Kamerstuk 29544-424

Verslag van een algemeen overleg

Arbeidsmarktbeleid

Gepubliceerd: 18 december 2012
Indiener(s): Brigitte van der Burg (VVD)
Onderwerpen: werk werkgelegenheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29544-424.html
ID: 29544-424

Nr. 424 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 21 november 2012 overleg gevoerd met minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overArbeidsmarktbeleid.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag)

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post

Voorzitter: Hamer

Griffier: Post

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Hamer, Huizing, Karabulut, Voortman, Van Weyenberg, Krol, Van Vliet, Heerma en Schut-Welkzijn,

en minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 14.00 uur

De voorzitter: Ik open de vergadering en heet met name de nieuwe minister van harte welkom. We houden de spreektijd op zes minuten per fractie, met maximaal drie interrupties.

De heer Huizing (VVD): Voorzitter. Ook ik heet de minister welkom. Het is voor mij de eerste keer dat ik met hem het gesprek mag aangaan. Heel erg leuk.

Ik begin met de Monitor Arbeidsmarkt. Veel van de geagendeerde onderwerpen zullen overigens tijdens de begrotingsbehandeling aan de orde komen, zodat we het kort kunnen houden. Uit de monitor kunnen we constateren dat de werkloosheid helaas aan het stijgen is. Dat komt overigens met name door nieuwe aanbieders op de arbeidsmarkt, want het aantal banen blijft gelukkig nog wel in stand. Nederland doet het ook in verhouding goed. Maar alles bij elkaar is er geen reden om achterover te gaan leunen. Ik wil ingaan op een specifieke groep, namelijk de 55-plussers. Ik constateer dat de arbeidsdeelname van deze groep de afgelopen jaren enorm is gestegen, wat heel positief is. Uit mijn hoofd: van 33% naar 55%. Ze blijven echter toch nog fors achter bij de gemiddelde arbeidsparticipatie in Nederland. Verder hoor je uit het veld en lees je in onderzoeken dat deze groep haar leeftijd als lastig ervaart om aan een baan te komen. We zien dan ook uit naar de resultaten van het onderzoek dat wijzelf hebben aangevraagd, in het kader van het project Politiek en Wetenschap. Het is heel belangrijk om de achtergronden van de achterblijvende arbeidsparticipatie met elkaar te doorgronden en de noodzakelijke maatregelen te kunnen nemen. De minister heeft een brief gestuurd over de communicatie-inspanningen rondom 55-plussers en de bekendheid bij werkgevers van alle regelingen die er zijn. We zijn blij met die inspanning, maar uiteindelijk gaat het natuurlijk om het resultaat. Kan de minister aangeven bij hoeveel bedrijven die regelingen voldoende bekend zijn? Dan hebben we in ieder geval een startpunt, zodat we bij nieuwe communicatie-inspanningen een doel kunnen bepalen om te zien of we dat kunnen bereiken.

Ook over het draagvlak van de cao’s is een brief gekomen. De minister stelt dat hij vindt dat er voldoende draagvlak is.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik heb nog een vraag over de werkloosheid, waar de heer Huizing en de VVD nogal luchtig overheen stappen. We hebben het over een werkloosheidspercentage van bijna 7, op bijna 600 000 mensen. Welke maatregelen wil de VVD treffen om in ieder geval de groei van de werkloosheid tegen te gaan en ervoor te zorgen dat die ouderen wel aan de bak komen?

De heer Huizing (VVD): Het beste banenplan begint bij gezonde overheidsfinanciën. We zijn hard aan het werk om dat voor elkaar te krijgen. Daarmee creëer je een gezonde economie, wat groei betekent. En groei betekent meer banen. De 55-plussers, dus de mensen met wat meer afstand tot de arbeidsmarkt, zullen daarvan profiteren. Je ziet in de Monitor Arbeidsmarkt dan ook dat juist de groepen die wat meer afstand hebben tot die markt, bij een stijgend aantal banen naar rato meer toegang krijgen tot de arbeidsmarkt. Overigens: in een negatieve conjunctuur is het helaas precies andersom. Voordat we heel veel geld gaan stoppen in allerlei maatregelen, waardoor je in feite banen koopt met geleend geld, lijkt het ons verstandiger eerst dat pilotproject Politiek en Wetenschap af te wachten en te begrijpen waardoor 55-plussers worden beperkt op de arbeidsmarkt.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik ben een beetje de draad in uw antwoord kwijt, maar ik heb volgens mij wel de essentie te pakken: doorgaan met de snoeiharde bezuinigingen die al onder Rutte I waren ingezet. Ik bedoel 46 miljard aan bezuinigingen, wat u het recept tegen werkloosheid noemt, terwijl we er onder Rutte I al 100 000 werklozen extra bij hadden. Nu groeit de werkloosheid gigantisch. In welke wereld leeft u eigenlijk? Zou u niet, in plaats van de economie compleet kapot te bezuinigen – we doen het slechter dan Spanje en Italië – moeten investeren?

De heer Huizing (VVD): Ik denk dat wij in een heel realistische wereld leven. Een aantal jaren geleden, toen de eerste crisis zich aandiende, is er door de toenmalige regering behoorlijk veel geld gepompt in de economie. Het blijkt dat dat niet geholpen heeft. Het vervelende is dat we alleen maar met nog meer schulden achter zijn gebleven. Ook als je verder teruggaat in de geschiedenis dan zie je dat dat het geval is geweest. Als je naar andere landen kijkt, zie je dat het ook daar het geval is. Het begint bij gezonde overheidsfinanciën, die een gezonde economie opleveren. Je moet als overheid je geld daar uitgeven waar het economische groei stimuleert en niet in een sociaalzekerheidsstelsel om mensen juist gevangen te houden in de werkloosheid.

Je kunt heel veel zeggen over het draagvlak voor cao’s. De minister zegt dat hij dat draagvlak voldoende vindt. Mij is niet helder op basis van welke criteria hij tot dat oordeel komt. Kan hij dat aangeven? Volgens mij zou er eind van het jaar nog een SER-advies komen. Wanneer komt dat? Ik hoop dat het er voor de begrotingsbehandeling is.

Ik zeg kort iets over het punt huishoudelijk personeel, waarnaar de FNV onderzoek heeft gedaan. Ze heeft geconstateerd dat Nederland hopeloos achterloopt als het gaat om de rechten van huishoudelijke hulpen. Graag hoor ik daarover de mening van de minister. Ik constateer dat we in de afgelopen jaren een aantal voorstellen hebben ontvangen rondom de regelingen voor witte werksters, en eigenlijk voor de afschaffing ervan. Daarmee haal je dat hele concept onderuit, wat wij heel jammer zouden vinden. Het probleem zit namelijk wat ons betreft niet in de regelgeving zelf, maar in het zich houden aan de regels. Er is naar onze mening voldoende rechtsbescherming. Als mensen daarvan geen gebruik maken door geen afspraken te maken met hun werkgever, dan wel zich niet wensen te verzekeren, dan is dat hun keuze. Dat is echter geen reden voor ons om de regels te veranderen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Er zit natuurlijk een groot verschil in rechtspositie tussen mensen in loondienst en huishoudelijke hulpen, bijvoorbeeld als het gaat om pensioenopbouw of doorbetaling bij ziekte. Vindt de heer Huizing dat prima?

De heer Huizing (VVD): Dat verschil is er zeker. Om te beginnen hebben mensen echter een vrije keuze om dat al dan niet te accepteren. In het verleden hadden we alleen maar een heel groot zwart circuit in Nederland, waarin überhaupt geen sprake was van enige rechtsbescherming. Vervolgens hebben we de vraag gesteld hoe dat beter kon worden geregeld, terwijl we er toch voor zouden zorgen dat het nog enigszins betaalbaar zouden blijven. Daarvoor is de wittewerksterregeling in het leven geroepen, die vrij succesvol is. Het zou ontzettend jammer zijn om die weer af te schaffen, terwijl veel mensen in die groep juist aangeven dat zij geen enkele behoefte hebben aan allerlei regeltjes eromheen die nu gelden voor mensen in loondienst.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Die vrije keuze is natuurlijk relatief als het heel moeilijk is om werk te vinden. In België bestaat een systeem met dienstencheques, iets wat de FNV ook adviseert. Op die manier kun je het verschil tussen mensen in loondienst en huishoudelijke hulpen opheffen, waarbij tegelijkertijd de rechten worden gewaarborgd. Zou de heer Huizing daar wat in zien?

De heer Huizing (VVD): Dit soort zaken kost extra geld, ongeacht of degene die zo iemand inhuurt het moet betalen of de samenleving. Het maakt het allemaal duurder en daardoor minder interessant voor het creëren van werkgelegenheid. Het circuit dat is ontstaan rondom het wittewerksterconcept vinden wij eigenlijk vrij succesvol, want het zorgt ervoor dat een hele hoop mensen op een vrij eenvoudige manier aan werk komen en daar buitengewoon veel plezier uit halen.

Mevrouw Karabulut (SP): Erkent de heer Huizing dat, juist door het harde werken van deze vrouwen – het zijn bijna alleen maar vrouwen – vrijheid wordt geboden aan andere mensen die daardoor hun werk kunnen combineren met het zorgen thuis? Gunt hij deze mensen normale werknemersrechten, bijvoorbeeld pensioenopbouw? Staat de VVD er op zijn minst voor open dat wordt bekeken waar verbeterpunten zijn?

De heer Huizing (VVD): Ik ben altijd bereid om te kijken naar verbeterpunten. Dat geldt voor talloze regelingen in Nederland. Als ze verbeterd kunnen worden, moeten we dat vooral doen. We hebben die discussie al eerder gehad. Stel dat die mensen € 15 per uur verdienen. Met het minimumloon plus alle werkgevers- en werknemersopslagen voor adequate verzekeringen kom je ongeveer op hetzelfde bedrag uit. Sterker nog: dan zit je met € 15 zelfs nog boven datgene wat iemand anders in een reguliere baan met een minimumloon verdient. Mensen hebben zelf de mogelijkheid om ervoor te kiezen om zich adequaat te verzekeren. Als ze dat om hen moverende redenen niet wensen te doen dan gun ik ze die vrijheid, maar dan moeten ze daarvan de consequenties wel accepteren.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik wil wel eens zien of de heer Huizing zich met het loon dat deze werksters krijgen tegen alles kan verzekeren. Dat is schier onmogelijk. Maar volgens mij moet het principe hier zijn dat ook deze werkers de vrijheid moeten hebben om fatsoenlijke rechten op te kunnen bouwen en om ook als ze arbeidsongeschikt worden niet direct weet ik veel waar te belanden. De rechten die de mensen hebben die ze inhuren, zouden we op zijn minst ook moeten gunnen aan deze werksters.

De heer Huizing (VVD): Dat deel ik ook. Ik gun ze dat ook, maar ze hebben ook de mogelijkheid om die verzekeringen af te sluiten. Misschien kunnen we de minister vragen om eens een vergelijking te maken tussen de totale loonkosten van iemand op het minimumloon en de prijs per uur die iemand betaalt voor alfahulpen, dan wel huishoudelijke hulpen. Ik denk dat het u zal verbazen hoe dicht die bij elkaar liggen. Dan constateer ik dat die verzekeringspremies voor mensen met een minimumloon wel allemaal worden betaald.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik zal de minister vragen om een en ander te onderzoeken en verder uit te werken. De VVD staat tot mijn grote opluchting open voor verbetering. De afdracht van allerlei premies hebben we nu juist niet geregeld; dat zou moeten worden geregeld. In de huidige vorm lukt dat niet. Daar moeten we naar toe werken.

De heer Huizing (VVD): Ik kom toe aan een zeer belangrijk onderzoek van AStri over de aansluiting tussen vraag en aanbod van laaggeschoold werk. Uit dit onderzoek komt heel goed nieuws naar voren: er zijn volop baankansen in sectoren met laaggeschoold werk. Dat blijkt namelijk uit het feit dat een aanzienlijk deel van het laaggeschoolde werk door buitenlandse arbeidskrachten wordt gedaan. In 2009 waren dat er zelfs 300 000. Ik heb eigenlijk geen reden om aan te nemen dat dat er op dit moment veel minder zijn. Het is echter schrikbarend dat ook uit het onderzoek blijkt dat minder dan een derde van de WWB’ers en nog niet eens de helft van de WW’ers is ingeschreven bij een uitzendbureau. Wij vinden het onacceptabel dat werkzoekenden er niet alles aan doen om aan een baan te komen. Dat begint bijvoorbeeld bij het je eenvoudigweg inschrijven bij dat uitzendbureau. Hoeveel moeite kost dat? Meer dan de helft van de vacatures voor laaggeschoold werk wordt ingevuld via uitzendbureaus. Als je je inschrijft, verhoogt dat dus ook de kans op werk. Deze cijfers tonen des te meer aan dat veel WWB’ers en deels WW’ers gewoon onvoldoende inspanning plegen om aan het werk te komen. Is de minister met mij van mening dat wie kan werken er echt alles aan moet doen om weer aan de slag te gaan? Als hij dat met ons deelt, is hij dan ook van mening dat er misschien een verplichting tot inschrijving bij uitzendbureaus moet komen?

Net zo zorgwekkend, blijkt uit dat rapport, is dat de werkcoaches die bij de gemeentelijke sociale diensten of bij het UWV werken, inschrijving bij een uitzendbureau niet stimuleren en ook niet afdwingen. Sterker nog: de helft van de werkcoaches vindt tijdelijk werk gewoon niet de moeite waard. Deze houding maakt de problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt volgens mij alleen maar groter. We kunnen nog zoveel regels en verplichtingen opschrijven, maar als de mensen die het moeten uitvoeren bij de sociale diensten of het UWV zich er niet aan houden dan wordt het ook niets. Hoe gaat de minister in de komende jaren afdwingen dat de uitvoerenden, de werkcoaches, meer dwingend gaan optreden naar uitkeringsgerechtigden om aan het werk te komen? We vinden het onacceptabel dat mensen die al moeilijk toegang hebben tot die arbeidsmarkt, niet gestimuleerd en eventueel gedwongen worden om hun kansen te vergroten. Dat is voor eenieder die daarin zit een verplichting jegens de samenleving, jegens de buurman die wel zijn bed uitkomt om iedere dag weer aan het werk te gaan en die meebetaalt aan al die uitkeringen. Ons sociale vangnet is voor mensen die niet kunnen, maar niet voor mensen die niet willen.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Vandaag schrijft Rens van Tilburg, columnist in de Volkskrant: de door Plasterk voorspelde Rutterecessie lijkt een feit, maar dan wel met parlementaire steun van de Partij van de Arbeid. Van de heer Plasterk weten we inmiddels dat hij voor de tweede keer minister is; deze minister komt als een wonderjongen uit de Amsterdamse gemeenteraad en is hier in ieder geval nog een onbeschreven blad. Gaat deze minister mee in de lijn van Rutte I, die onder Rutte II wordt gecontinueerd, namelijk dat de oplossing voor werkloosheid is: snoeihard verder bezuinigen, met alle gevolgen die we zien? Of komt de minister van SZW met een plan tegen de oplopende werkloosheid die nu richting de 7% gaat en de jeugdwerkloosheid die officieel bijna 13% is, terwijl we weten dat heel veel jeugdigen niet eens staan geregistreerd zodat die percentages in werkelijkheid nog veel hoger zijn? Gaat de minister dus mee in wat inmiddels de Rutte/Samsomrecessie wordt genoemd, met een neoliberale politiek van snoeien en creperen, om later misschien een keertje te gaan bloeien? Of gaat de minister investeren in banen en zekerheid? Is de minister het eens met de neoliberalen dat de werklozen gestraft moeten worden door hen een jaar na werkloosheid in de armoe te storten en ze te laten werken zonder eerlijk contract, of zelfs onder het wettelijk minimumloon? Of gaat deze minister de crisis te lijf door met een banenplan te komen, de jeugdwerkloosheid te bestrijden en moderne slavernij uit te bannen?

Als we het hebben over mensen die wel contracten hebben, maar nog altijd onvoldoende bescherming, die veel onzekerheid kennen en die met lage lonen kampen, dan spreken we ook over de schoonmakers en de cateringmedewerkers. Waar ik wel blij mee ben, is dat in het regeerakkoord staat dat deze werknemers in dienst moeten komen bij de rijksoverheid, juist voor meer zekerheid. Maar vervolgens staat er dat hiertoe de laagste loonschalen opengesteld moeten worden. Kan de minister dit toelichten? Dat zou namelijk betekenen dat deze werkers er in inkomen op achteruitgaan. Dat moet een misverstand zijn, want het was juist Diederik Samsom, de voorman van de minister in de Tweede Kamer, die twee weken geleden vertelde dat ze er echt op vooruit zouden gaan. Zekerheid voor flex. Ik ben nog steeds verbaasd dat de naam van mevrouw Hamer onder de initiatiefwet-Hamer/Ulenbelt vandaan is gehaald. Is dat misschien omdat de minister deze wet integraal overneemt? Als dat niet het geval is, wat zijn dan de plannen van de minister voor meer zekerheid van flexers? Wat in het regeerakkoord staat, is natuurlijk vaag.

Een groep dappere, hardwerkende vrouwen werkt heel vaak in onzichtbaarheid. Dat zijn de 150 000 huishoudelijk werkers die niet dezelfde rechten hebben als vele andere werknemers, maar die wel ontzettend belangrijk en waardevol werk doen waardoor bijna een miljoen andere Nederlanders weer hún werk kunnen doen. Ze hebben vaak geen inkomen bij ziekte, geen pensioen en veel onzekerheid, om maar te zwijgen over de situaties waarop wij geen zicht hebben: onderbetaling, uitbuiting, misschien ook racisme en discriminatie. Ik raad de minister aan om de publicatie Schimmenspel van de FNV te lezen, als hij dat nog niet heeft gedaan. Maar er is ook een internationaal verdrag van de International Labour Organization (ILO) om de positie van domestic workers te verbeteren. De vorige minister van SZW weigerde echter, onlangs een brede wens van een grote minderheid in de Tweede Kamer, inclusief de Partij van de Arbeid, dit verdrag te ratificeren. Wanneer gaat deze minister dit verdrag wel ratificeren?

Ik wijs de minister op een toch wel kleine ramp op de arbeidsmarkt die gaande is. Veel werklozen willen, zoals de minister inmiddels misschien ook wel weet door de vele brieven en mails die hij krijgt, dolgraag aan de slag. Alleen niet als moderne slaaf. Zij willen wel graag aan het werk voor ten minste het minimumloon, het cao-functieloon, perspectief, ondersteuning en waar mogelijk scholing. Met oplopende tekorten en forse bezuinigingen richting gemeenten laten steeds meer gemeenten gewoon werk met behoud van uitkering verrichten, maar dan wel onder het wettelijk minimumloon. Ik heb heel veel voorbeelden, en dat geldt ook voor de vakbond, van mensen die gewoon productiewerk draaien, soms wel een jaar lang, en vervolgens weer elders gedetacheerd worden, nota bene met subsidiegeld, maar zonder eerlijk contract en een eerlijk loon. Dit heeft allemaal te maken met ruimte, re-integratiewetgeving enzovoorts. Wil de minister deze ontwikkeling in ieder geval stoppen en deze wetten en regels herzien?

