Kamerstuk 29628-640

Verslag van een algemeen overleg

Politie


Nr. 640 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 juni 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 19 april 2016 overleg gevoerd met de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 19 februari 2016 inzake toezicht en handhaving in de openbare ruimte (Kamerstuk 28 684, nr. 461);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 2 maart 2016 ter aanbieding van de Veiligheidsmonitor 2015 en Monitor Jeugdcriminaliteit 1997–2015 (Kamerstuk 28 684, nr. 462);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 maart 2016 inzake de voortgang van de pilot schietsimulatie en het onderzoeken van de mogelijkheden tot het trainen op locatie met dergelijke middelen (Kamerstuk 29 628, nr. 621);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 17 maart 2016 inzake de afspraken met betrekking tot het terugtreden van de heer Bouwman als korpschef (Kamerstuk 29 628, nr. 622);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 22 maart 2016 met de beleidsreactie op het rapport over «De nekklem» van de Inspectie Veiligheid en Justitie (Kamerstuk 29 628, nr. 623);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 maart 2016 inzake de analyse en aanpak van ziekteverzuim bij politie (Kamerstuk 29 628, nr. 626);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 30 maart 2016 ter aanbieding van het ADR-onderzoek over het integriteitsstelsel bij politie betreffende het aannemen van geschenken en het ingaan op uitnodigingen (Kamerstuk 28 844, nr. 97);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 31 maart 2016 inzake de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van het nieuwe dienstpistool voor de Nederlandse politie (Kamerstuk 29 628, nr. 627);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 5 april 2016 inzake uitbreiding en ontwikkelingen bij de Dienst Speciale Interventies (DSI) (Kamerstuk 29 754, nr. 373);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 april 2016 inzake reactietijden politie (Kamerstuk 29 628, nr. 630);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 april 2016 inzake zingeving en geestelijke verzorging bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 633).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Voorzitter: Marcouch

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Bontes, Helder, Kooiman, Marcouch, Van der Staaij, Swinkels, Tellegen en Van Toorenburg,

en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 17.03 uur.

De voorzitter:

Welkom bij het algemeen overleg van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie. Er is een indicatieve spreektijd afgesproken van zes minuten per fractie. Ik geef het woord aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Voordat ik begin, wil ik een woord van welkom uitspreken aan de nieuwe korpschef, die voor het eerst bij deze commissie aanwezig is. Het is een leuke commissie, zo vind ik tenminste. Ik zie mensen instemmend knikken.

Maar dit gaat van mijn zes minuten af, dus ik begin maar gauw, met een punt dat niet op de agenda staat. De Minister hoeft er dus, zoals hij weet, ook niet op te antwoorden. Toch wil ik het wel gemaakt hebben, want het meest in het oog springende punt van de laatste tijd is wat mij betreft het rapport «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget nationale politie». We komen er binnenkort in een plenair debat nog uitgebreid over te spreken, maar een gewaarschuwd mens telt voor twee.

Ik wil dus nu al opmerken dat de Minister de conclusie van het rapport volgens mijn fractie ter harte moet nemen. In gewoon Nederlands: er moet geld bij, als je het rapport volgt minimaal 300 miljoen. Zonder voldoende geld is het onrealistisch en onterecht om te verwachten dat de prestaties op alle vlakken op peil kunnen blijven, laat staan dat er voldaan kan worden aan het steeds groter wordende takenpakket. De Minister verwijst in zijn brief van gisteravond naar de opmerking van de korpschef dat de huidige ambities niet passen binnen het budget en dat dit een keuze van het kabinet vraagt. De Minister zegt daarop dat die opmerking past binnen het proces van de eventuele financiële beslissing van het kabinet. Daar ben ik het niet mee eens, want dat vind ik te vrijblijvend klinken. Vaststaat dat er sprake is van structurele onderfinanciering. Mijn fractie steunt de korpschef in zijn standpunt dat dit zo niet kan doorgaan.

De voorzitter:

Mevrouw Helder, ik krijg net door dat ik een punt van orde moet maken. Gisteren hebben we een brief gekregen. We kunnen met elkaar afspreken dat we die brief nu behandelen, of dat we die doorschuiven naar een ander moment. Ik zie iedereen instemmen met doorschuiven.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb bij de procedurevergadering, toen het ging over uitbreiding van de spreektijd, gezegd dat we hier allemaal een puntje over zouden willen maken. De brief van gisteravond valt er echter buiten.

De voorzitter:

Oké, dan spreken we dat af.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik kom nu toe aan de agenda. Ik begin met een opmerking over de Dienst Speciale Interventies (DSI). Ik ga niet over het vertrouwen van de werkvloer in de leiding. Dat is een interne kwestie en daar blijf ik verre van. In de geuite bezwaren heb ik namelijk niet gehoord dat de betrokkenen het werk niet meer met plezier deden. De politiek heeft wel iets te zeggen over het geld dat aan de DSI wordt besteed. Een deel van de gehoorde klachten hing daarmee samen. De Minister schrijft dat er enkele tientallen nieuwe medewerkers zijn aangesteld en dat er wordt geïnvesteerd in de uitbreiding en modernisering van bewapening, uitrusting en middelen. Mijn vraag aan de Minister is: is dit genoeg, gezien de tijd waarin wij leven? In dat kader wijs ik graag op de opmerking van de premier onlangs in het debat naar aanleiding van de aanslagen in Brussel. Hij zei letterlijk: «In het vorige debat zei ik al dat onze diensten naar mijn overtuiging (...) goed bemand en goed bewapend zijn en dat ze de goede spullen hebben (...). Maar daar blijven we uitermate scherp op. Als het nodig is, gaat terreurbestrijding natuurlijk altijd voor alles en zullen we alles doen om extra maatregelen te nemen.» Misschien kan de Minister daarop reageren.

Er worden veel maatregelen genomen tegen ziekteverzuim. Dat is goed, maar in de brief noemt de Minister wel een aantal zogenoemde «organisatorische stressoren» die bovengemiddeld vaak voorkomen in het politievak. Ik vraag me af of die zo eenvoudig kunnen worden weggenomen. Ik heb het dan over de effecten van reorganisatie, het gebrek aan controle over werklast en de overmatige werklast. We weten allemaal dat de werkdruk op alle niveaus hoog is. Gezien de terroristische dreiging en – daar hebben we ’m weer – het gebrek aan geld, verandert daar op korte termijn niet veel aan, zo lijkt mij.

In dat kader wil ik de Minister wijzen op een aantal signalen die ik heb opgevangen. Ze vallen allemaal onder de noemer «gebrek aan capaciteit». Ten eerste noem ik een blog van een agent met de titel Terreurbestrijding kost tijd. Hij schrijft daarin: «Neem alleen al het aanscherpen van de grensbewaking. Hoe ongelooflijk belangrijk dat is bij een aanslag in een buurland, hoef ik niet uit te leggen. Maar die grenscontroles worden uitgevoerd door personeel en er is nu niet bepaald een overschot aan politiemensen die we «even» aan de grens kunnen inzetten. Nee, hiervoor wordt een beroep gedaan op loyaliteit en betrokkenheid. Het is ons vak om te zorgen voor een veilig Nederland. Wat daarvoor nodig is, leveren we vol overgave. Dus waren heel veel politiemensen soms wel 24 uur of langer aan het werk, moesten ze dubbele diensten draaien of twaalf dagen aaneengesloten werken.»

Ten tweede noem ik de opmerkingen van Gerrit van de Kamp van de ACP in Metro van 28 maart jongstleden, onder de titel Help politie in deze tijd snel te handelen. Ook hij zegt dat er investeringen nodig zijn om aan de minimale politiecapaciteit te kunnen voldoen.

Ten derde noem ik natuurlijk, niet onbelangrijk, de oproep van de tien regioburgemeesters. De taskforce langdurig ziekteverzuim, een handboek en het verder professionaliseren van de aanpak zijn natuurlijk wel goed, maar het klinkt een beetje als gerommel in de marge, diplomatiek gezegd. De Minister kan niet ontkennen dat deze maatregelen de kern van het probleem, namelijk het gebrek aan geld, niet wegnemen. De vraag is dus wat de Minister er nu echt aan gaat doen, in plaats van dat hij het op het bord van de politie zelf schuift.

Inadequate steun op het werk is ook een van de stressoren. In dat kader merk ik op dat ik heel veel boze reacties heb gekregen over de antwoorden van de Minister op mijn eerdere vraag over de bewapening van politiesurveillanten en -vrijwilligers. Ik heb toen gezegd: het is het een of het ander; ze worden ingezet waarvoor ze zijn aangesteld en hebben de wapens dus ook niet nodig, of ze worden behoorlijk uitgerust voor de taak waarvoor ze in de praktijk worden ingezet. De Minister zei toen: «Het is niet de bedoeling dat zij als eerste handelend optreden, maar mevrouw Helder en ik snappen dat natuurlijk niet kan worden voorkomen dat dat bij toeval gebeurt.»

Een van de reacties die ik daarop kreeg, was: burgers kijken niet naar het aantal strepen op de schouders, maar verwachten dat we optreden. Ik zal alle reacties samenvatten, want ze komen op hetzelfde neer, namelijk dat een diender in politie-uniform maar zonder wapen niet meer van deze tijd is, en dat de Minister niet met de veiligheid van deze mensen mag spelen. Ik schuif de vraag dus door naar de Minister. Wat gaat hij doen om hen daadwerkelijk te helpen?

Tot slot wil ik de Minister in relatie tot de capaciteit in overweging geven om de aspiranten niet meer als volledig inzetbaar mee te rekenen in de weergave van de totale operationele capaciteit in de jaarverslagen, zoals besloten is in 2009. Deze mensen zijn gemiddeld voor 40% inzetbaar. Ze volledig meetellen, is niet meer van deze tijd, waarin de capaciteit structureel onder forse druk staat.

Vanwege mijn spreektijd laat ik mijn laatste punt over als cliffhangertje voor de tweede termijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Een interruptie: ik ben nieuwsgierig naar het laatste punt van mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat kan ik wel zeggen. Dank aan collega Van Toorenburg; ik zei al dat het een leuke commissie is. Ik heb een vraag over de stand van zaken van de stelselherziening geweldsaanwending. Ook agenten moeten weten waar ze aan toe zijn bij het rechtmatig toepassen van geweld. De rechtmatigheid moet beoordeeld worden. Een aparte rechtvaardigingsgrond heeft de voorkeur van de Minister. Dat ben ik helemaal met hem eens; dat is voor hem een leuke afsluiter. Ik ben nieuwsgierig naar de stand van zaken. Lukt het om het wetsvoorstel voor de zomer naar de Kamer te sturen?

Mevrouw Kooiman (SP):

Dat is een terecht en heel belangrijk punt waar mevrouw Helder op wijst.

Voorzitter. Er staan ontzettend veel punten op de agenda. Ik wil beginnen met de boa's. We hebben bij dit politieoverleg altijd heel weinig aandacht voor de boa's, terwijl het een heel belangrijk onderwerp is. Gemeenten zetten steeds meer handhavers in. Het is zeer belangrijk om goed naar de samenwerking met politie te kijken. De Minister heeft een onderzoek naar de Kamer gestuurd getiteld «Stadshandhavers. Bouwstenen voor de inrichting van handhaving in de openbare ruimte». Dat is een hele mond vol, maar ik vind het zo opvallend dat de Minister in zijn brief ontzettend positief is over de visie van het kabinet. Maar als je het onderzoek daaronder leest, zijn er best heel veel vragen waar de Minister ook antwoord op zou moeten geven.

Het onderzoek zegt namelijk dat met name in grote steden een gemeentepolitie wordt gekweekt, doordat wijkagenten niet meer in de wijk kunnen zijn omdat ze steeds weer worden ingezet voor andere taken. Ook staat in het onderzoek dat de politie onvoldoende grip heeft op het werk van de boa's; hij heeft onvoldoende regie. Tevens zijn er problemen met de uitwisseling tussen boa's en politie. De politie moet geregeld te hulp schieten omdat de mogelijkheden van de boa's niet altijd voldoende ver reiken. Ik vind dat ernstige problemen als ik dat zo lees. Hoe reageert de Minister daarop?

Nog bijzonderder vond ik dat de conclusies van het onderzoek nota bene worden afgesloten door drie belangrijke, met name politieke, punten. Dat de onderzoekers daar zelf geen antwoord op kunnen geven, vind ik terecht, want het zijn politieke vragen, namelijk: kan de politie het zich wel veroorloven om minder zichtbaar te zijn in de openbare ruimte en minder te investeren in contacten met de burger? In hoeverre gaat dit ten koste van de kennispositie van de politie? Dat is heel belangrijk. We hebben dat nota bene vorige week nog besproken tijdens het debat over terrorisme. Ook in de dagelijkse afstemming met boa's kan de afzijdigheid van politiemensen problemen met zich meebrengen, zo staat in het onderzoek. Dat zijn drie politieke vragen, waar ik in de brief van de Minister totaal geen visie op zie. Ik denk dat het noodzakelijk is om een visie te hebben op vragen als «hoe ga je om met boa's versus politie?» en «wat doe je als gemeentes toch een eigen gemeentepolitie creëren?» Ik wil graag dat de Minister daar nader op ingaat.

Tijdens het debat over de aanslagen in Brussel is er niet alleen gesproken over blauw in de wijk – dat is heel erg belangrijk – maar ook over investeringen in de speciale interventieteams, in de DSI (Dienst Speciale Interventies). Het kabinet heeft destijds beloofd dat er extra observatieteams, investeringen in de wijkpolitie, meer mensen en beter materiaal bij de DSI zouden komen. Als ik rondvraag bij organisaties, hoor ik dat er wel geïnvesteerd is, maar dat investeringen niet altijd op de juiste plek terechtkomen. Ik hoor bijvoorbeeld dat er bij de politieacademie onvoldoende aanwas voor de observatieteams is en dat het budget om mensen voor die teams op te leiden eigenlijk niet is ingezet. Kan de Minister zeggen wat de instroom in de afgelopen jaren was? Hoeveel mensen zijn opgeleid voor die observatieteams? En hoeveel extra DSI'ers zijn er opgeleid? Ik heb begrepen dat de 22 extra DSI'ers waar de Minister het in zijn brief over heeft, eigenlijk de reguliere DSI'ers zijn die elk jaar worden opgeleid. Ik wil dus heel graag weten om hoeveel mensen extra het gaat.

In het land zijn er een aantal DSI-steunpunten, zodat er bij een terroristische aanslag direct kan worden opgetreden. Ik heb echter begrepen dat deze steunpunten anders verdeeld worden of dat de inzet mogelijk beperkt wordt. Wat gaat de Minister daaraan doen?

Ik heb het eerder al gehad over de topfunctionarissen. Die 22 topfunctionarissen verdienen meer dan de Minister-President. De Minister praatte dit eerder goed, maar wat wettelijk kan, is moreel niet altijd juist. Ik vind het moreel verwerpelijk dat politiemensen aan de top meer verdienen dan de Minister-President, terwijl agenten jarenlang op de nullijn stonden. Dat dit zo is, is geen geheim. Dat is al bekend. De SP heeft daar al eerder over gesproken. We vonden het jammer om in een brief van de Minister te lezen dat de vorige korpschef afscheid heeft genomen en uiteindelijk toch zijn eigen salaris heeft behouden. Ik vind dat gek. Als je afscheid hebt genomen en als je een andere functie hebt, dan moet je toch ook een ander salaris krijgen voor die nieuwe baan? Kan de Minister nu gewoon zeggen dat je bij een nieuwe baan of bij een nieuwe functie ook een nieuw salaris krijgt?

Als je zorgt voor je personeel, is het belangrijk om ook naar het ziekteverzuim te kijken. Dat is in de afgelopen jaren weer gestegen. Ik vind het heel vervelend om dit elk jaar opnieuw te moeten constateren. De Minister zegt dat dit altijd al de volle aandacht van het kabinet heeft gehad, maar dat heeft dus niet heel veel opgeleverd. Hij zegt ook dat de verdere aanpak moet worden geprofessionaliseerd en verbreed met preventieve maatregelen, maar om welke maatregelen gaat het dan? Daar moeten we naar gissen. Wat houden die maatregelen in de praktijk in? Wanneer kunnen we dat uitgewerkte plan verwachten?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. We zouden vandaag inderdaad niet uitgebreid ingaan op de sterkte en het budget van de politie. De Minister komt daar op een later tijdstip nog op terug, maar ik vind het toch belangrijk om dit punt ook nu aan te stippen. De brieven die op de agenda staan en de thema's die we vandaag bespreken, laten eigenlijk wel zien hoezeer het knelt. Ik vind het daarom heel belangrijk om dit AO in dat licht te voeren, want er zal absoluut geld bij moeten en er zullen absoluut mensen bij moeten. De korpschef gaf bij zijn beëdiging aan dat het volgens hem echt ingewikkeld is en dat er ruimte zal moeten komen. Hij zei dat het misschien wel lijkt alsof de criminaliteit daalt, maar dat dit slechts de zichtbare criminaliteit is en dat er echt nog grote uitdagingen op de politie afkomen. Dat is zorgelijk.

We zien een aantal belangrijke ontwikkelingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de aanrijtijden of de reactietijden, hoe je het ook wilt noemen; die dingen verschillen wel iets van elkaar, maar toch. Het komt er feitelijk op neer dat de politie niet in staat is om haar eigen afspraken na te komen, namelijk om voldoende snel ergens te zijn waar de nood aan de man is. We lezen dat de politie bij spoed in drie van de tien gevallen niet binnen de afgesproken tijd aanwezig is. We lezen ook dat dit niet komt door het sluiten van bureaus en zelfs niet door het gebrek aan politievoertuigen, want er zijn landelijk genoeg voertuigen. Ik zie dan een politieagent voor me die een noodoproep krijgt, ergens naartoe wil en geen auto heeft. Dan kun je wel zeggen «niets aan de hand, ze staan wel in Groningen», maar wat heeft een politieagent daaraan? Wat gaan we daar serieus aan doen? Hoe brengen we de aanrijtijden, de reactietijden op een fatsoenlijk niveau? De politie heeft het immers niet voor niets bedacht. Ik vind het echt belangrijk dat dit opgelost wordt.

We zien ook dat het ziekteverzuim is gestegen. De plannen op dat gebied doen me wel een beetje denken aan wat organisaties altijd doen. Er wordt even bekeken wat er aan de hand is, er wordt een onderzoekje naar het ziekteverzuim gedaan, er zijn een paar stappen, de leidinggevende is verantwoordelijk en er zijn allerlei poortwachters en weet ik wat allemaal. Maar volgens mij kunnen we het ziekteverzuim bij de politie niet omlaag brengen als we er niet tegelijkertijd voor zorgen dat er druk van de ketel gaat en dat er voldoende mensen zijn om op terug te vallen wanneer er iets aan de hand is. Ik wil daarom ook van de Minister horen hoe hij het ziekteverzuim omlaag gaat brengen.

Er zijn heel mooie initiatieven bij de politie, zoals de ondermijningsdienst. We hebben daar eerder een brief over gehad. In het zuiden, met name in Brabant en Limburg, zijn deze ondermijningsteams bezig om de criminaliteit te ontrafelen. Het gaat dan om het spanningsveld tussen de onder- en bovenwereld. Ze zitten daar enorm in de drugsellende. De Minister heeft laten weten dat hij enthousiast over dit initiatief is, maar wij hebben gehoord dat de ondermijningsteams in november 2016 zullen verdwijnen. Hoe valt dat met elkaar te rijmen? Betekent dit dat er nog minder inzet is?

Politieagenten willen oefenen om te schieten en om andere belangrijke taken te kunnen doen. De hele discussie over de nekklem staat wel op de agenda. We hoeven daar niet uitgebreid over te spreken, want we komen daar waarschijnlijk nog over te spreken, maar het zijn allemaal handelingen en vaardigheden waarvoor politieagenten moeten trainen. De personele bezetting maakt dat politieagenten onvoldoende kunnen deelnemen aan trainingen. Hoe beoordeelt de Minister dat? Wij maken ons daar grote zorgen over.

De voorgaande sprekers hebben het ook al gehad over de DSI, over de speciale interventieteams. In eerste instantie werd het weggesust toen de teams zelf moord en brand schreeuwden. Er werd toen gezegd dat er niets aan de hand was en dat het allemaal niet klopte. Vervolgens is er gezegd «we gaan er toch nog eens naar kijken», «het komt misschien wel voor een rechter» en «help, er is wel wat aan de hand», waarna het uiteindelijk wel is erkend. Deze gang van zaken stelt mij teleur. Zo wil ik eigenlijk niet aan de slag met de Minister. Ik wil gewoon dat het in één keer opgelost wordt. Als er signalen naar buiten komen, dan moeten die tijdig worden opgepakt.

Ook wij maken ons grote zorgen over de boa's. Je ziet dat zij steeds meer politiewerk doen. De Minister schrijft dan wel dat het geen enkel probleem is dat de proces-verbaalvergoedingen niet meer terugkeren naar de gemeenten, maar ik hoor van gemeenten dat dit wel zo is. Als de politie in de gemeente het werk van de politie doet, dan hoort daar ook een budget bij.

Over de topinkomens kan ik heel kort zijn. Mij bereiken geluiden dat de vorige korpschef voor het salaris dat hij eerder kreeg gewoon kon doorgaan in een ander deel van het Koninkrijk, dat hij daar drie weken is geweest, dat hij vervolgens is teruggekeerd en dat hij daar niet meer verdergaat. Daar snap ik helemaal niets van. Ik wil toch wel graag horen hoe het zit.

