Kamerstuk 29521-350

Verslag van een algemeen overleg

Nederlandse deelname aan vredesmissies

Gepubliceerd: 28 september 2017
Indiener(s): Pieter Omtzigt (CDA), Han ten Broeke (VVD)
Onderwerpen: internationaal militaire missies
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29521-350.html
ID: 29521-350

Nr. 350 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 28 september 2017

De vaste commissie voor Defensie en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben op 13 september 2017 overleg gevoerd met mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie, en de heer Koenders, Minister van Buitenlandse Zaken, over:

  • de brief van de Minister van Defensie d.d. 17 mei 2017 ter aanbieding van de evaluatie Nederlandse bijdrage aan missies en operaties in 2016 (Kamerstuk 29 521, nr. 345).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Defensie, Ten Broeke

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Omtzigt

De griffier van de vaste commissie voor Defensie, De Lange

Voorzitter: Van Helvert

Griffier: Mittendorff

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Belhaj, Van den Bosch, Diks, Van Helvert, Knops en Öztürk,

en mevrouw Hennis-Plasschaert, Minister van Defensie, en de heer Koenders, Minister van Buitenlandse Zaken.

Aanvang 10.03 uur.

Voorzitter: Belhaj

De voorzitter:

Dames en heren, van harte welkom bij de vaste commissie voor Defensie. Vandaag bespreken we de evaluatie van de Nederlandse bijdrage aan missies en operaties in 2016. Ik stel voor dat we beginnen. De eerste gegadigde is de heer Van der Bosch van de VVD.

De heer Van den Bosch (VVD):

Van dén Bosch.

De voorzitter:

Toch wel. Dan weet iedereen: het is «Van dén Bosch».

De heer Van den Bosch (VVD):

Ja, maar ik kom uit Zaltbommel.

De voorzitter:

Ik heb twee mededelingen. De heer Öztürk zal ons ook verblijden met zijn aanwezigheid, maar iets later. Verder hebben we allemaal zes minuten spreektijd en twee interrupties.

De heer Van den Bosch (VVD):

Voorzitter. Namens mijn fractie wil ik allereerst mijn waardering uitspreken voor al onze mannen en vrouwen die deelnemen aan missies en operaties. Zij doen fantastisch werk en staan altijd klaar. Afgelopen vrijdag waren enkelen van ons met deze commissie in Breda bij de bullenparade op de KMA (Koninklijke Militaire Academie). Een van de afgestudeerden had de buluitreiking aan zich voorbij moeten laten gaan, omdat hij die ochtend naar Sint-Maarten was vertrokken. Als je ziet wat al die militairen doen om de mensen daar te helpen, kun je alleen maar trots zijn op onze krijgsmacht. Dezelfde militairen die normaal gesproken gevaarlijke missies uitvoeren, staan daar nu water uit te delen om levens te redden. Onze militairen gooien niet alleen bommen, ze staan in de breedste zin voor ons klaar.

Nu naar het onderwerp van dit overleg. Het moge duidelijk zijn dat de wereld om ons heen er niet veiliger op wordt. Daarom blijft het van groot belang dat Nederland zich internationaal inzet voor stabiliteit, terrorismebestrijding en noodhulp. Hiermee dienen we simpelweg ook onze eigen belangen. Mijn fractie vindt het dan ook goed dat Nederland op internationaal vlak zijn bijdrage levert. Het nieuws van de afgelopen week laat maar weer zien van welke onschatbare waarde onze krijgsmacht is.

Tegenover het feit dat de krijgsmacht steeds vaker en op steeds meer plekken moet worden ingezet, staat dat de budgetten de afgelopen decennia zijn teruggelopen. Men moet met minder geld meer doen, wat weer leidt tot een toenemende slijt op de organisatie. De VVD-fractie vindt het dan ook van belang dat de missies die we doen samenhang vertonen en we onze capaciteiten efficiënt inzetten. Ik wil de Minister complimenteren omdat zij aan de wens van de Kamer tegemoet is gekomen om de schaarse militaire middelen minder gefragmenteerd in te zetten en dat zij de Nederlandse bijdrage binnen EUFOR (European Union Force) Althea en KFOR (Kosovo Force) heeft beëindigd. Meer focus en samenwerking in het kader van onze missies maakt dat wij meer kunnen bereiken. Kan de Minister aangeven of zij mogelijkheden ziet voor een verdere focus ten aanzien van onze missies. Ik moet natuurlijk zeggen: zij of hij. Kunnen er nog meer missies worden geclusterd? Zijn er naast EUFOR Althea en KFOR nog andere bijdragen die beëindigd kunnen worden? Zijn er missies waaraan we niet deelgenomen hebben omdat deze niet meteen binnen onze focus pasten? In het verlengde daarvan: zijn er missies waaraan we niet konden deelnemen omdat onze capaciteit dit niet toestond?

Ik heb nog een aantal specifieke vragen over de missies in 2016. In de brief van de Minister staat dat de Kosovaarse douanedienst zich dankzij EULEX (European Union Rule of Law Mission) heeft kunnen ontwikkelen tot de meest efficiënte in de regio. Ik ben wel benieuwd welke factoren hieraan debet zijn en of de geleerde lessen aldaar nu geïmplementeerd worden in andere Balkanlanden.

Over de EU Border Assistance Mission in Libië wil ik de Minister vragen naar de ingezette adviseur mensensmokkel van de Koninklijke Marechaussee. Hoe oordeelt zij over de Libische capaciteiten bij de bestrijding van mensensmokkel?

Omdat ik toch zes minuten mag praten ...

De voorzitter:

Dat hoeft niet.

De heer Van den Bosch (VVD):

Nee, maar dat gaan we natuurlijk wel even doen. Ik vind het leuk om met iets persoonlijks te eindigen. In het stuk las ik over bijstand in het kader van de Wet veiligheidsregio's. Ik wil hier een compliment geven. Ik heb zelf twee of drie jaar geleden als toenmalig burgemeester gemerkt hoe mooi die bijstand is. Ik had te maken met een heel grote brand in Zaltbommel. De brandweer kon de brand niet blussen. Het ging om een afvalverwerkingsbedrijf; u kunt zich dat voorstellen. Op maandagmiddag kreeg ik als burgemeester om een uur of drie te horen: burgemeester, we gaan het niet redden; vindt u het goed dat we de hulp van Defensie inroepen? Vroeger duurde dat geloof ik een week, dat ging via de commissaris en die en die. Nu zei ik ja en zei de voorzitter van de regio ook ja, waarna binnen enkele uren, in de nacht en 's ochtends vroeg, met grote trucks hefkranen werden gebracht om het stro, het hooi en de rommel om te werken. Dat komt bij mij naar boven als ik dit stuk lees. Dan denk ik: ja, dat is de praktijk! We klagen vaak, we zeggen vaak dat het allemaal niet werkt in dit land. Maar als het erop aankomt, staat iedereen er. Dat is eigenlijk mijn boodschap. Die ingewikkelde regeltjes waarin staat dat het via die en dat moet, moeten we korter en sneller maken. Daar heeft onze bevolking behoefte aan. Dat vind ik erg belangrijk, zeg ik ook als volksvertegenwoordiger. Dan kunnen we snel daadkracht tonen. Ik heb het zelf meegemaakt en ik vond het leuk om dit nog even te zeggen, nu ik toch zes minuten had.

De voorzitter:

Ik dank de VVD voor haar inbreng, inclusief het persoonlijke verhaal. Ondanks het feit dat ik me realiseer dat jullie het heel leuk vonden dat ik voor deze vijf minuten jullie voorzitter mocht zijn, draag ik het voorzitterschap weer over, omdat helaas de heer Van Helvert is gearriveerd.

Voorzitter: Van Helvert

De voorzitter:

Excuus voor mijn late tijdstip van arriveren. De bijeenkomst op het Ministerie van Infrastructuur en Milieu duurde iets langer dan verwacht. Ik heb flink gerend. Dank voor de overname van vijf minuten. Ik mag het woord geven aan de heer Knops, die namens de fractie van het CDA spreekt.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Een evaluatie van missies en operaties, in dit geval in 2016, is altijd heel belangrijk. Ook het afgelopen jaar heeft Nederland in allerlei vormen bijgedragen aan missies die moesten bijdragen aan stabiliteit, vrede en veiligheid in de wereld en die, niet te vergeten, ook plaatsvonden in het kader van de strijd tegen ISIS, die ons rechtstreeks op Nederlands grondgebied bedreigde. Terwijl wij hier terugblikken op 2016 zijn onze militairen volop actief op Sint-Maarten, Sint-Eustatius en Saba, waar zich een ramp voltrokken heeft. Onze fractie leeft uiteraard mee met de bevolking, maar kijkt ook met groot respect naar de snelheid en de omvang waarmee de Nederlandse regering haar beste beentje voorzet om mensen te helpen met alle militairen en burgers die daar nu actief zijn. Dat verdient een groot compliment, ook voor al die mannen en vrouwen, militairen en burgers, die het afgelopen jaar namens regering en parlement zijn uitgezonden.