De heer Huizing (VVD): U zegt dat flexwerkers meer gelijkgeschakeld moeten worden met vaste werkers. Ik constateer daarmee dat vast en flex daarmee dichter bij elkaar moeten komen. Zou je dat dan niet van twee kanten moeten aanpakken? Worden niet juist de kleinere werkgevers, die veel ondernemersrisico lopen bij omzetdaling, weerhouden van het aannemen van vast personeel, juist door die rigide regelgeving en de hoge premies voor bijvoorbeeld WW? Maakt dat niet juist dat de vraag naar arbeid naar flex is omgeslagen? Is dan niet de vraag of het niet verstandig is om aan de andere kant te beginnen, door vast werk gewoon wat flexibeler te maken?

Mevrouw Karabulut (SP): Nee. De huidige praktijk bewijst namelijk het tegendeel. Ik vind het onbegrijpelijk dat in een tijd van oplopende werkloosheid, gigantische onzekerheid en mega-faillissementen, de VVD samen met de PvdA tegen de oudere werknemers zegt: sorry, maar wij gaan uw WW-rechten verkorten, na een jaar belandt u op bijstandsniveau en na het tweede jaar mag u uw huis en uw centjes opeten. Daarmee schep je nog meer ellende, daarmee creëer je werkloosheid. Het antwoord is dus een ondubbelzinnig nee. Werknemers met flexibele contracten moeten veel meer toegroeien naar een situatie waarin ze gelijk worden behandeld aan vaste medewerkers. Ik ben niet van de partij die van alle vaste medewerkers wegwerpmedewerkers wil maken.

De heer Huizing (VVD): Hebt u goed gekeken naar de doorrekeningen van de verschillende plannen? De rigide houding in het SP-verkiezingsprogramma leidt tot een van de hoogste werkloosheidspercentages van alle verkiezingsprogramma’s. Dat strookt toch niet met elkaar?

Mevrouw Karabulut (SP): Het is maar welk model je hanteert. Ik noem een voorbeeld: de VS. Daar is men vogelvrij: allemaal kleine baantjes, fantastisch. Maar daar is de werkloosheid ook niet opgelost. Dat het CPB ervan uitgaat dat verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd goed is, is deels te wijten aan de gehanteerde modellen. Op de korte termijn neemt het aantal banen bij ons wel toe en worden mensen niet keihard geraakt in de portemonnee. Dat is in mijn ogen wat er nu zou moeten gebeuren, in een tijd waarin de crisis alleen maar dieper en dieper wordt. Dan moet je geen 2 miljard gaan weghalen bij de woningcorporaties, waardoor de woningbouw totaal stil komt te liggen. Dat moet je ook niet weghalen bij de zorg, waardoor er daar ontslagen vallen en die plekken weer worden opgevuld door werklozen die zonder loon aan de slag moeten. Dat zijn niet onze oplossingen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Het eerste debat met het nieuwe kabinet over het arbeidsmarktbeleid heeft een lange agenda. Over alle stukken valt heel veel op te merken. Ik heb ervoor gekozen om mij te beperken tot drie zaken: ten eerste de rol van gemeenten om mensen aan het werk te krijgen, ten tweede de werkgelegenheid in de zorg en ten derde de positie van huishoudelijk werkers.

Werkgelegenheid is altijd een belangrijk onderwerp, maar in tijden van crisis nog meer. Mensen worden ontslagen, komen op straat te staan, en elke dag dat werkloosheid langer duurt, brengt mensen verder van de arbeidsmarkt af. Het is dus erg belangrijk dat er zoveel mogelijk van werk naar werk begeleid wordt. GroenLinks maakt zich vooral zorgen over jongeren, mensen met weinig opleiding, vrouwen en ouderen die werkloos raken. Voor hen is het risico het grootst dat eenmaal thuis altijd zo blijft, als er niet snel genoeg werk wordt gemaakt van hun re-integratie. Het vorige en het huidige kabinet spreken hier mooie woorden over. Maar ons inziens is het beleid onevenwichtig. Zo is voormalig staatssecretaris De Krom in zijn kabinetsreactie op het onderzoek naar het aanbod van laaggeschoold werk zeer kritisch over de rol van gemeenten. Gemeenten kennen hun eigen werkzoekenden niet, motiveren ze onvoldoende en begeleiden ze te weinig naar werk. De conclusie van de voorganger van de minister is dus dat er een forse verbeterslag moet worden gemaakt. Deelt de minister deze opvatting en, zo ja, wat gaat hij hieraan doen? Het voorgestelde kabinetsbeleid legt immers nog veel meer taken op het bord van gemeenten, met minder geld. En het beleid is onevenwichtig. Stoere woorden over sancties, maar er wordt nauwelijks ingezet op het creëren van werkgelegenheid. Integendeel: als je alleen al naar de zorg kijkt, dan leidt het kabinetsbeleid ertoe dat er 60 000 banen minder bij komen. Omdat in deze sector veel vrouwen werken, vragen wij ons af wat de gevolgen zijn van het kabinetsbeleid voor de werkgelegenheid van vrouwen. Worden zij onevenredig getroffen en, zo ja, in hoeverre wordt hiermee de economische zelfstandigheid van vrouwen bedreigd? Is het kabinet bereid om ons te informeren over de effecten op de arbeidsmarkt van de korting van 75% op de huishoudelijke zorg, het schrappen van de aanspraken op de dagbesteding en de korting van 15% op de jeugdzorg?

Het kabinet verwacht dat mensen met een hoger inkomen als gevolg van de korting op huishoudelijke zorg zelf huishoudelijke hulp zullen inhuren. Over de vraag of huishoudelijke zorg en huishoudelijke hulp wel een op een in te ruilen zijn, ga ik graag het debat aan met de VWS-bewindspersonen. Hier wil ik het graag hebben over de positie van huishoudelijk werkers. FNV Bondgenoten en AbvaKabo hebben hierover namelijk een zeer interessant witboek geschreven. Het beeld is ontluisterend. Nederland loopt achter als het gaat om de positie van huishoudelijk werkers. Zij hebben weinig rechten, kennen deze vaak niet en hun werkgevers zijn ook nauwelijks op de hoogte, laat staan dat ze zich ervoor inzetten. De reactie van de vorige staatssecretaris is dan ook totaal nietszeggend. Hij zag geen rol voor zichzelf. Maar nieuwe ronde, nieuwe kansen. Er zit hier een frisse minister met, naar ik hoop, een socialer hart. Ik wil van hem horen dat hij wel werk gaat maken van de versterking van de positie van alfahulpen en huishoudelijk werkers. GroenLinks wil dat zij toegang hebben tot voorzieningen die medewerkers in loondienst ook hebben. Denk bijvoorbeeld aan doorbetaling bij ziekte en aan pensioenopbouw vanaf het moment dat je begint met werken. Dat het kan, bewijzen andere landen. Neem België, waar dienstencheques zijn ingevoerd waarin met deze rechten rekening wordt gehouden. Dat levert ook werk op. Het kost op de korte termijn wat geld, maar dat betaalt zich ook weer terug door een lagere aanspraak op bijvoorbeeld uitkeringen. Het kabinet heeft 100 miljoen uitgetrokken voor alfahulpen. Natuurlijk vindt GroenLinks dat te weinig, maar het is wel een begin. Is de minister bereid om te onderzoeken of deze middelen kunnen worden ingezet om de positie van huishoudelijke hulpen en alfahulpen te versterken, bijvoorbeeld naar Belgisch model? Zo nodig komen we zelf met nadere voorstellen. Maar een kabinet dat roept werk van werk te willen maken, zou deze handschoen natuurlijk zelf moeten willen opnemen.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ook namens mijn fractie een hartelijk welkom aan de minister, in dit eerste algemeen overleg. Wij hopen op een uitstekende samenwerking, wat ook nodig zal zijn om de ambitieuze arbeidsmarkthervormingen uit het regeerakkoord, waaraan tot mijn grote vreugde naast de VVD ook de PvdA steun verleent, daadwerkelijk in te voeren. Die hervormingen lijken abstract, maar ze leiden gewoon tot een groeiende economie, tot meer mensen aan het werk en tot minder werklozen. Juist in tijden van economische crisis kunnen hervormingen ook bijdragen aan het herstel van vertrouwen, doordat je duidelijk maatregelen die al te lang zijn uitgesteld, weet uit te voeren, waardoor de jarenlange stilstand kan worden doorbroken. D66 zal zich hierbij constructief opstellen, want dat ze in het regeerakkoord staan, is een mooi begin, maar woorden zijn niet genoeg. Ze moeten nu ook praktijk worden, zeg ik tegen de minister.

Daarnaast zien we naast de mooie hervormingen ook witte vlekken. Geen woord over zelfstandigen zonder personeel, weinig over de jeugdwerkloosheid en geen concrete maatregelen om de arbeidsmarktkansen van 50-plussers te verbeteren. D66 zal dus ook voorstellen doen om juist deze lacunes aan te vullen.

Als ik het regeerakkoord lees, zie ik eigenlijk twee ambities: overleg met sociale partners over WW, ontslag, de sociale agenda, flex en zekerheid, en tegelijkertijd de ambitie, nogmaals herhaald door de minister-president, om binnen één jaar de wetsvoorstellen naar de Kamer te zenden. De Kamer krijgt van tevoren hoofdlijnennotities, zodat er ook gesprek met de Kamer mogelijk is. Die twee ambities lijken me op zijn minst spannend om met elkaar te verbinden. De heer Van der Kolk, van FNV Bondgenoten, wil zelfs pas volgend jaar het overleg met de minister starten. Kan de minister ingaan op het tijdpad voor de sociale agenda? Wanneer overlegt hij met de polder? Wanneer krijgt de Kamer de hoofdlijnennotitie en de wetsvoorstellen over de genoemde zaken? Wat is de deadline voor het overleg? Daar heb ik namelijk zorgen over, want de polder kan een rem worden op de noodzakelijke hervormingen. Dat moet niet de bedoeling zijn.

Wat gaat de minister eigenlijk doen om ervoor te zorgen dat de polder ook tweerichtingsverkeer is? We hebben al gehoord dat de heer Heerts wil inzetten op het afzwakken van de WW-hervorming. Wat mij betreft zou het overleg met de polder juist moeten gaan over wat sociale partners zelf kunnen doen om mensen aan de slag te krijgen. Hoe krijgen ze ouderen in dienst? Wat doen ze aan de jeugdwerkloosheid? Wat doen ze aan de gouden kooi waarin veel ouderen zich nu bevinden? Welke vragen gaat de minister aan de sociale partners stellen? Welke inzet verwacht hij van hen om meer mensen aan de slag te krijgen?

De plannen op het gebied van WW, ontslag en AOW zijn belangrijk, maar vragen ook dat aan de andere kant de positie van ouderen op de arbeidsmarkt wordt verbeterd. Daar trok mijn partij een half miljard voor uit in het verkiezingsprogramma. Het regeerakkoord doet het met welgeteld nul euro. De motie-Pechtold/Krol is aangenomen, om ervoor te zorgen dat de 250 miljoen uit de sociale agenda juist daarvoor worden ingezet, zodat ouderen echt een kans krijgen bij een werkgever, zodat er wordt geïnvesteerd in hun kennis en kunde. Hoe gaat de minister deze motie uitvoeren?

We hebben 700 000 zzp’ers in Nederland, maar ze komen er in het regeerakkoord wat bekaaid van af. Ze mogen 500 miljoen winstbelasting extra betalen, maar daarmee houdt het ongeveer wel op. Mensen die ondernemen, nemen risico’s en zijn belangrijk voor onze economie, maar wij willen ze ook meer kansen geven om op vrijwillige basis deel te nemen aan pensioenen en socialezekerheidsregelingen. Dat is ook hard nodig. Maar de helft van de zzp’ers spaart voor een aanvullend pensioen. Slechts 20% is verzekerd tegen ziekte en 38% tegen arbeidsongeschiktheid. Hoe kijkt de minister in algemene zin aan tegen de positie van zzp’ers in de sociale zekerheid? Is hij van plan, op dit punt voorstellen te doen? Hoe staat het met de toezegging van zijn voorganger aan D66 en de VVD over het onderzoek naar een pensioenfonds voor zzp’ers?

Er blijkt dat veel mensen in de bijstand geen dwang en drang ervaren om weer aan de slag te gaan. Het onderzoek van bureau AStri is in die zin toch vrij treurniswekkend leesmateriaal en sluit eigenlijk aan bij het eerdere onderzoek van de Inspectie SZW. Arbeidsverplichtingen worden onvoldoende gehandhaafd. Voor gemeenten en voor veel mensen in de bijstand geldt tijdelijk werk of uitzendwerk als werk waarvoor ze hun neus ophalen. De collega van de VVD had het erover dat dat ook bij het UWV zo zou zijn, maar dat heb ik niet in de stukken gelezen. Volgens mij richt het onderzoek zich echt op bijstandsgerechtigden. Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat de mooie plannen uit het regeerakkoord om mensen sneller aan het werk te krijgen, in de gemeentelijke praktijk worden uitgevoerd?

Verder ligt er een SER-advies over scholing. Dat is echter toch wel achterhaald, met name de reactie daarop. Het nieuwe kabinet schaft namelijk de afdrachtsvermindering in het onderwijs juist af. Tegelijkertijd is scholing van gigantisch belang voor de kenniseconomie en de arbeidsmarktkansen, juist van mensen die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt en te weinig in scholing investeren. Zou de minister de Kamer een brief kunnen sturen waarin hij haar informeert over zijn beleidsvisie op een Leven Lang Leren?

Ik sluit mij aan bij de vragen van collega’s over de huishoudelijke hulp. We doen het hierbij als Nederland niet goed. We moeten het kind van de huidige regeling niet met het badwater weggooien. Ziet de minister kansen om stappen voorwaarts te zetten? Wat denkt hij hierbij te kunnen leren van andere landen?

De heer Krol (50PLUS): Voorzitter. Ook ik ben natuurlijk heel blij met deze nieuwe minister. We zijn allebei nieuw. Misschien dat ik af en toe een beginnersfout maak doordat ik nog niet zo heel erg in het dossier zit. We kunnen elkaar de hand geven!

Ik begrijp dat er inmiddels een onderzoek naar de werkgelegenheid voor ouderen is gestart. Wanneer mogen we daar de eerste resultaten van verwachten? Wat gaat daarin worden meegenomen? Ik weet niet hoe het in het verleden hier is gegaan, maar wij zijn wel erg nieuwsgierig waarom dat onderzoek niet is verricht door het SCP of door het College voor de Rechten van de Mens. Als we de cijfers zien, schrikken we net als iedereen natuurlijk verschrikkelijk. Als je ziet wat er bij ons aan klachten binnenkomt van mensen die zeggen dat er nog steeds wordt gediscrimineerd op de arbeidsmarkt en dat mensen met allerlei oneerlijke redenen niet eens door de sollicitatieprocedure heenkomen, dan vraag ik: wat kunnen we er in hemelsnaam aan doen om dat te veranderen? In Duitsland zie je bijvoorbeeld dat bij een fabriek als BMW juist bewust mensen van boven de 50 jaar worden aangenomen, omdat dat ervoor zorgt dat de kwaliteit van hun producten veel beter is. Kunnen we daar misschien iets van leren? Kunnen we daar eens naar gaan kijken? We hoeven hier toch niet altijd zelf het wiel uit te vinden, als het elders al gebeurt?

We hebben niet veel vertrouwen in allerlei campagnes, want die hebben in het verleden niet veel opgeleverd. Maar als we zien wat er op ons afkomt, bijvoorbeeld dat ouderen langer moeten werken en dat de wijzigingen in het ontslagrecht met name ouderen gaan treffen, dan zijn wij verschrikkelijk bang dat het probleem dat nu al zo gigantisch is, de komende tijd alleen maar groter wordt. Hoe komen we daar snel uit?

De heer Huizing (VVD): De naam van uw partij zegt het al. Ik ga er toch vanuit dat u hebt nagedacht over de oplossingen. Ik vind het erg makkelijk om te constateren: we hebben een probleem, en minister, wat gaat u doen. Hebt uzelf wat suggesties voor de minister?

De heer Krol (50PLUS): Laten we eerst maar eens horen wat de minister daarvan vindt. Ik vind het iets te makkelijk om nu al te komen met plannen die we inderdaad aan het ontwikkelen zijn en waarmee ons wetenschappelijk bureau bezig is. Ik vind het beter om nu te informeren wat het kabinet denkt te kunnen doen voor deze groep.

De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Tja, daar zit-ie dan, de nieuwe Cohen, de nieuwe Obama, de nieuwe Messias. Ik wens hem bijzonder veel succes, want in tegenstelling tot D66 gaan wij ons niet constructief opstellen. Maar dat had de minister misschien al begrepen, ondanks dat de schrijvende pers ons continu negeert.

De heer Van Weyenberg (D66): Zou er geen causaal verband zijn tussen niet-constructief meedenken en tegen zijn, en misschien niet helemaal meer worden gevolgd? Wat mij betreft niet alleen door de pers, maar ook door de collega’s.

De heer Van Vliet (PVV): Het laatste zou nog wel eens kunnen tegenvallen!

Ik heb drie interessante punten: werkgelegenheid, sociaal vangnet en cao’s en hun algemeenverbindendverklaring. Ik zal daar kort op ingaan, omdat ik meer tijd zal besteden aan de begrotingsbehandeling.

Als je vasthoudt aan het huidige ontslagrecht, de huidige beschermde positie van de werknemer en het huidige sociale vangnet in de vorm van de huidige WW, zal dat volgens de heer Huizing leiden tot een negatief effect op de werkgelegenheid. Volgens de CPB-berekeningen van het PVV-verkiezingsprogramma, waarin staat dat er niet zal worden getornd aan de WW en aan het huidige ontslagrecht, hebben wij als enige een groei van de werkgelegenheid in de komende kabinetsperiode. Dan wordt wellicht tegengeworpen dat dat in 2 040 anders ligt, maar niemand kan beweren dat we tegen die tijd invloed kunnen uitoefenen op de werkgelegenheid. Wat het laatste betreft: ik weet dat de markt de markt is en dat de economische ontwikkelingen niet altijd te sturen zijn door een Nederlandse minister van SZW, maar ik weet dat zijn collega van EZ pogingen zal ondernemen om de Nederlandse economie blijvend op de kaart te zetten. Nu de minister aan zijn zeer uitdagende taak begint: wat is zijn visie op wat hij als minister van SZW kan bijdragen aan behoud c.q. uitbouw van de Nederlandse werkgelegenheid?