Er staat ook iets op de agenda over zingeving. Terecht geeft de Minister aan dat hij het ook belangrijk vindt dat mensen steun kunnen vinden bij elkaar. Dat kan op allerlei manieren, bijvoorbeeld door religieuze vorming of ondersteuning. Waarom wil de Minister niet kijken naar de wijze waarop we dat bij Defensie hebben geregeld? Daar werkt het immers erg goed. Waarom zegt de Minister wel dat hij het allemaal heel belangrijk vindt, maar wil hij niet serieus kijken naar het voorbeeld van Defensie?

Tot slot. Ik zit een beetje te mopperen, maar ik zie nog wel een lichtpuntje. Afgelopen vrijdag heb ik een werkbezoek aan de politiekids in Capelle aan den IJssel gebracht. Dat was een van de mooiste werkbezoeken ever. De politie gaat daar met kinderen uit groep zeven en groep acht de wijken in. Ik hoor een van mijn collega's zeggen dat dit vast via de burgemeester is gegaan. Wie was dat ook alweer? Een oud-collega van ons, the one and only. Maar nee, zo is het niet gegaan. Als mensen samen met kinderen werken, lopen kinderen vaak mee met volwassenen om te zien hoe zij het werk doen. Het meesterlijke bij de politiekids was dat die kids het allemaal zelf deden. Zij deden de alcoholcontroles en de snelheidscontroles en zij spraken mensen aan op straat. Zij liepen met de politieagenten door de wijk en traden zelf op als handhaver om er zo voor te zorgen dat de leefbaarheid in de wijk verbetert. Het was zo mooi. We zeggen vaak dat de politie in de haarvaten van de samenleving zit. Zij zat daar met de medewerkers echt helemaal in die school. Ik wil hier graag een heel groot compliment geven voor wat ze daar samen weten neer te zetten. Ziet de Minister ook mogelijkheden daarvoor op andere plekken in Nederland? Ik vind dat het aan de politie zelf is. Zij doet het in de meest kwetsbare wijken en op eigen initiatief. Maar kan de Minister er met de nieuwe korpschef ook zijn licht over laten schijnen? Zoiets moois is wat mij betreft overal heel erg nuttig.

De voorzitter:

Laten wij hopen dat die kids niet vervolgens bij de capaciteit worden meegeteld.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Goeie interventie, voorzitter!

Mevrouw Tellegen (VVD):

Voorzitter. «Vertrouwen is de sleutel tot goed politiewerk. Oprecht ben ik daarom blij met de visie die onze nieuwe korpschef uitdraagt. Hij geeft aan dat politiemensen meer ruimte en zelfstandigheid moeten krijgen.»

Dit waren de laatste woorden van de welkomstspeech die Frederiek Schouwenaar uitsprak bij de installatie van Erik Akerboom als nieuwe korpschef van de nationale politie. De hele ceremonie was indrukwekkend. Uit de verschillende verhalen die werden gehouden sprak ambitie en daadkracht, maar het verhaal van politievrouw Frederiek Schouwenaar sprak mij het meest aan: een toegewijde agente die haar nieuwe baas welkom heette. Vanaf deze plek zou ook ik de nieuwe korpschef graag welkom willen heten en hem heel veel succes willen wensen bij zijn eervolle, maar ook zeer uitdagende functie.

Uitdagend is het zeker om op dit moment als nieuwe korpschef aan te treden. Zijn eerste signalen klinken helder en realistisch en liggen bovendien in lijn met het recent verschenen rapport van PwC, waarin heel duidelijk staat dat de ambities en plannen die nu op het bord van de politie liggen, niet stroken met het beschikbare aantal agenten en het beschikbare geld. Ik ga ervan uit dat de Minister alles op alles zet om de benodigde middelen voor de politie bij elkaar te halen en dat hij de Kamer over de resultaten van de lopende onderhandelingen in de aanloop naar de Voorjaarsnota informeert.

In de komende jaren zal de nationale politie verder vorm krijgen en zal het bord van de politie qua taken en prioriteiten weliswaar veranderen, maar niet leger worden. Die stapeling van taken en opdrachten moeten wij bewaken. In vorige AO's heb ik hier al vaker aandacht voor gevraagd. Maar iedereen weet dat er altijd een roep blijft om meer blauw en dus moeten wij realistisch zijn en keuzes maken. De Minister zegt dat de basis op orde moet zijn. Dan is het belangrijk dat wij met zijn allen een eenduidig beeld hebben van wat die basispolitiezorg is. Als ik het goed begrijp lopen er op dit moment meer dan 130 actieprogramma's bij de politie. Ik hoor graag van de Minister hoe wij nieuw realisme bij de politie brengen.

Ik kom op de ophelderingspercentages. In het AO over de nationale veiligheid kwam het onderwerp al even aan de orde, maar ik kom er hier graag op terug. Een slachtoffer van een woninginbraak of een roofoverval wil dat er iets gebeurt met zijn of haar aangifte. En ja, hierin zijn de afgelopen jaren stappen gezet, maar het binnen twee weken na een aangifte terugbellen heeft alleen dan zin als het meer is dan een afvinkritueel en er daadwerkelijk iets terug te melden valt, als er daadwerkelijk iets met die aangifte gebeurt. De VVD wil graag dat wij hierin echt stappen gaan zetten. Ik zag het recente WODC-overzicht van de justitiële keten, waarin staat dat er per jaar meer dan een miljoen keer aangifte wordt gedaan. Daarvan worden rond de 200.000 zaken opgelost.

Ook staat in het rapport van de Algemene Rekenkamer van eind vorig jaar dat er weinig vooruitgang is geboekt als het gaat om prestaties in de strafrechtketen. Wanneer gaat de Minister hier werk van maken? Wanneer gaat hij ambitie tonen? De VVD zou graag zien dat er met alle partners uit de keten, dus niet alleen met de politie, heldere en kwantitatieve doelstellingen worden geformuleerd over de doorstroom en afhandeling van zaken in de strafrechtketen. Ook hoor ik vandaag graag in welke mate dit onderwerp terugkomt in de contourennota over de toekomst van de recherche in Nederland. De politie moet op dit punt ambitie gaan tonen.

Ik kom op een aantal vragen die te maken hebben met geweld. Allereerst zit ik met smart te wachten op de nieuwe geweldsinstructie voor de politie. Andere collega's refereerden daar ook al aan. Er gaat geen week voorbij zonder dat er berichten zijn over incidenten waarbij de politie genoodzaakt is geweest om te schieten. Wij weten allemaal hoe dat iedere keer opnieuw een zeer ingrijpende zaak is voor de agent die het betreft. Nieuwe wetgeving voor betere rechtsbescherming van de agent is aangekondigd. Ik vraag de Minister wanneer wij deze tegemoet kunnen zien.

Een andere vraag rond geweld heeft te maken met de nekklem. In zijn brief schrijft de Minister: «Om die reden ben ik dan ook van mening dat het op voorhand verbieden van bepaalde vormen van fysiek geweld, zoals de nekklem als verwurgingstechniek, onwenselijk is.» Dit is mij niet duidelijk. Handhaaft de Minister de nekklem als verwurgingstechniek nu wel of niet? Niet voor niets laten wij het geweldsmonopolie bij de politie. De VVD is daar ook voorstander van. Het zijn de politieagenten die goed getraind en opgeleid gebruik mogen maken van geweldsmiddelen en geweldstechnieken. Ik was dan ook verbaasd te lezen dat deze techniek niet standaard in het opleidingscurriculum zit. Dat kan toch niet? Alle agenten moeten toch net als bij de verplichte schietles verplicht zijn om deze technieken te oefenen en hierop getoetst te worden? Hoe zit het?

De politie sloeg recent alarm over het toenemend gebruik van nepwapens door jongeren. Het zou veel capaciteit vergen en onnodig veel onrust en commotie teweegbrengen. Ik begrijp dat, maar zie niet zo snel een adequate oplossing. Is de Minister in overleg met de producenten van deze nepwapens en met plekken als dumpstores, waar deze nepwapens te koop zijn?

Tot slot twee opmerkingen die allebei te maken hebben met een verbod. Ik ben onder de indruk van de recente politieacties tegen motorbendes. Deze integrale aanpak lijkt vruchten af te werpen, maar vergt een lange adem. De VVD vindt dan ook dat wij en-en moeten doen. Wij moeten doorgaan op de ingeslagen weg, maar ook echt werk maken van een verbod. Ik kijk met veel belangstelling uit naar de brief die de Minister de Kamer gaat sturen over de mogelijkheden hiervoor.

Ik heb samen met de collega van de SP een motie ingediend over het verkliksysteem Target Blue Eye, dat het politiecommunicatiesysteem C2000 zou kunnen afluisteren. Ik ben blij te lezen dat de Minister in ieder geval een onderzoek gaat doen naar de vraag of zo'n verbodsbepaling mogelijk is.

Mevrouw Helder (PVV):

Collega Tellegen sprak over ambities en prestaties in de strafrechtketen. Wij hebben het rapport van de Algemene Rekenkamer gekregen en daarna een briefing waaruit bleek dat helemaal niet meer zichtbaar is of de Minister gaat voldoen aan de prestaties die eerder met de Kamer zijn overeengekomen. Mijn vraag aan collega Tellegen is of zij het met mij eens is dat dit punt opnieuw in de begroting moet worden opgenomen. De Minister moet daar verantwoording over afleggen.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Heldere vraag. Ik heb de brief van de Rekenkamer er nog eventjes bij gepakt. Ik vind dat klip-en-klaar moet zijn welke concrete kwantitatieve afspraken wij maken over de prestaties van de politie. Alleen op die manier kunnen wij de politie serieus nemen. Het antwoord op de vraag van mevrouw Helder is dus: ja.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat is alvast één punt binnen, maar het ging mij niet alleen om de politie, maar om de gehele strafrechtketen. Het ging over het aantal dossiers dat van politie naar Openbaar Ministerie ging en van Openbaar Ministerie naar rechterlijke macht. Misschien kan ik mijn winst nog wat groter maken door collega Tellegen te vragen of zij de gehele strafrechtketen bedoelt.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Ja. Als we het hebben over ophelderingsprestaties, dan hebben we het natuurlijk niet alleen over de politie, maar ook over de recherche, het OM en de hele keten. Daarin moet duidelijk worden waar wij met zijn allen naartoe willen. Wij hebben nu een ondergrens van 200.000 zaken op jaarbasis. Ik vind dat wij daar een stap bovenop moeten doen. Natuurlijk moet het mogelijk zijn om daar ergens, of het nou in de begroting gebeurt of op een andere manier, controle op uit te oefenen.

Mevrouw Swinkels (D66):

Mevrouw Tellegen sprak daarnet over de nekklem. Dat is iets waar ook D66 zich zorgen over maakt. Ik heb niet gehoord hoe de VVD staat tegenover de wenselijkheid van het behoud van de nekklem als geweldsmiddel.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Daar zijn we voor; dat moge duidelijk zijn. Als je die zou verbieden, zou er een potentieel hiaat in het geweldsspectrum kunnen ontstaan. Het is een techniek die nuttig is, mits zij wordt toegepast door agenten die daarvoor zijn opgeleid en getraind. Dat is wel de «mits» die ik eraan hang.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik vind het dan toch interessant dat mevrouw Tellegen iets in de brief heeft gelezen wat ik er niet in heb gelezen, namelijk waar dat hiaat dan zit. Waar zit het gat?

Mevrouw Tellegen (VVD):

Op het moment dat de nekklem als controletechniek verboden wordt, dan ontneem je agenten in bepaalde situaties een mogelijkheid om iemand gewoon in de klem te nemen. Het is heel duidelijk dat er behoefte aan is, maar uit de brief blijkt ook heel duidelijk dat er niet genoeg getraind wordt op een middel dat wel heftige fysieke effecten kan hebben. Laten wij daar werk van maken. Ik ben absoluut geen voorstander van een verbod op dit middel.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De nieuwe korpschef van de politie, Erik Akerboom, bracht tijdens de mooie, bijzondere installatieplechtigheid het punt naar voren dat wij de laatste tijd van veel kanten hebben gehoord, namelijk dat er problemen zijn rond de financiering van de politie. Er zou sprake zijn van structurele onderfinanciering. Die term werd gebruikt. Het zou een duidelijke politieke keuze vragen om in te zetten op behoud en verdere versterking van de politie. De SGP is het daarmee eens. Wij vinden het heel belangrijk dat daar prioriteit aan wordt toegekend. Er is al gezegd dat wij vandaag niet over de oplossingen gaan. De financiële plaatjes zullen later, bij de Voorjaarsnota moeten komen en daarna bij de Miljoenennota voor het komende jaar. Wij denken er natuurlijk ook allemaal over na in het kader van de verkiezingsprogramma's.

Ik denk dat het goed is om de problemen waar men nu tegen aanloopt helder te benoemen. Ik hoop dat dit kan bijdragen aan het gevoel van urgentie op dit punt. Het gebrek daaraan werd pijnlijk geïllustreerd in de brief die wij kregen over de snelheid waarmee de politie na een spoedmelding arriveert. In 322 van de 393 gemeenten haalt de politie de norm van vijftien minuten niet. Het slechtst is Noord-Nederland eraan toe. Het ergste voorbeeld is de Groningse gemeente De Marne. Daar is de politie slechts in 30% van de gevallen op tijd, maar ook op Goeree-Overflakkee, in Zeeland en in Limburg moeten mensen erg lang wachten op de politie. Dat laat zien dat er heel veel mis is. Dat de politie op het platteland bij een spoedmelding nogal eens te laat komt, was bekend, maar dat het zo erg is, wordt nu pas duidelijk. Zeker in spoedgevallen kan traagheid ontzettend vervelend en nadelig zijn. De reactietijden zijn in heel veel gebieden te lang. Dat laat zien dat het ook een capaciteitsprobleem is. De politievakbond ACP luidt wat dat betreft de noodklok, maar regioburgemeesters geven hetzelfde aan.

De laatste tijd gingen de debatten over de politie vaak over de problematiek van het terrorisme. Dat is heel belangrijk, maar het is ook goed om ons te realiseren dat heel veel mensen met heel andere problemen te maken hebben dan met terrorisme. Ik vind het belangrijk dat de politie ook bij gewone criminaliteit of bij zware verstoringen van de openbare orde snel beschikbaar is. Ik doel dan ook op het basiswerk in de wijken en de wijkagenten. Zij zijn niet alleen van belang voor het snel signaleren van radicalisering in het kader van terrorisme, maar ook voor het alledaagse politiewerk. Het is ook wat dat betreft heel belangrijk dat de normen worden gehaald. Wij vragen de Minister daarom in de toegezegde brief bij de Voorjaarsnota duidelijke uitspraken hierover te doen.

Hetzelfde geldt voor de Dienst Speciale Interventies. Bij de voorbereiding van het debat bleek me dat ik een tijdje geleden mondeling vragen heb gesteld over de financiële problemen bij deze dienst. De tijd gaat snel, want dat was in april 2006, ten tijde van Minister Donner. Die problemen zijn inmiddels opgelost. Deze Minister verwees toen naar de Voorjaarsnota. Ook dat is dus een herkenbaar patroon. Destijds was sprake van startproblemen die om meer aandacht vroegen dan men eerder dacht. Het gaat nu vooral om werkdruk. Extra investeringen zijn al toegezegd. Er is gevraagd of die 10 miljoen genoeg is, maar hoe zit het met de moeilijk te vervullen vacatures waarvan eerder melding is gemaakt, de problemen met de uitrusting, en de dekkingsgraad in het land? Kunnen alle gebieden in Nederland goed worden bereikt door de Dienst Speciale Interventies als dat nodig is? Welke snelheid is daarbij mogelijk? Ik snap dat dit geen debat is om alle blinde vlekken in het land in het openbaar te benoemen, want dat is met het oog op de veiligheid niet toe te juichen, maar misschien kan er in algemene zin nog iets worden gezegd over de dekkingsgraad van de Dienst Speciale Interventies.

Dan de brief over de geestelijke verzorging en de reactie op onze motie daarover. Politiemensen worden geconfronteerd met vragen rond leven en dood, zoals bij rampen en de dreiging van terroristische aanslagen. Goede geestelijke verzorging is dan heel belangrijk. Ik dank de Minister voor de aanpak die nu in de steigers staat. De brief is een mooie basis om een vaste plek voor geestelijke verzorging bij de politie te krijgen. Er wordt nu overleg met politievakbonden en andere betrokkenen gevoerd, maar dit is een startpunt voor de nadere uitwerking. Wanneer is daar meer over te melden? Ik steun mevrouw Van Toorenburg in wat zij zei over het meer leren van het model van Defensie. Er wordt nu wel erg resoluut gezegd dat dat anders is en dat wij die weg niet op moeten, maar mijn fractie ziet de grote voordelen van het Defensiemodel wel degelijk.

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Ik heet de heer Akerboom ook welkom. Wij spraken al eens kort met elkaar over een aantal onderwerpen. Dat ik toen goed heb geluisterd, zal de heer Akerboom straks wel terughoren als het gaat over de boa's.

Mijn eerste punt gaat over het gebruik van geweldsmiddelen bij de politie. Mijn collega Tellegen zei het al: we hebben niet voor niets in onze rechtsstaat het geweldsmonopolie bij de politie neergelegd. Het uitgangspunt is wel altijd dat geweld alleen wordt gebruikt als dat noodzakelijk en proportioneel is. In dit verband is de nekklem sinds de tragische dood van de heer Henriquez een omstreden middel geworden. De brief van de Minister die wij vandaag bespreken, heeft de zorgen bij D66 helaas niet weggenomen. De inspectie wijst op de grote risico's van deze verwurgingstechniek, de nekklem, en stelt dat die alleen zou moeten worden gebruikt als er geen minder risicovol alternatief voorhanden is. Alleen dan zou je de nekklem moeten gebruiken. Volgens de Minister zou het verbieden van dit middel leiden tot een hiaat in het geweldsspectrum. Je kunt het al afleiden uit mijn vraag aan mevrouw Tellegen. Ik vind dat de Minister dat in de brief onvoldoende heeft toegelicht. Ik kon er in ieder geval niet in lezen welk hiaat dat zou zijn, in het bijzonder niet omdat niet wordt aangegeven of er bijvoorbeeld onderzoek is gedaan naar de alternatieven. Krijg je iemand wel onder controle als je met zijn vieren in plaats van met zijn drieën bent? Ik vraag de Minister toe te lichten waarom het gebruik van de nekklem als verwurgingsmiddel echt zo onmisbaar is als hij stelt, juist gelet op die risico's.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Toen deze kwestie zo actueel werd, ben ik er ook over gaan praten met politieagenten. De agenten zeggen mij dat ze de nekklem nodig hebben omdat er heel veel mensen zijn die bijten en spugen. De politieagenten hebben geen zin om zwaargewond op straat te eindigen. Hoe kijkt D66 naar de noodzaak om de politie te kunnen beschermen? De nekklem zorgt er in elk geval voor dat iemand niet kan spugen en niet kan bijten.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik meen net gehoord te hebben – maar dat is misschien meer een vraag voor de politie hier aanwezig – dat een nekklem is bedoeld om iemand onder controle te brengen. Als iemand bijt of spuugt, lijkt het gebruik van een nekklem mij in ieder geval disproportioneel.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dus D66 zegt dus vandaag letterlijk dat het beter is dat een politieagent wordt gebeten dan dat hij vakkundig gebruikmaakt van een nekklem om ervoor te zorgen dat iemand uiteindelijk geen kant meer op kan. Dat is wat het CDA wil, net als de VVD. Het moet met opgeleide mensen, maar het kan niet zo zijn dat onze politieagenten op straat worden gebeten en bespuugd. Graag een nekklem dus.

Mevrouw Swinkels (D66):

Deze vraag van mevrouw Van Toorenburg raakt aan het probleem. De geweldsinstructie is niet bij alle politieagenten heel goed verankerd. Het is onduidelijk wanneer je die precies zou moeten gebruiken. De brief van de Minister maakt het voor mij niet duidelijk of er alternatieven zijn en of die voldoende zijn onderzocht. Dat zou ik graag van de Minister horen.

De heer Van der Staaij (SGP):

De inspectie, zo lees ik in het rapport, zegt niet: het is een techniek die je zou moeten verbieden. Dat is helemaal niet op zijn plaats, stelt de inspectie. Ik proef echter bij D66 dat men het liefst een verbod wil van de nekklem. Klopt dat?

Mevrouw Swinkels (D66):

Dat is de uitleg van de heer Van der Staaij van mijn woorden. Ik plaats vraagtekens bij de noodzaak van het gebruik van de nekklem. De Minister zegt dat hij dat gebruik niet gaat verbieden, maar ik hoor graag waarom de nekklem nodig is, in welke noodzaak die voorziet, welke alternatieven er zijn en of die zijn onderzocht.

De heer Van der Staaij (SGP):

Maar kan de D66-fractie zich vinden in de lijn van het rapport van de inspectie, waarin staat dat het niet aan de orde is de nekklem helemaal te verbieden, maar dat wel moet worden bekeken welke waarborgen bij dit soort praktijken worden toegepast? Is dat ook het standpunt van de fractie van D66, of vindt die het rapport van de inspectie te soepel wat dit betreft?

