Kamerstuk 29924-125

Verslag van een algemeen overleg

Toezichtsverslagen AIVD en MIVD


Nr. 125 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 2015

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben op 22 april 2015 overleg gevoerd met Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

  • de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 25 maart 2015 ter aanbieding van het CTIVD Toezichtsrapport nr. 42 inzake de toepassing van biologisch forensische onderzoeksmethoden door de AIVD (Kamerstuk 29 924, nr. 120);

  • de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 15 april 2015 met de reactie op het verzoek van het lid Berndsen-Jansen, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 26 maart 2015 over het CTIVD-rapport (nr. 42) waaruit blijkt dat de AIVD onrechtmatig over een DNA-databank beschikte (Kamerstuk 29 924, nr. 122).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Berndsen-Jansen

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Ypma

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Van der Leeden

Voorzitter: Recourt

Griffier: Van der Leeden

Aanwezig zijn drie leden der Kamer, te weten: Van Raak, Recourt en Van Wijngaarden,

en Minister Plasterk van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Aanvang 19.32 uur.

De voorzitter: Ik heet de collega’s, de aanwezigen op de publieke tribune, de Minister en zijn ondersteuning welkom bij dit overleg. Aangezien er niet veel leden zijn, wordt de spreektijd van vijf minuten niet heel strak gehandhaafd. Desalniettemin is enige zakelijkheid wel op zijn plaats.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Excuses aan de Minister en het hoofd van de AIVD. Dit debat is aangevraagd door de D66-fractie. Die fractie schittert echter door afwezigheid. Ik ben heel blij dat de Minister en het hoofd van de AIVD zijn gekomen en dat wij er zijn, want we bespreken vandaag een belangrijk onderwerp. We hadden het onderwerp ook bij een andere gelegenheid kunnen bespreken, maar we doen het nu. Ik weet niet wat de D66'ers uitspoken, maar als ze een debat aanvragen, horen ze aanwezig te zijn.

Het toepassen van biologisch-forensische onderzoeksmethoden door de AIVD is een belangrijk onderwerp. Ik heb nooit zo beseft dat de AIVD dit soort onderzoek doet. Toen ik erover hoorde, vond ik het echter wel vanzelfsprekend. Het is een nieuwe vorm van onderzoek naar lichamelijke en persoonlijke kenmerken. Het gaat om bloed, haar, speeksel en huid. In de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) staat dat de AIVD al dan niet met een technisch hulpmiddel onderzoek kan verrichten aan voorwerpen, gericht op het vaststellen van de identiteit van een persoon. De formulering is techniekonafhankelijk, zoals de leden en de Minister dat ook willen, maar is nooit opgesteld met biologisch forensisch onderzoek in het achterhoofd. Biologisch forensisch onderzoek is een bijzondere bevoegdheid. Het mag alleen worden verricht als er twijfel is over de identiteit van personen en mag niet op het lichaam van de persoon zelf worden verricht. Het materiaal mag worden bewaard tot de identiteit is vastgesteld. In de praktijk gebeurt dat niet. Er is in elk geval wel een databank gemaakt. In enkele gevallen is de biologisch forensische methode ook toegepast om de gezondheid van mensen te beoordelen. Volgens de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), de toezichthouder, past dat niet binnen de wet. De Minister neemt de aanbevelingen over en gaat het in orde maken. Is daar een nieuwe wettelijke regeling voor nodig? Of wordt de manier van werken van de AIVD aangepast? Het zou kunnen dat dit soort onderzoeken in de toekomst vaker wordt gebruikt, bijvoorbeeld bij terugkeerders of identiteitsfraude. Acht de Minister die mogelijkheid ook aanwezig? Wordt daar in het wetsvoorstel rekening mee gehouden?

Het belangrijkste punt dat ik vandaag wil maken, is dat ik niet besefte dat de AIVD dit soort onderzoek doet. Ik ben daarachter gekomen dankzij de toezichthouder, de CTIVD. Het kan heel dom van mij zijn, maar ik wist het niet. Wist de Minister dit wel? De CTIVD wist het in elk geval toen hij onderzoek ging doen. Hoe gaat dat nu precies in zijn werk? De AIVD ontwikkelt een nieuwe onderzoeksmethode of gaat met een nieuwe onderzoeksmethode werken. Wordt er dan gewacht tot de CTIVD komt kijken en controleert of de nieuwe methode binnen de wet past? Of laat de AIVD de methode actief controleren? Toetst de AIVD een nieuw ontwikkeld middel of een nieuw te gebruiken bevoegdheid op een of andere manier aan de wet? Doen de mensen van de AIVD dat zelf of krijgen zij hulp van de CTIVD? Is het niet wijs om door de AIVD nieuw ontwikkelde werkmethoden structureel te laten toetsen door de CTIVD? Is het geen goed idee om de Tweede Kamer daarvan op de hoogte te brengen, zodat zij daarover een discussie kan voeren? Een van de grote problemen van de afgelopen jaren is namelijk dat de Tweede Kamer wordt geconfronteerd met allerlei methoden die de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) gebruiken waarvan wij niet op de hoogte zijn en waar wij vraagtekens bij plaatsen.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Voorzitter. Eerst een punt van orde. Stemmen de overige commissieleden ermee in dat ik vanavond mevrouw Tellegen vervang?

