Kamerstuk 30139-133

Verslag van een algemeen overleg

Veteranenzorg

Gepubliceerd: 15 mei 2014
Indiener(s): Han ten Broeke (VVD)
Onderwerpen: defensie internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30139-133.html
ID: 30139-133

Nr. 133 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 mei 2014

De vaste commissie voor Defensie heeft op 6 maart 2014 overleg gevoerd met Minister Hennis-Plasschaert van Defensie over:

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 3 december 2013 ter aanbieding van het Veteranenbesluit (Kamerstuk 30 139, nr. 125).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke

De griffier van de vaste commissie voor Defensie, Van Leiden

Voorzitter: Maij

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bruins Slot, Bosman, Eijsink, Sjoerdsma, Jasper van Dijk en Maij

en Minister Hennis-Plasschaert van Defensie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

Aanvang 17.00 uur.

De voorzitter: Ik heet de Minister, de haar ondersteunende ambtenaren en de collega-Kamerleden welkom bij dit overleg over het Veteranenbesluit. Ik heet ook het publiek en alle mensen die meeluisteren welkom. Drie weken geleden hebben wij over het Veteranenbesluit een rondetafelgesprek gevoerd. Een aantal van de mensen die zich nu onder het publiek bevinden, waren daar ook bij aanwezig.

Wij hebben tot precies 19.00 uur de tijd. De Minister heeft laten weten dat zij dan echt weg moet. Helaas. Ik stel voor om in de eerste termijn een spreektijd te hanteren van vijf minuten per fractie en twee interrupties per fractie toe te staan.

Ik geef het woord aan mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ongeveer twee jaar geleden is de Veteranenwet, een initiatiefwet van de Kamer, aangenomen en nu ligt het Veteranenbesluit voor. Het heeft enige tijd geduurd, maar nu kunnen we overstappen van het papier naar de praktijk en echt aan de slag gaan. Dat is goed. In het Veteranenbesluit gaat het voornamelijk over zorgondersteuning en inkomensondersteuning voor veteranen. Aangezien de tijd beperkt is, stel ik snel mijn vragen.

Bij de zorg is allereerst een nuldelijnsondersteuning cruciaal om veteranen steun te bieden. Hoe meer zij de steun in de eigen omgeving krijgen, hoe kleiner de kans is dat later problemen ontstaan. Zo komen veteranen ook sneller in beeld als het mis dreigt te gaan. Zoals de voorzitter al zei, hebben wij een rondetafelgesprek gevoerd. Tijdens dat gesprek bleek er toch nog wat licht te zitten tussen het Veteranen Platform (VP) en het Veteraneninstituut (Vi) op het gebied van de financiering van de nuldelijnsondersteuning. Het Veteranen Platform zei een en ander op poten te willen zetten, maar dat het zaak was dat het Veteraneninstituut het daarna ging financieren. Hoe ziet de Minister dit? Waar liggen welke verantwoordelijkheden?

Verder wil ik ingaan op een aantal artikelen in het Veteranenbesluit die gaan over zorg. Het eerste artikel waarop ik wil ingaan, is artikel 15 over de revalidatie. In dit artikel wordt verwezen naar de zorgplicht die wij zo nadrukkelijk in de Veteranenwet hebben opgenomen. Bijvoorbeeld in de geestelijke gezondheidszorg is relatieproblematiek niet langer verzekerde zorg. Dat betekent dat mensen in feite zelf voor de behandeling van een relatieprobleem moeten betalen. Hoe staat het met zorg die niet langer verzekerd is, maar die een veteraan en zijn familie wel nodig hebben omdat zij met relatieproblemen kampen als gevolg van de uitzending? Graag hoor ik een reactie van de Minister daarop.

Mijn tweede vraag gaat over artikel 16 over maatschappelijke ondersteuning. Er verandert op dit moment veel in de zorg. De Wet maatschappelijke ondersteuning krijgt een totaal ander karakter. Er zit nu nog een compensatieplicht in, maar conform het voorstel dat in de Kamer voorligt, wordt dit een individuele maatwerkvoorziening. Dat houdt in dat, hoewel het nu nog een voorziening is, de gemeente er soms voor kan gaan kiezen om mensen een bepaalde maatschappelijke ondersteuning niet te bieden. Dat kan weer bijten met de zorgplicht voor de veteranen. Ik verzoek de Minister om met VWS stevige afspraken te maken over de mogelijke extra kosten die ontstaan als gevolg van het feit dat het karakter van de Wet maatschappelijke ondersteuning is veranderd, terwijl nog wel ondersteuning op grond van de Veteranenwet moet worden geboden. Ik verwacht dat daartussen toch wel een gat ontstaat. Ergens zal dat moeten worden opgelost; ergens zal een rekening komen te liggen. Mijn verzoek aan de Minister is of zij in overleg met de Minister van VWS ervoor wil zorgen dat de verantwoordelijkheden die op dit vlak liggen, wel worden genomen. Graag hoor ik een reactie van de Minister op dit punt.

Dan ga ik in op het Veteranenloket. Mevrouw Eijsink zegt het altijd mooi: één veteraan, één contactpersoon, één plan. Kan de Minister nog een keer bevestigen dat dit ook daadwerkelijk het geval is? Verder ziet het CDA heel graag dat de Minister hiervoor de eindverantwoordelijke blijft en de kapitein blijft op het schip van het Veteranenloket. De kern van het wetsvoorstel ligt immers bij dat Veteranenloket, om de veteraan uiteindelijk makkelijker door het landschap van zorg en steun heen te krijgen. Als een veteraan eenmaal zorg nodig heeft, komt hij terecht bij het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV). Ik wil nog een keer benadrukken hoe belangrijk het CDA dat samenwerkingsverband vindt. Gisteren ben ik op bezoek geweest bij de Stichting Centrum «45 en ik was weer onder de indruk van het werk dat men daar doet. Wat is de kennis en kunde die men daar heeft toch bijzonder. Tegelijkertijd zien we dat er in de geestelijke gezondheidszorg veel wordt bezuinigd. Hoe blijft het samenwerkingsverband met het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen volgens de Minister goed in de benen? Naar ik meen, loopt de financiering daarvan af. Hoe ziet de Minister de toekomstige financiering?

Ik noem nog twee punten ter afsluiting. In het rondetafelgesprek hebben wij een interessante discussie gevoerd over de ex-partners. De Veteranenwet is daar in principe duidelijk over: zij vallen er niet onder. Er kunnen zich echter schrijnende gevallen voordoen waarin je zou moeten beslissen dat een ex-partner wél een bepaalde zorg en ondersteuning nodig heeft. Vindt de Minister ook dat artikel 34 over de hardheidsclausule een goed instrument is dat de Minister kan inroepen als van een bepaalde schrijnendheid sprake is?

Ik sluit af. Artikel 26 van het Veteranenbesluit gaat over de stimuleringspremie. Tijdens het rondetafelgesprek is opgemerkt dat, als een stimuleringspremie wordt gegeven, expliciet afstand moet worden gedaan van voorzieningen inzake begeleiding en studie. Komt de Minister dit bekend voor? Kan zij de achtergrond daarvan toelichten?

Er ligt nu heel veel papier. Ik zie vooral uit naar het moment waarop dit schip echt gaat varen, naar het moment wij een Veteranenloket hebben en een aantal veranderingen zijn doorgevoerd die we met deze Veteranenwet voor ogen hadden.

De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Dit debat gaat over het Veteranenbesluit. Het is de uitwerking van de Veteranenwet, die door een initiatief van deze Kamer tot stand is gekomen. De Kamer heeft gevraagd de uitvoering in een voorhangprocedure aan haar aan te bieden opdat zij als initiatiefnemer ook over de implementatie ervan kan meedenken, maar een snellere voortgang mag ook, zeker.

Veteranenzorg is van ver gekomen. De uitwerking van het Veteranenbesluit laat zien dat er steeds meer stappen zijn genomen. Onze veteranen verdienen immers goede zorg. Er is door heel veel mensen veel werk verzet om een goede uitvoeringsorganisatie te realiseren. Zijn we er dan nu? Nee, want zorg kan altijd beter en slimmer. Dat is echter een proces dat in de komende jaren en misschien wel de komende decennia verder moet inslijten. Het is geen statisch verhaal; de zorg wordt steeds verder ontwikkeld. De VVD is wel van mening dat een grote rol is weggelegd voor de bonden en Defensie. Zij zullen de invulling ervan samen steeds beter en scherper moeten inregelen. Ik heb daar het volste vertrouwen in, want het belang van de veteraan is voor Defensie en de bonden te groot om zich daarvoor niet vol in te zetten.

Over de uitvoering heb ik nog een aantal vragen. In de titel van de artikelen 8 en 9 over de sociaal-medische begeleiding tijdens inzet en de relaties met het thuisfront wordt de geestelijke verzorging wel genoemd, maar bij de uitvoering niet. Is dat zo bedoeld? Wordt daar nog iets mee gedaan, of is dat daarin verwerkt? Ik kon het in ieder geval niet terugvinden.

Het Veteranenloket is in het weekend wel bereikbaar, maar hulp aan huis kan in het weekend niet worden gegeven. Op welke wijze kan dit worden opgevangen, zodat zorgvragen ook in het weekend kunnen worden afgehandeld? Er is verder discussie geweest over de bereikbaarheid: direct iemand aan de telefoon, of via een bandje? Ik hoop dat er een verstandige oplossing komt waarmee de organisatie kan werken en die recht doet aan de veteraan of diens relatie met een zorgvraag. Uit de technische briefing werd mij duidelijk dat die oplossing er is dat er alles aan wordt gedaan om beide zaken goed te regelen.

Op 9 december stelde de VVD vragen over de zorgdecentralisaties. De revalidatie van militairen die tijdens de missies zijn geraakt, valt hieronder. 58 Afghanistanveteranen moesten bijvoorbeeld worden behandeld in een revalidatiecentrum. De Minister zei dat zij nog met de Minister van VWS overlegt over de vraag bij wie de mogelijke meerkosten van dit beleid neerslaan. De VVD hoort graag hoe het met dit overleg staat en op welke wijze de motie-Aasted Madsen-van Stiphout/Ten Broeke (30 139, nr. 69) hierbij wordt betrokken. Met deze motie uit 2010 wordt beoogd dat de kosten van uitzending, ook de zorgkosten, worden opgevangen binnen de HGIS (Homogene Groep Internationale Samenwerking).