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik ben met name geïnteresseerd in wat de Minister hiervan vindt. Die vraag naar de noodzaak heb ik op tafel gelegd. Het is niet zo dat wij per definitie tegen zijn. Ik zou het liever onderbouwd zien, juist omdat het een uiterste redmiddel zou moeten zijn.

Mevrouw Helder (PVV):

De voorgangster van mevrouw Swinkels zei ooit op een vraag van mij heel mooi: D66 heeft geen standpunten, maar alleen vragen. Dat herken ik hier ook. Laten wij eerlijk zijn: er zijn mensen die zwaar onder invloed zijn en die dan sterker zijn dan zij zelf denken. Dan is zoiets wel degelijk nodig. Mijn fractie is dan ook zeker niet voor een verbod. Ik zou aan D66 in overweging willen geven dat de politie niet kan wachten op antwoorden van de Minister op vragen die wij stellen als wij twijfels hebben. Is D66 er dan niet van overtuigd dat sommige mensen op festivals en dat soort gelegenheden enorm onder invloed zijn en dan heel sterk zijn? Een nekklem kan dan als uiterste redmiddel het aangewezen middel zijn.

Mevrouw Swinkels (D66):

D66 heeft zoals gezegd zorgen over het gebruik van de nekklem en zou heel graag aangegeven en onderbouwd willen zien in welke gevallen dat nodig is en welke alternatieven dan niet volstaan.

Mevrouw Helder (PVV):

Het spijt mij wel om te horen dat de collega van D66 dit niet aan de vakkundigheid van de agenten op straat wil overlaten. Blijkbaar moet er dan toch nog iets bij in het zakboek politie over de gevallen waarin het wel en niet mag. Hoe ziet D66 dat nou voor zich? Moet men in een noodsituatie het handboek openslaan?

Mevrouw Swinkels (D66):

Die zorgen werden wel gevoed toen ik las dat niet alle agenten daarop getraind worden en dat sommige docenten de training wel verzorgen en andere niet. Dat samenstel maakt dat wij zorgen hebben.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

De discussie zou nog weleens de verkeerde kant op kunnen gaan door de stelling van mevrouw Swinkels, want de praktijk laat zien dat je die nekklem keihard nodig hebt. Ik vind het vervelend om iedere keer aan mijn eigen politieperiode te refereren, maar ik heb wel 30 jaar bij de politie gewerkt, waarvan ruim 20 jaar op straat. Ik heb de nekklem in noodgevallen moeten gebruiken. Ik heb te maken gehad met seropositieve mensen die begonnen te bijten. Je kunt dan niet anders dan een nekklem aanleggen. Het waren bekende gevallen, bekende junks, die gewoon begonnen te bijten. Het klinkt raar, maar zulk soort mensen zijn er. In zo'n geval van een noodweersituatie moet je gewoon zo'n nekklem kunnen aanleggen. Ik probeer de commissie te overtuigen met mijn praktijkervaring: het is hard nodig; laat het aan de expertise van de politieman of -vrouw over en ga niet vanuit de ivoren D66-toren die mensen op straat beoordelen. Graag een reactie van mevrouw Swinkels.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik werd weer even teruggezet in mijn ivoren toren van vroeger, maar het is zeker niet de bedoeling van D66 om aan te sturen op een verbod van de nekklem. Er zijn wel grote zorgen sinds het noodlottige ongeval met Henriquez. Daarom zou D66 er veel aan gelegen zijn om nog eens heel precies te horen onder welke voorwaarden dit uiterste redmiddel gebruikt kan worden en welke alternatieven er mogelijk toch nog zijn. Voor de agenten op straat kan dit wellicht ook een steun in de rug zijn.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ik ben bang dat dit soort discussies onze politiemensen onzeker maakt. Zij moeten in een split second kunnen reageren. Zij kunnen er niet een draaiboek bij pakken om te bezien of het in een bepaald geval wel of niet mag. Politiewerk bestaat helaas voor een groot deel uit geweld. Agenten moeten daar vrij in kunnen opereren. Graag nog een keer een reactie.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik weet dat er een herziene geweldsinstructie aankomt. Mogelijk verschaft die daar wat duidelijkheid in.

Er zijn andere geweldsmiddelen, zoals de taser, waar wij kort geleden over konden lezen. Ik heb begrepen dat er rond de zomer een besluit genomen zal worden over een pilot met dit wapen. Ook zo'n taser is een voor de gezondheid gevaarlijk ding. Mijn fractie heeft er vragen en zorgen over. Welke noodzaak is er voor het wapen? Een taser kan voor iemand met een hartprobleem noodlottige gevolgen hebben. Ik vraag de Minister of hij het plan van de pilot kan toelichten en of hij daarbij kan ingaan op de voorwaarden waaronder zo'n pilot plaatsvindt.

Ik kom op de vacatures bij de nationale politie.

Mevrouw Tellegen (VVD):

We hebben het eerst over de nekklem en daarna over de taser. Als ik mevrouw Swinkels zo beluister, eindigt de politie straks met een set handboeien. Zij laat veel van de beantwoording door de Minister afhangen, maar is zij het niet met in ieder geval mijn fractie eens dat het geweld op straat toeneemt en dat wij ervoor moeten zorgen dat agenten, mits goed getraind, alle mogelijke middelen en instrumenten hebben om zich te kunnen beschermen? Ik ben op zoek naar de visie van D66 als het gaat om het geweldsmonopolie en de instrumenten en middelen die daarvoor worden gebruikt.

Mevrouw Swinkels (D66):

De visie van D66 is in ieder geval niet dat we alle geweldsmiddelen van nu af aan gaan verbieden. Mevrouw Tellegen zegt dat zij naar mij geluisterd heeft, maar dat heeft zij niet goed gedaan.

Ik keer terug naar de vacatures, die er met name zouden zijn bij de recherche en de intelligence. Een aantal daarvan zou nog niet zijn vervuld. Ik krijg signalen van hoofdofficieren die graag opsporingsonderzoeken zouden willen starten en die zeggen: wij krijgen een njet van de politie als wij daarom vragen. Er zou niet voldoende capaciteit bij de politie zijn voor die opsporingsonderzoeken. In dat verband vraag ik de Minister om hoeveel vacatures bij recherche en onderzoek het gaat. Wat staat er nu nog open en wanneer denkt de Minister dat het tekort ingelopen is?

Ik kom op de boa's. Uit het onderzoek naar de stadshandhavers begrijp ik dat voor een goede samenwerking tussen politie en boa's de onderlinge communicatie natuurlijk heel goed geregeld moet zijn. En dat is nog altijd niet het geval. Dat kan natuurlijk leiden tot onderlinge frictie. Van de burgemeester in Den Haag heb ik begrepen dat boa's tegenwoordig gestationeerd worden op het politiebureau zelf. Dat zou de communicatie en samenwerking natuurlijk grondig kunnen verbeteren. Dat wordt dan ook van beide kanten positief ontvangen. Ik stel de Minister alweer een vraag: hoe denkt hij hierover? Denkt hij ook dat de samenwerking tussen boa's en politie zo bevorderd kan worden of heeft hij er andere ideeën over? Kent hij de aanpak in Den Haag en, zo ja, hoe ziet hij die?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Vanuit D66 komen er heel veel vragen, maar te weinig kleur. Ik wil wat meer kleur zien en daarom stel ik een concrete vraag. Wat vindt D66 van de signalen dat er 200 vacatures bij de recherche zijn en dat de recherche daardoor zaken niet meer kan oplossen?

Mevrouw Swinkels (D66):

D66 hamert al lang op het feit dat er zo veel openstaande vacatures bij de recherche zijn. Ik heb vandaag speciaal mijn rode jasje aangedaan om het wat kleur te geven. Wij zijn er erg voor dat die vacatures zo snel mogelijk worden vervuld. Dat zeggen wij al maanden en misschien al jaren.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het begon wat warrig te worden toen mevrouw Swinkels vroeg wat de Minister van de vacatures en van dit en van dat vindt. Daar kunnen wij namelijk niet zo veel mee. Misschien moeten wij op enig moment om een uitspraak van de Kamer vragen. Het blijft maar doorgaan. Hoe zorgen wij ervoor dat de recherchecapaciteit wordt ingevuld? Het is al arm en met al die vacatures zijn wij helemaal nergens. Ik begrijp dat D66 het daarmee eens is.

Mevrouw Swinkels (D66):

Daarover verschillen wij inderdaad niet van mening.

Ik kom op de voorlopige hechtenis. Tijdens het vragenuur vanmiddag zijn de schadevergoedingen voor onterechte inverzekeringstellingen al aan de orde geweest. Dit gaat D66 aan het hart. Een onterechte voorlopige hechtenis raakt aan het fundamentele recht op vrijheid. Dat dit steeds vaker voorkomt, vinden wij heel alarmerend. Ik vraag de Minister of hij inzicht heeft in het aantal gevallen van onterechte inverzekeringstelling op het politiebureau en in de omvang van de schadevergoedingen in specifiek die gevallen. De cijfers die wij hebben, gaan over voorlopige hechtenis als geheel. Misschien kan de Minister iets meer zeggen over specifiek die inverzekeringstellingen.

Ik kom op de Veiligheidsmonitor. De resultaten daarvan lijken positief. Dat zouden wij natuurlijk kunnen wijten aan de effectiviteit van het beleid, met name van het optreden van de politie. Maar als het om de effectiviteit van het optreden van de politie gaat, zou ik toch van de gelegenheid gebruik willen maken om kort het onderwerp van het etnisch profileren aan te stippen. Dat raakt de effectiviteit van de politie, zoals in het buitenland is gebleken. Als er te veel mensen worden gecontroleerd en dat niks oplevert, zoals zich voordoet bij etnisch profileren, dan is de politie bezig met dingen die uiteindelijk geen vruchten afwerpen. Mijn fractie is daarom benieuwd naar de ontwikkelingen op dit onderwerp, omdat het erop lijkt dat er ook in Nederland sprake is van etnisch profileren. De Haagse politiechef heeft dit onderkend in een hoorzitting. Daarom wil ik aan de Minister vragen of er initiatieven worden ondernomen om dit probleem aan te pakken.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. We zeiden het al vaker: de veiligheid van ons land is bij Minister van der Steur niet in goede handen. Naast het zwakke optreden bij de terreurbestrijding lijkt hij ook niet in staat om de problemen bij de nationale politie op te lossen. Precies zoals criminoloog Fijnaut zei, is de nationale politie niet slagvaardig, niet doelmatig en niet klaar om de veiligheid te garanderen. De nieuwe korpschef, Akerboom, hekelde bij zijn beëdiging al de structurele onderfinanciering. Een vertrouwelijk rapport van accountantsbureau PwC stelt dat de reorganisatie nog eens honderden miljoenen extra gaat kosten. Het plaatje is duidelijk: het chronisch tekort aan middelen breekt de politie keihard op, en dat in tijden van terreurdreiging. Het is totaal onverantwoord.

De problemen bij de nationale politie zijn sinds het vorige debat alleen maar groter geworden. Ik noem er een aantal. Ten eerste is het ziekteverzuim opnieuw toegenomen en extreem hoog. Van alle agenten zat 7% vorig jaar ziek thuis. Garandeert de Minister dat het ziekteverzuim in 2016 flink zal dalen? Ten tweede zijn de aanrijtijden gestegen, waardoor agenten niet op tijd bij spoedgevallen zijn. Wanneer wordt de norm, vooral in de landelijke gebieden, eindelijk eens gehaald? Ten derde worden verkeershufters bijna niet beboet. Waarom krijgen zij vrij spel en krijgen automobilisten die slechts een paar kilometer te hard rijden wel altijd een hoge bekeuring? Ten vierde heerst bij antiterreurdienst DSI (Dienst Speciale Interventies) een te hoge werkdruk en een verziekte werksfeer. Die dienst is zwaar onderbezet. Ten vijfde heeft de politie te weinig rechercheurs, zodat zij het onderspit delft tegen de georganiseerde misdaad in Noord-Brabant. Hoe gaat de Minister dit capaciteitsgebrek eindelijk eens oplossen?

Mensen en middelen worden helemaal verkeerd ingezet. Zo krijgt oud-korpschef Bouman, ondanks het enorme geldtekort bij de politie, nog twee jaar lang zijn riante salaris. Dat is een schandelijke situatie. Voor dat bedrag had de Minister ook vier hoofdagenten kunnen aanstellen. Verder zijn intimiderende huisbezoeken aan kritische twitteraars schering en inslag. Recentelijk gebeurde dat nog in Breda. Dat agenten de vrijheid van meningsuiting beperken, verwacht je in Turkije en niet hier. Stop hiermee! Wanneer zet het kabinet de schaarse politiecapaciteit in waar die echt nodig is?

De Minister legt de breed aangenomen motie-Bontes (29 628, nr. 617) naast zich neer. Hij steekt geen poot uit om de verwerpelijke samenwerking tussen de politie en de As-Soennah moskee in Den Haag te beëindigen. De partijgenoot van de Minister, salafistenknuffelaar Van Aartsen, gaat hier dus gewoon mee door. Hoe is dat in vredesnaam mogelijk?

De Minister zal straks weer aangeven dat Nederland veiliger is geworden, maar iedereen weet dat dit totale flauwekul is. Het is de fantasiewereld van de VVD. De meeste criminaliteit wordt niet eens geregistreerd. Wij weten wel zeker dat duizenden veroordeelden nog steeds vrij rondlopen, dat Marokkaanse bendes in Amsterdam oorlog voeren met zware machinegeweren, dat Nederland Europees kampioen drugshandel is, dat de helft van de cocaïne via de Rotterdamse haven binnenkomt en dat nietsontziende motorbendes hun conflict tussen gewone mensen uitvechten, zelfs tussen kinderen. Waar blijft het verbod op deze zwaar criminele organisaties?

In al deze gevallen treedt de politie niet daadkrachtig op. Er is zowel te weinig capaciteit als bestuurlijk wanbeleid. Nederland glijdt onder dit kabinet steeds verder af. Dat is helaas de harde werkelijkheid. De politie moet haar slagkracht terugkrijgen. Wij zeggen: investeer structureel 1 miljard euro extra en maak ons land weer veilig. De Nederlanders hebben er recht op.

Voorzitter: Van der Staaij

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Ik was afgelopen weken op werkbezoek in een van de regio's. Toen gingen de gesprekken al heel snel over de reorganisatie. Wij hebben het vandaag immers over de politie in de context van een gigantische reorganisatie. Die mannen en vrouwen doen het werk gewoon. Ik hoorde verhalen over het al dan niet hebben van portofoons en het al dan niet kunnen rekenen op steun, al dan niet op tijd. De aanrijtijden zitten daar in een ander soort referentiekader. Wat gebeurt er bij «assistentie collega's»? Zijn de collega's er op tijd? Zijn die collega's er überhaupt? Het ging over de tijd die men kwijt is met het wegbrengen van arrestanten, bijvoorbeeld naar een cellencomplex op drie kwartier, een uur rijden.

Mijn grote vraag in dit overleg is: hoe gaat het met onze politieagenten? Wat gebeurt er met de agenten die uitrukken om schietende criminele motorbendes te stoppen en uit elkaar te halen, terwijl wij er maar steeds niet in slagen die te ontmantelen en te ontbinden? Hoezeer is terreureenheid DSI belast? Zij staat nu al weken twaalf uur per etmaal paraat. Valt het te incasseren voor rechercheurs als de officier van justitie hun opgeloste zaken zo vaak seponeert of als de rechter volstaat met een taakstraf? Kent de Minister de sensatie om een verband te ontdekken tussen lege gevangenissen en volle politieroosters? Hoe meer gestraften buiten, des te meer werk voor de politie. Dat klinkt logisch, maar is het waar? Graag krijg ik informatie van de Minister.

De Minister beloofde trouwens voortvluchtige veroordeelden alsnog op te pakken. Hoeveel van de 14.000 zijn alsnog in de cel gezet? Ik vraag dit omdat de politie kampioen ziekteverzuim is, met een groei naar bijna 7%. Het gaat mij aan het hart dat dagelijks ruim 3.500 agenten ziek thuis zitten. Het onderzoek naar langdurig verzuim vond ik twee jaar geleden ook al erg aangrijpend, met overwerkte agenten die te bevlogen en te trots waren om te melden dat zij naast fysieke klachten ook mentale klappen hadden opgelopen. Ik moet denken aan al die ziektedossiers vol vage diagnoses van agenten die zo verwaarloosd waren dat het UWV de werkgever voor miljoenen aan loonsancties oplegde. Agenten zaten daardoor soms wel vijf jaar thuis op de bank. Hun dossiers verbleekten op een stapel op een kantoorbureau. Gelukkig heeft de politie intussen een visiedocument, een volgsysteem en een verantwoordelijke leiding, ondersteund door teams gespecialiseerd in ziekteverzuim. Maar het ziekteverzuim is gebleven, gegroeid zelfs, juist bij deze gedreven mensen. Die gedrevenheid maakt hen productief maar ook kwetsbaar voor frustraties.

Zou er ook nog iets anders aan de hand kunnen zijn dan organisatorische verwaarlozing? Is de stress te hoog doordat agenten te veel van zichzelf eisen? Politieagenten vinden dat zij generalisten moeten zijn, dat zij alles moeten kunnen: van het lokaliseren van Limburgse accenten van drugsdealers tot het herkennen van jihadronselaars, van het signaleren van Iers-Spaanse liquidatiekringen tot het herkennen van Turks eergerelateerd geweld. Dat gaat zo niet.

Agenten hebben divers samengestelde teams nodig, waarin zij kunnen werken met het hele scala aan specialistische kennis en professionele routine. Welke specialismen in welke teams hangt af van hun opdracht. Een wijkagent in de Schilderswijk werkt in een ander team dan een rechercheur die Albanese vrouwenhandel opspoort. Dat vindt de Minister ook. Hij heeft ons in het vorige overleg gezegd dat wij niet van alle agenten kunnen verwachten dat zij de foute Hoessein onderscheiden van de goede Hassan.

De Minister vertelde eerder in een ander overleg dat de politie sinds september 2015 een visie op en een beleidskader voor diversiteit hanteert. Ik wil heel graag de eerste resultaten zien van de instroom, doorstroom en uitstroom van politieprofessionals met diverse etnische wortels, in verschillende functies en op verschillende niveaus. Hoe ziet de top 61 eruit? Hoe gaat het met de agenten en de teamleiders die hen omringen in de gevarieerde teams? Ik zie helaas nog niets van divers samengestelde politieteams. Daarom nodig ik de Minister nadrukkelijk uit om meer urgentiebesef te tonen op dit onderwerp, zodat hij ons de volgende keer succesvolle opsporingen kan melden en trefzekere aanhoudingen met verhoren en bekentenissen kan rapporteren, dankzij de divers samengestelde teams. Gaat dat lukken?

Mevrouw Kooiman (SP):

De heer Marcouch begon zo mooi over zijn laatste werkbezoek. Hij kent de politieorganisatie van binnen en van buiten, maar de geluiden die hij hoort, zijn ook de geluiden die ikzelf hoor. Agenten moeten soms ver reizen naar bijvoorbeeld een arrestantencomplex, en assistentie is soms ver te zoeken, omdat men letterlijk een aantal wijken verderop moet zijn, of in dorpen, maar dan worden de aanrijtijden te lang. Dat is een zorglijk punt. De aanrijtijden worden steeds langer. Is de PvdA het ermee eens dat we moeten stoppen met het sluiten van politiebureaus en met het bezuinigen op politieauto's?

De heer Marcouch (PvdA):

De politie bevindt zich in een heel grote reorganisatie. De veiligheid van de samenleving is echter prioriteit nr. 1, daarna de veiligheid van agenten en dan pas de reorganisatie. Daar horen de nodige middelen bij. Een agent mag nooit verlegen zitten om een portofoon. Wat mij betreft is dat helemaal geen discussiepunt. Ik lees in de brief van de Minister dat er geen sprake is van de sluiting van politiebureaus en het wegbezuinigen van politievoertuigen, maar misschien kan de Minister daarover dadelijk wat meer zeggen. Het gaat erom hoe je de reorganisatie vorm geeft en hoe je agenten op de juiste manier ondersteunt en faciliteert, zodat ze hun werk veilig en effectief kunnen doen.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb die brief ook gelezen. Daarin staat letterlijk dat de Minister de afspraak met de politie heeft dat de aanrijtijden worden nagekomen. Afspraak is afspraak, maar dat is niet de realiteit. De heer Marcouch spreekt ook met politieagenten. Hij ziet ook dat de aanrijtijden elk jaar langer worden en dat politieagenten roepen om het behoud van hun voertuigen en, op sommige plekken, het openhouden van politieposten. Staat de PvdA ook voor onze politieagenten? Vindt de PvdA ook dat er moet worden gestopt met het sluiten van politiebureaus en het bezuinigen op de mobiliteit, dus het bezuinigen op auto's?

De heer Marcouch (PvdA):

Ik wil het helemaal niet ophangen aan een fysiek gebouw. Het gaat erom dat, als je agenten inzet, zij moeten kunnen rekenen op het materiaal dat ze hebben. Dat moet beschikbaar zijn. Ze moeten ook kunnen rekenen op de steun van hun collega's. Er moet dus ondersteuning zijn. In de regio waar ik op werkbezoek was, gaat men met zijn vieren op surveillance en is men bij een aanhouding in het weekend een uur bezig met het wegbrengen van de verdachte. Ik vind dat gek. Dat moet niet kunnen. Dat moet anders worden geregeld, bijvoorbeeld met arrestantenzorg. Ik hoor daar heel graag de Minister over. Ik vind de veiligheid van agenten heel belangrijk. Als men om assistentie verzoekt tijdens het werk, dan moet men daarop kunnen rekenen. Dan moet die steun er heel snel zijn. Ik ben benieuwd wat de Minister daarvan vindt.

