt. De schadeclaims moeten zo ongeveer betaald worden met het geld van de operationele commando's. We weten niet welke kant het op gaat. We hebben een bijzondere zorgplicht voor al onze veteranen. Dat geldt niet alleen voor het Ministerie van Defensie maar ook voor de andere ministeries. Daarom vraag ik de heer Vuijk wat hij concreet wil gaan doen. Welke vervolgstappen moeten er nu gezet worden? Ik kan me namelijk niet indenken dat hij hiermee genoegen neemt.

De heer Vuijk (VVD):

Ik denk niet dat wij daar veel aan kunnen doen in de tijd die ons hier nog rest. Ik zei eerder al dat er wat onduidelijkheden in zitten. Ik denk dat het goed is om op dit punt het antwoord van de Minister af te wachten. Anders is het aan een volgend kabinet om hierover heel goede afspraken te maken en om ervoor te zorgen dat er voldoende geld beschikbaar komt. Volgens mij wordt dit in de motie ook helder uitgedrukt. Ik stel voor dat we even het antwoord van de Minister afwachten en dat we in de tweede termijn samen dieper ingaan op deze vraag.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

In de evaluatie wordt niet terugverwezen naar de artikel 100-brieven. Misschien is daar een reden voor. Daar zal ik de Minister zo zelf naar vragen. De Kamer heeft afgesproken dat in iedere artikel 100-brief een bedrag wordt opgenomen voor voorzorg, zorg tijdens een missie en nazorg aan veteranen. Dat staat in de brieven. Het kan niet zo zijn dat dit uiteindelijk, al is het pas na jaren, op het bord van Defensie komt te liggen. Hiermee verwijs ik ook indirect en direct naar de motie en de brief van gisteren. Dit hebben wij nooit bedoeld met de motie-Eijsink/Teeven. Hoe moeten we volgens de heer Vuijk nu verdergaan? Ik zie ook wel dat een motie over een motie niet zo veel zin heeft. Ik zie ook de beperkte mogelijkheden die de Minister waarschijnlijk heeft in de ministerraad, maar daarmee moet de Kamer geen genoegen nemen. Hoe ziet de heer Vuijk de volgende stap hierin, waarbij wij onszelf niet overschatten en waarbij deze ten goede komt aan het Defensiebudget en het veteranenbudget?

De heer Vuijk (VVD):

Ik deel dat inzicht. Ik heb nog geen concrete stap. Daarvoor verwijs ik naar mijn vorige antwoord: laten we even het antwoord van de Minister afwachten. Ik deel het punt van mevrouw Eijsink dat dit niet zomaar op het budget van Defensie kan blijven drukken, al was het maar omdat daardoor de gevolgen en de effecten van missies bij Defensie blijven liggen. Daar hebben wij aparte budgetten voor, die daarvoor ook moeten worden aangesproken. In de artikel 100-brief worden die ook benoemd. Op dat punt zijn wij het volstrekt met elkaar eens.

De voorzitter:

De vergaderbel gaat, dus laten we even wachten met de rest van uw antwoord, mijnheer Vuijk. Ik weet nooit of de bel verlossend is, of dat het einde van de bel verlossend is.

De heer Vuijk (VVD):

Ik deel dus het standpunt van mevrouw Eijsink dat de schadeclaims niet ten laste mogen komen van het Defensiebudget. Als er veel missies zijn waar vervelende gevolgen uit voortvloeien, hol je daarmee namelijk intern de Defensieorganisatie uit. Dat beginsel deel ik dus zeer. De Minister heeft gezegd dat er wel wat vraagstukken bij zijn, zoals het probleem van de budgetflexibiliteit. Het lastige van het probleem van de budgetflexibiliteit is dat dit suggereert dat je het toch binnen Defensie zoekt. Daarover is er volgens mij een verschil van mening met de Kamer. De meeste collega's zijn het er wel over eens dat daar juist het probleem zit. Ik stel voor, zoals ik al eerder zei, om het antwoord van de Minister af te wachten. Laten we in de tweede termijn terugkomen op de concrete stappen die we zullen zetten.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik begrijp wat de heer Vuijk zegt. Deze schadeclaims komen op een bepaald moment. We kennen de bedragen niet. We moeten de uitspraak in de rechtszaken gewoon afwachten. Mocht een volgende coalitie meer middelen willen voor de krijgsmacht, is de heer Vuijk het dan met mij eens dat wij dit onderdeel niet onder dat budget gaan scharen? Daar ligt namelijk een enorme valkuil. Dan komt er meer geld voor Defensie, maar worden het operationele deel, het materiële deel en de schadeclaims door elkaar gegooid. Dat kan niet de bedoeling zijn. Dat was ook niet de bedoeling van de motie. Is de heer Vuijk het met mij eens dat dit nooit de bedoeling kan zijn van een groter budget voor de krijgsmacht? Misschien kunnen de andere collega's hier later ook op reageren. Dit is nog steeds – ik kan er nooit de goede woorden voor vinden – achterstallig onderhoud van iedere regering vanaf het moment dat we zijn gaan uitzenden. Is de heer Vuijk dat met mij eens en ziet hij mogelijkheden daartoe?

De heer Vuijk (VVD):

Het eerste is ja, het tweede is nee. In beginsel deel ik zeker de lijn van mevrouw Eijsink. Het is niet de bedoeling dat uitzendingen de Defensieorganisatie verder uithollen. Ik wacht even de beantwoording van de Minister af. Ik wil voor mijzelf kunnen beoordelen in hoeverre het mogelijk is verder te regeren voorbij de datum van 15 maart. Wij vinden wel dat dit niet op Defensie mag drukken.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Onlangs is luitenant-generaal Ted Meines overleden. Het CDA condoleert zijn familie, zijn vrienden en alle veteranen. Generaal Meines is van onschatbare waarde geweest voor de erkenning van en de waardering en zorg voor veteranen. Het CDA is trots op de veteranen in Nederland. Zij brengen en hebben een belangrijke bijdrage aan vrede en veiligheid in de wereld gebracht. Dat werk doen militairen in uitzonderlijke en extreme omstandigheden. Veteranen die na het werk voor Defensie als burger aan het werk gaan, zijn gewilde werknemers. Ze weten van doorzetten en van aanpakken en ze zijn goede teamspelers.

Een klein deel van de veteranen kampt later met gezondheidsproblemen. Zij verdienen goede zorg. Die bijzondere zorgplicht ligt bij de regering en bij dit parlement. De Veteranenwet verankert die erkenning, waardering en bijzondere zorgplicht. Als medeondertekenaar van de wet spreek ik mijn bijzondere dank uit aan mevrouw Angelien Eijsink. Zij heeft als initiatiefnemer van de Veteranenwet een belangrijke bijdrage geleverd aan het verankeren en verbeteren van het veteranenbeleid. Mevrouw Eijsink, dit is uw laatste debat. U bent vele jaren lid geweest van de Kamer. Ik ken uw inzet voor het veteranenbeleid. Die waardeer ik als CDA'er zeer. Hierbij bedank ik u voor uw inzet.

De bijzondere zorgplicht voor veteranen geldt voor de hele regering. Neem de kwestie van de aanvullende schadeclaims door veteranen. Deze moeten fatsoenlijk worden afgehandeld, maar Defensie zucht onder een veel te krappe begroting. Vandaar ook de motie-Eijsink/Teeven om te onderzoeken hoe de nog te verwachten aanvullende schadeclaims anders dan uit de Defensiebegroting bekostigd kunnen worden. De reactie van de Minister is buitengewoon teleurstellend. Het kabinet doet niets. De Minister legt daarom maar de bal terug bij de Kamer. Mijn vraag aan de Minister is: waarom is zij niet in staat om bijvoorbeeld de Minister van Financiën of een andere Minister ervan te overtuigen dat die bijzondere zorgplicht voor veteranen niet beperkt is tot Defensie, maar ook geldt voor de andere ministeries van dit kabinet?

Het CDA wil graag ook alle veteranenorganisaties complimenteren met hun inzet de afgelopen jaren bij het uitvoeren van de Veteranenwet. Er is al veel werk verzet. De evaluatie laat echter zien dat er ook nog veel werk aan de winkel is. Het is zorgelijk dat de Minister nu al aangeeft dat de nieuwe uitvoering van de Veteranenwet binnen de huidige financiële kaders moet plaatsvinden. Dit terwijl de evaluatie juist concludeert dat er nog spanning op het budget zit. Sterker nog: de spanning loopt op, ook financieel. Het is geen geheim dat het CDA juist meer geld wil uitgeven aan defensie en natuurlijk ook aan een goede uitvoering van het veteranenbeleid. Kan de Minister hier toezeggen dat zij niet het financieel kader centraal stelt, maar juist de erkenning, waardering en bijzondere zorg voor veteranen, en dus ook de verschillende onderdelen van de evaluatie die nu moeten worden uitgevoerd?

Het CDA maakt zich zorgen over de capaciteit van het Veteranenloket en de zorgcoördinatoren van het ABP. Dat wringt, ook nu uit de evaluatie blijkt dat de lichting Afghanistanveteranen meer zorg nodig heeft dan voorzien. Er zijn nu al wachttijden voor veteranen met een materiële zorgvraag. De Minister laat onderzoek doen naar de procesgang bij het Veteranenloket. Zij lijkt vooral aan te sturen op een efficiencyslag. Maar is zij bereid te garanderen dat ook bij een verdere groei van het aantal cases bij het Veteranenloket en bij het ABP de capaciteit voldoende is om de dienstverlening op optimale wijze uit te voeren?

Een belangrijke aanbeveling is ook het beter bij de zaken betrekken van het thuisfront. Er is ook veel geschreven over de vraag wie de relatie is aan het thuisfront. Mijn vraag aan de Minister is: hoe wil zij een actieve rol van het thuisfront nu echt handen en voeten geven en ervoor zorgen dat we het veteranenbeleid op dat punt echt nog gaan verbeteren?

Het duurzaam financieren van de bijzondere zorg is een blijvend knelpunt. Ik zie ook wel dat door ministerie echt pogingen worden gedaan om dat op goede wijze vorm te geven. Maar het lukt nog steeds niet om harde afspraken te maken met het Ministerie van VWS, de zorgverzekeraars en de Nederlandse Zorgautoriteit. Waarom lukt dat nog niet? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er een goede aansluiting komt van de verzekerde zorg, de zorg op basis van de Zorgverzekeringswet en de Wet maatschappelijke ondersteuning, op de speciale zorg die de veteranen nodig hebben? Welke mogelijkheden zijn er in dit kader om bijvoorbeeld te werken met de max-maxtarieven die er zijn binnen de geestelijke gezondheidszorg? Een max-maxtarief wil eigenlijk zeggen dat de organisatie die de zorg verleent extra geld krijgt omdat het bijzonder specialistische zorg is. In VWS-termen wordt dat een max-maxtarief genoemd.

De Veteranenombudsman heeft een goed rapport afgeleverd over de afhandeling van de klachten. Mijn collega Vuijk ging daar zonet ook al op in. Wat doet de Minister op dit moment om die verder te verbeteren?

Ik kom tot een afsluiting. De afgelopen jaren is er ontzettend veel werk verzet om van de Veteranenwet een succes te maken. Ik dank alle organisaties en veteranen die daaraan hebben meegewerkt, maar er is de komende periode ook nog veel werk te verzetten om er echt voor te zorgen dat onze veteranen een mooie positie krijgen, goede erkenning en waardering en bijzondere zorg als zij dat nodig hebben.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Eijsink. Zij is er niet vandaag voor het laatst, dacht ik, maar morgen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Zij is vandaag wel voor het laatst bij een debat waar ik ook bij ben. Dit was dus mijn moment om mevrouw Eijsink te bedanken.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat was hartstikke chic.

De voorzitter:

Het was heel mooi, maar ik schrok even. Wij mogen nog wat langer genieten van mevrouw Eijsink. Maar het is heel goed dat mevrouw Bruins Slot daar even bij stilstond.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Wilt u mij een waarschuwing geven als ik nog een minuut heb?

Mevrouw Bruins Slot sprak heel mooie laatste woorden over het evaluatieplan dat vandaag ter bespreking voor ons ligt. Ik sluit me daar heel graag bij aan. Er is veel werk verzet, maar er moet ook nog veel gedaan worden. Er is veel wat veteranen en militairen zelf hebben bereikt en wat de organisaties samen hebben gedaan, maar er zijn een paar punten die ik vandaag toch nog heel graag wil inbrengen. Dat is niet zozeer op de valreep, want ik weet dat veteranen en militairen in de Kamer geborgd zijn door de wet. Daar kom ik zo meteen op terug. 150 Kamerleden en alle partijen gingen in oktober 2011 voor, naast en achter de wet staan, aan alle kanten dus. Wat wil je nog meer? De 75 leden van de Eerste Kamer deden dat in december van hetzelfde jaar. Daarmee blijft de zorg voor veteranen en militairen geborgd. Die is voor ons allen een zware verantwoordelijkheid, die goed gedeeld wordt. Ik dank de collega's ook voor de samenwerking, want zonder samenwerking kan er niets. Als het om veteranen en militairen gaat, bestaan er hier geen tegenpartijen; er bestaan alleen partijen die samenwerken. Dat is heel erg mooi.

Dan wil ik het even hebben over de wet zelf die voorligt. De doeltreffendheid, de doelmatigheid, van het beleid en de processen is natuurlijk uitgangspunt geweest voor de evaluatie. Ik zou het graag van de andere kant benaderen, zoals we dat ook bij de wet hebben gedaan. Een wet is immers alleen maar een middel tot een doel. Dat doel is: één man, één plan, of één vrouw, één plan, zo u wilt. Wat hebben we voor de militair van vandaag, de veteraan van morgen, gedaan? Met velen gaat het goed. Ik heb er niet zo veel behoefte aan om dat iedere keer te zeggen, want ik vind dat we naar een hoger plan moeten. Wanneer militairen terugkomen en onze zorg en aandacht in welke vorm dan ook nodig hebben, moeten zij die gewoon krijgen. En er gaat heel veel goed. Maar terwijl ik dat uitspreek, mis ik toch gaandeweg iets in de evaluatie. Daarover zou ik eerst het volgende willen zeggen. Een volgende evaluatie zou moeten gaan over de wet zelf en over de wetsartikelen. Ik zou tegen de Minister willen zeggen, want het staat natuurlijk in de wet zelf opgenomen: het moet over de wetsartikelen gaan en wat ermee bedoeld is. Dan kom je namelijk hoe dan ook te spreken over percentages. We spreken nu nog teveel in termen van: met een hele grote groep gaat het goed, maar met een andere niet. Ik ben ooit leerkracht geweest en ik heb, als ik sprak over een klas van 40 leerlingen, nooit tegen ouders kunnen zeggen: weet u, met 35 kinderen gaat het goed, maar met 5 niet, maar toppie! Je zult dan maar de ouder zijn van een van die 5 met wie iets aan de hand is. We zijn er dus nog steeds niet aan toe. Dat is de volgende stap. Nogmaals, dit is geen kritiek op wat hier voorligt, maar we moeten naar die volgende stap toe. We moeten niet blijven hangen in: met veel veteranen gaat het toch goed. We moeten vooral verder gaan omdat er mensen zijn die het moeilijk vinden om te spreken over de zorg. Dat hebben we ook bij de rondetafel gemerkt. Bij de rondetafel waren mensen aanwezig die aangaven dat het te veel over de zorg ging. Nee, de wet gaat voor een groot deel over de zorg; hoofdstuk 5 gaat over de zorg. Het is een verantwoordelijkheid. Mevrouw Bruins Slot gaf het al aan: de bijzondere zorgpositie van de militair is de basis van deze wet. Als we dat niet handhaven, als we dat niet voortzetten, heeft de wet ook geen draagvlak. Dat kan niet. Ik zou de Minister dus willen vragen daarop te reageren.