De voorzitter: Gaat u gang.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Dank u. De AIVD maakt in het kader van zijn inlichtingen- en veiligheidstaak sinds enige tijd, zij het nog op beperkte schaal, gebruik van DNA-onderzoek of vingersporenonderzoek om de identiteit of betrokkenheid van bijvoorbeeld een potentiële terrorist vast te stellen. De CTIVD heeft vanuit zijn toezichtrol gekeken hoe de AIVD deze onderzoeksvorm toepast en hoe zich dat verhoudt tot het huidig wettelijk kader. De belangrijkste conclusie is dat de huidige Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten met artikel 22 voldoende wettelijke grondslag biedt voor het toepassen van deze onderzoeksvorm. De AIVD past de onderzoeksvorm in veruit de meeste gevallen op de juiste wijze toe. Dit werd tijdens de technische briefing nogmaals bevestigd. Er is geen sprake van aandachttrekkende incidenten. Een klein aantal operaties is als onrechtmatig bestempeld. De privacywaarborgen voor het verrichten van onderzoek zijn helder. Het doel van het onderzoek moet het vaststellen van iemands identiteit zijn. Het onderzoek mag alleen worden verricht op voorwerpen, omdat de lichamelijke integriteit moet worden gewaarborgd. De VVD onderschrijft deze waarborgen en is tevreden dat uit het CTIVD-rapport blijkt dat de AIVD bij het toepassen van biologisch forensisch onderzoek de waarborgen eerbiedigt. Maar nu komt het. De wet staat toe dat het verkregen materiaal mag worden opgeslagen zolang de identiteit van een persoon niet is vastgesteld. Zodra er een match is en de identiteit duidelijk is, moet het materiaal worden vernietigd. Daarmee komen we bij het politieke punt van dit overleg: het opslaan van materiaal, ook nadat de identiteit van iemand is vastgesteld. Wat gebeurt er als de AIVD de identiteit van een Syriëganger heeft vastgesteld en die persoon met een andere identiteit naar Nederland terugkeert? Het is de VVD een lief ding waard als materiaal uit eerder onderzoek kan worden geraadpleegd om de correcte identiteit van de persoon vast te stellen. Terroristen moeten linksom of rechtsom worden gestopt, maar wel met een wettelijke basis. De wettelijke grondslag voor een dergelijke databank lijkt te ontbreken. Hoe snel kan die wettelijke grondslag alsnog worden gerealiseerd? Is de Minister bereid bij de hervorming van de Wiv een wettelijke grondslag te creëren? Of duurt dat te lang? Kunnen we nog voor de zomer een wetsvoorstel tegemoetzien? Of is dat te snel? Hoe gaat de Minister in de tussentijd met dit probleem om? Hoe verhoudt de databank zich overigens tot de databank van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)? De wet biedt namelijk al de mogelijkheid om DNA-profielen met een externe databank te matchen.

Het moge duidelijk zijn dat het voor de VVD heel belangrijk is dat de AIVD in staat is zijn taken zo optimaal mogelijk uit te voeren om de veiligheid van Nederland te waarborgen. De VVD staat dan ook achter het oprichten van een databank waarmee potentiële terroristen en jihadterugkeerders kunnen worden gestopt. De voorwaarden waaronder DNA-materiaal mag worden opgeslagen, moeten echter helder, specifiek en proportioneel zijn. Ook moet duidelijk zijn wie bewaart, wie toegang heeft en wie wanneer vernietigt. Er valt een parallel te trekken met de discussie over dataretentie. Ook daarvoor geldt dat het nodig kan zijn gegevens op te slaan om criminelen op te pakken. Personen die een bedreiging vormen voor onze eigen veiligheid, bijvoorbeeld Syriëgangers die van identiteit wisselen en terugkeren, moeten voor onze diensten identificeerbaar blijven. De voorwaarden waaronder van de gegevens gebruik mag worden gemaakt, zijn van even groot belang. Juist als de bescherming van de rechtstaat in het geding is, moeten we zorgvuldig omgaan met de rechtstaat. Hoe ziet de Minister dit? Is de Minister voornemens een wettelijke grondslag in de Wiv te creëren?

Voorzitter: Van Raak

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Ik begin ook met de norm. Die is dat we onze inlichtingendiensten als taak geven om Nederland zo goed mogelijk te beschermen tegen meerdere dingen, waarvan terroristische dreiging het meest actueel is. Binnen de norm moet het maximale gebeuren, maar wel binnen de wettelijke grens. Dat is de basis. Het CTIVD-rapport heeft pijnlijk duidelijk gemaakt dat daar iets is misgegaan. Dat is wel enigszins te begrijpen. We willen een dienst die met zijn tijd meegaat, die nieuwe ontwikkelingen in de gaten houdt en die deze toepast als dat zinvol is. De wet is zodra die van kracht is, of eigenlijk al eerder, achterhaald, want de ontwikkelingen blijven in een razend tempo voortgaan. Toch maak ik een relativering. Politie en justitie waren op het gebied van DNA-afname, de wijze waarop we handelen, protocollering, enzovoorts, vele stappen verder dan de AIVD en MIVD. Hoe kan het dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in dit opzicht zo achterlopen?