Voorzitter: Marcouch

De voorzitter:

Dit is het eind van de eerste termijn. Iedereen is akkoord met een schorsing van een halfuur, is mij gebleken. We gaan verder om 18.40 uur.

De vergadering wordt van 18.10 uur tot 18.40 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij hervatten het algemeen overleg van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie over Politie. Wij zitten nog in de eerste termijn en zijn toe aan het antwoord van de bewindspersoon op de vragen die gesteld zijn door de commissie.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen. Ik stel allereerst vast dat de opmerkingen die gemaakt zijn niet alleen voortkomen uit de interesse van de Kamerleden voor de nationale politie, maar ook uit een enorme betrokkenheid bij de organisatie van de nationale politie en bij het werk dat de nationale politie doet. Dat is een belangrijke constatering, al zijn er ook kritische vragen en punten. Het is goed om nog eens met elkaar vast te stellen dat de Kamer volledig achter het werk van de nationale politie staat. Dat betreft niet alleen de organisatie, maar zeker ook de individuele vrouwen en mannen die zich dag in, dag uit inzetten voor onze veiligheid en dat doen onder soms heel ingewikkelde omstandigheden in een niet zo gemakkelijke tijd.

Van mij als Minister mag worden verwacht dat ik er alles aan doe om ervoor te zorgen dat die mannen en vrouwen hun werk optimaal kunnen doen. Dat is een taak die ik niet alleen op mij neem; de nieuwe korpschef doet dat zeker ook. Ik heet hem vanaf deze positie van harte welkom bij zijn eerste algemeen overleg. Het moet natuurlijk heel frustrerend zijn om niets te mogen zeggen, maar gelukkig weet ik dat de korpschef met een groot aantal leden van de Kamer en woordvoerders inmiddels afspraken heeft gemaakt om persoonlijk kennis te maken. Ik waardeer het zeer dat hij dat heeft willen doen en dat van de zijde van de Kamer bewilligd is in het verzoek om nader met elkaar kennis te maken.

Zonder enige twijfel is de korpschef aangetreden in een buitengewoon uitdagende tijd. De herijking van de reorganisatie van de nationale politie heeft tot de conclusie geleid die ik samen met de Kamer heb mogen trekken, namelijk dat de reorganisatie nog drie jaar langer duurt. De essentie is dat we met succes prioriteit hebben gegeven aan de personele reorganisatie en aan het tot stand brengen van de cao. Het volgende punt is dat de basis op orde moet komen. Daar wordt een langere termijn voor uitgetrokken. Daar wordt ook extra geld voor uitgetrokken. Bij de begroting over 2016 en de volgende jaren hebben we daar ook uitgebreid over gesproken. We hebben met elkaar afgesproken dat we in het kader van die herijking zouden bezien wat het langer duren van die reorganisatie betekent voor de ingeboekte efficiencymaatregelen of efficiencykorting op de organisatie. Het is volstrekt logisch dat in een organisatie waarin 27 onderdelen samengaan efficiencyvoordelen worden behaald. In het kader van de herijking was de vraag of het tempo, de manier waarop het ingeboekt is, realistisch en haalbaar is.

Vervolgens heb ik aangekondigd, in het herijkingsdocument dat we met de Kamer hebben besproken, dat we daar onderzoek naar zouden laten doen. Bij de behandeling van de begroting in 2016 heb ik aangegeven hoe we dat onderzoek zouden doen, dat we daar een onafhankelijke instantie voor zouden aanschrijven en dat we vervolgens een validatie zouden doen om eens heel goed en kritisch naar de cijfers te kijken. Ik heb aangegeven dat we dat rapport vervolgens naar de Kamer zouden sturen. Dat zou allemaal gebeuren voordat we over de Voorjaarsnota 2016 zouden spreken. In de richting van de heer Bontes merk ik dan ook op dat dit geen vertrouwelijk rapport is; dit rapport is gemaakt om naar de Kamer te sturen. Dat hebben we afgesproken met elkaar, niet alleen in de herijking maar ook later bij de begroting. We hebben heel net een pad afgelopen met elkaar.

Dat rapport en een aantal andere aspecten waarover wij in de afgelopen tijd gesproken hebben, zijn onderwerp van mijn besprekingen met de Minister van Financiën voor de voorjaarsnota en uiteraard ook de begrotingen voor de jaren 2017 en verder. Ik kan daar nu inhoudelijk niets over zeggen, maar dat is bekend. Ik heb dat ook veel leden horen zeggen. Het leek mij echter wel goed om er nog even aan te herinneren hoe dat proces gelopen is, omdat her en der toch nog een gevoel leek te leven in de zin van: zie, nu blijkt er iets en moet er van alles gebeuren. Een en ander was juist de bedoeling, zodat we wisten waar we aan toe waren. Het is geen verrassing. Daarom is de opmerking van de korpschef terecht. Hij zegt: nou, we hebben nu de feiten op tafel en het is aan de politiek om daaraan nu een conclusie te verbinden. Zo is het ook en dat zal ook gebeuren. Uiteraard zal aan de Kamer verantwoording daarover worden afgelegd.

Ik kom op de twee andere aspecten die prioriteit hadden in die herijking. Allereerst de personele reorganisatie. Inmiddels hebben meer dan 50.000 medewerkers hun functie gekregen. Daar zijn in heel beperkte mate, maar op de schaal van de nationale politie numeriek al gauw een groot aantal, zienswijzen en bezwaarschriften op ingediend. Het zijn er evenwel aanzienlijk minder dan bij de voorgaande reorganisatie. De onafhankelijke plaatsingsadviescommissie die zich hiermee bezighoudt, heeft dan ook de verwachting dat binnen het schema dat we altijd hebben gehad, alle zienswijzen en bezwaarschriften kunnen worden afgewikkeld. Dat betekent dat dan iedereen definitief weet op welke functie hij of zij zit. Dat zal voor de zomer definitief zijn beslag krijgen. Waarom is dat zo belangrijk? Omdat we dan pas weten – en daar heb ik met de heer Van der Staaij maar ook met veel andere leden, onder wie mevrouw Kooiman, over gesproken – welke mensen nog niet geplaatst zijn en dus in aanmerking kunnen komen voor een nog openstaande vacature. Tegen de leden die vroegen «kunt u nu even die vacatures vervullen» zeg ik dus: ja, dat wil ik heel graag, maar dat kan ik pas doen wanneer ik die personele reorganisatie heb afgerond. En waarom is dat van belang? Als ik die vacatures nu zou vullen met nieuwe mensen, zouden zij vervolgens boventallig worden. Dat is niet de bedoeling. Dat geldt voor de wijkagenten, maar zeker ook op andere plekken.

Het geldt evenwel niet voor de recherche. Voor de recherche geldt dat op een aantal terreinen – financieel-economische criminaliteit, cybercriminaliteit – is gezegd: dat duldt geen uitstel. Op die terreinen zijn de vacatures gewoon vervuld. Dat geldt ook voor de DSI, waar de intake van mensen, zoals dat heet, gewoon is doorgegaan. Ik kom zo meteen nog veel uitgebreider terug op de vragen die daarover verder gesteld zijn. In de afgelopen jaren hebben we de DSI geïntensiveerd waardoor er daar meer capaciteit is. Vervolgens kunnen we de mensen daarvoor opleiden. Dat dat lang duurt, is logisch om de simpele reden dat de DSI in het allerhoogste geweldspectrum actief is en er daar dus ook de meest opgeleide en best getrainde mensen werken die we hebben. Overigens komen zij niet alleen uit de nationale politie. Het is misschien goed om nog even onder de aandacht te brengen dat het gaat om mensen van het Korps Commandotroepen en het Korps Mariniers. Het gaat om mensen van de Koninklijke Marechaussee en om mensen van de nationale politie. Het is niet alleen maar een politieding. De organisatie berust weliswaar bij de politie, maar het is ook een van de beste voorbeelden van een interdisciplinaire samenwerking tussen Defensie en het Ministerie van V en J.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik hoor de Minister zeggen dat de recherchevacatures zijn vervuld. Kan hij uitleggen hoe het kan dat vanuit het OM signalen komen dat er onvoldoende politiecapaciteit is voor bepaalde opsporingsonderzoeken?

Minister Van der Steur:

Ik heb gezegd dat een aantal specifieke recherchefuncties is opengesteld. Dat hebben we ook uitgebreid besproken met de Kamer omdat daar heel dringend behoefte aan was. Voor de algemene recherchefunctie geldt hetzelfde als voor de hele organisatie geldt, namelijk dat ik die functie niet kan invullen om de simpele reden dat ik niet wil dat mensen buiten de boot vallen. Zo zit het in elkaar.

Mevrouw Swinkels (D66):

«Zo zit het in elkaar», maar ik begrijp het toch nog niet helemaal. Zegt de Minister dat de opsporingsonderzoeken waarover het OM klaagt dat er niets mee gedaan kan worden omdat er geen politie is, op een vlak liggen dat zo specifiek is dat die vacatures niet zijn vervuld? Ik begrijp het niet goed.

Minister Van der Steur:

Nee. Ik denk dat mevrouw Swinkels nu doelt op de contourennota recherche. Dat is eigenlijk weer een heel ander chapiter, maar misschien ook een beetje een chapiter uit het verleden. Gegeven de situatie dat de vraag gesteld wordt, zal ik dat herhalen. We hebben vastgesteld, samen met het openbaar ministerie, in het kader van de herijking, dat er een tekort aan kwaliteit is, met name in de toekomst op het gebied van de recherche. We hebben daar twee dingen aan gedaan. Ten eerste hebben we in relatie tot de cybercriminaliteit en de specifieke financieel-economische criminaliteit gezegd: dat moet nu al beginnen want dat hebben we echt op korte termijn nodig. We hebben een ander soort mensen nodig dan in de algemene recherche. Tegelijkertijd hebben we gezegd: voor de algemene recherche geldt dat we samen met het openbaar ministerie een concreet plan ontwikkelen waarvan we de contouren aan de Kamer hebben voorgelegd maar waarvan de uitwerking voor de zomer komt. We zijn nu ook bezig met het invullen van die recherchecapaciteit en -kwaliteit. Dat is dan weer leidraad voor de invulling van de vacatures die er zijn.

Ik ga verder. Ik was gebleven bij de DSI. Ik kan en zal niet ingaan op de vragen die gesteld zijn over de strategie die achter de DSI zit. Ik ben graag bereid om aan de DSI te verzoeken om een vertrouwelijk werkbezoek te organiseren voor de leden van de Kamer om inzicht te geven in hoe het systeem functioneert. Daarin zal niet alles gezegd kunnen worden, maar wel veel meer dan ik hier in het openbaar kan zeggen. Ik nodig de leden daar graag voor uit. Ik ben er zelf ook geweest. Je raakt er bijzonder van onder de indruk, maar in zekere zin is het ook een geruststellend iets.

De voorzitter:

Ik neem aan dat we in trainingspak moeten verschijnen.

Minister Van der Steur:

Daar is iedereen geheel vrij in. We leven in een land met vrijheid van kleding en meningsuiting, als men maar een oranje das draagt.

Ik kom in het kader van het algemene verhaal bij de cao. Die is met succes afgerond. In de adviezen van de heer Borstlap, waar ik nog steeds buitengewoon verguld mee ben, is aangegeven dat het goed is om in het kader van de politieorganisatie te kijken naar de diverse rollen rond de organisatie van de medezeggenschap, de politiebonden en de organisatie van de politie zelf. We hebben de heer Borstlap, conform zijn advies – de Kamer heeft dat toegestuurd gekregen – gevraagd om daarbij ook een leidende rol te spelen. Dat heeft hij toegezegd. Daar wordt op dit moment aan gewerkt. Hij gaat ook kijken wie nu waarvoor in dat speelveld verantwoordelijk is. Het is namelijk van belang dat de verantwoordelijkheden wat dat betreft helder zijn.

De cao is inmiddels afgesloten. Ik ben daar erg blij mee. Het heeft er wel toe geleid dat over het jaar 2015, als gevolg van de politieacties, waarbij vooral het bekeuren is gestopt, het aantal staandehoudingen in het verkeer, het staande houden van de zogenaamde verkeershufters, de aso's, omlaag is gegaan. We hebben vastgesteld, al is dat niet helemaal aan de acties te wijten, maar wel voor een groot deel, dat er maar 240.000 staandehoudingen zijn geweest het afgelopen jaar ten opzichte van het gebruikelijke aantal van meer dan 400.000, bijna 500.000. Dat is vervelend, want ik ga er niet van uit dat er sprake is geweest van een halvering van het aantal verkeershufters. Het aantal verkeershufters was echter wel minder, want het aantal boetes is ook gedaald. Ook het aantal elektronische boetes is gedaald. Op zichzelf is dat goed nieuws, maar ik heb goede hoop, nu de rust op dit front is weergekeerd, dat het aantal staandehoudingen voortaan weer anders zal verlopen.

Dan wil ik in mijn algemene inleiding nog aandacht besteden aan een aantal acties van de nationale politie in de afgelopen maanden. Die waren alleen maar mogelijk doordat sprake was van de nationale politie. Het meest in het oog lopend was de actie van een aantal maanden geleden richting de OMG's in Zuid-Nederland. Daarvoor zijn op één dag 400 agenten ingezet en diverse officieren van justitie. Ik was daarvan diep onder de indruk, maar tijdens de actie van de afgelopen weken rond Best, Brabant en Limburg, zijn 1.000 politieagenten ingezet op één dag. Dat was een prestatie van formaat. Deze organisatie is dus in staat om zo'n grote hoeveelheid mensen zo effectief tegen zo'n overigens ook grote criminele organisatie in te zetten. Vandaag heeft de politie een illegaal, in ieder geval afgesloten netwerk uit de lucht gehaald waarop 19.000 mensen waren aangesloten. Verder zijn daarbij, maar ik baseer mij nu alleen op de media, servers in beslag genomen met informatie over encrypted netwerken. Ik stel dus vast dat er heel goede dingen op dit terrein gebeuren.

Ik wil spreken aan de hand van drie blokjes. Daarna geef ik antwoord op de individueel gestelde vragen. Het eerste blokje betreft het personeel, dan het blokje over de organisatie en dan het blokje over een aantal operationele zaken.

Ik heb al aangegeven hoe de reorganisatie werkt. Ik heb de vacatures van de recherche behandeld. Dan het ziekteverzuim. Wij maken ons met elkaar zorgen over het ziekteverzuim bij de nationale politie, om twee redenen. De eerste betreft het simpele feit dat ziekteverzuim altijd een lakmoesproef is voor hoe het met een organisatie gaat. De tweede is dat het ziekteverzuim, als het 7% is – dat is het nu bij de nationale politie, althans in het afgelopen jaar – betekent dat meer dan 4.000 mensen inactief zijn. Die 4.000 mensen kunnen wij echter niet missen. De korpschef – ik kijk in zijn richting – heeft dus de belangrijke taak om dat probleem effectief op te pakken. Ik ben ervan overtuigd – degenen die veelvuldig met mensen uit de organisatie hebben gesproken zullen dat beamen en mevrouw Kooiman heeft het ook in die zin geanalyseerd – dat de personele reorganisatie in samenhang met de cao en de reorganisatie van de organisatie als zodanig niet hebben geholpen om het ziekteverzuim laag te houden. Nu die zaken tot rust zijn gebracht, verwacht ik dat het ziekteverzuim komend jaar, het jaar dat nu bezig is, zal gaan dalen. Dat wil nog niet zeggen dat de daling zodanig is dat je daar blij van wordt. Ik denk echt dat er op dat punt extra inzet nodig is. Dat heeft ook prioriteit. De ambitie voor 2017 is een daling ten opzichte van 2014 naar minder dan 6,1%, dus meer dan een procent omlaag. Het langdurig verzuim, want dat heb je ook naast het kort verzuim, moet ook 1% dalen ten opzichte van 2014. Dat zijn ambitieuze doelstellingen, maar de trendbreuk moet er op dit punt echt komen. Ik heb de Kamer daar op 30 maart nog uitgebreid over geïnformeerd.

Mevrouw Kooiman vroeg naar de verschillen tussen de blauwe en de ondersteunende functies. Zij stelt zo'n vraag alleen als zij het antwoord al weet, dus ik vertel het nog maar een keer. Het klopt...

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Van der Staaij het voorzitterschap even over te nemen, want ik wil een vraag stellen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Prima.

Voorzitter: Van der Staaij

De heer Marcouch (PvdA):

De Minister constateert terecht dat er geen sprake is van een verbetering in het ziekteverzuim. De vraag is hoe het staat met de oorzaken van dat verzuim. Het is niet alleen maar gissen of een vermoeden dat het misschien iets met de reorganisatie te maken heeft. Het kan ook te maken hebben met hoe het is gesteld met het werk an sich. Ik noemde een aantal voorbeelden, zoals het werken in zeer complexe wijken waar de teams diversiteit ontberen. Ik noemde de overbelasting van bepaalde teams. Na de constatering dat een hoog percentage agenten ziek thuis zit, moet je kijken naar de oorzaken.

Minister Van der Steur:

Ik ben het geheel met de heer Marcouch eens. Het cijfer was vorig jaar 6,8% maar het wisselt heel sterk per onderdeel, zelfs per eenheid en per team. Het is precies op die grond dat de korpschef voornemens is om met de organisatie heel goed naar de oorzaken te kijken, want de verschillen zijn zo groot dat het geen sprake is van een en hetzelfde ziekteverzuim. Dat betekent, maar dat zei ik in het begin al, dat dit een lakmoesproef is voor hoe er in teams of bepaalde eenheden wordt geopereerd. Ik ben het eens met de heer Marcouch dat dit de insteek moet zijn. We moeten heel goed en scherp kijken naar het ziekteverzuim bij de specifieke onderdelen, wat de oorzaken daarvan zijn en hoe je die effectief oplost. Dat is ook de enige manier waarop je dit kunt aanpakken, maar dat het aangepakt moet worden, spreekt voor zich. Je kunt het je als organisatie niet permitteren om mensen onnodig ziek te laten zijn.

De heer Marcouch (PvdA):

Dan rest de vraag wanneer we daar iets van gaan zien. Ik denk dat het heel belangrijk is om te kijken wat je kunt doen voor de groep die nu thuiszit. Vervolgens moet je iets doen aan de oorzaken om te voorkomen dat zo veel mensen in de Ziektewet zitten.

Minister Van der Steur:

Ik ben het daar helemaal mee eens. De vraag is inderdaad wanneer we er iets van gaan zien. We werken met een jaarlijks ziekteverzuimpercentage. Aan het eind van het jaar rapporteren wij over de ziekteverzuimpercentages van het jaar daarvoor, maar we kunnen er ook in de voortgangsrapportage aandacht aan besteden. We kunnen er dan over rapporteren. Aan het eind van het jaar, vooruitlopend op de definitieve cijfers, kunnen we dan een indruk geven.

Voorzitter: Marcouch

Minister Van der Steur:

Ik ga verder met mevrouw Kooiman te vertellen wat zij al weet. Er is een groot verschil tussen het ziekteverzuim in 2015 binnen de operationele sterkte, dat lag boven de 7%, en het ziekteverzuim binnen de niet-operationele sterkte, want dat was 5,4%; dus beter. De teams veilig en gezond werken gaan hierover binnen de teams in gesprek, met als doel om de specifieke oorzaken in beeld te krijgen en vervolgens gerichte maatregelen te nemen. Daarnaast wijs ik op mijn brief over de DSI. Daar wordt gebruik gemaakt van het instrument dat standaard wordt toegepast, namelijk het zogenaamde personeelswelzijnsonderzoek. Dat wordt daar ook uitgevoerd om te kijken waar de problemen zitten.

De heer Marcouch heeft gevraagd naar de diversiteit, een punt dat hij en ik van groot belang vinden. In november 2015 hebben wij de visie De Kracht van het verschil aan de Tweede Kamer gestuurd. De toenmalige korpschef heeft daarin een heel hoge ambitie geformuleerd: een instroom van 25% mensen met een andere achtergrond. Ook bij de instroom van de Top 61 is het uitgangspunt om diversiteit te hebben. Dat zal dan gaan om meer dan alleen de culturele achtergrond, bijvoorbeeld ook om vrouwen. Het gaat om diversiteit op alle fronten waarin mensen divers kunnen zijn. In de eerstvolgende rapportage over de vorming van de nationale politie in juni rapporteer ik over het vervolg van het diversiteitsbeleid. Ik zal conform de in september aangenomen motie dan ook ingaan op de versterking van het diversiteitsbewustzijn in de politieorganisatie, de diverse instroom van medewerkers en het behoud van die medewerkers. Dat laatste is natuurlijk ook van groot belang.