Daarmee komt het volgende punt aan de orde: ik vind dat Defensie tekort wordt gedaan. Als ik kijk naar de schadeclaims en de afhandeling van wat het afgelopen jaar allemaal heeft plaatsgevonden, zeg ik: chapeau! Er is ongelofelijk veel werk verzet door veel mensen aan de kant van het ministerie, in overleg met de andere partijen. Maar wat gebeurt er? Er zijn duizenden militairen en veteranen geholpen middels de schadeloosstellingsregeling. Het is meestal zo dat de mensen die ermee geholpen zijn natuurlijk ongelofelijk blij zijn, en terecht, en met terugwerkende kracht. Maar dan kom ik op «één man, één plan»: ik vind dat Defensie best eens niet alleen aandacht mag hebben voor wat nog nodig is, maar ook voor wat al gegeven is. In ons land is het nog altijd zo, en terecht, dat je, als je niet akkoord bent met wat je afgesproken hebt, een vervolgstap zet, soms richting de rechter. Soms is dat terecht, omdat ook de Kamer en de regering, de Minister in dit geval, erop aan te spreken zijn dat iets niet goed gaat. Ook dat bestaat nog steeds. Maar je mag ook altijd een stap verder gaan als je het niet met de politiek, de regering of de Kamer eens bent. Dat mag ook in die positieve uitwerking wat meer neergelegd worden. Anders komen we nooit tot de uitwerking van het beleid die bedoeld is. «Eén man, één plan» heeft meer in zich dan alleen wat als negatief ervaren wordt; overigens niet door mij, maar dat kwam in de hoorzitting wel naar voren. Er staat weer een artikel in de krant en het is weer negatief. Zo gaat het in het onderwijs en in de zorg: als iets niet goed loopt, komt het in de krant. Als iets heel goed loopt, is het ook aan Defensie, aan de Minister en haar mensen, om te zeggen waar het wel goed gaat. Er stonden drie zinnen op die ene pagina. Ik heb ze niet gelijk voor me. Ook ik vergeet pagina's; ik ben aan het loslaten. Ja, hoe is het mogelijk, hè?

(Hilariteit)

Minister Hennis-Plasschaert:

Mevrouw Eijsink, dat heet rotatiegedrag.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik heb volgende week een cursus loslaten staan. Ik begin heel goed.

De pagina ben ik even vergeten, maar het gaat over duizenden militairen die ongelofelijk blij zijn met wat er door de jaren heen gedaan is. In drie zinnen staat dat in deze evaluatie. Dat mag best een pagina zijn, net zoals er twee pagina's nodig zijn voor de militairen met wie het niet goed gaat. Die verhouding mag wat mij betreft beter. Ook dat mag Nederland zien. Ook dat mogen we met zijn allen zien.

Ik heb nog een paar opmerkingen, voorzitter. Ik heb nog twee minuten, zie ik.

Ik maak me zorgen over het Veteranenloket en ik sluit me aan bij de opmerking van mevrouw Bruins Slot hierover. Ik heb hier een rapport liggen – dat heb ik toevallig nog wel steeds bij me – met 29 aanbevelingen. Het Veteranenloket heeft het een en ander moeten bijstellen als het gaat om de capaciteiten en de vraag, omdat we die nog niet helemaal aankonden. Ik ga het niet herhalen, want het staat erin. Vanwege de evaluatie hebben al die onderliggende rapporten, met uitkomsten die we eigenlijk al kenden, natuurlijk een beetje stilgelegen. Er heeft stilstand plaatsgevonden, want we gingen wachten op de evaluatie. Die stilstand kan niet meer. De rapporten zijn er en het gaat om de uitkomsten. Ik sluit me aan bij de vragen die gesteld zijn: hoe gaan we daarmee om? Hoe gaan we het doen?

De re-integratie kan en moet nog beter. Dit onderwerp moet veel meer benoembaar zijn. Re-integratie gaat ook over het Militaire Invaliditeitspensioen. Het gaat over Onbekende Helden en andere projecten die er liggen en mensen uit het UWV halen. Daar is nog een wereld te winnen, aan projecten, voor mensen die het nodig hebben.

Ik heb nog een opmerking over het thuisfront. Ik sluit me aan bij wat daarover gezegd is. Het is zoals het in het rapport staat. Dat mag meer aandacht hebben. De Nationale ombudsman heeft een aantal opmerkingen gemaakt om mee te nemen. Veel is daarover al gezegd.

Mijn allerlaatste opmerking gaat over de financiën. Het kan nooit zo zijn dat de financiën het uitgangspunt zijn voor het beleid. Het is geweldig dat we op die manier konden werken met het ministerie en met de Minister, maar ik ben bezorgd over het feit dat in het concept-actieplan staat dat er een begrenzing is. Dat kan niet waar zijn. Artikel 100-brieven zijn namelijk niet geëvalueerd en meegenomen. Dat vind ik wel een kritiekpunt. Artikel 100-brieven zijn er immers voor dat we juist de bescherming van de financiële middelen meenemen. Daarin moeten we nog een stap gaan zetten. Ik benadruk het nogmaals en de brief van gisteren is daar toch wel een voorbeeld van: het kan niet zo zijn dat wat ooit door de motie-Ten Broeke/Aasted Madsen is vastgelegd – hoeveel breder kan het draagvlak in de Kamer zijn – met terugwerkende kracht niet goed wordt ingevuld. Ik heb daar geen extra motie voor nodig. Er liggen voldoende moties van alle partijen waarin wordt gezegd: het kan en mag niet zo zijn, ook niet met terugwerkende kracht en ook niet vanwege – sorry voor het nare woord – achterstallig onderhoud, dat straks bij uitkomsten van rechtszaken mogelijk pak «m beet 100 miljoen uit het Defensiebudget gehaald gaat worden voor iets waarvoor het niet bestemd is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Misschien wordt dit wel de laatste interruptie van mij aan mevrouw Eijsink. Wie weet. Die kans grijp ik dus. Ik wil het even hebben over de schadeclaims. Ik ga mee in het pleidooi van mevrouw Eijsink, maar volgens mij moet toch gelden, linksom of rechtsom, dat die mensen recht hebben op een vergoeding. Of het nu wordt gedaan door een nieuw kabinet of misschien zelfs nog door dit kabinet, demissionair, het gaat erom dat het geld wordt vrijgemaakt. Een nieuw kabinet zou kunnen zeggen: we maken binnen Defensie geld vrij voor missies – ik noem maar wat – en we maken geld vrij voor schadeclaims. Mijn vraag is dus: moet het volgens mevrouw Eijsink per se buiten de Defensiebegroting gevonden worden? Of kan het ook binnen de Defensiebegroting?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik ben er een ontzettend groot voorstander van dat dit soort verantwoordelijkheden gezien worden. Daarom benadruk ik ook de artikel 100-brief. Een artikel 100-brief zoals die behandeld wordt in de Kamer, is natuurlijk de verantwoordelijkheid van de regering. We hebben de huishoudportemonnee van Defensie en voor iedere missie krijgt Defensie terecht extra middelen. We halen die nu voorlopig uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV), maar die kunnen niet uit het budget van Defensie komen. Dat moet dus beter. Wat de regering gisteren in een brief aan de Kamer heeft laten weten, is nogal een open deur: de Kamer heeft budgetrecht en mag zelf bepalen waar ze dat geld vandaan haalt. Dat is een beetje vestzak-broekzak, of kastje-muur, zo u wilt. Dat kan natuurlijk niet. Dus ja, het moet van buiten de Defensiebegroting komen. Als dat moeilijk is, zoals in de brief van gisteren staat, omdat men er binnen de regering niet uitkomt om welk budget het gaat, dan ben ik er een groot voorstander van dat de heer Van Dijk of andere leden – volgens mij zijn we het aan deze kant van de tafel wel met elkaar eens – daarachteraan gaan.

Als er in een volgende coalitie middelen voor defensie bij komen, dan is dat natuurlijk vaak voor operationele zaken bedoeld, voor materieel. Dan vergeten we vaak dit soort zaken en dan is het beeld naar de buitenwereld toe: we hebben geld voor de krijgsmacht erbij gedaan. De Minister wil 2 miljard, geloof ik. Laat ik ertussenin gaan zitten. Stel dat er 1,5 miljard bij komt, maar er op een gegeven moment 200 miljoen bij zit voor de nazorg, die we met zijn allen veronachtzaamd hebben en die nu naar buiten komt. Dan kan het toch niet zo zijn dat het beeld naar buiten toe, naar de samenleving toe, is dat we er zo veel geld bij hebben gedaan voor defensie, maar dat een groot deel daarvan natuurlijk gewoon heel anders bedacht en bedoeld is? Het is voor deze mensen zeker nog nodig, uiteraard aan de hand van de gemaakte afspraken. Volgens mij zijn de heer Van Dijk en ik dat dus zeer met elkaar eens.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat zijn we zeker met elkaar eens, maar er is ook een mogelijkheid dat er een patstelling ontstaat, dat andere ministeries zeggen: wij gaan dat niet betalen. Dan wil ik niet dat de veteraan wordt achtergelaten zonder de schadeclaim, de vergoeding, waar hij recht op heeft. Mijn vraag is dus: staat mevrouw Eijsink ook open voor een zogenaamd b-scenario, waarin Defensie apart extra budget vrijmaakt voor die schadeclaims? Anders zou het zo kunnen zijn dat de veteraan met niets naar huis gaat.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Nee, dan zou Defensie daarvoor niet apart geld moeten vrijmaken. Stel dat het gaat om – ik noem maar wat – 1,5 miljard. Ik doe het maar even fictief, want ik heb niet in mijn hoofd zitten welke bedragen mogelijk zijn. Dan zou daar «plus» bovenop moeten komen en niet «van». Dat is niet de bedoeling. Ik probeer dat maar even duidelijk te maken. Er zijn collega's die met veel plezier terugkomen na 15 maart en die daar zeker hard aan willen werken, maar dat moet naar buiten komen. Het kan niet zo zijn dat het verhaal aan de onderhandelingstafel straks wordt dat er zoveel geld naar Defensie gaat, terwijl voor de samenleving niet duidelijk wordt of het operationeel bedoeld is, voor personeel – daar moet ook wat gebeuren – materieel of voor de schadeclaims, waarvoor we met zijn allen verantwoordelijkheid dragen, maar die we nog niet kennen. De valkuil zit hem juist in dat «nog niet kennen». Dat staat ook in de brief die we gisteren ontvangen hebben. Ik begrijp dat voor een deel wel, maar dan zou je on top of that nog een afspraak kunnen maken dat uitkomsten van schadeclaims uit rechtszaken niet ten laste komen van het afgesproken budget dat een volgende coalitie mogelijk vaststelt. Er zijn veel scenario's die tot een goede oplossing leiden. Duidelijker kan ik het volgens mij niet zeggen.

De voorzitter:

Dat is ter beoordeling aan uw collega's, maar uit het feit dat er geen nieuwe woordmeldingen zijn, leid ik af dat het zo is.

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. De PVV is en blijft trots op onze veteranen. Velen van hen hebben zich, soms met gevaar voor eigen leven, ingezet voor Nederland en voor onze internationale bondgenoten. Het is daarom evident dat onze veteranen niets tekort mogen komen als het gaat om erkenning, waardering en zorg. Vandaag vindt in de Kamer – anderen memoreerden het al – het eerste veteranenoverleg plaats waarbij de veteranengeneraal Ted Meines niet meer onder ons is. Ook ik wil daarom graag stilstaan bij zijn overlijden op 24 december jl., nauwelijks twee maanden geleden. Als iemand zich met ziel en zaligheid voor de veteranen inzette, dan was het Ted Meines wel. Hij blijft wat zijn inzet betreft het goede voorbeeld voor ieder in de Kamer die zich moet inzetten voor veteranen.

Maar voor Kamerleden is dat voorbeeld ook te vinden bij de inzet van mevrouw Eijsink op dit punt. Ik sluit me graag aan bij de waarderende woorden die mevrouw Bruins Slot hierover heeft uitgesproken.

Dan kom ik bij de evaluatie van het veteranenbeleid. Op de agenda staat het rapport Evaluatie veteranenbeleid 2011–2016. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het veteranenbeleid sinds 2011 verder tot wasdom is gekomen. Maar de uitvoering van dat beleid moet nog wel eenvoudiger en slagvaardiger worden. Daarom zijn er verschillende aanbevelingen gedaan voor de korte en de lange termijn. In totaal gaat het om acht hoofdaanbevelingen. De PVV is natuurlijk verheugd om te lezen dat de Minister deze aanbevelingen heeft overgenomen en dat er al een concept-plan van aanpak klaarligt. Nu moet er natuurlijk nog verder worden doorgepakt. Dat is onze boodschap. Daarom zou ik graag van de Minister vernemen wanneer zij inschat dat het definitieve plan van aanpak naar de Kamer kan worden gezonden. Ik mag toch aannemen dat de Minister daarvoor een planning voor ogen heeft?