Ik begreep van de Minister dat de nieuwe Wiv snel wordt geregeld. We komen tegen die tijd nog wel te spreken over de precieze invulling en normering. Ik ga ervan uit dat de nieuwe Wiv dan goed in elkaar zit. Niet alleen op wettelijk niveau, maar ook op het niveau van de uitvoeringsregelingen. De CTIVD wijst daar ook op. Maar hoe gaat het tot die tijd? Ik wil ook dat Syriëgangers zo goed mogelijk in de gaten worden gehouden. Ik wist niet direct dat de AIVD zich in bescheiden mate met DNA bemoeit – het gaat immers maar over enkele tientallen profielen in de databank – maar ik had wel een vermoeden. In de media werd namelijk bericht over de angst voor de mogelijkheid dat mensen die in Syrië of Irak als overleden worden gemeld, terugkomen en dan niet meer bij de diensten in beeld zijn. Een DNA-match zou een mogelijk middel zijn om dit tegen te gaan. Klopt dit? Op welke manier vindt dit plaats totdat de nieuwe wet van kracht is? Je kunt niet tegen de wet ingaan, maar wilt wel een effectieve dienst. Ik zie daar een dilemma.

Tot slot sluit ik aan bij de heer Van Raak. Ik wil een dienst die bijblijft, die ontwikkelt. Ik snap dat de nieuwe Wiv achterhaald is als wij die in de Kamer bespreken. Op welke manier kunnen die ontwikkelingen toch doorgang vinden? Volgens mij doe je dat door de toezichthouder CTIVD zo snel mogelijk bij nieuwe ontwikkelingen te betrekken en de CTIVD aan de Kamer te laten rapporteren, zodat de Kamer het daarover kan hebben. Is dat een werkbare optie?

Voorzitter: Recourt

Minister Plasterk: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun aanwezigheid bij dit overleg over een onderwerp dat mijn twee interesses verenigt, namelijk DNA-onderzoek en de nationale veiligheid als onderdeel van de publieke zaak. Wij spreken hierover omdat de CTIVD ons op een bepaalde activiteit heeft gecorrigeerd. Wij hebben die correctie geaccepteerd, overgenomen en uitgevoerd. Ik hecht eraan dat in context te plaatsen. De AIVD vergaart incidenteel materiaal om daarmee de identiteit van een persoon vast te stellen. Op grond van artikel 22 van de Wiv zijn de diensten bevoegd om al dan niet met behulp van een technisch hulpmiddel onderzoek te verrichten aan voorwerpen, gericht op het vaststellen van de identiteit van een persoon. Op het moment dat die wet werd gemaakt, was er al DNA-onderzoek. Men had, denk ik, voor ogen dat de methode bijvoorbeeld gebruikt kon worden om vingerafdrukken van een glas te halen of om ergens een bloedspoor vandaan te halen om het bloedgroeptype vast te stellen. Het bloedgroeptype kan bijdragen aan het uitsluiten van de identiteit. Er zijn immers niet zo veel bloedgroeptypen. Als het bloed van een persoon B-negatief is en het gevonden bloed A-positief, dan betreft het dus niet die persoon. De wet is nog niet zo heel erg oud. Vijftien jaar geleden was er ook DNA-onderzoek. Ik sluit niet uit dat DNA-onderzoek in de overweging is betrokken, maar men vond het op dat moment blijkbaar niet nodig om het specifiek in de wet te regelen. Ik kom daar zo nog op terug. De wet biedt, zoals de CTIVD ook zegt, de grondslag om bijvoorbeeld een tandenborstel als voorwerp te verzamelen en op basis daarvan een DNA-spoor af te leiden. Dat gebeurt met een techniek die extern wordt uitgevoerd en leidt tot een getallenreeks die net als een burgerservicenummer identificerend is. De getallenreeks is lang genoeg om een absoluut onderscheid te maken. Iedere persoon heeft maar één zo'n getallenreeks. Met de DNA-informatie van een persoon kun je dus vaststellen of het die persoon was. De dienst vergaart geen DNA-informatie van personen. DNA-sporen kunnen wel worden vergeleken met de database van Justitie, waarin 160.000 sporen zitten. Dat is volgens mij ook publiek bekend. Dat is dus een heel andere orde van grootte. Het kan ook informatie zijn van een buitenlandse dienst waarmee wordt samengewerkt. Er kan dan vrij eenvoudig en snel worden uitgewisseld of het dezelfde identiteit betreft. Volgens de CTIVD is dat toegestaan en heeft men dat terecht gedaan.

