Kamerstuk 29911-70

Verslag van een algemeen overleg

Bestrijding georganiseerde criminaliteit

Gepubliceerd: 18 juli 2012
Indiener(s): Raymond de Roon (PVV)
Onderwerpen: criminaliteit openbare orde en veiligheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29911-70.html
ID: 29911-70

Nr. 70 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 juli 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 14 juni 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 januari 2012 over de geïntegreerde aanpak van outlawbikers omdat bepaalde motorclubs verhoudingsgewijs vaak in beeld komen van politie en OM i.v.m. mogelijke criminele feiten (29 911, nr. 59);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 februari 2012 over de aanbieding van de publieksversie van het rapport «De «Ndrangheta in Nederland; Aard, criminele activiteiten en werkwijze op Nederlandse bodem» (29 911, nr. 61);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 maart 2012 over de aanpak van misbruik en criminaliteit in de vastgoedsector: resultaten 2008–2012 en vooruitblik (29 911, nr. 63);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 15 maart 2012 over de resultaten eerste half jaar inzake de vertrouwenslijn afpersing (29 911, nr. 65);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 april 2012 over de bestuurlijke rapportage vastgoedfraudezaak «Klimop» (29 911, nr. 66);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 april 2012 over het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid «Follow the Money» (29 911, nr. 68);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 mei 2012 over het jaarverslag Bibob 2011 en het jaarverslag kwaliteitscommissie Bibob 2011 (31 109, nr. 13).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De griffier van de commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Çörüz

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn vier leden der Kamer, te weten: Çörüz, Helder, Hennis-Plasschaert en Recourt,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit. De spreektijden in eerste termijn bedragen vijf minuten per woordvoerder. Ik sta per persoon twee interrupties toe.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Er staat een aantal onderwerpen op de agenda van dit overleg. Ik begin met de aanpak van de zogenoemde outlawbikers. Ook de PVV vindt dat normoverschrijdend crimineel gedrag van outlawbikers moet worden aangepakt. Nog niet zo lang geleden zijn bij een inval bij de motorclub Satudarah drugs en zelfs een raketwerper in beslag genomen. Het behoeft geen betoog dat dat natuurlijk niet kan. De PVV-fractie is het dus eens met de door de minister voorgestelde brede aanpak. Daarnaast is ook belangrijk dat het Openbaar Ministerie zijn werk goed doet en voorkomt wat er in het verleden is gebeurd. Laat ik het voorbeeld aanhalen van de Hells Angels, die met veel mediavertoon strafrechtelijk werden vervolgd als zijnde een criminele organisatie. Helaas is het nooit tot een eindoordeel gekomen, want het OM werd niet-ontvankelijk verklaard. Het is ook niet de bedoeling dat de gemeente maar liefst vier ton betaalt aan de Hells Angels in Amsterdam voor het terrein dat deze club steeds illegaal heeft uitgebreid. Dat helpt de aangekondigde brede aanpak om zeep. Kan de minister hierop kort ingaan?

Ik kom te spreken over de Italiaanse maffia. Gebleken is dat enkele leden hiervan in Nederland betrokken zijn bij drugshandel, witwassen en wapenhandel. De bestrijding van dergelijke misdaad is al een van de topprioriteiten van de minister en heeft de volle aandacht van de politie en het OM. De minister vind een aparte op deze figuren gerichte aanpak dan ook niet nodig. Vooralsnog is de PVV-fractie dat met hem eens. Deze misdrijven moeten altijd worden opgespoord, ongeacht de persoon van de dader. Een kritische kanttekening is dat het dan niet zo moet gaan zoals in Italië, waar een opgepakt maffialid uiteindelijk werd vrijgelaten omdat hij allergisch was voor het eten in de gevangenis. In een opiniestuk van de heer Fijnaut, getiteld Cosa Nostra werkt in heel Europa, wordt gepleit voor een multinationale wetenschappelijke onderzoeksgroep. De PVV-fractie hoort graag van de minister hoe hij dit beoordeelt. Is hij voorstander van een dergelijke onderzoeksgroep? Wat ons betreft wordt gewoon actie ondernomen zoals al is voorgesteld, maar ik hoor toch graag het oordeel van de minister.

Het opheffen van controles aan de binnengrenzen van de Europese Unie is een grote fout geweest. Zoals bekend draait de PVV-fractie dit graag terug. Erkent de minister dat het opheffen van deze controles aan de binnengrenzen de verspreiding van maffiose praktijken heeft bevorderd?

De heer Recourt (PvdA): Mijn vraag betreft de inzet van de overheid op maffiabestrijding. Ik hoorde mevrouw Helder zeggen dat specifieke aandacht hiervoor niet nodig is omdat er al aan bestrijding wordt gedaan. Uit onderzoek van de politie zelf blijkt echter dat zij helemaal niet registreert of iets een maffiagerelateerd delict is en dat de politie daar eigenlijk helemaal geen zicht op heeft. De ernstige conclusies die in het rapport worden getrokken, betreffen met name informatie die uit het buitenland komt. In het buitenland zijn er wel speciale eenheden binnen de politie die op de maffia zijn gericht. Hoe komt mevrouw Helder dan tot de conclusie dat het goed is wat de politie in Nederland nu doet? Ik herken dat niet in het rapport waarop mijn informatie is gebaseerd.

Mevrouw Helder (PVV): Ik heb gezegd dat de minister deze criminaliteit al als topprioriteit heeft aangekondigd, ongeacht degene die het begaat, of dat nu een Italiaans maffialid is of een autochtoon. Dit soort misdrijven moet gewoon keihard worden aangepakt; daarvoor is geen aparte registratie nodig. Desondanks heb ik gevraagd of er misschien een onderzoeksgroep nodig is. Het gaat er echter om dat de criminaliteit wordt aangepakt. Ik heb de KLPD in een uitzending van EenVandaag horen spreken en vertrouw er vooralsnog op dat het goed gaat, zoals toen is gemeld.

De heer Recourt (PvdA): Hoe kun je iets topprioriteit geven als je er niet eens zicht op hebt, als je er niet naar kijkt, als je het niet registreert en dus de hele organisatie niet in beeld hebt? «Topprioriteit» lijkt mij dan een loze belofte.

Mevrouw Helder (PVV): Nee hoor, helemaal niet. Er wordt niet geregistreerd wie de misdaad begaat, of dat nu de Italiaanse maffia is of iemand anders. Dat is voor ons ook niet zo belangrijk. Voor ons is belangrijk dat dit soort criminaliteit keihard wordt aangepakt zonder aanzien des persoons.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de aanpak van criminaliteit in de vastgoedsector. De minister heeft aangegeven dat deze sector een grote kwetsbaarheid kent voor misbruik en criminaliteit vanwege het enorme vermogen dat erin omgaat. De al eerder ingezette intensieve aanpak en landelijke regie wordt tot 2015 voortgezet. De PVV-fractie vindt het goed dat deze sector in beeld blijft bij de overheid en dat ook wordt gekeken naar de pensioenfondsen en woningcorporaties. Er moet echter niet vergeten worden dat het voor individuen betrekkelijk eenvoudig is om bijvoorbeeld een makelaarskantoor te starten, want «makelaar» is geen beschermde titel. Iedereen kan makelaar zijn. Samen met een «bevriende notaris» kun je heel wat vastgoed lucratief aankopen en met winst dezelfde dag of binnen korte termijn weer verkopen. Daarom is het goed dat de NVM bezig is met tuchtrecht voor makelaars en taxateurs.

Dit AO is een keer uitgesteld. In de eerdere versie van mijn spreektekst stond nog de vraag naar de stand van zaken met betrekking tot de toezegging aan de PVV dat het plafond van een maximaal op te leggen geldboete bij financieel-economische criminaliteit wordt weggehaald. Het is natuurlijk onzinnig om een maximale geldboete te hebben van € 760 000 als er miljoenen worden verdiend. Inmiddels heeft de minister een wetsvoorstel aangekondigd waarin dit wordt geregeld. Ik dank hem daarvoor.

De vertrouwenslijn afpersing wordt nauwelijks gebeld. Volgens de minister komt dat vanwege de onbekendheid ervan. Kan deze vertrouwenslijn worden ondergebracht bij de Stichting Meld Misdaad Anoniem? Deze stichting is veel bekender. Dit bespaart mogelijk ook kosten.

In zijn brief van 12 april jl. schrijft de minister dat vanaf het begin financieel gerechercheerd kan worden bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit. In het algemeen overleg van 27 oktober vorig jaar heb ik al gevraagd of in dergelijke gevallen, naast een strafrechtelijk onderzoek, standaard een strafrechtelijk financieel onderzoek wordt gestart. Ik krijg graag een bevestiging van de minister dat dit zo is. Mocht dat niet zo zijn, dan vraag ik hem waarom dat niet het geval is.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Collega Helder sprak al over de outlawbikers. De beleidsbrief van 30 januari is goed en de inzet ook. Een en ander is inmiddels veel besproken en lijkt ook zijn eerste vruchten af te werpen. Ik wil wel gesteld hebben dat er na de uitzending van Pauw & Witteman, waarin ik een debat ben aangegaan met een voorman van Satudarah, een nieuwe wereld voor mij is opengegaan, een wereld waarvan je eigenlijk hoopt dat hij gewoon niet bestaat. Wij kennen de benamingen allemaal: een vriendenclub, motorliefhebbers, het hart op de juiste plek. Het zijn echter vooral mooie verhalen waardoor je zomaar op het verkeerde been kunt worden gezet.