Ik kom op het punt van de klachtbehandeling van veteranen. In december concludeerde de Veteranenombudsman dat klachten van veteranen vaak niet worden herkend als klacht en dat ze door Defensie ook niet goed worden geregistreerd. Sinds 1 juli vorig jaar is een nieuwe klachtenregeling in werking getreden. De Veteranenombudsman vroeg de Minister om bij de uitvoering van de nieuwe regeling extra aandacht te besteden aan de herkenning van klachten. Hij vroeg ook aandacht voor de registratie van mondelinge klachten. Graag verneemt de PVV daarom vandaag van de Minister wat de voortgang is op deze punten. Zijn er bijvoorbeeld maatregelen genomen om de mondelinge klachten beter te registreren? Ook tijdens het recent gehouden rondetafelgesprek van deze commissie heeft de Veteranenombudsman aangegeven dat er nog onvoldoende aandacht is voor het herkennen van signalen dat het niet goed gaat met actief dienende of postactieve veteranen. Hij heeft bijvoorbeeld gezegd dat de werkgever meer kan doen aan het herkennen van wat er met van uitzending teruggekeerde militairen aan de hand is. Signaalherkenning kan worden aangeleerd, zo stelde de Veteranenombudsman. Wat dat betreft wil ik ook graag een reactie vernemen van de Minister op een stuk dat wij hebben ontvangen van Pronos. Deze organisatie suggereert dat zij een nieuw screeningsinstrument heeft ontwikkeld voor uitzendgerelateerde klachten. Ik neem aan dat mijn collega's die brief ook hebben ontvangen. De suggestie die daaraan verbonden is, is dat dit nieuwe screeningsinstrument sneller en accurater werkt. Ik weet niet of de Minister daar nu op kan reageren. Als dat niet kan, dan krijg ik op een later moment graag schriftelijk nog een reactie op de vraag hoe Defensie dit screeningsinstrument van Pronos beoordeelt. De PVV wil in ieder geval graag weten wat het ministerie heeft gedaan en doet om dit soort onderwerpen, deze opmerkingen van de Veteranenombudsman, mee te nemen.

Ik kom bij een ander punt, dat tijdens het rondetafelgesprek aan de orde is gesteld door de oud-inspecteur-generaal der krijgsmacht. Dit punt kan als volgt worden samengevat: hoe kan de veteraan een succesvolle tweede carrière krijgen? De vraag is, zo zei oud-inspecteur-generaal der krijgsmacht Oostendorp, hoe je de juiste veteraan bij de juiste vacature krijgt. Naar zijn mening zou Defensie daarbij een ondersteunende rol kunnen vervullen. Ik wil de Minister vragen of zij daarop kan reageren. Ook de heer Rosenthal van de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) ondersteunde trouwens deze opmerkingen. Hij zei: er moet wat gedaan worden aan de mogelijkheden van een tweede carrière.

Het volgende punt dat ik aan de orde wil stellen is ook door de heer Rosenthal genoemd: de eigen verantwoordelijkheid van de veteraan voor zijn herstel moet sterker worden aangezet. De heer Rosenthal wees op de mogelijkheid dat «oneindige» regelingen ook een perverse prikkel kunnen zijn, vergelijkbaar met de armoedeval.

We hebben de brief van de Minister over de financiering van de schadeclaims gezien. Ik zal hem maar brief 7 op onze agenda noemen. Hierin wordt aangegeven dat de andere departementen ook niet veel zin hebben in het financieren van de schadeclaims. Die brief is toch wel een beetje een bewijs van onvermogen, moet ik opmerken. In ieder geval mag het niet zo zijn dat de veteraan slachtoffer wordt van gehakketak tussen departementen. Daarom vraag ik aan de Minister of zij er al eens over heeft nagedacht om hiervoor een fonds in te stellen en wat zij misschien vindt van deze gedachte. Ik heb het over een fonds waarin, gewoon vanuit het overheidsbudget, jaarlijks een nog nader te bepalen bedrag wordt gestort. Het kan misschien onder een bepaald departement vallen of zelfs volledig onafhankelijk zijn van de budgetten van de verschillende departementen. Kortom, het gaat om een fonds om dit soort problemen, waarmee veteranen worden geconfronteerd, op te lossen zonder dat er gedoe, getrek en geduw voor nodig is.

De voorzitter:

Mijnheer De Roon, volgens mij heeft lang niet iedereen uw voorstel goed kunnen verstaan vanwege de bel. Als u uw laatste opmerkingen nog even herhaalt, dan is het goed overgekomen. Daarna moet u wel afronden.

De heer De Roon (PVV):

«Voorstel» is misschien een groot woord. Het is een gedachte, die zeker nog moet worden uitgewerkt. Die gedachte is: stel een fonds in dat losstaat van de budgetten van de verschillende departementen en dat rechtstreeks wordt gevoed door het Ministerie van Financiën met een bedrag dat nog nader begroot moet worden. Dat fonds zou kunnen worden gebruikt om alle problemen rond veteranen en de voor hen vereiste zorg rechtstreeks op te lossen. Dan zijn de veteranen in ieder geval niet het slachtoffer van het geduw en getrek dat nu kennelijk steeds nodig is om tijdig de juiste zorg voor hen op de rails te krijgen.

Tot slot zou ik graag zien dat in artikel 100-brieven, de brieven die de regering naar de Kamer stuurt over het plan om tot een uitzending van militairen over te gaan, ook een soort begroting staat van dit soort immateriële kosten. Wat zijn nou de gevolgen van een uitzending en wat kunnen we verwachten aan immateriële kosten voor mensen die worden uitgezonden en die dus later met dit soort problemen worden geconfronteerd?

De voorzitter:

Mevrouw Eijsink heeft volgens mij een puntje van orde.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Het is goed dat de heer De Roon dit laatste punt aanhaalt. Dat is namelijk nu al zo. Mag ik aan de heer De Roon vragen of hij misschien met mij, en waarschijnlijk ook met de indieners van destijds, de heer Ten Broeke en voormalig collega mevrouw Aasted Madsen, van mening is dat de immateriële kosten onvoldoende uitgewerkt zijn in de artikel 100-brief? Dat is waarschijnlijk wat de heer De Roon ook opgevallen is. Die moeten beter worden uitgewerkt. De Kamer zou ook kunnen bepalen dat het met terugwerkende kracht nog beter moet, want daardoor hebben we nu die opeenhoping van financiële onmogelijkheden en te weinig mogelijkheden om het op te lossen.

De voorzitter:

De voorzitter onderschrijft het punt van orde van mevrouw Eijsink, mede namens mevrouw Aasted Madsen, kan ik u wel vertellen.

De heer De Roon (PVV):

Dit klopt als een bus. Ik kan er geen woord aan toevoegen. Ik sluit me hier graag bij aan.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter. Ook D66 heeft veel waardering voor onze veteranen. Ze hebben zich ingezet voor Nederland en verdienen daarvoor ons respect. D66 is blij dat een ruime meerderheid in Nederland waardering heeft voor veteranen en dat de Nederlandse Veteranendag altijd op een grote belangstelling kan rekenen. Ik ben ook blij dat uit de evaluatie van het veteranenbeleid van de afgelopen jaren blijkt dat dit beleid zich positief heeft ontwikkeld, bijvoorbeeld met de totstandkoming van de Veteranenwet en het Veteranenbesluit, de opening van het Veteranenloket en de aanstelling van de Veteranenombudsman. Het is ook goed om hier vandaag te zien dat de Veteranenwet breed wordt gesteund, van links tot rechts.

Uit de evaluatie van het veteranenbeleid blijkt dat er naast die positieve punten ook nog ruimte voor verbetering is. Die boodschap kreeg de Kamer ook tijdens het uitgebreide rondetafelgesprek dat wij twee weken geleden voerden. Daarop wil ik nu graag verder ingaan. Ik kan niet helemaal voorkomen dat er wellicht wat herhaling is, maar ik zal proberen dat dan te benoemen.

In feite komen uit de evaluatie acht concrete aanbevelingen naar voren over de vraag waar en hoe het veteranenbeleid kan en moet worden aangescherpt en verbeterd. De Minister reageert daar ook op in haar brief met het conceptplan van aanpak. Het is een conceptplan, want de Minister geeft aan dat zij van de uitkomsten van het rondetafelgesprek en het AO van vandaag nog aspecten wil meenemen. Ik hoop dat ze die kans vandaag ook aangrijpt.

Een van de aanbevelingen is om nieuwe preventieve programma's te ontwikkelen en die beter in te bedden in de bedrijfsvoering. Mij lijkt het van belang dat de preventieve programma's ook verplicht worden. Je wilt aan de voorkant natuurlijk zo veel mogelijk voorkomen dat er in een later stadium problemen ontstaan. Ik herhaal dan ook de vraag de ik heb gesteld in het rondetafelgesprek. Ik begrijp niet waarom het preventief medisch onderzoek nu eigenlijk vrijwillig is. Kan de Minister dat uitleggen? Is zij bereid dit preventieve programma te verplichten voor medewerkers en, indien dit niet kan, uit te leggen waarom niet?

Ik ga verder met het thuisfront. Uit het rondetafelgesprek kwam nogmaals duidelijk naar voren hoe belangrijk het thuisfront is voor de veteraan. Ik ben dus blij dat ook op dit punt de komende jaren verder wordt gewerkt aan verbetering van het beleid. Tijdens het rondetafelgesprek kwam één specifieke zorg naar voren, namelijk de positie van kinderen. Zij zijn van nature een zeer kwetsbare groep. De vraag is: hoe gaan opgroeiende kinderen om met een militair in het gezin? Dat wordt ook kort aangestipt in de evaluatie, maar echt concreet wordt het niet. Kan de Minister duidelijker toelichten hoe hier werk van wordt gemaakt en op welke wijze dit wordt meegenomen in de verdere uitwerking van het beleid?

Uit de evaluatie volgen ook drie aanbevelingen die vooral gaan over het veteranenbeleid an sich, dus niet zozeer over de inhoud maar over de uitvoering ervan. Het gaat hierbij om de governance, die eenvoudiger en slagvaardiger kan, net als de financieringsstructuur en het stelsel van uitkeringen en compensaties aan de veteranen. Op al die punten worden verbetertrajecten aanbevolen, maar met name over de financieringsstructuur heb ik nog wat vragen. In de evaluatie wordt gesproken over ingewikkelde en soms verborgen financiële stromen. De Auditdienst Rijk (ADR) is in de beoordeling van de evaluatie nog stelliger: vanwege de diversiteit aan geldstromen voor veteranen is de doelmatigheid van het beleid niet vast te stellen. Het is mij dan ook niet duidelijk waarom verbetering van de financieringsstructuur een langeretermijndoelstelling is. Je zou toch zeggen dat je op korte termijn ook flinke stappen wilt zetten? Ik hoor graag een reactie van de Minister.

Een van mijn collega's refereerde aan het aspect van werk naar werk. Tijdens het rondetafelgesprek werd ook door meerdere partijen naar voren gebracht hoe belangrijk de werk-naar-werkbegeleiding is. Voor veteranen van wie de carrière bij Defensie erop zit, is het fijn als zij ondersteuning krijgen bij het vinden van nieuw werk. Ik begreep dat het daaraan schort op verschillende niveaus. In de evaluatie komt dit eigenlijk niet terug. Kan de Minister hierop reageren? Wordt er inderdaad vaker gemeld dat dit een probleem is? Zo ja, welke oplossingen stelt zij voor?

Ook het Veteranenloket komt terug in de evaluatie. In de brief staat dat het Veteranenloket zo succesvol is dat er sprake is van een capaciteitsprobleem. Het gaat maar liefst zes maanden duren voordat de nieuwe zorgcoördinatoren zijn ingewerkt. Daardoor ontstaan wachtlijsten. Dat vindt mijn fractie zorgelijk. Het is fijn dat zo veel veteranen het loket weten te vinden, maar dan moeten zij ook zo snel mogelijk worden geholpen. Is de Minister het eens met mij? Wat stelt zij voor om dit zo snel mogelijk op te lossen?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. De SP spreekt waardering uit voor de militairen die zijn uitgezonden en zeker ook voor de veteranen, waarover wij vandaag spreken. Het is bepaald geen sinecure om huis en haard te verlaten en onder uitdagende en soms ronduit gevaarlijke omstandigheden de taken van de krijgsmacht uit te voeren. Daarvoor heeft de SP groot respect. Ook spreek ik mijn waardering uit voor het vele werk dat mevrouw Eijsink heeft gedaan voor de veteranen.

Centraal in dit debat staat de evaluatie van het veteranenbeleid van de afgelopen vijf jaar, net als het plan van aanpak. In de afgelopen periode zijn belangrijke stappen vooruit gezet. Daarvoor is terecht waardering. Je kunt constateren dat veteranen sneller de juiste hulp vinden. Dat is positief, voor de veteraan, maar ook voor zijn familie en andere naasten.

Er zijn echter zorgen over de kosten, die volgens sommigen wellicht te hoog oplopen. In zekere zin kan gesteld worden dat het beleid – ik denk specifiek aan het Veteranenloket – lijdt onder zijn eigen succes. In de brief van 20 december wordt geschreven over spanningen rondom de capaciteit bij het loket. Daardoor komt er tijdelijk personeel bij, maar ik hoor van de Minister graag hoe erop wordt toegezien dat er structureel voldoende personeel ingezet blijft worden om de veteranen tijdig te helpen met hun hulpverzoek. Hoe wordt voorkomen dat er lange wachttijden ontstaan?

Er ligt bij uitstek een kans om het oud-personeel mee te geven dat het Ministerie van Defensie zich wel degelijk inspant voor de oud-medewerkers c.q. veteranen. Dat dit nodig is, bleek wel uit de enquête van defensievakbonden, die we gisteren hebben gekregen. Daaruit blijkt dat zo'n 80% van de ondervraagden vindt dat Defensie niet in het belang van het personeel handelt, om maar een voorbeeld te noemen. Ziet de Minister hier ook een kans liggen voor haar ministerie?

Succesvol veteranenbeleid kost geld. Tegelijk kan gesteld worden dat wanneer veteranen tijdig en goed geholpen worden, dit elders juist besparingen kan opleveren omdat later niet andere hulp aangeboord hoeft te worden. Vanuit die invalshoek heeft defensievakbond AFMP kritiek op de nadruk in de evaluatie op de hoge of zelfs te hoge kosten voor Defensie. Kan de Minister daarop reageren?

Een andere kritiek van deze bond is dat in het geval een veteraan geen hulpvraag heeft, zijn of haar relaties ook niet geholpen kunnen worden. Is dit juist, en vindt de Minister dat wenselijk? Mij lijkt van niet.

In de brief van 22 december legt de Minister uit dat veteranen met een Militair Invaliditeitspensioen niet onder de wet vallen die werkgevers stimuleert om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Daaraan wordt toegevoegd dat de re-integratie van veteranen voor Defensie een doorlopend proces is, waaraan dagelijks wordt gewerkt. Ziet de Minister mogelijkheden om erop in te zetten dat veteranen wel onder de wet vallen om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen?