Ik kom op de stap waarvan de heer Recourt zei dat die is misgegaan. Ik wil die in context plaatsen. In de wet staat helemaal niets over dit punt, behalve wat ik heb voorgelezen. Ik begrijp heel goed wat de CTIVD zegt. Op grond van de wet is de dienst bevoegd om onderzoek te verrichten aan voorwerpen, gericht op het vaststellen van de identiteit van een persoon. Wanneer het onderzoek heeft plaatsgevonden en al dan niet heeft geleid tot het vaststellen van de identiteit van de persoon, vervalt de wettelijke grondslag om verder nog iets te doen. Dat lijkt mij een begrijpelijke duiding van wat er staat. Ik wil echter begrip vragen voor wat er is gebeurd. Het gaat in totaal om enkele tientallen gevallen waarin DNA is vergaard en al dan niet een identiteit is vastgesteld. De daaruit afgeleide code is in het dossier bewaard. De gedachte daarachter was dat als iemand zich ergens in een ander land opblaast, het nuttige informatie is dat het dezelfde persoon was. Dat kan namelijk helpen bij het reconstrueren van de situatie en bij het duiden van de veiligheidssituatie. De gedachte was dus: we hebben het nu toch, laten we het maar bewaren. Ik snap dat dat is gedaan. Het is met de beste bedoelingen gedaan. In de wet staat niet expliciet dat het niet mag. In een meer uitgewerkte wetgeving zou je er altijd een bewaarvoorwaarde of een bewaartermijn aan verbinden. Als dat niet is gedaan, is er geen wettelijke grondslag om te bewaren. Ik blijf er even bij stilstaan, omdat het in de toekomst bij een nieuwe praktijk of een nieuwe techniek op die manier blijft gaan. De CTIVD zegt dat het met de beste bedoelingen is gedaan, maar constateert dat er op dit specifieke punt geen wettelijke grondslag was. Dat is dan zo. Dan is dat de duiding. Alleen bij heel zwaarwegende redenen ontstaat er een andere situatie, maar we voegen ons naar het oordeel van onze toezichthouder. Dat is ook zijn taak. We hebben het materiaal en de sporen vernietigd. Dat slaat geen heel groot gat in onze veiligheidssituatie, anders had ik dat wel gemeld. Ik zou dan wellicht een gesprek met de CTIVD zijn aangegaan, of had me in het openbaar dan wel in vertrouwen tot de Tweede Kamer gewend met de mededeling dat we een knellend probleem hebben. Maar dat is nu niet het geval. Het was tot dusverre een vrij incidenteel hulpmiddel. Dat blijkt ook uit de aantallen.

We zijn nu bezig met de herziening van de wet. Het is de bedoeling, zeg ik richting de heer Van Wijngaarden, dat het wetsvoorstel voor de zomer in consultatie gaat. De nieuwe wet komt er dus aan. Het is volgens mij verstandig om een apart artikel aan DNA-onderzoek te wijden. De grondslag is er wel impliciet voor te vinden, maar gezien de aard van de DNA-informatie is het beter om het expliciet aan een bewaartermijn te verbinden. De Kamer kan zich dan over de wet buigen en bekijken of we het op de juiste manier doen. Dit was wat ik in zijn algemeenheid over de kwestie wilde zeggen. Ik loop nu de specifieke vragen langs.

In de richting van de heer Van Raak zeg ik dat de wettelijke regeling strikt genomen niet nodig is om te doen wat tot dusver werd gedaan. De wettelijke regeling is alleen nodig voor het bewaren, waarvoor op dit moment de grondslag ontbreekt. Verwacht ik gebruik van het materiaal in de toekomst? Ja. Het is ook in het recente verleden gebruikt. Wat mij betreft blijft het zo dat het alleen gaat om informatie die in het kader van de uitvoering van de taken van de dienst wordt vergaard. Dat komt in de nieuwe wet te staan. De intentie is niet om van heel Den Haag tandenborstels te verzamelen met het idee dat je nooit weet waar het goed voor is. Het is dan geen inzet van een bijzondere bevoegdheid en dat past niet in het kader van de taken van de dienst.

Hoe wordt er omgegaan met het attenderen van de CTIVD? De CTIVD wordt soms geattendeerd op het toepassen van nieuwe technieken. In dit geval was dat niet nodig, omdat de CTIVD zich er al van bewust bleek te zijn op het moment dat er contact over was. We hebben naar aanleiding van deze casus nog wel met de CTIVD overlegd over de vraag of je in zo'n geval vooraf toestemming moet vragen aan de CTIVD. We zijn het er met de CTIVD over eens dat dan iedereen uit positie komt. De CTIVD is een toezichthouder. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de politieke principaal, dus van de Minister, om een last te geven. Soms is dat gedelegeerd op dienstniveau. De verantwoordelijkheid van de toezichthouder is om toezicht te houden of het volgens de wet gebeurt.