Op het sociale vangnet zal ik voornamelijk ingaan tijdens de begrotingsbehandeling. Het moge duidelijk zijn dat wij mordicus tegen afbraak van de WW zijn. Jarenlang hebben mensen premies betaald en als ze dan op straat komen te staan, zitten ze na twee jaar op bijstandsniveau. Het opeten van de eigen woning, waarover mevrouw Karabulut het had, is dan nog niet eens aan de orde: je zult je huis het eerste jaar al te koop moeten zetten, waarna je tegen de maatregelen van Rutte II op de woningmarkt aanloopt waardoor je je woning niet verkocht krijgt. Ik schuif commentaar op dat heel rampzalige pakket door naar de begrotingsbehandeling.

Wel belangrijk vind ik de cao’s en de algemeenverbindendverklaring. Ik begrijp dat de minister advies heeft gevraagd aan de SER en de Stichting van de Arbeid. Het lijkt me heel interessant om te zijner tijd een rondetafelgesprek te organiseren met deze organisaties. Mijn fractie is namelijk niet gecharmeerd van een algemeenverbindendverklaring van alle cao’s. Juist in tijden van crisis en flexibilisering zou je het werkgevers en werknemers die er zelf uitkomen, moeten gunnen om ze zoveel mogelijk dispensatie te geven van de algemeenverbindendverklaring. Dat wordt de komende tijd een belangrijk punt voor mijn fractie. Graag hoor ik de visie van de minister hierop. Dit heeft ook te maken met het feit dat vakbonden grosso modo 10% van de werknemers vertegenwoordigen. Hoe serieus kunnen wij dan nog afspraken tussen vakbonden en werkgevers nemen? Moet je het niet veel meer overlaten aan werkgevers en werknemers, als ze er zelf uitkomen? We zouden ook kunnen denken aan versterking van de stem van de werknemer via de medezeggenschap.

De heer Van Weyenberg (D66): De heer Van Vliet gebruikt vooral representativiteit als argument. Is hij het eens met mijn fractie dat we ook kritisch moeten zijn bij het algemeen verbindend verklaren van afspraken die bijdragen aan het weer aan het werk gaan, of die ervoor zorgen dat er geen laagste loonschalen meer zijn waarop mensen rond het minimumloon weer in dienst kunnen worden genomen?

De heer Van Vliet (PVV): Voor onze fractie zijn beide zaken aan de orde. Ik doe geen uitspraak over het salaris waartegen iemand in dienst moet worden genomen. Uiteraard gaat het niet alleen over representativiteit, maar ook over het feit dat er vaak afspraken worden gemaakt die voor veel bedrijven en hun werknemers nadelig uit blijken te pakken. Dan kun je er niet meer van afwijken.

Ten slotte heb ik nog een vraag over de participatie van de Wet participatieplaatsen. 30% van de gemeenten zet dat instrument in, heb ik begrepen uit de stukken. De doorstroom naar regulier werk varieert van 15% tot 22%. Dat is vrij mager. Ter discussie staat de premie die deelnemers krijgen omdat ze daaraan meedoen. Die premie zou de doorstroming kunnen belemmeren. Dat punt zie ik. Wat vindt de minister hiervan? En als dat zo is, moeten we dan niet iets doen aan die premie? Uitgangspunt zou moeten zijn dat iedereen die geen werk heeft, moet deelnemen aan werkverschaffingsprojecten.

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Dit is het eerste optreden van de nieuwe minister in een AO. Gisteren trad hij voor het eerst in de plenaire zaal op als minister. Ik wil hem namens mijn fractie hartelijk welkom heten en ik zie uit naar de debatten in de komende periode met een minister die als wethouder in Amsterdam zijn sporen meer dan verdiend heeft. De verwachtingen zijn hooggespannen, maar er ligt ook een zware opdracht. De minister kan erop rekenen dat de CDA-fractie hem in de komende periode daarbij kritisch zal volgen, zeker als het gaat om het bevorderen van de arbeidsparticipatie.

De verslechterde economische situatie heeft gestaag verslechterende cijfers op het gebied van de werkloosheid tot gevolg. De laatste cijfers van het CBS gaan uit van bijna 7%. Ook Randstad kwam vandaag met slechte cijfers over Europa. In het regeerakkoord wordt heel expliciet gesproken over het principe dat werk moet lonen. Dat spreekt mij aan. Ook de minister sprak hier gisteren nadrukkelijk over, tijdens het vragenuur. Echter, als je de nieuwe afspraken in het regeerakkoord bekijkt dan is het de vraag of de nadruk niet primair ligt op werk gaat boven uitkering. In de plannen voor een extra inkomensafhankelijke arbeidskorting in het regeerakkoord 2.0 wordt het verschil tussen uitkeringen en arbeid verder vergroot. Is de minister van mening dat het tot nu toe niet genoeg loonde om vanuit een uitkering te gaan werken?

Verder lijkt het gevolg van de aangepaste plannen dat de marginale druk rondom een modaal inkomen verder toeneemt. Daar ligt de spreekwoordelijke rekening van de aangepaste plannen. Dit lijkt strijdig te zijn met het door het kabinet gepropageerde principe dat werk moet lonen. Graag een reactie hierop, ook in het licht van het feit dat de premier vorige week in het debat over de regeringsverklaring leek te benadrukken dat er geen aanpassingsruimte is op dit gebied, waarna collega Van der Staaij zijn motie over de marginale druk aanpaste. De minister van Financiën leek gisteren in de Eerste Kamer aan te geven dat nivelleren geen doel an sich is. Zouden wat de minister betreft de plannen op dit gebied aangepast kunnen worden indien blijkt dat de voorstellen negatieve gevolgen hebben voor de werkgelegenheid?

Uit de Monitor Arbeidsmarkt blijkt dat het aantal flexibele krachten in de afgelopen jaren fors is toegenomen. Dat is bekend. Deze flexibele krachten vangen als eersten de klap van een economische crisis op. Juist nu is het belangrijk dat er in de cao’s extra afspraken komen over de scholing van flexwerkers. Wat ons betreft moeten ze toegang krijgen tot scholingsfondsen. Wat is de stand van zaken? Hoe hoog is het percentage cao’s waarin al afspraken worden gemaakt over de scholing van flexwerkers?

Over de positie van ouderen op de arbeidsmarkt: het aantal werkloze ouderen lijkt steeds verder te stijgen. Er worden maatregelen genomen om de arbeidsmarkt te versterken: aanpassing van het ontslagrecht en de duur van de WW. Op de lange termijn is dat goed voor de arbeidsmarkt, maar wellicht betekent het op de korte termijn een vergroting van het risico van werkloosheid onder ouderen. In het verleden is op dit terrein gewerkt met taskforces, ook op het gebied van de jeugdwerkloosheid. Zijn de aanbevelingen van de diverse taskforces van de afgelopen twintig jaar nog bruikbaar en hoe kijkt de minister aan tegen het opnieuw instellen van een taskforce jeugdwerkloosheid, of een taskforce ouderenwerkloosheid, met als doel het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt?

Uit de evaluatie van participatieplaatsen blijkt dat gemeenten twijfelen over de inzet van participatieplaatsen, mede als gevolg van de aanwezigheid van makkelijker alternatieven en zorgen over aanstaande bezuinigingen op dit terrein. Wat is de minister voornemens hieraan te gaan doen?

Mijn fractie blijft aandacht vragen voor de overgang van praktijk- en speciaal onderwijs naar de arbeidsmarkt. Hierover is de motie-Sterk aangenomen. De staatssecretaris heeft hierover afspraken gemaakt met de betrokken instanties. Waartoe heeft dit concreet geleid?

Ik kom toe aan het AStri-onderzoek, en dan specifiek de samenwerking tussen het UWV en de gemeenten. De bedoeling is dat er meer synergie ontstaat op de Werkpleinen. Wij horen de laatste tijd steeds meer geluiden vanuit gemeentes dat uitkeringsgerechtigden weinig dwang en drang ervaren, en dat tijdelijk werk nauwelijks wordt ingezet. Wat vindt de minister van de noodzaak van betere samenwerking tussen het UWV en gemeenten?

Voorzitter: Huizing

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Mijn fractie is uiteraard bijzonder trots op een zo deskundige minister op het voor ons ongelooflijk belangrijke departement van SZW. We zijn daar heel erg blij mee. Ook ik hoop op een heel goede samenwerking met deze minister. Onze verwachtingen zijn zeer hooggespannen.

Tegelijkertijd weten we dat het kabinet aantreedt in een buitengewoon moeilijke situatie.

Wij leven in een periode waarin het met de werkgelegenheid niet goed genoeg gaat, de werkloosheid stijgt en we natuurlijk allemaal onze mailbox vol hebben met mails van zeer verontruste burgers die zich zorgen maken over de toekomst. Die zorgen delen wij met hen.

In een overleg over arbeidsmarktbeleid is het grote probleem altijd dat al die zorgen hier op de agenda staan en dat we veel onderwerpen hebben. Ik wil eigenlijk proberen mij te beperken tot een kleiner aantal onderwerpen; de andere onderwerpen behandelen we dan op andere momenten, zoals bij de begrotingsbehandeling. In het algemeen vraag ik de minister zijn visie en opvatting te geven, niet alleen inhoudelijk, maar ook procesmatig. Meest concreet is het probleem van de werkloosheid, die deze week alweer is gestegen. Er zijn grote problemen in een aantal specifieke sectoren, met name in de bouw. Maar is het allemaal tijdelijk, komen die tekorten op de arbeidsmarkt eraan? Gaat dat een oplossing bieden in sectoren als het onderwijs en de zorg? Inmiddels weten we ook dat we daar de hoge verwachtingen moeten bijstellen.

Een volgend belangrijk punt is de grote spanning tussen vast werk en flexwerk. Toen wij het vorige kabinet verwelkomden, heb ik een lange discussie met de vorige minister, de heer Kamp, gehad over de vraag of de flex nou daadwerkelijk zo aan het groeien was. Aan het eind van die twee jaar konden we in ieder geval tegen elkaar zeggen dat daarover geen twijfel mogelijk was. Jammer genoeg had ik het gelijk aan mijn zijde gekregen. Ik zeg dat zo, omdat dit betekent dat te veel mensen in flexarbeid terecht zijn gekomen terwijl ze dat eigenlijk niet willen. Mijn fractie heeft ook initiatieven genomen, die zijn neergelegd in een wetsvoorstel. Maar dat wetsvoorstel is eigenlijk doorkruist door de totstandkoming van het kabinet. Ik kijk met hooggespannen verwachtingen uit naar de daden van de nieuwe minister op dit punt. Het is heel erg belangrijk dat we veel aandacht geven aan de positie van flexwerkers en dat wij daarbij ook steeds het onderscheid maken tussen mensen die bewust kiezen voor het zzp-schap en mensen die daar onbewust in terechtkomen en dat niet willen.

Een volgend belangrijk punt gaat over de positie van ouderen op de arbeidsmarkt. Eerder hadden we het over 55-plussers, maar zo langzamerhand kijken we al naar de 50-plussers, en op veel bijeenkomsten wordt al gesproken over 45-plussers. Mensen lijken steeds jonger oud te worden op de arbeidsmarkt. Dat is geen goede ontwikkeling, want het betekent in dit geval dat mensen steeds sneller niet meer aan een baan komen. Ook mijn fractie denkt dat dit een heel belangrijk punt voor het kabinet is om aan te pakken. Ik geloof dat de heer Heerma de vraag stelde of het geen idee is om te leren van bijvoorbeeld de taskforce jeugdwerkloosheid, en zo’n taskforce voor ouderen in te zetten. Wij denken namelijk echt dat een heel activerende manier nodig is om participatie van ouderen, door ons zeer gewild, mogelijk te maken. Graag een reactie van de minister.

Er zijn experimenten geweest bij de werk-naar-werkbegeleiding. Het is heel belangrijk dat zowel de overheid als bijvoorbeeld de vakbond daarin een rol heeft en inspeelt op onzekerheden die bij werknemers leven over de van-werk-naar-werktrajecten. Is dit een van de punten die de minister meeneemt in de bespreking met de sociale partners over de sociale agenda, die de komende tijd natuurlijk van ongelooflijk groot belang wordt?

De voorzitter: Mevrouw Hamer, komt u tot een afronding?

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik ben bijna klaar, voorzitter.

Worden de aanpassingen van het ontslagrecht begeleid door van-werk-naar-werkorganisaties?

Kortheidshalve sluit ik aan bij de vragen die zijn gesteld, onder anderen door mevrouw Voortman, over het huishoudelijk werk. Een heel actieve groep vanuit onder andere de FNV Vrouwenbond is bereid om een keer met de actiegroep te praten en zich te verdiepen in de problemen rondom het huishoudelijk werk.

Mijn laatste opmerking betreft datgene waarvan de heer Huizing in zijn betoog een punt maakte, namelijk het laaggeschoolde werk en de begeleiding bij gemeenten. De heer Huizing stelde voor om mensen met een uitkering te verplichten, zich bij een uitzendbureau in te schrijven, als ik hem goed heb verstaan. Ik heb juist begrepen dat gemeenten liever niet willen dat uitkeringsgerechtigden worden ingeschreven bij een uitzendbureau, omdat het risico bestaat dat zij toch niet volledig aan het werk komen en er veel rompslomp is, omdat ze dan weer even aan het werk zijn en dan weer even niet. De route langs de Werkpleinen zou eigenlijk veel beter zijn. Op grond van het onderzoek dat er nu ligt, is mijn conclusie echter wel dat de Werkpleinen dan nog veel beter zouden moeten functioneren. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

De heer Van Vliet (PVV): We kennen het begrip «burgerlijke ongehoorzaamheid». Misschien kent mevrouw Hamer ook het begrip «coalitieongehoorzaamheid». Wil zij daarover nadenken waar het gaat om de WW-rechten? Ik kan me niet voorstellen dat de PvdA het laat bij de stand van de zaken van het moment. Ik hoor dus graag kort nog eens de visie van mevrouw Hamer op de plannen van het kabinet om de WW te bekorten. Van coalitieongehoorzaamheid hebben we gisteren een mooi staaltje gezien, toen de VVD de energielabels afschoot. Dat was prachtig. Misschien kan mevrouw Hamer dit afschieten.

Mevrouw Hamer (PvdA): Het begrip «coalitieongehoorzaamheid» is mij niet bekend, ook niet uit vorige perioden. Als ik het al wel kende, zou ik het niet aan de heer Van Vliet vertellen. Het is helder dat de maatregelen inzake bijvoorbeeld ontslagvergoedingen en de WW zeer pijnlijk zijn. Ik zeg nadrukkelijk dat wij er uiteindelijk mee akkoord zijn gegaan in het totaalpakket van het regeerakkoord. Dat is altijd zo. Wij hebben echter ook gezien dat de paragraaf over het arbeidsmarktbeleid is voorzien van een kader waarin een sociale agenda tot stand moet komen, waarbij de sociale partners een rol hebben. Wij zijn daar uiteraard zeer blij mee, niet omdat het kabinet een tweede keer zijn regeerakkoord moest presenteren, maar wel omdat er bij die tweede keer afspraken zijn gemaakt over een extra bedrag voor de sociale agenda. Zoals de heer Samsom al heeft gezegd, zullen we nauwgezet bekijken in hoeverre de WW daarbij kan worden betrokken. Nogmaals, de agenda met de sociale partners staat wat ons betreft voorop.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik kom terug op de positie van huishoudelijk werkers. Ik neem aan dat wij er nog steeds samen bij de minister op aandringen dat het internationale ILO-verdrag wordt geratificeerd.

Er staan verschrikkelijk asociale maatregelen in het regeerakkoord inzake de rechten van werkers, met name rondom de WW en het ontslagrecht. Vervolgens komt er een fooi van 250 miljoen. Ik weet hoe actief mevrouw Hamer de afgelopen jaren samen met ons bezig is geweest met banenplannen tegen jeugdwerkloosheid en noem maar op. Hoe kan het dan dat nota bene dit kabinet een sector die het heel moeilijk heeft, de bouwsector, een plan door de strot duwt en 2 miljard weghaalt bij de socialevolkshuisvesters, waardoor de sector totaal komt stil te liggen en er nog veel meer werklozen komen in de bouw? Dat is toch dictatoriaal gedrag?

Mevrouw Hamer (PvdA): Mij zijn twee vragen gesteld. Mijn inzet ten aanzien van de domestic workers is bekend. Ik heb de minister daarover net vragen gesteld in het verlengde van datgene wat mevrouw Karabulut erover heeft gezegd. Dat lijkt mij dus helder. Ik geloof niet dat wij in dit overleg het debat over de sociale woningmarkt moeten voeren; ik kijk even met een schuin oog naar de voorzitter. Ik heb in mijn bijdrage gezegd dat ik het streven naar meer werkgelegenheid en het opheffen van de werkloosheid in verschillende sectoren van buitengewoon groot belang vind, zelfs het allerbelangrijkste. In het kader van het regeerakkoord is het logisch dat we veel praten over de punten waarop we proberen rechten te versterken of waarop rechten worden afgebroken, waarmee mensen het vervolgens niet eens zijn. Het allerbelangrijkste is natuurlijk dat mensen gewoon aan het werk komen. Daarop moeten we inzetten. Ik heb de bouw als voorbeeld genoemd. Ik hoop dat het kabinet daar veel aan zal doen. Mevrouw Karabulut zal de PvdA-fractie tegenkomen als een fractie die veel wil doen in het kader van de werkgelegenheid.

Mevrouw Karabulut (SP): Daarom snap ik het ook werkelijk niet. Als het behoud van de werkgelegenheid en het oplossen van de werkloosheid de Partij van de Arbeid-fractie menens is, tref je geen maatregel die de bouwsector, waar het toch al niet goed ging, zo hard raakt dat je er nog meer werklozen creëert. Wat is het antwoord van de Partij van de Arbeid op de vraag van oudere werknemers waarom in deze crisistijd het stukje zekerheid van de WW-rechten die ze hebben opgebouwd, wordt afgebroken?

Mevrouw Hamer (PvdA): Volgens mij heb ik op de laatste vraag geantwoord toen ik sprak over de moeilijke afweging die wij hebben moeten maken en uiteindelijk hebben gemaakt in het totaal van het regeerakkoord. Ik zal niet verhelen, net zo min als onze partijleider en fractievoorzitter dat doet, dat daar pijnlijke maatregelen in zitten. Ik heb net aangegeven dat voor ons de sociale agenda en het overleg daarover met de sociale partners voor de invulling en de verdere uitwerking heel erg belangrijk is. Die route kan u uit mijn mond niet onbekend voorkomen; ik ben daar altijd een zeer groot voorstander van geweest. Op die manier hebben we in het verleden wel meer problemen kunnen oplossen.