Over het PTSS-protocol hebben we ook een brief gekregen. Ik krijg graag een update, want hierover bestaan grote zorgen bij de mensen die aan PTSS (posttraumatische stressstoornis) lijden.

Tot slot kom ik bij de schadeclaims. Mijn inzet is: linksom of rechtsom moeten de veteranen geholpen worden. Ik vind de suggestie van de heer De Roon om een fonds in te stellen dat losstaat van ministeries interessant, maar nogmaals: het maakt mij niet uit waar het geld vandaan komt. Veteranen hebben recht op een vergoeding op het moment dat daartoe wordt besloten. Dat moet centraal staan. Zij moeten geholpen worden. Deelt de Minister die mening?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik heb een vraag over de evaluatie schattingsmethoden PTSS-protocol. Ik weet dat de heer Van Dijk vanwege andere overleggen niet bij het rondetafelgesprek kon zijn, maar ik geloof dat zijn medewerkers hebben meegeluisterd. De voorzitter van de klankbordgroep, voormalig generaal Leijh, heeft toen een fantastische presentatie gehouden. In de evaluatie gaat het over «één man, één plan». De heer Leijh sprak de volgende woorden uit: «Take the victim as you accepted him». Daarmee gaf hij aan dat wanneer mannen en vrouwen binnenkomen bij de organisatie, ze door een screening zijn gegaan en we weten wie ze op dat moment zijn. Mocht er na jaren iets zijn, dan kun je niet procederen over het verleden voordat iemand militair is geworden. Oftewel, neem iemand zoals hij binnengekomen is. Mocht er daarna wat zijn, dan kun je niet zeggen: er is geen causaal verband want in uw leven voordat u militair werd, is dit of dat gebeurd. Hoe staat de heer Van Dijk hiertegenover? Dat maakt natuurlijk een heel groot verschil in hoe je omgaat met inschattingsmethoden.

Ik heb hier nog een tweede vraag over. Er werd gewezen naar de inkomensgarantie vanuit de wet. Ga dan niet eerst iemand door allerlei keuringen trekken als je niet de garantie en, in onderwijstermen, «rust, reinheid en regelmaat» geeft, want anders slaat iemand op tilt en werkt het niet. We kunnen dan bedenken wat we willen, maar de onrust in iemands hoofd en bij zijn omgeving is dan zo vernietigend dat de rust nooit behouden zal blijven. Hoe staat de heer Van Dijk hiertegenover? Dat moeten de vakbonden met het ministerie uitzoeken, maar het is ook van belang om van bijvoorbeeld de SP te weten hoe zij hierin staat.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat lijkt mij heel terechte punten van mevrouw Eijsink. Haar eerste punt lijkt mij zeer belangrijk. Het is heel onbevredigend dat als een veteraan zich met PTSS-klachten meldt, de mogelijkheid bestaat dat ze worden afgedaan met dat ze zouden voortkomen uit zaken die voor zijn militaire periode hebben plaatsgevonden. We moeten er alles aan doen om deze mensen rechtvaardig en op een zorgvuldige manier te behandelen. Ook bij het andere punt van de inkomensgarantie vond ik, als ik haar goed begrijp, de insteek van mevrouw Eijsink heel juist.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Als ik de heer Van Dijk goed begrijp, zijn we het zeer met elkaar eens. Zo werkt het: deze interruptie geeft me ook de gelegenheid om nog een keer te zeggen...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Eijsink: zo werkt het alleen bij de laatste overleggen die u meemaakt. Dat is de reden waarom we het toestaan. Voor niemand anders werkt dit zo. Laat dat duidelijk zijn voor uw collega's.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik maak gebruik van uw liefdevolle benadering in dit geval. Het traject van behandelen en de rust die nodig is, staan voorop. Dat zijn we volgens mij met z'n allen van mening. Daar kan de Minister dan dus op reageren.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Mag ik daar, als we toch bezig zijn, tot slot aan toevoegen dat ik er altijd de voorkeur aan geef om debatten zo politiek mogelijk in te gaan. Dat is ook goed voor de mensen die kijken, zodat de verschillen duidelijk worden. Maar in dit geval ben ik het zeer met mevrouw Eijsink eens dat het veteranenbeleid politieke partijen ontstijgt. Niet voor niets hebben we met z'n allen een mooie wet aangenomen. Het staat buiten kijf dat het in het belang van alle partijen is dat veteranen goed en rechtvaardig geholpen worden.

De voorzitter:

We hebben allemaal onze declamaties gegeven. Het lijkt me de hoogste tijd om door te gaan naar de beantwoording van de regering in de eerste termijn. Hoeveel tijd hebt u nodig?

Minister Hennis-Plasschaert:

Zullen we even pauze houden, tot kwart over elf?

De voorzitter:

Dat is goed.

De vergadering wordt van 10.57 uur tot 11.17 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de Minister van Defensie.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Ik dank de leden, allereerst voor de bijzondere woorden aan het adres van Ted Meines. Hij was al lange tijd ziek en we wisten dat het niet goed met hem ging, maar als iemand dan toch afscheid neemt, komt het hard binnen, zeker bij ons in de veteranengemeenschap. Hij heeft veel voor ons allemaal betekent.

Ik vind het mooi dat er mooie woorden zijn gesproken aan het adres van mevrouw Eijsink. Ik ga dat allemaal niet herhalen, want ik heb dat gisteravond uitgebreid gedaan. Weet dat we haar zullen missen in vele opzichten. Dat ga ik nog vier keer zeggen, want we hebben nog vier AO's!

Meer in het algemeen geldt – het is een open deur, maar ik zeg het toch – dat het altijd fijn is om met de Kamer van gedachten te wisselen over ons veteranenbeleid. De Kamer is doorslaggevend geweest in de vormgeving van dit beleid, met de Veteranenwet. Tijdens de receptie gisteravond is daar uitgebreid aan gerefereerd, en terecht. Ik denk dat kabinet en Kamer hier ook echt aan dezelfde kant staan. Hierover hoeven ook helemaal geen verschillen van mening te zijn, want we voelen allemaal die verantwoordelijkheid voor onze veteranen en dan komt het gewoon aan op de krachten bundelen.

Van een afstand bekeken gaat het goed met de veteranen en het veteranenbeleid in Nederland. Sterker nog, ik denk dat we daar echt trots op mogen zijn. We hebben de afgelopen tien, vijftien jaar ongelooflijk hard gewerkt. Er is ontzettend hard aan de weg getimmerd. Er is een uitgebreid stelsel van erkenning, waardering en zorg voor de veteranen tot stand gekomen. Dat betekent natuurlijk niet dat altijd alles goed gaat en dat we daardoor achterover kunnen leunen. Sterker nog, we kunnen helemaal niet op onze lauweren rusten, want de wereld is in beweging en er zijn ook altijd thema's die we verder kunnen uitbouwen en verbeteren. Er zijn natuurlijk ook uitdagingen. Ze zijn al genoemd door de leden, zoals de bestuurbaarheid en de financierbaarheid. Daarom is het goed dat we voor het ingaan van het verkiezingsreces van de Kamer en voorafgaand aan de nieuwe Veteranennota nog even stilstaan bij wat we allemaal hebben gedaan.

Maar nogmaals, ik benadruk dat de wereld van de veteranen en de wereld om de veteranen heen niet stilstaat. Sterker nog, die draait door. We zullen dus steeds weer op een aantal ontwikkelingen moeten blijven inspelen. In dat opzicht denk ik dat we moeten vaststellen dat het veteranenbeleid nooit af is. Het zal altijd een belangrijk punt van aandacht blijven, zowel als het gaat om de verdere ontwikkeling daarvan, nieuwe thema's die moeten worden aangesneden, als het feit dat ook factoren van buiten van invloed zijn op dat beleid.

De heer Vuijk, de heer De Roon en anderen verwezen naar de aanbevelingen die in het rapport naar voren worden gebracht. Dat zijn er vijf voor de korte termijn en drie voor de lange termijn. De heer Vuijk vroeg zich af hoe realistisch het is om het in de komende jaren uit te voeren conform de tijd die werd gegeven in het rapport. Ik acht het realistisch. De Kamer heeft al in het concept-plan van aanpak gezien wat de stappen zijn die we per hoofdaanbeveling willen zetten. In samenspraak met de Kamer hebben we besloten om het niet helemaal gelijk dicht te regelen, maar om juist goed te luisteren naar wat er bij de hoorzitting en tijdens dit AO naar voren komt. Dan kunnen we het concept-plan van aanpak omzetten naar een definitief plan van aanpak. We zijn natuurlijk al met een aantal aanbevelingen aan de slag. We gaan niet wachten. Mevrouw Eijsink zei terecht: we hebben lang gewacht op de evaluatie, nu is het tijd voor actie. Terecht. Dat doen we ook. Er is een aantal aanbevelingen dat we al hebben uitgevoerd. Ik noem het decoratiebeleid of het creëren van een fysiek moment voor het uit dienst treden. Voor een aantal onderdelen is weer heel veel meer organisatie nodig, bijvoorbeeld een projectorganisatie. Ik denk dan aan de governance en aan bijvoorbeeld de financieringsstructuur. Maar het definitieve plan van aanpak, aangescherpt naar aanleiding van wat we vandaag bespreken en de hoorzitting, zal de Kamer toekomen op het moment dat ik ook de Veteranennota naar de Kamer stuur. Dan kunnen we alles in een keer bespreken tijdens de bespreking van de Veteranennota. Ik denk dat dat een prima timing is. Dan zal de Kamer zien dat we een aantal aanbevelingen kunnen uitvoeren in een, twee jaar en dat we voor een aantal aanbevelingen gewoon meer tijd nodig hebben, omdat het complexe problematieken behelst.

Zowel mevrouw Belhaj als de heer Vuijk vroeg naar het rapport van de bevindingen van de ADR en dan in het bijzonder de doelmatigheidsvraag. Die is ook lastig. De ADR constateert dat het beleid doeltreffend is – goed nieuws, zou ik zeggen – dat het effectief is – ook goed nieuws – maar dat de doelmatigheidsvraag lastiger te beoordelen is. Dat komt natuurlijk voor een groot deel doordat de kosten voor het veteranenbeleid niet altijd helder ontkoppeld zijn van de kosten voor andere zaken. Dat betekent ook dat we er echt wel tijd voor nodig hebben om goed invulling te geven aan de aanbeveling. Mevrouw Belhaj is er nu niet, maar zij vroeg daar concreet naar. Natuurlijk heeft het prioriteit, maar prioriteit betekent niet dat je het ook morgen hebt afgerond. Soms hebben zaken, zoals de stromen van financiering en de governance, door het verleden, door de verschillende organisaties die erbij betrokken zijn, echt wat meer tijd nodig om er meer eenheid in te brengen. Ik deel haar opmerking dat het wel van belang is en dat we daar dus ook mee aan de slag moeten. Dat zal de Kamer ook terugzien in het definitieve plan van aanpak.

De heer Vuijk verwees nog naar een brief van advocaten die zijn aangesloten bij de Militaire Balie. Het is waar. Het aantal verzekeringsgeneeskundigen zou inderdaad kunnen toenemen als we op dezelfde manier blijven keuren. Maar de begeleidingscommissie stelt ook voor om de manier van keuren anders in te richten, namelijk nog maar één keer in plaats van steeds weer herkeuren. Als we minder keuren, hoeft dat dus niet per se te leiden tot meer verzekeringsgeneeskundigen. Dit hangt echter af van de mogelijk nieuwe methode. Ik kan daar dus nog niet helemaal op ingaan. Ik zal eerst, en dat is wel van belang, zeker in deze tijden, met de centrales van overheidspersoneel het rapport en de appreciaties moeten bespreken om te zien hoe we hiermee omgaan, en op basis daarvan ook tot een gezamenlijk standpunt komen.

Dan vroeg de heer Vuijk waarom post-actieve militairen die zowel met de oude als de nieuwe systematiek zijn beoordeeld, soms substantiële verlagingen in het invaliditeitspercentage zien. Volgens mij heb ik dit eerder met de Kamer gedeeld, maar ik zeg het nog een keer. De getallen en de analyse door de begeleidingscommissie in haar appreciatie bevestigen het beeld dat de invaliditeitspercentages inderdaad na invoering van het protocol in 2008 zijn gedaald. Het klopt dat in het inschattingsinstrument weinig veteranen boven de 40 of 50% scoren. Dat zegt echter niets over de kwaliteit van het protocol, maar iets over de waardes die zijn toegekend aan de gescoorde punten en het gebruikte algoritme dat tot een totaaluitkomst leidt. Een heel technisch antwoord, maar dat is wat erachter schuilgaat. Ook dit is weer, vanzelfsprekend, een onderwerp dat ik met de centrales zal moeten bespreken, nader moet onderzoeken en ook nader zal uitwerken. Daar komen wij natuurlijk op terug ten tijde van de Veteranennota.

De heer Vuijk stelde een best wel ingewikkelde vraag. Het invaliderend karakter van psychische klachten werd door een aantal geïnterviewden als «ingrijpender» aangemerkt. Ik vind het heel lastig en bijna niet passend voor mij om aan te geven of het ene letsel meer of minder invaliderend is dan het andere. Ik wil dus graag weg blijven bij het mogelijke verschil tussen psychisch en fysiek letsel, ook omdat elk letsel door een veteraan op een heel persoonlijke wijze wordt beleefd. Het is voor ons onmogelijk om daarin te treden. Het is ook vaak iets waarbij de onmiddellijke omgeving een heel directe rol speelt. Daar wil ik het eigenlijk bij houden.

Mevrouw Bruins Slot, mevrouw Eijsink, eigenlijk iedereen heeft uitgebreid stilgestaan bij mijn brief over de bekostiging van schadeclaims. Ik heb geen misverstand laten bestaan in eerdere communicatie met de Kamer dat ik dit zie als een factor die echt van invloed is op de budgetbalans, dus het begrotingsevenwicht van Defensie. We hebben te maken met een aantal exogene factoren, en dit is er een van, waardoor het voor Defensie heel moeilijk is om begrotingsevenwicht te bewerkstelligen. Ook laatst weer in een document dat ik naar de Kamer heb gestuurd over de ontwikkelingslijnen voor de toekomst, benoem ik dit en stel ik dus ook dat hier een oplossing voor moet komen, tenzij er natuurlijk een meerderheid zou zijn om dat ten koste van operationele eenheden te laten gaan. Dat kan ik me haast niet voorstellen.