Mevrouw Helder heeft een vraag gesteld over de vrijwilligers en het bewapenen daarvan. Zij zei: een diender in een uniform is een diender in een uniform en wordt in dat kader aangesproken. Wij zijn bezig met het aanpassen van het Besluit bewapening en uitrusting politie. Daarmee wordt in principe ook de bewapening tussen vrijwilligers en beroepscollega's gelijkgeschakeld. Dat betekent natuurlijk wel dat zij pas over die bewapening kunnen beschikken als zij daartoe zijn opgeleid.

Ik dank de heer Van der Staaij voor zijn opmerking over de geestelijke verzorging. Die vind ik ook zelf heel belangrijk, ook in het kader van het ziekteverzuim waar wij het net over hadden. Op een aantal terreinen hebben wij veel geleerd van Defensie. Wij gaan met de politievakorganisaties in gesprek over de taken en de rollen van de geestelijk verzorgers. Ik zal daarover voor de zomer nadere informatie kunnen verschaffen. Het is natuurlijk wel een groot verschil. Je kunt een heleboel leren van Defensie; dat doen wij ook, bijvoorbeeld in de samenwerking die wij met De Basis hebben, een instelling die de heer Van der Staaij vast en zeker kent, net als mevrouw Van Toorenburg. Maar er zijn natuurlijk ook grote verschillen met Defensie. Bij Defensie gaat het om risico's die zich voordoen en de effecten van uitzendingen naar het buitenland. Daarnaast is er natuurlijk sprake van kazernering, van mensen die in huis wonen en werken. Dat is wel anders dan de manier waarop wij omgaan met de politie. De politieman of -vrouw is in principe elke avond thuis en kan in het weekend in de eigen omgeving toegang hebben tot geestelijke verzorging, inclusief religieuze geestelijke verzorging. Er zijn dus verschillen in de behoeften van personeel van Defensie en politiepersoneel, maar geestelijke verzorging als zodanig, als onderdeel van het welzijn van mensen, heeft de aandacht van de nationale politie.

Een van de leden heeft vragen gesteld over het vertrek van korpschef Bouman. Daarover heb ik de Kamer een uitgebreide brief gestuurd. Het probleem of meer de uitdaging is dat dit de eerste korpschef van de nationale politie in de geschiedenis van Nederland was. Op het moment dat hij aangaf dat hij wilde vertrekken, was er dus geen precedent om op aan te sluiten. Wat ik toen gedaan heb, is mij aansluiten bij de manier waarop wij omgaan met andere mensen in vergelijkbare hoge functies. Ik merk daarbij op dat er niemand in Nederland is die dezelfde verantwoordelijkheid draagt voor een hoeveelheid personeel als de heer Bouman en nu de heer Akerboom. In die zin zijn zij ook weer niet vergelijkbaar met bijvoorbeeld een secretaris-generaal van een departement. Wij hebben afspraken gemaakt, die keurig in de brief staan. Ze passen allemaal binnen de normering. Afgesproken is dat hij voor een periode van een aantal weken een adviesopdracht zal uitvoeren ten behoeve van het Korps Politie Caribisch Nederland. Mevrouw Van Toorenburg verbaasde zich erover dat hij ook weer vertrokken is, maar dat is juist goed. Als hij dat niet had gedaan, zou hij niet in overeenstemming hebben gehandeld met de met hem gemaakte afspraken. Ik ben dus blij dat hij weer vertrokken is. Als het nodig is, keert hij ook weer terug. Hij is beschikbaar voor andere functies en voor andere advieswerkzaamheden.

Mevrouw Kooiman (SP):

Als Minister-President dien je het hele land, maar deze vertrekkende korpschef heeft inderdaad gewerkt voor een korps dat uit 50.000 mensen bestaat. Ik bagatelliseer zijn verantwoordelijkheid voor het personele beleid niet, maar of je dan daadwerkelijk meer moet verdienen dan de Minister-President? Ik vind dat echt buiten proportie, zeker als je kijkt naar hoeveel de politieorganisatie heeft moeten bezuinigen. Voorheen is gesproken over al die topfunctionarissen die zo veel verdienen. Ik snap dan niet dat deze Minister er bij deze nieuwe functie niet voor kiest om te zeggen: het is een nieuwe functie, een nieuwe baan, dus ik bied ook een nieuw salaris. Waarom kiest de Minister daar niet voor?

Minister Van der Steur:

Omdat de Minister gewoon aansluit bij hoe het in overheidsland gaat met hoge ambtenaren die grote verantwoordelijkheden dragen. Ik begrijp best de gedachtevorming van mevrouw Kooiman. Zonder enige twijfel zijn er mensen die hier met emotie naar kijken. Tegelijkertijd is het gek om iemand niet in aanmerking te laten komen voor een regeling waar andere topambtenaren wel voor in aanmerking komen en waar ook een gedachte achter zit. Ik heb de regeling uitgevoerd, zij het iets anders, iets minder. Dat is in heel goed onderling overleg gebeurd. Ik vind echt dat dit netjes te verantwoorden is.

Mevrouw Kooiman (SP):

Je hebt als overheid een norm. Wij hebben indertijd niet voor niets de Wet normering topinkomens in de Kamer aangenomen. Daar zit een overgangsregeling in waar nu gebruik van wordt gemaakt. Als je als overheid het goede voorbeeld wilt geven, is het toch netjes om het anders te doen? De Minister heeft de positie waarin hij kan zeggen: dit doen wij dus niet. Hij kan zeggen: het is een nieuwe baan, dus wij maken een nieuwe functie. Ik snap daadwerkelijk niet waarom je allerlei adviesfuncties in de politietop knalt. Als je in de politietop zit, geef je al advies. Waarom moet dat dan weer apart betaald worden? Er is zo veel bezuinigd op de politieorganisatie. De politieorganisatie zit zo financieel in de knel. Ik snap niet dat je topfunctionarissen dan zo beloont. Ik snap dat echt niet.

Minister Van der Steur:

Daar komen we, denk ik, niet uit. Mevrouw Kooiman heeft wel vaker aangegeven dat zij dat niet begrijpt; dat is haar goed recht. Ik stel vast dat de getroffen regeling keurig past binnen het wettelijk kader, ook van de WNT. De regeling voldoet keurig aan de eisen die worden gesteld. Ik heb dat niet alleen bedacht, maar samen met de collega's die verantwoordelijk zijn voor toepassing van de WNT. Op dat punt is keurig gehandeld conform de regeling voor omgang met topambtenaren. Dat is de manier waarop een scheidend korpschef dat van mij als verantwoordelijke voor het beheer van de nationale politie, mag verwachten.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Als de Wet normering topinkomens het toestaat, wil dat nog niet zeggen dat het goed is. Het is een slecht signaal naar de werkvloer. Zo heb ik dat zelf altijd ervaren. Ik zal een voorbeeld geven. In mijn praktijk waren er inspecteurs die leiding aan een team gaven en die op een gegeven moment zeiden dat zij het wel gezien hadden en dat zij wat anders wilden doen, bijvoorbeeld coördinator vuurwapens. Betrokkene werd dan coördinator vuurwapens, maar ging dan wel van salarisklasse 9 of 10 naar salarisklasse 8. Niks geen compensatie, nee, dat was de realiteit op de werkvloer. En nu ziet de werkvloer, nu zien de politieman en -vrouw, die het best voor hun kiezen krijgen, dit gebeuren. Dat wordt goedgepraat met een verwijzing naar een wettelijke regeling, maar het gaat om het signaal dat aan de werkvloer wordt gegeven. Als een inspecteur die voor ander werk kiest, erop achteruitgaat, waarom wordt dat in dit soort gevallen dan niet toegepast? Nogmaals, begrijpt de Minister dat dit een slecht signaal naar de werkvloer is? Ik heb niets tegen de heer Bouman, ik gun hem het beste salaris van de wereld, maar het gaat mij even om de signaalfunctie naar de werkvloer.

Minister Van der Steur:

Ik begrijp heel goed wat de heer Bontes zegt, maar andersom gezien zou het ook raar zijn als we met een korpschef van de nationale politie anders zouden omgaan dan met de secretaris-generaal van het departement, die ook een grote verantwoordelijkheid draagt, met een hoog afbreukrisico, geen vakantiedagen enzovoort. Ik vind met recht dat je daar op een zorgvuldige manier mee moet omgaan. Dat heb ik gedaan en daar sta ik ook echt achter.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

We gaan met hem dus op dezelfde manier om als met een topambtenaar, maar wel op een andere manier dan als met iemand in de uitvoering, zoals een inspecteur of brigadier. Daar zit de pijn.

Minister Van der Steur:

Dat begrijp ik. Als je in die functie zit, vind je dat ook misschien niet eerlijk. Aan de andere kant heb ik heel veel agenten gesproken die naar aanleiding van de ophef mij op straat zeiden: ho eens even, het is wel een iets andere verantwoordelijkheid. Mevrouw Kooiman zegt nu buiten de microfoon dat zij iets anders hoorde. Tegen haar zeg ik: niet iedereen komt naar dezelfde mensen toe; misschien dat ze ons samen steeds uitkiezen voor een verschillend verhaal. Ik vind echt dat we er op een nette manier mee zijn omgegaan. Dat moet ook, want anders vinden we in de toekomst niemand die die functie zou willen overnemen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik heb het genoegen gehad om deze wet in de Kamer te mogen behandelen. Ik heb de VVD-fractie altijd horen zeggen dat het prima is om een hoog salaris te verdienen, maar niet uit de overheidsruif. Wanneer een topfunctionaris dan ook nog eens zelf stopt en er voor hem advieswerk wordt bedacht, is het dan niet ongepast om te zeggen: alleen voor deze persoon gaan we door op de oude voet? Ik begrijp wel dat de Minister zich een beetje verschuilt achter hoe daar in het algemeen naar gekeken wordt, maar ik vind dat zo'n zwak argument wanneer je kijkt naar wat iemand achterlaat in een organisatie. Wanneer dergelijke mensen vertrekken of moeten vertrekken, dan krijgen zij doorgaans gewoon 70% of 80% van hun laatstverdiende loon. Nu gebeurt dat voor deze topman uit de overheidsruif, waar de VVD van deze Minister zo kritisch op is, en dat is dan opeens allemaal weer goed.

Minister Van der Steur:

Misschien is het goed als ik nog één keer herhaal dat hier gewoon gewerkt is conform de wettelijke regelingen, in nauwe afstemming met de Ministers die daarvoor verantwoordelijk zijn, conform de regeling die bestaat voor hoge ambtenaren. Er wordt nergens achter verscholen. De Kamer is daar heel open over geïnformeerd, met alle bedragen erbij. U kunt het allemaal bekijken. Dat is op een heel nette manier gegaan.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dan moet ik constateren dat het kabinet zolang het in het zadel zit, roept dat het de topinkomens gaat aanpakken, maar dat het er direct achter gaat staan zodra een topfunctionaris verdwijnt of die functie wordt ingevuld. Het kabinet zorgt er dan voor dat diegene er vooral geen euro op achteruitgaat, terwijl dat wel zo gaat voor de gewone mensen op straat die het werk doen. Ik vind het betreurenswaardig.

Minister Van der Steur:

Het spijt mij ontzettend: ik begrijp de gedachtegang van mevrouw Van Toorenburg heel goed, maar die klopt niet. Er is sprake van achteruitgang. Er is sprake van wettelijke normering. Er is sprake van het voldoen aan wettelijke eisen. Er is sprake van het toepassen van de regelingen die er zijn. We kunnen het met die regeling niet eens zijn, maar dan moet de Kamer daar in het vervolg anders mee omgaan. De afspraken uit de Wet normering topinkomens zijn gewoon toegepast.

Ik kom bij het tweede blok, over de organisatie. Mevrouw Van Toorenburg stelde twee vragen, naar het capaciteitstekort en naar de financiële kwestie. Het financiële deel laat ik even buiten beschouwing. Over de operationele sterkte heb ik een afspraak gemaakt met de Kamer. Ik doe er alles aan om die operationele sterkte in de lucht te houden. In de komende maanden zal ik de rapportage getiteld «Inzicht in de omvang van het personele en materiële budget nationale politie», het PwC-onderzoek, bespreken met het gezag en in het kabinet. Dat heb ik ook al gedaan. We zullen de Kamer informeren over de financiële conclusies die we daaraan verbinden. Het is heel goed dat we veel oog hebben voor de zorgen die er zijn over de gevolgen van de vergrijzing binnen de politieorganisatie. Die zijn terecht en die hebben de korpschef en ik ook. Bij een aantal eenheden zal de vergrijzing een zwaardere tol eisen dan bij andere eenheden. Het is onze taak om ervoor te zorgen dat we niet zakken onder de afgesproken sterkte. Daar hebben we in Limburg al actie voor ondernomen, omdat het daar een nijpend probleem was. Dat geldt ook voor een aantal andere eenheden, waarvoor ook actie zal worden ondernomen. De Kamer wordt daarover geïnformeerd in de voortgangsrapportages.

Ik heb ook uitgebreid gesproken met de regioburgemeesters. Zij hebben zich, gericht op de toekomst, gedachten gevormd over waarin volgens hen geïnvesteerd zou moeten worden en hoe de wijkgebonden aanpak zou moeten worden versterkt. Daar heb ik gesprekken met hen over. Ik bespreek daarbij de moties die de Kamer heeft aangenomen over de wijkagenten, want dat blijft een ingewikkeld punt. Ik heb een stelselverantwoordelijkheid voor het aantal wijkagenten, maar de invulling daarvan ligt echt bij het lokaal gezag. Daar maak ik met het lokaal gezag afspraken over. Politie en Wetenschap heeft aan de Radboud Universiteit in Nijmegen gevraagd om te bezien in hoeverre de wijkagenten in 2016 voldoende zijn toegerust. Daar krijgt de Kamer dus nog een wetenschappelijk inzicht over. Ook heb ik het WODC gevraagd om in 2016 te onderzoeken hoe de gebiedsgebonden politiezorg verder gecontinueerd en geprofessionaliseerd kan worden, mede gelet op de huidige maatschappelijke ontwikkelingen. Ik doel dan met name op de asielinstroom en de openbareordeproblematiek die daarbij hoort, maar natuurlijk ook op de noodzaak om ons teweer te stellen tegen de mogelijke dreiging van terroristische aanslagen. Op twee terreinen komt er dus nog wetenschappelijk onderzoek naar de vraag hoe we verdergaan met de capaciteit en de ondersteuning van de wijkagenten.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Ik heb een vraag ter verduidelijking. Ik hoor de Minister spreken over de wijkagent en of hij voldoende is toegerust. Dat klinkt cryptisch. Wat bedoelt de Minister daarmee?

Minister Van der Steur:

We bedoelen daarmee de kennis en vaardigheden die de wijkagent nodig heeft om zijn taak goed te kunnen doen, en de vraag of daar nu voldoende in wordt voorzien. Dat wordt door de Radboud Universiteit onderzocht. Op twee punten komt er dus een wetenschappelijke onderbouwing van de verdere ondersteuning van de wijkagenten naar de Kamer.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of de aspiranten niet meer mee kunnen worden gerekend in de cijfers over de operationele sterkte. Dat debat is in hoge mate een definitiekwestie. Er is iets voor te zeggen om hen eruit te halen. Dat betekent automatisch dat we een andere afspraak hebben over de capaciteit van de politie. Als we het niet doen, houden we de huidige afspraak. Het is semantisch in die zin dat er geen financiële ruimte is voor meer agenten dan die we hebben. Er zijn uit mijn hoofd op dit moment 4.500 aspiranten. Daarmee zitten we echt aan de top van de capaciteit waarmee we mensen kunnen opleiden. Als de gedachte is dat er extra mensen bij komen als we het anders berekenen, zeg ik: die kunnen er niet komen omdat we daar geen opleidingscapaciteit voor hebben.

Mevrouw Van Toorenburg heeft de aanrijdtijden onder de aandacht gebracht. Dat is een terecht punt. Overigens hebben wij daar zelf over gerapporteerd aan de Kamer naar aanleiding van het onderzoek dat gedaan is. De streefnorm is er niet voor niets. Het is wel zo dat die door de politie zelf is geformuleerd. Dat wil niet zeggen dat die niet gehaald moet worden. Het is juist dat in een groot aantal eenheden die streefnorm niet wordt gehaald. Omdat men het van belang vindt om te weten of de streefnormen gehaald worden, doet de politie jaarlijks onderzoek naar de reactietijden. De streefnorm is heel zwart-wit. Is de politie bijvoorbeeld in 15 minuten en 30 seconden ter plaatse, dan is de norm niet gehaald. Daar kun je niets aan veranderen, terwijl de politie voor de meeste mensen dan gevoelsmatig wel binnen een kwartier ter plaatse was. Maar zo is het nu eenmaal ingericht. We moeten vaststellen dat bij de meeste basisteams de politie binnen twintig minuten ter plaatse was in meer dan 85% van de gevallen. Dat is echter niet volgens de streefnorm van vijftien minuten. Het onderzoek biedt overigens ook aanknopingspunten voor verbetering, zoals de inzet van eenmanssurveillance en de inzet van recherchemedewerkers en politiemensen uit andere teams. Contact met de melder gedurende de rit is evenzeer van groot belang. Met deze verbetermogelijkheden is de politie aan de slag gegaan. De reactietijden blijven onder mijn aandacht en die van de korpschef. Ik heb de korpschef ook gevraagd om een analyse te maken van de reactietijden in perifeer gebied. Daarover is de zorg het grootst. Wat kunnen we daar heel specifiek aan doen?

De voorzitter:

Dit wordt uw laatste interruptie, mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Die besteed ik graag aan dit onderwerp, voorzitter. De reactietijden zijn namelijk, zeker in de regio's, echt een punt van zorg. Je zult immers maar twintig minuten lang die stoel op je hoofd hebben terwijl de politie zegt eraan te komen. Ik vind écht dat het onvoldoende is en ik wil weten waar wij de Minister op kunnen afrekenen volgend jaar, wanneer hij de Kamer informeert over snelheid en aanrijtijden. Ik vind gewoon dat ook de mensen die misschien iets verder weg wonen, in een regio waar het twintig minuten duurt om van A naar B te rijden, het recht hebben op veiligheid van onze politie. Zij betalen daar namelijk gewoon belasting voor. Zij hebben gewoon het recht, net als iedereen, om op tijd de politie aan huis te hebben als er iets aan de hand is.

Minister Van der Steur:

De streefnorm is de streefnorm. Daar mag ik de politie op afrekenen en daar mag de Kamer mij op afrekenen. Wat «afrekenen» dan precies betekent, weet ik niet. Ik denk dat het veel belangrijker is dat we met elkaar vaststellen dat we de streefnormen van belang vinden. Het is overigens niet zo dat de politie er nooit in twintig minuten is. Even voor de goede orde: in 85% en soms 60%-70% van de gevallen is dat wel het geval. Voor de echt perifere gebieden ligt het percentage misschien nog iets lager; dat is een punt van zorg dat niet een-twee-drie is op te lossen. Ik vind echt dat we moeten proberen om die streefnorm te halen en dat we alternatieven moeten bekijken. Dat gebeurt ook. Daar zal ik de Kamer over rapporteren. Dat doe ik gewoon binnen de kaders die de Kamer kent. Maar ik deel de zorg over dit punt en ik vind echt dat we er iets aan moeten doen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

We moeten constateren dat het achteruitgaat in plaats van vooruit; de aanrijtijden worden vaker dan vorig jaar niet gehaald. We boeren dus de verkeerde kant op. Ik wil de Minister bij de komende begrotingsbehandeling kunnen aanspreken op de behaalde resultaten op dit punt, want ik vind dat dit zo niet kan. Ik wil dat de Minister toezegt dat hij voor de begrotingsbehandeling een brief aan de Kamer stuurt waarin hij aangeeft op welke wijze hij een positieve richting heeft kunnen inzetten in plaats van de verkeerde kant op te gaan.

Minister Van der Steur:

Ik zal dit even bekijken, want ik kan niet zo een-twee-drie overzien of dat haalbaar is. We doen de exercitie betreffende de reactietijden immers niet voor niets jaarlijks; het is waarschijnlijk niet eenvoudig om de cijfers allemaal op tafel te krijgen. Ik ga even informeren en zal de Kamer schriftelijk berichten of het gevraagde tot de mogelijkheden behoort.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb een vraag op hetzelfde punt. Het is goed als de Minister er nog schriftelijk op terugkomt. Ik steun echter graag het pleidooi van mevrouw Van Toorenburg. We zouden graag op een gegeven moment horen welke acties er in gang zijn gezet om stappen vooruit te zetten. Ik noemde in mijn betoog het voorbeeld van de Groningse gemeente De Marne, waar slechts in 30% van de gevallen de melding op tijd wordt afgehandeld.

Minister Van der Steur:

Ik stel voor dat ik daar waar het beleid wordt aangepast, dat soort punten meeneem in de voortgangsrapportage en de Kamer erover informeer.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de bezuiniging op politieauto's. Er wordt niet bezuinigd op politievervoer. Dat besluit is genomen in het kabinet-Rutte I, vandaar ook dat mevrouw Van Toorenburg ernaar vraagt. In 2016–2017 worden uitsluitend voertuigen herverdeeld tussen en binnen de politie-eenheden. Dat moet ook, daar heb ik het in het vorige AO al met mevrouw Van Toorenburg over gehad. Die herverdeling houdt op zich geen besparing in en wordt afgestemd met het lokaal bestuur. Op dit moment is nog voorzien dat de politie vanaf 2018 wel zal bezuinigen op het vervoer. Daartoe maakt de korpschef een plan. Vooralsnog is dit zo, maar één ding is zeker: er wordt niet bezuinigd op de benodigde voertuigen voor de primaire politietaak, want die zijn gewoon nodig.