De heer Van Raak (SP): Als de AIVD of de MIVD een nieuwe methode gaat toepassen, moet worden bekeken of dat binnen de wet past en of het politiek wenselijk is. Ik ben er erg op tegen om de CTIVD daar in een vroeg stadium bij te betrekken. De CTIVD wordt dan namelijk medeverantwoordelijk voor iets waar hij later toezicht op moet houden. Op het moment dat iets al ontwikkeld is, of misschien zelfs al in de praktijk beproefd of uitgeprobeerd is, kan de CTIVD natuurlijk wel de AIVD en de MIVD adviseren of het op die manier binnen de wet past. Dat zijn de rechtmatigheidsonderzoeken die de CTIVD altijd doet. Vervolgens zou het goed zijn als de Tweede Kamer niet na een aantal jaren voor een voldongen feit wordt geplaatst, wanneer blijkt dat de AIVD en MIVD allerlei methoden toepassen waar geen politieke wil voor is. Zou het niet goed zijn om bij de introductie van een nieuwe methode of een vernieuwde methode of een uitgebreide methode – daar kun je het nog over hebben – structureel de CTIVD te vragen naar een rechtmatigheidstoets en daar de discussie met de Tweede Kamer over aan te gaan?

Minister Plasterk: Ik wil oppassen met het punt van de politieke wenselijkheid. De politieke wens is dat de dienst de nationale veiligheid dient, binnen de door de wet gestelde kaders. Daarom is die wet ook zo belangrijk, want het opereren van een dienst is nu eenmaal naar zijn aard heimelijk en moet dat ook zijn. In ons openbaar bestuur streven we zo veel mogelijk transparantie na, maar van een dienst verwachten we dat die niet vertelt wat hij doet. Dat ligt wettelijk vast. Hoe kan het publiek dan weten dat er niets gebeurt wat niet politiek wenselijk is? Hoe kan de Kamer als volksvertegenwoordiging daar in het openbaar over spreken? De dienst mag niets doen zonder wettelijke grondslag. Daar ligt de politieke wenselijkheid in. Die wil ik niet verder invullen, ook niet voor de bewindspersoon die op dat moment de portefeuille heeft. Die gaat de politieke wenselijkheid niet beoordelen, want die volgt uit de wet. Hoe weet je dan of de dienst zich aan de wet houdt? Daarvoor is de toezichthouder. Die heeft toegang tot alle informatie en heeft het recht om alle informatie te krijgen. De toezichthouder is buitengewoon actief. We hebben onlangs besloten om de capaciteit van de toezichthouder te versterken. Als zich een nieuwe ontwikkeling voordoet, kan de toezichthouder zelf besluiten om daar een themaonderzoek naar te doen. Dat was hier ook aan de orde. Er had verder niemand om een onderzoek gevraagd. De toezichthouder heeft het themaonderzoek uit eigener beweging gedaan en daar in het openbaar aan de Tweede Kamer over gerapporteerd. Dat is volgens mij wel een sluitend stelsel. Hoe ga je nu om met een nieuwe methode? Ik wil erop wijzen dat het begrip «methode» rekbaar is. Wanneer wordt bijvoorbeeld een nieuwe hack een nieuwe methode, als je met cyberzaken bezig bent? «Methode» lijkt mij een glibberig begrip. Het is volgens mij het beste dat de CTIVD permanent toezicht houdt, met voldoende capaciteit om dat goed te doen. De CTIVD heeft op elk moment de mogelijkheid om aan de bel te trekken en de Kamer te melden dat er iets nieuws aan de hand is.

De heer Van Raak (SP): Laten we proberen het simpel te maken. We parkeren de politieke wenselijkheid even tot de behandeling van de nieuwe wet. De Minister zegt dat de AIVD rechtmatig en binnen de wet methoden kan ontwikkelen. Het is goed om te bekijken of de AIVD en MIVD rechtmatig werken. Is het voldoende dat de juristen van de AIVD en MIVD ernaar kijken? Of is het wenselijk om de CTIVD daar structureel naar te laten kijken, want die gaat er immers over? Vindt de Minister het een goed idee dat de AIVD en MIVD, als ze het idee hebben dat ze iets nieuws hebben ontwikkeld, dit aan de CTIVD voorleggen voor een rechtmatigheidstoets? Zo komen ze in de toekomst niet voor verrassingen te staan als de CTIVD er toch achter komt.

Minister Plasterk: Ik ga er voor het gemak van uit dat de CTIVD weet wat de dienst doet. De dienst is in het geheel niet geneigd om de CTIVD buiten beeld te houden. Ik kan verzekeren dat als die neiging geconstateerd zou worden, dat bij de toezichthouder tot grote verontwaardiging zou leiden. De mensen van de CTIVD lopen door het pand, hebben toegang tot de informatie, zien desgewenst de lasten die worden getekend en kennen de praktijk. Dit voorbeeld illustreert dat de CTIVD in de positie is om aandacht te vragen voor iets waar hij een specifiek themaonderzoek op wil zetten, waarna hij de Kamer daarover informeert. Ik heb het gevoel dat het stelsel sluit en dat het werkt.