De voorzitter:

Mijnheer Knops, de lange bel gaat nu. Laten we even wachten tot die stopt. De bel is gestopt, uw spreektijd begint weer te lopen.

De heer Knops (CDA):

Dank u wel, voorzitter.

De evaluatie is uitgebreid vanwege de hoeveelheid missies maar tegelijkertijd is zij beknopt. Een aantal jaren geleden werd er nog vermeld hoeveel militairen er in totaal waren uitgezonden, maar nu niet meer. Ook het aantal missies wordt niet expliciet genoemd. Die informatie is vaak wel terug te vinden op websites van BuZa en Defensie. Waarom staat die er niet meer in? Op zich is het wel relevant. Dit is een klein detail, want ik denk dat de informatie wel beschikbaar is.

Het kabinet stelt dat de evaluatie zich beperkt tot de beoordeling van de Nederlandse bijdrage, afgezet tegen eerdere inhoudelijke toezeggingen aan het parlement. Soms is het zoeken naar een beoordeling van de effectiviteit van de Nederlandse bijdrage. We hebben daarover al eerder een discussie gehad. Meet je die af aan onze concrete inzet of als onderdeel van een grotere missie? Wat zijn de geleerde lessen? Wat ging er niet goed? Waar zaten de knelpunten? Uiteraard is er ook een eindevaluatie van een missie. Dan wordt er uitgebreid geëvalueerd. In algemene zin is het een belangrijk punt om te leren van dit soort missies.

Bij het doornemen van de grote hoeveelheid missies wordt telkens opnieuw de vraag opgeroepen – ook dit punt is meerdere malen aan de orde geweest – wat nu de meerwaarde is van de diverse kleine tot zeer kleine missies. De Kamer is al langer zeer kritisch op de versnippering en ook het kabinet noemt de wens om schaarse militaire capaciteiten minder verspreid in het buitenland in te zetten. Het komt aan deze wens tegemoet door de bijdrage aan de MFO-missie (Multinational Force and Observers) in de Sinaï te beëindigen. Dat is één missie, maar er zijn natuurlijk ook weer missies bijgekomen. De vraag is hoe we dat in de toekomst gaan doen: die continu groeiende vraag afzetten tegen het altijd te beperkte aanbod. Zo levert Nederland maar een zeer kleine bijdrage aan de belangrijke NAVO-missie Resolute Support. Ondanks het grote beroep om meer te doen, levert het kabinet nauwelijks meer, zo blijkt uit de artikel 100-brief van afgelopen maandag. Daar mogen we nu natuurlijk niet over spreken, maar punt blijft dat kleinere missies relatief veel vragen van de aansturing. En wat te denken van de stafofficier en de onderofficier in de Centraal-Afrikaanse Republiek? Kan de regering aangeven wat zij daar aan meerwaarde toevoegen? Hoeveel kost dat relatief, ook qua aansturing?

De krijgsmacht piept en kraakt. Ondanks alle 24/7-beschikbaarheid, waar de heer Van den Bosch ook aan refereerde, zijn er grote knelpunten. Er is een schreeuwend tekort aan enablers. Er is geld bijgekomen, maar voordat de effecten daarvan merkbaar zijn, gaat er enige tijd overheen. Dat is niet van vandaag op morgen geregeld. Toch beweert het kabinet in de laatste zin van de evaluatie dat in 2016 sprake was van een «evenwichtige belasting van de krijgsmacht voor inzet». Dit moet de Minister van Defensie toch eens even uitleggen. Juist in 2016 lekte grote onvrede onder het Korps Commandotroepen uit naar De Telegraaf, onder andere over gebrekkig materieel. In een briefing voor de vaste Kamercommissie op 15 september vorig jaar pleitte commandant Groen voor vertrek uit Mali vanwege de slijtageslag en de eenzijdige inzet, onder het niveau, die groot beslag legde op schaarse capaciteit. De kwaliteit van het materieel holde achteruit. Om het nog erger te maken: in juni van dit jaar lekte er een brandbrief uit. Daaruit bleek pas echt hoe groot de problemen zijn: ontploffende geweren, losrakende geluiddempers, verbindingsradio's die het begeven. Er zouden zelfs levensgevaarlijke situaties op missies ontstaan. Mede door de hoge uitzenddruk, die er nog steeds is op sommige plekken, is er nog altijd sprake van een heel grote uitstroom van personeel. De Kamer komt over deze brandbrief en de hele situatie bij het KCT nog te spreken, maar ik vraag de Minister toch hoe zij kon opschrijven dat er in 2016 sprake was van evenwichtige belasting. Vindt de Minister het niet vreemd dat er kritiek komt van delen van het KCT dat Defensie de situatie veel te rooskleurig schetst? Waarom schrijft de Minister niet dat sommige eenheden zwaar belast zijn?

In aansluiting daarop een algemener punt: is de Minister bereid om voortaan wat uitgebreider in te gaan op de gevolgen van missies voor de gereedheid binnen de diverse krijgsmachtonderdelen? Op aandringen van de Kamer, ik meen bij monde van oud-collega Eijsink en ook collega Ten Broeke, besteedt de regering aan dit aspect aandacht in artikel 100-brieven, aan de voorkant van de missie. Dat is heel goed, maar de vraag is waarom dat ook niet gebeurt aan de achterkant van een missie, bij de evaluatie. Dat lijkt mij iets wat daaruit volgt.

Nu ik het toch heb over de achterkant, over het evalueren van missies, het volgende. De vaste Kamercommissie heeft besloten de missie in Uruzgan als een aparte missie te beschouwen en ze heeft de Minister verzocht een aparte post-missiebeoordeling voor Uruzgan op te stellen. De Minister heeft daarvoor van de Kamercommissie de tijd gekregen tot 5 september, maar wij hebben nog steeds geen reactie ontvangen. Wellicht kan de Minister hierop ingaan of kan zij zeggen wanneer die reactie zal komen.

Tot slot wil ik ingaan op twee specifieke missies, te beginnen met de strijd tegen IS. Na lang aarzelen ging de Partij van de Arbeid eindelijk overstag – we weten het nog wel – om IS ook in Syrië te bombarderen, zij het met veel caveats. De Minister schrijft: «Door een flexibele inzet kon de coalitie meer rendement behalen met de beschikbare F-16-capaciteit.» Op welk rendement doelt de Minister? Klopt het dat er maar een paar luchtaanvallen in Syrië zijn uitgevoerd? Welk gevolg hadden de caveats van de Partij van de Arbeid voor het optreden van onze F-16's? Waarom noemt de Minister niet het ontbreken van Satcom voor geïntegreerd optreden met de Amerikanen? Ze noemde het vooraf in de artikel 100-brief niet. We hebben erover gesproken met de Minister, maar in de evaluatie wordt het niet genoemd.

Helemaal tot slot.

De voorzitter:

Over de zes minuten heen, dus de laatste zin.

De heer Knops (CDA):

Er waren twee piraterij-incidenten bij Somalië in 2016. Het kabinet stelt terecht dat daaruit blijkt dat de capaciteit en de intentie om koopvaardijschepen aan te vallen nog steeds bestaan. Is er nu sprake van een heropleving van piraterij of niet? Wat gaat het kabinet eraan doen? Of wacht het tot de wet ter bescherming van de koopvaardij van kracht wordt en het op die manier getackeld kan worden?

De voorzitter:

Hartelijk dank. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Belhaj van D66.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter, dank. Nederlandse militairen werden en worden overal ter wereld ingezet. In 2016 heeft Nederland maar liefst aan twintig verschillende missies deelgenomen, van Kosovo tot Uganda. Op dit moment levert de Nederlandse krijgsmacht 1.378 functies voor grote en kleinere missies in het buitenland. D66 heeft veel waardering voor de inzet van onze militairen. Mijn complimenten daarvoor, ook voor hen die op dit moment nog actief zijn op Sint-Maarten. Mijn collega refereerde er ook al aan. Nederlandse militairen leveren zeer goed werk onder zeer moeilijke omstandigheden. Over de strijd tegen ISIS, de missie in Mali en de missie in Afghanistan komen wij binnenkort apart te spreken, aangezien deze missies zullen worden verlengd. Daarom zal ik daar vandaag niet uitgebreid op ingaan, maar er zijn nog tal van missies om over te spreken.

Als ik bekijk wat Defensie in 2016 heeft gedaan, zie ik dat Nederland bijdraagt op heel veel verschillende plekken. Dat brengt mij gelijk op een terugkerend punt waar mijn collega's ook aan refereerden en waar de Kamer het al vaak over heeft gehad met de Minister, zo ook vorig jaar tijdens het algemeen overleg over de evaluatie van de missies in 2015: het punt van de versnippering. Het is goed om te lezen dat naar aanleiding van de discussie hierover vorig jaar de personele bijdrage aan de Multinational Force and Observers (MFO) is omgezet in een additionele financiële bijdrage. Toch wil ik hier nog even op doorgaan. In de brief die we vorige week kregen over de samenhang in de Nederlandse inspanningen in missies staat namelijk, en ik citeer: «De Nederlandse militaire en civiele bijdragen aan missies zullen gericht zijn op de ring van instabiliteit rondom Europa». Kan de Minister toelichten hoe een Nederlandse bijdrage aan missies als bijvoorbeeld de European Union Military Advisory Mission EUMAM in de Centraal-Afrikaanse Republiek en de African Contingency and Training Assistance ACOTA in Burkina Faso, Benin en Uganda binnen deze doelstelling passen en dus binnen de geografische focus die het kabinet nu aanbrengt, namelijk de ring van instabiliteit rondom Europa?