Mevrouw Karabulut (SP): Er valt moeilijk over een agenda te spreken als er geen sociale maatregelen op tafel liggen. We zullen zien hoe het de komende tijd gaat lopen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Mijn vraag betreft het overleg over de sociale agenda met de sociale partners. Is het de bedoeling dat dit een formaliteit wordt of is er, wat de Partij van de Arbeid betreft, ook ruimte om zaken uit het regeerakkoord te wijzigen?

Mevrouw Hamer (PvdA): Wat ons betreft is er ruimte voor overleg, uiteraard binnen de financiële kaders. Zo staat het ook letterlijk in het regeerakkoord. Die financiële kaders zijn overigens recentelijk verruimd. Wat ons betreft is er ruimte voor de sociale partners en het kabinet om daarover te praten, er invulling aan te geven en een agenda te maken. Wat mij betreft wordt het meer dan een agenda: ik hoop dat er daadwerkelijk actieplannen uit voortkomen om de arbeidsmarkt op gang te brengen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Bij de inkomensafhankelijke zorgpremie hebben we gezien dat het wel degelijk mogelijk is om breder te kijken dan alleen naar het punt in kwestie. Dat heeft uiteindelijk die 250 miljoen voor de sociale agenda opgeleverd. Wordt met de «financiële kaders» specifiek bedoeld de financiële kaders van het voorstel ten aanzien van de WW of hebben we het dan over de brede financiële kaders van het regeerakkoord? Waar zit de ruimte voor de Partij van de Arbeid?

Mevrouw Hamer (PvdA): Het lijkt mij dat die vraag te beantwoorden is als de sociale agenda aan de orde is bij de sociale partners. Ik ga mensen nu niet voor de voeten lopen. De financiële kaders van het regeerakkoord zijn helder. Ik ben heel benieuwd hoe de minister aan de slag gaat met de sociale agenda. Ik heb hem daarover net een aantal vragen gesteld.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben blij dat mevrouw Hamer tot het kamp van de hervormers is toegetreden inzake de WW en het ontslagrecht; niet omdat dat afbraak is, zo zeg ik tot sommige collega's, maar omdat het een heel goede manier is om mensen veel betere kansen op de arbeidsmarkt te geven. In het verlengde van de vraag van mijn buurvrouw vraag ik me echter wel af waar voor mevrouw Hamer de grens ligt. Als er oplossingen zijn die hetzelfde geld opbrengen maar waarmee al deze hervormingen, die uiteindelijk tot meer banen leiden, niet worden gerealiseerd, is zij dan blij met zo'n sociale agenda? Of vindt zij dat de hervormingen ook een waarde in zichzelf hebben?

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik geloof niet dat de hervormingen in zichzelf een waarde hebben. Het gaat altijd om het doel dat je wilt bereiken. Van een hervorming om de hervorming zie ik het nut niet in. Hervormingen zijn nodig omdat je dingen in beweging wilt brengen. De hervormingen uit het regeerakkoord staan wat mij betreft in het teken van het doel van meer werkgelegenheid. Er is, zoals gezegd, overleg nodig met de sociale partners over de invulling ervan, simpelweg alleen al omdat er in de praktijk niets van terechtkomt als we het zonder de sociale partners doen. De jeugdwerkloosheid loopt veel te veel op naar onze zin. Ook moet er meer werkgelegenheid komen voor ouderen. Met het grapje dat je steeds vroeger oud bent, heb ik aangegeven dat ouderen en jongeren naar elkaar toegroeien. Dat betekent eigenlijk dat de werkloosheid over de hele linie veel te hoog is. We willen naar arbeidsparticipatie toe. Werk, werk, werk is uiteindelijk altijd het adagium van de Partij van de Arbeid geweest. Daar gaat het ons om.

De heer Van Weyenberg (D66): Mijn partij is altijd voorstander geweest van de hervormingen omdat ze tot meer banen leiden en tot meer kansen voor mensen die langs de kant staan, zoals jongeren. In het verleden vond u dit soort maatregelen een afbraak van de werkgelegenheid. Vindt u ze nu goed of vindt u ze eigenlijk niet goed? Natuurlijk zijn de hervormingen niet het doel an sich; het gaat erom wat we ermee willen bereiken. Mijn partij is ervan overtuigd dat deze maatregelen goed zijn voor de economie. We zoeken er graag draagvlak voor. Steunt u de maatregelen an sich of vindt u ze eigenlijk nog steeds slecht voor de werkgelegenheid? Is dit regeerakkoord dan niet in pen, maar helaas slechts in potlood met gum erbij geschreven?

Mevrouw Hamer (PvdA): Ik geloof niet dat je dit soort vergelijkingen moet gebruiken. Laat ik er een voorbeeld uithalen. In het verleden hebben we ons inderdaad fel verzet tegen voorstellen over de versoepeling van het ontslagrecht. Het ging destijds bijvoorbeeld over het afschaffen van de preventieve toets. U kunt zich mijn inbreng van toen misschien nog herinneren. In de plannen van het regeerakkoord blijft de preventieve toets als een belangrijke zekerheid voor mensen overeind. Ik heb al een paar keer aangegeven het belangrijk te vinden dat ook daarover nog goed overleg plaatsvindt met de sociale partners, zodat er een route uitkomt die ook door het CPB een versterking van het ontslagrecht wordt genoemd. Om over de hele linie nu iets te zeggen over de hervormingen, vind ik te algemeen. Ik hoop dat de heer Van Weyenberg mij dat niet kwalijk neemt. De Partij van de Arbeid is akkoord gegaan met een regeerakkoord dat moet leiden tot meer banen, tot meer werkgelegenheid en uiteindelijk tot een betere ontplooiing van de werknemer op de arbeidsmarkt.

De heer Van Weyenberg (D66): Dit maakt heel nieuwsgierig. Ik heb de premier niet horen vertellen over een aanscherping van het ontslagrecht, dus ik zie uit naar de uitwerking in de praktijk.

Mevrouw Hamer (PvdA): Dan raad ik u aan om de bijlage van het CPB te lezen.

Voorzitter: Hamer

De vergadering wordt van 15.15 uur tot 15.30 uur geschorst.

Minister Asscher: Voorzitter. Ik dank de leden voor het aardige en hartelijke welkom dat ze me hebben gegeven. De een was constructief, de ander destructief, maar iedereen was vriendelijk en op samenwerking gericht. Ik vind dit een heel mooi eerste algemeen overleg met een rijkheid aan onderwerpen. Ik zal proberen om er zo goed mogelijk op te reageren, maar het zal niet allemaal in detail zijn. We weten dat de heer Van Vliet zijn buskruit nog even droog houdt. Waar nodig zal ik dat ook doen; ik hoop dat daarvoor begrip kan worden opgebracht. In dit eerste algemeen overleg zien we meteen wat een ongelooflijk belangrijke onderwerpen er aan de orde zijn en wat een enorme verantwoordelijkheid wij met elkaar hebben. De Kamer heeft een paar keer gewezen op mijn verantwoordelijkheid, maar zij is natuurlijk mijn opdrachtgever om de komende jaren goed om te gaan met deze problemen. Ik verheug me daar zeer op.

Ik begin met een kort algemeen blokje. De voorzitter heeft mij daartoe in haar rol als woordvoerder ook uitgedaagd, evenals sommige andere leden. Daarna ga ik in op de positie van flexwerkers en de passage uit het regeerakkoord daarover. Vervolgens zeg ik iets over de cao en het algemeen verbindend verklaren. Daarna ga ik in op de vragen van onder anderen mevrouw Karabulut over huishoudelijk werkers. Dan ga ik in op het onderzoek van AStri over de onderkant van de arbeidsmarkt en de vragen die daarmee samenhangen. Vervolgens zeg ik iets over de sociale agenda, meer in het bijzonder over de arbeidsmarktpositie van ouderen aan de ene kant en van jeugdigen aan de andere kant, om ten slotte nog iets te zeggen over van-werk-naar-werk. Het is misschien goed als ik informeer bij de voorzitter hoeveel spreektijd ik hiervoor heb.

De voorzitter: Uw spreektijd is in principe onbeperkt.

Minister Asscher: Dat had u niet moeten zeggen!

De voorzitter: Als ik denk dat het uit de hand loopt, ga ik opzichtig bewegen. Ik stel de collega's voor om weer met drie interrupties te werken. Dat ging in de eerste ronde prima. Gezien de indeling van de minister stel ik voor om hem zijn algemene inleiding in een keer te laten uitspreken en na afloop ervan eventueel te interrumperen. Ik zie dat de leden hiermee akkoord gaan.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb wat vragen over zzp'ers gesteld, die ik niet in de blokjes heb horen terugkomen.

Minister Asscher: Ik neem ze deels mee in het deel over flexibele arbeid en deels later in mijn betoog.

Voorzitter. Terecht heeft uw commissie veel aandacht besteed aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de recente Arbeidsmarktmonitor. De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn niet gunstig. We zien een krimp van de economie van 1,1% en een stijging van de werkloosheid. Mevrouw Karabulut heeft de cijfers niet voor niets genoemd. Velen van u hebben ze herhaald. Ook de jeugdwerkloosheid is met 13,3% te hoog. Het betreft 115 000 jongeren. Het zijn cijfers waarvan we helaas niet kunnen zeggen dat de bodem al bereikt is. Je ziet dat het een trend is. Je ziet ook dat het Centraal Planbureau een stijging ervan raamt. Daarmee wordt het niet beter. Met name voor degenen die het betreft, dus mensen die hun baan verliezen, betekent het een hard gelag. De afgelopen weken hebben we veel gesproken over koopkrachtplaatjes en puntenwolken, maar als dit je overkomt, betekent het natuurlijk een enorme achteruitgang. Ik vind het een van de belangrijkste uitdagingen van het nieuwe kabinet om hierop een antwoord te vinden.

Als ik de collectieve inbreng van de commissie zou samenvatten, is dat met de woorden «werk, werk, werk». Vervolgens is het wel de vraag «hoe, hoe, hoe?». Over het «hoe» verschillen de leden der commissie van mening. Daar moeten we reëel in zijn. Er is geen knop waarop dit kabinet of enig kabinet kan drukken waardoor het weer beter gaat. Er is heel veel dat wij kunnen en dat wij ook moeten doen, met name op het gebied van de arbeidsmarkt. Een van die dingen is duurzame inzetbaarheid – ik vind dat overigens een lelijke term – dus mensen geschikter maken, fit houden en kansrijker maken om werk te vinden. Ik doel ook op de inspanningen van overheidswege om mensen naar een nieuwe baan te helpen. Dat zijn allemaal elementen waar wij veel aan kunnen doen en waar wij veel aan moeten doen.

Er is ook gevraagd naar de algemene visie van het kabinet, om alvast een schot voor de boeg te geven. Ik geloof dat die het best samen te vatten is zoals de minister-president dat heeft gedaan. De overheidsfinanciën moeten op orde zijn. Dat is cruciaal voor onze economie, voor de toekomstige schuldenlast, voor de rente die wij betalen en voor de groeipotentie. Wij willen dat wel degelijk doen op een manier waardoor de rekening zo eerlijk mogelijk wordt verdeeld. Ik ben het van harte eens met de minister van Financiën dat nivelleren geen doel op zich is. Ik ben het ook met hem eens – dat deel citeerde de heer Heerma niet – dat in je een periode waarin je zo enorm bezuinigt en toch al heel veel aan de onderkant vraagt, daar rekening mee moet houden door die groep wat te ontzien en wat meer te vragen aan de hogere inkomens. Dat staat overigens in de traditie van de partij van de heer Heerma. Daarnaast moet wel degelijk worden gewerkt aan groei door te investeren, door innovatie te stimuleren en door in het onderwijs te investeren. Op lange termijn zijn dat uiteindelijk de belangrijkste banenmotoren, en dus banenplannen, die je als kabinet kunt maken.

Binnen mijn portefeuille, binnen mijn opdracht, ligt natuurlijk een enorme uitdaging om goed om te gaan met hervormingen en bezuinigingen. Het zijn hervormingen waarvan een positief effect te verwachten valt op de structurele werkgelegenheid. Dat is ook te zien in de berekening van het Centraal Planbureau. Die vergen echter ook van ons dat wij bij de uitwerking en de uitvoering ervan op zoek gaan naar draagvlak. Je moet dat op een goede manier doen, waarbij je rekenschap geeft van de tijd waarin wij leven. Vandaar ook die belangrijke passage in het regeerakkoord waarin staat dat het kabinet dat gaat doen met de sociale partners in de vorm van een sociale agenda.

Ik geloof dat ik hiermee een aardig begin heb gemaakt met wat ik als algemeen beeld wilde schetsen. Ik wil er nog twee dingen aan toevoegen. Het eerste betreft groepen in een kwetsbare positie. Wij hebben net gesproken over groepen waarover zorgen zijn wat betreft hun kansen op de arbeidsmarkt, in het bijzonder de ouderen. Daarnaast hebben wij gesproken over de oplopende jeugdwerkloosheid. Evenzeer belangrijk is de groep mensen die nog minder kansen op de arbeidsmarkt hebben, namelijk mensen met een handicap of een beperking. Die groep valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. Ik wil deze echter wel noemen als een van de dingen die belangrijk zijn in het regeringsbeleid. Ja, ook daar is een stevige taakstelling. Aan de andere kant zijn er echter verplichtingen in de vorm van een quotaregeling voor het bedrijfsleven om ervoor te zorgen dat zij zich openstellen voor die mensen.

Het tweede betreft de sociale partners. Straks zal ik daar nog preciezer op ingaan. In de beleidsvisie van het kabinet is het overleg met de sociale partners niet alleen een rituele dans of iets voor de vorm. Het gaat echt om het creëren van draagvlak voor structurele veranderingen. Voor de stabiliteit van je economie en in het bijzonder van je arbeidsmarkt is het van enorm belang om die partners daarbij te betrekken. De heer Van Weyenberg vroeg of ik niet bang ben dat dit een remmend effect heeft. Ik heb in mijn eerste kennismakingsgesprekken heel duidelijk gemaakt aan alle partners dat die financiële taakstelling staat. Die is heel stevig. Dat is echter een bijdrage die geleverd moet worden aan het gezond maken van de overheidsfinanciën. Er is wel degelijk ruimte om te gaan praten, met dien verstande dat die taakstelling staat. Ik heb de opdacht om een sociale agenda te maken. Dat betekent dat er binnen die financiële kaders veel mogelijk is. Het kan dus geen rem zijn. De tijdpaden zijn vrij strak, zoals te lezen is in de financiële bijlage. Er is echter alle kans om meer draagvlak te verwerven door ervoor te zorgen dat er verstandige voorstellen worden gedaan. Wellicht kunnen zij niet altijd op steun rekenen, maar toch ten minste op begrip van de mensen die het betreft.

Dit was mijn algemene inleiding.

De heer Heerma (CDA): De minister refereerde in zijn algemene inleiding aan mijn verwijzing naar wat de minister van Financiën gisteren in de Eerste Kamer zei. Hij ging hierbij echter niet in op mijn vragen of werk boven uitkering gaat en of werk moet lonen. Komt dat later terug of moet ik het hiermee doen?

Minister Asscher: Het is mijn bedoeling om alle specifieke vragen specifiek en concreet te beantwoorden. Gezien de hoeveelheid vragen is het echter zeker dat mij dat niet zal lukken. Het is dus goed dat de heer Heerma mij daaraan herinnert. Misschien dat er nog andere momenten komen.

Impliciet gaf ik het antwoord op de vraag al: het kabinet verkiest niet het een boven het ander. Als wij alleen maar de marginale druk hadden gekozen – die suggestie leek te liggen in de motie van de heer Van der Staaij – hadden wij een andere set afspraken gemaakt. Als wij alleen maar hadden gekeken naar inkomensverschillen, hadden wij ook een andere set afspraken gehad. Wij hebben gezocht naar een balans. Het mag duidelijk zijn dat in de eerste versie van het regeerakkoord die balans niet volgens iedereen goed getroffen was. Wij hebben geprobeerd om die te verbeteren. Zodra je een balans zoekt, leveren groepen in. De marginale druk wordt op sommige punten hoger. Inkomensverschillen nemen voor een deel af, maar zijn voor een deel door het basispad wat er lag aan het groeien. Het is daarbij zoeken naar de juiste balans. Ik kies er niet voor om te zeggen dat het alleen maar om het bevorderen van de arbeidsparticipatie moet gaan. Mensen moeten het ook kunnen dragen.

De heer Heerma (CDA): Mijn concrete vraag was of de minister van mening is dat de afstand tussen een uitkering en werk het probleem is. Daar zijn immers specifiek maatregelen over opgenomen in het aangepaste regeerakkoord. Ik had nog een vraag, waarbij ik een haakje probeer te vinden in het feit dat het eerste antwoord van de minister was dat er geen wetten van Meden en Perzen zijn. Als nu blijkt – ik verwijs naar de cijfers uit de motie-Van der Staaij – dat er wel degelijk een probleem ontstaat voor de werkgelegenheid als gevolg van de nog hogere marginale druk rond modaal, die al zo ongeveer de hoogste was, is er dan ruimte om daar nog iets aan te doen?

Minister Asscher: In specifieke zin is mijn antwoord ja. Het is ongelooflijk belangrijk dat mensen die uit een uitkering komen, ervaren dat werk loont. Dat is dus inderdaad een heel belangrijke pijler. Ik heb in mijn eerste brief aan de Kamer al in algemene zin aangegeven dat wij waar het de koopkracht betreft – dat geldt ook voor andere aspecten van het beleid – in de uitwerking telkens moeten kijken naar de effecten van het beleid. Ook marginale druk is daarbij relevant. Ik ga echter niet nu al beloven dat het zuivere feit van die marginale druk moet leiden tot aanpassing. Ik wil het echter ook zeker niet uitsluiten.

De voorzitter: Ik verzoek u om verder te gaan met uw volgende blokje, minister.

Minister Asscher: Ik ga nu in op de vragen over flexarbeid. Terecht hebben mevrouw Karabulut en anderen aangegeven dat de passage hierover aan de ene kant een belangrijke opdracht bevat en aan de andere kant nog abstract is. Voor mij is een van de grote opdrachten, die ik ook persoonlijk belangrijk vind, om daarmee aan de slag te gaan. Dat doe ik niet in splendid isolation, vanuit het departement. Ik wil dat met de Kamer doen en met de sociale partners. Ik ga uiteraard kijken naar de inhoud van het nog niet ingediende initiatiefwetsvoorstel van de heer Ulenbelt en mevrouw Hamer om te bezien welke elementen daarvan passen in de opdracht die ik in het regeerakkoord heb gekregen.