We zitten wel, ben ik met mevrouw Eijsink eens, met claims uit het verre verleden, het achterstallig onderhoud. Dat is geen fijn woord, maar ik benoem het toch even zo, omdat het duidelijk maakt waar we mee te maken hebben. We zitten inmiddels ook in een situatie, mede met dank aan mevrouw Eijsink, dat we in een artikel 100-brief geld opnemen voor zorg voor, tijdens en na de missie. Het gaat dan vaak om de directe nazorg na de missie. Wat nog niet goed is geregeld, is dat er ook verder vooruit wordt gekeken. Stel dat er twintig jaar later – zo ver moet je uiteindelijk vooruitkijken – toch claims ontstaan, ondanks alle voorzieningen en regelingen die je hebt getroffen. Die mogen dan niet weer ten laste van de operationele capaciteiten van Defensie worden gebracht. Daarover is nog geen overeenstemming bereikt. Dat heeft alles te maken met de criteria die voor het Budget Internationale Veiligheid worden gehanteerd. Het is mijn wens om het uiteindelijk zo te regelen – ik geef in alle openheid aan wat mijn wens is; ik denk dat het goed is als daar binnen dit kabinet, maar ook in een volgend kabinet en tussentijds aan de formatietafel veel aandacht naar uitgaat – dat wanneer we geld reserveren voor zorg voor, tijdens en na de missie, daar ook een bepaald percentage inzit voor toekomstige claims, waarvan je nu niet kunt voorspellen of ze komen en welke bedragen ze behelzen. Je kunt daar een sleutel voor hanteren. Daarmee creëer je op je eigen begroting een soort fonds. Ik denk dat dit beter is en meer draagvlak krijgt dan als je willekeurig een fonds instelt.

Waarom zeg ik dat? Er zijn meerdere beroepsziekten. Je gaat dan naar een heel andere systematiek. Het gaat ook veel verder dan Defensie. Laten we ook niet vergeten dat er veel regelingen zijn waar veteranen, terecht, recht op hebben. De ereschuld, het militair invaliditeitspensioen, waar van toepassing arbeidsongeschiktheidspensioen, een hoeveelheid van materiële en immateriële voorzieningen, levenslange zorg en waar van toepassing ook schadevergoedingen. Dan heb je ook nog het fenomeen claims. Dus dat is allemaal in aanvulling op de voorzieningen en regelingen die we al hebben. Het is heel moeilijk om er een concrete inschatting van te maken. Maar het is dus niet zo – dat beeld schetste de Kamer niet, maar het dreigt soms wel te ontstaan als we het hebben over de claims – dat er verder niets geregeld is. Want de claim is in aanvulling op hetgeen er allemaal al is. De door mij gewenste systematiek is dat we doorgaan zoals we het nu doen: een percentage geldbedrag opnemen in de missie met een inschatting van de kosten voor, tijdens en na, en daarvan een percentage wegzetten voor eventuele toekomstige claims. Dat vraagt wel nadere bestudering, want daar moet een sleutel voor worden gehanteerd.

Mevrouw Bruins Slot zei: de Minister is weggelopen met de staart tussen de benen. Ik mompelde toen: ik heb geen staart en ook niet tussen mijn benen. Het is een vraagstuk dat me na aan het hart ligt en waar ik ook heel serieus mee aan de slag ben. Met de mogelijke oplossing die ik nu schets, zeg ik niet dat het ook morgen geregeld is. Ik heb steeds gezegd dat ik meer tijd nodig heb. De Kamer gaf mij die tijd niet. Dat snap ik. De Kamer mag ongeduldig zijn. Ik heb daar dus geen enkel oordeel over. Maar dan komt er dus een brief met de stand van zaken op dat moment. Ik ga van mijn hart geen moordkuil maken. Ik schets mijn gewenste oplossing voor dit fenomeen.

Dan kom ik weer terug op het achterstallig onderhoud, want dat hebben we dan nog niet opgelost. Ook daarvoor geldt dat we best problemen hebben met een concrete inschatting van wat die kosten gaan behelzen. Het zijn natuurlijk geen structurele kosten. Je wilt het uiteindelijk structureel regelen, zodat je het vraagstuk definitief van tafel hebt. Het gaat om incidentele kosten. Ik kan mij dus voorstellen dat dit, ook gehoord de woordvoerders, voor dit kabinet, het volgende kabinet, maar ook daartussenin aan de formatietafel nadrukkelijk een punt van aandacht is.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De spreekwoordelijke staart tussen de benen sloeg op het volgende. Er is een breed gedragen motie in de Kamer die deze Minister de opdracht gaf om in gesprek te gaan met andere Ministers, zeker de Minister van Financiën, om naar een oplossing te kijken die breder strekt dan de Defensiebegroting. Het verbaast mij, en dat vind ik ook buitengewoon teleurstellend, dat deze Minister geen steun krijgt van andere Ministers om dit probleem aan te pakken. Mijn vraag is: welke reactie heeft zij bijvoorbeeld van de Minister van Financiën gehad op deze motie?

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik heb eerder laten weten en zei net al dat er interdepartementaal overleg gaande was. Het is niet zo dat het geld nu tegen de plinten klotst en dat we dat willekeurig kunnen aanwenden. De wensenlijsten zijn lang, ook vanuit de Kamer, verspreid over een hoeveelheid van terreinen. De Minister van Financiën – ik zit hier niet om hem te verdedigen – heeft buitengewoon constructief met mij meegewerkt de afgelopen jaren om, toen we nog in de financiële crisis zaten, tegen alle stromen in toch voor elkaar te boksen dat we stap voor stap – en nog onvoldoende – extra geld aan de Defensiebegroting konden toevoegen. Er zijn toen prioriteiten gesteld en mijn prioriteit was voldoende geld om de basisgereedheid op orde te krijgen. Dit punt van aandacht is helder bij de Minister van Financiën. Maar de oplossing die ik u net schetste, zoals ik die in mijn hoofd heb en er graag verder handen en voeten aan geef, vergt nader interdepartementaal overleg. Dat is het eerlijke verhaal.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

De Minister heeft het erover dat dit overleg gaande is. Het is geen geheim dat het CDA echt wil dat er veel meer geld naar defensie gaat en dat dat niet 1 miljard is, maar zeker 2,1 miljard. Maar hier gaat het om de volgende vraag. Is dat interdepartementaal overleg nog gaande of is de brief die de Minister naar ons gestuurd heeft gewoon de eindconclusie: dit is het, dit wordt het? Ik vind dat de Veteranenwet een bijzondere zorgplicht schept, die niet alleen betrekking heeft op het Ministerie van Defensie. De vorige Minister van Defensie heeft het een keer laten zien door 100 miljoen ter beschikking te stellen voor de ereschuldregeling, maar deze Minister heeft naar de veteranen toe eigenlijk nog niet geleverd. Hoe gaat zij ervoor zorgen dat daar de komende weken toch nog stappen in worden gezet?

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik vind het een beetje lastig. Ik zei net dat het mooie van dit soort debatten is dat ze zo weinig politiek zijn, omdat we allemaal die verantwoordelijkheid voelen. Maar als ik dan die verwijzing hoor naar de vorige Minister van Defensie ... Dat was hetzelfde kabinet dat fors bezuinigde en in feite de nekslag gaf aan de krijgsmacht, waardoor we nu, met heel veel problemen, de basisgereedheid weer op orde moeten zien te brengen. Met alle respect. Volgens mij zijn mevrouw Bruins Slot en ik het met elkaar eens. Defensie heeft veel moeite om begrotingsevenwicht te realiseren. Dat komt door een hoeveelheid van exogene factoren. Dit is er een van, maar ik kan er nog een aantal noemen, bijvoorbeeld pensioenpremiestijgingen of valutakoersproblematiek. Het heeft onverkort mijn aandacht en dat van dit kabinet. We belanden nu in een beetje een mistige periode vanwege de verkiezingen. Dat is voor mij geen standstill, want ik werk gewoon door, net als uzelf. Daarna is er een demissionair kabinet dat gewoon regeert en komen aan de formatietafel zaken aan de orde. Ik hoop, eerlijk gezegd, dat het allemaal bij elkaar komt, waardoor we in een keer een oplossing voor deze problematiek op tafel kunnen leggen, breed gedragen door iedere partij.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik begreep de brief van de Minister die gisteren kwam wel, maar ik was ook wel teleurgesteld. Ik weet dat het Kamer budgetrecht heeft en dat soort zaken. Maar ik weet ook, en dat is de keerzijde, dat de Minister hier zeer hard aan getrokken heeft. Het was niet zozeer ongeduld van de Kamer, want de motie stamt uit vorig jaar juni. Ik vind dat je na een half jaar best ongeduldig mag zijn. Ik heb de Minister beluisterd. Ik vraag haar nog even wat scherper te reageren op wat ze zegt. Ik zal haar proberen te prikkelen. We hebben iets als het BIV bedacht. Het BIV is een fonds waarin geld ergens vandaan ingebracht werd. Niemand werd er gelukkig van. Zoiets zou ik niet voor onze militairen en veteranen willen, want dat gaat niet werken. Ik probeer even wat scherper te krijgen wat we met z'n allen bedoelen, want voor je het weet zijn we allemaal heel creatief. We zijn het er volgens mij over eens dat middelen voor zorg voor onze militairen en veteranen niet mogen komen uit het budget voor operationeel militair personeel. Wordt het dan een apart fonds? Zetten we het apart vast? Het mag alsjeblieft geen BIV-constructie worden waarin dan geld verplaatst gaat worden. We hebben het over extra geld dat uit de algemene middelen komt en niet ergens uitgehaald wordt.

De voorzitter:

En uw vraag is?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Dat is mijn vraag. Of de Minister dat ook van plan is. Hoe zij dat voor zich ziet. Excuus, voorzitter.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik grijp nu even terug op het BIV, omdat dat het huidige instrument. Ik kan mij ook voorstellen dat een eventuele formatietafel een mening heeft over het BIV en over hoe dat anders ingericht zou kunnen worden. Op dit moment hebben we een systematiek waarbij we geld reserveren bij iedere missie dat gelabeld wordt voor de zorg voor, tijdens en na de missie. Dat betekent dat we het geld daar ook voor reserveren, apart zetten en ook daaraan uitgeven. Het wordt niet gebruikt om allerlei materieel aan te schaffen of wat dan ook, om daar geen tekorten te krijgen. Wat nu nog niet is geregeld, is dat er in dat bedrag ook een percentage zit, een sleutel die rekening houdt met eventuele toekomstige claims in de verre toekomst, waardoor je eigenlijk een soort spaarpot creëert en je in de toekomst niet meer geconfronteerd wordt met een hoeveelheid claims in een bepaalde periode waarvoor je geen middelen hebt gereserveerd. Dan overkomt het je dus. Mijn voornemen is, althans dat hoop ik te bewerkstelligen, om het structureel te regelen. Dat het je niet meer overkomt, maar dat je ervoor zorgt dat als het zover is, je er middelen voor op de plank hebt liggen.

Dan het Veteranenloket. Eind 2015, in antwoord op de vragen van de heer Vuijk, begeleidde het Veteranenloket zo'n 1.735 cliënten. Eind 2016 werden 2.032 cliënten begeleid. De heer Van Dijk sprak over een groot succes in dat opzicht en dat is het natuurlijk ook. De caseload groeit nog steeds. Iedere maand stromen nieuwe veteranencliënten in. Iedere maand wordt ook een hoeveelheid hulpvragen afgerond. Dat vind ik goed nieuws. We zijn echt trots op het werk dat daar wordt verzet.

De caseload neemt wel toe. Ik zei net al die het in 2016 weer meer was, met een toename van 293 cases. Naast het uitbreiden van capaciteit – daarover sprak een aantal van u terecht; er zijn verschillende maatregelen genomen en er is op verschillende momenten ook capaciteit toegevoegd – kijken we ook naar maatregelen om de werkdruk verder te verlichten en tegelijkertijd een grotere groep cliënten te kunnen bedienen. Dat heeft niet zozeer te maken met doelmatigheid als doel op zich, maar wel met de vraag of we het goed hebben ingericht, of er geen doublures in zitten en of er nog verbetering mogelijk is. Daar is niets mis mee. Als het goed is, doen we dat ook zelf in onze dagelijkse werkzaamheden. Het was nadrukkelijk een vraag van u allen, als eerste gesteld door mevrouw Bruins Slot, of er een definitieve stop op zit of dat we blijven monitoren en, als er extra capaciteit nodig is, we daar positief naar kijken. Natuurlijk, het kan niet zo zijn dat we de werkzaamheden gaan verlammen, gijzelen en verder vertragen door het simpele feit dat er echt overduidelijk een tekort aan capaciteit is. Maar als je capaciteit toevoegt en mensen worden opgeleid en ingewerkt, moet je ook heel even geduld hebben om te kijken wat de effecten daarvan zijn.

Met andere woorden, het uitgangspunt bij alle maatregelen ten aanzien van het Veteranenloket is dat de kwaliteitseisen, en daarmee ook voldoende capaciteit, niet ter discussie staan. Eerlijk gezegd kan ik me ook niet voorstellen dat we daarop zouden aansturen. Alle maatregelen worden ook besproken en beoordeeld binnen de Stuurgroep Veteranenloket, waarin alle stakeholders zitting hebben. Daarbij is vastgelegd dat de maatregelen worden gemonitord op ongewenste effecten. De stuurgroep is van mening dat in het proces van het Veteranenloket tot en met de eerstelijnszorg mogelijk toch winst te boeken is door, wat ik net zei, te kijken naar doublures en onlogische procesgangen. Gewoon scherp blijven op de vraag of we zo goed mogelijk zijn ingericht en waar we kunnen verbeteren. Maar nogmaals, de kwaliteit staat centraal en dat is dus inclusief voldoende capaciteit.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Ik begrijp heel goed dat de Minister zegt dat de kwaliteitseisen niet ter discussie staan, maar er staat wel een enorme druk op de medewerkers. We hebben vorig jaar gehoord dat er nieuwe medewerkers bij komen en worden opgeleid et cetera. Daar is geld voor vrijgemaakt. Maar het duurt mij nu echt wel iets te lang. Er staat druk op. De kwaliteitseisen zijn, afhankelijk van welke definitie we gebruiken, wél bijgesteld naar beneden. Als er minder werkbezoeken afgelegd kunnen worden, omdat er druk op de capaciteit staat, dan gaan de kwaliteitseisen vanzelf naar beneden. We hoeven hier niet een hele discussie over te hebben, maar ik breng het wel onder de aandacht. Ik vind dat we niet moeten weglopen – ik zeg overigens niet dat de Minister dat doet – voor het feit dat de zorgcuratoren, de casemanagers onder druk staan. Die druk is er al een hele tijd. Er zijn al mensen hierdoor ziek geworden of afgehaakt. Dat punt moet wel duidelijk zijn. Nogmaals, ik begrijp wat de Minister zegt, maar we gaan wel ietsje naar beneden bijstellen, terwijl de kwaliteitseisen op tafel blijven. Er is nu een onbalans.