Een ander voorbeeld. In de evaluatie staat dat de missie European Union Border Assistance Mission EUBAM in Rafah «in slaapstand» is. Het woord «slaapstand» staat er letterlijk in. Bovendien is het in 2016 niet tot een inzet gekomen. Mijn vraag is dan ook: is dit nog steeds zo? Verkeert die missie nog steeds in slaapstand? En zo ja, moeten we dan niet de logische conclusie trekken en er helemaal mee stoppen?

D66 is zeer tevreden met de Nederlandse bijdrage aan de piraterijbestrijding en ik lees zelfs dat er een politiek adviseur gestationeerd is geweest in Nairobi. Mijn vraag is: was dit alleen in 2016 het geval of doen we dat nog steeds? Ook is het goed dat we proberen om de Somalische veiligheidstroepen te trainen, alleen zie ik ook dat door de onveiligheid die missie zeer moeilijk uitvoerbaar is. Kan de Minister daar nader op ingaan en aangeven hoe effectief de bijdrage is aan deze missie? Hoeveel kunnen we in de praktijk eigenlijk doen? Wat zijn de concrete, tastbare resultaten tot nu toe?

Vorig jaar heeft een groot deel van de Kamer ingestemd met de beschikbaarstelling van de Zr. Ms. Rotterdam voor het trainen van de Libische kustwacht. In de evaluatie van de missies in 2016 wordt dit ook kort beschreven. Ik zou graag willen dat de Ministers hier wat uitgebreider op ingaan. Wellicht kunnen zij toelichten wat het langdurig effect is geweest van deze trainingen en of er zicht is op wat deze getrainde mensen nu doen. Is zo'n missie voor herhaling vatbaar?

Tot slot. Met betrekking tot de nationale inzet lees ik dat de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EOD) maar liefst 1.759 keer in actie is gekomen in 2016. Dat is bijna vijf keer per dag. Er wordt dus een groot beroep gedaan op deze dienst. Mijn complimenten voor het werk dat ze doen. Ik ben benieuwd of het ook weleens zo is dat de EOD niet aan de vraag kan voldoen en soms nee moet verkopen. Of is deze dienst voldoende uitgerust en geëquipeerd?

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Diks van GroenLinks.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Ook de fractie van GroenLinks wil haar grote dank en waardering uitspreken voor de militairen die zich het afgelopen jaar met gevaar voor eigen leven en onder moeilijke omstandigheden in ons land en vooral voor anderen ver weg, binnen en buiten het Koninkrijk, hebben ingezet of nog inzetten. Ook dank aan de Ministers voor het overzicht van de Nederlandse inzet. Voor GroenLinks is het van groot belang dat de militaire interventies waar Nederland aan deelneemt, dienen om mensen te beschermen tegen geweld, dat ze gericht zijn op een geïntegreerde aanpak met diplomatie, humanitaire hulp en wederopbouw, en dat ze op de lange termijn bijdragen aan stabiliteit en vrede. Het is goed om te constateren dat veel van de Nederlandse inzet van de afgelopen jaren daaraan heeft bijgedragen.

De Balkan. In de rapportage schrijft de Minister over de activiteit van aan IS gerelateerde netwerken op de Balkan en dat Nederland betrokken is in de strijd daartegen. Kan de Minister ons bijpraten over deze netwerken op de Balkan? Wat wordt er binnen de EU gedaan om op gevaren uit die hoek te anticiperen?

De strijd tegen ISIS in Irak en Syrië. Er wordt voortgang geboekt in de strijd tegen ISIS en het is goed om dat te constateren, maar het is minstens zo belangrijk om met een geïntegreerde inzet te voorkomen dat veroverde gebieden op termijn weer terugvallen in extremistische handen. Zo is het goed dat Nederland zich inzet voor de International Syria Support Group (ISSG). Kan de Minister beschrijven welke voortgang er in Irak en Syrië is geboekt in het duurzaam veilig en stabiel maken van op IS terugveroverd gebied? Het kabinet stelt dat door het bombarderen van doelen in Oost-Syrië grensoverschrijdende aanvoerlijnen zijn aangepakt en IS daardoor is getroffen. Kan de Minister dit mondeling verder toelichten? Hoeveel van dit soort routes bestonden er? Hoeveel daarvan zijn inmiddels afgesneden? Hoe vaak heeft Nederland bijvoorbeeld bombardementen uitgevoerd? En in het vervolg daarvan: in 2016 gaf de Minister op vragen van de delegatie van de commissie Buitenlandse Zaken tijdens het werkbezoek aan Irak aan dat de Nederlandse en Belgische F-16's niet beschikten over satellietcommunicatie. Welke rol heeft dat gespeeld in een daadkrachtige Nederlandse inzet boven Syrië? En is deze missie achteraf naar het oordeel van de Minister een voorbeeld van goed uitgerust en goed voorbereid op missie gaan?

De EUBAM Rafah-missie in Gaza had tot doel de veiligheid van het grensverkeer van personen bij de grensovergang tussen Gaza en Egypte te verbeteren. Anderen hadden het er ook al over. Sinds Hamas de Gazastrook onder controle heeft, staat de missie in de slaapstand volgens de Minister. Wat is de verwachting voor de toekomst? Wordt deze missie stopgezet of bestaat er hoop op verbetering van de situatie in de nabije toekomst? Graag een reactie.

Dan de Multidimensional Integrated Stabilization Mission in Mali, MINUSMA. GroenLinks is tevreden over de zware druk die MINUSMA heeft gelegd op de participatie van vrouwen in het politieke proces. In de evaluatie lezen we onder andere dat vrouwelijke kandidaten zijn getraind voor gemeenteraadsverkiezingen en dat er op aandringen van MINUSMA een nieuwe wet kwam, die regelt dat 30% van de kandidaten op de kieslijsten vrouw moet zijn. De vraag rijst bij ons echter wel hoe die inmenging van MINUSMA in de lokale politiek valt bij de lokale bevolking. Wordt deze vooruitgang duurzaam geborgd? Kunnen de Ministers of kan de Minister daar iets over zeggen? Het is immers van groot belang in onze beleving dat enkele stappen vooruit nu, later niet twee stappen terug blijken te zijn.

In de nieuwe artikel 100-brief die de Kamer heeft ontvangen over de door het kabinet voorgenomen verlenging van de Nederlandse deelname aan MINUSMA wordt ook gesproken over negen kindsoldaten waarvan MINUSMA de vrijlating heeft bemiddeld. Daarop rees bij GroenLinks de vraag of de inzet van kindsoldaten een breder probleem is in Mali en zo ja, wat Nederland en de internationale gemeenschap ondernemen om de inzet van kindsoldaten een halt toe te roepen. Ook graag op dit punt een reactie.

De inzet van Defensie zelf. Het kabinet stelt dat door een zorgvuldige instelling van missies de gereedstelling op de juiste wijze is afgewogen en dat er daarmee sprake was van een evenwichtige belasting van de krijgsmacht. In de paar maanden dat althans ik deel uitmaak van deze commissie, is mij heel helder geworden dat de Defensieorganisatie in alle opzichten erg onder druk staat, zowel materieel als personeel als ondersteunend. En natuurlijk is er een verband tussen de inzet hier en elders en de gereedstelling van de krijgsmacht. Houdt de Minister staande dat er sprake is van een evenwichtige belasting? GroenLinks plaatst daar namelijk wel de nodige vraagtekens bij, temeer daar de gereedstelling ook al meermaals in deze commissie aan de orde is gekomen en de commissie daar ook al breed meermaals haar zorg over heeft uitgesproken.

Ten slotte. Nederland wil op het wereldtoneel zijn rol spelen en dat zijn we als rijk land ook aan onze stand verplicht. Daarover verschilt GroenLinks niet van mening met het kabinet. Echter, we doen nu aan zo veel verschillende missies mee, het lijkt wel scattered all over the place. Ik wil graag aannemen dat ook de kleine of ultrakleine missies van soms een enkele persoon een zinvolle bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de omstandigheden in complexe situaties. Versnippering en weinig focus is ook al door anderen opgebracht. Toch zou ik het ook op prijs stellen als we ook eens over deze kleine missies gebrieft zouden kunnen worden. Ik zou bijvoorbeeld enkele van deze uitgezonden mensen wel eens nader willen spreken over hoe hun bijdrage nu precies vorm krijgt en hoe hun voortgang en voortzetting in de toekomst geborgd is. Ik hoor graag de reactie van de Minister hierop en indien positief, laat ik de precieze invulling uiteraard graag aan de Minister over.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Diks, voor uw bijdrage namens GroenLinks. Ik kijk eventjes naar de beide bewindspersonen en zie dat wij gaan beginnen met het antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Koenders:

Dank u wel, mevrouw de voorzitter ... Mijnheer de voorzitter inmiddels. Kunt u nagaan hoe traag ik deze ochtend nog ben, maar ik ga proberen dat snel te wijzigen.