Het is goed om te beseffen dat flexibele arbeid een enorm belangrijk onderdeel is van onze economie. Het maakt de economie sterk en flexibel. Flexibilisering moet echter niet leiden tot het verdringen van gewoon werk, het vervangen van werk dat door mensen in vaste dienst wordt verricht. Dat moet niet worden ondergraven door vormen van flexwerk. Flexibele arbeid is belangrijk voor ziek en piek. Dat is klassiek. Flexibele arbeid is belangrijk voor mensen die op weg gaan naar vast werk. Mensen beginnen vaak met een tijdelijk contract. Dit komt straks nog even terug bij de discussie naar aanleiding van vragen over het AStri-rapport. Wij moeten dus scherp zijn op oneigenlijk gebruik van flexibiliteit. Dat is iets wat het regeerakkoord ademt. Ik wil daar met urgentie mee aan de slag. Ik vind het nu te vroeg om daar specifieke beleidsvoorstellen op aan te kondigen. Dat zou ongepast zijn. Ik ben vandaag twee weken en twee dagen in dienst van de Kamer en de Koningin. Dat zou niet goed zijn. Ik licht dit onderwerp er echter wel heel specifiek als eerste uit na mijn algemene betoog, omdat ik ermee aan de slag wil en er veel van verwacht.

De heer Huizing (VVD): Ik wil ingaan op flex en vast. De minister zegt dat er geen oneigenlijk gebruik mag worden gemaakt van flexibiliteit. Stel dat iemand twee jaar geleden een onderneming is gestart en gelegenheid heeft om drie mensen in dienst te nemen, hoewel hij nog in zijn opstartfase zit. Hij neemt een ondernemersrisico, ook nog in onzekere tijden. Het kan zijn dat die ondernemer zegt: het spijt mij, maar ik vind het risico veel te groot om iemand in vaste dienst te nemen met de huidige regelgeving rondom vaste dienstverbanden. Wellicht wil hij het op zich graag, zodat hij mensen aan zich kan binden. Het ondernemersrisico is echter te groot. Als de omzet met 10% daalt en hij kan niet van de mensen af, betekent het dat hij failliet is. Ik pleit er dus voor – ik hoor daar graag een reactie van de minister op – om niet alleen te kijken naar het vaster maken van flex, maar ook naar het flexer maken van vast.

Minister Asscher: De heer Huizing maakt hier naar mijn mening een volstrekt legitiem punt, net als hij net bij interruptie deed. Het is, zeker voor kleinere werkgevers, soms een enorm risico om mensen in vaste dienst te nemen. In mijn ideaalbeeld zou dat veel makkelijker worden en zou dat weer meer voorkomen. Een vaste baan biedt werknemers, bijvoorbeeld als zij een huis willen kopen of huren of als zij zich zorgen maken over de opvoeding van hun kinderen, veel meer perspectief. De Kamer zal van mij niet horen dat dit alleen maar kan door de lasten voor werkgevers groter te maken of door ze daarop aan te spreken. Ik denk dat er in het regeerakkoord wel degelijk elementen zitten die het makkelijker zullen maken om mensen in vaste dienst te nemen. Vast wordt immers minder vast in de voorstellen van het kabinet. Ik zet daar wel iets tegenover. Vanmorgen las ik in Trouw een verhaal over de bloemboeketmakers die werden vervangen door flexarbeiders. Het is niet aan mij om meteen een oordeel over de werkgever te vellen, want die opereert in een globaliserende en concurrerende economie. Het is echter wel een tragisch voorbeeld van hoe gewoon werk wordt vervangen door flexwerk. Daar zitten u en ik volgens mij ook niet op te wachten. Het moet van twee kanten komen. Dat ben ik met de heer Huizing eens.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben inmiddels in lichte verwarring. Mevrouw Hamer heeft ons net verteld dat de plannen voor het ontslagrecht eigenlijk leiden tot een aanscherping ervan. Zo had ik ze niet gelezen. Ik hoor de minister hierover een lijn schetsen die meer past bij het beeld dat ik had. Kan hij daarop ingaan? Wordt het ontslagrecht per saldo soepeler of minder soepel voor mensen met een vast contract?

Minister Asscher: Dat moet nog worden uitgewerkt. De fracties zullen dan allemaal hun eigen interpretatie geven van de voorstellen van de regering. Toch is er niet per definitie tegenspraak tussen die twee stellingen. In de voorstellen van de regering in het regeerakkoord wordt de route eenduidig en simpeler. Dat maakt het soepeler. De werkgever weet eerder waar hij aan toe is als hij door economische omstandigheden helaas afscheid moet nemen van mensen. Mevrouw Hamer heeft echter ook gelijk als je kijkt naar de voorstellen uit het Lenteakkoord, of het begrotingsakkoord. Ik weet niet hoe het hier precies wordt genoemd. In Amsterdam noemden we het het Kunduzakkoord, maar dat zal ik hier zeker niet doen. Daarin was de preventieve toets weg. Die is in het regeerakkoord weer teruggekomen. Die biedt werknemers een zekere bescherming tegen willekeur. In die zin is het niet zwart of wit.

De heer Van Weyenberg (D66): Dat is een mooi antwoord. Mevrouw Hamer wekte echter de indruk dat er ten opzichte van de huidige praktijk – althans, zo heb ik haar begrepen – geen sprake is van een versoepeling. Ik constateer dat het systeem dat nu wordt ingevoerd volgens de plannen het kabinet – dat leidt tot meer rechtsgelijkheid, waar ik blij mee ben – ten opzichte van de situatie vandaag een versoepeling van het ontslagrecht is.

Minister Asscher: De Kamer heeft mij het woord «versoepeling» niet horen gebruiken. In de bijlage van het Centraal Planbureau is de inschatting inderdaad dat dit ten opzichte van het Lenteakkoord of begrotingsakkoord een aanscherping is. Dat neemt niet weg dat het tegelijkertijd ook een vereenvoudiging is, een versimpeling, omdat er wordt gekozen voor één route. Ik houd het toch even bij mijn eigen antwoord. De samenvatting van de heer Van Weyenberg laat ik graag voor hem.

Ik kan nu overgaan naar het volgende blokje.

De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Karabulut nog een vraag heeft. Hoe konden wij haar over het hoofd zien.

Mevrouw Karabulut (SP): Dat klopt. Ik had net nog niet mijn vinger opgestoken omdat ik dacht dat de minister in dit blokje nog zou antwoorden op mijn vragen over de inschaling van schoonmakers en cateringmedewerkers.

Minister Asscher: Die wilde ik beantwoorden in mijn blokje over huishoudelijk werkers. Het had ook hier gekund, daar ben ik het mee eens.

Mevrouw Karabulut (SP): Dan wacht ik dat nog even af.

Minister Asscher: Er is een aantal vragen gesteld over de collectieve arbeidsovereenkomst en de algemeenverbindendverklaring. Mijn politieke lijn in algemene zin is: als iets werkt, als het niet kapot is, moet je het niet per definitie willen repareren. Ik wil kijken naar mogelijke verbeteringen, bijvoorbeeld in het toegankelijk en transparant maken van dispensatieregelingen in collectieve arbeidsovereenkomsten. Het is belangrijk dat bedrijven weten hoe zij gebruik kunnen maken van een dispensatieregeling als die er is. Een principiële discussie over de vraag of het algemeen verbindend verklaren zo'n goed instrument is, is niet mijn allereerste neiging. Feit is dat zowel werkgevers als werknemers er tevreden over zijn. Het grootste deel van de cao's valt onder de normale werking. Het algemeen verbindend verklaren heeft bovendien wel degelijk een stabiliserend effect op arbeidsmarkt. Ik wil zorgen voor onderhoud van de manier waarop wij met dit vraagstuk omgaan. Daar zijn al voorstellen voor aangekondigd door mijn voorganger, met name met betrekking tot de dispensatieregeling.

De heer Van Vliet lijkt te suggereren dat de minister veel meer gebruik zou moeten maken van dispensatiemogelijkheden om daar allerlei andere beleidsdoeleinden mee te bevorderen. Daar voel ik mij niet zo toe geroepen. De heer Van Weyenberg vroeg of arbeidsparticipatie of andere onderdelen die misschien naar onze smaak, ook naar de mijne, onvoldoende geregeld zijn de collectieve arbeidsovereenkomsten niet moeten leiden tot dispensaties. Mijn neiging is om daar andere instrumenten voor te gebruiken die ons ter beschikking staan dan ingrijpen in dit instrument. Dat werkt namelijk naar mijn smaak goed. Ik wacht ook rustig het SER-advies af. Dat gaan wij met elkaar bespreken.

Dit is wat ik over de cao wilde zeggen. Zijn er dan niet per definitie interrupties?

De voorzitter: Nee hoor. Zo lang ik geen vingers zie, kunt u rustig doorgaan.

Minister Asscher: Ik probeer de mores te leren kennen.

Ik kom bij de Regeling dienstverlening aan huis en de huishoudsters. Daar is veel over gesproken, door vrijwel alle woordvoerders. Iemand – ik weet niet meer wie – noemde het kind en het badwater. Dat is wat ik van te voren bedacht hierbij. In de rapporten die er zijn, zien wij dat wij het beter moeten doen. Ik ga uiteraard heel graag in gesprek met de groep vrouwen die daar vanuit de FNV mee bezig is. Ik ben er heel beducht voor – dat zat ook een beetje in het betoog van de heer Huizing – om het kind met het badwater weg te gooien. Dat hoor ik ook een beetje bij de Kamer. Ik hoor een aanbeveling om meer te gaan doen voor deze werksters – dat zijn het over het algemeen – zonder die regeling overboord te gooien. Ik denk dat die heel veel goeds heeft gebracht. Wat werd gezien als niet conform de wet, als zwart, is hiermee in het witte, legale circuit getrokken. Die regeling heeft er voor heel veel werkenden voor gezorgd dat zij dit konden regelen en heeft voor heel veel werksters werk opgeleverd.

Ik kom nu op de verzekeringen en het voorbeeld van België. Ik heb hier naast mij allemaal fantastische mensen zitten die dat gelijk kunnen opzoeken en narekenen. Ik kan melden dat het Belgische vouchersysteem de Belgische overheid per jaar 1 miljard kost. Mensen die gebruik maken van een werkster betalen hiermee € 5,25 per uur, terwijl de daadwerkelijke kosten € 21,50 per uur bedragen. De Belgische overheid steekt daar dus een enorm bedrag in. Het is goed om te kijken naar de goede elementen uit het Belgische systeem, maar ik denk dat dit voor ons geen begaanbare weg is. Wij weten ook dat het met inachtneming van het minimumloon en de premies mogelijk is om er voor € 11 per uur voor te zorgen dat mensen het minimumloon krijgen en fatsoenlijk verzekerd zijn. Heel veel particulieren zijn heel graag bereid om dat te betalen en doen dat ook al.

Er is nog een wereld te winnen in bewustzijn, zowel bij werknemers als bij werkgevers. Ik sluit niet uit dat er meer kan en meer moet. Daar wil ik even goed naar kijken. Ik kom er graag op terug. Dat geldt ook voor de specifieke vraag over ratificatie van het ILO-verdrag. Ik ga ervoor zorgen dat de Kamer daar tijdig een kabinetsstandpunt over ontvangt. Ik wil daar niet nu even alleen antwoord op geven. Ik begrijp dat het al een poos ligt, dus ik zal daar niet lang mee wachten. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer voor het einde van dit jaar een standpunt ontvangt over wel of niet ratificeren met de bijbehorende argumenten.

Mevrouw Karabulut (SP): Dat is alvast goed om te horen. Volgens mij doet de minister zichzelf echter tekort. Mijn vraag is of hij de mening van veel Kamerleden, waaronder die van mijn partij, van de PvdA, van D66 en van GroenLinks, deelt. Hij zegt dat wij niet overboord meten gooien wat wij nu hebben. Erkent hij dat er nogal wat te verbeteren is in de positie in de sociale zekerheid van huishoudelijk werksters? Met ratificatie van het ILO-verdrag zouden wij een eerste stap kunnen zetten wat betreft die erkenning. Wat er in de praktijk vervolgens nog voor concrete maatregelen moeten worden genomen – dat ben ik met de minister eens – vereist nadere bestudering. Nederland loopt wat betreft andere onderwerpen, zoals kinderarbeid, voorop. Kan de minister niet nu vast toezeggen dat het verdrag, dat voor Nederland belangrijk is, sowieso zal worden geratificeerd door de Nederlandse overheid? Dat is wel het minste wat ik nu van hem zou willen horen.

Minister Asscher: Zelfs wat betreft dat minste kan ik mevrouw Karabulut nu even niet geruststellen. Bij het formuleren van het kabinetsstandpunt zal ik uitaard overbrengen wat zij en de andere woordvoerders daar nu over hebben gezegd. Ik wil dat echter wel doen langs de formele lijnen. De Kamer heeft immers ook recht op een kabinetsstandpunt dat niet hier voor de vuist weg is gegeven. Op het niveau van inhoud en doel ben ik het zeker met mevrouw Karabulut eens. Als je die rapporten leest, gun je mensen – ik citeer bewust de heer Huizing – de mogelijkheid om verzekerd te zijn tegen alle zaken waar ons systeem van sociale zekerheid voor is bedoeld. Ik denk dat werkgevers en werknemers al veel meer kunnen op basis van de huidige regelgeving dan nu gebeurt. Volgens mij is er wel degelijk een gebrek aan kennis bij particulieren over tegen welke betrekkelijk lage kosten zij hun werknemer hierin kunnen helpen. Daar is nog een wereld te winnen. Ik zal mij grondig verdiepen in het ILO-verdrag dat is aangehaald.

Mevrouw Karabulut (SP): Goed. Jammer. Ik ga uit van een positief resultaat. De minister heeft daar kennelijk nog even tijd voor nodig. Als ik hem goed samenvat, erkent hij dat huishoudelijk werksters op dit moment niet dezelfde rechten hebben als andere werknemers en erkent hij dat de toegang tot de sociale zekerheid, een belangrijk onderdeel van het ILO-verdrag, moet worden verbeterd, ook voor deze werksters. Als ik het goed begrijp, gaat de minister stappen in die richting zetten.

Minister Asscher: De samenvatting is bijna perfect. Mevrouw Karabulut maakt het iets concreter, wat ik begrijp. Ik heb al gezegd dat ik beducht ben voor dat kind en het badwater. Ja, ik zou het toejuichen als deze werksters veel meer werknemers zijn en als werkgevers daar hun verantwoordelijkheid in nemen. Wat betreft de manier waarop wij daartoe moeten komen, houd ik nog een kleine slag om de arm. Die slag om de arm breid ik uit tot het kabinetsstandpunt over het ILO-verdrag, juist vanwege het kind dat niet door het putje moet.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik gooi dat kind sowieso niet door het putje. Die geruststelling kan ik de minister geven.

Minister Asscher: Dat is dan een toezegging van u, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): We hoeven nu geen debat te voeren over de specifieke systematiek van de Belgische regeling. Je zou deze immers smaller kunnen maken of je zou kunnen bekijken wat de opbrengsten ervan zijn. Het ging mij vooral om het onderzoeken van mogelijkheden. In het regeerakkoord is 100 miljoen uitgetrokken voor het verbeteren van de positie van alfahulpen. Kan de minister in elk geval toezeggen dat hij gaat onderzoeken of die 100 miljoen besteed kunnen worden aan een regeling zoals die in België? Ik zeg dus niet dat het per se die regeling moet worden. Misschien zijn er ook wel regelingen in andere landen. Ik vraag hem om dat te onderzoeken.

Minister Asscher: Daar ben ik het mee eens. Het ging mij er niet om dat wij niet naar het Belgische systeem moeten kijken. Ik heb net de cijfers van dit specifieke systeem gekregen. Dat is ook niet wat je wilt. Niet alleen bij het invullen van de 100 miljoen die voor alfahulpen zijn gereserveerd, maar ook bij het nadenken over het verbeteren van onderkant van de arbeidsmarkt moeten wij en zullen wij ons ook verdiepen in buitenlandse voorbeelden. Dat zullen wij dus zeker doen. Wij gaan echter geen specifiek onderzoek doen naar de Belgische werksterregeling. Wij kijken wel of buitenlandse regelingen elementen bevatten die wij kunnen gebruiken om dit vraagstuk beter te behandelen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Ik ben benieuwd wanneer de Kamer daar meer over kan horen.

Minister Asscher: Ik hoop bij de behandeling van de begroting al een wat duidelijker beeld te kunnen geven over wat ik de komende jaren zou willen doen wat betreft dit onderwerp. Over de alfahulpen zal ik ook in gesprek gaan met de collega van VWS.

Mevrouw Karabulut had een vraag over de openstelling van lage loonschalen bij de rijksoverheid. Dat valt onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Wonen en Rijksdienst, minister Blok. Ik hecht er wel heel veel waarde aan dat dit gebeurt, omdat het ook een bijdrage levert aan het verbeteren van de positie van bijvoorbeeld schoonmakers en cateringmedewerkers. Het is uiteraard niet de bedoeling dat schoonmakers moeten inleveren door dit geschenk. Dat hoeft ook helemaal niet het geval te zijn. Dit moet nog worden uitgewerkt. De minister voor Wonen en Rijksdienst zal terugkomen op dit onderdeel van het regeerakkoord.

De voorzitter: U bent net geweest, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik wil nog een keer, voorzitter.

De voorzitter: Oké, ga uw gang.

Mevrouw Karabulut (SP): Dank u wel. Dit is dan mijn tweede interruptie. Dit is een ontzettend belangrijk punt. Ik vind het eerlijk gezegd iets te gemakkelijk om nu te verwijzen naar de minister voor Wonen en Rijksdienst. Ik zou graag later deze week het antwoord schriftelijk ontvangen. Mijn vraag is redelijk simpel. Schaal 1 van de cao Rijk, de laagste loonschaal, is € 9,40 per uur. In de huidige cao Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf is dat uurloon hoger, namelijk € 10,49. Datzelfde geldt voor de bedrijfscatering. Klopt dat? Deelt de minister mijn mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat die medewerkers straks weliswaar in dienst komen, maar nog lager worden ingeschaald dan de laagste schalen van hun huidige cao?

Minister Asscher: Uit het feit dat ik niet in de portefeuille van minister Blok wil treden, kan niet worden afgeleid dat ik het niet belangrijk vind. Ik vind het namelijk wel belangrijk, zoals ik al zei. Ik vind het een belangrijk onderdeel van het regeerakkoord. Het uitgangspunt is, zoals gezegd, dat de schoonmakers die bij het Rijk in dienst komen er niet op achteruitgaan. Ik blijf echter weg blij de concrete uitwerking ervan, want die is aan minister Blok. Hij komt hierop terug.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik begrijp dat de minister zegt dat schoonmakers er niet op achteruit gaan. Kan hij mij toezeggen dat hij dat na overleg met minister Blok schriftelijk aan de Kamer rapporteert? Wanneer kan hij ons een dergelijke brief doen toekomen?