Voorzitter: Van Raak

De heer Recourt (PvdA): Het rapport van de CTIVD ziet op de periode 2002 tot en met juni 2014, dus op twaalf jaar vanaf de invoering van de Wiv. Ze zeggen dat de onderzoeksmethode heel beperkt is toegepast, maar ik weet niet, en dat staat er ook niet, of dat over die hele periode van twaalf jaar is of alleen de laatste jaren. Ik vind twaalf jaar in elk geval erg lang om te na te gaan of een bepaalde methode goed is toegepast. De Minister zegt dat de CTIVD het stokje wel oppakt. Is het niet veel handiger om met elkaar af te spreken dat als je zelf twijfelt wanneer je met iets nieuws bezig bent, je daar de CTIVD actief op attendeert? Ik snap dat dat niet waterdicht is. Als je zelf niet realiseert dat je mogelijk niet helemaal meer in een juridisch juist kader handelt, kun je de ander daar ook niet op attenderen. Maar op het moment dat je dat wel bedenkt en weet, is dat een stuk sluitender dan twaalf jaar.

Minister Plasterk: We moeten ervan uitgaan dat de toezichthouder in die periode op de hoogte was van het gebruik van DNA-onderzoek, en heeft geconstateerd dat dat volledig binnen de reikwijdte van artikel 22, lid c valt, namelijk het onderzoeken van voorwerpen, gericht op het vaststellen van de identiteit van een persoon. Er was geen reden om daar specifiek aandacht voor te vragen. De schaal daarvan was niet spectaculair. In essentie verschilde het niet van het bekijken van welke kleur haar er op de borstel zit, welke bloedgroep er op de kam te vinden is of wat voor vingerafdruk er op een glas zit. Het is allemaal ter identificatie. Wat bij het themaonderzoek boven water is gekomen, is het specifieke aspect van bewaren. Ik weet eerlijk gezegd ook niet sinds wanneer die sporen worden bewaard. Dat zou ik moeten nazoeken. Het gaat echter om zeer kleine aantallen. De CTIVD vond het geen hoofdactiviteit van de AIVD en had andere onderwerpen die om specifieke aandacht vragen. Mijn punt is dat het stelsel waarin de CTIVD volledig op de hoogte is van wat er gebeurt, in principe sluit. Ik begreep dat de voorzitter van de CTIVD tijdens de hoorzitting heeft gezegd dat hij niet aan de voorkant wil beoordelen. Ik hoor de heer Van Raak dat ook ondersteunen. Ik ben het daar ook mee eens. Dat staat op zich niet in de weg van het feit dat wij vanuit de dienst de CTIVD ergens op kunnen attenderen. Het is natuurlijk iets anders dan vooraf toestemming vragen, maar de dienst kan wel aangeven dat hij een activiteit, een bevoegdheid, op een bepaalde manier inzet. Ik zeg met alle plezier toe dat de dienst dat zal doen als men daar aanleiding toe ziet.

De heer Recourt (PvdA): Dank voor deze toezegging.

Voorzitter: Recourt

Minister Plasterk: Voor de goede orde: ik heb gezegd dat de dienst dat gaan doen, maar mijn ondersteuning zegt dat de dienst dat ook eerder heeft gedaan.

Ik heb in mijn algemene deel antwoord gegeven op de vraag van de heer Van Wijngaarden. Er staat sowieso niets in de wet over vernietigen. Ik snap de redenering van de toezichthouder echter wel dat hij vindt dat daar waar er geen bewaartermijn in de wet staat, het materiaal moet worden vernietigd. Vandaar dat we dat zijn gaan doen. Ik heb bevestigd dat het wat mij betreft in de nieuwe Wiv zal worden vastgelegd. De nieuwe Wiv gaat in consultatie en komt dan zo snel mogelijk naar de Tweede Kamer.

Ik ben het eens met de heer Recourt. De norm is dat de dienst binnen de wettelijke kaders de nationale veiligheid dient. Ik ben ingegaan op wat er is misgegaan.