Minister Hennis-Plasschaert:

De druk op de medewerkers heeft ertoe geleid dat we in december nog 4 vte (voltijdequivalenten) hebben toegevoegd. Ik zou net al: het duurt even voordat dat zich ook vertaalt, want mensen moeten worden ingewerkt en opgeleid. Het signaal van mevrouw Eijsink is duidelijk. Nogmaals, we hebben niet voor niets een stuurgroep die alles monitort en de effecten van maatregelen in de gaten houdt. Er kan niet op kwaliteit worden ingeboet. Dat is en blijft het uitgangspunt.

Er werd gesproken over de nieuwe klachtenregeling en de uitspraken die de Veteranenombudsman daarover heeft gedaan. De afhandeling van klachten bij defensie was tot begin 2016 decentraal belegd. Afhandeltermijnen konden niet goed worden bewaakt, waardoor het kon gebeuren dat met name complexe klachten te lang bleven liggen. Defensie heeft dat toen, overigens na een aantal debatten in de Kamer, onderkend en de procedures aangepast. Daarmee moet dit ook verbeteren. Zo is er inmiddels een centraal coördinatiepunt voor klachten. Binnen defensieonderdelen komen decentrale coördinatiepunten voor klachten. De Regeling klachtenbehandeling gezondheidszorg Defensie 2016 is inmiddels aangepast om aan te sluiten bij de eisen en doelstellingen die de nieuwe Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg stelt. Dat is eind 2016 gebeurd.

Mevrouw Bruins Slot vroeg: hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de verzekerde zorg goed aansluit bij de bijzondere zorg? Wij hebben daar vaak over gesproken. Mevrouw Bruins Slot is uitermate goed ingevoerd, want woordvoerder op beide onderwerpen. Ik denk dat zij weet dat Defensie continu streeft naar een integrale aanpak van dit onderwerp. Maar de praktijk is behoorlijk weerbarstig, zeg ik er gelijk bij. Het is complexe materie. De aanbevelingen van het rapport waarover we nu spreken, worden natuurlijk verkend en waar mogelijk ook geactiveerd. Alle benodigde opties, van een bestuurlijk akkoord met de betrokken veldpartijen, het uitonderhandelen van een maximumtarief voor ggz tot aanvullende bijdragen voor zorg leverende instellingen, zijn bij mij aan de orde. Dat moet echt duidelijk zijn. Een bestuurlijk akkoord, ben ik met mevrouw Bruins Slot eens, zou meer richting geven aan de gezamenlijke inspanning van betrokken partijen. Daar wordt op dit moment hard aan gewerkt. Het streven is om dat nog dit jaar te sluiten. Ik zeg er gelijk bij: ik heb inmiddels wel ervaren hoe weerbarstig de praktijk is. Wat ik net bij een aantal van u hoorde en waar ik het zo mee eens ben, is dat de bijzondere positie van de militair veel verder gaat dan alleen de Minister van Defensie. Het moet een brede verantwoordelijkheid zijn. Zoals u die alle 150 in dit huis voelt, wordt die ook in het kabinet gevoeld. De Kamer weet dat het kabinet het zo uitdraagt, maar dat de vertaling naar de praktijk, namelijk het gezamenlijk optreden om bepaalde stappen te zetten, soms stuit op beperkingen, omdat bijvoorbeeld het Ministerie van VWS te maken heeft met een heel grote groep, waar dit natuurlijk een specifiek en heel bijzonder groepje van is. Dat maakt het soms lastig. Maar ik kan mij ook voorstellen dat we in de toekomst een keer een debat houden, waarbij niet alleen de Minister van Defensie wordt uitgenodigd, maar ook bijvoorbeeld de Minister van VWS of de Staatssecretaris, afhankelijk van wie dat deel in de portefeuille heeft.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik wil de Minister bedanken voor het antwoord dat zij geeft en dat zij echt bezig is om te kijken of zij concreet iets op papier kan krijgen, zodat meer duidelijk wordt welke verantwoordelijkheden bij welke Minister liggen. Want het is natuurlijk zo dat de Minister van VWS zich ook aan de wet hoort te houden. De Veteranenwet geldt ook voor haar als Minister. Op welke onderdelen verwacht de Minister dat zij een bestuurlijk akkoord kan sluiten? Wat zou daarin moeten komen te staan? Op hoofdlijnen natuurlijk.

Minister Hennis-Plasschaert:

Het is echt te prematuur. Mag ik mevrouw Bruins Slot de toezegging doen dat ik daar specifiek in de Veteranennota op terugkom? Dan hoop ik meer zicht erop te hebben naar aanleiding van de uitwerking van het definitieve plan van aanpak.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Ik weet hoe complex het is om de wetten op elkaar af te stemmen en dat de Minister waarschijnlijk nog een lange weg te gaan heeft binnen dat ministerie. Daarom lijkt mij die toezegging prima op dit moment.

De voorzitter:

Voordat ik aan de Minister vraag om haar beantwoording te vervolgen, vraag ik mevrouw Eijsink om het voorzitterschap tijdelijk van mij over te nemen.

Voorzitter: Eijsink

De voorzitter:

Ik geef het woord weer aan de Minister.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik kom nog even terug bij mevrouw Bruins Slot. Het is een toezegging die ik graag doe, omdat die voor onze organisatie, voor defensie, zo cruciaal is. Ik ben er dus ook op gebrand dat we samen met elkaar optrekken. Even voor de goede orde, alvorens hier een verkeerd beeld ontstaat: VWS is een heel betrouwbare en fijne partner. Maar nogmaals, de praktijk is weerbarstig en dat betekent dat we er best aan moeten trekken.

Mevrouw Eijsink verwees naar de evaluatie en het niet specifiek volgen van de wetsartikelen. De inschatting van de projectgroep was – daar kan iedereen het mee eens of oneens zijn, zeg ik er gelijk bij – dat dit juist een beperktere evaluatie zou hebben opgeleverd. Er is gefocust op een hoeveelheid thema's die natuurlijk voortkomen uit de wet en het besluit. Dus focus was geboden, aldus de projectgroep, op beleid en uitvoering, want daar heeft de veteraan direct mee te maken. Daarbij komt dat niet zozeer de wet maar het beleid is geëvalueerd. Het betreft een beleidsevaluatie over de jaren 2011–2016. De opzet van het onderzoek is uiteraard eerder met de Kamer gedeeld. Maar ik heb de opmerkingen van mevrouw Eijsink goed begrepen. We zullen op termijn de wet, de artikelen en het besluit ook moeten evalueren, conform de systematiek waarover mevrouw Eijsink sprak.

De voorzitter:

Ik wil nu zelf een interruptie plegen als woordvoerder van de PvdA. Ik begrijp wat de Minister zegt: focus op beleid. Wat nu voorligt, is goed voor een volgende stap. Die hoeft niet binnen een jaar een twee te volgen. Dat kan misschien ook niet. Een jaar of twee-en-half, zou ik willen stellen. Die gaat natuurlijk over één man, één plan, of één vrouw, één plan. Het moet meer gericht zijn op wat de praktische uitwerking is van wat we bedacht hebben met z'n allen. Het is wetgeving. We moeten kunnen bepalen of alles wat er aan instrumentarium is, goed is voor de man en de vrouw voor wie we dit doen. Dan heb je te maken met feiten en niet alleen met «over het algemeen gaat het goed» en «over het algemeen ervaart men dat». Dat doen we niet in het onderwijs. Dat doen we niet in de zorg. Die stap moet heus en echt een keer gezet worden. Dat is controle ook vanuit de Kamer. Hoe ziet de Minister dat voor zich? Wetsartikelen moeten geëvalueerd worden – dat doen we met andere wetten ook – op basis van, nogmaals, feiten die voorliggen, waarbij de man en de vrouw over wie het gaat centraal staan.

Minister Hennis-Plasschaert:

Maar dat is wat ik zei. Dat was dus nu niet aan de orde. Het zal in de toekomst wel aan de orde zijn. Ik heb eerlijk gezegd nog geen termijn in gedachten. Het is niet morgen. Je moet eerder denken aan twee, drie jaar. Anders is het ook allemaal te snel op elkaar. Dan moeten ook weer een aantal aanbevelingen uit dit plan verder zijn gebracht. Een aantal aanbevelingen hebben ook echt meer tijd nodig. Je moet ook oppassen dat het elkaar niet in de weg gaat zitten, want anders blijf je in een soort evaluatiecircus hangen, terwijl voorrang moet worden gegeven aan het uitwerken van een aantal aanbevelingen. Het raakt ook, zoals mevrouw Eijsink zei, aan de goede aspecten van het beleid. Het is nu karig beschreven. Dat ben ik met haar eens. Daar mag echt veel meer aandacht voor komen, zonder dat weer het andere raakt ondergesneeuwd. Dat zijn allemaal aspecten die dan met die evaluatie moeten worden meegenomen. Over hoe die evaluatie eruitziet kan ik nu eerlijk gezegd nog weinig zinnigs zeggen, omdat het nog te ver van me af staat. Maar ik onderschrijf wel het feit dat de wetsartikelen, het besluit als zodanig op een zeker moment aan evaluatie toe zijn.

De voorzitter:

Ik zou de Minister wel graag het volgende willen meegeven. Het is niet een kwestie van dat we over twee of drie jaar in een keer gaan bedenken dat we de wetsartikelen evalueren. We hebben kwaliteitseisen. We hebben criteria. Aan de hand van die criteria, of die nu gaan over re-integratie of over de doelmatigheid van het Veteranenloket, krijgt de evaluatie vorm. Dat hebben we ook zo bij de vaststelling van de wet in oktober 2011 bedacht. Het is dus niet zo van «we gaan nu even een evaluatie doen». Nee, de artikelen zijn er, de criteria zijn er en de kwaliteitseisen. Aan de hand daarvan gaan we een evaluatie doen op doelmatigheid en doeltreffendheid voor de man en de vrouw. Ik zou de Minister willen vragen om dat vast te mee te nemen en daar ook een klein hoofdstukje of een paragraaf, zo zij wil, aan te wijden in de volgende Veteranennota, zodat op tafel blijft dat dat de ontwikkeling is waar we naartoe gaan over een jaar of twee, drie van nu. Dat moeten we ergens vastleggen en vasthouden. Het is niet uit de lucht gegrepen dat we over twee, drie jaar een keer een evaluatie doen. Nee, we hebben het over thuisfrontactiviteiten. Hebben die een doel? Die hebben allemaal een doel en criteria, kwaliteitseisen et cetera. Die ga je op een gegeven moment ook evalueren. Dan kom je op doeltreffendheid en doelmatigheid uit.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dank u wel, voorzitter. De punten van mevrouw Eijsink noteren we. Ik zeg graag toe dat ik er specifiek op terugkom in de Veteranennota, zodat we de ontwikkeling daarvan kunnen blijven volgen.

De heer Vuijk sprak over de opmerking van de Veteranenombudsman dat er te weinig aandacht zou zijn in de organisatie voor het herkennen van signalen dat het niet goed ging met veteranen. Een pittig statement. Ik was zelf niet bij de ronde tafel, maar ik zie ook wat er allemaal wel gebeurt in de organisatie. De Veteranenombudsman zei blijkbaar dat het voornamelijk ging om het herkennen van uitzendgerelateerde klachten bij militairen en veteranen. Ik denk eerlijk gezegd dat er echt heel veel aandacht voor is binnen de krijgsmacht. Dat is in het verleden echt niet altijd zo geweest. Maar wat ik nu zie gebeuren, iedere dag opnieuw op de werkvloer, is dat er veel aandacht is voor het herkennen van signalen die erop zouden kunnen wijzen dat het niet goed gaat met een veteraan. De Veteranenwet heeft daar natuurlijk onmiskenbaar een bijdrage aan geleverd, niet alleen extern in de erkenning en waardering, ook intern in het bewustwordingsproces. Een concrete manier waarop het nog verder kan worden verbeterd, is het preventief medisch onderzoek. Ik kom daar zo nog op terug naar aanleiding van vragen van mevrouw Belhaj. U hebt al kunnen lezen hoe we het onderzoek breed in de organisatie beleggen. Ook weet u dat de nuldelijnsondersteuning nog steeds verder wordt uitgerold, via het Veteranenplatform maar ook voor militairen in actieve dienst. En dat is cruciaal, want al die zogenoemde collegiale netwerken – u kent ze – functioneren goed. Dat wil niet zeggen dat we er daar nu genoeg van hebben of dat het niet nog beter kan, maar om te zeggen dat er weinig aandacht voor is, gaat me eerlijk gezegd wat ver en doet geen recht aan al die netwerken en al die inspanningen die daarop zijn losgelaten.

De heer Vuijk (VVD):

Ik zie dat de Minister een punt heeft met haar opmerking. Ik heb mij niet precies genoeg uitgedrukt. Volgens mij had de Veteranenombudsman het vooral over het herkennen van dit soort klachten, ook bijvoorbeeld door de huisarts en door anderen. De vraag was even of daar wat aan te verbeteren is. Volgens mij had de Veteranenombudsman daar wel gedachten over, zoals met name de huisartsen specifieke protocollen te geven, zodat je de zorg ook wat buiten defensie plaatst en je de systematiek van de zorg op dat punt kunt verbeteren. Dus ik zie dat de Minister een punt heeft. Ik heb mij niet precies uitgedrukt in mijn vraag. De vraag is: hoe zit het met andere dan de geneeskundige dienst van defensie zelf?

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat is echt een totaal ander verhaal. We hebben elkaar gewoon totaal niet begrepen. Dat is duidelijk.

De heer Vuijk (VVD):

Het mag ook in tweede termijn.

Minister Hennis-Plasschaert:

Nee hoor, ik kan erop reageren. We hebben ook gezien bij de chroomhoudende verf en de discussie daarover en het onderzoek dat plaatsvindt, dat huisartsen betrokken worden. Je zou dus ook aan protocollen kunnen denken die uitzendingsgerelateerd zijn. Daar kan ik alleen maar voor zijn. De vraag is even in hoeverre defensie dat allemaal in zijn uppie moet organiseren of met andere partners. Ik heb vaak hier gezegd dat defensie moet oppassen dat ze niet overvraagd wordt, omdat ze ook nog tijd en mensen nodig heeft om zich te focussen op de kerntaken. Maar dat wil ook niet zeggen dat we het allemaal zelf moeten doen. We kunnen natuurlijk ook aan anderen vragen om dat voor ons te doen. Daar sta ik dus positief tegenover. We kunnen daar in de Veteranennota nader op ingaan. Hij wordt steeds mooier, die Veteranennota!

