Kamerstuk 29937-17

Wijziging Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren i.v.m. aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren; Tweede Nota van Wijziging

Dossier: Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage

Gepubliceerd: 25 juli 2008
Indiener(s):
Onderwerpen: financiƫn inkomensbeleid recht rechtspraak
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29937-17.html
ID: 29937-17
Origineel: 29937-2

29 937
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met enkele aanvullingen op de regeling inzake de nevenbetrekkingen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage

nr. 17
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 juli 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, wordt in het vijfde lid, onderdeel a, van artikel 44 na «betrekking» ingevoegd: alsmede het soort bedrijf of instantie waar de betrekking wordt vervuld.

B

In artikel I, onderdeel B, komen het zesde en zevende lid van artikel 44a te luiden:

6. In afwijking van het vierde lid kan de functionele autoriteit met betrekking tot een nevenbetrekking van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende de binnenstage beslissen dat de gegevens, bedoeld in artikel 44, vijfde lid, onderdelen b en c, met het oog op diens veiligheid, niet of niet volledig openbaar worden gemaakt.

7. Indien op grond van het zesde lid met betrekking tot een nevenbetrekking van een rechterlijk ambtenaar gegevens niet of niet volledig openbaar worden gemaakt, deelt de functionele autoriteit een procespartij in een zaak die door die rechterlijk ambtenaar wordt behandeld, op haar verzoek mee of de desbetreffende nevenbetrekking verband houdt met door haar aan te geven bedrijven en instanties die bij haar zaak betrokken zijn, tenzij dit een gevaar voor de veiligheid van de rechterlijk ambtenaar oplevert.

C

Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 48b, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Tevens zijn de artikelen 44, eerste tot en met zesde en achtste lid, en 44a van deze wet op hen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en vijfde lid, worden gelijkgesteld met rechters-plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, vierde lid, uitoefent.

B

Aan de artikelen 54, derde lid, 55, tweede lid, 55a, tweede lid, en 68, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Tevens zijn de artikelen 44, eerste tot en met zesde en achtste lid, en 44a van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op dit lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als zijn functionele autoriteit, dit lid voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en vijfde lid, wordt gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van dit lid de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, vierde lid, uitoefent.

C

Aan de artikelen 66, tweede lid, en 67, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Tevens zijn de artikelen 44, eerste tot en met zesde en achtste lid, en 44a van deze wet op hen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en vijfde lid, worden gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, vierde lid, uitoefent.

D

Aan artikel 70, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Tevens zijn de artikelen 44, eerste tot en met zesde en achtste lid, en 44a van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op deze leden van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bestuur van het gerecht wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit, zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 44, eerste en vijfde lid, worden gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, en de president van het gerecht ten aanzien van hen de bevoegdheid, bedoeld in artikel 44, vierde lid, uitoefent.

Toelichting

Deze nota van wijziging behelst een tweetal aanpassingen van het wetsvoorstel. Ten eerste bevat deze nota een aanpassing van de bepalingen in artikel 44a van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) over de mogelijkheid om, met het oog op de veiligheid van een rechterlijk ambtenaar, een beperktere openbaarmaking te hanteren met betrekking tot de gegevens over een nevenbetrekking. Thans voorziet het voorgestelde artikel 44a, zesde lid, nog in een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur categorieën van nevenbetrekkingen aan te wijzen waarvoor de in artikel 44, vijfde lid, onderdelen b en c, bedoelde gegevens (naam van het bedrijf of instantie waar de betrekking wordt vervuld; plaats waar de betrekking wordt vervuld), met het oog op de veiligheid van rechterlijke ambtenaren, niet of niet volledig openbaar worden gemaakt. Bij de beoordeling of openbaarmaking van gegevens over een nevenbetrekking uit een oogpunt van veiligheid in deze zin beperkt zou moeten worden, is bepalend of volledige openbaarmaking al dan niet aanwijzingen geeft omtrent de woonplaats of het woonadres van een rechterlijk ambtenaar en zodoende voor hem een veiligheidsrisico oplevert. In geval van volledige openbaarmaking kan van dergelijke aanwijzingen, zeker ook in combinatie met andere voor het publiek toegankelijke informatiebronnen, naar mijn oordeel bij nader inzien niet alleen sprake zijn bij een direct aan de persoonlijke levenssfeer van de rechterlijk ambtenaar gerelateerde nevenbetrekking, maar bijvoorbeeld ook bij een publieke of zakelijke nevenbetrekking. Met het oog hierop acht ik het wenselijk om de aanname van een veiligheidsrisico niet op voorhand te beperken tot enkele categorieën nevenbetrekkingen, maar de afweging of volledige openbaarmaking een veiligheidsrisico met zich brengt telkens aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval te laten geschieden. Hierom wordt artikel 44a, zesde lid, in zoverre gewijzigd, dat bovenbedoelde delegatiegrondslag wordt vervangen door de bevoegdheid voor de functionele autoriteit om in een specifiek geval te beoordelen of de in artikel 44, vijfde lid, onderdelen b en c, bedoelde gegevens, uit een oogpunt van veiligheid, niet (volledig) openbaar worden gemaakt (onderdeel B).