Minister Asscher: Ik kan dat niet toezeggen. Minister Blok zal hierop terugkomen. Het is zijn verantwoordelijkheid. Hij gaat over de rijksdienst. De Kamer kan erop rekenen dat ik deze passage uit het regeerakkoord niet zal vergeten. Als ik dat al zou doen, zou de Kamer mij daaraan herinneren. Hij komt daar op terug op het moment dat hij die plannen verder heeft uitgewerkt. Ik heb nu geen indicatie van wanneer dat het geval zal zijn. De Kamer heeft echter de minister-president gehoord. Hij heeft ons opgeroepen tot grote snelheid bij het uitwerken van alle voorstellen. Die oproep van hem geldt ook voor minister Blok.

Ik wil nu ingaan op de vragen die zijn gesteld over het AStri-rapport en de gang van zaken op de Werkpleinen. De vraag was hoe wij omgaan met de mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, met vraag en aanbod. Ik sluit mij aan bij wat de heer Huizing als algemene stelregel noemde, namelijk dat wie kan werken ook moet werken. Er is verbetering nodig in de manier waarop nu met bijstandsgerechtigden wordt omgegaan, de manier waarop mensen nu aan het werk worden geholpen en de wijze waarop mensen nu dwang en drang ervaren. Inderdaad, uit het onderzoek blijkt dat mensen geen of onvoldoende dwang en drang ervaren. Wat gaan wij daar nu aan doen? Wij gaan niet alleen voorlichten. In het regeerakkoord zitten ook allerlei maatregelen die leiden tot aanscherping van het beleid. Gemeenten moeten er bijvoorbeeld voor zorgen dat een sanctie staat op het niet voldoen aan de sollicitatieplicht. Niet omdat dit zo leuk is, maar omdat het belangrijk is dat mensen weer aan het werk gaan.

Helpt het om iedereen te verplichten om zich bij een uitzendbureau in te schrijven? Waarschijnlijk niet. Ik wijs erop dat uitzendbureaus selecteren wie zij inschrijven. Daarom zijn zij ook succesvol bij het aan het werk helpen van die mensen. Er is nu eenmaal een grote groep bijstandsgerechtigden die helaas door uitzendbureaus niet worden ingeschreven omdat zij die niet kansrijk achten. Dat betekent niet dat die mensen geen sollicitatieplicht hebben en dat wij die mensen moeten laten zitten. Voor die mensen geldt nog steeds het rijksbeleid en het gemeentelijke beleid inzake re-integratie en activering. Daar bieden uitzendbureaus echter geen soelaas.

Dat laat onverlet dat nu nog onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van uitzendbureaus. Uit het rapport blijkt ook dat uitvoeringsinstanties, ook gemeentelijke, lijken terug te schrikken voor het gebruik maken van uitzendbureaus. Daar moeten wij iets aan doen. Het werk via zo'n uitzendbureau is mogelijk tijdelijk, maar het levert wel werkervaring op en het maakt mensen kansrijker op de arbeidsmarkt. Daar waar het administratieve lasten met zich meebrengt, moeten wij bezien of wij de gemeentelijke uitvoeringsinstanties van dienst kunnen zijn bij het vereenvoudigen daarvan. Ik acht het van groot belang dat gebruik wordt gemaakt van alle mogelijkheden om mensen aan het werk te helpen, ook als dat in tijdelijke banen is. Wij weten allemaal dat de meeste mensen pas een vaste baan vinden na een tijdelijke baan. Die weg moet je dus volop bewandelen.

Mevrouw Karabulut vroeg naar werken onder het minimumloon. Dergelijk werk moet geen vervanging zijn van gewoon werk, zoals in het voorbeeld dat zij schetste. Daar is die wet niet voor bedoeld. Het is wel mogelijk dat werken met behoud van uitkering leidt tot werkervaring en dus mensen beter geschikt en kansrijker voor een reguliere baan maakt. Op die manier zal ik ook kijken naar de resultaten van de experimenten die tot nu toe zijn uitgevoerd. Daar waar het werkt, ben ik ervoor. Daar waar het niet werkt, moet je het niet goed vinden. Dan leidt het inderdaad tot een uitholling van de betekenis van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag. Wij gaan daar goed naar kijken. Wat uit die evaluaties blijkt, zal ik uiteraard met de Kamer delen. Daarna kunnen wij het debat hierover voortzetten.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik had het nog niet eens over de loondiscriminatieplannen, de plannen van dit kabinet om mensen met een arbeidsbeperking en andere mensen die moeilijk aan het werk komen onder het minimumloon te werk te stellen. Dat je dan nog durft te spreken over dat werken moet lonen. Ik had het over de huidige gemeentelijke praktijk waarin heel veel uitkeringsgerechtigden echt werk leveren, een halfjaar, een jaar of anderhalf jaar. Zij doen dan productiewerk of schoonmaakwerk. Dat doen zij dan wel met behoud van uitkering, dus zonder eerlijk cao-contract en zonder het wettelijk minimumloon. Mijn vraag aan de minister was of hij dat een halt wil toeroepen. Is hij bereid om bestaande wetten en regels aan te passen zodat deze moderne vormen van slavernij, zoals ik het noem, stoppen en werken voor iedereen lonend word? Daarmee kan misschien ook iets worden gedaan aan de armoede in Nederland.

Minister Asscher: Ik heb net in algemene zin geschetst hoe ik aankijk tegen dit vraagstuk. Ik ben zeer geïnteresseerd in concrete voorbeelden van misstanden, want dan kunnen wij daar iets mee doen. Ik wil echter niet aan de hand van zo'n voorbeeld de algemene lijn verlaten. Die is principieel net iets anders dan die van mevrouw Karabulut. Ik denk dat werk met behoud van uitkering, zelfs tijdelijk onder het minimumloon, verdedigbaar is als het mensen kansrijker maakt voor een plek op de reguliere arbeidsmarkt. Ik zou de term «moderne slavernij» beperken tot gevallen waarin dat echt van toepassing is. Ik ben het er wel mee eens dat de huidige praktijk niet mag leiden tot een uitholling van rechten. Daar zijn de regelingen niet voor bedoeld.

Mevrouw Karabulut (SP): Over de voorbeelden komen wij nog uitgebreid te spreken. De minister kan erop vertrouwen dat hij die aangeleverd krijgt door ons. Wat betreft het algemene punt, schrik ik toch. Deze minister is van sociaaldemocratische huize. Hij verdedigt hier echter vurig het neoliberale beleid dat als je mensen maar arm genoeg maakt en als je ze maar onder het wettelijk minimumloon beloont, je de problemen rond werkloosheid, zeker voor groepen die het moeilijk hebben, oplost. Het tegendeel is waar. Ik vroeg het de vorige bewindslieden van SZW wel eens en nu vraag ik deze minister of het hem zou motiveren, prikkelen en stimuleren als ze hem zouden vragen om keihard zijn best te doen voor een salaris onder het minimumloon, dus als de regels die algemeen zijn gesteld niet op hem van toepassing zouden zijn.

Minister Asscher: Mevrouw Karabulut daagt mij uit tot een debat waar ik nu helemaal niet aan ga meedoen. Zij vroeg mij hoe ik aankijk tegen deze elementen en passages uit het regeerakkoord. Dat heb ik geschetst en daar wil ik het bij laten.

De heer Huizing (VVD): De minister sprak over de uitzendbureaus. Hij zegt, terecht, dat uitzendbureaus selecteren en kijken welke kansen mensen hebben op de arbeidsmarkt. De indruk is op zijn minst – ik vraag of de minister dat ook vindt – dat heel veel mensen die in de Wet werk en bijstand zitten überhaupt niet proberen om zich in te schrijven, dus het uitzendbureau niet eens de kans geven om ze al dan niet te selecteren. Stel dat wel 100% wordt ingeschreven, automatisch, en dat geen van die mensen wordt geselecteerd. Laten wij aannemen dat uitzendbureaus verstand van zaken hebben. Dat zou dan betekenen dat twee derde van de mensen in de WWB, dus 240 000 mensen in Nederland, überhaupt ongeschikt zijn voor welk laaggeschoold werk dan ook. Dat vind ik schrikbarend, vooral als ik dat combineer met het feit dat 300 000 van die banen ingevuld worden door arbeidsmigranten uit met name Oost-Europa. Ik heb gewoond en gewerkt in Oost-Europa. Uit eigen ervaring kan ik vertellen dat er heel weinig fysieke verschillen bestaan tussen Polen, Roemenen en Nederlanders. Het enige wat ik constateer is dat er een groot verschil in arbeidsethos is. Is dat nu niet iets waar wij ook eens naar zouden moeten kijken?

Minister Asscher: Ik zal eerst ingaan op het algemene punt over de uitzendbureaus. Ik heb mij misschien net niet duidelijk uitgedrukt. Ik denk dat daar veel meer te halen valt. Dat is een verantwoordelijkheid van de werkzoekende, maar ook van de verschillende overheidsinstanties die daarbij zijn betrokken. Ook al is het werk maar tijdelijk, je doet wel werkervaring op en je ervaart de sociale elementen die horen bij weer aan het werk zijn. Dat geeft mensen meer zelfvertrouwen. Je loopt weer wat rechter op als je weer je brood verdient.

Ik wil nu niet in algemene zin uitspraken doen over het arbeidsethos van bijstandsgerechtigden. Dat verschilt, zoals mensen van elkaar verschillen. Je ziet mensen die heel graag willen werken, maar die het echt niet lukt. Je ziet soms ook mensen die niet willen werken, en die dus een prikkel nodig hebben. Ik vind het altijd lastig om in algemene zin uitspraken te doen over het arbeidsethos van een heel grote groep mensen.

Ik kom nu op het aanbod van laaggeschoold werk. Je ziet aan de ene kant dat er wel degelijk mogelijkheden zijn. Aan de andere kant zie je ook ontwikkelingen waar ik zorgen over heb.

Daarbij kom ik even terug op de discussie over flexarbeid. De neiging bestaat soms om met schijnconstructies en quasi-zzp-constructies mensen het werk te laten doen met een veel slechtere bescherming dan wij eigenlijk gewoon vinden voor werknemers. Die mazen in de wet worden wel steeds meer gedicht. Dat heeft het vorige kabinet ook gedaan. De bescherming van zzp'ers in de bouw, wat betreft arbeidsomstandigheden, is verbeterd. Heel lang zat daar toch ruimte om via een zzp-constructie arbeid goedkoper te laten verrichten. Als dat het geval is, vind ik het ingewikkeld om dat de bijstandsgerechtigde verwijten.

Wij moeten dus heel precies kijken. Ik meen dat er volgende week een overleg plaatsvindt over arbeidsmigratie, waarin ik ook weer met sommige van de leden van deze commissie zal spreken. Dat onderwerp vergt specifieke aandacht. De belangrijkste boodschap is dat wie kan werken ook moet werken – dat ben ik zeer met de heer Huizing eens – en dat wij daar alle mogelijkheden voor moeten gebruiken.

De heer Huizing (VVD): Ik dank de minister voor dit antwoord. Uiteraard is het niet mijn bedoeling om groepen te generaliseren. Ik denk echter dat wij in de praktijk vaak genoeg hebben gezien dat er projecten worden gestart om mensen te helpen om aan werk te komen, zoals het project van Rotterdam en Den Haag om mensen in het Westland aan het werk te krijgen. De resultaten daarvan waren schrikbarend. Ik heb al gezegd dat het sociale vangnet is voor wie niet kan. Mensen die niet kunnen, maar wel ongelooflijk hun best doen die hebben daar recht op.

De voorzitter: U moet tot wel een vraag komen, mijnheer Huizing.

De heer Huizing (VVD): Mijn vraag is dan altijd of de minister mijn mening deelt. Dat is altijd heel simpel.

De voorzitter: Als u nog een tweede termijn wilt, moet u nu snel een vraag stellen.

De heer Huizing (VVD): Dat vangnet is niet bedoeld voor mensen die niet willen. Ik constateer dat een serieus deel van die groep wel zou kunnen werken, maar er onvoldoende energie in steekt.

Minister Asscher: De heer Huizing zal in mij de komende vierenhalf jaar een partner vinden in het mensen echt stevig aanspreken om aan het werk te gaan. Dat is het kortst mogelijke antwoord.

Ik kom nu bij de sociale agenda en de arbeidsmarktpositie van ouderen. Ik heb net al één zin gezegd over de zzp'ers. Daar zal ik nog iets over zeggen. Ik zal ook nog iets zeggen over de jongeren. Ik vind dit echt onderwerpen voor de sociale agenda. Ik ga in gesprek met de sociale partners over hoe wij de komende tijd de arbeidsmarkt willen verbeteren, over de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om de kansen op werk te verbeteren. Er is aan de ene kant een aantal experimenten dat hoop geeft. Aan de andere kant is de bekendheid met de precieze werking van die instrumenten en alle regelingen die er zijn voor oudere werknemers te gering. Er ligt een hele boodschappenlijst aan acties. Die moeten overigens bepaald niet alleen door de rijksoverheid worden uitgevoerd, maar vooral ook door sociale partners. De motie-Pechtold/Krol dient daarbij als inspiratiebron. Die neem ik mee naar dat overleg, want daar zullen afspraken over moeten worden gemaakt.

Er is ook goed nieuws – dat is al genoemd – namelijk dat de arbeidsparticipatie van ouderen toeneemt. Er wordt langer doorgewerkt. Als mensen zelf fit blijven, zien wij dat zij langer en beter door kunnen werken. Dat is wat wij willen, dat mensen gezond, met plezier en met trots hun werk kunnen doen tot op hoge leeftijd. Wij zien echter ook dat de werkloosheid onder ouderen oploopt en dat de arbeidskansen van werkloze ouderen kleiner zijn.

Mevrouw Hamer zei al dat de leeftijd waarop je als oudere wordt beschouwd al is gedaald tot 45-plus. Ik zit er nog net niet in. Tegelijkertijd zie je dat mensen als jong worden beschouwd, althans volgens de ladder van de Volkskrant, tot hun 45ste. Die twee taskforces kunnen elkaar dus al de hand geven. Dat is meteen een kleine relativering. Ja, ik wil heel graag kijken naar alle lessen die in het verleden geleerd zijn in die taskforces, zoals de Taskforce Jeugdwerkloosheid. Ik zeg toe dat ik geen middel zal schuwen, als dat nuttig is, om hiermee verder te gaan. Over de vraag of dat een taskforce moet zijn, zoals de heer Heerma en mevrouw Hamer suggereerden, of dat daar andere wegen voor zijn, ga ik eerst in gesprek met de sociale partners. Die hebben daar ook uitgewerkte ideeën over. Dit is een ongelooflijk belangrijk onderwerp om mee aan de slag te gaan. Ik zal niet zeggen dat daarbij alle middelen geoorloofd zijn. Wij moeten hier echter wel creatief in kunnen zijn en wij moeten flexibel omgaan met de beschikbare instrumenten. Natuurlijk is er een verband tussen de hervormingskant van de arbeidsmarktagenda en de maatregelen rond WW en ontslag, maar er is nog veel meer.

Ik kom nog even op duurzame inzetbaarheid. De heer Krol is sceptisch over communicatiecampagnes. Ik ben dat van nature ook. Je kunt hier echter in veel gevallen echt aan de werkgever laten zien hoeveel hij bespaart door goed gebruik te maken van de beschikbare mogelijkheden, door mensen in dienst te houden of door meer te investeren in werknemers. Dat is het soort communicatiecampagne dat vaak wel doel treft. Wij moeten bezien hoe wij die zo kunnen richten dat de goede werkgevers worden bereikt. Het gaat hier niet om zielige mensen of om medelijden. Het gaat ook gewoon over het belang – de heer Krol noemde dat al – voor de productiviteit van je bedrijf om die mensen in dienst te hebben. In de cijfers zie je dat als daar goed gebruik van wordt gemaakt, het verzuim omlaag gaat en de productiviteit omhoog. Dat heeft enorme effecten voor het bedrijf, maar ook voor de Nederlandse economie als geheel. Dat is een manier waarop je mensen echt kunt aanspreken.

De voorzitter: Ik wil even een punt van orde maken. Ik zit steeds naar de klok te kijken. Ik ga ervan uit dat er behoefte is aan een tweede termijn. Als dat het geval is, moeten wij daar rond half vijf mee beginnen. Dat is over ongeveer tien minuten. Ik vraag de leden om daar met hun interrupties rekening mee te houden zodat de minister zijn beantwoording voor half vijf kan afronden.

De heer Heerma (CDA): Ik heb een korte vraag die mogelijk tijd bespaart in een tweede termijn. Ik begrijp dat de minister niet op dit moment voornemens is om dergelijke taskforces in te stellen. In het verleden is gebleken dat dergelijke taskforces juist bij het weer opkrabbelen van de economie na een recessie een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Mag ik zijn antwoord zo interpreteren dat hij de optie van het instellen van een taskforce wel actief op tafel zal leggen in het overleg met de sociale partners?

Minister Asscher: Zeker.

Toen de voorzitter mij onbeperkt spreektijd gaf, was ik al bang dat dit later tot problemen zou leiden. Ik zeg nog twee dingen over de jeugdwerkloosheid. Ook hierbij geldt dat moet worden gekeken naar dingen uit het verleden die hebben gewerkt. Je moet je ook heel goed verdiepen in de vraag wat de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt bepaalt. Een heel belangrijk onderwerp – dat moet ik samen met de minister van Onderwijs aanpakken – is voortijdig schoolverlaten. Wij weten dat de kansen van jongeren op de arbeidsmarkt dramatisch dalen als zij de school voortijdig verlaten. Wij weten ook dat dit vooral gebeurt bij de lagere opleidingsniveaus. Het gebeurt nog weer meer bij mensen met een etnische achtergrond, die ook oververtegenwoordigd zijn in de jeugdwerkloosheidscijfers. Als je voor de lange, de middellange en zelfs voor de korte termijn effectief iets wilt doen, is dat een heel belangrijk onderwerp.

Er is een ander onderwerp dat hiermee verband houdt. In het regeerakkoord staat al dat er meer aandacht komt voor techniekonderwijs, voor onderwijs in vakken waar werk in te vinden is voor jongeren. De minister van Onderwijs – ik help haar daar van harte bij – zal aan het werk gaan met de macrodoelmatigheidsvraag, de vraag of wij onze jongeren opleiden voor werk of voor een diploma. Met name in het beroepsonderwijs is het cruciaal dat goed wordt gekeken naar waar behoefte aan is in Nederland. Een ander element is het goed ingaan op de wijze waarop de arbeidsmarkt aan het veranderen is. Daar moet het onderwijs op inspelen. Dat zijn allemaal elementen rond jeugdwerkloosheid die niet met een banenplan of een actieplan te realiseren zijn, maar die wel een actieve rol van de overheid vergen. Het zijn ook zaken die echt kunnen bijdragen aan het verbeteren van kansen van jongeren op de arbeidsmarkt.