Mevrouw Kooiman (SP):

Wij zitten hier met stijgende verbazing naar de Minister te luisteren. Hij ziet de aanrijtijden ieder jaar langer worden. Je hebt auto's nodig om sneller bij een incident te zijn, maar toch bezuinigt de Minister op mobiliteit, op auto's. Er zijn al posten weg, waardoor de werkcirkels nog groter worden. Een agent heeft dus echt zijn auto nodig. Waarom kiest de Minister er dan voor om te bezuinigen op mobiliteit? Kan hij daar niet gewoon mee stoppen?

Minister Van der Steur:

Ik heb het gevoel dat mevrouw Kooiman niet heeft geluisterd naar wat ik zei. Misschien heb ik het niet goed genoeg gezegd. Het is gewoon zo dat er niet wordt bezuinigd op de auto's die nodig zijn voor de primaire politietaak; niet nu en niet in 2018. Er is dus geen verschil in het aantal auto's dat beschikbaar is voor de primaire politietaak. En daar heeft mevrouw Kooiman het over, want dat zijn de auto's die aanrijden.

Mevrouw Kooiman (SP):

De Minister zou eens een keer mee moeten draaien in de buitengebieden. Het is namelijk zo dat ook als je assistentie verleent, je een tweede voertuig nodig hebt. En ook een wijkagent kan worden opgeroepen om assistentie te verlenen bij een noodincident, bijvoorbeeld een prio-1-melding. Die wordt dan gewoon geacht mee te rijden. Overal waar de werkcirkels van de agenten groter worden omdat er posten worden gesloten, zeggen agenten dat zij nu al soms in de knel zitten omdat zij geen auto's meer hebben. Ik snap dus daadwerkelijk niet waarom de Minister weigert om naar het personeel te luisteren. Als hij ziet dat de aanrijtijden alleen maar langer worden, snap ik niet dat hij bezuinigt op politieauto's.

Minister Van der Steur:

Misschien eerst even voor de helderheid het volgende. Mevrouw Kooiman heeft het over een daling. Maar het is natuurlijk niet zo dat er opeens een halvering van de aanrijtijden heeft plaatsgevonden. Het ging wel minder goed dan we hadden gewild en het streven is dan ook om het volgend jaar beter te doen. Wat dat betreft, moeten we er nu niet de noodklok over luiden, maar wel onzer zorg met elkaar delen. Dat doen we dan ook. De oplossing is er. Ik herhaal het nog maar even: op de auto's voor de primaire politietaak wordt niet bezuinigd.

Voorzitter. Ik kom op het derde blok: operaties. Mevrouw Helder vroeg in dat kader naar het vluchtelingenvraagstuk en de daaruit voortvloeiende zorgen voor de nationale politie. Ik spreek daar natuurlijk met grote regelmaat over met iedereen. Ook de Staatssecretaris doet dat. Op dit moment, zeker gezien de huidige ontwikkelingen op het gebied van de vluchtelingenstroom, is er geen grote zorg dat we in de toekomst voor grote problemen zullen komen te staan. «Vooralsnog», zeg ik daar voorzichtigheidshalve bij. Het is wel zo dat op dit moment dagelijks 1.500 tot 2.000 politiemedewerkers met de asielproblematiek bezig zijn. Dat is 3% à 4% van de totale operationele capaciteit. Ook dit relatief kleine percentage betekent wel dat ik in goed overleg met de regioburgemeesters soms tot herprioritering overga. Ook bij hen leeft daar wel zorg over, maar niet in zo'n hoge mate dat er echt grote problemen zijn. Natuurlijk zijn noodhulp en 112 altijd gegarandeerd. We bekijken in goede afstemming wat de noodzakelijke maatregelen zijn.

De voorzitter:

Mevrouw Helder heeft een vraag. Toch niet, maar ik hoor haar nu wel zeggen dat dat een antwoord is op een vraag die zij niet had gesteld.

Minister Van der Steur:

Er is altijd één vraag die mevrouw Helder nog niet gesteld heeft, maar die zij wel zou willen stellen. Dat was vandaag deze vraag.

Mevrouw Helder – dat hoop ik tenminste – de heer Van der Staaij en mevrouw Kooiman vroegen aandacht voor de werkdruk bij de speciale eenheden. Ik heb in mijn brief al onomwonden beschreven wat daar de essentie is. Er wordt door deze mensen heel hard gewerkt. Naar aanleiding van de aanslagen in Parijs maar zeker ook van die in Brussel hebben we de paraatheid van de eenheden verhoogd. Dat betekent dat wij van deze mensen heel erg veel vragen. Ik heb daar een enorme bewondering voor. Ik maak ook graag van deze gelegenheid gebruik om mijn waardering uit te spreken voor de mensen van de Dienst Speciale Interventies (DSI).

Een substantieel deel van het geld dat het kabinet vorig jaar beschikbaar heeft gesteld voor de versterking van de veiligheidsnetten is bestemd voor de DSI. Dat geld wordt ook echt gebruikt om de DSI uit te breiden. Op dit moment is die uitbreiding aan de gang. Daardoor zal de werkdruk voor het personeel kunnen worden verlicht. De hoge mate van specialisatie van deze mensen betekent echter wel dat hun opleiding relatief lang duurt en dat de capaciteit dus niet zodanig snel kan worden uitgebreid dat er een enorme verlichting plaatsvindt. Werven en selecteren kost tijd, maar er wordt alles aan gedaan om de uitbreiding zo snel mogelijk gerealiseerd te hebben. Ik wordt daar met enige regelmaat over geadviseerd. Zoals ik al zei, nodig ik de leden uit om een werkbezoek te komen doen.

Mevrouw Kooiman vroeg nog naar de cijfers. In 2015 ging het om 30 mensen die zijn opgeleid, in 2016 in de eerste helft van het jaar 20. De werving ligt op koers. Daar zal ik in de voortgangsrapportage over blijven rapporteren.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg aandacht voor de ondermijningsteams in Zuid-Nederland. In een eerder AO hebben we daar ook al over gesproken. We hebben een extra impuls gegeven; in de begroting voor 2016 is nog eens extra 3 miljoen euro vrijgemaakt voor Zuid-Nederland. In de loop van het jaar moet ik in goed overleg met de regioburgemeesters bespreken hoe we na 2016 verdergaan. Gezien de activiteiten die we de afgelopen tijd hebben ondernomen, de enorme aanvallen die we gedaan hebben op ondermijnende criminaliteit, is het mijn intentie op dit moment, maar ik ben nog in gesprek, om die aanpak voort te zetten. Ik denk dat dat op veel instemming zal kunnen rekenen in Zuid-Nederland.

Mevrouw Tellegen heeft gevraagd naar het ophelderingspercentage. Het beleid is uiteraard gericht op een zo hoog mogelijk ophelderingspercentage. Dat schommelt altijd rond 25%. Het ene jaar kan het wat lager uitvallen dan het andere. In 2014 was het iets lager dan in 2013. Het is ongeveer 25%. De ophelderingspercentages variëren per type delict. Het goede nieuws is dat het percentage bij moord en doodslag rond 80% ligt. Daar worden eigenlijk bijna alle ernstige misdrijven opgelost. Bij geweldsmisdrijven en seksuele misdrijven is het percentage alweer wat lager, namelijk 60%. Ik hoef niet te vertellen dat het bij fietsendiefstal niet in de buurt van 60% komt, zo zeg ik maar even voorzichtig. Op een aantal terreinen hebben we wel stappen ter verbetering gezet. Het aangifteproces is verbeterd. Burgers kunnen veel gemakkelijker en sneller aangifte doen. De, met een goed Nederlands woord, «multichannelaanpak» leidt ertoe dat de politie 24 uur per dag, 7 dagen per week telefonisch bereikbaar is. Elke aangifte van een strafbaar feit wordt opgenomen en individueel geanalyseerd. Ook als er geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, leveren aangiften nog steeds een bron van informatie op voor de politie waarmee de criminaliteit beter kan worden aangepakt.

We hebben de Kamer geïnformeerd over het bestuurlijk strafrechtketenberaad dat we hebben ingericht, waarin de nationale politie, het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur participeren. Hieruit vloeit een ketenbrede doelstelling voort voor alle partners. Er wordt een hoge ambitie geformuleerd. Daar kom ik op terug als ik spreek over de contourennota opsporing en het vervolg daarvan, waarover de Kamer voor de zomer een vervolgbericht krijgt.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Ik hoor de Minister zeggen welke stappen hij al heeft gezet, maar het laatste deel van zijn antwoord ging me iets te snel. Ik hoor hem praten over het bestuurlijk strafrechtketenberaad. Dat klinkt heel prachtig en er zijn een aantal verbeteringen in de strafrechtketen aangebracht, maar het gaat er natuurlijk om dat het ophelderingspercentage hoger wordt. Je weet dat bij een fietsendiefstal de kans in Nederland vrijwel nul is dat de dader gepakt wordt. Maar zoals de Minister zelf al aangeeft, daalt het ophelderingscijfer zelfs voor gewelds- en drugsmisdrijven. Die trend moeten we keren. De ambitie moet verdomd hoog zijn. Ik wil gewoon horen van de Minister dat er een kwantitatieve doelstelling wordt geformuleerd waar we met z'n allen naar gaan streven. Is dat ook het doel van dit bestuurlijk strafrechtketenberaad?

Minister Van der Steur:

Ja, dat is het doel. Mijn voorgangers hebben ook al aangegeven welke richting zij met het ophelderingspercentage op willen. Die doelstelling staat. Ik weet zo snel even niet wat het ook alweer precies was, maar volgens mij gaat het om een geleidelijke verhoging van het ophelderingspercentage. Dat is het uitgangspunt en dat moet ook, want het ophelderingspercentage bepaalt de pakkans. De pakkans bepaalt, zoals we allemaal weten, of mensen een bepaalde vorm van criminaliteit wel of niet gemakkelijker ondernemen. Het ophelderingspercentage en de pakkans zijn dus samen van essentieel belang voor het beperken van de criminaliteit. Ik ben het geheel met mevrouw Tellegen eens dat dit percentage omhoog moet.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Maar dan wil ik het toch even wat concreter horen. Wanneer komt het bestuurlijk strafrechtketenberaad – ik vind het een prachtig woord voor galgje – bij elkaar en wanneer komt hier een concreet voorstel uit waar de Kamer over kan worden geïnformeerd?

Minister Van der Steur:

Dat «ding», dat bestuurlijk strafrechtketenberaad, is de opvolger van dat wat we daarvoor hadden. Ik heb de Kamer er ook over geïnformeerd dat het een permanente uitwerking is van de samenwerking die nodig is om de strafrechtketen te verbeteren. Dat is een permanent proces. Men komt met grote regelmaat bij elkaar en bespreekt elke keer hoe men zijn werk beter kan doen. Hoe kan er beter onderling worden afgestemd? Dat is mede voortgevloeid uit het rapport van de Algemene Rekenkamer, waaruit bleek dat de verschillende onderdelen niet wisten waar het in strafzaken naartoe ging. Als er dan over een ophelderingspercentage wordt gesproken maar men niet onderling weet waar het precies heen gaat, komt daar geen serieus wetenschappelijk vastgesteld cijfer uit. Daar hebben we heel veel actie voor ondernomen. Mijn voorgangers zijn daarmee begonnen en ik zet dat voort. Het gebeurt met grote regelmaat. Daarover wordt voor de zomer aan de Kamer gerapporteerd.

Ik ga verder. Tijdens het algemeen overleg nationale veiligheid hebben we zeer uitgebreid over de boa's gesproken. Er werden nu een aantal vragen gesteld waarvan ik dacht: wat grappig, daarop heb ik het antwoord nog paraat, want diezelfde vragen werden gesteld tijdens dat algemeen overleg. Misschien is het daarom toch goed als ik de algemene lijn neerzet. Ik ben zelf een voorstander van boa's, om de simpele reden dat zij voorzien in specifieke handhavingstaken die belangrijk zijn in het gemeentelijk domein. Bijvoorbeeld bij zwerfafval, bij parkeerproblematiek rond winkelcentra en het wel of niet gebruiken van de blauwe zone zetten gemeenten boa's in het gemeentelijk handhavingstermijn in. We zijn het er ook over eens dat boa's altijd moeten kunnen terugvallen op de nationale politie, net als dat de samenwerking tussen die twee van essentieel belang is. Dat is niet altijd zo, want er zijn ook dingen waar de politie zich niet mee zou moeten bezighouden, maar de boa kan wel een belangrijke rol vervullen voor de inwoners in een specifieke gemeente. Zo worden ze over het algemeen ook gebruikt.

Er waren een aantal discussies, ten eerste over de vraag of de boa een soort gemeentepolitie is. Nee, want een boa is actief binnen een eigen domein. Voor een heel groot aantal zaken is en blijft de politie nog steeds het eerste aanspreekpunt. Dat is de reden dat in het lokaal gezag prioriteit wordt gegeven aan sommige zaken die de politie ter hand neemt. De politie is onderdeel van het lokaal gezag. Het lokaal gezag bepaalt waar inzet wordt gepleegd. Het lokaal gezegd kan ook zelf afstemmen waar het een boa en waar het de politie voor wil inzetten.

Het tweede punt is de bewapening. Daar hebben we tijdens het eerdergenoemde AO ook over gesproken. De VNG heeft in het rapport dat de Kamer heeft gekregen gevraagd of die aan de gemeentes kan worden overgelaten. Ik ben daarover nog in gesprek met de VNG. Ik zeg in alle eerlijkheid dat ik het van zodanig groot belang vindt dat het geweldsmonopolie bij de rijksoverheid berust dat het besluit daarover in principe bij haar hoort te blijven. Dat heb ik ook tegen de VNG gezegd. Dat wil niet zeggen dat ik niet welwillend sta tegenover de vraag of het mogelijk is dat er, als het nodig is, bepaalde beschermingsmiddelen beschikbaar komen voor boa's. Dat is wat mij betreft altijd bespreekbaar. In een aantal gemeenten zijn op dit moment om goede redenen ook bepaalde beschermingsmiddelen toegestaan.

Dan kom ik op de inbreng van de heer Bontes, die aandacht vroeg voor zijn aangenomen motie (29 628, nr. 617). Daar heb ik uitgebreid met hem over van gedachten gewisseld. Ik heb gedaan wat ik moest en kon doen. Ik heb de burgemeester van Den Haag geïnformeerd over de aangenomen motie. Zoals de heer Bontes weet – ik heb hem dat volgens mij geschreven maar in ieder geval gezegd – is het in het kader van de verdeling van de verantwoordelijkheid aan de gemeente als lokaal gezag om daar zelf keuzes in te maken. Samen met de Minister van SZW heb ik een normatief kader ontwikkeld dat gemeenten kan helpen bij het maken van hun afweging met welke organisaties in welke context samengewerkt kan worden, gebaseerd op hun feitelijke gedragingen en de wenselijkheid of onwenselijkheid daarvan. De vrijwilligers die door gemeenten worden ingezet, worden overigens wel altijd begeleid door de politie. Het is wel zo dat de politie ondergeschikt is aan de burgemeester als het gaat om de openbare orde, zoals tijdens oud en nieuw.

De heer Bontes vroeg ook wat we gaan doen om de OMG's (outlaw motorcycle gangs) te verbieden. Dat is aan het Openbaar Ministerie. We kunnen op twee manieren verenigingen, stichtingen of organisaties verbieden: omdat ze een criminele organisatie zijn in strafrechtelijke zin, of omdat ze een vereniging of rechtspersoon zijn die wordt ontbonden op grond van civielrechtelijke vordering. Dat laatste is gebeurd bij Vereniging Martijn. Dat was een civielrechtelijke actie van het Openbaar Ministerie. Ik heb de Kamer erover geïnformeerd dat het Openbaar Ministerie bezig is om een zaak op te bouwen tegen een of meerdere – ik moet dat voorzichtig zeggen – criminele motorbendes. Het instrumentarium dat we hebben, is er. Ik zal in juni, voor het algemeen overleg georganiseerde criminaliteit, de Kamer hierover nader informeren.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Ik vind het toch iets te gemakkelijk en te slap allemaal. Laten we wel zijn: wat er in Rotterdam bij de Van der Valk bij Diergaarde Blijdorp is gebeurd, gaat alle perken te buiten. Er werd gevochten op zware schaal tussen de mensen die daar gewoon een biefstukje aten met hun kinderen. Die motorbendes zijn nu echt een grens overgegaan. Die grens waren ze al overgegaan, maar nu is die grens extra overschreden. Frank Paauw, van de politie Rotterdam-Rijnmond, heeft niet voor niets gepleit voor een verbod op deze motorclubs. Dus ik zou toch een beroep willen doen op de Minister om versneld actie te ondernemen en Frank Paauw in Rotterdam niet in zijn hemd te laten staan. Ik ga ervan uit dat hij namens de korpsleiding sprak, want Frank Paauw maakt deel uit van de politietop. Als de politie op zo'n manier een beroep op hem doet, dan denk ik dat de Minister daar gehoor aan moet geven en heel snel met wetgeving moet komen voor een algeheel verbod op die clubs. Graag een reactie.

Minister Van der Steur:

Volgens mij twijfelt niemand eraan dat criminele motorbendes, en met name de leden daarvan, over de schreef gaan. Ik heb de actie die vandaag is gehouden niet in mijn inleiding genoemd – ik verwijs even naar NU.nl of andere berichtgeving – maar daar is in dezelfde richting onderzoek gedaan. Daarbij zijn mensen aangehouden. We hebben het wettelijk instrumentarium. Dat hebben we in het verleden veelvuldig besproken, ook de heer Bontes en ik samen. Wel moeten we ons uit de ervaringen in Duitsland, waar ze makkelijker tot een verbod kunnen komen omdat hun wet iets anders is ingericht dan de onze, realiseren dat op het moment dat ze een club daar verbieden, die club vervolgens anders genoemd wordt. Het signaal van een verbod van een specifieke criminele motorbende vind ik wel van groot belang, want het tast hun eigendunk aan. Dat moet ook gebeuren. Daarom is het Openbaar Ministerie daar actief mee bezig. Ik zal de Kamer voor het AO over de stand van zaken informeren. Wel moeten we ons realiseren dat het simpele feit dat een criminele motorbende verboden is niet betekent dat de leden niet meer op elkaar schieten of een vechtpartij beginnen als ze de kans krijgen, want dat doen ze ongeacht welk jasje ze dragen.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Dat laatste begrijp ik, dat het probleem daarmee niet is opgelost. Men kan ondergronds gaan; dat begrijp ik allemaal. Aan de andere kant denk ik dat het nu het moment is om een heel, heel krachtig signaal af te geven. De heer Paauw is niet van de korpsleiding maar wel van de politietop. Als hij zo'n beroep doet in de media, ga ik ervan uit...

De voorzitter:

Mijnheer Bontes, uw punt is duidelijk.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Dat moet dan echt opgevolgd worden.

Minister Van der Steur:

Ik beschouw de opmerkingen van alle politieagenten die zich over criminele motorbendes uitlaten als een ondersteuning van het beleid dat we voeren. We voeren een beleid dat specifiek gericht is op de aanpak van criminele motorbendes, niet alleen in Nederland. Het zou heel onverstandig zijn om het alleen in Nederland te doen. We doen het samen met de Belgen en de Duitsers. We doen het ook samen met Europol in een brede coalitie, zelfs tot in Scandinavië aan toe, waar ze nog veel meer problemen hebben met criminele motorbendes dan wij. We leren ook veel van hen en wisselen informatie uit. We houden gerichte acties, zoals tegen Bandidos in het zuiden van Nederland, waar een paar maanden geleden 400 politieagenten bij betrokken waren. We zijn er dus actief mee bezig. Het allerbeste is het als criminelen in de cel zitten. Daarnaast vind ik de voortgang van de standpuntbepaling van het Openbaar Ministerie langs de twee lijnen die we in Nederland hebben van groot belang. Daar zal ik de Kamer over informeren.

Mevrouw Swinkels vroeg naar de voorlopige hechtenis. Daar heb ik vanmiddag tijdens het vragenuur uitgebreid informatie over verstrekt. Ik moet het even uit mijn hoofd doen, maar ik wil het volgende zeggen over de schadevergoeding die betaald is aan mensen die in Nederland ten onrechte in de gevangenis zitten. Voor de goede orde, zeg ik overigens dat ik vind dat zij recht hebben op schadevergoeding. Als je ten onrechte zit, hoor je daarvoor gecompenseerd te worden. We zien een verschuiving van de voorlopige hechtenis, waar we ons in het verleden heel veel zorgen over maakten, naar de inverzekeringstelling. Het aantal inverzekeringstellingen waarvoor een schadevergoeding betaald is, is het afgelopen jaar met 3.000 gestegen. Dat vind ik een zorgwekkende ontwikkeling. Ik heb toegezegd dat ik samen met de nationale politie de evaluatie raadsman bij politieverhoor zal bekijken en daarover zal rapporteren. Ik verwacht dat de inverzekeringstelling als gevolg daarvan mogelijkerwijs op een aantal punten langer zou kunnen duren.