De VVD ontvangt signalen dat ook ex-partners van veteranen aanspraak willen maken op financiële middelen binnen dit besluit. Dat kan naar de mening van de VVD niet de bedoeling zijn. Overweegt de Minister stappen in die richting?

Dit besluit is een levend document. De uitvoerende organisaties moeten ervoor oppassen dit niet als een te rigide rechtsmiddel te gaan gebruiken. Er zullen nog veel individuele gevallen zijn die op enige manier de aandacht vragen. Ik weet dat de organisaties op dit vlak een slag aan het maken is, gewoon door met mensen die op individuele basis een bijzondere zorgvraag hebben, om de tafel te gaan zitten. Dat lost vaak meer op dat een gang naar de rechter, maar dat wil niet zeggen dat iedere vraag tot in het oneindige gehonoreerd dient te worden.

Ik dank alle mensen die ermee bezig zijn om dit besluit in bestuurlijke zin tot een goed einde te brengen. Natuurlijk zeg ik vooral dank aan alle mensen die actief zijn om veteranen en hun dierbaren op welke wijze dan ook te ondersteunen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Toen ik hiermee bezig was, bedacht ik dat het eigenlijk een bijzonder moment is om vandaag over veteranen en met name het Veteranenbesluit te spreken. Dat heeft vooral te maken met de verantwoordelijkheid die is verbonden aan de rollen die wij hier hebben. De Kamer, de gezamenlijke fracties achter deze tafel, vond het nodig om in 2008 het initiatief te nemen. De heer Bosman en mevrouw Bruins Slot noemden het al. Dit initiatief is in de jaren daarna samen met de organisaties, samen met Defensie en – ere wie ere toekomt – samen met voormalig Minister Hillen ontwikkeld. Dat gebeurde ook samen met oud-HDP (Hoofddirectie Personeel), de heer Leyh, en niet te vergeten met de Ombudsman. Ik kan niet iedereen noemen, maar het is van groot belang geweest dat iedereen elkaar kon vinden. Gezamenlijk hebben wij een aantal regels in een wet vastgelegd. De Tweede Kamer en de Eerste Kamer hebben daar respectievelijk in oktober en in december 2011 kennis van genomen.

Voor ons ligt nu een Veteranenbesluit. Ik vind dit een kantelmoment, omdat wij op dit moment teruggaan naar de bevoegdheden, taken en rollen die wij hebben. Dat houdt in dat het Veteranenbesluit, de uitwerking van de Algemene Maatregel van Bestuur, en de wet met daarin regels weer bij de regering liggen en dat de Kamer vanaf nu gaat controleren. Daarvoor hebben wij een aantal spelregels afgesproken en dat is plezierig. Dat wil ik even markeren als een kantelmoment. Voor dat kantelmoment moeten wij tijd nemen en geven en, in dit geval, gunnen aan Defensie, maar niet alleen aan Defensie, maar ook aan VWS en aan Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en dus eigenlijk aan de regering. Mevrouw Bruins Slot noemde het al. Zij hebben hier allemaal mee te maken. De regering moet hierop in de plannen terugkomen. Ik zal daar zo meteen nog even wat vragen over stellen.

De afgelopen jaren heb ik achtereenvolgende ministers horen zeggen dat financiën nooit een probleem mogen zijn als het gaat om veteranen, partners en de bijzondere positie van de militair zoals vastgelegd in de Grondwet. Ik zou graag van deze Minister, die spreekt namens de regering, vernemen of die uitspraak nog steeds staat.

Als wij spreken over één man, één plan, één vrouw, één plan, één activiteit, dan is daaraan gekoppeld dat organisaties binnen het palet aan mogelijkheden en taken hun verantwoordelijkheden nemen. Ik wil hierover vragen stellen aan de Minister. Het is af en toe best moeilijk of misschien moeizaam om te zien waar binnen de organisatie van Defensie nou de verantwoordelijkheid ligt voor de geestelijke verzorging. Waar ligt de verantwoordelijkheid voor de geestelijke ondersteuning, voor de landelijke zorg voor veteranen? Ik wil graag van de Minister vernemen wie daarvoor eindverantwoordelijk is. Als ik zo vrij mag zijn om mij eventjes te bemoeien met de organisatie van de minister: naar de mening van mijn fractie is de HDP natuurlijk de eindverantwoordelijke. Wij hebben een structuur binnen de organisatie opgezet, maar het is natuurlijk goed om te weten waar binnen die grote organisatie de verantwoordelijkheid ligt en wie daarover gaat. Mevrouw Bruins Slot en anderen hadden het terecht over DRC. Ik heb daar de afgelopen periode ook vaker naar gevraagd. Waar liggen de lijnen? Daarover mag geen verwarring bestaan, niet binnen de professionele organisaties – een man, een vrouw, een plan, een activiteit – maar uiteraard ook niet binnen Defensie zelf. Graag hoor ik hierop een reactie van de Minister.

Dan heb ik nog een aantal vragen over het besluit zelf. Wij krijgen een Veteranenloket. Dat is van cruciaal belang. Het is een van de hoofdpunten van de wet. Je belt, je krijgt iemand aan de lijn, je kunt je zorg uiten en als dat nodig is, wordt hulp ingezet: 24 uur per dag. Graag hoor ik van de Minister de bevestiging dat dit ook werkelijk gaat zoals wij dat bij de technische briefing hebben vernomen. Dat was overigens een uitstekende briefing, waarvoor ik dank zeg. Die heeft bij mij veel vragen weggenomen die ik anders hier had moeten of kunnen stellen. Bij de technische briefing hebben wij gehoord van de warme stemmen. Dat is natuurlijk het eerste wat je hoort als je binnenkomt. De warme stem die kwam voor Piet, de warme stem die zegt: ja, er is iemand beschikbaar, je bent nu in nood; ja, je wordt doorverbonden en ja, er is iemand die jou gaat helpen. Een wet is papier, maar het gaat om mensen. Daarover zijn wij het met z'n allen al heel lang eens. Graag hoor ik van de Minister hoe dit nu daadwerkelijk gaat werken.

De Kamer gaat dit loslaten. Dat bedoelde ik al in het begin te zeggen: het Veteranenbesluit, de verantwoordelijkheid, terug in onze rollen van controle. Hoe kan de Kamer controleren wat de normering is, waar behandelingen aan voldoen of wat bijvoorbeeld bij aanvragen de doorlooptijd is? Ik wil graag van de Minister vernemen of wij bij de eerstvolgende Veteranennota, die wij in mei verwachten, een «plan van aanpak» – zo noem ik het maar even – kunnen krijgen waaruit blijkt hoe een en ander nu uitwerkt. Als de Kamer terugmoet naar de rol van controle, moet zij immers een controlemechanisme hebben. Dat ontbreekt nu nog. Ik zeg dat niet in verwijtende, maar in constaterende zin. Op welke wijze kan de Kamer zo meteen controleren, opbouwend in de komende jaren, of het Veteranenloket niet alleen voldoet aan de verwachtingen, maar ook aan wat in het besluit staat en is uitgewerkt in de Algemene Maatregel van Bestuur? Dat is de taak van de Kamer. Uiteraard moet dat ten goede komen van alle veteranen en hun partners. Graag hoor ik een reactie daarop. Wanneer gaat het Veteranenloket nu open? Ik ben wel heel nieuwsgierig. Kan de Minister daarop reageren? Wij wachten al heel erg lang. Het zou eerst in januari opengaan, maar toen werd gezegd dat de mensen er nog niet waren. Dat bestaat natuurlijk niet; je gaat geen loket openen zonder mensen. Ik ga ervan uit dat het loket binnen afzienbare tijd wordt geopend en dat dan zo snel mogelijk wordt gereageerd.

Voorzitter, ik stel het bijzonder op prijs als u mij nog even respijt geeft.

Graag hoor ik nog even een bevestiging van de Minister over de inkomensvoorziening. In de technische briefing was dat goed uitgewerkt.

Ik ga meteen over naar maatwerk. De Minister heeft de bijzondere bevoegdheid om, indien dat nodig en mogelijk is, maatwerk toe te passen in welke situatie dan ook. Graag hoor ik dat nog even bevestigd.

Wij hebben een aantal definities van «partners» opgenomen in het besluit zelf. Ik verneem graag van de Minister in hoeverre zij net als de PvdA-fractie van mening is dat ook daarbij moet worden aangesloten indien er problemen zijn en de wet of het besluit de mogelijkheid daartoe biedt. Dat heb ik mevrouw Bruins Slot en de anderen overigens ook horen noemen.

Wij hebben altijd gezegd dat de wet de letter en de geest is. Mag ik de Minister vragen om gezamenlijk met Sociale Zaken en VWS te kijken naar de geest en de letter van de wet? Dat betekent de menselijke maat, de menselijke aanpak.

Ik wil de Minister vragen om een plan van aanpak te geven bij de eerstvolgende Veteranennota. Gaat het om de verantwoording naar de Kamer of om de uitwerking, dan moet daarin worden opgenomen wat Sociale Zaken en Werkgelegenheid doet. Misschien is het zelfs een overbodige vraag aan de Minister. Ik sluit mij in dezen aan bij het punt van mevrouw Bruins Slot: de uitwerking van de stelselwijziging in de Wmo kan Defensie niet alleen dragen. Dat zal meegenomen moeten worden. Het is ook een handreiking aan deze Minister. Als andere middelen moeten worden ingezet, dan dienen deze niet uit de begroting van Defensie te komen. De wet die nu voorligt en is aangenomen, is een verantwoordelijkheid van de regering. Een plan van aanpak, waarbij Sociale Zaken, VWS, Defensie en indien nodig ook andere departementen betrokken zijn, is van nu af aan een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de regering. Ook op de tiende Veteranendag – die dit jaar op 28 juni wordt gehouden, maar dat zeg ik uit mijn hoofd – spreekt de regering voor de veteranen en met de veteranen, zoals de Kamer dat de afgelopen jaren heeft gedaan bij alle hoorzittingen en rondetafelgesprekken. Wij sluiten hiermee een periode af, vanuit verschillende rollen, maar in gezamenlijkheid met de veteranen en met de Minister in dit debat. Dank u voor uw coulance, voorzitter.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Als je naast mevrouw Eijsink zit, heb je het voordeel dat je van dichtbij haar passie voor dit onderwerp kunt zien, maar als je na haar het woord voert, heb je het nadeel dat bijna alle vragen inmiddels zijn gesteld.