Zo sprak de Satudarah-voorman tijdens genoemde uitzending over een project waarmee ontspoorde jongeren weer op het rechte pad zouden worden gebracht. Niet heel veel later werd mij duidelijk dat de nobele stichting waarover de man sprak, leeft van overheidsgelden, inclusief justitiegelden. Ik weet dat hier inmiddels naar gekeken wordt, maar mijn alarmbellen zijn toen wel afgegaan. Ik heb mij heel erg afgevraagd – maar heb daar te weinig informatie op tafel gekregen – of het hier gaat om een geïsoleerd geval of dat de overheid, al dan niet per ongeluk, elders ook bezig is met het financieren van activiteiten waarachter niet altijd iets fraais schuilgaat. Hoe zeker weten wij eigenlijk of lagere overheden – ook hier geldt: wellicht per ongeluk – niet gemeentelijke bedrijven aan criminelen hebben verkocht of overgedragen? Omdat de integriteit van de overheid hier op het spel staat, vraag ik de minister om er alert op te zijn, het nader in kaart te brengen, de Kamer conform te informeren en dus ook actie te ondernemen.

Ik ben mij echt kapot geschrokken van de enorme hoeveelheid e-mails van slachtoffers, mensen die geen aangifte meer durven te doen en niet durven te praten, mensen wie het water in alle opzichten aan de lippen staat of die in feite al kopje-onder zijn gegaan. Wij hebben het over grof geweld, intimidatie, agressie, afpersing en ga zo maar door. Ik zal met meel in de mond moeten praten, want ik heb deze mensen beloofd dat ik hun identiteit en de details van gebeurtenissen niet prijsgeef omwille van hun veiligheid. Ik houd mij daar ook nu aan. Let wel: zij leven dag in, dag uit in angst en vrezen voor erger, inclusief een mogelijke liquidatie. Het gaat om mensen die uit angst voor lijf en leden simpelweg hebben toegegeven en medewerking zijn gaan verlenen aan hun afpersers. Het gaat ook om mensen die inmiddels veel verloren hebben en financieel aan de grond zitten. Natuurlijk wil het OM dolgraag alle informatie en details ontvangen. Als deze mensen overgaan tot verklaren, zijn zij hun leven echter niet zeker. Sowieso lijkt het dan allemaal zo makkelijk, want eigenlijk zegt de overheid dan: bedankt, en vlucht u nu maar even naar het buitenland. Dat is het. Voor alle duidelijkheid: dat is de wereld op zijn kop. Daarvoor vraag ik specifiek aandacht. Het zijn de slachtoffers die huis en haard moeten verlaten, terwijl de daders door het leven gaan als vrije jongens die van een feestje houden. Wat mij betreft is dat onbestaanbaar.

Op vertrouwelijke basis heb ik de afgelopen tijd inzicht gekregen in structuren en netwerken waarbij leden van outlawbikerclubs mogelijk betrokken zijn en waarin zij mogelijk samenwerken met accountants, ambtenaren, advocaten en – ook niet onwaarschijnlijk – een enkele politiefunctionaris. Allen houden zij elkaar de hand boven het hoofd. Ik ben ervan geschrokken. Er wordt grof geld verdiend – alles wijst daar althans op – waarbij witwaspraktijken niet worden uitgesloten. Toch blijven deze mogelijke agressors en criminelen vooralsnog buiten schot. Ik heb kennisgemaakt met ondernemers die net zo lang zijn afgeperst totdat zij zo diep in de schulden zaten dat ze aan de druk van deze criminelen hebben moeten toegeven. Zoals ik al zei, heb ik kennisgemaakt met een wereld waarvan ik hoopte dat die niet zou bestaan.

De verwevenheid van onder- en bovenwereld lijkt echt waanzinnig. De mogelijke betrokkenheid van ambtenaren, accountants, advocaten – ik herhaal – al dan niet onder druk van afpersing of bedreiging, is op zijn minst stuitend. Ik ga nu iets raars zeggen: ontdek de wereld van YouTube en de clips van sommige Nederlandse rappers. De teksten over geweld, afpersing en erger zijn niet gebaseerd op hersenspinsels of een romantisch beeld van een detective, maar betreffen de dagelijkse praktijk in sommige regio’s in Nederland. Ik realiseer mij heel goed dat het, omdat ik met meel in de mond praat, voor de minister heel lastig is om hierop concreet te reageren. Ik benadruk echter dat het hier in bepaalde gevallen gaat om een OM dat zijn handen lijkt af te trekken van de slachtoffers, van mensen die weigeren te buigen voor de criminelen, en dat gaat er bij mij niet in.

Ik ben zoekende naar hoe nu verder, hoe recht te doen aan de belangen van de slachtoffers. Een onafhankelijk onderzoek naar de punten die ik heb benoemd, lijkt in ieder geval op zijn plaats. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de slachtoffers het vertrouwen in de rechtsstaat hervinden? Hoe kan het zijn dat zij zo in de steek worden gelaten door justitie, maar ook bestuur? Ik hoor het heel graag.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Georganiseerde criminaliteit zal er altijd zijn; dat is evident. Het doel van de overheid is om deze zo klein zo mogelijk houden en – ik zeg het er met nadruk bij – mee te helpen dat georganiseerde criminaliteit niet wordt geaccepteerd door de nette, legale samenleving. Ik doel op sociale uitsluiting van de vastgoedhandelaar die het niet op een nette manier weet te doen en op het niet vermengen van de onderwereld met de bovenwereld. Repressie en vervolging hebben wij altijd nodig, maar het zijn machteloze wapens als de overheid niet ook in de sociale uitsluiting investeert. Immers, je moet wat te verliezen hebben als je kiest voor de misdaad. Dat betekent dat het voor degenen die faciliteren, zoals advocaten en notarissen, duidelijk moet zijn dat ze daarmee hun sociale netwerk op het spel zetten. Hetzelfde geldt voor de vastgoedhandelaar die naar dure feestjes gaat en in mooie auto’s rijdt. Hij moet ernstig bevreesd zijn dat, als hij tegen de lamp loopt, zijn omgeving zegt geen zaken meer met hem te willen doen en niet meer met hem gezien te willen worden. Dat lijkt mij een belangrijke tweede pijler van de preventie van georganiseerde criminaliteit. Ik vraag de minister op welke wijze de overheid daaraan kan bijdragen en hoe zij het verder kan faciliteren. Hierover is al het een en ander gezegd in het kader van het vastgoed, maar het geldt natuurlijk voor de georganiseerde criminaliteit in den brede.

Het land waar boven- en onderwereld bij uitstek lijken te zijn of zijn verweven, is Italië. Het is essentieel voor de bescherming van de rechtsstaat dat wij dit in Nederland voorkomen. Handel in drugs, onroerend goed, afpersing en – laten wij het actueel houden – match fixing, maar ook verwevenheid met de politiek en de middenstand. Argos en later de KLPD hebben vastgesteld dat een van deze organisaties, de «Ndrangheta, zich ook in Nederland heeft gevestigd. In eerste instantie werd gedacht dat dit slechts was om uit de handen van de Italiaanse opspoorders te blijven, maar het is duidelijk dat er nu minimaal één cel is die zich met meer dan alleen drugs bezighoudt. Verder is ook duidelijk dat de traditionele wijze van bestrijding van de maffia – volg de drugs en dan pakken we ze wel – niet werkt. Daarmee krijgen wij geen zicht op de organisatie, die zo fnuikend is en zich zo invreet in de Nederlandse samenleving. Op welke wijze krijgen wij allereerst in beeld hoe de maffiaorganisatie in Nederland echt in elkaar zit? Wij hebben nu alleen informatie van diensten uit het buitenland, waar ze wel een specifiek aandachtsaccent op maffiaorganisaties leggen, of het nu Duitsland of België is. Vervolgens is het de vraag hoe wij het gaan aanpakken. Ik pleit opnieuw voor aparte aandacht voor de Italiaanse maffia. Wat mij betreft doen wij de Russische er meteen bij.

Omwille van de tijd houd ik het kort over de vastgoedsector. In de brief van 7 maart staat al een heel duidelijke aanpak, waarvoor mijn complimenten. Daarin is sprake van een samenhangende strategie. Het vraagt een heel aantal samenhangende maatregelen om de vastgoedsector schoon te krijgen, waarvan integriteit een belangrijk onderdeel uitmaakt. Ik vraag naar de stand van zaken op dit vlak. Ik heb met collega Groot een voorstel ingediend tot een openbaar aandeelhoudersregister om te bekijken wie er aandeelhouder zijn en om daarmee ook zicht te krijgen op de vastgoedsector: wie kopen er waar panden? De minister heeft al eerder gezegd dat dit mogelijk een goed idee is, maar vervolgens is het nog steeds wachten op een reactie van het kabinet. Ook hier vraag ik naar de stand van zaken.

De ambitie van het rapport Follow the Money is prima. Wat mij betreft mag die ambitie nog wel wat omhoog en mag er meer worden ondernomen.

Een wat groter punt betreft de kroongetuigen, ook een onderwerp waarover wij al vaker hebben gesproken. Wat is het standpunt van het kabinet, met name na recente publicaties van professor Fijnaut? Hij zegt dat als wij het echt willen aanpakken, wij de regeling ruimer moeten maken. In september verloopt de huidige regeling. Het is dus zaak dat wij met enige voortvarendheid kritisch ernaar kijken. Wat mij betreft zijn wij zeer kritisch wat betreft de inzet. Als wij het inzetten, zijn de politie en het Openbaar Ministerie niet meer aan handen gebonden. Dan is er een wat ruimere bevoegdheid binnen allerlei zeer goed te controleren marges, zoals de tijd enzovoorts. Ik vraag de minister om hierop nader in te gaan.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik snap het punt dat de heer Recourt maakte heel goed. Ik sluit mij erbij aan omdat ook ik wil weten of de Aanwijzing Toezeggingen aan getuigen in strafzaken moet worden geactualiseerd. Wel vraag ik mij af of de heer Recourt het met de heer Fijnaut eens is dat een aanpassing van de regeling alleen al noodzakelijk is omdat zij anders wordt uitgehold door de praktijk. Hij verwijst dan naar rechters die op eigen initiatief verdachten belonen als zij meewerken aan het ontrafelen van een zaak.

De heer Recourt (PvdA): Nee,daar ben ik het in zoverre niet mee eens dat die praktijk altijd zal bestaan. Het is de vrijheid van de rechter om bij de strafoplegging rekening te houden met alle relevante omstandigheden. De mate van meewerking van de verdachte kan daarin een rol spelen. Slechts in een zeer klein gedeelte van de zaken zal sprake zijn van een kroongetuige. Als de zaken met kroongetuigen 1% bedragen, moet de rechter er in 99% van de gevallen toch nog over oordelen. Ik denk dus niet dat dit een heel relevant argument is.

Voorzitter. In het kader van kroongetuigen en informanten is het heel belangrijk – aansluitend op wat collega Hennis zei over de aanpak van de outlawbikers – dat er onconventionele middelen zijn. Informanten doen goed werk. Zij mogen zelf niet crimineel zijn maar zij leven voortdurend onder grote spanning. Mogelijk verkeren mensen zelfs tien jaar lang in een bijna paranoïde wereld van «wie kan ik wel en niet vertrouwen, is de politie lek of niet?». Wij hebben dit nodig en wij moeten ermee door, maar wat ontbreekt is de psychische zorg voor deze mensen. Gaat het uiteindelijk wel goed met ze? Is hun informatie wel te vertrouwen? Hoe gaat het psychisch met ze? Ik vraag de minister of daarvoor aandacht bestaat. Naar mijn informatie is dat niet het geval. Ik verzoek dan ook om er aandacht voor te organiseren.

Het is evident dat criminaliteit niet mag lonen. De pakkans omhoog en uitsluiten uit het sociale circuit zijn twee wegen waarvoor ik in dit kader pleit.

Voorzitter: Helder

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. De collega’s hebben de onderwerpen allemaal behandeld, dus ik zal mij in staccato aansluiten bij enkele punten. Het gaat vandaag over georganiseerde criminaliteit. Die moeten wij gewoon aanpakken; het is onacceptabel omdat het inbreuk maakt op onze financieel-economische structuur. Ook maakt het inbreuk op onze rechtsstaat. De voorbeelden van mevrouw Hennis spreken in dat kader boekdelen. Er zijn veel partijen bij aangesloten of aan verbonden. Op een gegeven moment weet je niet meer of je in de bovenwereld of in de onderwereld verkeert. Er is dus alle steun van de CDA-fractie voor de geïntegreerde aanpak.

Ik begin waar collega Recourt is geëindigd, namelijk met de kroongetuigen. In september praten wij over de evaluatie. Wij moeten voorkomen dat wij na «Van Traa» totaal de andere kant op gaan. Ik hoor toch geluiden dat onze politie, maar met name ook onze OM-mensen, met de handen op de rug de zaak van de kroongetuige moeten aanpakken. In het buitenland staat men voor vergelijkbare problemen. Hoe wordt het daar aangepakt? Ik vind het dan ook wel tijd dat wij, als wij het aanpakken, uit het trauma moeten geraken, uiteraard binnen de spelregels van de rechtsstaat. Nu kunnen onze zaakofficieren een korting van maximaal 50% geven. Ik heb in een uitzending gezegd: waarom niet 75% of 100%? Laten wij dat moment ook nemen, want uiteindelijk moet je onorthodoxe maatregelen durven nemen om de grote vissen achter de tralies te krijgen. Laten wij een hoorzitting over dit onderwerp organiseren, desnoods vertrouwelijk, zodat wij ook mensen kunnen horen die in zo’n programma zitten of hebben gezeten. Laten wij alle expertise, ook die vanuit het buitenland, gebruiken.

In de aanpak van de motorbendes is nog weinig succesvols te benoemen. Ik herinner mij dat in 2007 een gigantisch strafproces tegen de Hells Angels is mislukt omdat het OM de regels over afluisteren van advocaten had geschonden. Bij de civiele rechter is het niet gelukt om afdelingen van de Hells Angels te verbieden. De Hoge Raad stelt daarvoor te zware eisen aan het grondrecht van vereniging. De jarenlange strijd tegen de Hells Angels heeft in Nederland tot nu toe slechts verloren rechtszaken opgeleverd.

Ik ben blij dat de minister zegt met een geïntegreerde aanpak te komen. Wat zijn nu de nieuwe elementen daarin? Of is het dat wat wij al deden, maar nu integraal? Ik krijg graag op gezette tijden een voortgangsrapportage van de minister om te zien waar wij zijn.

Het is niet mogelijk gebleken om de Hells Angels civielrechtelijk te verbieden. Koerst de minister er nu met het OM en de politie op aan om in de toekomst opnieuw te proberen, criminele motorbendes civielrechtelijk te verbieden? De Hoge Raad heeft duidelijk gemaakt dat daarvoor nodig is dat de rechtspersoon zelf in de fout is gegaan en dus niet alleen individuele bikers. Wat moet hiertoe in de wet worden geregeld? Wij willen dit elke keer en toch loopt het elke keer spaak. Dat is geen positief gegeven.

Ik kom te spreken over de Italiaanse maffia. In november vorig jaar liet staatssecretaris Teeven de Kamer weten dat de Italiaanse maffia de volledige aandacht heeft van het landelijk parket en de Dienst Nationale Recherche. Collega’s hebben al gerefereerd aan uitzendingen van bijvoorbeeld Argos, waarin hoofdofficier Gerrit van der Burg van het landelijk parket zei dat er onvoldoende zicht is op de positie. De minister heeft gezegd geen speciale afdeling voor alleen de Italiaanse maffia te willen. Daar is veel voor te zeggen. Tegelijkertijd is er natuurlijk wel zorg als wordt gezegd dat er geen zicht op is. Je zult toch eerst zicht moeten hebben, wil je iets kunnen aanpakken. Ik vraag dus open aan de minister hoe hij uit deze spagaat wil geraken. Er is Chinese maffia, er is Italiaanse maffia en er is andere maffia. Als je voor elke nationaliteit een apart onderdeel creëert, wordt het ook een beetje lastig. Tegelijkertijd moet je natuurlijk wel eerst informatie en inzicht hebben om uit de zaak te komen.

Tot slot wijd ik enkele woorden aan de vastgoedfraude. Fraude is mogelijk dankzij gesloten deuren. Als de markt niet transparant is, vormt dat een ideale voedingsbodem voor fraude. Dat geldt al eeuwen en het komt voor in allerlei sectoren, ook in de vastgoedsector. De CDA-fractie vindt het wel belangrijk om op te merken dat het beeld dat er in de vastgoedsector aan de lopende band wordt gefraudeerd, correctie lijkt te behoeven. Er werken wel duizenden mensen in de vastgoedsector en de groep fraudeurs lijkt klein. De bedragen zijn echter ontzettend groot. De geïntegreerde en daadkrachtige aanpak van vastgoedfraude door de regiegroep en het Integriteit Overleg Vastgoedfraude kan op krachtige steun van mijn fractie rekenen. Het is voor een groot deel werk in uitvoering. Ik heb een enkele vraag aan de minister over de positie van taxateurs. Vaak is de functie nauwelijks gescheiden van die van makelaars, zodat er sprake is van een dubbele rol. Als een makelaar ook mag bepalen hoeveel een kantoorpand waard is, is dat bijna vragen om moeilijkheden. De minister kondigt aan dat de regiegroep bezig is met het terugdringen van de kwetsbaarheid van taxateurs en taxatierapporten. Aan welke maatregelen denkt hij hierbij? Wordt een scheiding van de functies van makelaar en taxateur overwogen?

Voorzitter: Çörüz

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng en voor wat ik voel – wel met kritische kanttekeningen, zoals dat hoort – als een ondersteuning van de geïntegreerde aanpak en de prioriteit en focus die wij geven aan het onderwerp van de georganiseerde criminaliteit. Ik hoop dat het zichtbaar is dat wij, met het OM, de politie en nadrukkelijk ook het bestuur, een aantal stappen hebben gezet. De rode draad in datgene waarover wij spreken is de ondermijning van de integriteit van het financieel-economisch stelsel als het gaat om vastgoedfraude, criminele geldstromen en witwaspraktijken. Op de zorg voor de slachtoffers kom ik specifiek terug.

Ik ben onder de indruk van de voorbeelden van ondermijning van de veiligheid van de samenleving en van de rechtsstaat zoals geschetst in de betogen van mevrouw Hennis en anderen. Het gaat dan over de outlawbikers, maar natuurlijk ook om de Italiaanse maffiagroepering «Ndrangheta. Ook de afpersingspraktijken schaar ik onder deze noemer. Mijn reactie hierop is simpel, zoals ik nu eenmaal ben: gewoon keihard en snoeihard aanpakken. Dit tolereren wij niet in Nederland. Daarmee zijn wij er natuurlijk nog niet. Ik heb als doel gesteld – dat vind ik een prettige manier van werken – dat het aantal aangepakte criminele groeperingen die zich met georganiseerde misdaad bezighouden, eind 2014 twee keer zo hoog moet liggen als aan het einde van 2009. Dat doel is opgenomen in onze meerjarige prioriteiten.

De eerste resultaten die wij hebben geboekt in de afgelopen anderhalf jaar stemmen mij op zichzelf hoopvol. Je moet op een gegeven moment op koers liggen. In 2011 lag het aantal aangepakte criminele groepen 20% hoger dan in het peiljaar 2009. Dat is conform de doelstelling, maar er is nog heel veel werk te doen om deze groei de komende jaren duidelijk door te zetten. Crimineel geld moet ook met alle middelen worden aangepakt. Ook op dit vlak heb ik een helder doel gesteld aan politie en het Openbaar Ministerie. De SP-fractie zou daar zeker naar gevraagd hebben, maar de vertegenwoordiger van deze fractie is er niet vanwege fileproblematiek, zo heb ik begrepen. Ik dacht dat wij die zo langzamerhand een beetje hadden opgelost, maar goed. Ik zal daar morgen even aandacht voor vragen in het kabinet! In 2010 werd 136 mln. afgenomen door de inzet van het strafrecht, waarvan 55 mln. door het OM en 81 mln. door andere diensten. Dat bedrag moet verder stijgen naar 190 mln. vanaf 2018, waarvan dan 100 mln. door het Openbaar Ministerie. Dat is niet genoeg, zoals ik vaak heb gezegd. Langs fiscale en langs bestuurlijke weg zijn er natuurlijk veel instrumenten om dit geld af te pakken. Als je alles meetelt, is overheidsbreed in totaal 4,6 mld. afgenomen.

Met mijn collega’s in het kabinet werk ik aan afspraken over een verdere versterking van het overheidsbreed afpakken en een stevige aanpak van financieel-economische delicten zoals witwassen. Mevrouw Hennis heeft daartoe destijds een oproep gedaan, die door de volledige Kamer werd gesteund. Zoals net is gememoreerd, heb ik een wetsvoorstel in consultatie gebracht waarmee wordt tegemoetgekomen aan de wensen van de Kamer op dit punt. De strafmaat van witwassen gaat fors omhoog en de aftrekbaarheid van de kosten bij ontneming worden stevig ingeperkt; een punt dat de heer Çörüz heeft aangekaart.

De heer Recourt (PvdA): Ik ben blij om te horen dat het goed gaat. Ook heeft de minister gezegd dat het nog niet goed genoeg is; dan zitten wij op dezelfde lijn. Vervolgens kwam het bedrag van 4,6 mld. voorbij. Nou, dat schiet lekker op! Het is een enorm bedrag, overheidsbreed. Kan de minister zeggen waar dat vandaan komt als justitie daaraan 100 mln. bijdraagt? Dan hebben wij nog 4,5 mld. te dichten.

Minister Opstelten: Ik heb het vaker genoemd. Het is ook geen nieuw begrip. Wij denken dan aan, zoals ik net zei, bestuurlijk en fiscaal. Ik noem de sociale uitkeringen en al dat soort diensten met elkaar. Ik kom nog voor de zomer met een brief over de intensivering van de interdepartementale aanpak inzake het afpakken, met alle buitengewone opsporingsdiensten. Het is de laatste 30 jaar eigenlijk nooit gelukt om die goed en stevig bij elkaar te krijgen. Het is echt een uitdaging om daar nu resultaat te laten zien. Ik zal dat ook zichtbaar maken. Ik kan het nu niet uit mijn hoofd specificeren; ik denk ook niet dat het nodig is om dat te doen. Ik heb dit bedrag een- en andermaal genoemd en ik herhaal dat.

De heer Recourt (PvdA): Dat is nogmaals fijn om te horen, maar het is zo’n enorm bedrag dat ik mij nauwelijks kan voorstellen dat het allemaal crimineel geld is.

Minister Opstelten: Het is nog veel te laag.

De heer Recourt (PvdA): Ja, de schattingen zijn dat er nog miljarden meer zijn. Als overheid krijg je daar echter maar moeilijk de vinger achter; vandaar mijn vraag. Kennelijk komt het later naar buiten hoe die 4,6 mld. ...

Minister Opstelten: Zeker. Ik wil daaraan aandacht schenken in de brief die nog voor het zomerreces komt. Dit gaat om crimineel geld, waarin natuurlijk ook fraude zit. Het gaat om alle vormen van criminaliteit. Het is wel eens goed om dit bedrag te noemen, want anders blijven wij maar hangen in wat het OM binnenhaalt. Dat betreft het strafrecht. Het zijn slechts kleine procentjes van de grote miljarden aan crimineel geld. Ik vind dat wij als overheid een stevig gezicht moeten tonen om te laten zien dat wij dit niet pikken en dat niet alleen politie en Openbaar Ministerie dat doen, maar dat er breed door de overheid van katoen wordt gegeven en het geld wordt afgepakt.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de outlawbikers, een onderwerp dat door alle leden der commissie is genoemd. Mevrouw Helder heeft gevraagd wat het OM gaat doen zodat de zaken dit keer niet mislukken. Hoe zet het OM in op veroordeling op basis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht? Momenteel wordt nadrukkelijk ingezet op een fors aantal strafrechtelijke onderzoeken naar individuele leden. Ook is het de bedoeling om in de toekomst meer zaken aan te brengen. Hierbij is het OM alert op informatie die duidt op lidmaatschap van een criminele organisatie – artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht – dan wel informatie die in artikel 2.20, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek – procedure ontbinden, verboden verklaren rechtspersoon – een rol kan spelen. Aldus wordt ingezet op zowel een werkwijze van korte klappen op korte termijn als het opwerpen van drempels die effect op de langere termijn sorteren.

Het betoog van mevrouw Hennis was echt indrukwekkend. Het is een betoog waaraan wij veel hebben, omdat zij veel voorbereidend werk heeft gedaan. Haar betoog bevatte voor mij nieuwe feiten. Veel slachtoffers durven geen aangifte te doen uit angst voor lijf en leden. Wat kan ik deze mensen bieden, zo vroeg mevrouw Hennis. Van tevoren zeg ik dat de brede aanpak die in de brief is neergezet, leidt tot een integrale aanpak van de hele problematiek op het kwalitatief hoogste niveau van de politiek, de nationale recherche, het Openbaar Ministerie, de «zware» burgemeesters in dit land en mijzelf en mijn mensen. Ik kan natuurlijk niet allerlei feiten van lopend onderzoek noemen die ik wel ken; dat zal iedereen begrijpen. Ook kan niet altijd direct een korte klap worden uitgedeeld. Wel vind ik dat wij op deze manier heel stevig aan de gang zijn en dat wij elk signaal heel serieus nemen. Ik merk dat ook van de burgemeesters die erbij betrokken zijn. Dat is natuurlijk heel belangrijk, want in hun stad gebeurt het, in hun stad is het Bibob-circuit aanwezig en in hun stad moeten de vergunningen worden geweigerd. In al dat soort zaken moet er civielrechtelijk worden opgetreden.

De voorbeelden die mevrouw Hennis heeft aangehaald, zijn zeer ernstig en allemaal absoluut onacceptabel in een rechtsstaat. Het mag niet zo zijn dat burgers die worden afgeperst of op andere wijze te maken krijgen met zware criminaliteit, geen aangifte durven te doen uit angst voor represailles. Daar krijg ik echt een brok van in mijn keel, maar daar heeft niemand iets aan. Het is wel de gemoedstoestand die ik heb. Het patroon van stilzwijgen moet doorbroken worden. Daarvoor is een aantal dingen in gang gezet. Op 2 juli 2011 is bij wijze van proef de vertrouwenslijn afpersing geopend, zoals mevrouw Helder al zei. In totaal zijn sinds de opening ruim 85 gesprekken gevoerd, waarbij het in 19 gevallen ging om strafbare afpersing. In de meeste gevallen heeft dat, voor zover mij bekend, vervolgens geleid tot het doen van aangifte. Het doel is om te zien of zo’n vertrouwenslijn helpt om de drempel voor slachtoffers te verlagen om melding te maken van een misdrijf. Voor slachtoffers van afpersing is het van belang om te weten dat onvoorwaardelijke geheimhouding van hun identiteit gegarandeerd is. De gesprekken zijn strikt vertrouwelijk. Als het slachtoffer dat wenst, bieden de vertrouwenspersonen begeleiding bij het doen van aangifte. In overleg met de politie wordt bekeken welke extra mogelijkheden er kunnen worden gecreëerd voor een zorgvuldige en vertrouwelijke bejegening van slachtoffers van afpersing. Dat biedt nog geen voldoende concreet antwoord op de ernstige voorbeelden die vandaag door mevrouw Hennis zijn genoemd. Ik ken uiteraard geen details van de concrete gevallen waarop zij doelt, maar ik kan wel ingaan op de vraag wat de overheid kan bieden om recht te doen aan slachtoffers van dit soort misdadige praktijken.

Mevrouw Helder (PVV): Ik geloof dat de minister klaar is met het antwoord op mijn vraag over de vertrouwenslijn. De voorwaarden waaraan deze lijn voldoet, zijn allemaal prachtig ...

Minister Opstelten: Ik weet precies wat mevrouw Helder heeft gevraagd; ik kom daar apart op terug.

Ik heb de afgelopen week samen met collega Schippers een aantal keer met de Kamer gesproken over dit onderwerp. Toen ging het over medewerkers in de zorg en om personen met een publieke taak, die in veel gevallen ook geen aangifte durven te doen. Zoals ik recent heb aangekondigd, gaat het OM de handleiding op dit punt aanpassen zodat in bepaalde gevallen ook aangifte op nummer mogelijk wordt. Dat maakt het dus mogelijk om de identiteit van de aangever af te schermen tijdens het aangifteproces. Ik denk dat dit belangrijk is. Als ik de voorbeelden van mevrouw Hennis beluister, lijkt het hier te gaan om nog ernstiger gevallen. Het is van groot belang dat slachtoffers van dit soort praktijken aangifte doen en dat ook kunnen doen zonder dat zij hoeven te vrezen voor de consequenties daarvan. Het Wetboek van Strafvordering biedt verdergaande mogelijkheden tot afscherming van de identiteit van aangevers of getuigen, bijvoorbeeld door iemand aan te merken als een anonieme getuige of, nog verdergaand, als bedreigde getuige. Of die mogelijkheden in de hier genoemde individuele gevallen van toepassing zijn, kan en mag ik vanuit mijn positie als minister natuurlijk niet beoordelen. Dat is aan de officier van justitie en uiteindelijk aan de rechter-commissaris. Mijn boodschap aan mevrouw Hennis en aan de andere leden der commissie – en daarmee ook indirect aan de slachtoffers – is dat het onacceptabel is als slachtoffers van dit soort misdadige praktijken uit angst voor represailles geen aangifte durven te doen. Ik heb maatregelen in gang gezet om de drempel te verlagen bij slachtoffers. Ik wijs nogmaals op de mogelijkheden die de regelgeving over anonieme en bedreigde getuigen te bieden heeft.

Ik wil het hier toch opnemen voor de lagere overheden. Mevrouw Hennis heeft gevraagd hoe wij weten of de medeoverheden – ik wil mijn verleden niet verloochenen en spreek daarom van medeoverheden en niet van lagere overheden – niet per ongeluk gemeentelijke bedrijven aan criminelen hebben verkocht of overgedragen. Mij is geen casuïstiek bekend over de verkoop van gemeentelijke bedrijven aan criminelen. Het specifieke punt van gemeentelijke bedrijven herken ik dan ook niet. Ik neem deze signalen natuurlijk wel serieus. Als wie van u dan ook zo’n signaal afgeeft, is dat bloedserieus. Wij zullen dit dus ook bekijken en laten uitzoeken in het netwerk dat wij hebben opgebouwd voor de integrale aanpak.

Er zijn mij geen aanwijzingen bekend van een netwerk en structuur van outlawbikers, waarbij accountants, advocaten, ambtenaren en politiefunctionarissen betrokken zijn. Wel is verwevenheid van boven- en onderwereld nadrukkelijk een van de aandachtspunten in de totale aanpak. Onder meer de speciaal voor deze problematiek ingerichte infocel bij het KLPD is alert op al dit soort mogelijke signalen. Deze infocel is buitengewoon goed. Hij bestaat nog niet zo lang maar beschikt over zeer specifieke informatie. Alles wat mevrouw Hennis hier heeft gezegd – zij luisteren natuurlijk mee – zal daar absoluut worden bekeken. Bovendien vormen de leden van de 1%-motorclubs in overheidsdienst een van de speerpunten van het landelijk plan van aanpak. Momenteel wordt de aard en de omvang van deze problematiek in beeld gebracht, waarbij tevens mogelijke maatregelen worden bezien. Ten slotte is de invloed van 1%-motorclubs binnen beveiligingsbedrijven ook een van de speerpunten van het landelijk plan van aanpak.

Om de aangiftebereidheid in het kader van de outlawbikers te vergroten, wordt ingezet op een brede geïntegreerde aanpak samen met alle partijen door één gericht offensief in te zetten, dus niet zo maar een pilotje of een programma, maar echt een offensief. Naar verwachting zal hiermee de aangiftebereidheid worden vergroot. Mogelijk wordt ook bezien welke rol Stichting M. oftewel Meld Misdaad Anoniem specifiek kan vervullen in de aanpak van de outlawbikers. Gisteren heb ik samen met de burgemeester van Amsterdam een andere actie van deze stichting gestart in het kader van de mensenhandel. Voor het overige verwijs ik naar de reactie op de bredere problematiek bij het doen van dit soort aangiften.

Mevrouw Hennis heeft gevraagd of motorclubs via stichtingen subsidies ontvangen. Dat is ons als zodanig niet bekend als een structureel probleem. Ik kan mij voorstellen dat het hier en daar wel is gebeurd op lokaal niveau. Overheden kunnen te subsidiëren partijen screenen via de Wet Bibob. Dit wordt dankzij het amendement van mevrouw Hennis en de heer Çörüz nog gemakkelijker. Ik moet deze wijziging nog door de Senaat krijgen. Zelf ben ik dag en nacht beschikbaar om in de Eerste Kamer te verschijnen, maar dat is bekend.

De heer Çörüz heeft gevraagd wat ik doe om de outlawbikers effectief civielrechtelijk aan te pakken. Er loopt momenteel een fors aantal strafrechtelijke onderzoeken naar individuele leden. Ik heb net gezegd dat het OM ook alert is op informatie die duidt op een lidmaatschap van een criminele organisatie. Ik doel op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2:20, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De inzet van het OM is om een dergelijke procedure in gang te zetten als zich daarvoor een goede kans voordoet. Dit lijkt mij voor nu een goede weg.

De heer Çörüz heeft ook de uitdagende vraag gesteld wat er nu zo nieuw is aan de aanpak. Ik vind het nieuwe er niet zo indrukwekkend aan, maar wel het integrale en het multidisciplinaire. Ook het feit dat het landelijk is, is nieuw. Er wordt dus niet hier en daar lokaal iets opgepakt, maar dit wordt gestuurd door iedereen die aan boord hoort te zijn. Nieuw aan de aanpak is dat er daadwerkelijk op zowel landelijk als lokaal niveau, vanuit een gezamenlijk commitment geïntegreerd wordt samengewerkt. Dat was twee jaar geleden totaal ondenkbaar of onmogelijk. Zo is recent, op 24 april 2012, een geïntegreerd plan van aanpak bestrijding 1%-motorclubs vastgesteld door politie, OM, gemeenten, de Belastingdienst en de RIEC’s. Ik was daar zelf bij. In dat plan van aanpak zijn onder meer gezamenlijke speerpunten genoemd. De speciale infocel heb ik al genoemd.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Lof voor de inzet en vastberadenheid van de minister. Wij kunnen dit alleen bestrijden als wij gezamenlijk optrekken. Ik realiseer mij nogmaals dat ik met meel in de mond moest praten. Ik kom even terug op de slachtoffers. Ik steun de inzet die hier wordt getoond inzake het anoniem aangifte doen. Het probleem is echter dat de identiteit op een gegeven moment, als wordt overgegaan tot vervolging, naar buiten komt. Daar zit hem de crux. Als mensen uiteindelijk overgaan tot verklaren, is het duidelijk dat de identiteit vroeg of laat naar buiten komt. Wat kunnen wij deze mensen dan bieden aan bescherming? In beschermingsprogramma’s is het antwoord vaak: gaat u maar even naar het buitenland. Dat gaat echter niet altijd. Er zijn allerlei mogelijkheden, tot verklaringen aan toe, maar als het OM ermee verder wil en in detail informatie nodig heeft, komt de identiteit vroeg of laat naar buiten.

Minister Opstelten: Dat hoeft dus niet. Deze vraag komt continu aan de orde en wij zijn dus op zoek naar mogelijkheden in het anoniem aangifte doen. Ik heb dit doorbroken door het OM te vertellen dat er de mogelijkheid van aangifte op nummer komt. Dan weet niemand het. Uiteindelijk is het natuurlijk altijd de rechter die beslist, maar dit wordt echt mogelijk. Daarvoor zet ik mij enorm in. De betrokkene is er altijd bij. Alleen de politie weet dan de identiteit van degene bij wie het nummer hoort, maar verder niemand. Dat lijkt mij heel belangrijk. Ik respecteer overigens zeer dat mevrouw Hennis haar bronnen niet kan prijsgeven. Dat moet zij ook zeker niet doen; dat hoeft helemaal niet. Ik vraag haar wel of zij bereid is om met de top van het OM in gesprek te gaan over dit punt. Zij moet er vertrouwen in hebben dat zij dan even niet met mij, maar met de top van het OM spreekt over de feiten waarover zij beschikt. Het OM kan dan de randvoorwaarden bespreken waarbinnen wij werken.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik dank de minister wederom voor zijn inzet. Ik ga graag op zijn verzoek in. In dat gesprek zal ik dan ook ingaan op mijn opmerkingen over de lagere overheden. Voor alle duidelijkheid: natuurlijk zijn de lagere overheden over het algemeen – ik ga daaraan geen percentages verbinden – te goeder trouw. Wij weten echter allemaal dat daar waar heel veel mensen samenkomen, er ook wel eens een rotte appel tussen zit en dat burgemeesters kunnen worden afgeschermd van informatie die zij wel zouden moeten hebben. Dat is mijn punt.

Minister Opstelten: Dat is een goed signaal, ook aan de burgemeesters. Mevrouw Hennis zegt dit niet voor niets. Daarom is het zo belangrijk dat wij de RIEC’s en de Wet Bibob hebben en dat deze aangescherpt is. In mijn verschillende functies heeft het mij altijd bezig gehouden dat ik wil weten met wie ik gezien kan worden en met wie ik niet gezien kan worden. De heer Recourt sprak hier ook over. Dat soort zaken zijn hier natuurlijk ook aan de orde. Dat is de kern van het integer optreden van een overheidfunctionaris, in welke verantwoordelijkheid dan ook.

Mevrouw Helder (PVV): Ik wil even doorpakken op de terechte vraag van mevrouw Hennis. De minister heeft gezegd dat hij zich hard gaat maken voor het doen van aangifte op nummer. Dat is prima. Ik trek het even door naar een concreet voorbeeld. Stel dat het leidt tot vervolging en de verdachte krijgt een raadsman. Deze raadsman moet de getuige kunnen ondervragen. Ik heb mevrouw Hennis in haar eerste termijn horen zeggen dat ook een advocaat onder druk kan staan. Ergo, het gevaar bestaat dat die advocaat de identiteit wel prijsgeeft aan zijn cliënt. Dan ligt de identiteit alsnog op straat. De vraag is of het programma voor bedreigde getuigen daarvoor voldoende waarborgen biedt.

Minister Opstelten: Dat is natuurlijk continu het spanningsveld; dat is duidelijk. Met instemming van het Openbaar Ministerie heb ik afgesproken dat wij dit zo gaan doen. Ook de rechter-commissaris houdt rekening met de afscherming van de identiteit van aangevers of getuigen, bijvoorbeeld door iemand aan te merken als anonieme getuige of, nog verdergaand, als een bedreigde getuige. De andere partij, die aangifte heeft gedaan, is natuurlijk altijd nog in staat om de zaak terug te trekken omdat het hem te lastig wordt. Dat kan natuurlijk ook, maar dat is geen goede zaak. Ik zet mij volledig in voor dit punt, omdat ik wil dat deze mensen aangifte kunnen doen. Ik begrijp hun problematiek. Wij moeten daarvoor een oplossing vinden, die rechtsstatelijk waterdicht moet zijn. Je moet met vertrouwen tegen de slachtoffers kunnen zeggen: doet u op die manier aangifte; dan staan wij ervoor in dat het anoniem blijft.

Voorzitter. Tot mevrouw Helder zeg ik dat ik denk dat ik voldoende heb gezegd over Stichting M. en de vertrouwenslijn. Bij Meld Misdaad Anoniem staat het waarborgen van de anonimiteit van de beller altijd voorop. Om deze reden is het beter om voor afpersing een aparte vertrouwenslijn te gebruiken, zoals nu het geval is. Onderbrengen bij de Stichting M. is, als ik het eerlijk mag zeggen, twee keer zo duur. Wij gaan verder met de vertrouwenslijn. Ik heb dat laatst ook met alle vertegenwoordigers van het bedrijfsleven besproken. Wij gaan het proberen in te zetten, want er moet meer van worden gebruikgemaakt. Lukt het niet – ik ga ervan uit dat het wel lukt – dan zitten wij weer in een andere positie en zullen wij andere dingen proberen. Het belangrijkste is dat men vertrouwen krijgt en dat men contact weet te vinden met de politie en het Openbaar Ministerie.

Mevrouw Helder heeft gevraagd naar de vier ton voor de stichting van het Amsterdamse clubhuis. Ik dacht dat wij hierover hadden gecommuniceerd in de vorm van schriftelijke vragen en de antwoorden daarop. Ik herinner mij dat zeer goed. Ik herinner mij ook de ambtsberichten uit Amsterdam. Over dit geval heb ik Kamervragen beantwoord van het lid Brinkman. Ik kan mij dus voorstellen dat mevrouw Helder zich dat niet meer herinnert! Meer in zijn algemeenheid zeg ik dat de aanpak van clubhuizen van outlawbikers en het niet faciliteren van deze lieden prioriteit heeft binnen de ingezette brede integrale aanpak. Ook het lokaal bestuur legt hierop een accent. De overheid moet natuurlijk geen criminelen faciliteren. Wij hebben de vragen toen beantwoord. Naar onze mening is dit op fatsoenlijke wijze door het gemeentebestuur behandeld, als ik het mij goed herinner. Anders zou ik het me namelijk nog zeer veel scherper herinneren.

De heer Çörüz heeft op dit punt om een voortgangsrapportage gevraagd. Dat zeg ik natuurlijk graag toe. De Kamer ontvangt van mij nog dit najaar een voortgangsrapportage. Ik ben nooit zo erg voor voortgangsrapportages maar een dergelijke rapportage heeft ook voor mij en mijn mensen een voordeel, omdat je erdoor scherp wordt gehouden. In een voortgangsrapportage moet je op een gegeven moment ook resultaten laten zien.

Ik kom te spreken over de maffia, waarover allerlei vragen zijn gesteld. Mevrouw Helder heeft gevraagd of ik de mening deel dat er meer Europees en internationaal onderzoek moet worden geïnitieerd naar de maffia, zoals de heer Fijnaut heeft voorgesteld in de Volkskrant. Ik heb van tijd tot tijd contact met de heer Fijnaut en dan hoor ik toch veel meer dan er in de Volkskrant staat. Ik heb natuurlijk kennisgenomen van genoemd artikel. Ik deel zijn constatering dat de betrokken partners in Europa voldoende zicht moeten hebben op de positie van de maffia in verschillende landen en dat zij, waar wenselijk en mogelijk, gezamenlijk moeten optreden tegen de activiteiten van deze groeperingen.

Op Europees niveau zijn er verschillende initiatieven die bijdragen aan de gezamenlijke aanpak. Zo zijn er de structurele activiteiten en de informatie-uitwisseling van instanties zoals Europol en Eurojust, hier dichtbij huis in Den Haag. Afgelopen maart heeft het Europees Parlement een speciale commissie ingericht die onderzoek doet naar infiltratie van de legale economie door de georganiseerde misdaad, inclusief de maffia. De constatering dat meer, ook wetenschappelijk, onderzoek nodig is naar de positie van de maffia in Europa, deel ik op zichzelf niet op voorhand. De aanpak van deze groepen blijft operationele prioriteit houden binnen de aanpak door de politie en het Openbaar Ministerie. Op het denken van de heer Fijnaut ben ik op zichzelf niet zo tegen. Ik wil zijn suggestie dus nog wel eens goed tegen het licht houden. Het heeft natuurlijk het meeste draagvlak als het ook steun van collega’s in andere landen heeft.

De heer Recourt heeft gevraagd waarom het in politiesystemen niet wordt geregistreerd als iemand lid is van de maffia. Het zal niemand verbazen dat maffialeden niet met hun lidmaatschap te koop lopen. Registratie van dergelijke informatie in de politiesystemen moet dus wel in dat perspectief worden geplaatst. Het gaat erom dat de georganiseerde misdaad in Nederland in al zijn facetten effectief wordt aangepakt. Daar zetten de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie op in. Een vinkje in de politiesystemen met als aanduiding «lid van de maffia» heeft op zichzelf onvoldoende toegevoegde waarde voor het kunnen aanpakken van een crimineel samenwerkingsverband. Het is echter een beetje kinderachtig om het zo te zeggen. Ik ben het er wel mee eens dat, als specifieke informatie beschikbaar komt over lidmaatschap van of deelname aan een specifieke groepering, bijvoorbeeld in onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit, dit wordt geregistreerd en ook wordt meegenomen in de analyse en de verdere aanpak. Betrokkenheid bij of lidmaatschap van de maffia kan immers nadere richting geven aan het onderzoek. Signalen uit het politierapport dat wij vandaag bespreken, zijn aanleiding geweest om aan het belang van een dergelijke registratie in specifieke gevallen voortaan ook meer aandacht te geven.

De heer Recourt (PvdA): Als ik de minister goed beluister, hoor ik nog steeds niet dat een aantal mensen bij de politie zich specifiek gaat bezighouden met het in kaart brengen van de «Ndrangheta en de maffia in Nederland. Gelijktijdig zegt diezelfde politie dat de «Ndrangheta zich volgens de Duitse en Belgische antimaffiadiensten schuldig maakt aan grootschalige drugshandel, het oplichten van Nederlandse bedrijven, wapenhandel, witwassen en subsidiefraude. Nederland is door de aanwezigheid van lucht- en zeehavens, het imago van afwezigheid van repressief en preventief beleid en het liberale internationale karakter een zeer geschikt land voor de maffia om zich te vestigen. Toch hoor ik de minister zeggen dat wij doorgaan op dezelfde weg. Ik blijf dat een naïeve aanpak vinden.

Minister Opstelten: Ik ben ook nog niet klaar. Wij zijn natuurlijk ook niet gek. Een belangrijk aandachtspunt – dat is ook de kern van dat rapport – is dat de informatiepositie beter moet. Informatie van de verschillende partijen moet bij elkaar worden gebracht om tot het beste resultaat te komen. Om de informatiepositie over bijvoorbeeld de Italiaanse maffia te verstevigen, is er nu een gezamenlijke expertgroep van de Dienst Nationale Recherche, het landelijk parket, de FIOD en de Belastingdienst ingesteld om de beschikbare informatie bij elkaar te krijgen. Ook het regiokorps Amsterdam-Amstelland participeert in deze expertgroep. Bij de Dienst Nationale Recherche zijn vervolgens mensen vrij gemaakt om alle beschikbare informatie nader te analyseren. Op basis daarvan zal, naar wij verwachten, medio september de eerste keer de balans worden opgemaakt en zal worden gekeken of extra maatregelen nodig zijn voor het op peil houden van de kennis en expertise over deze maffiagroepering. Een belangrijke bron van informatie over de maffia is uiteraard de Italiaanse overheid. Met de Italiaanse justitie zijn al eerder afspraken gemaakt over betere informatie-uitwisseling. Hiervan zijn al vruchten geplukt in de vorm van aanhoudingen van voortvluchtige verdachten. Ik hoop dat wij op die manier bij elkaar zijn gekomen.

De heer Recourt (PvdA): Ik ben blij om te horen dat er een expertgroep is waarmee er specifieke aandacht is voor deze groep; mijn complimenten.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik kom te spreken over een volgend punt: de deals met criminelen, opsporingsbevoegdheden en kroongetuigen. De heren Çörüz en Recourt en mevrouw Hennis hebben hierover gesproken. Ik heb met professor Fijnaut hierover gesproken. Wij zullen er ook verder over spreken. Ik ben om verschillende redenen terughoudend in het doen van inhoudelijke uitspraken over dit onderwerp, onder meer in verband met een lopende strafzaak waar dit onderwerp ook nadrukkelijk aan de orde is. De wettelijke regeling met betrekking tot toezeggingen aan getuigen is tot stand gekomen na een lange parlementaire behandeling, die uiteindelijk heeft geresulteerd in de huidige mogelijkheden. Kort gezegd is het mogelijk om maximaal de helft aan strafvermindering toe te zeggen. De heer Fijnaut pleit voor meer onderhandelingruimte voor het OM bij toezeggingen aan getuigen. Ik proef dat ook in de betogen van de Kamer. Zo verwijst Fijnaut naar het buitenland, waar een getuige zelfs mag worden toegezegd dat hij niet zal worden vervolgd.

Bij de totstandkoming van de regelgeving rond toezeggingen aan getuigen is destijds, op verzoek van de Tweede Kamer, gekozen voor duidelijke begrenzing van deze onderhandelingsruimte. Uiteraard ben ik bekend met de discussies die deals in de praktijk soms kunnen opleveren. In algemene zin kijk ik voortdurend naar mogelijke verbeteringen van het gehele opsporingsinstrumentarium. Ik vind het ook goed om te proeven dat de woordvoerders mij hiervoor ruimte geven. Ik ben dan ook het gesprek aangegaan met de heer Fijnaut, zoals ik vaker het gesprek aanga met experts. Ik heb natuurlijk zijn artikel in Justitiële verkenningen gelezen. Na de zomer krijgt dit een vervolg in de vorm van een verkennend gesprek met betrokken partijen, zoals het OM. Ik loop daar nu niet op vooruit. Het is een buitengewoon gevoelig onderwerp. Dat is ook de reden waarom ik nog niet met nadere voorstellen over de criminele burgerinfiltrant, waarover wij eerder hebben gesproken, ben gekomen. Je moet daar precies in zijn, maar je moet wel zeggen dat je ermee bezig bent. Ik vind ook dat rekening moet worden gehouden met mijn demissionaire status, hoewel mij dat soms moeite kost; ik hoop dat dat niet te veel opvalt! Het is daarom niet verstandig om over dit soort complexe en gevoelige onderwerpen nu snel allerlei wijzigingen voor te stellen. Wel zal ik alles doen om het voor te bereiden, zodat eventuele opvolgers, ook al ben ik dat zelf misschien, rustig verder kunnen gaan.

De voorzitter: Ik neem even als voorzitter het woord; anders wordt het weer zo lastig. Wij weten dat het een gevoelig onderwerp is. Ik heb al aangegeven dat wij na «Van Traa» als land een beetje een trauma hieraan hebben overgehouden; de criminele burgerinfiltrant, de kroongetuige. Neemt de minister in zijn zoektocht ook de ervaringen van met name het buitenland mee? Ik denk dat het goed is als de Kamer een hoorzitting organiseert om onszelf te laten informeren over alle ins en outs van de kroongetuige.

Minister Opstelten: Ja. Ik vind dat op zichzelf een prima initiatief. Ik zou dat inderdaad vertrouwelijk doen, zoals voorgesteld. In mijn verkenningen voor de voorbereiding van mijn dossier zal ik natuurlijk ook zeer naar het buitenland kijken. Ik zal ook zeer nadrukkelijk opletten wat de politieke signalen zijn. Die zijn natuurlijk ook belangrijk. Dit is echt een punt waarop je heel precies moet opereren en niet zomaar iets moet doen. Ik heb daar gelukkig ook de ruimte en tijd voor gekregen, maar ik vind dat ik het op deze manier aan de Kamer moet melden.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de kroongetuigen, waarover mevrouw Hennis en de heer Recourt een aantal vragen hebben gesteld. De rechter oordeelt uiteindelijk over de zaak en over de specifieke omstandigheden van de dader. Dat is duidelijk. Hierbij kan hij ook rekening houden met de mate waarin de verdachte meewerkt aan de zaak. Ik ben niet van mening dat deze verantwoordelijkheid van de rechter de praktijk van toezeggingen aan getuigen uitholt. Voor de «Klimop-zaak» geldt overigens dat het verschil tussen eis en uitspraak niet alleen is gelegen in de coöperatieve opstelling van de hoofdverdachte maar ook in het feit dat de rechter – laten wij dat niet vergeten – niet alles bewezen heeft verklaard. Overigens ben ik van mening dat de uitspraak in eerste aanleg in deze zaak wel degelijk recht doet aan de ernst van de begane feiten.

De heer Recourt heeft aandacht gevraagd voor de psychische zorg voor informanten en infiltranten. De zorg voor burgerinfiltranten is een cruciaal element in de begeleiding, zowel vanuit de zorg voor de betrokkene als vanwege betrouwbaarheid van de infiltrant. Ik zal hiervoor zeker aandacht blijven vragen.

De heer Recourt (PvdA): Informeert u ons daar dan ook over?

Minister Opstelten: Dat zal ik zeker doen. Ik doe dat in de periodieke rapportage die over dit onderwerp plaatsvindt.

Voorzitter. Ik wijd enkele woorden aan de vastgoedfraude. De heer Recourt heeft gezegd dat moet worden tegengegaan dat beroepsgroepen, zoals taxateurs, makelaars en advocaten, betrokken raken bij de georganiseerde criminaliteit. Ook de heer Çörüz heeft daarvoor aandacht gevraagd. Ik ben het daar zeer mee eens. Een belangrijk onderdeel van de aanpak is de aandacht voor facilitatoren en kwetsbare beroepsgroepen, niet alleen bij vastgoedfraude maar ook breder bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Ook de RIEC’s spelen hier natuurlijk een belangrijke rol.

Moeten er maatregelen worden genomen om de functies van makelaar en taxateur van elkaar te scheiden? Vast staat dat makelaars en taxateurs een belangrijke rol vervullen bij vastgoedtransacties. Vooral betrouwbare taxaties zijn van groot belang om manipulatie met de waarde van vastgoed tegen te gaan. Met de beroepsgroeporganisaties zijn wij in gesprek over maatregelen om de fraudebestendigheid binnen deze beroepsgroep verder te verbeteren. Functiescheiding tussen makelaars en taxateurs en ook de herinvoering van het systeem van beëdiging zijn in dat verband genoemd als mogelijkheden. Ik sluit dat niet uit. Ik ben zeker bereid om er serieus naar te kijken en hierover het gesprek aan te gaan met de brancheverenigingen en mijn collega-bewindslieden van BZK en van EL&I. Ik heb de Nationale Regiegroep Aanpak Misbruik Vastgoed recentelijk gevraagd, naar deze opties te kijken en mij daarover te adviseren. Ik kom er dus bij de Kamer op terug.

De heer Recourt heeft gevraagd naar een centraal aandeelhoudersregister. In de brief van 27 oktober 2011 heb ik mede namens mijn collega’s van Financiën en van EL&I bericht dat wij in beginsel positief staan tegenover het idee van een centraal aandeelhoudersregister. Dat betekent dus dat wij het niet alleen een aardig idee vinden. Zoals bekend betreft dit een complexe materie. Wij kijken dan ook zorgvuldig naar de verschillende aspecten en belangen die daarbij aan de orde zijn. De komende maanden vinden er nog afrondende gesprekken plaats met VNO-NCW, de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Kamer van Koophandel. Daarna zal ik dit najaar samen met mijn collega’s een definitieve reactie geven op de voorstellen in de initiatiefnota.

Ik heb al eerder aangegeven dat het strafrechtelijk afpakken een onderdeel is van het overheidsbreed afpakken. Bij «afpakken» gaat het ook om het compenseren van slachtoffers en het voorkomen van fraude. Momenteel ben ik in overleg met de top van het Openbaar Ministerie en de betrokken collega-bewindslieden om nadere afspraken te maken over de overheidsbrede aanpak, zoals ik aan het begin van mijn betoog reeds zei. Voor de zomer kom ik met een brief over de overheidsbrede aanpak van afpakken, mede namens mijn collega’s.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of er standaard een strafrechtelijk financieel onderzoek wordt gedaan. Het antwoord op die vraag is «ja». Bij onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden wordt er ook standaard een financieel onderzoek gestart. Dit wil ik op alle niveaus doorvoeren. Daarom hebben wij enorm geworven in deze expertise bij het OM en de politie. Het kabinet breidt de capaciteit voor financieel rechercheren fors uit. Eind 2014 zal dit allemaal gerealiseerd zijn, conform onze doelstellingen.

De voorzitter: Ik geef gelegenheid voor het houden van een korte tweede termijn van anderhalve minuut per lid.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Eén vraag is blijven openstaan, maar dat snap ik ook wel. Ik heb de minister eigenlijk om een erkenning gevraagd van de stelling dat het opheffen van controles aan de binnengrenzen de verspreiding van maffiose praktijken toch op zijn minst niet heeft tegengewerkt. Als die erkenning niet komt, vind ik dat ook niet zo erg. Dan blijft dat een prachtig PVV-punt.

Ik maak een opmerking over de vertrouwenslijn. Ik heb de minister horen zeggen dat integratie bij Meld Misdaad Anoniem duurder is. Het punt is echter dat de vertrouwenslijn te onbekend is, zodat er niets wordt gemeld. Dat is pas duur. Ik heb een tussenoplossing voor de minister. Ik heb begrepen dat Meld Misdaad Anoniem bezig is met een lokale oplossing. Is de minister bereid om deze lokale aanpak te volgen en bij gebleken succes voort te zetten? Wil hij bij het ontbreken van succes de vertrouwenslijn alsnog laten overhevelen naar Meld Misdaad Anoniem?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Door gebrek aan tijd in mijn eerste termijn vergat ik de minister te complimenteren met het ophogen van de strafmaat voor het witwassen. Gelukkig noemde hij dit punt zelf al even. Ik complimenteer hem hiermee.

Iets anders waaraan ik niet toekwam, betreft artikel 126aa, lid4 van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens een AO over de politie op 29 maart jl. heb ik hiervoor aandacht gevraagd. Ik zei toen dat politie en justitie op basis van dit artikel in feite worden gedwongen om alle ingezette bevoegdheden, tactieken en technieken prijs te geven, ook als deze niet tot bewijs zouden hebben geleid. Het resultaat hiervan is dat bijvoorbeeld innovatieve methoden maar zeer korte tijd kunnen worden gebruikt. Ik deed toen een voorstel, waarop de minister aangaf dat hij hier nog eens naar zou kijken. Ook gaf hij kort maar terecht aan dat de officier van justitie al over mogelijkheden beschikt. Volgens mij heb ik nog geen nadere reactie ontvangen; vandaar dat ik het nu weer aan de orde stel.

Hoe dan ook neem ik aan dat de minister tijdens dat AO verwees naar artikel 187d van het Wetboek van Strafvordering. Ik benadruk nogmaals dat het veld echt niets aan duidelijkheid overlaat. Een draak van een artikel, zo wordt veelal gesteld. Het gaat om een zwaarwegend opsporingsbelang versus het belang van het onderzoek. Let op: dan hebben wij het alleen nog maar over het kunnen achterhouden van bepaalde zeer specifieke technieken. De vraag is echter ook hoe wenselijk het is om alle ingezette opsporingsmiddelen, rijp en groen, te verantwoorden in het BOB-dossier, aangezien je daarmee de volledige tactiek van het onderzoek prijsgeeft. Met andere woorden: de genoemde artikelen geven hoofdbrekens en het veld roept om een oplossing. Als het nu niet gaat, dan op een ander moment, maar ik krijg toch graag een reactie van de minister.

De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Complimenten aan de minister; het was een vruchtbaar overleg. De punten die ik inbracht zijn grotendeels naar tevredenheid beantwoord, in die zin dat ze natuurlijk allemaal nog wel een termijn vragen. Er is actie in gang gezet en ik heb keurig genoteerd wanneer wij weer doorgaan. Vooralsnog vind ik het prima. Er is een expertgroep die op de maffia zit, er is aandacht voor psychische zorg voor burgerinfiltranten en er komt een definitief standpunt over het aandeelhoudersregister. Dat zijn drie punten waarover ik heel tevreden ben.

Over één punt heb ik nog wel zorgen. Dat betreft de aangifte op nummer. Ik hoorde de minister zeggen dat de getuige zich altijd kan terugtrekken. Ik weet niet of ik dat standpunt zomaar deel. Het is nog maar de vraag. Als je eenmaal een getuigenverklaring hebt afgelegd, is het aan het OM wat daar verder mee te doen. De verklaring is geen eigendom van de getuige in de zin dat deze kan zeggen: nu stoppen wij er maar mee. Daarnaast speelt de vraag op welke manier de getuige vervolgens wordt beschermd. Is dan in alle gevallen gegarandeerd dat de identiteit buiten beeld van anderen blijft, binnen de regels die wij daarvoor kennen?

Voorzitter: Helder

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank de minster, die echt blijk heeft gegeven van de urgentie van dit probleem. In het begin van mijn eerste termijn zei ik al dat er wel iets op het spel staat: zowel de rechtsstatelijke structuur als de financieel-economische structuur. Dat mogen wij simpelweg niet tolereren; alle hens aan dek dus voor de aanpak.

De minister zei tussen neus en lippen iets over het kunnen aftrekken van winsten, namelijk dat eraan gewerkt wordt. Ik hoor graag wanneer hij daarmee komt, want het duurt nu alweer een tijdje.

Ik ben het met iedereen eens die zegt dat er anoniem aangifte moet kunnen worden gedaan. Dat kan ook, namelijk op personeelsnummer en domicilie kiezend. In het recente debat over de veilige publieke taak heb ik gesproken over de knulligheid dat de stukken dan soms via dezelfde computer toch weer in het dossier van de advocaat terechtkomen. Dan zijn wij natuurlijk weer terug bij af. Ik weet dat de minister hier scherp bovenop zit.

Tot slot zal ik, als de collega’s dat althans met mij eens zijn, het initiatief nemen tot een hoorzitting over de kroongetuigen.

Voorzitter: Çörüz

Minister Opstelten: Voorzitter. Mevrouw Helder heeft gesproken over de controle aan de binnengrenzen. Dit punt, dat voortdurend onze aandacht heeft, ook in de AO’s van de JBZ-Raad, is in eerste plaats een verantwoordelijkheid van mijn collega Leers. Daar moet ik mij aan houden. In Europees verband hebben wij hierover afspraken gemaakt, waarmee wij grensoverschrijdend en goed bezig zijn.

Over de vertrouwenslijn zou ik het volgende willen afspreken. Wij proberen een impuls te geven aan de vertrouwenslijn. Vervolgens evalueren wij de vertrouwenslijn, waarbij wij de lokale aanpak betrekken en meenemen, en trekken dan conclusies. Het gaat mij er niet om, eraan vast te houden. Het gaat mij om het beste resultaat en het grootste rendement. Mensen moeten zich er thuis voelen en er vertrouwen in hebben; daar gaat het om. Als wij elkaar daar kunnen vinden, lijkt mij dit een goede afspraak.

Ik had de vraag van mevrouw Hennis over artikel 126aa, lid 4 van het Wetboek van Strafvordering al verwacht, dus ik heb het antwoord klaar liggen. Graag verduidelijk ik dat de ratio achter dit artikellid juist is om, gelet op het tactische belang van de afscherming van toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden, zeer summiere verslaglegging al voldoende te laten zijn wanneer inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden niet heeft geleid tot het vergaren van bewijs. Er behoeft dan enkel melding te worden gemaakt van het gebruik van de bijzondere opsporingsbevoegdheden zonder er verder op door te gaan. De rechter heeft zo wel een minimum aan aanknopingspunten om, indien hij dit echt nodig acht, zijn controlerende taak op het onderzoek te kunnen uitoefenen. Daarnaast wijs ik erop dat inmiddels in aanvulling op deze regeling een bijzondere voorziening is gecreëerd die kan worden gebruikt wanneer het OM schriftelijke informatie over de inzet van bepaalde opsporingstechnieken wegens opsporingsbelangen helemaal buiten de processtukken wil houden. Het gaat dan om het nieuwe artikel 149b van het Wetboek van Strafvordering, dat onderdeel is van de nog niet in werking getreden wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken. Dit nieuwe artikel voorziet in een rechterlijke toetsing door de rechter-commissaris, die het opsporingsbelang alsmede het belang dat de verdediging heeft bij kennisneming van de desbetreffende stukken zal afwegen. De wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken zal zo spoedig mogelijk in werking treden.

De heer Recourt heeft in tweede termijn geen vragen gesteld.

De heer Recourt (PvdA): Ik had gevraagd of de aangever de aangifte kon intrekken en of de zaak dan weg is, hetgeen ik betwijfel.

Minister Opstelten: Excuus. Heel formeel heeft de heer Recourt gelijk. In de praktijk zal het Openbaar Ministerie echter altijd kijken naar het belang van degene die anoniem aangifte heeft gedaan. Uiteindelijk is er natuurlijk de getuigenbescherming. Het moet wel waterdicht zijn. Dat zijn de afspraken waartoe ik wil komen. In de praktijk zal een getuige zich altijd kunnen terugtrekken, maar ik ben het met de heer Recourt eens dat er een muizengaatje is. Daar moeten wij naar kijken. Rechtsstatelijk moet het netjes gebeuren, binnen de regels van het spel. Laten wij het dus goed in de gaten houden. Ik ben mij er zeer van bewust. Ik kan hier niet zeggen dat mensen, wat er ook gebeurt, te allen tijde de garantie hebben dat er niets gebeurt. Het is natuurlijk de wet die dat bepaalt. Wel zijn wij de situatie aan het dichtsluiten voor degene die aangifte doet.

De heer Çörüz heeft gesproken over het beperken van de aftrek van de kosten bij ontneming, een punt dat hij al een aantal keer aan de orde heeft gesteld. Dit zit in het wetsvoorstel FinEC dat ik in consultatie heb gebracht. Dat loopt af op 13 juli a.s. Ik zal de adviezen verwerken, waarna het voorstel via de ministerraad naar de Raad van State gaat. Indiening bij de Kamer zal naar verwachting kunnen plaatsvinden omstreeks 1 januari 2013. Als de Kamer dat zou willen, kan ik haar nog voor het reces een brief sturen met de contouren van het wetsvoorstel. Daarmee denk ik tegemoet te komen aan de vraag van de heer Çörüz.

Voorzitter. Hiermee ben ik aan het einde van mijn beantwoording gekomen.

De voorzitter: Ik dank de leden voor hun belangrijke bijdragen. Ik dank de minister en zijn staf voor de adequate beantwoording. Ik dank alle aanwezigen. Ik loop de gedane toezeggingen na, zodat ze voor eenieder duidelijk zijn.

De minister stuurt de Kamer voor het zomerreces een brief over de vorderingen van het afnemen van crimineel vermogen.

De minister stuurt de Kamer in het najaar van 2012 een voortgangsrapportage over de geïntegreerde aanpak van outlawbikers.

De minister zal in de periodieke rapportage aandacht besteden aan de psychische begeleiding van burgerinfiltranten.

De minister stuurt in het najaar van 2012 een reactie op de voorstellen uit de initiatiefnota-Recourt/Groot over een centraal aandeelhoudersregister.

De heer Recourt (PvdA): Ik dacht dat we ook nog wat zouden horen over de maffia. Er is een expertgroep ingesteld, waarover in september iets naar de Kamer zou komen.

De voorzitter: Dat komt in een normale rapportage terug.

De heer Recourt (PvdA): Evenals de psychische zorg voor informanten?

Minister Opstelten: Ja.

De voorzitter: Dan is dat duidelijk.