Voorzitter: Ten Broeke

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik had de heer De Roon al gezegd wanneer het definitieve plan van aanpak naar de Kamer komt. Nadat ik dat definitieve plan van aanpak heb ingediend, kan de Kamer in de tijdschema's zien met welke partners we eraan werken. Zij kan dat dan ook volgen, ieder jaar opnieuw, wanneer we de Veteranennota behandelen. Daarbij zullen we ook de verdere uitrol van de aanbevelingen meenemen.

Dan kom ik op de rol van het thuisfront. Een aantal van u sprak daarover. Defensie levert, en dat weet u wel, een enorme inspanning. Niet alleen voor de militairen, maar ook voor het thuisfront. Bij de voorbereidingen op missies, tijdens een uitzending, een missie, en ook na een uitzending. Om de thuisfrontactiviteiten van de operationele commando's een beetje te coördineren – want het was te veel los zand geworden – is in 2013 de Defensie Organisatie Thuisfront (DOT) opgericht, dat onder meer uitvoering geeft aan de regelingen van de Veteranenwet. Via de DOT en het Veteranenloket kunnen particuliere thuiszorginitiatieven worden gecoördineerd. Deze thuisfrontzorg gaat overigens verder dan alleen de missies waarvoor een veteranenstatus wordt verleend. Ook andere inzet van militairen vereist aandacht voor het thuisfront, bijvoorbeeld Frontex of de Enhanced Forward Presence zoals we die in Litouwen ontplooien. Dus ik was eigenlijk zoekende naar waar de Kamer op doelde, omdat de zorg voor het thuisfront heel veel aandacht heeft. Natuurlijk, ook ik spreek nog wel eens, al is het maar via social media, iemand die niet tevreden is. Dat betekent ook dat daar aandacht naartoe kan en moet gaan. Maar als ik kijk naar de organisatie en de structuren die zijn opgericht, denk ik dat de zorg voor het thuisfront aanzienlijk is inmiddels.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Het is zeker zo dat defensie zich echt inzet om het thuisfront te betrekken bij missies en op andere vlakken, maar uit de evaluatie blijkt een tweetal zaken. De eerste is dat er nog steeds verwarring is rondom het begrip «relatie». Dat is een punt dat ook mevrouw Belhaj met enige regelmaat noemt. De tweede betreft het beter betrekken van het thuisfront in de periode na de uitzending. Ook tijdens het rondetafelgesprek bleek dat men daar nog wat zoekende is. Dat komt waarschijnlijk door de staande organisatie die de Minister heeft. Wil de Minister juist op dat punt kijken hoe we nog beter kunnen aansluiten op de behoefte die er vanuit het thuisfront is? Het zou mooi zijn als dat ook een goede plek krijgt in het plan van aanpak.

Minister Hennis-Plasschaert:

Dat laatste lijkt mij geen probleem. Ik kan dat toezeggen. Als het gaat om wie of wat het thuisfront nu precies behelst, kom je eigenlijk in een discussie terecht over de reikwijdte. Dat is een van de punten die ook in het rapport aan de orde komen. Het wordt dus ook verder uitgewerkt in het plan van aanpak. In principe wordt een hulpverleningsaanbod geformuleerd voor partners en gezinsleden. Waar we in de praktijk tegen aanlopen is dat er bijvoorbeeld ineens een ex-partner is. Behoort die dan wel of niet tot het thuisfront? Dat zijn relevante vragen die wel aan de orde zullen moeten komen, omdat daar door de jaren heen gewoon iedere keer opnieuw problemen mee kunnen ontstaan. Dan de re-integratie, waarover mevrouw Eijsink sprak. Defensie zet zich – overigens daartoe aangemoedigd door mevrouw Eijsink, want ik herinner mij goed dat zij drie jaar geleden, meen ik, dit punt vrij intensief agendeerde, terecht – tot het uiterste in om veteranen die dat nodig hebben, te re-integreren, binnen of buiten Defensie. Inmiddels hebben we verbeteringen kunnen doorvoeren. De afgelopen jaren is tussen de 50 en 60% van de veteranen succesvol gere-integreerd. Ook veteranen die langere tijd post-actief zijn, kunnen gebruikmaken van de re-integratievoorziening. Daarover hebben we vorig jaar tijdens de behandeling van de Veteranennota zelfs gesproken. Het is slechts een klein deel van de veteranen die lang thuiszitten, dat hier ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Daarnaast werken we natuurlijk ook, daar waar mogelijk, met initiatieven die veteranen op de arbeidsmarkt willen helpen, zoals Stichting Onbekende Helden, waar mevrouw Eijsink aan refereerde. De afgelopen periode heeft een uitgebreide evaluatie van het re-integratiebeleid plaatsgevonden. We hebben daarover gesproken in algemeen overleggen. We zijn daarop teruggekomen in verschillende brieven. De uitkomsten van de evaluatie dien ik ook te bespreken met de centrales van overheidspersoneel. Er lopen op dit moment inderdaad een aantal dingen niet goed met de centrales. Dat betekent geen stilstand, want verbeteringen worden steeds onverkort uitgevoerd.

Dan ga ik gelijk door naar de succesvolle tweede carrière. Natuurlijk ondersteun ik een succesvolle tweede carrière voor de veteraan, maar dit is wel een onderdeel dat terug zal moeten komen bij het vraagstuk over de reikwijdte, want waar begint en eindigt de verantwoordelijkheid van Defensie, ook als het gaat om het belang van focus op je kerntaken en genoeg mensen en middelen daarvoor ter beschikking hebben? Met andere woorden, ik kom daarop terug in de reikwijdtediscussie.

De heer De Roon vroeg naar een stuk van Pronos. Ik zal daar, als hij dat goed vindt, per brief op reageren. Het gaat over een screeningsinstrument. Ik heb echt even meer tijd nodig om ernaar te kijken. Dus een brief volgt.

De eigen verantwoordelijkheid van veteranen vind ik ook een belangrijk aandachtspunt, dat terecht is aangestipt door de heer De Roon. Alle door Defensie geboden voorzieningen en hulpverlening zullen steeds zo ingericht worden en moeten zijn dat de veteraan bij en door het gebruik ervan gestimuleerd wordt om zelf optimaal en actief te participeren in zijn herstel en maatschappelijke inbedding. De veteraan heeft dus, wat mij betreft, ook echt een eigen verantwoordelijkheid. Niemand is erbij gebaat om op de bank te zitten en daar te blijven zitten. Ook in het zorgcircuit moet hij of zij gestimuleerd worden tot het nemen van eigen verantwoordelijkheid. We komen daar nog op terug in de aanbevelingen. U zult dat dus nog terug gaan zien in het plan van aanpak.

Voorzitter, daarmee heb ik volgens mij zo veel mogelijk vragen beantwoord.

De voorzitter:

Dat gaan we zien. We gaan door naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer. We heten ondertussen ook mevrouw Belhaj weer welkom, die op een aantal plekken tegelijkertijd moet zijn vandaag. Dat overkomt sommigen van ons. Ik stel voor een spreektijd van twee minuten per woordvoerder in tweede termijn. Dat moet voldoende zijn. Vragen zijn uitgebreid beantwoord. Interrupties hebben we uitgebreid toegestaan. Ik zie dat er geen bezwaar tegen mijn voorstel bestaat. Dan gaat we dat doen.

Ik geef het woord aan de heer Vuijk.

De heer Vuijk (VVD):

Voorzitter. Ik wil de Minister graag bedanken voor de uitvoerige en uitgebreide beantwoording. Ik ben op zich tevreden met de antwoorden. Ik heb voorbeelden gehoord waaruit blijkt dat de Minister bezig is met zaken uit het rapport van de evaluatie van het veteranenbeleid. Er wordt op een aantal zaken teruggekomen in de definitieve versie van het plan van aanpak.

We hebben het in een interruptie gehad over de Veteranenombudsman. Het gaat niet zozeer om de vraag of er binnen defensie aandacht is voor uitzendgerelateerde klachten. Het gaat om de aandacht daarvoor van anderen, zoals huisartsen. Ik heb gehoord dat de Minister daar aandacht voor heeft en erop terugkomt.

Ik heb gehoord dat de Minister voldoende aandacht heeft voor de Militaire Balie. Het is beleid dat volop in beweging is. De antwoorden van de Minister hebben mij op dit punt gerustgesteld, voorlopig. Net als mevrouw Eijsink ben ik aan mijn laatste algemeen overleggen bezig, dus mijn opvolger zal dit ter hand moeten gaan nemen.

Minister Hennis-Plasschaert:

Mag ik even, voorzitter? Iedereen zwaait mevrouw Eijsink uit. Dat is omdat zij een fenomeen is na al die jaren dat ze in de Kamer heeft gezeten. Maar de heer Vuijk is natuurlijk ook een fenomeen, dus ook hem ga ik missen.

De voorzitter:

Ik geef het woord terug aan het fenomeen Vuijk.

De heer Vuijk (VVD):

Een fenomeen, dat is toch de hoogste eer. Op een buste hier in de gang na; dat is het allermooiste.

De voorzitter:

Ik zie dat er nu al een inzameling wordt georganiseerd onder de collega's.

De heer Vuijk (VVD):

Voorzitter, ik daal even terug op aarde.

Over het Veteranenloket heeft de Minister gezegd dat er sprake is van een groot succes, maar dat het ook leidt tot een extra toeloop. Ik heb gehoord dat de Minister bezig is om in aanpassingen te voorzien.

Ik ben tevreden over de antwoorden. Ik heb geen verdere vragen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor het feit dat zij op een aantal punten helderheid heeft gegeven en een aantal zaken gaat uitwerken in het plan van aanpak om nog tot verdere verbetering van de zorg en het beleid rondom veteranen te komen, en daarmee ook van de erkenning en de waardering. Ik heb nog een aantal vragen op dat punt.

Allereerst ben ik blij met de toezegging dat de Minister gaat proberen om een bestuurlijk akkoord met een aantal partners rondom de zorg te sluiten. Ik denk dat dit duidelijkheid kan geven over welke verantwoordelijkheid waar ligt. De Minister komt rond de Veteranennota met een stand van zaken. Is dat een stand van zaken van hoever het initiatief is of denkt zij al verder te kunnen zijn met het sluiten van het bestuurlijk akkoord?

Een tweede punt is de aandacht voor het thuisfront. Het is goed dat de Minister bevestigt dat het thuisfront een belangrijke rol speelt en eigenlijk randvoorwaardelijk is voor een goede uitzending van een militair. Mijn eigen ervaring als militair die uitgezonden is geweest, is dat je veel geruster bent in het uitzendgebied als het thuisfront op orde is. Die wisselwerking is ontzettend belangrijk. De Minister zei: wat kan ik nog extra doen? Ik heb zojuist de evaluatie nog eens doorgekeken. Er staan echt nog wel wat concrete adviezen en tips in, zoals meer aandacht voor het thuisfront rondom en vooral na de uitzending en kijken naar nieuwe informatiekanalen van social media om het thuisfront beter te betrekken. Maar ook het thuisfront van de reservisten is vaak meer op afstand geplaatst dan het thuisfront van militairen in werkelijke dienst. Zo zijn er echt wel een aantal punten waarop de Minister nog tot een verbetering kan komen.

Ik vind het ook fijn dat de Minister zegt dat we na de Veteranennota een definitief plan van aanpak krijgen. Komt daar ook een routetijdtabel in te staan? Dan hebben we een overzichtelijk schema van wat de komende tijd gaat worden gedaan, wie dat gaat doen en wanneer het afgerond moet zijn.

Mijn laatste punt gaat over de veteranen en de financiering van het beleid. De Minister is heel duidelijk geweest. De motie-Eijsink/Teeven ligt op het vlak van een volgende formatie, van een volgend kabinet. De Minister zal het niet loslaten, maar verwacht het niet op te lossen. Daar moeten we het nu maar mee doen. Ik vind het jammer, maar we moeten maar gewoon vooruitkijken. Ik heb niet zo heel duidelijk in de hele discussie het antwoord gehoord op een vraag die ik nog wil stellen. In de begeleidende brief heeft de Minister geschreven dat het financieel kader centraal staat, maar het is toch zo dat uiteindelijk de erkenning, de waardering en de bijzondere zorg voor de veteranen centraal staan?

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor de vele antwoorden en reacties. Er is veel gedaan en nog veel te doen. Over maximaal drie jaar moeten we de doelmatigheid en doeltreffendheid veel beter in kaart hebben. Het kan niet zo zijn dat het blijft bij de uitspraak «veel gedaan, veel te doen». Dat doen we op geen enkel beleidsterrein. Ieder beleidsterrein, of het nu om kinderen gaat of om veteranen of militairen of de zorg, gaat over doelmatigheid en doeltreffendheid voor de mensen. De Minister heeft die toezegging gedaan. Ik hoop haar straks in de toezeggingenregistratie terug te lezen, zodat ze voor het plan van aanpak gebruikt kan worden.

Dan kom ik op de re-integratie. Ik sprak vorige week nog een militair die zei: als je zichtbaar wat hebt, is het nog altijd makkelijker binnen de organisatie dan als je onzichtbaar iets hebt. Juist in die laatste groep zitten nog te veel mensen die tussen wal en schip vallen. Je moet weten wie waar tussen wal en schip valt. De Minister verwees naar drie jaar geleden. Dat ging over meer dan 500 mensen bij de landmacht. Ook nu nog durf ik te stellen dat mensen tussen wal en schip vallen, omdat ze onzichtbaar zijn, het te lang duurt en ze zich soms misschien ook verschuilen. Er zijn onvoldoende cijfers. Ik zou dat graag willen meegeven.

Ik sluit me aan bij de opmerking van mevrouw Bruins Slot. Ik ben erg blij dat het bestuurlijk akkoord wordt opgepakt met VWS. Die afspraken zijn van groot belang. Ik heb er wel eens voor gepleit dat in feite de hele zorgkant onder VWS zou moeten vallen. Ik vind dat nog steeds, maar ik zie het nog niet gebeuren.

De financiële middelen zullen van groot belang blijven. Goed dat de Minister zelf ook proactief meedenkt. Ik acht de Minister er zeer toe in staat om, voordat zij afzwaait, demissionair of anderszins, dat nog in kaart te brengen en ook zeer wel achter te laten met hart voor de militairen en veteranen. Dat is haar zeer toevertrouwd. Dank daarvoor van mijn kant.