Gelukkig heb ik nog een aantal vragen. Ook wil ik nog een aantal algemene opmerkingen maken, alleen al omdat dit een belangrijk overleg is voor veteranen en de zorg voor hen. Ik heb de eer gehad om in Afghanistan en in Soedan intensief met actief dienende Nederlandse militairen samen te werken. Ik hoop dat de waardering voor de inzet die zij daar leveren, hun ook ten deel zal vallen als zij ophouden met actief te dienen. Ik zeg dat uiteraard met enige bescheidenheid, want mevrouw Bruins Slot, die hier ook aanwezig is, heeft zelf actief gediend en zij kent het van nog dichterbij. Ik hoor nu dat dit ook geldt voor de heer Bosman; dat was mij niet bekend. Veteranen verdienen onze waardering en ons respect, voor hun inzet en, helaas, soms ook voor hun opoffering. Niet alleen veteranen verdienen goede zorg. Dat geldt natuurlijk ook voor hun familie, voor hun partners en soms ook voor hun ex-partners.

Wij staan hopelijk op een kantelpunt van papier naar praktijk, maar het is misschien ook een kantelpunt van initiatief van Kamer naar kabinet. Het is net ook al door mijn buurvrouw gezegd. Op papier is veel goed geregeld, maar het is nu zaak dat wij de omslag maken naar de praktijk. De Kamer voelt daarbij een eigen verantwoordelijkheid. Niet al te lang geleden werd een Dag voor gewonde veteranen gehouden. Ik vond het een uitstekend initiatief. Deze dag werd goed bezocht en is naar mijn mening voor herhaling vatbaar.

Ik ga in op de veteranenzorg. Allereerst wil ik ingaan op de nuldelijnsondersteuning. Mijn collega's hebben daar al over gesproken. Ik sluit mij daar gedeeltelijk bij aan. De term «nuldelijnsondersteuning» is een beetje abstract. Het gaat daarbij eigenlijk over iets heel wezenlijks, namelijk om «buddyzorg». Dat geeft volgens mij een veel beter beeld van wat het is. Het gaat om militairen die na afloop van een missie bij elkaar steun zoeken, onderling ervaringen delen en die ervaringen ook samen kunnen verwerken. Die zorg, dat onderlinge contact, is naar de mening van D66 essentieel. Ook een goede inbedding van die zorg is essentieel. Hoe wil de Minister deze manier van zorg inpassen in het grotere geheel, bijvoorbeeld bij het Veteranenloket? Op welke manier kan deze informele structuur worden ingepast in de formele zorgvraag en de zorgbehoefte van een veteraan?

Dan ga ik in op de aandacht voor het thuisfront en, specifiek, het voormalige thuisfront, de ex-partners die soms buiten de boot lijken te vallen. Zij vallen niet onder de Veteranenwet. Ex-partners blijven na een scheiding soms zitten met de zorg voor kinderen en soms met schulden. Dat lijkt mij niet in de geest van de wet. Ik sluit mij aan bij de oproep van collega Bruins Slot om bij dit soort schrijnende gevallen te bezien of de hardheidsclausule ruimte geeft voor het maken van uitzonderingen indien dat mogelijk en nodig is.

Het Veteranenloket is absoluut cruciaal en bij uitstek een voorbeeld van iets waarvan men zegt «het heeft nu echt lang genoeg geduurd; aan de slag!» Ik sluit mij dan ook aan bij hen die vragen wanneer het Veteranenloket opengaat. Wat zijn nu de kwaliteitseisen en de voorwaarden die de Minister aan dit loket stelt? Hoe wordt voorkomen dat zorgvragers van het kastje naar de muur worden gestuurd? Hoe wordt gegarandeerd dat hulp ook in het weekend beschikbaar is? Ziet de Minister dit ook als haar eigen eindverantwoordelijkheid?

Tot slot. Het hele proces heeft lang geduurd, maar het was wel een zorgvuldig proces. Ik denk dat velen het daarmee eens zijn. Zorgvuldigheid kost soms tijd. Nu is het echter tijd voor uitvoeren, voor de kanteling van papier naar praktijk. Kortom, zoals wij bij D66 weleens zeggen: nu vooruit!

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Het is mooi dat we vandaag spreken over het Veteranenbesluit, want het heeft lang geduurd. Zorgvuldigheid is goed, maar veel veteranen zijn ook bezorgd over het uitblijven van een goed veteranenbeleid. We zijn niet voor niets aan de slag gegaan met de Veteranenwet en het is nu echt tijd dat snel stappen worden gezet. Tijdens het rondetafelgesprek sprak een van de bonden uit dat het enthousiasme in het veld om een kwaliteitsslag te maken, compleet weg is. Ziet de Minister het als haar taak om dat enthousiasme weer terug te krijgen? Daarvoor is het belangrijk dat ook voortgang wordt geboekt bij problemen die niet met dit besluit worden opgelost. Dan gaat het om de problemen met de herkeuringen op basis van het nieuwe PTSS WIA-IP Protocol, de uitvoering van de ereschuldregeling en de onvrede over de nazorg van de ex-Dutchbatters III. Over dat laatste heeft de Minister in het vorige debat een brief toegezegd naar aanleiding van de uitspraak in de zaak Dave Maat. Het was een brief van advocaat Knoops. Wanneer kunnen we die brief tegemoet zien?

Over het besluit zelf werden bij het rondetafelgesprek zorgen geuit, allereerst over de inkomensvoorziening. Meer sprekers spraken hun zorgen uit over de gestelde termijn van twee jaar. Terecht merkten zij op dat het voor veteranen een stressmoment kan zijn als steeds na twee jaar onzeker is of hun inkomen wel is gegarandeerd. Waarom wordt de duur bijvoorbeeld niet automatisch gekoppeld aan het re-integratietraject, tenzij de medische eindsituatie eerder kan worden vastgesteld?

Dan kom ik op het Veteranenloket en de zorgcoördinatoren. Eén man, éen plan: het is al gezegd. Dat moet het uitgangspunt zijn. Terecht werd opgemerkt dat het slagen van het beleid voor een groot deel afhangt van een succesvolle werking van het loket en de coördinatoren. Het lijkt mij wenselijk dat in het besluit alsnog wordt opgenomen hoe de kwaliteit wordt gewaarborgd door het noemen van de inbreng van cliënten, de cliënttevredenheid, de wijze van evalueren et cetera. Graag hoor ik een reactie.

Het Veteranenbesluit maakt niet duidelijk dat het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen zorg verleent via het Zorgloket. Wat is daar de reden voor? Stichting de Basis wijst erop dat opname ervoor zorgt dat onafhankelijk toezicht door de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) gewaarborgd is. Is dat juist? Het zorgaanbod van de LZV staat ook niet helder beschreven. Dat kan tot problemen leiden voor bijvoorbeeld stichting de Basis. Die gaf aan dat het vfonds (Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg) niet langer bereid is om taken te financieren die via de Veteranenwet door Defensie horen te worden bekostigd. Onduidelijk daarover kan de dienstverlening in de knel brengen. Graag hoor ik hierop een reactie. Het ging daarbij volgens mij ook over de reüniekosten. De Minister zou ook een bijdrage moeten leveren aan de apparaatskosten van de vereniging, zo werd gezegd door het Veteranen Platform. Dat zou budgetneutraal kunnen. Graag hoor ik een reactie hierop.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik wil aan de heer Van Dijk twee vragen ter verduidelijking stellen. Ik hoorde collega Van Dijk zojuist spreken over een aanpassing van het Veteranenbesluit. Het ging daarbij om de vragen die ik ook stelde: waarop controleer je, wat zijn de criteria et cetera. Volgens mij gebeurt dat in de Algemene Maatregel van Bestuur en is dat de uitwerking die nu plaatsvindt. Vraagt de heer Van Dijk nu aan de Minister om het Veteranenbesluit als zodanig aan te passen, waardoor wij daar opnieuw over gaan spreken? Of bedoelt de heer Van Dijk aan de Minister hetzelfde te vragen als ik? Dit is mijn eerste vraag.

De heer Jasper van Dijk (SP): Als dat kan via de AMvB, graag. Dan hoeven we geen moeilijk traject te volgen.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Oké. Dat is lijkt mij goed voor de verdere discussie.

Mijn tweede vraag gaat over het maatschappelijk werk. Ik deel de opmerking van de heer Van Dijk dat maatschappelijk werk natuurlijk moet worden bekostigd door de overheid. Die discussie voeren wij in de Kamer al heel lang. Wij hebben het vfonds, dat via de Nationale Postcode Loterij gelden geeft voor maatschappelijk werk. Die discussie hebben wij een jaar geleden in de Kamer gevoerd. Toen zijn we uiteraard tot het standpunt gekomen dat de overheid zal betalen. In het Veteranenbesluit zelf staat echter dat maatschappelijk werk behoort tot hetgeen waar toegang toe is als dat nodig is. Ik vraag even aan de heer Van Dijk wat hij daarmee precies bedoelt. Ik ben het met de heer Van Dijk eens dat dit bekostigd moet worden door de overheid. Daar mag geen onduidelijkheid over bestaan. Die middelen moeten er zijn als daar vraag naar is, ongeacht hoe groot de vraag is. Als er meer nodig is, moet dat er gewoon zijn. Omdat het in het besluit staat en omdat wij dat vandaag bespreken, ga ik er op voorhand van uit dat de regering dit dan ook gaat doen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Eens. Goed punt.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat is goed om te weten. Dan is die onduidelijkheid weg en dan wachten wij op het antwoord van de Minister.