Mijnheer de voorzitter, hartelijk dank voor de bijdragen van de leden in eerste termijn. Ik zal voornamelijk ingaan op de buitenlandpolitieke aspecten en de politieke aspecten en redengeving voor missies, en de Minister van Defensie zal ingaan op een wat groter aantal vragen over de militaire aspecten van missies.

Laat ik beginnen door te zeggen dat er in 2016 bijna 3.200 Nederlandse militairen, ongeveer 50 civiele experts en 50 politiefunctionarissen dienden in meer dan twintig internationale missies in verschillende crisisgebieden in de wereld. De regering is ervan overtuigd dat die bijgedragen hebben aan vrede en stabiliteit in landen als Irak, Mali en Afghanistan, en daarmee ook aan onze veiligheid en de veiligheid van onze burgers. Ook ik wil mijn grote waardering uitspreken voor de mannen en vrouwen die vaak onder zeer moeilijke omstandigheden opereren, in frontlinies, achter frontlinies, in ieder geval in ingewikkelde situaties. Elke bijdrage telt voor ons, klein of groot, en elke bijdrage is waardevol voor het Nederlandse buitenlandbeleid. Ook missies die niet in de kranten komen, maar langdurig een cruciale steunpilaar van de lokale veiligheidsstructuren vormen, zijn belangrijk voor Nederland. Denk bijvoorbeeld aan EULEX – over die missie zijn ook vragen gesteld – in Kosovo. Daar bieden adviseurs advies en ondersteuning aan de Kosovaarse politie, justitie en grensbewaking. Nu, negen jaar na ontplooiing, is het bijna zover dat de Kosovaarse autoriteiten op eigen benen kunnen gaan staan. Daar hebben Nederlandse politie, juristen en de Marechaussee een belangrijke bijdrage aan geleverd. Dat is een kleinere missie, die op zich niet bijdraagt aan versnippering. Ik kom nog te spreken over het bekende punt dat we herhaaldelijk bespreken: wat is nu eigenlijk versnippering en wat niet? Ik kom daar nog op terug, maar ik denk dat dit een goed voorbeeld is van een kleinere bijdrage, waarin we nu ook een exitstrategie opgenomen hebben. We gaan daar dus ook weg. Daar is resultaat geboekt. Toevallig hadden we daar gisterenavond ook een discussie over in deze Kamer. Het is met alle missies zo. Ik heb het weleens vergeleken met een diner: als je bij iemand op bezoek komt, moet je niet na het voorgerecht direct al weggaan. Je moet misschien ook niet tot vijf uur 's ochtends aan de limoncello blijven zitten. Het is zaak om op het juiste moment weg te gaan en dan heb je een bijdrage geleverd waarvan je echt kunt denken: dat is belangrijk voor Nederland.

We hebben herhaaldelijk gesproken over de situatie op de Balkan. Daar is het noodzakelijk dat de rechtsstaat wordt verbeterd. Dat is direct van invloed op Nederland. Denk aan de nesteling van radicale groeperingen, de mogelijkheden van smokkel en het verband tussen binnen- en buitenland. Dan kijken we in Nederland natuurlijk wat we kunnen leveren en of we dat kunnen dragen. Dat is altijd zo. De Kosovaarse douanedienst wordt momenteel beschouwd als een van de meest efficiënte in de regio, zeg ik in de richting van de VVD-fractie. Dat is vooral te danken aan de intensieve steun die zij kregen van EULEX Kosovo, zowel in de uitvoering als in de advisering. Dat is natuurlijk ook in verschillende fases het geval. Het moeilijke zit hem soms toch nog in de uitvoering. Dan kan advisering ertoe leiden dat ook een land op eigen benen kan staan op dit punt. Vanaf 2008 tot vorig jaar werkten de Kosovaarse autoriteiten zij aan zij met de EULEX-officieren in het veld, om volledige controle van het verkeer van goederen te waarborgen. De missie heeft bovendien bijgedragen aan de structurele hervorming van de organisatie van de Kosovaarse douanedienst. Uiteraard is EULEX nu bezig – dat lijkt me ook naar aanleiding van de gestelde vraag belangrijk – met de Kosovaarse autoriteiten om die kennis nu ook verder te verspreiden naar andere landen in de regio. Dat gaan wij dus niet meer doen, om het maar even over versnippering te hebben. Die verdere kennisverspreiding gebeurt op diverse manieren, ook via werkconferenties, trainingen en dergelijke. Ik vind dat positief. Dit was een kleine missie, waar wij maar een heel kleine bijdrage aan leveren. Wij delen niet alleen kennis en kunde, maar krijgen nu ook informatie die belangrijk is voor onze eigen misdaadbestrijding en onze eigen veiligheid. Dat was voor Nederland geen heel erg grote investering en nu het nodig is om daar af te bouwen, doen we dat ook. Daar wil ik overigens bij zeggen dat we bij elke missie altijd kijken naar de mogelijkheid om niet te blijven. Het kan heel goed zijn dat er een heel specifieke bijdrage aan Nederland wordt gevraagd door de Amerikanen, door de Verenigde Naties of door een ander land, omdat wij daar een comparatief voordeel hebben. Dan kun je soms met twee of drie mensen een grote bijdrage leveren.

Uiteraard zijn er ook grote missies, de vijf die we met instemming van uw Kamer hebben geprioriteerd en die echt gaan over de veiligheid in de wereld van nu. Daaraan kan Nederland een proportionele bijdrage leveren, zowel op basis van zijn buitenlandpolitieke prioriteiten als gezien de mogelijkheden van de krijgsmacht. Dat zijn altijd de twee voorwaarden. Dat zijn de grote missies. Bij die kleinere missies is er sprake van een nichecapaciteit die direct in Nederlands belang is. Wij doen daar overigens wat minder aan, maar niet vanwege de versnippering. Daar blijft hier en daar een misverstand over bestaan en misschien ook een verschil van mening met de Kamer. Wij versnipperen onze bijdrage niet, maar zetten die in op die vijf punten. Die hebben ook de support van de Kamer gekregen. Uiteraard zijn er exitstrategieën. Ik ga zo meteen uiteraard nog in op de individuele vraag, waarbij u kunt testen of het waar is wat ik zeg. Maar als u kijkt naar EUFOR Althea, EULEX Kosovo en KFOR, dan ziet u dat die aan het eind van dit jaar allemaal worden afgebouwd. We luisteren wel naar u. Als u zegt «we moeten wat minder versnipperen», ook al ben ik het wat minder eens met die term, dan doen wij dat ook. Ik hoop echter ook duidelijk te maken waarom een paar heel andere bijdragen in andere landen uitermate belangrijk zijn voor de Nederlandse veiligheid.

Als het gaat om de draagkracht van de krijgsmacht of de politie, moeten die bijdragen uiteraard gebaseerd zijn op een juiste keuze. Ik wil hier echt gezegd hebben dat Nederland op die punten totaal niet buitenproportioneel bijdraagt in vergelijking met andere landen.

Wij doen goed werk. Wij dragen bij, maar niet buitenproportioneel. Ik geloof dat ik de staatjes weleens gestuurd heb en wil dat nog weleens doen. Nederland heeft een enorm risicovolle veiligheidsomgeving. U spreekt ons vaak aan op cybersecurity, migratie en terreur. Dit betekent dat je soms heel goed je kennis en kunde in kleine missies voor een bepaalde tijd moet inzetten. Wij hebben daar ongelooflijk veel aan. Ik heb veel waardering voor de mensen die dit doen.

De voorzitter:

Ik ga u even onderbreken, want er is een interruptie van mevrouw Belhaj van D66.

Mevrouw Belhaj (D66):

Even om het goed op te helderen. Het kabinet beschrijft dat voor Nederland de nadruk ligt op het inzetten op de ring van instabiliteit. Mag ik het dan zo zeggen dat het in het belang van Nederland en van de mensen zelf kan zijn om actief in te zetten op die ring van instabiliteit en dat de kleine missies in indirecte zin voor Nederland van belang zijn, in de trant van: wij kunnen daar geen grote impact realiseren, maar het levert ons een bepaalde informatiepositie op?

Minister Koenders:

Misschien mag ik het met uw welnemen nog iets anders formuleren, maar ik ben het redelijk met u eens. In buitenlandspolitiek opzicht hebben wij een veiligheidsstrategie. Daar is over nagedacht en die heeft de instemming van de Kamer. Buitenlandse politiek is vervolgens ook van invloed op de vraag aan welke missies wij wel of niet meedoen. De politiek is leidend. Dat is de veiligheidsstrategie op basis waarvan wij een pakket van missies voorleggen, vooral bij de grotere missies, waarbij het echt gaat om gereedstellingscapaciteit: kunnen wij dit doen en kunnen wij dit voortzetten? Wat is de nichecapaciteit, kunnen wij daarin goed samenwerken met Duitsland?