Van belang is echter nadrukkelijk dat met deze aanpassing geen afbreuk wordt gedaan aan het uitgangspunt dat openbaarmaking van gegevens over een nevenbetrekking van dien aard is, dat rechtzoekenden in concrete gevallen inzicht kunnen verkrijgen in een mogelijke schijn van partijdigheid van de rechterlijk ambtenaar in hun zaak. Daarom wordt, in aanvulling op de aanpassing van artikel 44a, zesde lid, ook het zevende lid van dat artikel aangepast, in die zin dat hierin voor gevallen waarin toepasselijkheid van het zesde lid tot beperkte openbaarmaking aanleiding heeft gegeven, wordt benadrukt dat inwilliging door de functionele autoriteit van het verzoek van een procespartij om te vernemen of de betrokken nevenbetrekking van de rechterlijk ambtenaar in haar zaak verband houdt met in die zaak betrokken bedrijven of instanties, hoofdregel is en slechts uitzondering lijdt als een dergelijke mededeling gevaar voor diens veiligheid oplevert (onderdeel B). Bovendien wordt in artikel 44, vijfde lid, onderdeel a, vastgelegd dat rechterlijke ambtenaren telkens ook een globale aanduiding van het soort bedrijf of instantie waar een nevenbetrekking wordt vervuld (basisschool, bank, etc.) moeten melden en openbaar laten maken, dit om rechtzoekenden werkelijk de gelegenheid te bieden gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 44a, zevende lid (onderdeel A).

Ten tweede bevat deze nota van wijziging een aanvulling van het wetsvoorstel met enkele bepalingen in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO), die ertoe strekken ten aanzien van deskundige leden die deel uitmaken van meervoudige bijzondere kamers van rechtbanken en gerechtshoven (pachtkamers, ondernemingskamer, etc.), melding, toetsing, registratie en bekendmaking van (gegevens over) nevenbetrekkingen te regelen (onderdeel C). Hoewel deze deskundige leden vanwege hun lidmaatschap van een van genoemde bijzondere kamers deelnemen aan de rechtspraak door een tot de rechterlijke macht behorend gerecht, ontbreekt ten aanzien van hen, anders dan voor de rechterlijke leden van diezelfde kamers, thans nog een regeling hierover. Met het oog op het vertrouwen in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak is het naar mijn oordeel wenselijk dat ook ten aanzien van deze deskundige leden openbaarheid inzake nevenbetrekkingen wordt bevorderd en een regeling tot stand wordt gebracht met betrekking tot het melden, registreren en openbaar maken van hun nevenbetrekkingen. In antwoord op vragen van het lid De Roon (PVV) heb ik uw Kamer op 18 september 2007 al medegedeeld in overleg met de Raad voor de rechtspraak te zullen treden over de invoering van een verplichting tot melding en registratie van nevenbetrekkingen van deskundige leden (Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 23). Mede naar aanleiding hiervan wordt nu in de artikelen in de Wet RO, die betrekking hebben op de deskundige leden van de bijzondere kamers van de rechtbanken en gerechtshoven, vastgelegd dat voor deskundige leden een regeling inzake hun nevenbetrekkingen komt te gelden die zo veel mogelijk gelijk is aan die voor rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in de (nieuwe) artikelen 44 en 44a van de Wrra. Op een enkel punt, zoals het al dan niet melden van de in artikel 44, vijfde lid, onderdelen f en g, bedoelde gegevens, worden zij gelijkgesteld met plaatsvervangers in hetzelfde gerecht, die immers ook hun hoofdbetrekking buiten de rechterlijke macht vervullen.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin