Kamerstuk 29675-91

Verslag van een algemeen overleg

Zee- en kustvisserij

Gepubliceerd: 18 januari 2010
Indiener(s): Joop Atsma (CDA)
Onderwerpen: economie overige economische sectoren
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29675-91.html
ID: 29675-91

29 675
Zee- en kustvisserij

nr. 91
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 januari 2010

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 heeft op 17 december 2009 overleg gevoerd met minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 02 december 2009 over het verzoek tot het opschorten van de besluiten over MZI’s (mosselzaadvanginstallaties) (29 675, nr. 88);

– de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 11 december 2009 over het verzoek tot het opschorten van de besluiten over MZI’s (29 675, nr. 89).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Atsma

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Dortmans

Voorzitter: Atsma Griffier: Dortmans

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Atsma, Jacobi, Koppejan, Polderman, Snijder-Hazelhoff en Van der Vlies,

en minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.

De voorzitter: Dames en heren. Ik stel voor dat wij beginnen met het algemeen overleg. De minister is ook zover. Het vergt, na het zojuist afgeronde overleg over de Q-koorts, een enorme omschakeling voor een aantal hier aanwezigen, niet in de laatste plaats voor de minister. Ik vraag begrip van een ieder.

Wij hebben een halfuur voor dit overleg. De afwerking van de plenaire agenda verloopt voorspoedig. Wij moeten dus opschieten. De leden krijgen maximaal drie minuten spreektijd.

Het woord is aan mevrouw Jacobi namens de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. We hebben in het wetgevingsoverleg van 16 november over visserij al uitgebreid bij dit onderwerp stilgestaan. De commissie heeft de minister daarna nog een brief gestuurd waarin zij haar vroeg om rekening te houden met bedrijven die al voor 2004 een experimenteervergunning hadden en om niet zodanig toe te delen dat voordat met de Kamer is overlegd, onomkeerbare stappen worden gezet. Ik heb begrepen dat ondertussen toch een begin is gemaakt. Wat is op dit moment de stand van zaken van de verloting? Wat voor toezeggingen zijn daarbij gedaan?

Het steekt onze fractie het meest dat drie of vier bedrijven – de minister moet daarover maar duidelijkheid verstrekken – vóór 2004 een vergunning hebben gekregen. In onze beleving hebben deze een bijzondere juridische positie. Wij vinden dat met deze bedrijven bijzonder overleg moet worden gevoerd, waarbij ze een meerjarig perspectief wordt geboden. Het is van belang hun recht te doen, vanwege de investeringen die zij hebben gedaan en omdat zij destijds hun nek hebben uitgestoken. Het is ook van belang voor de innovatie in en verdere verduurzaming van de sector.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ik heb begrip voor de lastige positie waarin de minister zich bevindt bij de verdeling van MZI-locaties. In de sector heerst verdeeldheid. Men is niet in staat geweest om de minister eensluidend te adviseren over de verdeling van de locaties. Het gaat om grote commerciële belangen en om situaties die vanuit het verleden zo gegroeid zijn. De minister mag nu de moeilijke knopen doorhakken. Wat zij ook beslist, er zullen altijd ondernemers zijn die ongelukkig zijn met de uitkomst van de verdeling. Bovendien dient de besluitvorming juridisch houdbaar te zijn bij eventuele juridische procedures.

Ook als Kamerlid vind ik het geen gemakkelijke kwestie. Voor de CDA-fractie is het allereerst van belang dat het ingezette transitieproces op de Wadden doorgaat en dat de doelstellingen van het mosselconvenant gehaald worden. In dat kader vragen wij, net zoals in een eerder overleg, aandacht voor de positie van de pioniers van het eerste uur, degenen die vóór 2004 met experimenten en investeringen hun nek hebben durven uitsteken. Deze pioniers van het eerste uur mogen niet geconfronteerd worden met een fikse korting op hun productiecapaciteit. Dat is ook niet nodig. Er zijn nog gebieden in de Waddenzee die ecologische ruimte hebben voor MZI binnen de passende beoordeling. Deze pioniers moeten hun bedrijf kunnen voortzetten in de omvang van het jaar 2009. Ik vraag de minister dan ook om met de bedrijven en andere betrokkenen in overleg te treden, voordat de oplossing in de Staatscourant wordt gepubliceerd. Wij zijn van mening dat de ministeriële regeling op dit punt aangepast dient te worden.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Wij hebben om dit AO gevraagd, omdat we geen onomkeerbare stappen wilden en omdat ons berichten bereikten dat met name de experimenteerders buiten de boot zouden vallen of, naar hun idee, minder zouden krijgen dan zij graag zouden willen. De Kamer heeft ook diverse andere berichten ontvangen over deze zaak. Het is een vrij lastig dilemma. De minister moet daarover de knopen doorhakken, maar de Kamer is erbij betrokken geraakt. Wij moeten bekijken wat we het beste kunnen doen.

Wat ik niet begrijp en wat ik helder wil krijgen, is het volgende. In de brief van de minister van 2 december staat dat in de Uitvoeringsregeling visserij de verdeling tussen beschikbare gebieden tussen de mosselsector en de experimenteerders is vastgelegd. Ik heb niet precies kunnen achterhalen hoe de uitvoeringsregeling tot stand is gekomen en wat de status ervan is. Kan de minister helderheid geven over wat de regeling inhoudt?

Wij horen dat er nog ruimte is in de passende beoordeling van het gebied dat te verdelen was. De passende beoordeling zou uitgaan van ecologische ruimte, maar nu wordt strikt uitgegaan van hectares. Klopt het dat er een zekere ruimte in zit? Is het in die zin mogelijk?

Als de minister die vragen kan beantwoorden, hoop ik haar te kunnen helpen met het nemen van een juiste beslissing.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. De voorgeschiedenis is bekend. Het is een lastig probleem, ook voor de SGP-fractie. Voor een eerlijke afweging hebben we nog een onvoldoende beeld van de gang van zaken in de afgelopen jaren. Ik stel daarom een paar vragen.

Is het waar dat veel ondernemers wilden experimenteren met MZI’s en dat maar een beperkt aantal van hen ontheffing kreeg voor daadwerkelijk experimenteren? Is het waar dat ontheffingen per jaar werden verleend en opschaling eerder gedoogd werd dan toegezegd was? Ik krijg daarover tegenstrijdige signalen.

Als ik het goed heb begrepen, is er sprake van twee pioniers die vóór 2004 zijn begonnen met experimenteren. Klopt dat? Met hoeveel hectares zijn ze begonnen en welke ruimte hebben ze hierna gekregen, respectievelijk genomen om te experimenteren? Als ik het goed heb begrepen, heeft een van de twee geen kweekpercelen. Dat bedrijf kan dus geen aanspraak maken op beschikbare hectares in het kader van transitie en moet na afloop van de vier jaar dus definitief stoppen. Mijn fractie vindt dat onterecht en zij vraagt de minister om dit bedrijf ook na 2014 ruimte te gunnen voor het plaatsen van MZI’s. Waar is die ruimte te vinden? Ik sluit mij op dat punt aan bij de eerder gestelde vragen over de passende beoordeling, hectares et cetera.

Vanuit de Oosterschelde krijgen we het signaal dat verschillende experimenteerders een andere dan de huidige locatie toegewezen hebben gekregen, locaties waar hun MZI’s niet op zijn toegesneden vanwege andere diepten en stromingen. Deze moeten dus aangepast worden, als dat al mogelijk is. Is dat nu nodig? Waarom kunnen ze niet gewoon op de huidige locatie doorgaan?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Wij hebben ook in eerdere debatten aangegeven dat wij vinden dat mensen die hun nek hebben uitgestoken, nu niet benadeeld dienen te worden. Ik vind het heel jammer dat de sector er zelf niet uitkomt, maar ook dat de minister vorige week toch de loting heeft laten doorgaan. Daarmee krijg je problemen die je eigenlijk niet zou willen hebben. Althans, wij zouden die niet willen hebben.

We hebben het over twee pioniers die al voor 2004 bezig waren, die echt aan het ontwikkelen waren. Als ik goed ben geïnformeerd, hebben zij van Rijkswaterstaat een vergunning voor onbepaalde tijd gekregen. Het lijkt mij heel sterk dat ze die zomaar afgenomen kan worden. Vervolgens gaat het om een aantal experimenteerders. Anderen hebben er al op gewezen dat er maar een aantal experimenteerders zou mogen zijn. Hoe gaat het met die experimenteerders?

Ik concludeer dat de pioniers en de experimenteerders op één hoop worden gegooid, samen met natuurlijk een aantal nieuwe mosselvissers dat mee wil delen. Daar komt een heel rare verdeling uit. De minister heeft haar eigen verantwoordelijkheid, maar zij heeft ook een verantwoordelijkheid tegenover de mensen die vanaf het eerste uur hun nek hebben uitgestoken. Daar blijkt naar ons gevoel absoluut niets van. Uit de stukken die wij aangereikt krijgen, lezen wij dat er meer hectares beschikbaar zijn. Waarom wordt dan nu zo’n heel moeizaam traject ingegaan? Waarom wordt nu een aantal percelen niet uitgegeven op gronden die eigenlijk wel zouden mogen en wordt weer geschoven tussen een aantal mosselvissers?

Ik betreur dat het ministerie steeds maar met een deel van de sector om tafel heeft gezeten en niet met alle drie de partijen die eigenlijk nu aan bod dienen te komen.

De voorzitter: Tot zover de inbreng van de Kamer in eerste termijn. Ik dank de leden voor het feit dat zij zich in de tijd de nodige beperkingen hebben weten op te leggen. De inbreng klonk redelijk eensgezind. Dat kan daartoe een bijdrage hebben geleverd.

Het woord is aan de minister.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn over de opschaling van de mosselzaadinvanginstallaties.

Ik heb eerder aangegeven dat het gaat om een traject met schaarse ruimte en gevolgen voor veel gebruikers van de Waddenzee, de Oosterschelde en de Voordelta. Ik sta daarom voor de zorgvuldigheid stil bij het doorlopen proces. Sommigen van u hebben daar ook naar gevraagd. Ik sta ook stil bij het beleid waar ik voor sta, dat ik overigens al een aantal keren met de Kamer heb gewisseld en waarvan zij voortdurend op de hoogte wordt gehouden.

Voorop staat voor mij de uitvoering van het convenant Transitie Mosselsector en Natuurherstel Waddenzee. Ik neem aan dat daarover geen verschil van mening bestaat met de Kamer. Ik opereer nog steeds op grond van de afspraak die ik daarover met de Kamer heb gemaakt. Ik heb ook met de convenantpartners afspraken gemaakt. Een daarvan is dat de mosselsector zich inzet om de bodemvisserij richting 2020 af te bouwen en te vervangen door alternatieve technieken. Mijn aandeel in de afspraak is dat ik zorg draag voor de mosselzaadinvanginstallatielocaties en voor de vergunning voor mosselkwekers om de MZI’s te exploiteren. Daartoe zijn twee trajecten in gang gezet.

Allereerst is voor het aanwijzen van MZI’s het afgelopen jaar een intensief consultatieproces doorlopen met heel veel partijen, niet alleen met de mosselsector of de natuurorganisaties, maar ook met andere gebruikers en heel veel bestuurlijk verantwoordelijken rond het hele Waddengebied. Dat heeft geleid tot de selectie van een aantal MZI-locaties in kustwateren, locaties die kunnen rekenen op draagvlak en die technisch geschikt zijn voor plaatsing van MZI’s. Ik heb deze locaties bij brief van 8 oktober aan de Kamer bekendgemaakt.

Parallel aan de vaststelling van de MZI-locaties is gewerkt aan een verdeling van de locaties. Concreet gaat het dan om de vraag wie er straks in aanmerking komen voor exploitatie van een MZI. De weg naar besluitvorming hierover heeft een vergelijkbaar proces doorlopen als dat voor de locatiekeuzes. Ik heb de mosselsector en de experimenteerders begin vorig jaar gevraagd om zelf met een advies over de verdeling te komen. Ik heb hun die ruimte geboden. Ik moet vaststellen dat hen dat niet is gelukt, juist omdat het ingewikkeld is, omdat er veel belangen spelen en omdat het speelveld het speelveld is. Ik heb dat nadrukkelijk en indringend met de Kamer gewisseld. We moeten dat ook zo houden om het draagvlak voor het mossel- en natuurherstelconvenant in de Waddenzee niet te verspelen.

Omdat het niet gelukt is en omdat er veel belangen spelen – we merken dat vandaag hier ook weer – moest ik zelf een keuze maken. Die keuze heb ik de Kamer in mijn brief van 31 augustus bekendgemaakt. Kort samengevat, heb ik besloten dat de ondernemers uit de mosselsector primair in aanmerking komen om de MZI-locaties te exploiteren. Zij moeten op basis van het mosselconvenant de omslag maken van bodemvisserij naar alternatieve invangmethodes.

Daarnaast heb ik besloten om de experimenteerders tijdelijk tegemoet te komen voor hun inspanningen. Deze groep ondernemers heeft innovaties geïnitieerd en daarvoor investeringen gedaan, precies zoals door velen van u is gezegd. Zij krijgen een overgangstermijn van vier jaar om hun investeringen fatsoenlijk terug te verdienen. Een groot deel van hen krijgt in het kader van mosseltransitie ook locaties toegewezen. In dit debat gaat het specifiek over de groep pioniers. We moeten even uitpellen waar we het exact over hebben, dat wil zeggen: een beperkt aantal bedrijven dat al voor de experimenteerperiode met MZI’s bezig waren. Ik zie aan de non-verbale uitdrukking van de leden dat zij het met mij eens zijn. Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg toegezegd dat ik met deze groep en de sector in overleg zal treden voor een oplossing.

Ik heb echter ook gezegd dat oplossingen gevonden moeten worden binnen de bestaande ruimte en de bestaande kaders. We hebben namelijk met elkaar gezegd dat we niet willen dat hierdoor de passende beoordeling en daardoor het aanvechten van vergunningen in gevaar komt. We willen ook niet dat hierdoor het Waddenconvenant in gevaar komt, anders is het een schijnoverwinning en verliezen we veel meer dan ons allen dierbaar is. We hebben dus met elkaar afgesproken – ik dacht dat ik dat ook met de Kamer goed had afgesproken – dat oplossingen gevonden moeten worden binnen de bestaande ruimte en binnen de bestaande kaders.

De MZI-locaties voor de eerste tranche liggen vast en zijn vastgesteld in de Uitvoeringsregeling visserij, alleen voor deze eerste opschalingstranche van 325 ha. Voor zowel de sector als de experimenteerders is een passende beoordeling van de draagkracht gemaakt. De ruimte die experimenteerders krijgen voor de plaatsing van een MZI is bepaald en vastgelegd op basis van een generieke berekeningsmethodiek. De nieuwe berekening was nodig, omdat de experimenteerders in de experimenteerperiode veel meer ruimte bezetten dan noodzakelijk is voor hun huidige MZI: samen 450 ha van de in totaal 730 ha die beschikbaar is tot en met 2020. De berekeningsmethodiek geldt dus ook voor de groep pioniers. Als we daarin nu wijzigingen gaan aanbrengen, moet alles overnieuw en wordt het tijdpad naar 1 april 2010 onhaalbaar. Het is goed dat wij ons dat realiseren. De benodigde vergunningentrajecten moeten, gelet op formele termijnen, uiterlijk eind december, begin januari starten.

Ik houd mij dus aan de afspraken die ik met de Kamer heb gemaakt. Ik voer nu gesprekken met de pioniers. Ik vraag de Kamer daarom indringend om geduldig te zijn en vertrouwen te hebben in de uitkomst van die gesprekken, maar om dit los te koppelen van de stappen die nu genomen moeten worden om de MZI-opschaling in 2010 te kunnen starten. Het is onwenselijk dat het nemen van stappen om de opschaling mogelijk te maken, de oplossingen voor de pioniers onmogelijk maakt. Ik zeg graag toe dat ik daarop zal toezien. Ik heb overigens ook in mijn brief van 10 december geschreven dat dit voorbereidingsstappen zijn, dat de gesprekken inmiddels gaande zijn en dat ik de Kamer nader zal informeren nadat deze zijn afgerond. De Kamer heeft mij gevraagd het te doen. Ik ben ermee bezig. We hebben de kaders met elkaar vastgesteld. We nemen geen stappen die de opschaling mogelijk maakt en die oplossingen voor de pioniers onmogelijk maken. Ik zal daarop toezien. Dat kan de Kamer van mij verwachten.

Dat was mijn algemene inleiding, maar ik denk eerlijk gezegd dat ik daarmee de meeste vragen van de Kamer heb beantwoord. Het wordt langzamerhand ook van tweeën één. Of de Kamer zegt: minister, u bent goed bezig, houd ons op de hoogte en we zetten hier een streep onder de spelregels. Of zij zegt: wij nemen zelf de regie in handen. Dat mag van mij ook. Het gaat nu om de twee pioniers, maar ik heb ook te maken met een producentenorganisatie, met een mosseltraject, met bestuurders in het Waddengebied en met Rijkswaterstaat. Het is een ingewikkeld speelveld. Ik kan eigenlijk maar een ding zeggen: ik ben bezig om de wens van de Kamer uit te voeren, ik doe dat zorgvuldig en ik vraag de Kamer om mij op dit punt te vertrouwen en mij wat tijd te geven, zonder dat de andere trajecten in gevaar komen. Die trajecten zijn ingezet en dat moet ook, wil niet 1 april onhaalbaar worden. In dat geval zitten wij met veel meer brokken dan in ieder geval ik zou wensen.

De voorzitter: Dank u wel. Dit was de reactie van de minister. Ik merk dat er behoefte is aan een tweede termijn. Het woord is aan mevrouw Jacobi.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik wil toch een paar dingen verduidelijkt hebben.

Ik heb absoluut vertrouwen in de minister. Ik weet dat zij goed kan onderhandelen en overleggen, maar ik wil voorkomen dat we straks voor voldongen feiten staan. Ik weet dat natuurorganisaties, zoals de Waddenvereniging, bereid zijn ruimte te geven aan de experimenteerders, maar juist bij deze groep heb ik het idee dat zij achteraan de rij moeten aansluiten. De lotingen zijn voor de hele groep al gestart. Ik denk dat de condities waaronder de minister straks met hen gaat overleggen, niet scherp genoeg zijn. Het lijkt erop dat zij veel aan productiecapaciteit moeten inboeten. Ik zou dat niet terecht vinden. Ik denk dat het niet alleen een aanslag is op de innovatie, maar ook op de bijzondere positie die in ieder geval die twee experimenteerders altijd hebben gehad.

Ik denk dat er ook meer duidelijkheid moet komen over het meerjarenperspectief. Vier jaar is te kort.

De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Ook ik stel nog een vraag ter verduidelijking. Ik ben het met de minister eens dat oplossingen gezocht moeten worden die niet ten koste gaan van de overige mosselvissers en de PO Mossel (Producentenorganisatie Mosselteelt). Ik vind dat de minister op dat punt gewoon moet doorgaan. Kan de minister de verzekering geven dat de pioniers dezelfde productiecapaciteit als van 2009 gegarandeerd wordt? Daar gaat het natuurlijk om. De pioniers moeten daar zo’n 40% op inleveren. Als de minister bereid is, met hen in gesprek te gaan en naar oplossingen te zoeken waarbij de productiecapaciteit onaangetast blijft, zijn wij dicht bij een oplossing.

De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Dat het lastig is, neem ik wel aan, maar daar is zij nu eenmaal minister voor geworden. Dat is nu eenmaal het lot van een minister. Dat het niet eenvoudig is, geef ik dus onmiddellijk toe en ik heb daar ook alle begrip voor.

De minister zegt dat het vertrekpunt het mosselconvenant is. Dat is natuurlijk maar gedeeltelijk waar, want voor het mosselconvenant was er al een aantal pioniers op basis van de notitie Ruimte voor een zilte oogst bezig met experimenteren. Uit dat experiment hebben ze bepaalde voordelen gehad en een bepaalde productiecapaciteit gehaald. Als je alleen uitgaat van het convenant, ontken je de fase die daarvoor zat. Is dat terecht? Als je de experimenteerders de productieruimte niet gunt, vraag ik me af of je daarmee het signaal van de innovaties die deze mensen al doorvoerden voordat het convenant er was, onvoldoende op waarde schat.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar reactie.

De kern van het betoog van de minister is: geef mij vertrouwen, heb een beetje geduld en koppel het los van het vergunningentraject enzovoorts. Ik wil dat wel, maar onder de voorwaarde dat we ons niet in een fuik laten slepen dat als het vergunningentraject aan de gang is, de zaak in feite belegd is en er dus onvoldoende ruimte blijft voor het gesprek met de pioniers.

Ik heb in de brief van 10 december gelezen over de wisseling van percelen die in de Oosterschelde aan de orde zou zijn. Het is mij niet helemaal duidelijk. Er moet nog gezocht worden naar de exacte locatie. Is het nu nodig dat er zo veel onrust is en dat er zo veel overhoop gegooid wordt?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Voorzitter. Natuurlijk heb ik er vertrouwen in dat de minister tot oplossingen komt en ook ik wil het traject niet helemaal overhoop gooien, maar de pioniers waren geen partij in het convenant en behoren niet tot de mosselsector. Ze verdienen daarom een aparte behandeling en ze hebben een aparte positie. Natuurlijk deel ik de mening dat we niet alles overhoop gooien – ik zei dat al – maar daar komt de minister niet onder uit.

De minister zegt toe dat zij met de pioniers om de tafel wil gaan zitten en dat gesprekken gaande zijn, maar volgens mijn informatie is dat niet zo. Die toezegging moet wel waargemaakt worden. Het is bijna 2010. Als wij hier kunnen afspreken dat de pioniers hun productiecapaciteit kunnen behouden, zoals ook de heer Koppejan uitsprak, is er geen vuiltje aan de lucht. Daar is ook ruimte voor. De rekenmethode waarover de minister sprak, betreft de ongebruikte ruimte. De pioniers hebben helemaal geen ongebruikte ruimte, maar alleen gebruikte ruimte. Die hebben ze ook toegezegd gekregen van Rijkswaterstaat. Naar ons gevoel kan hen die zelfs niet eens zo maar worden afgenomen.

Minister Verburg: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn.

De punten die mevrouw Jacobi opnoemt, zijn onderdeel van de gesprekken. Ik voer de gesprekken niet alleen met de pioniers, maar ook met de PO, want het moet uit de lengte of uit de breedte komen. Het gaat om de bestaande ruimte en om de ruimte binnen de bestaande kaders. Ik had veel liever die gesprekken niet hoeven voeren. Als iemand ze nu wil overnemen, vind ik dat prima. We moeten het beperken tot de kern. Het gaat om twee pioniers naar wie we nu kijken en over wie de Kamer is geïnformeerd. Het gaat om de vraag hoe we met elkaar een aantal doelen realiseren. Die doelen zijn vastgelegd in het mossel- en waddenconvenant.

De heer Polderman zegt dat de experimenteerders meededen mede op basis van Ruimte voor een zilte oogst. Ik wijs hem erop dat we, ondanks deze notitie, anderhalf jaar geleden nog in een geweldige oorlog zaten tussen de mosselsector en de natuurbeschermingsorganisatie, waarin in uw contreien borden stonden met «stop de groene leugen» en de natuurorganisaties zeiden: «we zien het wel bij de Raad van State». En hup, daar gingen de vergunningen weer. Wij moeten ons realiseren dat we niet voor het gemak maar even terug kunnen keren naar de periode van voor een nieuw convenant. We zullen de complexiteit goed voor ogen moeten houden, want voor je het weet valt er iets aan stukken waarvan u allen later zegt: had dat nou zo aan stukken moeten vallen?

Ik heb in eerste termijn verteld waar ik mee bezig ben en hoe zorgvuldig ik dat doe. Ik zie ruimte, maar dan moet de Kamer mij onderhandelingsruimte geven.

Ik zal vertellen hoe we dat doen. Er is gevraagd waarom de experimenteerders niet hetzelfde aantal hectares behouden die ze al hadden in de experimenteerperiode. De beschikbaar gestelde ruimte is minder, omdat de ruimte in zijn totaliteit minder wordt, maar ook omdat de ruimte in het verleden niet altijd efficiënt werd benut door de experimenteerders. Een deel van de vergunde ruimte werd niet benut, terwijl de beschikbare ruimte schaars is. Ik kan dat niet vaak genoeg vertellen. Ik zou willen dat er meer ruimte was. Je kunt schaarse ruimte maar een keer verdelen. Aan de hand van een generieke berekeningsmethodiek is bepaald hoeveel ruimte elke experimenteerder nodig heeft voor de MZI’s die hij in 2009 in gebruik had. Zo is verzekerd dat de beschikbare ruimte efficiënt benut wordt. Uitgangspunt daarbij is dat de productiecapaciteit niet daalt. Zo is het berekend. Dat is de koers die we met elkaar uitzetten.

Er is gevraagd of de overgangstermijn van vier jaar niet te kort is. We hebben besloten – ik heb dat met de Kamer besproken – om de experimenteerders tegemoet te komen door hen in staat te stellen om de investeringen terug te verdienen. Ik voeg daar nog iets aan toe. We hebben de experimenteerders van jaar tot jaar een vergunning verleend. En weet u wat er steevast in de vergunning stond? Dat er aan de vergunning geen rechten voor de toekomst ontleend konden worden. Dat hebben we jaar in, jaar uit in de vergunning opgenomen.

Vervolgens hebben we gezegd dat we dan wel moeten bekijken wat een redelijke overgangstermijn is. Er bleek een groot aantal variabelen van invloed te zijn: externe, niet beïnvloedbare factoren, locatie, natuurlijke omstandigheden enzovoorts. Er is gekozen voor een generieke tegemoetkoming, namelijk een overgangstermijn van vier jaar. Als je nagaat wat je aan investeringen kwijt bent en je maakt diezelfde rekensom, dan zal je vaststellen dat dit een redelijke termijn is. Daarnaast moet de mosselsector in staat worden gesteld om over te stappen op MZI’s. Indien de experimenteerders hun locaties langer dan vier jaar mogen behouden, gaat dit ten koste van de gewenste ruimte voor de transitie van de mosselsector. Daar zijn we op dit moment mee bezig. Dat verklaart ook waarom men er nog niet uitgekomen is. Dat is denk ik ook de reden dat de Kamer vraagt of ik er nog eens naar wil kijken. Ik ben daar mee bezig.

Mevrouw Snijder zegt dat het gesprek nog niet gaande is. Het gesprek is wel degelijk gaande, met de PO en met de pioniers. Zij is dus niet goed geïnformeerd. De eerste gespreksronde heeft al plaatsgevonden, zowel met de pioniers als met de PO, want we moeten er wel gezamenlijk uitkomen, zonder iets uit handen te laten vallen.

Ik vraag dus nogmaals aan de Kamer om mij vertrouwen te geven. Ik werk eraan om tot een goede oplossing te komen, maar voor die oplossing zal wel bewogen moeten worden door de een of de ander, want 1 april nadert snel.

De voorzitter: Tot zover de minister in tweede termijn. Heeft de Kamer nog dringende vragen?

Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD): Kunnen wij direct na het kerstreces op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken?

Minister Verburg: Uitstekend.

De voorzitter: Dat zegt de minister toe.

Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik zit nog steeds met het prangende aspect van die heel bijzondere positie van de twee innovators. Ik heb er niet echt een duidelijk beeld van gekregen. Ik overweeg – maar niet meer dan dat – een motie in te dienen.

De heer Koppejan (CDA): Ik ben blij met de toezegging van de minister dat zij het behoud van de productiecapaciteit van de pioniers van 2009 als uitgangspunt neemt voor de gesprekken.

De voorzitter: Mevrouw Jacobi heeft een VAO aangevraagd, maar zij houdt haar verzoek nog in beraad. Zij heeft nog drie kwartier om erover na te denken.

Toezeggingen

De minister zal de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het gesprek met de pioniers op het gebied van mosselzaadinvanginstallaties en van de laatste stand van zaken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).