Veel jongeren werken uitsluitend in flexbanen. Zij starten in flexbanen. Het is dus belangrijk dat er perspectief is op meer. Ik heb zelf levendige herinneringen aan verhalen van jongeren die vanuit nulurencontracten niet verder kwamen en dus weinig konden opbouwen. Zij konden niet eens een huis huren, dus zij moesten thuis blijven wonen. Die jongeren verdienen een vervolgstap in hun rol op de arbeidsmarkt. Ik heb enkele elementen genoemd. Dit hele onderdeel moet terugkomen in de gesprekken met de sociale partners over een sociale agenda.

De heer Van Weyenberg (D66): Het zijn mooie doelen. Ik heb een paar heel concrete vragen gesteld over deadlines en tijdpaden. De vraag is hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij in de polder tot een win-winsituatie komen en het overleg niet tot uitstel leidt. Wanneer verwacht de minister het overleg af te ronden? Wat is de deadline? Hoe kan worden geborgd dat de stappen worden gezet?

De minister noemde de budgettaire randvoorwaarden. Daarnaast zei hij dat de hervormingen tot meer banen leiden. Het doet mij deugd om van een minister van de PvdA te horen dat dit de lijn is. Is dat wat hem betreft dan ook het tweede criterium waar hij een eventueel sociaal akkoord aan zal afmeten, of het tot net zo veel extra banen leidt als de maatregelen die nu in het regeerakkoord staan?

De voorzitter: Ik vraag de minister om zijn beantwoording van deze vragen over tijdpaden ook een beetje te laten leiden naar een afronding van zijn bijdrage in eerste termijn. Het is namelijk bijna half vijf.

Minister Asscher: Zeker, voorzitter.

De heer Van Weyenberg is bijzonder goed thuis in dit onderwerp. Ik hoop dat hij er begrip voor kan opbrengen dat ik geen dwingend tijdpad opneem. Ik doe dat niet omdat ik ervoor wil zorgen dat er echt een open overleg kan plaatsvinden. Ik heb al eerder geprobeerd om hem gerust te stellen toen hij zei dat het overleg niet tot vertraging moet leiden. De besparing en de termijnen die daarbij gesteld zijn, zijn randvoorwaarden. Ik zal ook niet wachten met voorbereiden van wetgeving, want ik wil de termijnen halen. Ik ga echter niet het enige overleg met de sociale partners op voorhand van deadlines voorzien, want dan is dat de eerste discussie. Ik wil eerst echt met ze aan het werk en zien of het überhaupt mogelijk is om tot een akkoord te komen op grotere onderwerpen. Dat lijkt mij belangrijker – hoe graag ik de heer Van Weyenberg ook ter wille zou willen zijn – dan nu een agenda vaststellen. Overigens hoeft de reactie op de motie-Pechtold/Krol niet te wachten tot 2014. Ik zal de Kamer berichten wat er is voortgekomen uit de gesprekken. Misschien is het mogelijk om over dit soort onderwerpen al eerder afspraken te maken met de sociale partners. Dat zou ik toejuichen. Het is immers nu een probleem, niet over een paar jaar.

Ik kom nu op de vraag over de randvoorwaarden. Ik vind dat een positief element in het regeerakkoord. Ik ga niet de exacte doorberekening van het CPB opnemen als randvoorwaarde voor een gesprek, omdat ik dan de ruimte voor zo'n gesprek op voorhand zeer inperk. Het eindresultaat, zo dat er is, zal ik in de eerste plaats beoordelen op de bijdrage aan de overheidsfinanciën en in de tweede plaats op de elementen draagvlak in de samenleving en effecten op de economie. Die elementen zijn belangrijk voor de weging van eventuele afspraken, maar ik ga me er niet van te voren aan ophangen. Dat is in lijn met het antwoord dat ik eerder aan de heer Heerma gaf over de marginale druk, een pendant hiervan. Het zijn onderwerpen die van belang zijn bij de uitwerking van maatregelen, maar die niet op voorhand altijd doorslaggevend zijn.

De voorzitter: Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik heb al gezien dat de leden behoefte hebben aan de tweede termijn. Ik stel een spreektijd van twee minuten voor. Voor zover nodig geef ik ruimte voor één interruptie aan elkaar, al kunt u die misschien beter bewaren voor antwoord van de minister.

De heer Huizing (VVD): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik constateer dat hij nog veel slagen om de arm houdt. Dat kan ik mij overigens in dit stadium buitengewoon goed voorstellen. De minister probeert een gezonde balans te vinden tussen rationaliteit en zakelijkheid aan de ene kant en gevoel voor de medemens aan de andere kant. Dat is in zijn rol volgens mij een zeer belangrijke eigenschap.

Ik wil nog op één punt nader ingaan, namelijk de discussie rond de witte werkster. Ik dank via de minister de ambtenaren voor de snelle en vrij accurate berekeningen. Dat is toch knap. Het blijkt toch weer dat het maar roepen om het ratificeren van allerlei verdragen dan wel het kopiëren van Belgische methodieken niet de oplossing is. Het systeem in Nederland blijkt buitengewoon goed te werken. Misschien is de bekendheid met de regels onvoldoende, maar dan moeten wij daar wat aan doen. Dat is iets anders dan de regels veranderen.

Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik kijk uit naar een positieve brief over de verbetering van de positie van huishoudelijk werksters en de ratificatie van het internationale verdrag. Ik heb genoteerd dat wij die voor het einde van jaar krijgen. Het door de rijksoverheid in dienst nemen van schoonmakers en cateraars moet blijkbaar nog worden uitgewerkt. Ik heb genoteerd dat de minister heeft gezegd dat zij er niet op achteruit zullen gaan, zodat het probleem dat ik heb voorgelegd zal worden opgelost. Als dat niet gebeurt, hoort hij uiteraard weer van ons. Ik ga er eerlijk gezegd vanuit dat dit niet nodig zal zijn.

Op het bredere onderwerp van de positie van mensen met tijdelijke en flexibele contracten, vind ik eerlijk gezegd de minister nog bijzonder vaag. In elk geval is mij duidelijk geworden dat de concretere maatregelen uit het initiatiefwetsvoorstel waar de naam van mevrouw Hamer onder stond, maar, waarschijnlijk door druk van de heer Samsom, weer onder vandaan is gehaald, niet integraal overgenomen gaan worden. Ik ben erg benieuwd wat die maatregelen dan wel gaan voorstellen.

Ik houd eerlijk gezegd mijn hart vast. De minister spreekt, overigens terecht, over de toestanden zoals die wij vandaag in Trouw kunnen lezen. Dat artikel ging erover dat vaste medewerkers die ergens al vijftien of twintig jaar werkten, werden ontslagen en werden vervangen door goedkope Polen. Dat hangt overigens niet samen met het arbeidsethos, want daar is niets mis mee in Nederland. Vervolgens zei de minister echter ook dat hij het prima vindt dat mensen minder dan het minimumloon verdienen. Dat kan niet en dat mag ook niet in mijn optiek. Zeker niet als de minister er ook nog aan toevoegt dat zijn zorg uitgaat naar mensen met een beperking. Als de oplossing van het kabinet is dat de banen die er zijn worden vernietigd en mensen onder het minimumloon te werk worden gesteld, denk ik: dit is gewoon omarming van de neoliberale agenda.

Die zorgen blijven ook op het punt van werkloosheid in het algemeen.

De voorzitter: U bent door uw twee minuten heen.

Mevrouw Karabulut (SP): Ja, ik rond af. Van welke lijn is deze minister nu? Is hij van de Rutte-Samsomrecessie of gaat hij investeren? Eigenlijk zegt de minister: mijn banenplan is, helaas mensen, meer werkloosheid. Vervolgens gaat hij ook eens de WW-rechten bekorten waardoor diezelfde oudere werklozen heel snel in de bijstand en de armoede belanden. Mijn slotvraag aan de minister is op welke basis hij denkt hiermee de sociale partners om tafel te krijgen.

De voorzitter: De heer Huizing heeft nog een vraag. Ik doe een dringend beroep om de vraag kort te houden en het antwoord zo mogelijk nog korter.

De heer Huizing (VVD): Ik zal het zonder bijzinnen doen. Zegt mevrouw Karabulut nu in haar betoog dat de mensen over wie in Trouw is geschreven vervangen zijn door mensen die onder het minimumloon werken? Dat is namelijk wat zij suggereert.

Mevrouw Karabulut (SP): Nee. Dan heeft de heer Huizing niet goed geluisterd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Hij heeft in zijn algemeenheid welwillend gereageerd. Hij heeft ook gezegd dat hij nog niet overal een concreet antwoord op kan geven. Dat begrijp ik op zich wel, want hij is pas twee weken minister. Hij is echter ook op een aantal vragen helemaal niet ingegaan. Ik heb bijvoorbeeld gevraagd naar de effecten op de arbeidsmarkt van de maatregelen in het regeerakkoord over de zorg. Ik heb ook gevraagd wat die voor gevolgen zullen hebben voor de economische zelfstandigheid van vrouwen, omdat die veel in de zorg werken. Ik krijg daar graag alsnog een reactie op.

Wat betreft de huishoudelijke hulpen, zegt de minister dat hij gaat praten met de mensen die actief zijn op dit terrein bij de FNV. Dat is heel mooi, maar het is niet erg concreet. Zelfs een simpele vraag van mevrouw Karabulut over het ratificeren van het ILO-verdrag, wil de minister niet meteen beantwoorden. Ik begrijp dat mevrouw Karabulut het antwoord heeft opgevat als dat er een brief komt voor het kerstreces. Ik heb dat niet zo duidelijk gehoord. Ik hoop dat mevrouw Karabulut het goed heeft begrepen. Als dat niet zo is, komen wij hier zeker op terug. Ik hoor ook graag wanneer wij concrete voorstellen kunnen verwachten ten aanzien van de besteding van de 100 miljoen uit het regeerakkoord voor de alfahulpen.

De minister zegt dat hij geen tijdpad wil aangeven voor het overleg over de sociale agenda omdat hij er geen druk op wil leggen. Wat is dan de status van het overleg? Is het alleen de bedoeling om de sociale partners medeverantwoordelijk te maken voor het kabinetsbeleid? Of is het daadwerkelijk mogelijk om nog zaken uit het regeerakkoord te wijzigen? Wat is de ruimte?

Tot slot kom ik op de schoonmakers. Wij zien de concrete uitwerking van het in rijksdienst nemen van schoonmakers met belangstelling tegemoet. Er zijn allerlei aanbestedingsprocedures. Volgens mij loopt er een aantal af de komende tijd. Als dit heel belangrijk is, neem ik aan dat er heel snel iets over te melden is door minister Blok.

De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Twee van mijn vragen zijn nog niet beantwoord. Ik zou daar nog wel prijs op stellen. De eerste is mijn vraag of hij het met mij eens is dat een brief met een visie over een Leven Lang Leren nuttig zou zijn. Hij deelde mijn mening over het belang van scholing, zo bleek uit zijn antwoord. Er is nog een tweede vraag van mij niet beantwoord. Wij zouden in het voorjaar een reactie krijgen over zzp'ers en pensioen. Ik zou graag horen hoe het daarmee staat.

Ik heb nog twee punten. De minister wil zich niet vastleggen op een deadline. Dat begrijp ik. Ik wil echter ook proberen te voorkomen dat dit allemaal heel vluchtig en een beetje schimmig wordt. Hij zal dus in elk geval begin volgend jaar met wetgeving moeten komen. De heer Van der Kolk heeft gezegd dat hij pas in het voorjaar wil overleggen. Laat ik de vraag eens omkeren. Wanneer denkt de minister dat het echte overleg en ook de onderhandelingen beginnen? Wanneer krijgen wij de hoofdlijnennotities over de wetsvoorstellen waarmee, naar ik net begreep, niet zal worden gewacht tot de afronding van het overleg?

Wat betreft het ontslagrecht, hebben de minister en mevrouw Hamer gewezen op het CPB. Ik lees in het rapport van het CPB dat er inderdaad sprake zal zijn van een aanscherping van het ontslagrecht indien dat zo snel wordt ingevoerd dat alle ontslagvergoedingen gelijk blijven. Begrijp ik goed uit het regeerakkoord dat dit nu net niet de bedoeling is van de ontslagmaatregelen, dus dat de aanscherping een ongewenst gevolg zou zijn en niet het doel?

De heer Krol (50PLUS): Voorzitter. Ik kom nog even heel kort terug op de problemen voor ouderen bij werving en selectie. Tot op de dag van vandaag kom ik advertenties tegen waarin duidelijk staat dat mensen boven de 50 niet geacht worden te solliciteren. Misschien moeten wij eraan denken om niet alleen het bedrijf dat zo'n advertentie plaatst aan te pakken, maar om het ook mogelijk te maken om de media aan te pakken waarin een dergelijke advertentie is gepubliceerd. Wellicht kan de minister aan het College voor de Rechten van de Mens, de vroegere Commissie Gelijke Behandeling, vragen of het ideeën heeft over wat wij zouden kunnen doen om dat soort problemen te voorkomen.

De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik constateer dat hij het kwartier bedenktijd in zijn eerste algemeen overleg nuttig besteed heeft.

De voorzitter: Mag ik de collega's vragen om even naar de heer Heerma te luisteren?

De heer Heerma (CDA): Ik bedank de minister voor zijn voorzichtige toezegging over het instellen van een taskforce. Ik hoop dat zijn beginnend positieve reactie om dit actief op te pakken in het overleg met de sociale partners, een voorbode is van het feit dat hij hier op korte termijn zal terugkomen. Als hij dit niet doet, zal de CDA-fractie hem daar in ieder geval aan herinneren.

De marginale druk kwam aan de orde in het eerste interruptiedebatje tijdens de inleiding van de minister. Ik zei toen dat ik het antwoord van de minister interpreteer in die zin dat hij vindt dat er op dit terrein geen wet van Meden en Perzen is. In het debat met collega Van der Staaij vorige week gaf de minister-president eigenlijk aan dat er geen ruimte was om nog iets te doen op het gebied van koopkracht en marginale druk, omdat al aan alle knoppen gedraaid zou zijn. Mag ik de beantwoording van de minister tijdens dat AO zo interpreteren dat er wel degelijk ruimte is om nog iets te doen op het gebied van de marginale druk bij een modaal inkomen, als blijkt dat dit daadwerkelijke negatieve effecten heeft op het principe «werk moet lonen» en de werkgelegenheid?

Voorzitter: Huizing

Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording die een duidelijk inzicht geeft in zijn visie op het arbeidsmarktbeleid. Ik ben daar zeer blij mee. Ik ben ook blij dat de minister heeft toegezegd, zich snel te willen verdiepen in de situatie van de huishoudelijke hulp. Hij zal gaan praten met de betreffende groep. Het is misschien goed om te benadrukken dat enerzijds de situatie in Nederland om aandacht vraagt, maar dat anderzijds de ratificatie van het verdrag een waarde heeft voor vrouwen – het gaat vooral over vrouwen – elders in Europa. Om die reden is mijn partij daar zo'n voorstander van. Die discussie komt zeker terug.

In het antwoord van de minister heb ik mijns inziens wat meer over flexwerken gehoord dan mevrouw Karabulut. Ik ben in ieder geval blij dat de minister wil kijken naar wat er al ligt, naar de gedachten die al ontwikkeld zijn op het gebied van flexwerk, en dat hij daarmee verder wil. Als het nodig is, zal mijn fractie hem uiteraard graag van ideeën voorzien. Ik ben ervan overtuigd dat de heer Ulenbelt dit ook zal blijven doen.

Ik ben eveneens blij met de voorzichtige toezegging over de taskforce. De minister zei dat dit misschien niet eens hoeft te wachten totdat wij helemaal klaar zijn met de sociale agenda. Ik vond dit wel interessant. Je zou eigenlijk niet moeten wachten, want de mensen zitten op dit moment in de problemen en willen nu werk. Wij hebben dus geen tijd te verliezen.

Ik ben bovendien erg tevreden met de open wijze waarop de minister de sociale agenda wil invullen. Hij zet dit niet onder tijdsdruk, maar geeft wel de prioriteiten aan. Ik hoop van harte dat de sociale partners hieraan mee zullen doen, zodat het regeerakkoord een nog betere invulling kan krijgen.

Voorzitter: Hamer

Minister Asscher: Voorzitter. Ik dank de leden der Kamer voor de aardige reacties en, niet te vergeten, voor de kritische vervolgvragen. Ik ben het ermee eens dat de regels op zichzelf niet het probleem hoeven te zijn. Ik ben blij dat de heer Huizing aangeeft dat hij het met de rest van de Kamer eens is dat het beter ware als de positie van de individuele werknemers in het huishoudelijke werk verbeterd zou worden. Over de juiste oplossing hiervoor gaan wij verder in gesprek.

Mevrouw Karabulut had mij goed verstaan. Voor het eind van het jaar wil ik laten weten of wij het ILO-verdrag wel of niet ratificeren. Ik begrijp dat de kwestie er al een tijd ligt, dus ik zal erop terugkomen.

Ik ben mijns inziens vrij ambitieus geweest op het vlak van flexwerk, maar het kan altijd beter. Misschien zijn wij dit met elkaar eens over viereneenhalf jaar. In de tussentijd blijf ik gewoon mijn best doen, omdat ik dit een heel belangrijk onderwerp vind. De aansporingen van de leden der Kamer zijn altijd nuttig en welkom.

Mevrouw Karabulut vroeg op welke basis mensen aan tafel gaan. Ik vind dat zij een merkwaardige conclusie trekt. Ik heb net gezegd dat de passage in het regeerakkoord waarin gesproken wordt over de sociale agenda, van groot belang is. Die passage suggereert dat wij terug kunnen komen met voorstellen die anders zijn dan wat er nu letterlijk staat. Als iets niet anders kan zijn, heeft dat te maken met het financiële kader. Dat begrijpt iedereen. Het is gemakkelijk om het eens te worden, als je geen bezuinigingen hoeft door te voeren. Mevrouw Karabulut noemt dit een fooi, maar volgens mij is 250 miljoen euro structureel veel meer dan dit. Dit geeft een basis voor het gesprek die niet is ingevuld en belegd. In ons eerste gesprek zijn heel veel onderwerpen aan de orde gekomen waaraan wij moeten samenwerken met de sociale partners in de komende jaren. Dat vinden wij van belang. Mij dunkt dat vertegenwoordigers van werkgevers of werknemers heel graag in gesprek willen over de sociale agenda. Ik zal echter nooit aan mensen vragen om op voorhand voor alles te applaudisseren. Ik accepteer ook niet als mensen aan mij vragen om van tevoren dingen opzij te zetten die ik belangrijk vind. Dit gesprek zal echter plaatsvinden.