De voorzitter: Mijnheer Van Dijk, u kunt uw betoog vervolgen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Tijdens het laatste notaoverleg sprak de Minister al over de gefaseerde invoering van het Veteranenloket en de projectgroep. Hopelijk kan de Minister vandaag meer duidelijkheid verschaffen over de voortgang. Een veel gehoorde klacht over de voorloper, het centraal aanmeldpunt, is dat 's avonds en in het weekend geen acute hulp kan worden verleend. Kan dit punt zo spoedig mogelijk worden geregeld?

Artikel 8 draagt de titel Sociaal medische begeleiding en geestelijke verzorging van militairen tijdens de inzet. Wij werden erop gewezen dat verder in de uitwerking de rol van de geestelijke verzorging niet terugkomt. Is dat dan niet wenselijk? Dat zou ook gelden voor de artikelen 9 en 10, waarin respectievelijk de begeleiding tijdens de missie en de nazorg zijn geregeld. Over de rol van het gezin van de veteraan hebben wij ook veel gehoord. Terecht, want de impact van bijvoorbeeld de veteraan met een posttraumatisch stressstoornis (PTSS) op zijn directe omgeving is enorm. Er is enige verwarring over de definitie van «relatie». Bij de toelichting op artikel 11 staat dat ook de ex-partner van de veteraan een beroep kan doen op het Veteranenloket. Betekent dit dat in het besluit ook de ex-partners worden meegenomen? Hoe zit het met het beroep dat ex-partners kunnen doen op het zorgaanbod van de LZV? Kunnen zij daarop wel of niet een beroep doen?

Mij rest niets anders dan te zeggen dat ik hoop op een positieve uitwerking van het besluit.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan de eerste termijn van de Kamer. De Minister heeft een paar minuten gevraagd om haar antwoorden te ordenen. Ik schors de vergadering daarom vijf minuten.

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 17.35 uur geschorst.

De voorzitter: Wij gaan verder met het algemeen overleg over het Veteranenbesluit. Ik geef iedere fractie drie mogelijkheden voor het plaatsen van een interruptie.

Het woord is aan de Minister voor haar antwoord in eerste termijn.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Ik zeg dank voor de bevlogen woorden van de Kamerleden. Dit is inderdaad een belangrijk moment voor het Veteranenbesluit. Daarvoor zijn verschillende bewoordingen gebruikt, zoals een kantelmoment en een bepalend moment, maar we kunnen ook vaststellen dat deze Kamer vooral bepalend is geweest bij het besluit dat nu voorligt. Zowel mevrouw Eijsink, maar ook de heer Bosman en mevrouw Bruins Slot spraken er al over: dit is natuurlijk niet in beton gegoten. De zorg zal zich steeds verder verfijnen. Zo hoort het ook en dat is ook wat mij drijft en, als ik iedereen goed heb beluisterd, wat ook deze Kamer drijft. In een halfuur tijd zijn toch een heleboel vragen gesteld. Het lijkt mij goed dat ik mij daar vooral op richt. Mocht ik vragen overslaan, aarzel dan niet om aan de bel te trekken.

Deze is Kamer zeer bepalend is geweest bij hetgeen nu voorligt. Ik denk echt dat de Kamer trots op zichzelf mag zijn; laat ik het zo formuleren. Los daarvan lijkt het mij goed om te benadrukken dat het besluit ook tot stand is gekomen in samenwerking met de centrales van overheidspersoneel en de vertegenwoordigers uit de veteranengemeenschap. Het is dus geen studeerkamerproject. Ik hecht eraan dit te vermelden, omdat die suggestie of dat beeld in het verleden nog weleens werd gecreëerd. Dat gebeurde overigens niet door de Kamer, maar ik vind het wel van belang om dat nog even te zeggen.

Vele vragen raken aan elkaar, maar als de leden geduld hebben, zullen zij merken dat alle vragen voorbijkomen. Ik weet niet of ik de vragen altijd een-op-een aan de vragensteller kan linken.

Ik ga in op de nuldelijnsondersteuning. De heer Sjoerdsma merkte op dat «nuldelijnsondersteuning» wat klinisch klinkt, maar heel wezenlijk is. Naar ik meen, formuleerde hij het zo. Zij is inderdaad heel wezenlijk. Mevrouw Bruins Slot vroeg waar de verantwoordelijkheid hiervoor nu ligt. Tijdens het voortgezet notaoverleg dat wij onlangs hebben gevoerd, hebben wij daar ook over gesproken. Toen hebben wij gezegd dat het vfonds tot 2016 voor de financiering in beginsel € 245.000 per jaar beschikbaar stelt. Inderdaad, het Veteranen Platform speelt bij de invulling daarvan een heel belangrijke rol. Ik heb toen net als vorig jaar gezegd dat verwacht wordt dat de nuldelijnsondersteuning zich tot en met 2015 – we moeten haar nog heel even de tijd geven – ontwikkelt tot een kostenarm en landelijk dekkend en betrouwbaar systeem, dat ook in financiële zin zelfdragend is. Hierover is vanzelfsprekend overleg gaande. Wij monitoren dat. Niemand heeft er immers iets aan als dat mislukt. Als in de aanloop naar 2016, dus in 2015, blijkt dat de haalbaarheid van deze doelstelling onder druk komt te staan, dan neem ik hierin natuurlijk mijn verantwoordelijkheid. Ik herhaal en bevestig dat dus nogmaals. Daarbij zal ik het Veteraneninstituut betrekken. Het is immers inderdaad heel wezenlijk en we kunnen niet zonder die nuldelijnsondersteuning.

Mevrouw Bruins Slot vroeg in het bijzonder naar de relatietherapie.

De voorzitter: Voordat u daarop ingaat, wil mevrouw Bruins Slot u nog een vraag stellen.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik dank de Minister voor de extra toevoeging om het Veteraneninstituut daarbij te betrekken. Ik kan mij het voortgezet notaoverleg nog goed herinneren. Tijdens het rondetafelgesprek bleek inderdaad nog een lichte verontrusting. Het leek mij dan ook goed om daar nog een keer naar te vragen. De Minister zegt eigenlijk dat zij een oplossing zoekt voor de periode na 1 januari 2016. Voor zover die niet kostenarm is, zoekt zij naar een goede financiering. Mag ik de woorden van de Minister zo samenvatten?

Minister Hennis-Plasschaert: Ja, dat mag, maar let wel, ik hecht eraan dat wij de neutraliteit van de nuldelijnsondersteuning bewaken. Dan is het ook zaak om zorgvuldig te bekijken wie wat wanneer financiert. Als de doelstelling – landelijk dekkend en in financiële zin zelfdragend – niet haalbaar blijkt te zijn, dan moet ik mijn verantwoordelijkheid nemen, juist omdat de nuldelijnsondersteuning van wezenlijk belang is. Ik wil echter niet dat dit een soort vrijbrief is om dan maar naar Defensie te kijken als zijnde de grote onuitputtelijke bron van financiën. We moeten in aanloop naar 2016 zo creatief mogelijk zijn om goed invulling te geven aan het landelijk dekkende netwerk dat in financiële zin zelfdragend is. De samenvatting is echter uiteindelijk wel correct.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Prima. Dan rest mij nog een korte vervolgvraag. Heeft de Minister een deadline in gedachte voor dat landelijk dekkend netwerk? Verwacht zij dat er op een bepaald moment, in de loop van 2014 of 2015, een landelijk dekkend netwerk is in de vorm waarin het Veteranen Platform dat wil uitvoeren, voor zover dat er nu al niet is?

Minister Hennis-Plasschaert: We hebben gezegd tot en met 2015. Ik ga ervan uit dat de plaats medio 2015 duidelijk moet zijn. Zijn er dan grote vraagtekens, dan kom ik weer bij de Kamer op de lijn. Dat zal ik sowieso doen om te laten zien wat die plaats dan precies is.

Ik ga in op de relatietherapie, die uit het basispakket is verwijderd. Dat klopt. Sinds 1 januari 2013 wordt een deel van de eerstelijns-ggz, waaronder de ambulante relatietherapie, niet langer vergoed via het basispakket van de zorgverzekering. Ggz-behandelingen die buiten het basispakket vallen maar vanwege de wettelijke zorgplicht voor veteranen wel aangeboden moeten worden, worden op dit moment gefinancierd uit de voorzieningenregeling. Volgens mij hebben wij dit al eerder met elkaar gewisseld, maar ik hecht eraan om dat nu nog een keer duidelijk te zeggen. Wij signaleren nog geen significante stijging in de uitgaven die werden gedaan na het verdwijnen van de relatietherapie uit het basispakket. Ik weet wel zeker dat ik heb gezegd dat onze wettelijke zorgplicht niet facultatief is, en zo voel ik dat ook. Ik zal daar dus structureel invulling aan geven, ook als het gaat om de noodzakelijke relatietherapie.

De hervorming van de langdurige zorg is ook tijdens het voortgezet notaoverleg een belangrijk punt van aandacht geweest, en terecht. Ik heb de Kamer laten weten dat mijn collega van VWS in de Kamerbrief over de hervorming van de langdurige zorg letterlijk heeft gezegd dat bij de uitwerking van de hervorming langdurige zorg door het kabinet rekening wordt gehouden met de positie van defensiepersoneel, veteranen en invalide militairen. Dat is dus niet alleen gezegd; dat staat ook op schrift. Wij onderzoeken wat de invloed is van de nieuwe Wmo op de voorzieningenregeling en hoe eventuele meerkosten voor Defensie kunnen worden vergoed. Ik begrijp dat de Kamer daar nu al heel graag complete duidelijkheid over wil hebben, maar die kan ik nog niet geven. De gesprekken met VWS lopen echter goed. In alle eerlijkheid, zonder op voorhand eventuele drempels teniet te willen doen: de gesprekken verlopen goed en VWS is zeer gecommitteerd. Ik verwacht in mei een brief naar de Kamer te kunnen sturen waarin staat wat de uitkomsten zijn van die gesprekken. Ook werken we aan nadere afspraken om de toegang, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de veteranenzorg via het LZV voor veteranen te borgen. Daarnaast onderzoeken we gezamenlijk na de stelselwijziging de directe beschikbaarheid en de landelijke dekking van de hoog gespecialiseerde veteranenzorg. Hoe die zorg geborgd blijft, is dan weer de hamvraag. Daarbij gaat het met name over de financiering van de gespecialiseerde LZV-instellingen. Nogmaals, ik voel dat ook echt; dit is voor Defensie niet iets facultatiefs; het is structureel. Wij zullen voldoen aan onze wettelijke zorgplicht. Ik ben er zeer op gebrand om hier in goede afspraken en in goede harmonie met VWS uit te komen. Ik ga er ook echt van uit dat VWS de verantwoordelijkheid hiervoor mede voelt.