Wat het thuisfront betreft, sluit ik mij aan bij de opmerkingen die al gemaakt zijn, want dat is van groot belang.

Voorzitter. Ik heb al gezegd dat ik voor volgende week ingeschreven sta voor de cursus loslaten. Ik laat u ook vast weten dat ik een zekere en bijzondere belangstelling zal blijven houden voor waar mijn hart ook ligt. Als laatste opmerking wil ik, ook vanuit mijn hart, tegen mijn collega's zeggen dat ik van harte hoop dat ze op de plekken waar ze nu staan, terugkomen in de Kamer. Vanuit het perspectief van de veteranen en militairen zou ik dat bijzonder fijn vinden, vanwege hun betrokkenheid, zowel links als rechts en in het midden en waar dan ook. Dus nogmaals, collega's, ik hoop van harte dat jullie gekozen zullen worden en met jullie betrokkenheid voor de veteranen terugkeren. En het fenomeen Vuijk blijf ik vast ook nog zien!

De heer De Roon (PVV):

Voorzitter. Ook ik dank de Minister voor de antwoorden en met name voor de toezegging dat zij bij de brief over de reikwijdte ook zal terugkomen op de kwestie of en in hoeverre Defensie een ondersteunende rol kan vervullen bij het verkrijgen van een succesvolle tweede carrière van veteranen. De toezegging van de Minister klinkt nog niet alsof ze dat idee al van harte omarmt, maar dat gaan we dan wel zien in de reikwijdtebrief. Ik ga er ook van uit dat het een onderbouwd verhaal zal zijn. Op basis daarvan kunnen we mogelijk verder met elkaar spreken.

De voorzitter:

Ik sta direct een reactie van de Minister toe.

Minister Hennis-Plasschaert:

Even, want anders gaan we elkaar niet goed verstaan. Er komt geen aparte brief over de reikwijdte. De reikwijdte wordt meegenomen in het plan van aanpak. Het zit ook duidelijk in het rapport. Dit is daar weer een onderdeel van. Rondom de Veteranennota krijgt de Kamer veel meer informatie. De reikwijdte is een heel belangrijk punt van aandacht. Het gaat ook onder andere hierover.

De heer De Roon (PVV):

Dank voor die verheldering. Ik zal het op die manier in mijn geheugen prenten. Dan gaan we het bij het plan van aanpak dus zien.

Ook dank voor de toezegging dat we nog een separate brief krijgen over het screeningsinstrument uitzendgerelateerde klachten van Pronos.

In het plan van aanpak zullen wij ook een passage terugzien over de vraag hoe de eigen verantwoordelijkheid van veteranen wellicht steviger kan worden aangezet. Oneindige regelingen kunnen een perverse prikkel zijn. Dat moeten we ook niet willen. Ik ben dus erg benieuwd hoe de Minister daar in de toekomst mee denkt om te kunnen gaan.

Ook dank voor de toezegging dat het definitieve plan van aanpak tegelijk met de volgende Veteranennota naar de Kamer zal komen.

Dan kan ik concluderen dat ik op dit moment geheel tevreden ben gesteld door de Minister.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter. Als de PVV zeer tevreden is, kan ik mij zomaar voorstellen dat D66 dat ook zou zijn. Ik was helaas iets te laat voor de beantwoording. Ik vertrouw erop dat de antwoorden op mijn vragen straks in de verslaglegging zullen staan. Er zijn veel toezeggingen gedaan. De problemen die wij hebben geconstateerd, zijn erkend. Rest mij niets anders dan de hoop uit te spreken dat het veteranenbeleid door alle politieke partijen straks net zo belangrijk wordt gevonden als nu.

Tot slot wil ik zeggen dat ik enorm veel waardering en respect heb voor mevrouw Eijsink en voor haar consequente inzet voor de veteranen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Als de PVV en D66 tevreden zijn, kan de SP niet achterblijven. Het moet niet gekker worden! Met nadruk zeg ik dat het hier gaat over het veteranenbeleid.

Ik sluit mij aan bij alle opmerkingen die de collega's gemaakt hebben over het thuisfront, het Veteranenloket en de schadeclaims. Verder zal het in vergaande mate aan een nieuw kabinet zijn om daar goed vorm aan te geven.

Tot slot wil ik niet alleen mijn waardering voor mevrouw Eijsink uitspreken, maar ook voor de heer Vuijk. Ik heb altijd goed met hem samenwerkt, op persoonlijk vlak, hè, niet politiek. Ik denk dan natuurlijk met name aan onze sessie wachtlopen in Mali.

De voorzitter:

Die staat mij ook nog voor de geest.

Mevrouw Eijsink (PvdA):

Staat u mij toe om nog één opmerking te maken, voorzitter. Het is niet alleen van belang dat er door de Kamer goed samengewerkt wordt. Ik heb door de jaren heen ook medewerkers van verschillende politieke partijen ontzettend goed zien samenwerken. Mensen van verschillende politieke partijen zijn ook op het Ministerie van Defensie gaan werken. Ik noem geen namen, maar ik kijk heel even naar iemand die nu achter de Hoofddirecteur Personeel zit. Het bijzondere daarvan is dat deze medewerkers dit beleid in hun hart meedragen en ondersteunen. Toevallig zit een van die medewerkers hier dus vandaag, maar er zijn nog meer oud-medewerkers van politieke partijen die nu op het Ministerie van Defensie werken. Het mooie daarvan is dat dat het politieke overstijgt. Kleur doet er niet toe. We vinden elkaar allemaal op dit punt: politici, medewerkers en mensen van Defensie. Hoeveel meer vertrouwen kan ik nog uitspreken? Dank dat ik dit nog even mocht zeggen, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Eijsink. In de jaren dat ik hier zit, heb ik nog nooit in de tweede termijn het woord aan de regering mogen geven nadat de Kamer zo koekoek één zang een laudatio hield. De beantwoording in tweede termijn moet dus een peulenschil zijn voor de Minister, maar ik vraag haar wel om dat nog te doen.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Ik dank de heer Vuijk voor zijn vriendelijke opmerkingen. Ook hem zal ik de komende twee dagen nog volop zien, dus ik ga hem waarschijnlijk nog vier keer bedanken. Dit was nog drie keer te vroeg. Zijn betrokkenheid bij het veteranenbeleid, en die van iedereen hier, is groot. Ik heb dat echt als bijzonder en mooi ervaren.

Mevrouw Bruins Slot verwees naar het bestuurlijk akkoord met een aantal partners. Ik benadruk nogmaals hoezeer ik het met haar eens ben. Het bestuurlijk akkoord gaat ertoe doen. Ik heb haar toegezegd om ten tijde van de Veteranennota de stand van zaken te geven. Ik zal dan aangeven waar we in dat proces staan. Stel dat we in één keer in een razend tempo in de richting van een bestuurlijk akkoord gaan – ik vermoed zomaar dat dat niet het geval is – dan zal ik de Kamer daar natuurlijk nader over informeren. Ik vermoed echter dat ik eerst de stand van zaken van dat proces zal geven. Het gaat dan om vragen als «waar staan we in dat proces op weg naar dat bestuurlijk akkoord?» en «wat willen we precies regelen in dat bestuurlijk akkoord?» Het is niet zo dat ik de vraag van mevrouw Bruins Slot nu op die manier probeer te parkeren, maar ik heb echt wat meer ruimte nodig om dat op een rijtje te zetten. Ik ben het echter met haar eens dat dit heel urgent is. Ik doe nogmaals de suggestie om in een volgende periode een wat bredere groep voor dit soort debatten uit te nodigen. Ik heb dit zelf met veel plezier gedaan, maar ik denk dat dat een mooi signaal zou zijn, gelet op de gedeelde verantwoordelijkheid waarvan hier sprake is.

De aanbevelingen met betrekking tot het thuisfront nemen we vanzelfsprekend mee. Ik probeerde net al meteen te kijken naar de vraag wat we op dit moment allemaal nog kunnen doen, maar we hebben eigenlijk alle aanbevelingen, dus ook de subaanbevelingen, overgenomen. Die komen allemaal terug, ook die met betrekking tot het thuisfront. Het gaat dan om aandachtspunten als comités, social media, kinderen in verschillende leeftijden en het thuisfront van de bijzondere groepen die mevrouw Bruins Slot zelf noemde, maar ook om de discussie over de reikwijdte van het thuisfront. Wat is dat thuisfront nu precies? Al die zaken zal de Kamer terugzien in het plan van aanpak. Daarin komen ook een route en tijdpad te staan. We zullen aangeven wie daarbij betrokken zijn en hoeveel tijd dat vermoedelijk in beslag zal nemen.

Laat ik duidelijk zijn over de financiering van het beleid, want misschien ben ik daar in de eerste termijn niet duidelijk genoeg over geweest. We gaan het allemaal netjes uitvoeren, op een werkbare manier. De huidige financiële kaders zijn op dit moment leidend voor ons. Dat is een soort standaardzinnetje. Ik begrijp dat de leden daarop aanslaan, maar het is niet zo dat dát nu leidend is. Zoals de leden zelf zeiden, zijn de erkenning, de waardering en de bijzondere zorg leidend. Die zaken moeten en zullen leidend zijn. Ik heb vaker gezegd dat er altijd keuzes moeten worden gemaakt, ook in het geval van nieuwe investeringen in Defensie, waaraan die ook besteed mogen worden. Ik denk echter dat wij elkaar heel snel zullen vinden op het punt van de erkenning, de waardering en de bijzondere zorg. Ik zeg daar ook gelijk bij dat het niet zo is dat het allemaal goedkomt als je een zak geld geeft. Die denkfout wordt vaak gemaakt, niet door de Kamer, maar wel in het algemeen. Geld hoeft niet voor alles de oplossing te zijn, maar het mag ook geen probleem zijn. Dat zal hier zeer zeker van toepassing zijn.

Mevrouw Eijsink concludeerde dat er veel is gedaan en dat er nog veel te doen is. Ik ben het daarmee eens. Er is ontzettend veel gedaan en ook ontzettend veel bereikt. We mogen daar trots op zijn, natuurlijk ook omdat wij daar op geheel eigen wijze een steentje aan hebben bijgedragen. Maar we zijn vooral trots op al die mensen die het werk iedere dag weer doen, of dat nu bij het Veteranenloket of elders in de organisatie of bij partners is. Ik heb de opmerking van mevrouw Eijsink over de evaluatie en de uiteenzetting die zij in eerste termijn daarover hield, scherp in mij opgenomen. Ik heb toegezegd dat daarop wordt teruggekomen in de Veteranennota zodat we dat kunnen volgen. Er werd ook gesproken over mensen die, zichtbaar en onzichtbaar, tussen wal en schip vallen. Iedere veteraan die tussen wal en schip valt, is er één te veel, maar dat wil niet zeggen dat dat nooit gebeurt in een organisatie met bijna 60.000 medewerkers. Je kunt het nooit helemaal uitsluiten, maar de inzet moet zijn dat het niet gebeurt; daar is alles op gericht. Mevrouw Eijsink stelde verder geen vraag; het was een signaal van haar kant en dat wordt serieus genomen.

Ik kom op de bijdrage van de heer De Roon. Ik heb duidelijk gemaakt dat er geen aparte brief over de reikwijdte komt. Dat punt wordt meegenomen in het plan van aanpak. Datzelfde geldt voor de eigen verantwoordelijkheid. Ik ben het er zeer mee eens dat dit belangrijk is. Echt niemand is erbij gebaat, als zo'n persoon niet uit die situatie wordt geholpen, ook die veteraan zelf niet. En ja, de brief over het screeningsinstrument volgt.

Ik kan mevrouw Belhaj verzekeren dat ik haar vragen stuk voor stuk heb beantwoord. Zij kan het verslag daarop naslaan. Mocht zij toch nog vragen hebben, dan weet zij mij te vinden.

Ik dank de heer Van Dijk voor zijn vriendelijke opmerkingen en betrokkenheid. Wat hij en anderen hebben gezegd over het thuisfront, de schadeclaims en zo nog wat zaken, heb ik goed begrepen. Dat wordt allemaal meegenomen.

De voorzitter:

Ik ga de toezeggingen van de Minister voorlezen. Laten we bekijken of iedereen unisono daarover is.

  • De Minister van Defensie zegt toe het definitieve plan van aanpak inclusief het vraagstuk van de reikwijdte tezamen met de komende Veteranennota aan de Kamer te zullen doen toekomen.

  • De Minister van Defensie zegt toe in of bij gelegenheid van de komende Veteranennota ook nader in te zullen gaan op de verschillende percentages van invaliditeit.

  • De Minister van Defensie zegt toe in of bij gelegenheid van de komende Veteranennota ook nader in te zullen gaan op de stand van zaken met betrekking tot een bestuursakkoord met VWS en andere partners rondom de zorg inzake de medische behandeling van veteranen en hun thuisfront.

Minister Hennis-Plasschaert:

Niet van het thuisfront.

De voorzitter:

Het gaat niet om de medische behandeling van het thuisfront, neem ik aan, maar ...

Minister Hennis-Plasschaert:

Het gaat om de stand van zaken met betrekking tot het bestuurlijk akkoord met VWS.

De voorzitter:

Het gaat dus om het bestuurlijk akkoord met VWS. Excuus, er komen steeds elementen bij. Ik ga verder.

  • De Minister van Defensie zegt toe in de komende Veteranennota ook in te zullen gaan op de wijze waarop de komende evaluatie van de Veteranenwet zal worden ingericht. Daarbij wordt onder andere ingegaan op de criteria die in de wet zelf zijn terug te vinden.

  • De Minister van Defensie zegt toe bij gelegenheid van de komende Veteranennota in het plan van aanpak ook aandacht te zullen besteden aan het thuisfront. Daarbij zal een routetijdtabel worden gegeven.

  • De Minister zal uiterlijk bij de aanbieding van de nieuwe Veteranennota bij brief nader ingaan op een nieuw screeningsinstrument over uitzendgerelateerde klachten zoals voorgesteld door Pronos en zoals vandaag ingebracht door de heer De Roon.

Dat zijn de toezeggingen. Ga er maar aan staan!

Ik dank de Minister, haar ambtenaren en iedereen die de moeite heeft genomen om naar Den Haag te komen om dit debat hier live te volgen. Ik dank de leden voor hun aanwezigheid en ik dank de mensen die dit debat thuis in Nederland of in de overzeese gebiedsdelen hebben gevolgd.

Sluiting 12.30 uur.