Hoe kan het dat het DNA-onderzoek aan de strafrechtkant minutieus geregeld is, maar in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onder een algemeen techniekonafhankelijk artikel past? Het antwoord daarop is dat de schaal waarop het onderzoek gebeurt zo gering is en dat het aantal gevallen waarin het werkelijk tot de corebusiness van de AIVD kan worden gerekend zo beperkt is, dat er eerder nooit behoefte aan een regeling is geweest. Nu blijkt echter, ook uit het onderzoek van de CTIVD, dat DNA een rijkdom aan informatie biedt. Op een gegeven moment wordt een gradueel verschil een essentieel verschil. Als je DNA vergelijkt met bloedgroepen of met haarkleur of zelfs met een vingerafdruk, is er potentieel zo veel meer extra informatie aan af te lezen, dat het een reden is om dat expliciet in de wet te regelen. Vandaar dat we dat zullen doen. Tot die tijd kunnen we volgens artikel 22, lid c voorwerpen onderzoeken om de identiteit vast te stellen. Als dat is gebeurd, mogen we het materiaal niet bewaren. Wanneer de identiteit is vastgesteld, is het duidelijk, want dan is de identiteit onmiddellijk vastgesteld. Wanneer de identiteit niet is vastgesteld, zou je je als jurist kunnen afvragen wat de wet dan precies zegt. Er staat in dat je een voorwerp mag onderzoeken met het doel om de identiteit vast te stellen. De lezing van de CTIVD is dat als de identiteit nog niet is vastgesteld, je het materiaal ook niet mag bewaren. Je mag het voorwerp nog wel even hebben om te trachten de identiteit vast te stellen. Dat «even» is volgens mij lang genoeg om de periode van wetgeving te overleven. Mocht zich daar een klemsituatie voordoen, dan meld ik dat in elk geval aan de toezichthouder. Vervolgens kunnen we zien hoe we ermee omgaan en of we het openbaar of zo nodig vertrouwelijk aan de Tweede Kamer melden. Ik voorzie echter geen klemsituatie.

De voorzitter: Dat gaat dan om de uitleg van onderzoeken, hoe lang het onderzoek duurt. We gaan meteen verder met de tweede termijn.

De heer Van Raak (SP): Voorzitter. Artikel 22, eerste lid onder c van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 is een interessant artikel. In het artikel staat dat de AIVD bevoegd is tot het al dan niet met een technisch hulpmiddel verrichten van onderzoek aan voorwerpen, gericht op het vaststellen van de identiteit van een persoon. Het onderzoek kan dus met of zonder een technisch hulpmiddel worden verricht. Eigenlijk is bijna alles een voorwerp, behalve subjecten. Hoe gaat dat vaststellen en wat is de definitie? Met dit wetsartikel kan de dienst bijna alles. Volgens mij kun je het via de kabel massaal binnenhalen van internetgegevens daar ook wel inwringen.

Hartelijk dank overigens voor de toezegging dat als de AIVD, en ik neem aan ook de MIVD, met nieuwe middelen gaat werken, hij dat waar mogelijk proactief zal voorleggen aan de CTIVD voor een rechtmatigheidstoets. Dat lijkt me ook in het belang van de AIVD, en van de MIVD. Je kunt binnen deze wet, en ik durf wel te voorspellen ook binnen de toekomstige wet, ongelofelijk veel methoden ontwikkelen. Echt heel erg veel. Daarop zal periodiek een politieke toetsing mogelijk moeten blijven. Ik geef dat als huiswerkopdracht mee om over na te denken bij de nieuwe Wiv. Er moet in de nieuwe Wiv een mogelijkheid voor de Tweede Kamer zijn om over nieuwe methoden te spreken die de AIVD en MIVD gaan gebruiken.

De heer Van Wijngaarden (VVD): Voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn heldere beantwoording. De Minister gaf aan dat we moeten proberen de tussenliggende periode zo goed mogelijk te overbruggen. Dat zijn niet zijn letterlijke woorden, maar zo heb ik ze begrepen. De heer Van Raak raakte er ook al even aan; het lijkt een beetje het lot van de AIVD dat men achter de feiten of achter de techniek aan loopt. Misschien kan de Minister daar nog eens op reflecteren? Hoe ga je om met het fenomeen van nieuwe praktijken en nieuwe technieken waar de wet nog niet op is toegespitst? Hoe zorg je ervoor, al dan niet vertrouwelijk, dat de politiek en zo nodig de wetgeving daarop blijft afgestemd? Het is volgens mij goed om daarbij stil te staan.

Voorzitter: Van Raak

De heer Recourt (PvdA): Ook van mijn zijde dank. Ik heb twee noties. Ten eerste: mijn zorg over de periode tot aan de nieuwe Wiv is weggenomen. De dienst blijft werken binnen de kaders die de CTIVD op dit onderdeel heeft geschetst. Ten tweede: wat mij betreft is de toezegging over de toekomst van groot belang, namelijk dat er van alles wordt ontwikkeld. Over de politieke toets komen we later nog te spreken. Als je een bevoegdheid geeft, is dat de politieke ruimte die je weggeeft. Als je vindt dat men die bevoegdheid te buiten gaat of dat er dingen gebeuren waarvoor je die bevoegdheid nooit hebt gegeven, dan moet je de wet aanpassen. Daar komen we bij de Wiv verder over te spreken. De toezegging die nu is gedaan, om de CTIVD snel in te schakelen op het moment dat de dienst zich er zelf van bewust is dat hij met iets nieuws bezig is en zich afvraagt of dat wel past, is al een hele stap in de goede richting. Ik kon zelf niets bedenken om die stap nog beter te maken. We kunnen nu eenmaal de toekomst en de mogelijkheden in de toekomst niet voorzien.