De heer Marcouch heeft gevraagd naar de voortvluchtige daders. Ieder jaar wordt de Kamer geïnformeerd over de omvang en aanpak van de openstaande vrijheidsstraffen. In de laatste rapportages, van de zomer van 2015, heb ik al aangegeven dat niet meer voor 14.000 openstaande vrijheidsstraffen, zoals de heer Marcouch noemde, maar voor 2.843 een effectieve opsporing gewenst en kansrijk is. In juli 2016 krijgt de Kamer de volgende rapportage. Overigens wordt die verzonden door de Staatssecretaris, die daarvoor verantwoordelijk is.

Ik ga nu in op het betoog van mevrouw Swinkels over de nekklem. Ik denk dat we over de nekklem heel simpel kunnen zijn. Ik heb de inspectie gevraagd om, zoals altijd, een onafhankelijk onderzoek te doen naar het gebruik van de nekklem. Mevrouw Van Toorenburg sprak er bij interruptie al over. Ook de heer Bontes heeft zich erover uitgelaten op een wijze die ik begrijp. De inspectie concludeert twee dingen. Eén: in het verleden werd op een aantal terreinen wel gebruikgemaakt van de nekklem, maar die werd onvoldoende onderwezen, onder andere bij de nationale politie. Daar is beleid voor gemaakt voor de toekomst; het is aangepast. Dat wordt veranderd. We hebben vastgesteld dat de nekklem als controletechniek noodzakelijk is in het spectrum van geweldsescalatie die een politieagent, een medewerker van de DJI en een lid van de Koninklijke Marechaussee moeten kunnen toepassen.

Met de nekklem als controletechniek is in principe niets mis, maar iemand moet wel onderwezen worden over de risico's, omdat een nekklem als controletechniek ongemerkt kan overgaan in een nekklem als verwurgingstechniek. Daarnaast kan in een aantal gevallen de nekklem als verwurgingstechniek wenselijk zijn, omdat het alternatief veel zwaarder is. Ik zeg het voorzichtig, want daar kijken we nog naar. Een van de woordvoerders zei al: als iemand onder invloed is van alcohol en drugs en hij volledig over de rooie is, dan kun je daar heel veel geweld op los laten zonder dat het helpt. Ik zie de heer Bontes knikken; ik vrees dat hij dat vast een keer heeft meegemaakt.

Het antwoord op de vraag van mevrouw Swinkels wat de alternatieven zijn, is heel simpel: de wapenstok, net zolang totdat de betrokkene niet meer beweegt, of het pistool. De wapenstok werkt dan niet, hoor ik de heer Marcouch nu zeggen, die deze ervaring ook heeft. Dat ben ik met hem eens. De nekklem als controletechniek hebben we nodig, zo zegt ook de inspectie. Hij kan onder sommige omstandigheden nodig zijn als verwurgingstechniek, met alle risico's van dien. Hij moet dus verdraaid goed onderwezen worden, zodat hij op de juiste wijze wordt toegepast. De nekklem kan nodig zijn om het zwaarste middel, het vuurwapen, niet te hoeven gebruiken. Daar is eigenlijk iedereen het over eens. De uitdaging die er nu ligt, is om ervoor te zorgen dat het onderwijs binnen de DJI, de nationale politie en de Koninklijke Marechaussee zodanig is dat de risico's van de nekklem zo veel mogelijk worden uitgebannen. Ik ben heel blij met het onderzoek van de inspectie, want daarmee kunnen we er hier over van gedachten wisselen.

Mevrouw Swinkels stelde een vraag over de taser. De nationale politie heeft dit wapen al bij de DSI. Mag ik dit eigenlijk wel zeggen? Ja, het stond ook in de krant, dus dat kan ik zeggen. Nu wordt overwogen of het gebruik past binnen het algemene streven naar het minder toepassen van dodelijke geweldsmiddelen. Het is een van de alternatieven die dan gebruikt zouden kunnen worden. Zoals mevrouw Swinkels zei, geldt inderdaad dat je daar goed naar moet kijken omdat er risico's aan verbonden zijn. Maar dat is natuurlijk zo bij alle vormen van geweld. Inmiddels is er in het buitenland heel veel ervaring met tasers opgedaan. Die zal betrokken worden bij het besluit dat rond de zomer wordt genomen over een pilot die wordt ingericht om het gebruik van de taser te bezien.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Ik heb nog een korte vraag over de nekklem. We zijn het er geloof ik bijna allemaal over eens dat de nekklem een doel kan dienen, maar dat daarvoor onontbeerlijk is dat de agent die hem toepast, is opgeleid en getraind. Is de doelstelling naar aanleiding van dit incident nu dat alle politieagenten getraind worden om dit middel te gebruiken? Of blijft het voorbehouden aan sommige agenten? Dat lijkt mij niet logisch, want iedere agent kan in deze situatie terechtkomen.

Minister Van der Steur:

De controletechniek wordt in ieder geval gewoon standaard onderwezen. Daarbij hoort het onderwijzen van de risico's van de controletechniek als die overgaat in een verwurgingstechniek. Dat is essentieel. We hebben dat ook internationaal bekeken. In een aantal landen zegt men er niets over. Men wil het daar niet onderwijzen omdat de risico's dan toenemen. Andere landen zeggen: je moet juist op de risico's wijzen en laten zien wat je niet moet doen, zodat je weet wat je wel moet doen. We gaan dat laatste volgens mij toepassen. We willen ervoor zorgen dat mensen precies weten wat de controletechniek is en hoe ze die verantwoord kunnen toepassen. Ook willen we laten zien wat je vooral niet moet doen. Daarnaast is niet uitgesloten dat onder bepaalde omstandigheden – daar moet nog naar gekeken worden – de verwurgingstechniek kan worden toegepast, maar dan alleen als die zeer zorgvuldig is onderwezen. Dat zou bijvoorbeeld bij de DJI van toepassing kunnen zijn.

Mevrouw Swinkels (D66):

Begrijp ik uit het laatste wat de Minister zegt dat over sommige omstandigheden nog wordt nagedacht, dus dat dit nog wordt ingevuld en geconcretiseerd in de herziening van de geweldsinstructie?

Minister Van der Steur:

Ja. We hebben de Kamer keurig geschreven hoe we dat precies voor ons zien. Die brief heb ik nu even niet paraat. Eén ding is zeker: de controletechniek is en blijft standaard, conform het advies van de inspectie. Aan de verwurgingstechniek zijn gewoon heel grote risico's verbonden. Die moet dus zeer zorgvuldig worden onderwezen of achterwege blijven. Zo simpel is het.

Mevrouw Swinkels (D66):

Maar ik beluisterde ook dat de Minister zegt: we denken nog na over de omstandigheden waaronder je de nekklem als verwurgingstechniek zou kunnen gebruiken.

Minister Van der Steur:

Ja, en het nadenken daarover zal uiteindelijk worden vertaald in een instructie, bijvoorbeeld de geweldsinstructie voor de politie waaraan we op dit moment werken in het kader van de wet waar ik zo over zal spreken.

Ik kom op het laatste punt, de stelselherziening geweldsaanwending. Mevrouw Helder stelde daar een vraag over, maar ook mevrouw Tellegen heeft daar veelvuldig aandacht voor gevraagd, naar ik mij herinner ook met een motie. Het goede nieuws is dat ik bijna wekelijks aan het wetsvoorstel werk. Zelfs vandaag heb ik er nog uitgebreid over gesproken. Het bevindt zich in de afrondende fase en bestaat uit twee delen. Ten eerste is dat de vereenvoudiging van de bestaande geweldsinstructie. Ik vind dat de geweldsinstructie een heldere leidraad moet zijn voor de toepassing van geweld. Aan de ene kant ontleent een agent daar een rechtvaardiging aan. Je kunt de instructie dus niet al te algemeen maken, want dan is er te weinig rechtvaardiging voor de toepassing van bepaalde vormen van geweld. Aan de andere kant moet de instructie wel begrijpelijk zijn, want als die dat niet is, wordt het wel heel ingewikkeld om die toe te passen. Ik heb hier al eerder verteld dat ik daar zelf een onderricht in heb mogen meemaken en uitvoeren. Ik ben een redelijk opgeleid jurist, maar ik had toch wel erg veel moeite met het toepassen van de geweldsinstructie. Ik vond het dus vrij ingewikkeld. Ten tweede word ik er als keerzijde op gewezen dat er geen discussie is over de vraag of iemand risico's loopt als hij het goed en volgens alle regeltjes doet. We kijken daar zorgvuldig naar. Mijn streven is het wetsvoorstel voor de zomer aan de Kamer aan te bieden.

Daarmee ben ik volgens mij gekomen aan het einde van het beantwoorden van de individuele vragen die door de leden zijn gesteld.

De voorzitter:

Dank voor de beantwoording in eerste termijn. We gaan over naar de tweede termijn, met een spreektijd van twee minuten. Ik geef het woord aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen, ook de vraag die ik niet had gesteld. Die traditie moeten we maar in ere houden. Ik heb mijn interrupties gespaard, want je weet nooit waar deze Minister op het laatst mee komt. Dat was eigenlijk niet nodig, dus ik doe dat in de tweede termijn.

Ik heb vragen gesteld over het ziekteverzuim en heb drie voorbeelden genoemd. Ik sloot af met de opmerking dat het niet in de richting moet worden geschoven van de politie en de korpschef. Maar wat doet de Minister in zijn antwoord? Hij zegt: ik kijk in de richting van de korpschef. Dat vroeg ik nou net niet. Kan de Minister alsnog antwoord geven op die vraag? Ik heb verwezen naar een aantal zogenoemde «organisatorische stressoren» waarvan ik verwacht dat ze niet op korte termijn opgelost zijn met een taskforce ziekteverzuim en de maatregelen waarover de Minister schrijft.

Het antwoord van de Minister over de aspiranten snap ik, maar ik heb het de Minister in overweging gegeven. Ik weet ook dat de omschrijving en het meetellen niet van vandaag op morgen geregeld zijn. Mijn fractie las eerst altijd braaf voor wat Minister Opstelten zei ten tijde van Rutte I, maar ik wil zeggen dat ik nu neig naar de andere kant. Daarom heb ik de Minister in overweging gegeven om de aspiranten in de huidige tijd niet meer als volwaardig, als 100% mee te tellen. Ik snap zijn antwoord dus, maar stel voor om het mee te nemen in de denkexercitie.

Over het ophelderingspercentage zegt de Minister zo mooi dat het betekent dat het is opgelost. Maar dat is niet waar. Het betekent dat er een verdachte in beeld is. Die nuancering wil ik wel even maken.

Als slotopmerking wil ik zeggen dat ik net op de website van de NOS lees dat de verdeling van de miljoenen in volle gang is. Er wordt de hand gelegd aan de laatste begroting. Ik sla aan op de volgende zin: «De minst controversiële bestemming voor extra geld is veiligheid.» Er staat dat ze het erover eens zijn dat er fors extra middelen moeten gaan naar justitie en politie. Ik vind het mooi om daarmee af te sluiten. Hoop doet leven. Ik hoop dus dat dit ook gaat gebeuren.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. Geduld is een schone zaak in dezen. Ik ben heel benieuwd waar de Minister in de voorjaarsnota mee komt.

De Minister zei nog: ik krijg telkens vragen die ik de vorige keer ook kreeg. Als de Minister telkens weer zo veel vragen op zijn bordje krijgt, kan hij misschien even nadenken over de reden dat dat gebeurt. Ik krijg ze gewoon niet beantwoord.

Over de boa's heb ik een aantal punten uit het rapport gehaald die de SP wel vaker heeft neergelegd. Dat klopt; daarom krijgt de Minister ze telkens weer op zijn bordje. Een aantal zaken wordt telkens niet opgelost, bijvoorbeeld de samenwerking tussen boa's en politie. De politie heeft bijvoorbeeld weinig regie over de boa's. Ik vond dat mevrouw Swinkels ook een interessant punt aanhaalde, dat ook in het rapport staat, over het samenwerken op een politiebureau. Ik vind dat de Minister eigenlijk te snel over die knelpunten heenstapt. Aan die punten moet echt gewerkt worden. Graag een reactie op dat punt.

Over de opleidingen, de observatieteams, de DSI-plekken en de recherche is al eerder gesproken. Ik zou graag willen dat deze Minister wat inzichtelijker maakt wat de afgelopen jaren de instroom is geweest, wat het doel is en hoe het daar nu mee staat. De Minister komt altijd met een voortgangsrapportage, maar ik zou het graag in de gaten willen houden, omdat ik zorgelijke signalen hoor en de Minister telkens zegt: volgens mij zitten we op het goede spoor. Ik zou dat graag onderbouwd willen zien met cijfers. Dat kan de Minister hopelijk wel doen.

De Minister zegt altijd dat het sluiten van bureaus geen invloed heeft op de aanrijtijden, omdat hij dat nu eenmaal afgesproken heeft. De Ministers gebruikt als argument: we kunnen bureaus sluiten omdat agenten meer op de weg zijn. Ik snap dan echt niet dat hij bezuinigt op politieauto's. Het gebeurt pas in 2018, maar ik wil het vandaag wel aan de orde stellen, omdat het juist iets is waarover agenten zich zeer zorgen maken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Het laatste jaar voor de verkiezingen maak je altijd een beetje de balans op. Ik denk dan: ik weet niet of het er zo veel beter van geworden is met VVD'ers op het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De ophelderingspercentages en de aanrijtijden gaan achteruit, het ziekteverzuim loopt op. De Minister zou zich heel graag op de borst willen kloppen in het komende jaar, maar er mag echt nog wel een tandje bij. Ik ben dus heel benieuwd hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat het tij wordt gekeerd dat onder zijn verantwoordelijkheid nu de verkeerde kant op gaat. Wij willen dat de aanrijtijden korter worden. Wij willen dat de ophelderingspercentages omhooggaan. Anders is er geen veiligheid in Nederland. Daar is deze Minister op af te rekenen.

Het is heel goed dat de Minister verder gaat kijken naar de outlaw motor gangs, vooral ook omdat dit normstellend is. Het is niet zo dat alleen daarmee de problemen oplost, maar het is wel een heel duidelijk signaal dat wij het niet accepteren. Daarachter komen alle handhavingsmiddelen tevoorschijn die gehanteerd kunnen worden.

Ik vind het jammer, en denk dat het puur een omissie is, dat de Minister niet is ingegaan op de Politiekids. Dat maakt hij in zijn tweede termijn vast goed.

Mevrouw Tellegen (VVD):

Voorzitter. De VVD hoopt dat de ambities over de ophelderingspercentages fors omhoog zullen gaan. Ik ben heel benieuwd welke kwantitatieve doelstellingen er voor de zomer komen om dit cijfer op te krikken.

Over de boa's heb ik puur uit interesse nog een vraag. Het is goed dat zij zich kunnen beschermen en dat de Minister dit op advies van de politie mogelijk kan maken. In navolging van wat wij de afgelopen weken hebben zien langskomen in het openbaar vervoer, vraag ik mij af wat er gebeurt als een buschauffeur bij de Minister aanklopt en zegt: ik staak want ik voel me niet veilig in mijn bus. Kan die uitzondering dan ook voor busmaatschappijen gelden? Of gaat het puur en alleen om boa's en ambtenaren?

Ik heb nog een korte vraag over de nekklem, voor de duidelijkheid. Gaan alle agenten daar nou op getraind worden? Worden ze er dan ook op getoetst of zij de nekklem kunnen toepassen?

Tot slot. In navolging van wat mevrouw Van Toorenburg en andere collega's al zeiden, wil ook de VVD gewoon een verbod op motorbendes, niet omdat dat dé alomvattende oplossing zou zijn, maar wel omdat het een signaal is en omdat het naast de inzet die de politie nu al pleegt, het beleid extra kracht bijzet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik wil graag de Minister bedanken voor zijn beantwoording. Ik kom nog kort terug op drie punten. In de eerste plaats wil ik toch weer de Minister aanmoedigen om extra geld vrij te maken voor de politie. Ik weet dat de Minister die aanmoediging niet nodig heeft, maar ik proef wel heel breed in de Kamer de mening dat er écht structureel geld bij moet, gezien de druk die er nu al is op de politie, het ziekteverzuim en alles wat daaromheen speelt, en de aanrijtijdenproblematiek.

Mijn tweede punt betreft de geestelijke verzorging. Ik moedig de Minister graag aan om daar nu zo royaal mogelijk invulling aan te gaan geven, zowel kwantitatief, het aantal mensen dat zich ermee bezighoudt, als ook kwalitatief, middels een gesprek of een bezoek, om goed zicht te krijgen op de eigen aard van de geestelijke verzorging. Ik merk namelijk dat in de praktijk heel vaak verwarring ontstaat en men zich afvraagt of algemene psychosociale hulp, die wel beschikbaar is, niet voldoende is. Dan misken je echter de eigen aard van de geestelijke verzorging.

Dan mijn derde en laatste punt. Ik steun heel graag een strakke aanpak van en een verbod op motorbendes. Ik ben blij dat hier regelmatig het woord «motorbendes» gebruikt is en we niet de gewone motorclubs treffen, die nu soms ook moeite hebben om hotelreserveringen te krijgen. Ik noem onze gewaardeerde oud-collega en voormalig woordvoerder veiligheid en justitie, Wim van de Camp, die juist streed tegen dit soort uitwassen. We hebben een plicht om in onze taal de goeden niet in één adem te noemen met de kwaden. Daarom steun voor de term «motorbendes».

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Om te beginnen ga ik nog maar eens in op de noodzaak van het gebruik van de nekklem als verwurgingstechniek. Het is niet aan mij om aan deze tafel te bepalen of dat wel of niet kan. Ik ben wel enigszins gerustgesteld door de opmerking van de Minister dat hij van plan is om de omstandigheden waarin die nekklem als verwurgingstechniek toegepast kan worden in het nieuwe wetsvoorstel duidelijk te omschrijven.

Verder ben ik een beetje jaloers op mevrouw Helder, want die krijgt altijd antwoord op al haar vragen, inclusief vragen die zij niet heeft gesteld. De Minister heeft echter twee vragen van mij onbeantwoord gelaten. De eerste is mijn vraag over de boa's op het politiebureau. Wat vindt de Minister daarvan? Komt dat de samenwerking en de communicatie ten goede? De tweede is mijn vraag over etnisch profileren. De Minister refereerde heel even aan ervaringen in het buitenland met de taser, maar de ervaringen in het buitenland met etnisch profileren zijn toch zo dat het enorm ten goede kan komen aan de effectiviteit van het politieoptreden bij controles? Wellicht mag ik uit het stilzijgen van de Minister opmaken dat hij het probleem onderkent of in ieder geval onderkent dat er mogelijk een probleem is, en dat hij van plan is om dit nader te verkennen.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren):

Voorzitter. Dank aan de Minister voor het geven van de antwoorden. Ik heb een aantal punten aan de orde gesteld, onder andere ziekteverzuim, verkeershufters, de DSI, het onvoldoende aantal rechercheurs en oplossingspercentages. Ik zal deze zaken nauwlettend blijven volgen. Wij krijgen daar voortgangsrapportages over, die ik met belangstelling tegemoetzie.

Twee dingen blijven nog hangen bij mij. Allereerst de aanrijtijden. De Minister gaf aan dat er genoeg politieauto's zijn. Echter, wil de Minister de aanrijtijden gaan halen, dan zullen er meer politieauto's moeten komen, zal er fijnmaziger gewerkt moeten worden en zal er misschien zelfs moeten worden overgegaan op eenmanssurveillances, zodat iedere wijkagent een melding kan doen. Anders zul je de aanrijtijden nooit halen. Misschien kan de Minister hier nog even op reageren. Er moeten juist meer voertuigen bij om de aanrijtijden te halen.

Dan de motorbendes. Het is teleurstellend dat de Minister niet door wil pakken. Ik geef de heer Paauw van Rotterdam-Rijnmond hier even een zetje in de rug en vraag de Minister aan de slag te gaan om die bendes te verbieden. Ik heb mijn punt gemaakt en hoop dat de Minister vroeg of laat hiernaar gaat luisteren.

Voorzitter: Van der Staaij

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn reacties en antwoorden in eerste termijn. Mijn inbreng ging over de vraag hoe het gaat met onze politieagenten. Ik heb geprobeerd om dat te visualiseren aan de hand van mijn werkbezoek ergens in het noorden van het land, waar de agenten zorgen hebben en zich afvragen of zij kunnen rekenen op steun van collega's als zij assistentie nodig hebben omdat zij in nood verkeren doordat zij hun werk doen. In de Randstad kan dat gemakkelijk; je hebt zomaar een peloton ME'ers achter de hand. In de wat landelijker gebieden is het echter ingewikkelder en lastiger.

Ik heb het ook gehad over ingewikkelde wijken en buurten, waar agenten vaak met angst moeten functioneren en ik heb het gehad over frustraties wegens taakstraffen of sepots of veroordeelde criminelen die vrij rondlopen. Laten dat er dan 2.000 zijn, dan zijn het er nog altijd 2.000 te veel. Ik zou willen dat de Minister op dit onderwerp en op onderwerpen als ziekteverzuim en diversiteit een wat grotere sense of urgency laat zien door goed aan te geven in de brieven en rapportages die hij de Kamer heeft toegezegd wat de precieze acties zijn die hij wil ondernemen, wat mij betreft out of the box, om ervoor te zorgen dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren. Het zijn namelijk twee thema's waarover al jaren beloftes worden gedaan maar waarbij nog geen goede resultaten zichtbaar zijn. We moeten dus iets anders doen dan we tot nu toe gedaan hebben, willen we verbetering zien. Ik hoor graag van de Minister wat dat is.