Daarbij gelden een aantal criteria. Laat ik ze noemen. Past de bijdrage in de bredere Nederlandse inspanning in het desbetreffende land en in een geïntegreerde benadering? Dat is één element. Een tweede element is de mogelijkheid tot internationale samenwerking met onze strategische partners, zoals Duitsland en België. Een derde overweging die ik hier zou willen noemen, is die van de proportionaliteit. Aan sommige missies leveren wij een grotere bijdrage dan aan andere. Wij stellen voor, door te gaan in Afghanistan. Daar hebben wij altijd een relatief kleinere bijdrage geleverd, althans op dit punt, overigens niet in het verleden: denk maar aan de missie in Uruzgan. In Mali hebben wij op het ogenblik een groter aandeel in de missie. Via rotatie en afbouw wordt dat kleiner, juist vanwege de samenwerking met een aantal landen. De grotere missies zitten dus in een pakket, gebaseerd op de veiligheidsstrategie. Die is weer gebaseerd op de ring van instabiliteit.

Laat ik daarbij zeggen dat de ring van instabiliteit niet alleen een geografisch gegeven is. Migratie en terreur zijn problemen die niet alleen een geografische benadering vereisen, maar ook een thematische, zo u wilt. Wij richten ons vooral op die regio's. Dat ziet u ook aan de missies. Ik noem de grote missies, los van Afghanistan. Die missie heeft eigenlijk ook direct te maken met de doorvoer van terreur en met eventuele risico's van migratie. De ring van instabiliteit is niet zodanig geografisch beperkt dat je kunt zeggen dat dit er direct buiten valt, maar het is ook weer niet zo dat wij daarom ineens in heel andere delen van de wereld gaan zitten, zoals in Haïti of Latijns-Amerika, nog afgezien van de huidige belangen van het Koninkrijk. Van een aantal kleinere bijdragen aan missies, bijvoorbeeld Somalië, vind ik absoluut dat die betrekking hebben op de ring van instabiliteit om Europa heen. Zo is het ook geformuleerd in de veiligheidsstrategie. Dat geldt ook voor Mali, Libië en Sophia. In het Midden-Oosten gaat het om heel kleine missies. Daar kom ik zo meteen nog even op terug, maar die horen er absoluut bij. In die zin denk ik dat het er bij de vraag of je aan missies meedoet niet om gaat of de missie groot of klein is. Ik kom zo meteen nog op de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR). Daarbij gaat het om een heel kleine bijdrage, waarin er sprake is van een specifieke nichevraag aan Nederland. Het gaat om een land dat bijna voor een genocide staat. Als de VN dan weinig mensen kan leveren terwijl wij twee of drie mensen kunnen leveren die een bepaalde expertise en toegevoegde waarde hebben, vind ik dat te billijken. Dat zou ik niet direct versnippering willen noemen. Wij doen dus mee aan vijf grotere missies, die zijn gekozen op basis van een strategie. Uiteraard zullen wij nog komen te spreken over de toekomst en over de vraag hoe een volgend kabinet hierin zal zitten. Er is dus wel degelijk sprake van een benadering die is gerelateerd aan de capaciteit van de krijgsmacht, aan buitenlandspolitieke prioriteiten, nichecapaciteiten en de samenwerking met bepaalde landen waarmee wij goed in rotatie kunnen gaan. Ik noemde het voorbeeld van Duitsland.

De voorzitter:

Er is nog een vervolgvraag van mevrouw Belhaj.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik dank de Minister voor zijn aanvulling op mijn poging om tot een samenvatting te komen. Ik ga toch nog een poging doen om het iets scherper te stellen, omdat vorig jaar een soortgelijke discussie heeft plaatsgevonden. Ik merk dat er verwarring blijft ontstaan. Enerzijds wordt gesproken over een fysieke focus, te weten de ring van instabiliteit. Anderzijds hoor ik de Minister zeggen dat wanneer Nederland ergens specifieke kennis kan toevoegen, terwijl dit ons bepaalde informatie oplevert, daarmee een soort grondslag is gelegd voor de legitimering voor een bepaalde missie. Ik denk dat het belangrijk is om dit expliciet zo op te nemen. Heel vaak wordt gedacht: als wij ergens deelnemen aan een missie, moet dat iets opleveren voor de ander daar ter plekke. Soms is onze bijdrage klein. Als wij dit wat scherper formuleren, maakt dat het wat gemakkelijker om niet meer de discussie te hebben over de woorden «versnippering» en «focus». Wat vindt de Minister daarvan?

Minister Koenders:

Aan alles wat kan bijdragen aan het voorkomen van het woord «versnippering» wil ik graag mijn bijdrage leveren. Wij voeren hierover een eerlijk debat en ik weet dat de Kamer er hier en daar iets anders in zit. Ik denk echter dat het in de praktijk eigenlijk helemaal niet zo veel uitmaakt. Het punt is: «waar leg je de prioriteiten?» En: «ga nu niet in alle missies zitten.» Daar zijn wij het zeer mee eens. Ik kan u een hele lijst geven van dingen waar we nooit op ingaan. In noem Darfur, Haïti en het grensgebied tussen India en Pakistan. Er zijn ook nieuwe verzoeken gekomen ten aanzien van de Balkan. Natuurlijk worden er heel veel verzoeken gedaan aan Nederland. Wij kiezen vrij specifiek op basis van het Nederlandse internationale belang zoals geformuleerd in de veiligheidsstrategie. Het woord «versnippering» blijf ik dus lastig vinden, omdat wij in vijf landen die in die strategie passen, in feite doen wat wij willen. Die andere missies hebben ook direct met de strategie te maken. Laat ik daar een paar voorbeelden van noemen. De CAR-missie is vorig jaar afgesloten. Het ging om een specifieke bijdrage die wij op dat moment konden leveren. Wij hebben een zeer kleine bijdrage geleverd aan UNMISS. Daarbij is er overigens sprake van een groot risico van vluchtelingenstromen naar het Noorden. Die bijdrage is essentieel. Ik wijs erop dat 200.000 mensen direct in hun leven werden bedreigd. Zij worden opgevangen in de kampen. Zitten wij daar dik in? Gaat dat heel erg de capaciteit van de Nederlandse krijgsmacht of van andere departementen te boven? Nee. Ik ben blij dat wij dit kunnen doen. Wij hebben er terecht heel forse voorwaarden aan gesteld.

Ik wil nog een aantal specifieke vragen beantwoorden over de andere missies in het Midden-Oosten. Dan ga ik niet zozeer in op die grote vraag of er wel of geen sprake is van versnippering en hoe wij daarmee omgaan, maar op een aantal specifieke missies, over de zinvolheid waarvan de Kamer mij vragen heeft gesteld.

Laat ik beginnen met de CAR. Daar dragen wij dus inmiddels niet meer aan bij. Tot juli 2016 deden wij dat met twee militairen. Het was een bijdrage in het kader van de military advisory mission van de Europese Unie. Van alle Europese staten werd een heel kleine bijdrage gevraagd om ervoor te zorgen dat de situatie daar in elk geval zou stabiliseren. Het betreft een van de meest fragiele staten. In het verleden heb ik zeer gepropageerd dat wij dit zouden doen.

Dan kom ik op de situatie in het Midden-Oosten. Door de steeds veranderende situatie daar bouwen wij zaken af. Overigens zie je daar dat missies die soms heel lang duren, wel noodzakelijk zijn. Je moet wel een exitstrategie hebben, maar UNTSO en de monitormissies zijn daar sinds de jaren veertig. Je kunt zeggen: laten ze dat probleem nu eens oplossen. Daar praten we hier volgens mij vrij vaak over. Zolang dat niet het geval is, zal iedereen het met mij eens zijn dat zaken als monitoring in een zeer fragiele situatie ook direct het Nederlandse belang raken. Als wij dan vijf mensen kunnen leveren, uiteraard afhankelijk van de capaciteit, vind ik, met alle andere landen, dat wij dit kunnen en moeten doen. Dan zijn wij zinnig bezig.

Die specifieke missie EUBAM Rafah verkeert inderdaad in de slaapstand. Dat is vervelend, to say the least. Het is terecht wat er is gezegd met betrekking tot de positie in de Gazastrook. Die missie is in feite niet actief. De actieve cel van de missie is wat zo mooi heet een preparedness project. Dit project ondersteunt de voorbereiding van de mogelijke terugkeer. Dit heeft te maken met de positie van Hamas in Gaza. Waarom doen wij daaraan mee, ook al is dat in zeer beperkte mate? Wij doen dat omdat wij juist ook belang hechten aan de relatie tussen de Palestijnse Autoriteit in Gaza en Israël. Wij zijn zelf actief in bilaterale programma's op dat terrein; een van de weinige die nog werken. In dat kader is het zinnig dat je kennis en kunde opdoet en tegelijkertijd die kleine bijdrage blijft leveren. Het is overigens een oproepbare bijdrage. Alleen in het geval dat de situatie verandert, zou een klein aantal Nederlanders daarbij betrokken worden. Ik denk dat dit voorlopig niet zal gebeuren, dus het is een beetje een theoretische discussie. Het hangt heel erg af van het geostrategische spel tussen Egypte, Israël en Gaza. In ieder geval is dit nu een slapende missie, en uit de CAR zijn wij weg. Dat even voor de feiten onderaan de streep.