Natuurlijk valt het Veteranenloket onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Daar zal ik ook nooit van weglopen, mocht iemand daaraan twijfelen. De daadwerkelijke uitvoering van de veteranenzorg is natuurlijk wel belegd bij verschillende instanties, waaronder het Veteraneninstituut, het Vi. Zoals bekend, wordt het Veteranenloket ingericht binnen het Vi en bemenst samen met de ketenpartners van het LZV en het ABP Bijzondere Regelingen Defensie. Het uitgangspunt is ooit zo mooi verwoord en is nu door iedereen is overgenomen: één man, één plan, één vrouw, één plan. Dat is het uitgangspunt en dat blijft het cruciale en springende punt in de wijze waarop wij alles aan het opzetten zijn.

Ik denk dat ik voldoende heb gezegd over de zorg en VWS.

Dan ga ik in op artikel 34, voor de schrijnende gevallen. Precies voor hen is dit artikel bedoeld. We gaan er wel zorgvuldig mee om, want het moet een uitzondering op de regel blijven. Anders hadden we daar elders in de wet in moeten voorzien. Maatwerk kan geleverd worden en voor schrijnende gevallen kan een oplossing worden gevonden. Wel hecht ik eraan, naar ik meen net als de Kamer, dat wij heel zorgvuldig bepalen wat die schrijnende gevallen dan zijn. Als je constant een beroep doet op de hardheidsclausule, hol je de wet immers onmiddellijk uit. Mevrouw Eijsink sprak er ook over. Ik voel dat ook zo. Er moet altijd maatwerk mogelijk blijven en volgens mij kunnen wij daar met de huidige teksten goed in voorzien.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voor het verslag: duidt de Minister met wat zij zei over de hardheidsclausule ook op de ex-partners?

Minister Hennis-Plasschaert: Ik kom zo nog even terug op de ex-partners. Ook voor hen geldt dat er altijd maatwerk nodig blijft. Nogmaals, ik kom er zo nog op terug, maar mij lijkt van belang dat Defensie niet helemaal verantwoordelijk kan worden gesteld voor allerhande bijeffecten. Ik zeg het, al weet ik dat het niet zo heel erg charmant klinkt. Er is altijd ruimte voor maatwerk, ook voor de ex-partner, maar we moeten wel voor ogen houden voor wie de voorzieningen in het leven zijn geroepen. Ik kom daar later nog op terug. Dan kunnen we daarover nog nader van gedachten wisselen.

Mevrouw Bruins Slot vroeg naar de toekenning van de stimuleringspremie en of daarbij de toekenning van alle rechten onmiddellijk vervalt. De stimuleringspremie krijgt iemand pas als hij of zij een passende baan heeft gevonden en daarmee in feite het re-integratietraject is afgesloten. Anders hoef je ook geen premie te geven. Daarmee komt de inkomensvoorziening te vervallen. Er is immers inkomen uit werk. Inspanningen voor de re-integratie zouden niet meer nodig zijn, maar let wel, eventuele aanspraken op bijvoorbeeld bijzondere zorg blijven gewoon staan. Dat is iets anders dan de inkomensvoorziening. Voor zover nodig, zijn die aanspraken nog steeds geldig.

Dan hebben de heren Bosman en Van Dijk gevraagd waarom de geestelijke verzorging niet expliciet is genoemd. Zover mij bekend, wordt in artikel 8 gesproken over het zorg- en hulpverleningsteam dat de commandant bijstaat tijdens de inzet. In de toelichting is uiteengezet waaruit het team bestaat en dat een geestelijk verzorger hiervan deel uitmaakt. Bij artikel 9 wordt de geestelijk verzorger zowel in de tekst van het besluit als in de toelichting genoemd. Wat ons betreft, is daarmee de rol van de geestelijk verzorger voldoende geborgd in het voorliggende besluit. Ik wijs er nog maar eens op hoe belangrijk de geestelijke verzorging binnen de krijgsmacht wordt geacht. Er is niemand op uit om dat te ondermijnen of op welke manier dan ook te ondergraven.

Verschillende leden vroegen of het Veteranenloket in het weekend bereikbaar is en of er dan hulp aan huis kan komen. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen dienstverlening en zorg. Daarover zijn wij het, denk ik, eens. Het is niet nodig dat 's nachts iemand de telefoon opneemt, zodat je kunt vragen waar het speldje kan worden aangevraagd. Het moet wel om een zorgvraag gaan.

Als het Veteranenloket buiten kantooruren wordt gebeld met een urgente zorgaanvraag, dan zal de telefoon altijd worden aangenomen door een dienstdoend maatschappelijk werker van Defensie en dan zal er ook een inschatting worden gemaakt. Dus dan is er maatwerk. Als er sprake is van een acute crisis, dan is er acute opvang. Als iemand op het punt staat om door te draaien, kan die persoon niet wachten tot maandag een maatschappelijk werker in zijn autootje stapt. Bij een urgente hulpvraag die niet direct een bedreiging vormt voor de veteraan of zijn/haar omgeving, zal ook buiten kantooruren de dienstdoend maatschappelijk werker handelend optreden, met het oog op het stabiliseren van de situatie. Er zijn dus verschillende situaties te onderscheiden. Ook in niet-dreigende omstandigheden zal maatschappelijk werk indien mogelijk de samenwerking zoeken met de nuldelijnsondersteuning in de omgeving van de veteraan. Op dit moment wordt dit allemaal nader uitgewerkt door de partijen die deelnemen aan het Veteranenloket. Als er een acute zorgvraag of een acute crisis is, dan is ook acute opvang mogelijk. Dat lijkt mij de belangrijkste boodschap.

Er zijn vragen gesteld over de motie-Aasted Madsen-van Stiphout/Ten Broeke uit 2010. Waar in die motie om is verzocht, zal de Kamer terugzien in het bestedingsplan BIV. De brief daarover ontvangt de Kamer bij de voorjaarsnota in april 2014. Volgens mij is dat goed nieuws en is de heer Bosman nu blij dat dit geregeld is.

Mevrouw Eijsink merkte terecht op dat er behoefte is aan een warme stem. Natuurlijk. Dat snap ik heel goed. Volgens mij is er met de Kamer gedeeld dat als een veteraan contact opneemt met het Veteranenloket, hij of zij eenmaal een keuzemenu krijgt en dan direct wordt doorverbonden met die warme stem. Als hij of zij zonder iets in te toetsen aan de lijn blijft, wordt hij of zij automatisch doorgeschakeld naar de receptiefunctie van de zorgcoördinatie. Dat is de gespecialiseerde medewerker, de warme stem, die de eerste gegevens van de veteraan kan opnemen en een goede inschatting kan maken van de zorgvraag. Daardoor kan hij of zij direct en op de juiste wijze worden doorverbonden naar een zorgcoördinator die de zaak verder in behandeling neemt.

De prioriteit is volgens mij voor de Kamer en mij gelijk, namelijk een kwalitatief goede afwikkeling van de zorgvraag. Ik heb mij laten vertellen dat uit ervaring blijkt dat meer dan 90% van de telefonische contacten met het Veteraneninstituut – dit even voor de beeldvorming – niet direct betrekking heeft op een zorgvraag. Door toch even dat kleine menuutje te hanteren, blijft de werklast voor de gespecialiseerde telefonische receptie van de zorg beheersbaar. Dat is het enige doel van dat menu. Die warme stem is er dus.

Mevrouw Eijsink vraagt terecht hoe de Kamer de uitvoering van het Veteranenbesluit kan toetsen. Komt er een plan van aanpak? Ik weet ook niet wat de juiste benaming daarvoor is, maar ik begrijp wel wat mevrouw Eijsink zegt. In de Veteranenwet is opgenomen dat de Minister van Defensie twee jaar na inwerkingtreding van de wet, en vervolgens telkens na twee jaar, zal rapporteren over de uitvoering van de Veteranenwet. Daarbij zullen vanzelfsprekend alle aspecten van de wet aan de orde komen, maar het lijkt mij goed – ook om daarmee tegemoet te komen aan de vragen en wensen van de Kamer op dit punt – dat ik in de komende Veteranennota een plan van aanpak uiteenzet. Dan kunnen we met elkaar van gedachten wisselen over de wijze waarop ik die rapportage vorm wens te geven en over de vraag of de Kamer nog aanvullende vragen en wensen heeft in dezen. Of eisen, dat kan natuurlijk ook nog.

Dan de hamvraag, die door mevrouw Eijsink en door anderen is gesteld: wanneer wordt het Veteranenloket geopend? Ik ben het eens met de Kamer dat vele stappen gezet zijn. Het had allemaal sneller gekund, maar laten we het erop houden dat het in ieder geval zorgvuldig is gebeurd. Het Veteranenloket wordt geopend op 11 juni. Ik zal daar zelf bij aanwezig zijn en ik wil de leden van deze commissie uitnodigen om, als het past in hun agenda, ook aanwezig te zijn bij de opening van het Veteranenloket, op 11 juni. Dat is ruim voor Veteranendag. Ik denk dat dit een mooi moment is en dat uw Kamer daar wederom bepalend is die dag.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik denk dat wij er graag bij zijn, bij de opening van het Veteranenloket. Ons verzoek daartoe is inmiddels al ingediend, zodat we allemaal aanwezig kunnen zijn, want zo gaat dat hier. Het is op een woensdag, geloof ik. Nog even een paar opmerkingen. Het is goed om te horen dat het geopend wordt en ik neem aan dat het dan direct full speed loopt, met opgeleide mensen en al. Het Veteranenloket heeft een financieel beslag van vijf ton. Ik neem aan dat alles wat nodig is dan ook direct staat en dat er geen enkele uitzondering is die we dan weer terug horen via de veteranen. Als je immers een Veteranenloket opent, kun je ook maar op één moment zeggen: nu is het goed, zoals het ook bedoeld was.