Er werd hier over de nekklem gesproken alsof het een ding is, maar het is een fysieke handeling. Ik krijg graag wat meer duidelijkheid van de Minister over hoe het geregeld gaat worden. Het lijkt me dat het gewoon onderdeel wordt van de fysieke training van agenten en niet een op zichzelf staand iets. Dat zou behoorlijk wat verwarring kunnen wegnemen.

Tot slot. Mijn fractie ziet heel graag dat bij de inzet op motorbendes, dus criminele organisaties, niet alleen de individuele leden worden aangepakt, hoewel we dat moeten blijven doen en ik het toejuich dat de politie steeds meer succes boekt op dat terrein, maar er ook inzet wordt gepleegd op de organisaties, zodat deze kunnen worden ontmanteld. Die ambitie moeten we hebben, willen we deze slag winnen.

Voorzitter: Marcouch

De voorzitter:

Ik begrijp dat de Minister direct kan overgaan tot het beantwoorden van de gestelde vragen.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Inderdaad. Ik voel veel steun voor de opmerkingen die ik heb gemaakt en voor mijn beleid op enkele terreinen die nog in de tweede termijn aan de orde kwamen.

Laat ik allereerst vaststellen dat ik met grote vreugde kennis heb genomen van het bericht van de NOS. De afgelopen maanden en zeker de afgelopen weken heb ik met iets minder vreugde sommige nieuwswebsites en kranten gelezen, hoewel wel met heel veel vreugde de cartoons die erin stonden. Ik heb nu echter met vreugde het NOS-bericht gelezen. Ik hoop alleen dat het simpele feit dat ik nu hier ben, niet betekent dat ik wordt overgeslagen in het feest, maar daar komen we dan wel achter. Even serieus: de Kamer zal erover worden geïnformeerd. De financiering van de nationale politie en van veiligheid is een zeer serieuze aangelegenheid.

Mevrouw Van Toorenburg zei in het begin al dat ik vast nog wel even zou zeggen dat Nederland veiliger is geworden. Zij triggert mij dus om dat nu te herhalen. Ze voegde eraan toe dat als we niet van alles regelen, Nederland niet veilig is. Het goede nieuws is echter dat Nederland de afgelopen jaren, zoals mevrouw Van Toorenburg weet, echt structureel veiliger is geworden. Dat is niet allemaal te danken aan het beleid dat we voeren, maar wel voor een deel. Dat zien we met name terug op terreinen waarop we extra beleid hebben ontwikkeld en waar de onveiligheid meer daalt dan in ons omringende landen of op andere terreinen. Ik noem de high impact crimes. Dit wil niet zeggen dat we niet nog ontzettend veel te doen hebben. Daarom ben ik het geheel eens met de opmerking van mevrouw Van Toorenburg dat we ambitie moeten hebben ten aanzien van het terugdringen van het ziekteverzuim, zoals ook de heer Marcouch zei, het ophogen van het ophelderingspercentage, zoals ook mevrouw Tellegen zei, en de pakkans. Daar zal ik in de voortgangsrapportage concrete invulling aan geven.

Mevrouw Helder zei dat zij op bijna wetenschappelijke manier had aangegeven hoe ziekteverzuim kan worden aangepakt en dat ik daarvoor niet naar de korpschef moet verwijzen. Dat is heel terecht, want ik ben ervoor verantwoordelijk, maar de uitvoering van het beleid moet wel door de korpschef worden gedaan. Zoals ik al tegen de heer Marcouch zei, moet de oorsprong van het ziekteverzuim goed worden uitgezocht door de nationale politie. Die ambitie is er. Het verzuim heeft natuurlijk te maken met de reorganisatie, maar ook met wat mevrouw Helder zei: de organisatorische omstandigheden, de werklast en de werkdruk. Ook dat zijn elementen die aan de orde komen. Dat is ook nodig, omdat we zien dat er in verschillende eenheden en binnen verschillende teams soms heel verschillende percentages zijn. Het is dus ook echt een zaak van het management en dat berust, natuurlijk onder mijn verantwoordelijkheid, bij de korpschef. De handreiking van de zijde van mevrouw Helder neem ik dus graag ter harte, samen met de korpschef.

Er is gevraagd of we de regie over de boa's hebben. Ja, dat is het geval.

Mevrouw Kooiman vroeg in dit kader nog naar de stelselverantwoordelijkheid. Ik ben stelselverantwoordelijk voor de boa's, maar de regie berust bij het lokaal gezag. Ik vind het een heel goed idee als boa's samen met agenten in de politiebureaus zitten. We hebben altijd gezegd dat het van groot belang is dat boa's samen met de politie afstemmen wie waar wat met welke informatie doet. Ook de informatievoorziening van de boa's naar de politie is van groot belang. Ik sta daar dus geheel achter. Dat geeft ook antwoord op de vraag die mevrouw Swinkels op dit punt stelde.

Mevrouw Kooiman (SP):

Ik heb ontzettend veel vragen gesteld over de boa's en ik merk dat er geen een is beantwoord. Het waren echt heel serieuze, prominente, politieke vragen. Op pagina 91 en 92 van het rapport staat iets essentieels, namelijk dat er wettelijke beperkingen zitten aan de gezamenlijke briefings. Bij de ondermijningsteams zijn er gezamenlijke briefings met de boa's, maar ook daar loopt men tegen het probleem aan dat niet alle informatie mag worden uitgewisseld. Dat is één belangrijk punt en zo heb ik er nog een hele rits gemaakt. Maar al die vragen heb ik vandaag niet beantwoord gekregen. Ik ben haast genoodzaakt om schriftelijke vragen te stellen over dit rapport, en dat is natuurlijk een beetje onzin.

Minister Van der Steur:

Dat lijkt me inderdaad onzin, maar het staat mevrouw Kooiman vrij om dat te doen. Ik ken haar als iemand die graag gebruikmaakt van de methode van schriftelijke vragen en ik ben ook altijd graag bereid om antwoord op die vragen te geven. Ik kijk even naar het concrete voorbeeld op pagina 91–92. Natuurlijk zijn er belemmeringen om informatie te delen met boa's, want een boa is geen politieambtenaar, hoe je het ook wendt of keert. Niet elk stukje politie-informatie over bijvoorbeeld verdachten of criminele organisaties kan worden gedeeld met een boa. Dat is gewoon zo. Ja, er zijn wettelijke beperkingen en die zijn er, met alle respect, ook niet voor niets.

Het is dan de vraag wie er verantwoordelijk is. Dat is eigenlijk een beetje de achtergrond van de vraag van mevrouw Kooiman over hoe een boa zijn werk doet in een specifieke gemeente. Dat ben ik dus niet. Daarom zal ik, als mevrouw Kooiman daar vragen over stelt, aangeven dat de wijze waarop boa's worden ingezet de verantwoordelijkheid is van het lokaal gezag. Dat moet de inzet van boa's afstemmen met de politie-inzet. Dit is echt aan de burgemeester en vaak ook aan de gemeenteraad. De vraag die hierboven ligt, is wie er coördineert dat de boa's zo veel mogelijk samenwerken met de politie. Die coördinatie ligt bij mij. De stelselverantwoordelijkheid ligt bij mij. Ik zorg er ook voor dat er beschermingsmiddelen beschikbaar komen voor boa's, indien nodig. Ik haal wettelijke belemmeringen weg als dat moet, hoewel zij vooralsnog niet in die mate zijn geïdentificeerd dat dat nodig zou zijn. Maar het is echt aan het lokaal gezag, en dus aan de lokale SP'ers in de lokale gemeenteraden, om specifiek over dit soort punten vragen te stellen aan de lokale burgemeester en de lokale driehoek.

De voorzitter:

Een korte vervolgvraag.

Mevrouw Kooiman (SP):

Er is heel wat te doen over dit rapport. In het rapport wordt aangegeven dat bijvoorbeeld de politiek zou moeten kijken naar de wettelijke belemmeringen, en de Minister geeft aan dat hij daar open voor staat. Ik wil hem dan wel vragen om nog eens goed naar het onderzoek te kijken en ook in gesprek te gaan met gemeentes zoals Den Haag en met de ondermijningsteams die met boa's werken. Die zeggen namelijk dat de informatie-uitwisseling heel erg lastig is, terwijl ze vaak wel samen het werk moeten oppakken. Ik snap sommige wettelijke belemmeringen die er zijn, maar het is wel goed om te inventariseren hoe we de samenwerking kunnen verbeteren.

Minister Van der Steur:

Mevrouw Kooiman doet alsof ik de hele dag in mijn kantoor naar buiten zit te staren en met niemand praat. Misschien moet mevrouw Kooiman eens een dag meelopen. Zij is van harte welkom. We beginnen om zes uur en we eindigen zeker niet voor negenen en vaak niet voor enen. Ze is van harte welkom om dat eens een keer mee te maken. Misschien zelfs een week. Misschien dat dan de toonzetting opeens heel anders wordt. Dat zou best kunnen ... Maar alle gekheid op een stokje: de aardigheid is natuurlijk dat we continu in gesprek zijn. Het is niet zo dat de VNG, die dit rapport heeft gemaakt, dat aan mij geeft en dat ik er dan nooit meer iets van hoor. We zijn dagelijks in gesprek en als er knelpunten zijn, nemen wij die weg. Het is open discussie, die dag in, dag uit plaatsvindt met de regioburgemeesters, de VNG, het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio's. Dat is een wekelijkse dialoog. Het is niet zo dat er eenmaal per jaar een signaal wordt afgegeven en dat dan de vraag rijst wat de Minister eraan gaat doen. Er is elke dag dialoog. Zo ga je natuurlijk met elkaar om in dit domein; het is te belangrijk om het op een andere manier te doen. Dus als er knelpunten zijn, zoals mevrouw Kooiman zegt, worden die natuurlijk onder mijn aandacht gebracht. Daar waar ik kan, los ik ze samen met het lokaal gezag op.

Mevrouw Kooiman vroeg of ik ook wil rapporteren over de instroom. Dat is geen probleem. Ik neem dit punt mee in de voortgangsrapportage.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gezegd dat zij de ambitie ten aanzien van de criminele motorbendes deelt.

Dan Politiekids. Mevrouw Van Toorenburg heeft in eerste termijn gevraagd wat ik vind van Politiekids. Ze weet dat ik ooit aan de wieg heb gestaan van de oprichting van de jeugdbrandweer in de gemeente Teylingen. Dat heb ik gedaan omdat ik zag dat er twee dingen zijn die kinderen echt heel erg leuk vinden: politieman spelen – dat was bij mij thuis ook zo – en brandweerman spelen. Dat laatste vond ik nog leuker. Ik hoor nu wat rumoer van de leden over die laatste opmerking. Ik geef toe, mijn ambitie is mislukt, maar ik ben wel gelukkig, want stelselverantwoordelijk voor de nationale brandweer, dus dat is goed gekomen. Ik ben nog niet bij Politiekids geweest, maar zal er heel graag eens naar kijken als een burgemeester mij daarvoor uitnodigt. Misschien is burgemeester Oskam van Capelle aan den IJssel wel bereid om mij uit te nodigen. Dan kom ik heel graag om dat een keer te zien. Alles wat je kunt doen als burgemeester samen met je lokale politie-eenheid om het enthousiasme voor het politiewerk te vergroten, moet je gewoon doen. Een voorbeeld is de Nationale Veiligheidsdag, die afgelopen zaterdag is gehouden. Er waren 45.000 bezoekers. Ik ben er zelf tweeënhalf uur bij geweest en heb er ongelofelijk veel leuke en blije mensen gezien, volwassenen en kinderen, die genoten van het goede werk van onze hulpverleners. Het was echt een groot succes. Dat kan ook door middel van Politiekids of de jeugdbrandweer in gemeenten zelf georganiseerd worden. Ik ben er dus een groot voorstander van.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik sla aan op de opmerking van de Minister dat hij als kind de brandweer leuker vond dan de politie. Ik kan mij daar helemaal niets bij voorstellen. In het kader van de BHV mag ik ook brandjes blussen, maar ik kan mij echt niet voorstellen dat de Minister als kind de brandweer prefereerde boven de politie. Als volwassene mag hij dat hier uitleggen.

Minister Van der Steur:

Dat is toch echt wel zo. Ik wil wel een keer elders aan mevrouw Tellegen uitleggen hoe dat komt. Ik bedoel aan mevrouw Helder. Maar één ding is zeker: op dit moment, met de verantwoordelijkheid die ik nu heb, zijn de brandweermannen en -vrouwen mij even lief als de politiemannen en -vrouwen. Dankzij hen kunnen wij ons immers veilig voelen.

Mevrouw Tellegen vroeg naar de boa's. Een boa is hoog opgeleid. Als hij over beschermingsmiddelen moet beschikken, wordt hij nog hoger opgeleid. Mevrouw Tellegen vroeg wat er gebeurt als een buschauffeur die middelen ook wil. Dat is een heel ingewikkelde discussie, omdat het gebruik van een aantal beschermingsmiddelen niet heel praktisch is binnen de omvang van een bus, Sterker nog, ze kunnen daar averechts werken. Diezelfde discussie hebben we uitgebreid met NS gevoerd. Je ziet wel dat er binnen het openbaar vervoer beveiligers zijn die als boa zijn uitgerust, als boa functioneren en ook als boa zijn opgeleid. Daar is dus in voorzien.

Alle agenten die vallen binnen de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie (RTGP), de zogenaamde executieve politieagenten, worden getraind in het toepassen van de controletechniek.

Dank aan de heer Van der Staaij, die onderschrijft wat de NOS meldt, dat er miljoenen moeten worden verdeeld.

Er is bij mij aandacht voor de geestelijke verzorging. Als ik de kans krijg om daar een keer op werkbezoek te gaan, zal ik dat graag doen.

Dan de vraag van mevrouw Swinkels over geweld. Ik ben de wet aan het wijzigen, zodat er in het strafrecht een apart artikel komt voor politieagenten die de geweldsinstructie overtreden. Zij hoeven dan niet meer als verdachte van moord of doodslag te worden aangemerkt. Daaronder ligt de geweldsinstructie. Dat is een instructie van de nationale politie aan het personeel. Het is dus geen wettelijke regeling. Die instructie wordt ook aangepast. Ook daar zal de Kamer over worden geïnformeerd.

We hebben het in deze commissie veelvuldig gehad over etnisch profileren, met name naar aanleiding van de opmerkingen die de heer Marcouch daarover maakte. Toen hebben we ook aangegeven dat er vier belangrijke pijlers zijn om ongewenste ontwikkelingen binnen de politie tegen te gaan: het zoeken van verbinding; een aanpassing van de klachtenprocedure; de diversiteit van het politiepersoneel, waar de heer Marcouch nu ook weer, en terecht, aandacht voor heeft gevraagd, en natuurlijk training en bewustwording. We hebben laten onderzoeken door onder andere de Universiteit Leiden of er sprake was van structurele ethnic profiling. In inmiddels twee onderzoeken is vastgesteld dat dat niet het geval is. Er is geen sprake van structureel etnisch profileren. In bijlage II van het Nationaal actieprogramma tegen discrimineren, dat we in januari naar de Kamer hebben gezonden, is dat al expliciet beschreven. Ik vind etnisch profileren ook onwenselijk.

Dan kom ik bij de inbreng van de heer Bontes. Hij vroeg aandacht voor de eenmanssurveillance in het kader van het verbeteren van de aanrijtijden. Dat was een van de voorbeelden die ik genoemd heb. Ik had het onder andere over de eenmanssurveillance en de inzet van recherchemedewerkers als maatregel om de aanrijtijden te verbeteren.

Ik dank de heer Bontes voor de ondersteuning waar het de aanpak van criminele motorbendes betreft. Ik denk dat dat een van de prioriteiten is.

De heer Marcouch deed de oproep om eens te kijken naar de mensen op straat. Ik doe dat met grote regelmaat. Daar waar ik ze tegenkom, spreek ik ook met ze. Dat doe ik met heel veel plezier en daar hoor ik heel veel. Gedeeltelijk deel ik de zorgen die de heer Marcouch aanhaalt. Aan de andere kant zie ik ook een verandering sinds de personele reorganisatie, de cao en de afspraken over de herijking van de reorganisatie. Ik zie dat er wat meer rust is gekomen. Maar ook punten als de aanpak van het ziekteverzuim, de diversiteit, en de steun van collega's neem ik mee in de voortgangsrapportage. Ik ga natuurlijk niet over de teleurstelling over symbolische taakstraffen. Ik deel de ergernissen daarover niet maar deel wel dat er zorg over is bij de nationale politie. Door de komst van de nationale politie is de steun door collega's overigens sterk verbeterd. De 1.000 politieagenten die zijn ingezet in het zuiden kwamen natuurlijk uit heel Nederland. Heel recent sprak ik een burgemeester die behoefte had aan een peloton ME en tot zijn verrassing stonden de mensen er binnen een uur, terwijl hij ze niet had verwacht. Dat is dus echt verbeterd. Ik denk dat men dat ook merkt.

Voorzitter: Van der Staaij

De heer Marcouch (PvdA):

Waar het in essentie om gaat, is dat we op een andere manier moeten gaan kijken naar het politievak en wat dat met zich meebrengt. De afgelopen jaren hebben we min of meer het taboe doorbroken op het spreken over bijvoorbeeld mentale problemen. We vragen heel veel van politiemensen en soms overvragen we ze onbewust. Ik vind het daarom heel belangrijk dat als we kijken naar het belang van diversiteit en van het terugdringen van het ziekteverzuim, we dat breder doen door te kijken naar het politieberoep. Dan gaat het over werklast, wat we vragen en hoe we faciliteren. Ik zie namelijk dat we heel veel agenten heel generalistisch inzetten, waardoor we ze overvragen en zij denken dat ze moeten leveren. Naar mijn idee leidt dat soms tot dit soort problemen. Ik zou dus heel graag willen dat we veel breder kijken dan alleen maar naar de reorganisatieperikelen of individuele frustraties rondom een opvatting over taakstraffen. Het zit naar mijn idee veel dieper.

Minister Van der Steur:

Ik denk dat door iedereen onderkend wordt dat als gevolg van de opeenstapeling van onzekerheden – onzekerheid over de vorming van de nationale politie, onzekerheid over ondersteuning, onzekerheid over je plek binnen de organisatie, onzekerheid over je salariëring na jarenlang op de nullijn te hebben gestaan – de Nederlandse politieagent de afgelopen jaren niet optimaal in zijn vel zat. Dat snap ik heel goed. Het was dan ook mijn ambitie toen ik als Minister aantrad om die drie zaken als de wiedeweerga te repareren. Het welzijn van de mensen is een van de speerpunten uit de herijkingsnota. Welzijn, de zorg voor de kwaliteit van mensen, de manier waarop zij in het leven staan, aandacht voor PTSS: dankzij korpschef Bouwman zijn dat allemaal speerpunten van het beleid zoals dat nu gevoerd wordt. Ik ben heel blij dat de heer Marcouch als laatste daar nog aandacht voor heeft gevraagd. Daarmee ben ik gekomen aan het einde van de beantwoording.

Voorzitter: Marcouch

De voorzitter:

We komen toe aan het einde van dit overleg, maar niet voordat ik twee A4'tjes met toezeggingen ... oh nee, vier toezeggingen heb voorgelezen.

  • De Minister informeert de Kamer in de volgende rapportage, in juni 2016, over het vervolg en de versterking van het diversiteitsbeleid en de instroom en het behoud van medewerkers.

  • De Minister informeert de Kamer voor de zomer over de voor de politieorganisatie te trekken lessen uit het zogenoemde defensiemodel. Dit slaat op de geestelijke zorg.

  • De Minister informeert de Kamer voor de begrotingsbehandeling over de stand van zaken met betrekking tot de reactie- en aanrijtijden.

  • De Minister informeert de Kamer voor het volgende algemeen overleg Politie in juni over de stand van zaken met betrekking tot de aanpak van motorbendes.

Minister Van der Steur:

Dat is geen algemeen overleg Politie maar het algemeen overleg Georganiseerde criminaliteit.

De voorzitter:

Dat klopt. Voor het algemeen overleg over georganiseerde misdaad informeert de Minister de Kamer over de aanpak van de motorbendes.

Minister Van der Steur:

Ik zou ook nog in de voortgangsrapportage aandacht geven aan de instroom voor de Politieacademie.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De Minister heeft toegezegd na te gaan denken over de ondermijningsteams. Wanneer komt hij op dat punt met een reactie naar de Kamer?

Minister Van der Steur:

Ik denk dat het het beste is als we dat ook voor het AO Georganiseerde criminaliteit doen, want daar hoort het.

De heer Van der Staaij (SGP):

Op het punt van de geestelijke verzorging was de originele toezegging iets algemener. De Minister zou op het punt van de vormgeving van de geestelijke verzorging en de voortgang daarin na overleg met betrokken organisaties verslag doen.

Minister Van der Steur:

Dat klopt. Ik vond de toezegging wat erg beperkt. Ik ben het eens met de heer Van der Staaij. Ik zal over de algemene voortgang van de geestelijke verzorging rapporteren.

De voorzitter:

Dus niet heel precies over het specifieke defensiemodel.

Dan komen we tot een afsluiting van dit algemeen overleg. Ik dank de Minister, de medewerkers, de aanwezigen en de collega's.

Sluiting 20.32 uur.