Dan de vraag of er missies zijn waaraan we niet deelnemen. Ik heb ze zojuist genoemd: Darfur, Haïti, UNIFIL en de grens tussen India en Pakistan. Er zijn allerlei verzoeken die wij afwijzen, omdat wij constant de criteria hanteren die ik zojuist naar voren heb gebracht.

Er is mij ook gevraagd naar de effectiviteit van de training van de Libische kustwacht. In het kader van de EU-operatie Sophia zijn sinds 2016 ongeveer 150 Libische kustwachtofficieren getraind. Er zijn nog eens 75 Libiërs in training. Ik denk dat iedereen die de situatie in Libië volgt de essentie daarvan zal onderschrijven. Er is een risico van mensenrechtenschendingen. De training heeft daar direct mee te maken, in de zin dat die schendingen verminderen. Nederland heeft bijgedragen aan de eerste fase of pilotfase van de training, van september tot en met december 2016, met de Zr. Ms. Rotterdam als platform voor training. Het is nog te vroeg om de effectiviteit daarvan te beoordelen. Je kunt iets ook niet te snel beoordelen, want dan vind ik het veel te oppervlakkig. Wel kunnen wij signaleren dat er sprake is van een lichte toename van de reddingsoperaties van de Libische kustwacht in 2017. Volgens UNHCR zijn er dit jaar tot en met augustus ongeveer 10.600 migranten en vluchtelingen door de Libische kustwacht gered. Dat is een toename van ongeveer 5% in vergelijking met de dezelfde periode vorig jaar. Ik ben in Tripoli geweest. U moet zich voorstellen wat die kustwacht voorstelt: die begint dus echt zo goed als op nul, bijvoorbeeld omdat ze geen boten hebben of omdat er nog maar heel weinig mogelijkheden zijn. Ik ga dus nog geen oordeel over de effectiviteit uitspreken, maar ik denk dat de missie een belangrijke bijdrage levert, om hier verder aan te werken. Sinds juli is het mandaat verkregen om een mechanisme te ontwikkelen om de inzet van de trainees te kunnen monitoren. Dat wordt dit najaar in werking gesteld.

Ik neem aan dat de Minister van Defensie zal ingaan op de vraag van de VVD-fractie naar het oordeel over de Libische capaciteit voor de bestrijding van mensensmokkel, op basis van de bevindingen van de uitgezonden Nederlandse Koninklijke Marechaussee. Ik zou niet op dat terrein durven komen, aangezien het mijn competentie te boven gaat. Juist de Koninklijke Marechaussee doet erg belangrijk en goed werk.

Dan de stand van zaken met betrekking tot de training van de Somalische veiligheidstroepen. Nederland zet via de EUTM in om het Somalische nationale leger, SNA, te trainen. Dat is een van de meest moeizame missies, zeg ik er direct bij. Het is waar dat EUTM opereert onder ongelofelijk complexe omstandigheden. Dat is ook de aard van waarom we dit soort dingen doen. Dit betekent dus dat de effectiviteit daardoor kan verminderen. De veiligheidssituatie in Somalië is nog steeds zeer negatief. Dit betekent dat we moeten oppassen voor de veiligheid van de mensen die dit werk doen. Dit doen we uiteraard altijd, maar zeker in zo'n geval. De EU heeft inmiddels passende maatregelen genomen om de medische keten te garanderen voor onze mensen daar. Het personeel van de missie wordt optimaal beschermd tijdens het uitvoeren van zijn taken. Als je daar meer nadruk op moet leggen, dan kun je iets minder doen aan trainingen. Die balans moet wel blijven. Dat is ook onze basis om te kijken naar de effectiviteit. Laat ik een voorbeeld geven. Als je buiten Mogadishu International Airport moet komen, moet je aparte force protection hebben. Daarmee krijg je verminderde bewegingsvrijheid. Niettemin is het onze overtuiging dat EUTM dat mandaat kan vervullen. Er zijn drie compagnieën van het SNA opgeleid. Had er meer gekund? Ja, maar ik wijs u op de situatie ter plekke. Toch zijn drie compagnieën opgeleid. De eerste daarvan wordt nu afgeleverd, om het zo te zeggen. De nieuwe president van Somalië heeft krediet en legitimiteit ten opzichte van de verschillende gewesten en heeft directe advisering in zijn generale staf. Dat is absoluut belangrijk. Je moet in zo'n militair apparaat niet alleen de mensen zelf trainen, maar ook zorgen dat er een militaire structuur boven zit die kan zorgen dat in dat ingewikkelde land Somalië wat kan gebeuren. Wij denken dat in de loop van 2017 betere materialen beschikbaar komen. De verwachting is dat de trainingen effectiever zullen verlopen. Er is ook een nieuwe mission commander. Dit is het eerlijkste antwoord op de situatie in Somalië op dit moment.

Over het belang van de Balkan heb ik gesproken, net als over de nexus tussen misdaad en terrorisme.

Over de presentatie zeg ik tegen de heer Knops het volgende. We werken tegenwoordig terecht heel veel met visuals. Ik denk dat we volgend jaar kunnen proberen om dat te doen, waardoor je direct ziet waar we met hoeveel mensen zitten, wat de regio is en of zich dat geografisch en thematisch tot de ring van instabiliteit verhoudt. We zouden er nog wel wat kleurtjes bij kunnen doen. Dat helpt toch misschien een beetje. Je hebt dan in één keer het overzicht hoeveel geld erin gaat en hoeveel mensen er zitten. Daarna kun je beschrijven wat de effectiviteit is. Als dat een goed idee is, kunnen we proberen om dat volgend jaar mooier te maken dan nu het geval is.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

De Minister ging uitgebreid in op de kleine missies en de vraag hoe zinvol die zijn. Volgens mij hebben anderen daar niet van aangegeven dat ze denken dat het onzinnig of onzinvol is. Mijn voorstel is om enkele uitgezonden mensen van zo'n kleine missie te ontmoeten om het gesprek aan te gaan – misschien kan dat in een briefing; ik weet niet wat er georganiseerd kan worden – om zo iets verder door te praten dan alleen aangeven «daar zat een genderspecialist en die heeft zinnig werk verricht». Dat neem ik namelijk onmiddellijk aan, maar ik zou daar weleens het gesprek over of mee willen voeren.

Minister Koenders:

Laat ik eerst zeggen dat de regering de politieke verantwoordelijkheid heeft om over dit soort zaken met u te communiceren. Dat staat echt voorop. Het tweede is dat het altijd mogelijk is om een technische briefing te krijgen waarin, afhankelijk van de toestemming van de Minister van Defensie, de mensen ter plekke bevraagd kunnen worden. Daar zitten allemaal geen topgeheimen in. Dat is geen enkel probleem. Ik denk niet dat u heel andere informatie krijgt dan van ons, maar het is altijd goed om mensen uit de praktijk te spreken. Daarnaast worden ook missies bezocht. Ik denk dat het kerndebat wel hier in de Kamer moet plaatsvinden. Maar het is zoals bij alle onderwerpen: ik vind dat de Kamer vrij moet zijn om haar eigen informatie op te doen. Waar wij dat kunnen faciliteren, zullen wij dat zeker doen.

De voorzitter:

Ik heb nog een vraag aan u, Minister. U gebruikte net een woord waarvan ik mij afvroeg wat dat is. U zei dat er veel wordt gewerkt met «visials» of iets dergelijks. Is dat een term die ik had moeten kennen als voorzitter?

Minister Koenders:

Nee. We leven in een tijd – ik vind dat u daar terecht op wijst – waarin we bijna alles omtrent moderne technologie in het Engels doen. Ik ben daar geen voorstander van. Ik noem woorden als «iPad» en «computer», maar zo heb je ook «visuals».

De voorzitter:

O, visuals! Dan heb ik het verkeerd verstaan. Excuus. Helder.

Minister Koenders:

Ik vind dat u gelijk hebt. Ik ben er ook zeer voor om onze taal goed te beschermen.

De voorzitter:

Ik wil hier niet als een soort Ton Elias bepleiten dat we alles in het Nederlands moeten doen, maar ik heb het gewoon verkeerd verstaan. Het ging om «visuals». Dank u.