Vooraf komt het plan van aanpak naar de Kamer toe, begrijp ik van de Minister. Mogelijk heb ik mij niet helemaal goed uitgedrukt in de vraag die ik stelde over een rapportagemoment. De Minister zei dat de Kamer die rapportage in de nota krijgt. Ik had echter nog een tweede vraag. Tot nu toe hadden we tien veteranennota's, die ik allemaal heb mogen meemaken. Ze waren eigenlijk gericht op beleid en gingen dan over op een soort rapportage annex terugblik. Dat is verwarrend door elkaar gaan lopen. Ik wil de Minister vragen om in de komende Veteranennota ook aan te geven hoe we de stap gaan maken van de nota die nu voorligt, naar de manier waarop de Kamer kan controleren. Wat zijn de criteria qua normering, doorlooptijden en zorgbehoefte die via het loket bekend wordt?

Dan heb ik nog een vraag over de partijen die deelnemen aan het Veteranenloket. Ik hoor de Minister bevlogen spreken over hoe dat zo meteen allemaal gaat werken. Ik wil toch graag één keer benadrukken dat het gaat om de samenwerking van de deelnemende partijen. Het loket staat of valt met hoe er wordt opgenomen als je dat telefoontje pleegt, hoe er wordt doorverbonden en de snelheid daarvan. Dat noem ik het grootste kantelmoment, want het gaat om de menselijke maat. Niemand moet straks zeggen wat we nu nog weleens horen: er is doorverbonden en dan vraagt iemand meteen: kan het niet toch wachten tot maandag? Ik kan het niet inschatten, maar wat we willen horen op termijn is of het goed gaat, of de vraag gesteld is, of de opvang er is en hoe vaak er wordt doorverbonden.

Ik begrijp dat het af en toe moeilijk zal zijn en niet makkelijk, maar daarvoor willen we nu juist het Veteranenloket. Het was de wens en de behoefte van de veteranen zelf om dit zo tot stand te brengen. Hoe gaat de Minister dat controleren? Dat krijgen we straks te horen. Ik herhaalde mijn vragen nog even voor de duidelijkheid. Weten de deelnemende partijen voldoende wat er van hen verwacht wordt? Of het nu het ABP is, of het de basis is of de geestelijke verzorger of het Veteraneninstituut of, of, of, dat is wat de Kamer, denk ik, in één blok terug wil horen van de minister: hoe verloopt dat? Ik neem aan dat dit dan de verantwoordelijkheid is van de Minister.

Minister Hennis-Plasschaert: Allereerst het plan van aanpak of welk woord we daar ook voor willen gebruiken. Mijn toezegging is precies wat mevrouw Eijsink net verwoordde. Ik zal in de Veteranennota terugkomen op de vraag hoe wij daarmee verder gaan en hoe ik de Kamer in staat stel om haar controlerende taak zo goed mogelijk in te vullen. Daarmee hoop ik voldoende tegemoet te zijn gekomen aan het verzoek.

Wat de inrichting van het Veteranenloket betreft, heb ik ook de vorige keer al gezegd dat wij, omdat er heel wat ruis op de lijn was – daar hoeven we niet ingewikkeld over te – die projectorganisatie hebben ingesteld. Zij bestaat uit vertegenwoordigers van het Veteraneninstituut, LZV, ABP en Defensie, en staat onder leiding van luitenant-generaal Hans Leyh. Hij is al genoemd als voormalig HDP. Die projectorganisatie verricht hartstikke goed werk. Volgens mij is de Kamer in een technische briefing, of via een rondetafelgesprek of persoonlijke contacten geïnformeerd over wat er nu allemaal gaande is op het gebied van het opstellen van handboeken en leidraden et cetera. Daarin komen normeringen te staan en worden allerlei voorwaarden geformuleerd. Daarover wordt aan mij gerapporteerd en op basis daarvan rapporteer ik weer aan de Kamer. Het lijkt mij goed dat ik in de Veteranennota de ruimte neem om aan te geven hoe wij dat denken in te vullen. Dan kan de Kamer daarop reageren. Op deze wijze kunnen we over een weer zo goed mogelijk aan de verwachtingen voldoen, zonder dat ik de Kamer direct hoef te confronteren met tabellen van aantallen ontvangen telefoontjes, want dat is volgens mij niet de bedoeling van de Kamer. U wilt gewoon weten of het loopt, of het goed is en of de kwaliteit op orde is.

Volgens mij heb ik daarmee aan de vragen van mevrouw Eijsink voldaan.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dank voor deze toezegging. Ik realiseer mij terdege dat het natuurlijk gaat om de uitwerking, om de praktijk zelf en de mensen die het moeten doen. Afsluitend heb ik toch nog een vraag over de bereikbaarheid. Dat is iets wat in de technische briefing goed naar voren kwam. Ik heb er een beeld bij hoe dat gaat lopen, maar zijn de mensen die de telefoontjes aannemen ook buiten kantooruren en in het weekend voldoende in staat om echt de tijd te nemen? Ik denk dat het daarom gaat. Het is doorverbinden met de gespecialiseerde zorg, maar worden de mensen aan de telefoon echt in staat gesteld om dat gesprek van een halfuur aan te kunnen gaan, wanneer dat nodig is? Dat is, denk ik, wat de ervaring leert. Hebben die mensen ook als er 's avonds gebeld wordt, een uur de tijd om met de beller aan de telefoon te blijven zitten en te luisteren? Dat is de menselijke maat. Doorverbinden is één, maar twee is: zijn de uren daarvoor berekend?

Minister Hennis-Plasschaert: Daarop is het antwoord «ja», en dat is ook het enige juiste antwoord. Ik herhaal dat er een groot verschil is tussen dienstverlening – het aanvragen van een speldje en dat soort zaken – en een daadwerkelijke zorgvraag. Als het om een zorgvraag gaat, moet er kwaliteit zijn, moet er geleverd worden en moet er tijd zijn. Het antwoord is dus ja, daar zal op gestuurd worden.

Ik kom op de verantwoordelijkheid voor de geestelijke verzorging te spreken. Ik zei net al dat die mijns inziens in het voorliggende besluit voldoende is geadresseerd. De verantwoordelijkheid voor veteranenzorg in algemene zin ligt bij de HDP. Dat werd al opgemerkt. Dat geldt dus ook voor de geestelijke verzorging daarbinnen. De verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid in algemene zin ligt natuurlijk ook bij de lijn, waarbij de commandant de hulp kan inroepen van gespecialiseerde ondersteuning zoals geestelijke verzorging en verschillende andere takken van sport binnen de personeelszorg. Zo is het in essentie georganiseerd en zo zijn we ook voornemens om dat voort te zetten. Ik zeg het echter nogmaals: soms proef ik het idee alsof Defensie de geestelijke verzorging niet serieus zou nemen. Ik heb met eigen ogen gezien, net zoals de leden van de commissie, denk ik, hoe belangrijk die geestelijke verzorging is. We gaan daar helemaal niet mee marchanderen. Dat houden we echt goed in de gaten.

De heer Van Dijk begon terecht over de toegezegde brief met daarin een reactie op de brief van de heer Knoops. In alle eerlijkheid: ik weet niet waarom die er nog niet is. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer hem in de maand maart nog krijgt. We hebben een toezeggingenregister. Ik checkte dat net gelijk toen de heer Van Dijk dat zei. Er staat geen deadline achter, maar de Kamer krijgt die brief nog in de maand maart. Dat kan ook eind maart zijn, maar het zal in de maand maart zijn.

Waarom is er gekozen voor termijnen binnen de inkomensvoorziening? Dat was ook een vraag van de heer Van Dijk. Er is bij de inkomensvoorziening inderdaad gekozen voor een termijn van twee jaar. Ik herhaal dat het geen geïsoleerd studeerkamerproject is geweest. Die keuze is gemaakt, omdat daarmee aangesloten wordt bij de gangbare reguliere regelgeving. Als je al die trends en ontwikkelingen volgt, dan kunnen we ervan uitgaan dat de termijn van twee jaar in het merendeel van de gevallen als vangnet voldoende zal zijn. Let echter wel, en dat staat ook in de tekst: de duur van de inkomensvoorziening kan worden verlengd als het re-integratietraject nog niet is afgerond, artikel 21, lid 8. Ook wordt de termijn verlengd als er nog geen sprake is van een medische eindtoestand. Dat staat in artikel 21, lid 9. Buiten deze specifieke situaties om kan de termijn verder worden verlengd wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, waarbij beëindiging van de inkomensvoorziening onredelijk zou zijn. Dat staat in artikel 21, lid 10. Volgens mij kom ik daarmee wel enigszins tegemoet aan de zorgen die de heer Van Dijk uitsprak.

Het vfonds, het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg, heeft aangekondigd zich te zullen beraden op allerlei verschillende subsidies. We hebben daar ook tijdens het voortgezet notaoverleg over gesproken. Ik heb toen toegezegd dat ik daarop in de eerstvolgende Veteranennota terug zou komen. Ik ben in gesprek met het vfonds en die gesprekken verlopen goed. Het vfonds heeft duidelijk te kennen gegeven dat men echt niet zomaar abrupt zal stoppen met de subsidies waarover we nu spreken. Als er sprake is van afbouw van subsidies, dan zal dat in goed overleg met Defensie gebeuren. Het is immers zowel voor het vfonds als voor Defensie van belang dat we hierin gezamenlijk optrekken. Op die manier kunnen we tijdig oplossingen bedenken voor financiering of vormen van cofinanciering, en dat zijn precies de afspraken die wij nu met elkaar aan het maken zijn, ook als het gaat om de nuldelijnsondersteuning. Daar waar de af te bouwen subsidie van het vfonds een overheidstaak raakt, zal ik mijn verantwoordelijkheid nemen. Daar loop ik niet voor weg, want veteranenzorg is niet iets facultatiefs, het is structureel. Dat zei ik ook in het vorige algemeen overleg al tegen mevrouw Eijsink.