De heer Van Weyenberg vraagt wanneer het overleg start. Wat mij betreft beginnen wij noch met klokgelui, noch met een knallende champagnekurk en wordt er ook geen strik doorgeknipt als het overleg begint. Volgens mij is het reeds begonnen met het kennismakingsgesprek. Dit krijgt een vervolg. Het is zomaar mogelijk dat wij eerst aan de slag gaan met dingen die urgent zijn, waarover je het snel eens kunt worden en waar je nu iets aan wilt doen, bijvoorbeeld de arbeidsmarktpositie van ouderen of jongeren. Ik ben blij dat men er begrip voor heeft dat ik geen fatale deadlines heb gekozen voor het eindresultaat. Dit wil echter niet zeggen dat ik daar niet naar streef.

Mevrouw Karabulut (SP): Er wordt 1,1 miljard bezuinigd op de werkloosheidsuitkeringen in deze tijd van grote werkloosheid. De minister komt aanzetten met 250 miljoen in combinatie met deze snoeiharde bezuinigingen, die leiden tot tien- of honderdduizenden werklozen. De bouwvakkers zeggen op dit moment: wij pikken dit niet; wij kunnen dit niet pikken. Kijk ook eens naar de gevolgen van de kabinetsplannen voor de woningmarkt en naar de bezuinigingen op de zorg en de tienduizenden ontslagen die daar gaan vallen. De minister verwacht echter dat er een gezonde basis is om te overleggen over een sociale agenda die er gewoon niet is. De nu voorliggende maatregelen zijn namelijk niet sociaal. Zij zijn, laat ik het gewoon maar zeggen, asociaal, zeker in deze crisistijden.

De voorzitter: Mevrouw Karabulut, u moet echt een vraag stellen, want dit is een derde termijn.

Mevrouw Karabulut (SP): Dit is zo, tenzij er met de minister bijvoorbeeld te spreken valt over de WW-maatregel in die zin dat die van tafel gaat of over een investeringspakket voor banen in plaats van over een snoeipakket.

De voorzitter: Uw vraag is helder.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik voorzie dat de minister anders de geschiedenisboeken zal ingaan als de minister die de massawerkloosheid voortbracht met VVD-politiek. Dat zou hij toch niet willen.

Minister Asscher: Men heeft vandaag van mij een uitgestoken hand gezien om samen te werken bij onderwerpen waarover men het eens kan worden. Ik neem dat bijzonder serieus. Ik denk in dit verband bijvoorbeeld aan wat ik zei over flexwerk. Ik constateer dat de partij van mevrouw Karabulut voorstelt om 400 miljoen op de WW te bezuinigen. Ik constateer dat het verkiezingsprogramma van de SP het enige is waardoor de structurele werkloosheid in 2017 stijgt. De geschiedenisboeken zullen uiteindelijk over ons allemaal oordelen. In de tussentijd hoop ik met mevrouw Karabulut te werken aan de sociale agenda. Daartoe hebben wij ons allemaal verplicht.

Mevrouw Karabulut (SP): Ik krijg graag een antwoord op mijn vraag over de WW. Is het denkbaar dat die maatregel van tafel gaat?

Minister Asscher: Het is mijns inziens niet denkbaar dat de financiële kaders worden verlaten, want die zijn afgesproken. Toch is er nog ontzettend veel ruimte om op allerlei manieren om te gaan met de voorstellen voor de WW. Niet voor niets citeer ik het programma van de SP, waarin een stevige bezuiniging op de WW wordt voorgesteld. Hieruit kun je afleiden dat het ook in de ogen van de SP tijd is om te bezuinigen op die zo belangrijke regeling. Ik kom hier nog op terug en dan zullen wij dit debat voortzetten.

De heer Van Weyenberg (D66): Het lijkt ook mij niet de tijd voor knallende champagnekurken, maar wel de tijd om strakke afspraken te maken over het managen van het proces zodat de hervormingen daadwerkelijk worden doorgevoerd. Wat mij betreft blijft de WW vol op tafel. Ik wil niet dat van overleg afstel komt. Dat is weliswaar niet de intentie van de minister en hopelijk ook niet die van de sociale partners; het is al in het geheel niet mijn intentie, maar ik heb daar wel nog steeds zorgen over. De minister zei dat ik er begrip voor had dat hij geen deadline noemde. Ik geloof dat ik gezegd heb dat ik dit betreurde, want ik hoop wel op een strakke deadline. Kan de minister ons tijdens de begrotingsbehandeling nader informeren over het tijdstip waarop wij de wetsvoorstellen en de hoofdlijnennotities, die daaraan voorafgaan, krijgen? Kan hij ons bovendien informeren over de zaken die hij van de sociale partners hoopt te krijgen? De minister hoopt op draagvlak. Hij heeft een aantal thema's benoemd. Kan hij ons informeren over zijn onderhandelingsinzet richting de sociale partners? Kunnen wij dit afspreken?

Minister Asscher: Deels maak ik gebruik van het betreurende begrip van de heer Van Weyenberg en deels stel ik hem gerust. Ja, bij de begrotingsbehandeling zal ik graag meer vertellen over het noodzakelijke tijdspad om de deadlines in de wetgevingstrajecten te halen. Dat ben ik de Kamer zeker verplicht. Ik kan dan ook aangeven op welk moment ik de hoofdlijnennota's naar de Kamer zal sturen. Ik ben iets terughoudender met het publiekelijk delen van onderhandelingsinzetten, omdat de onderhandelingspositie daarmee vaak verslechterd wordt. Dit wil niet zeggen dat ik niet kan zeggen over welke onderwerpen ik hoop afspraken te maken met de sociale partners. Ik heb daar zojuist al een ruwe schets van gegeven, maar bij de begrotingsbehandeling kan dit wat preciezer. De Kamer is mijn opdrachtgever en verwacht van mij dat ik onderhandel om de doelen te bereiken waarover wij het eens zijn. Ik houd de onderhandelingsinzet een beetje dichtbij mij, want dat is vaak het effectiefst.

De voorzitter: Ik geef de heer Van Weyenberg nog één keer het woord. Ik stel voor dat de minister daarna zijn beantwoording afrondt, want anders komen de antwoorden op de vragen van de andere woordvoerders niet meer aan bod. Daarna zullen wij bekijken hoeveel tijd wij nog hebben.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik begrijp dat de minister onderhandelt aan een andere tafel dan deze. Dat is heel verstandig. Ik leid uit het antwoord van de minister wel de toezegging af dat hij ons bij de begrotingsbehandeling iets specifieker zal informeren over de thema's waarover hij onderhandelt.

Minister Asscher: Zeker.

Ik ben mevrouw Voortman een antwoord schuldig op de vraag over de zorg en de positie van vrouwen dientengevolge. Het klopt dat er 60 000 arbeidsplaatsen minder zijn dan voorzien in het basispad, maar wij gaan nog steeds uit van een groei. In de verkiezingsprogramma's van alle partijen was er overigens een reductie van het aantal arbeidsplaatsen te zien. Dit is helaas een gevolg van het feit dat wij zullen moeten ingrijpen om de exploderende zorgkosten in toom te houden. Aangezien er nog steeds groei is, weliswaar minder groot dan voorheen, hoeft dit de positie van vrouwen die op dit moment op de arbeidsmarkt actief zijn in de zorg, niet te belemmeren.

Mevrouw Voortman vroeg ook naar de 100 miljoen. De uitwerking daarvan zal in eerste instantie moeten komen van mijn collega van VWS. Ik kijk hier natuurlijk wel bij mee, ook al vanwege het belang van de verbetering van de positie van werkers in de zorg. Wij willen die namelijk bevorderen. Volgens mij is op voorhand niet vastgelegd hoe dit precies moet, maar het voorstel daartoe zal komen vanuit VWS.

De heer Van Weyenberg vroeg naar een Leven Lang Leren. Ik kondigde al aan dat ik later nog dieper zal ingaan op het thema «duurzame inzetbaarheid». Dat houdt rechtstreeks verband met het thema «postinitiële scholing, een Leven Lang Leren». Zodra ik de Kamer daar nader over zal berichten, ga ik ook in op een Leven Lang Leren. De heer Van Weyenberg vroeg naar een brief specifiek over een Leven Lang Leren. Waarschijnlijk is het verstandiger om een Leven Lang Leren te betrekken bij het bredere thema «duurzame inzetbaarheid». Ik ben overigens op zoek naar een beter woord daarvoor en sta zeer open voor suggesties in dezen, want bij de term «duurzame inzetbaarheid» denk je aan een machine, terwijl het gaat over mensen.

De heer Krol stelde dat er nog steeds voorbeelden zijn van leeftijdsdiscriminatie. Tijdens de eerdere beantwoording vergat ik in te gaan op wat gevraagd is over het SER-advies. De heer Krol refereerde daaraan. Wij moeten niet alleen heel goed kijken naar directe en verboden vormen van leeftijdsdiscriminatie, maar ook naar gepercipieerde leeftijdsdiscriminatie en de indirecte vormen van leeftijdsdiscriminatie. De Commissie gelijke behandeling blijft vol aan zet om concrete gevallen te bestrijden. Met het SER-advies in de hand krijgen wij misschien meer zicht op wat daar allemaal zit, welke vooroordelen er wellicht zijn of om welke reële problemen het gaat bij het in dienst houden van oudere werknemers. Dan kunnen wij er meer aan doen; in ieder geval ben ik dat zeer van plan.

De heer Krol (50PLUS): Mag ik daar nog één vraag over stellen?

De voorzitter: Ik heb voorgesteld dat wij de minister eerst even zijn antwoord laten afronden. Daarna bekijken wij of er nog tijd is.

Minister Asscher: Ik ben bijna klaar.

De heer Heerma waardeerde mijn voorzichtig constructieve houding. Ik hoop diezelfde houding bij de Kamer aan te treffen in de komende jaren. Ik heb daar een goed gevoel over. Bij de uitwerking van de maatregelen is er steeds ruimte voor het bezien van de effecten daarvan op de koopkracht en de arbeidsmarkt. Het regeerakkoord is leidend. De balans daarin is heel belangrijk voor de coalitiepartijen. Wij zijn van mening dat er iets tegenover moet staan als je in een periode zwaar bezuinigt en veel vraagt van de onderkant. Dit blijft een pijler van het regeringsbeleid. Dit neemt echter niet weg dat er bij de uitwerking van maatregelen bekeken kan worden of je met behoud van een eerlijke inkomensverdeling verbeteringen voor de marginale druk en de arbeidsmarkt kunt doorvoeren. Als dit kan, vindt men mij als een bondgenoot.

Ik dank mevrouw Hamer voor haar woorden. Ja, ik zeg met nadruk dat ik zeer geïnteresseerd ben in de ideeën van de verschillende partijen over de verbetering van de positie van flexarbeiders. Ik geloof dat ik noch mijn briljante ambtenaren de wijsheid in pacht hebben. Dit moet een project zijn waarbij je samen optrekt. Ik ben dus zeer beslist benieuwd naar de ideeën, ook van de heer Ulenbelt. Wij zullen zien wat wij daarvan in de komende jaren in de praktijk kunnen brengen.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Krol voor zijn vraag.

De heer Krol (50PLUS): Kan de minister onderzoeken of het mogelijk is dat niet alleen de werkgever die leeftijdsdiscriminerende advertentie plaatst, wordt aangepakt, maar ook het medium dat die advertentie verspreidt? Dat soort advertenties wordt namelijk nog steeds geplaatst; ik heb er hier een van vandaag.

Minister Asscher: Op basis van een voorvorig leven weet ik helaas te melden dat de aansprakelijkheid van verspreiders al heel snel onder de grondwettelijke bescherming van de vrije meningsuiting valt. De verspreiders kunnen wel verzocht worden om strafbare uitingen te verwijderen, maar voorafgaand ingrijpen is moeilijk. Als wij het SER-advies over de leeftijdsdiscriminatie hebben, is het wat mij betreft prima om ook naar dat aspect te kijken. Als ik dit al zou kunnen, zou ik echter niet te snel direct ingrijpen in de vrije pers, om het maar zo uit te drukken.

De heer Heerma (CDA): Ik heb nog een vraag over de marginale druk. Mag ik het antwoord van de minister zo interpreteren dat het kabinet bereid is tot aanpassingen als er majeure effecten lijken op te treden bij marginale druk en werkgelegenheid rond het modaal inkomen, ook als dat beperkte invloed zou hebben op het koopkrachtbeeld?

Minister Asscher: Dat gaat mij iets te ver. Je moet niet vooruitlopen op wat-alsvragen. Niet voor niets heb ik tot twee of drie keer toe gezegd dat wij de maatregelen eerst gaan uitwerken. Daarna zullen wij er een debat over voeren met de Kamer, want wij zijn altijd op zoek naar een breed draagvlak bij verschillende partijen. Wij weten heel goed dat dit voor het CDA een heel belangrijk thema is.

De voorzitter: Naast allerlei suggesties die de minister van de woordvoerders heeft overgenomen, heeft hij twee concrete toezeggingen gedaan.

  • Er is afgesproken dat wij voor het eind van het jaar van de minister horen hoe het staat met het al dan niet bekrachtigen van het ILO-verdrag.

  • Bij de begrotingsbehandeling zullen wij nader geïnformeerd worden over de uitwerking van de sociale agenda. Bovendien zal daarin een aantal suggesties over scholing en de taskforce, genoemd door CDA en PvdA, worden meegenomen.

De heer Van Weyenberg (D66): Ik meende nog een derde toezegging te hebben gehoord, namelijk een brief over duurzame inzetbaarheid waarin ook de visie over een Leven Lang Leren en scholing zal worden meegenomen. Een indicatie van wanneer wij die brief tegemoet kunnen zien, zou ik waarderen.

De voorzitter: Mijns inziens valt die onder het punt van de sociale agenda.

Minister Asscher: Ik hield dit even vormvrij, want ik weet nog niet precies op welke manier ik hierop terugkom. Dat ik erop terugkom, staat vast. Ik wil dat thema daar ook bij betrekken.

De voorzitter: Ik deel mee dat er een VAO zal worden aangevraagd.

Dit was hopelijk een van de laatste keren dat een van de woordvoerders heeft moeten multitasken, want vanmiddag hebben wij een nieuwe voorzitter gekozen, mevrouw Van der Burg. Zij zal in de toekomst hopelijk vaak voorzitten.

Sluiting 16.00 uur.

Volledige agenda

1.Reactie op verzoek Klaver inzake het onderzoek van de CGB over arbeidsdiscriminatie bij mensen boven de 55 jaar

29 544-402 – Brief regering d.d. 28-06-2012

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom – Reactie op verzoek Klaver inzake het onderzoek van de CGB over arbeidsdiscriminatie bij mensen boven de 55 jaar

2.Tussenrapportage Experimenten van Werk Naar Werk

29 544-404 – Brief regering d.d. 03-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Tussenrapportage Experimenten van Werk Naar Werk

3. Evaluatie Wet Participatieplaatsen (2012D29807)

29 544-406 – Brief regering d.d. 05-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Onderzoeksrapportages SZW en de beleidsreactie per onderzoek (Monitor Arbeidsmarkt, Evaluatie Wet Participatieplaatsen en de rapporten van de Inspectie SZW «Agressie en Geweld», «Kiezen voor het delen van informatie», «Sectorrapportage Metaal» en «Sectorrapportage Grond- Weg- en Waterbouw»)

4. Kabinetsreactie SER-advies «Werk maken van scholing»

29 544-405 – Brief regering d.d. 09-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Kabinetsreactie SER-advies «Werk maken van scholing»

5. Mogelijkheden om bij werkgevers meer bekendheid te geven aan regelingen die de arbeidsmarktpositie van ouderen (werkenden en werkzoekenden) verbeteren

33 290-15 – Brief regering d.d. 09-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Mogelijkheden om bij werkgevers meer bekendheid te geven aan regelingen die de arbeidsmarktpositie van ouderen (werkenden en werkzoekenden) verbeteren

6.Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk

30 545-115 – Brief regering d.d. 16-08-2012

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom – Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk

7. Rapport Samen de focus op werk (2012D37085)

33 400-XV-5 – Brief regering d.d. 09-10-2012

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom – Aanbieding onderzoeksrapportages SZW tweede tertaal 2012

8. Manifest 100 werkgevers over duurzame inzetbaarheid

25 883-212 – Brief regering d.d. 10-10-2012

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom – Manifest 100 werkgevers over duurzame inzetbaarheid

9. Onderbouwing productiviteitsgroei door hervorming ontslag/WW

29 544-408 – Brief regering d.d. 11-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Onderbouwing productiviteitsgroei door hervorming ontslag/WW

10. Monitor Arbeidsmarkt (2012D29814)

29 544-406 – Brief regering d.d. 05-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Onderzoeksrapportages SZW en de beleidsreactie per onderzoek (Monitor Arbeidsmarkt, Evaluatie Wet Participatieplaatsen en de rapporten van de Inspectie SZW «Agressie en Geweld», «Kiezen voor het delen van informatie», «Sectorrapportage Metaal» en «Sectorrapportage Grond- Weg- en Waterbouw»)

11. Cao- en avv-beleid

29 544-407 – Brief regering d.d. 09-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Cao- en avv-beleid

12. Ontwikkeling aantal flexibele krachten

33 241-23 – Brief regering d.d. 04-07-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp – Ontwikkeling aantal flexibele krachten

13. Monitor Arbeidsmarkt September 2012 (2012D37087)

33 400-XV-5 – Brief regering d.d. 09-10-2012

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom – Aanbieding onderzoeksrapportages SZW tweede tertaal 2012

14. Reactie op het witboek van FNV Bondgenoten «Schimmenspel, hoe Nederland hopeloos achterloopt als het gaat om de rechten van huishoudelijk werksters» en op het onderzoek «Positie huishoudelijke hulp en alfahulp

29 544-412 – Brief regering d.d. 19-10-2012

staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom – Reactie op het witboek van FNV Bondgenoten «Schimmenspel, hoe Nederland hopeloos achterloopt als het gaat om de rechten van huishoudelijk werksters» en op het onderzoek «Positie huishoudelijke hulp en alfahulp

15. Nadere informatie over de beleidsprioriteiten op het gebied van het arbeidsmarktbeleid

29 544-413 – Brief regering d.d. 14-11-2012

minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher – Nadere informatie over de beleidsprioriteiten op het gebied van het arbeidsmarktbeleid