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik ga even wat sneller door de vragen heen. Over Irak en Syrië is heel veel te zeggen. Dat doen we in heel veel overleggen. Het militaire instrument is essentieel geweest om ISIS in te dammen en te verslaan. De grote strijd vindt nu plaats in Syrië. Op de toekomst van dat land kan ik nu niet uitgebreid ingaan, maar ik ben er diep van overtuigd dat de bijdrage die Nederland daaraan heeft geleverd, zowel via de trainingen als via de F-16's, waarbij overigens geen caveats waren van een bepaalde partij maar van de regering, essentieel is en is geweest voor het verslaan van ISIS. We weten allemaal dat het probleem daarmee nog lang niet opgelost is. We hebben daarom altijd gezegd dat de bijdrage aan Irak en Syrië ingekaderd is in een aantal VN-resoluties. Daar zit een politiek spoor bij. De bijdragen zijn ook duidelijk geconditioneerd. Zo moet het niet automatisch extra macht geven aan het regime van Assad, hoewel we zien dat nu op allerlei fronten daar de twee groepen de kluif aan het verdelen zijn. Het gaat om enerzijds Assad met Rusland en Iran en anderzijds de SDF, de Koerden en de groeperingen daar. Daarnaast heb je nog Idlib, waar de in feite wat radicalere groeperingen, ook Al Qaida, een grote positie in gaan nemen. Geen enkele illusie: het verslaan van ISIS is een noodzakelijke voorwaarde. Daarom hebben we daar zo specifiek naar gekeken.

Vervolgens gaat het om wederopbouw, verzoening en al dat soort moeilijke termen, die zeer ingewikkeld zijn als mensen elkaar nog een tijdje de hersens in hebben geslagen. Dan is dat zeer ingewikkeld. Maar die beide elementen zijn van essentieel belang. ISIS is dus niet verslagen, maar de militaire component heeft op zeer belangrijke momenten een bijdrage geleverd aan de verkleining ervan. We zullen volgende week bij de Verenigde Naties en elders ook weer spreken in de zogenoemde anti-ISIS-groep en GCTF, om te zorgen dat dit inderdaad een brede strategie is. Dat is ook altijd de inzet geweest van alle brieven van de Nederlandse regering op dit punt.

Dat geldt ook voor Mali. Op een ander moment komen we daar nog wel breder over te spreken. Natuurlijk is die kindsoldatenzaak een belangrijke zaak. In elke missie is dat iets wat aan de orde wordt gesteld. Er zijn ook bepaalde componenten voor in MINUSMA, die samen met UNICEF en andere ngo's alert zijn op het risico van kindsoldaten. Er is geen twijfel over dat een aantal van de rebellengroeperingen in het noorden van Mali kindsoldaten hebben. Er is een zeer actief beleid van de ngo's, van MINUSMA en van andere partijen om te zorgen dat we niet alleen het probleem in kaart hebben, samen met het Rode Kruis en andere partijen, maar ook dat dit leidt tot de overdracht van de kindsoldaten in dat land.

Laat ik ten slotte nog zeggen dat de regering nog even terug zal komen op het punt van de post-missiebeoordeling Uruzgan. We zullen u daar nog een brief over schrijven. Ik zeg er direct bij dat we evaluaties natuurlijk ongelofelijk belangrijk vinden. Ik wijs er wel op dat de beperkt aantoonbare causaliteit het zeer bemoeilijkt om zo'n evaluatie nu te doen, vanwege de veiligheidssituatie. Zo moeten de gegevens betrouwbaar zijn. Daaraan zijn enorme kosten verbonden. Ik heb daar wel twijfels over. Iedereen vindt dat we alles goed moeten evalueren, maar aan de wijze waarop dit dan nog eens zou moeten gebeuren, zitten aanmerkelijke risico's voor de mensen die dat zouden moeten doen. Ik wijs ook op de betrouwbaarheid van gegevens en de causaliteit. Ik weet niet of het heel veel gaat opleveren, maar we zullen u daar naar aanleiding van nader beraad in de regering zo spoedig mogelijk over inlichten.

De voorzitter:

Dank aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Mocht er bij een volgende keer twijfel zijn bij de aanvang van uw betoog, kunt u altijd kiezen voor de genderneutrale aanspreekvorm van «voorzitter», zonder een epitheton als «mannelijk» of «vrouwelijk» te gebruiken. Inmiddels is tijdens uw beantwoording de heer Öztürk van DENK aangeschoven. We gaan nog eerst eventjes naar de Minister van Defensie. Daarna gaan we over naar de tweede termijn van de Kamer.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. De collega van Buitenlandse Zaken heeft al een heleboel vragen beantwoord. Er is al heel veel gezegd over het woord «versnippering» en de wenselijkheid daarvan. We hebben daar in het verleden vaak met elkaar over gesproken. De politieke redenen zijn alom uiteengezet. Ik denk toch dat het ook goed is om af en toe heel even de defensie-overwegingen nog op het netvlies te houden – mevrouw Belhaj verwees daar terecht naar – bijvoorbeeld als het gaat om kansen om onze informatiepositie te verstevigen. We moeten daar niet lichtvaardig mee omgaan. Het is ook zo dat Nederlandse militairen vaak interessante, hoogwaardige niches kunnen vervullen die ook weer bijdragen aan de ontwikkeling van kennis en capaciteiten bij onze medewerkers. Het is dus niet alleen kommer en kwel. Ik heb vaker in deze Kamer gezegd dat kleine bijdragen aan missies – de missies zijn niet klein, maar het gaat om een kleine bijdrage van Nederland – eigenlijk net zo goed een kerntaak zijn voor Defensie als bijdragen van grotere eenheden, ongeacht of dat in organiek verband is of in samengesteld verband. We zijn met reden lid van NAVO, EU en VN en we moeten ons af en toe vergewissen van de noodzaak om inderdaad een grotere bijdrage op de mat te leggen, maar dat doen we ook voor de positionering binnen de internationale gremia of ten behoeve van de informatiepositie. In dat licht is het helemaal niet raar om daarvoor een militair te leveren.

Er is veel gesproken over de CAR. Dat was een heel expliciet verzoek van mijn toenmalige Franse collega Jean-Yves Le Drian waar ik politiek gehoor aan wilde geven, samen met de collega van Buitenlandse Zaken. Dat is een overzichtelijke bijdrage geweest, die inmiddels weer is afgelopen. Ook dat soort afwegingen kunnen ertoe leiden dat er een individuele militair op uitzending gaat.

De heer Knops (CDA):

Ik zal het woord niet in de mond nemen, maar ik zeg toch even iets over de wijze waarop Nederland ermee zou kunnen omgaan. Nederland doet op een aantal plekken meer dan je van Nederland zou mogen verwachten. Dat is een plus, om het zo maar te zeggen. Je zou natuurlijk ook met andere landen afspraken kunnen maken: het ene land doet dit en het andere land doet dat. Ongeacht of je twee mensen moet sturen of vijftien, is er dezelfde aansturing. Je kunt dan ook zeggen: we doen dit niet, maar jullie doen dat wel. In die zin zou je de kwetsbaarheid van de missies, als ze heel klein zijn, in zekere zin kunnen beperken en kun je toch politiek tegen andere landen zeggen dat wij wel degelijk onze verantwoordelijkheid nemen. Ik denk dat daar nog wat ruimte zit om wellicht te clusteren, zeker met gelijkgezinde landen, zoals Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Ziet zij hier nog mogelijkheden toe?

Minister Hennis-Plasschaert:

Zeker. Dit is heel pragmatisch, en zo kennen we de heer Knops ook. Ik houd daar zelf ook van. Je ziet dat er af en toe nog een benadering wordt gekozen voor bijvoorbeeld het planten van vlaggetjes, waarbij het vooral van belang is dat iedereen dat vlaggetje kan laten zien. Dat is ook wel een van de redenen waarom we met name in EU-verband – daar ligt het voor de hand om op die manier te gaan werken – steeds verder voorwaarts gaan ten aanzien van de Europese defensiesamenwerking. Dat geldt niet alleen als het gaat om integratie van eenheden en het verwerven van wapensystemen, maar ook als het gaat om inzet. Het is dus een pragmatische benadering die ik zelf graag onderschrijf. Ik wijs u wel op de weerbarstige praktijk in dat opzicht. Ik denk dat er hiermee genoeg is gezegd over de versnippering, de clustering en de keuzes inzake de ring van instabiliteit enzovoorts.

De heer Knops merkte op dat het aantal missies en ingezette militairen niet werd genoemd. Ik zal ervoor zorgen dat dit in de volgende rapportage wel terugkomt. Collega Koenders sprak al over ruim 3.000 militairen en een hoeveelheid van civiele experts. Het gaat om een twintigtal missies. Ik begrijp dat u dit graag terugziet. Ik weet het ook niet, het is niet geweest om u een rad voor ogen te draaien of wat dan ook.

Collega Koenders heeft ook gesproken over de post-missiebeoordeling Uruzgan. Het is inderdaad een verzoek geweest van de vaste commissie voor Defensie. Het overstijgt mijn departement; het gaat ook om BZ en BuHa-OS. Terecht reageert de heer Koenders wat terughoudend. U ontvangt binnenkort een brief. Ik sluit mij aan bij wat hij zei over de beperkt aantoonbare causaliteit. Er is indertijd ook geen nulmeting geweest. Ik kan nog een heleboel argumenten noemen: de kosten, de druk die het met zich meebrengt, het moet ergens toe leiden, de betrouwbaarheid van gegevens. Dat zijn allemaal relevante argumenten waar we in de brief aan uw Kamer uitgebreid op zullen ingaan.