Dan komen we bij de partners en de voormalige partners. Ik merk dat daarover discussie aan het ontstaan is. De inspanningen en verantwoordelijkheid van Defensie richten zich op de relaties rond de veteraan. De voormalige relatie van de veteraan is niet opgenomen in de Veteranenwet. Daar moeten we duidelijk over zijn. De voormalige relatie komt dan ook in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere zorg en speciale voorzieningen, maar zal – ik ga het nu even heel zwart-wit zeggen – in voorkomende gevallen een beroep moeten doen op de voorzieningen die voor elke Nederlander beschikbaar zijn. Let wel, er zal altijd aandacht blijven voor schrijnende gevallen en uitzonderingen. We moeten echter oppassen dat we Defensie niet ineens optuigen en verantwoordelijk maken voor nog heel veel meer, waarvan we de consequenties nu helemaal niet kunnen overzien en wat ook heel moeilijk te definiëren is. Ik ben ervan overtuigd dat we een heel eind komen als we bij Defensie oog blijven houden voor maatwerk. Dat doen we ook, zoals we steeds weer laten zien. Om echter nu in zijn algemeenheid te stellen dat de ex-partners verstrekkende rechten hebben, zou echt verstrekkende gevolgen hebben voor Defensie, voor de wijze waarop Defensie georganiseerd is en voor de bijbehorende begroting. Ik vraag daar enig begrip voor.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dit ging over partners en ex-partners. Gaat u verder nog in op de partners? Daar had ik namelijk ook een vraag over, en tot nu toe ging het vooral over de ex-partners.

Minister Hennis-Plasschaert: Dan heb ik die vraag niet geregistreerd. In artikel 1 van de Veteranenwet is opgenomen dat onder «de relatie van de veteraan» wordt verstaan – ik lees het maar even voor – de echtgenoot, geregistreerde partner en de bloed- en aanverwanten in de eerste en tweede graad van de veteraan. De zorg voor de relatie strekt zich uit tot de zorg voor, tijdens of na de uitzending. Dat hoef ik deze commissie niet te vertellen, want dat hebben de leden voldoende op hun netvlies. De relatie is gewoon onderdeel van deze wet. Ik heb het hier met name over de ex-partner gehad.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Dat dit er staat, zijn we heel erg met elkaar eens. Ik wil aan de Minister meegeven dat het een verzoek van partners is – ik generaliseer even – dat er wat meer aandacht zou zijn voor hun positie. Wat de ex-partners betreft, had de Minister het over optuigen, verantwoordelijk maken en zo. Ik geloof niet dat iemand aan deze kant van de tafel dat zo gezegd heeft en/of zo bedoeld heeft. Het verzoek aan de Minister was om daar waar de mogelijkheden er zijn, gebruik te maken van die mogelijkheden, om uiteraard te kijken naar specifieke situaties en om daarbij niets uit te sluiten. Ik neem aan dat we daarmee hetzelfde bedoelen. Dat klinkt in mijn oren net iets anders. Ik vond het van belang om dat nog even met de Minister kort te sluiten.

Minister Hennis-Plasschaert: Wij bedoelen hetzelfde. Ik heb ook niet gezegd dat iemand achter deze tafel daarover iets gezegd zou hebben, maar in het publieke debat is dat wel een beetje aan het ontstaan, althans mij hebben verschillende signalen bereikt over de zogenoemde ex-partner en de rol die Defensie zou moeten spelen. Ik bevestig wat ik net heb gezegd: er is altijd maatwerk mogelijk, ook in dat geval.

Tot slot vroeg de heer Van Dijk nog of de reüniekosten budgetneutraal kunnen worden overgeheveld. Ik moet daar zelf nog in duiken, maar de eerste reactie die ik hier ook van mijn mensen hoor – ik zeg het er maar direct bij – is dat wij geen apparaatskosten van de veteranenverenigingen gaan vergoeden en dat ook geen budgetneutrale schuif is voorzien binnen de huidige veteranenvoorzieningen. De kosten zijn opgebouwd aan de hand van het aantal deelnemers en maaltijden die er worden genuttigd. Daar zit ook weer een soort variabele in. Ik zal daar nog even goed naar kijken en dan kunnen we er altijd nog op terugkomen bij het eerstkomende notaoverleg. Op de vraag zoals wij die van de heer Van Dijk hebben begrepen, is het antwoord «nee».

Voorzitter. Hiermee ben ik aan het einde van mijn beantwoording.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dank dat de Minister daar nog goed naar wil kijken. Dan wijs ik haar ook op de brief van 18 februari van het Veteranen Platform, waarin dit punt wordt toegelicht. Ik hoop dat zij die kent. We hebben hem gekregen in voorbereiding op de hoorzitting waar dit punt aan de orde kwam.

Minister Hennis-Plasschaert: Ik ontvang heel graag een kopietje van die brief van de heer Van Dijk.

De voorzitter: Misschien dat de griffie of de bode ervoor kan zorgen dat die kopie er komt.

Mevrouw Eijsink (PvdA): De Minister is maar voor een deel ingegaan op mijn vraag over de gezamenlijke verantwoordelijkheid met VWS en SZW. De Minister zegt nog bezig te zijn met de maatregelen. Dat begrijp ik. Dat vergt overleg, dat stond ook in de brief van vorig jaar waarnaar de Minister verwees. Ik zou echter toch iets meer willen horen over de rapportage, gezamenlijk met deze ministeries, aan de Kamer. De Minister heeft toegezegd om dat uit te werken, maar heb ik nu goed gehoord dat zij zegt: natuurlijk gaan we dat samen doen met SZW, VWS en anderen die daarbij betrokken zijn? Voor ons als Kamer is immers van belang – wat dat betreft sluit ik mij aan bij de vragen die mevrouw Bruins Slot hierover stelde – dat we van begin af aan weten wat de geldstromen en de verantwoordelijkheden zijn vanuit de verschillende ministeries naar de Kamer toe. Ik zoek een nog wat bredere bevestiging daarvan of een reactie daarop van de Minister. Dat is voor ons van groot belang om de Wmo en de stelselwijziging die nu gaande is, van meet af aan goed te kunnen controleren, ook vanuit het Veteranenbesluit.

Minister Hennis-Plasschaert: Waar stelselwijzigingen, wetswijzigingen of plannen vanuit VWS dan wel SZW Defensie raken, moet er gezamenlijk worden opgetrokken. We vullen de veteranenzorg en de plicht daartoe immers structureel in. Over alles wat Defensie raakt, vindt afstemming plaats met VWS en SZW. Alles wat daarover gerapporteerd wordt, komt dus ook vanuit de drie departementen gezamenlijk. Het gaat dus niet zo dat de Kamer vervolgens nog door een doolhof moet gaan om te checken of een en ander wel klopt. Daar zal ik op toezien.

De voorzitter: Dank u wel. Dan komt daarmee een einde aan de beantwoording in eerste termijn. Ik zie dat er bij de Kamerleden behoefte is aan een tweede termijn. We beginnen bij mevrouw Bruins Slot.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Dank voor de antwoorden van de Minister en enkele verhelderingen die zij heeft gegeven op punten zoals de nuldelijnsondersteuning en de zorg. Over de nuldelijnsondersteuning gaf zij aan dat zij medio 2015 de plaat helder heeft. Ik kijk even ver vooruit. Mijn verzoek aan haar is dan ook om daar rapport over te doen in de Veteranennota 2015.

Mijn tweede punt: het is goed om te horen dat de gesprekken met VWS voorspoedig verlopen, zeker omdat het kabinet er een bepaalde verantwoordelijkheid voor heeft om de Minister van Defensie niet alleen op te zadelen met het probleem van de wijzigingen in de zorg en de voorzieningen voor veteranen. De Minister zei ook dat er gesproken wordt over de voorziening en de borging van het LZV. Heel goed. Kan de Minister de uitkomsten daarvan misschien ook meenemen in de meibrief?

Ik wil afsluiten met het bericht dat het goed is om te horen dat de geestelijk verzorging ook op de agenda van deze Minister bovenaan staat, dat zij daar niet mee marchandeert en dat zij de meerwaarde daarvan zeker inziet. Ik kan dat als oud-militair alleen maar ondersteunen.

Als laatste: er is geen mooier bericht dan dat het Veteranenloket op 11 juni opent. Dank voor de uitnodiging daarvoor. Als de Kameragenda het toelaat, zal het CDA daar zeker bij aanwezig zijn.

De heer Bosman (VVD): Voorzitter. Ook namens mij heel veel dank voor de antwoorden. Ik dank de Minister ook dat ze de ambitie heeft uitgesproken om hier vooral mee door te gaan, en wel in gezamenlijkheid. Ik begrijp uit de strekking van het verhaal van de Minister dat bij het overleg alle organisaties en belangenbehartigers die te maken hebben met veteranen, betrokken worden. Ik acht dat essentieel en denk dat de onderlinge contacten daardoor goed blijven. Pas in gezamenlijkheid kunnen we stappen maken, want eenzijdig gaat dat niet lukken. Mijn vragen zijn goed beantwoord. Ik ben zeer tevreden en kijk uit naar 11 juni.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vele vragen die toch nog gesteld zijn in een halfuur. Een kantelmoment betekent ook loslaten en ik moet toegeven dat dit moment ook voor mij is aangebroken. Ik vind het ook wel geweldig dat we dat als Kamer nu moeten doen, want het lijkt mij ook goed dat wij heel duidelijk onze rollen markeren. We hebben het door de jaren heen meegemaakt dat individuele situaties bij Kamerleden terechtkwamen en dat we allemaal een kleine Ombudsmanfunctie kregen. We hebben vandaag besloten dat we met de inwerkingtreding van het besluit een echte Ombudsman krijgen en dat we de ombudsmannetjes en -vrouwtjes aan deze kant van de tafel – als ik me mag permitteren het zo te zeggen – ook zullen loslaten.