Voorzitter: Recourt

Minister Plasterk: Voorzitter. De heer Van Raak zei dat de dienst op basis van artikel 22 bijna alles mag. Dat is niet zo, want we hebben een strenge toezichthouder. Laat ik een voorbeeld noemen van iets wat niet mag en waarvan ik bij de toezichthouder heb doorgevraagd of hij dat zeker weet. Je mag een tandenborstel die je bij een ontruiming of een doorzoeking vindt niet bewaren. Iedereen in Nederland mag dat wel, maar de dienst mag dat niet. Als het namelijk gebeurt met het oogmerk om daar in de toekomst DNA uit te halen en daar een DNA-patroon uit af te leiden, is dat een inbreuk op de privacy van die persoon. Je zou denken: het is gewoon een tandenborstel, het is handig om die in een laatje te stoppen met een sticker erop waarop staat waar je de tandenborstel hebt aangetroffen. Wanneer je dan naderhand een reden hebt om te willen weten wie het is, kun je altijd nog inbreuk op de privacy maken door er een DNA-patroon uit af te leiden. Dat is dus niet toegestaan. De wet schrijft voor dat je zo'n voorwerp alleen mag onderzoeken als het gericht is op het vaststellen van de identiteit van een persoon. Het moet daar dan ook echt op gericht zijn. Het maken van een voorraadje voor het geval zich een andere situatie voordoet, valt daar niet onder. Zelfs het algemene artikel leidt tot de vrij strenge duiding waarin helemaal niet zomaar alles mag. Ik kom er zo naar aanleiding van het punt van de heer Van Wijngaarden nog op terug, maar dit is typisch de manier waarop een in algemeen termen gestelde techniekonafhankelijke wet werkt. De duiding daarvan is van groot belang.

Bij de nieuwe Wiv komen we sowieso terug op de hele discussie die de heer Van Raak noemde. Ik kom op een belangrijk punt van de heer Van Wijngaarden over het achter de techniek aan lopen. Laat ik allereerst zeggen dat het eerder een ratrace is tussen wat er gedaan wordt door de mensen over wie wij ons zorgen maken en wat er aan de kant van de dienst gebeurt. De dienst heeft ook andere taken, bijvoorbeeld contraspionage, maar als we ons specifiek richten op terrorisme, zie je dat de andere kant nieuwe technieken ontwikkelt. Om te kunnen bijblijven, probeert de dienst daarop nieuwe antwoorden te geven en nieuwe technieken te ontwikkelen. We werken overigens ook samen met andere diensten, dus het wordt niet allemaal alleen maar in Zoetermeer ontdekt. We lopen niet altijd achter de techniek aan, maar proberen voortdurend bij te blijven met de ontwikkelingen. Wat betreft het wetgevend kader is dat gemakkelijker naarmate de wet meer in algemene termen is gesteld. We gaan de wet veranderen, met name vanwege de bewaartermijn. Op zichzelf is zo'n artikel 22, dat dus in algemene termen een kader stelt zonder dat er een techniek in wordt genoemd, een benadering die de tand des tijds langer kan doorstaan. De wetgever stelt vast wat de dienst ten principale mag doen. Dat staat hier nauwkeurig omschreven. Of dat dan gebeurt door bloedgroeponderzoek of door DNA-typeonderzoek of door een vingerafdruk, doet er volgens de wet zoals die hier voorligt in principe niet toe, want daarvoor geldt allemaal hetzelfde. We moeten bij het maken van de nieuwe Wiv ervoor oppassen dat niet te specifiek te maken. Om een analogie te noemen: we zijn bezig met het veranderen van artikel 13 van de Grondwet. Dat artikel beschermt het briefgeheim. In het artikel wordt naast de brief zelfs gesproken over de telex. In die tijd wilde men modern zijn. Of nee, er staat de telegraaf. Er werd niet op het ochtendblad geduid, maar op het inmiddels verouderde communicatiemiddel. Achteraf zie je dat het eigenlijk onverstandig was om het zo techniekafhankelijk te maken, dus nu veranderen we het in boodschap. Dat is geloof ik de woordkeuze in het voorstel voor de nieuwe Grondwet. Het illustreert de essentie. In dit geval regel je dus dat je niet wilt dat boodschappen worden geopend. Je loopt dan niet vooruit op de manier waarop over tien jaar boodschappen worden verstuurd. Naarmate je de wet techniekonafhankelijker maakt, loop je minder achter de feiten aan. Dat is mijn conclusie in antwoord op de vraag van de heer Van Wijngaarden om er nog even bij stil te staan.

Ik dank de heer Recourt voor de steun. Ik heb toegezegd dat we ons melden en via de geëigende kanalen aan de bel trekken, mocht dit wettelijk kader gaan knellen, maar dat verwacht ik niet. Ik denk dat we de komende tijd, in elk geval maanden, misschien een jaar, met artikel 22 uit de voeten kunnen.

De voorzitter: Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit korte doch interessante algemeen overleg. Ik dank de Minister en de overige aanwezigen en sluit hierbij de beraadslaging.

Sluiting 20.15 uur.