We moeten de regering de kans en daarmee ook de tijd geven om het besluit goed uit te werken. Ik zie daar in alle oprechtheid naar uit, want ik denk dat we toe zijn aan enige professionalisering. We hebben professionele organisaties die dit in werking moeten laten treden. Zij hebben uiteraard eerder al hun verantwoordelijkheid genomen, maar vandaag nemen ze de volle verantwoordelijkheid. De Kamer heeft niet voor niets in gezamenlijkheid met de veteranen en met iedereen naar dit moment toegewerkt. We hebben, geloof ik, drie keer in deze zaal gezeten voor een hoorzitting, voor het laatst vorige week of de week daarvoor. We hebben elkaars hand vastgehouden. Dat geldt ook voor de vakbonden. Het is niet onbelangrijk, de bonden ook te noemen. Zij hebben veel invloed uitgeoefend op de Kamer. De veteranen zelf hebben ons wakker geschud, maar het geldt ook voor mezelf en voor de fractie van de Partij van de Arbeid. We moeten nu loslaten, tijd geven, tot bloei laten komen en daar waar een fout gemaakt wordt of een tekortkoming is, moeten we het zo laten en er niet zomaar weer bovenop springen. Ik zeg dit ook tegen mezelf.

Door de jaren heen stond de Kamer, als er iets gebeurde, meteen vooraan om te reageren. Het is ons, in gezamenlijkheid met de collega's, gelukt, dat in het afgelopen jaar al niet meer te doen. We wisten de weg naar de organisaties te vinden. We wisten de weg te vinden naar de verantwoordelijke mensen die ook verantwoordelijkheid namen, binnen uren, binnen dagen en dan werd het opgelost daar waar dat kon en mogelijk bleek. Ik wil mijn dank uitspreken voor de manier waarop dat gegaan is.

Het is nu loslaten, professionaliseren, uitgaan van de mogelijkheden die er zijn en van daaruit de wet met de regels die we gesteld hebben, tot bloei laten komen. Zelf gaan we het traject van het controleren weer in. Ik spreek ook een beetje tegen mezelf als ik zeg: loslaten, tijd geven en tot bloei laten komen.

Voorzitter. Toch nog een paar opmerkingen, als u me toestaat. We hebben nog tijd. De nuldelijnsondersteuning is van cruciaal belang. We kennen allemaal nog het Gersonsmodel, dat in 2005 begon naar aanleiding van een onderzoek van het vfonds. We hebben al die jaren gezegd dat de nuldelijn van belang is. We zijn de dingen in de loop van de tijd anders gaan noemen. De Minister heeft het over kostendekkendheid en een landelijk dekkend netwerk, maar we hebben de nuldelijn nodig voor de professionalisering en de uitvoering van het besluit. Niemand kan de nuldelijnsondersteuning nog los zien van de structuur. Ik ben het zeer met de Minister eens dat de professionalisering bij de organisaties ligt, bij de professionele organisaties. Nuldelijnsorganisaties gaan niet over belangenbehartiging in die zin, maar daar moet wel geld voor zijn. Er moeten mogelijkheden zijn voor training en als het vfonds het loslaat, zei de Minister die verantwoordelijkheid op zich te nemen. Ik heb haar goed gehoord.

Dan kom ik bij de financiën uit. Ik hoor toch graag «loud and clear» van de Minister een antwoord op mijn eerste vraag: als het nodig is, is het geld er dan? Dat is een regeringsverantwoordelijkheid. Ik ben het eens met mevrouw Bruins Slot die dat ook zeer benadrukte. Ik heb alle ministers altijd horen praten over de bijzondere positie van de militair en ik heb alle ministers horen zeggen: de financiën zijn geen probleem en mogen dat ook niet zijn.

Het is fijn dat loud and clear gezegd is hoe belangrijk de geestelijke verzorging is. Mag ik de Minister vragen hoe ver het onderzoek gevorderd is? Ik zie zelf eigenlijk niet zoveel reden meer voor dat onderzoek, maar dat kan aan mij liggen.

Afsluitend: dank aan allen, dank aan velen. Ik ga het een beetje loslaten. Wij gaan het als Kamer een beetje loslaten. We zien uit naar de controlerende taak.

Ik sluit af. Hoe we ook werken aan regels die we wet gaan noemen, hoe we ook aan de uitwerking gaan werken met zijn allen, het zal altijd zo zijn dat mensen tussen wal en schip vallen. Als dat gebeurt voor onze ogen, dan moeten we met zijn allen direct de weg weten te vinden, want regels zijn niet altijd afdoende. Regels zijn een middel tot het doel, en het doel is de veteraan en de actieve militair en zijn partner alle zorg en nazorg te geven die nodig is.

De voorzitter: Dank u wel. Het loslaten kostte even tijd.

De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank natuurlijk de Minister voor haar uitgebreide beantwoording, maar ik zou ook bijna mevrouw Eijsink danken voor haar pleidooi. Ik heb de Minister duidelijk horen zeggen dat veteranenzorg niet facultatief is, maar een structurele verantwoordelijkheid. Dat is, denk ik, een verantwoordelijkheid die door vele spelers wordt gevoeld. De Kamer, maar ook de Minister, de vakbonden en nog vele andere organisaties, maar vooral de veteranen zelf. Het komt er nu op aan, die professionaliseringsslag te maken en dat kantelpunt te passeren. Gelukkig is de Minister uitgebreid ingegaan op alle zorgen die vanuit de Kamer zijn aangedragen, van de nuldelijnsondersteuning tot de zorg voor de partners en ex-partners en hoe het Veteranenloket gaat werken. Het belangrijkste echter – en dat is waar D66, maar ook vele collega's naar uitkijken – is de vraag hoe dat kantelpunt in de praktijk gaat uitwerken, na 11 juni wanneer we dat Veteranenloket open zien gaan. We kijken daar zeer naar uit. We zullen daar zeker proberen te zijn, ook als de Kameragenda het niet toelaat.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dank voor de toezegging betreffende de reüniefaciliteit. De brief die we nog in maart krijgen naar aanleiding van advocaat Knoops wacht ik af. Verder rest mij niets anders dan te zeggen dat ik hoop dat 2014 het jaar wordt waarin de Veteranenwet daadwerkelijk van start gaat of zijn beslag krijgt. Ook wij doen ons best om er op 11 juni bij te zijn.

De voorzitter: Dank u wel. Dan geef ik graag tot slot nog het woord aan de Minister.

Minister Hennis-Plasschaert: Voorzitter. Loslaten, het tijd geven, het tot bloei laten komen. Mooie woorden. Eén man, één plan. Ik weet hoe zeer de Kamerleden hiervoor geknokt hebben en hoe ze hieraan getrokken hebben. Defensie is er uiteindelijk – dat zeg ik er ook maar bij, want ik heb wat Handelingen teruggezien, waaruit je andere conclusies zou kunnen trekken – heel erg blij mee dat we nu die wettelijke basis hebben en dat we alles gebundeld hebben. Mijn dank aan de Kamerleden voor de zeer bepalende rol die zij in dezen gespeeld hebben.

De laatste vragen. Ja, ik zal dat doen in de Veteranennota 2015. Dat is een heel goed moment. Over het algemeen komt die nota er iets voor medio 2015. Dan hebben we nog ruim voldoende tijd om actie te ondernemen. Waar mogelijk zal ik bij de bespreking van het landelijk zorgsysteem voor veteranen zeker de beschikbaarheid, de kwaliteit en de gesprekken die we daar nu over voeren, meenemen in de meibrief. Ik zeg de Kamer sowieso toe dat ik haar informeer zodra ik die informatie heb. Als dat eerder is, krijgt de Kamer de informatie ook eerder. Als ik de informatie niet heb, zal ik de Kamer uitleggen waarom ik de informatie niet heb en hoeveel tijd ik nog denk nodig te hebben, bijvoorbeeld voor de gesprekken met VWS.

Mevrouw Eijsink vroeg nog duidelijk: als er geld nodig is, is dat er dan? Ja, maar wel alles binnen het redelijke. Helaas, maar het is waar dat er nog steeds geen geldboompje in de achtertuin van Plein 4 staat. Als het geld echt nodig is, dan is het er, maar we moeten elkaar wel in de ogen kunnen blijven kijken wat de kaders en de redelijkheid betreft, waarover ik net sprak.

Hoe zit het met het onderzoek geestelijke verzorging? Dat verkeert in een afrondende fase. Ik verwacht uiterlijk in het najaar de rapportage daarover aan de Kamer toe te sturen. Dan is de Kamer wat dat betreft ook weer helemaal bij.

Het doet me deugd om te horen dat de Kamerleden aanwezig zullen zijn op 11 juni. Ik zie daar echt naar uit, want het wordt een bijzonder moment in het belang van de veteranen en daarmee in het belang van Defensie en de blijvende inzet van de krijgsmacht dichtbij en ver weg.

De voorzitter: Dank aan de Minister voor haar beantwoording in tweede termijn. Ik heb een drietal toezeggingen genoteerd, althans de griffier heeft dat gedaan, waarvoor dank:

  • er komt een plan van aanpak in de komende Veteranennota over hoe de Minister de Kamer gaat informeren;

  • de Minister zegt toe om in de Veteranennota 2015 duidelijkheid te geven over de organisatie en de financiering van de nuldelijnsondersteuning van veteranen;

  • de Minister stuurt nog voor het eind van deze maand een reactie naar de Kamer op de brief van de heer Knoops.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik krijg ook nog een reactie op de reüniefaciliteit. Ik heb de brief daarover overhandigd aan de Minister.

Minister Hennis-Plasschaert: Ja. Mag ik dat meenemen in de Veteranennota? Anders krijgt de Kamer straks allemaal aparte briefjes.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat mag, voorzitter.

Mevrouw Bruins Slot (CDA): De Minister heeft ook toegezegd dat er in mei een brief naar de Kamer toe komt, waarin duidelijkheid wordt gegeven over de gesprekken met VWS over de financiering van de maatschappelijke ondersteuning en andere vormen van zorg. Indien mogelijk wordt er ook duidelijkheid gegeven over de financiering van het LZV.

De voorzitter: Precies. Dan hebben we dat ook nog toegevoegd aan de toezeggingen.

Dank u wel. Daarmee is een einde gekomen aan dit algemeen overleg. Dank ook aan alle belangstellenden. Dit is een mooi moment. Dank aan de Kamerleden en aan de Minister en haar ondersteuning.

Sluiting: 18.30 uur.