Er is terecht – ik begrijp dat – veel gesproken over wat de inzetbaarheid doet met de gereedstellingsprocessen van de krijgsmacht. Mevrouw Diks sprak daarover, en eigenlijk deed iedereen dat. Ik heb vaker gezegd dat we moeten oppassen dat er een beeld dreigt te ontstaan alsof inzet een hinderlijke verstoring is van onze gereedstellingsprocessen. Op de volledige operationele gereedheid van een eenheid zijn een aantal factoren van invloed: de personele gereedheid, de materiële gereedheid en de generieke geoefendheid. De Kamer wordt daarover geïnformeerd in de inzetbaarheidsrapportage, die zij ook weer bij de begroting zal ontvangen. De Kamer weet dat we dit jaar een deel vertrouwelijk en een deel openbaar doen. Ook afgelopen voorjaar bij het jaarverslag is de Kamer daarover geïnformeerd. Zeker op verzoek van de Kamer zijn wij ook steeds explicieter geworden in wat de inzet betekent voor het gereedstellingsproces, de generieke geoefendheid of de operationele gereedheid van de krijgsmacht.

Laten we duidelijk zijn: inzet heeft impact op de personele gereedheid, de materiële gereedheid en de generieke geoefendheid, maar inzet is wel de corebusiness van een krijgsmacht. Ik waak er dus voor dat er nu een beeld wordt geschetst alsof inzet een hinderlijke verstoring is van die processen. Het is wel zo dat er op een gegeven moment grenzen komen aan het voortzettingsvermogen. Dat hebben we in Mali heel duidelijk gezien met de helikopters. We hebben die ingezet, en hoe! Die hebben buitengewoon goed werk geleverd. Maar op een gegeven moment komt er een grens aan wat nog langer verantwoord is, bijvoorbeeld als het gaat om de materiële gereedheid, de personele gereedheid en daarmee ook de generieke geoefendheid. Dan moet je ze dus terughalen. Daar houd je dus rekening mee. Je accepteert voor een bepaalde periode een bepaalde impact op je volledige operationele gereedheid en op een gegeven moment zeg je: tot hier en niet verder; men moet nu weer kunnen werken naar bijvoorbeeld volledige generieke geoefendheid. Alle opmerkingen neem ik dus zeer ter harte maar, nogmaals, laten we ervoor waken dat inzet niet verwordt tot een hinderlijke verstoring van allerlei gereedstellingsprocessen.

Tegelijkertijd staat er «een evenwichtige balans». Over woorden valt altijd te discussiëren, maar ik denk dat de heer Koenders al heel duidelijk heeft aangegeven dat we geen dingen gaan aanbieden als we die echt niet kunnen leveren. In die zin is er dus sprake van een balans. We zeggen heel vaak nee. Terecht wijst de heer Knops op RSM, de Resolute Support Mission in Afghanistan. Het is heel verleidelijk om te zeggen: laten we daar meer doen. Maar als je kijkt naar wat we op dit moment beschikbaar hebben, dan is dat onverstandig en moet je dat niet doen. Conform het militair advies handelen we dan ook op die manier. Er worden zoveel missies aan ons voorgelegd waarvan we zeggen: interessant, maar wij leveren nu een buitengewoon significante bijdrage op die en die terreinen; we gaan hier niet mee voort. Maar dat bereikt niet per se allemaal de Kamer; dat snap ik ook.

De heer Knops (CDA):

Allereerst ben ik blij dat ook de Minister van Buitenlandse Zaken nu zelf aangeeft dat er ook een aantal missies met nee beantwoord worden en dat die ook bij name genoemd worden, want dat geeft een evenwichtig beeld. Wij krijgen natuurlijk normaal alleen de notificatiebrieven en artikel 100-brieven van missies die we wel doen. Wij zijn die afweging dus niet. Op zich ben ik daar dus blij mee. Waar ik wat moeite mee heb, is het eufemistisch taalgebruik over «evenwichtige belasting». Het staat op gespannen voet met een aantal problemen – ik zeg niet dat er overal problemen zijn – die er wel zijn. Ik denk dat het ook in de richting van de Kamer heel goed is om die gewoon te benoemen. Dat is eigenlijk de portee van mijn verhaal. Ik sla aan op dit soort zinnen en krijg dan meteen wat bultjes, omdat ik meteen die beelden heb van de voorbeelden die daar niet mee in verhouding staan.

De voorzitter:

Daar willen we geen visuals van!

De heer Knops (CDA):

Dat begrijp ik.

Minister Hennis-Plasschaert:

De portee van het verhaal van de heer Knops is mij echt volstrekt duidelijk. Er is ook niet gestuurd op eufemistisch taalgebruik, voor de goede orde. Ik denk dat ik bepaald geen geheim heb gemaakt van de problematiek die er is bij de krijgsmacht. Waarom zou ik überhaupt een traject voor herstel van de basisgereedheid hebben ingezet als er geen problemen waren? Waarom zou ik spreken over tekorten op de combat support en de combat service support of alleen al over de vervangings- en vernieuwingsinvesteringen als die tekorten er niet zouden zijn? Kortom, ik denk dat ik buitengewoon transparant daarover ben. Er zijn problemen. Maar ik zei het net al: we zijn lid van de VN, van de NAVO en van de Europese Unie, met reden, en ook van Nederland wordt verwacht dat het een bijdrage levert. Het is dus niet zo, zoals de collega van Buitenlandse Zaken ook zei, dat wij veel meer bijdragen. Sterker nog, we leveren echt op bescheiden schaal. Maar point taken.

De heer Knops maakte nog een opmerking over de piraterij; ik heb even gemist of de collega van Buitenlandse Zaken daarop is ingegaan. Er wordt nee geschud; dat is mooi. Ik constateer met de heer Knops dat piraterij nog niet voorbij is. Dat heeft er ook mee te maken dat een hoeveelheid van grondoorzaken nog volop aanwezig is. Dat betekent ook dat de onrust blijft. Het gaat wellicht wat ver om van een trend te spreken, maar rustig is het niet. Je ziet dat er een en ander gaande is. Dat is ook de reden voor Nederland om zich te blijven inspannen, niet alleen maar bijvoorbeeld in Operatie Atalanta. De Kamer wordt later geïnformeerd over onze precieze inzet die we daarbij beogen. Onze inspanning geldt ook het VPD (Vessel Protection Detachment). Daarnaast moeten de koopvaardijschepen zelf natuurlijk een hoeveelheid van maatregelen nemen. Kortom, het is een gezamenlijke inspanning. We hebben daar vaak met de Kamer over gesproken. Ik hecht er zeer aan dat we scherp blijven op voldoende bescherming in de regio, omdat de gevolgen desastreus zijn als de piraterij echt weer grip zou krijgen op de koopvaardij.

Er werd gesproken over de EOD. Ja, zeer eens: de EOD doet dagelijks belangrijk werk. Ik krijg ook elke week overzichten van inzet. Ik ben het met mevrouw Belhaj eens: dat is soms opvallend te noemen als je kijkt naar de aantallen explosieven die moeten worden geruimd. Het betreft hier nog steeds heel vaak oude munitie uit de periode van de Tweede Wereldoorlog, die wordt gevonden op bouwplaatsen, in weilanden en noem het maar op. Het klopt dat de EOD wekelijks echt wel zo'n 30 keer wordt ingezet om deze explosieven veilig te ruimen. Er zijn op dat punt geen signalen dat de EOD overbelast is of dat er een significante toename is in de vraag naar de EOD-capaciteit. Wel is er een grote vraag naar counter-IED-capaciteit (Improvised Explosive Device). Elke vraag, of die nou ergens in een missiegebied is of hier nationaal, wordt natuurlijk nauwkeurig beoordeeld. Er wordt gekeken welke capaciteit beschikbaar is, wat de gevolgen zijn van inzet van een bepaalde schaarse capaciteit en dan pas wordt er besloten over de daadwerkelijke inzet van de meer traditionele EOD-capaciteiten en de counter-IED-capaciteit. Maar we hebben dus geen signalen over tekorten, waar mevrouw Belhaj naar vroeg. We hebben ook geen nee hoeven verkopen. Dat is ook van belang, denk ik.

De heer Knops vroeg naar Satcom. We hebben daar naar ik meen een jaar geleden intensief en veel met elkaar over gedebatteerd. Ik heb de Kamer toen ook gezegd dat we zouden gaan kijken wat we daarmee gaan doen. Allereerst neem ik nogmaals het beeld weg dat Satcom essentieel is voor optreden. Maar het vergroot wel de flexibiliteit, want je kunt natuurlijk op verschillende manieren communiceren. Dat hebben we toen uit-en-te-na met elkaar besproken. Het plan is om Satcom geregeld te hebben voor de inzet die is beoogd voor het jaar 2018. Het wordt nu getest. Maar nogmaals, dat is het plan. Conform planning moeten we een heel eind komen. Tegelijkertijd hecht ik eraan te zeggen dat Satcom de flexibiliteit vergroot maar niet essentieel is om te kunnen opereren.

De heer Knops (CDA):

Mijn vraag was er meer op gericht waarom er helemaal niets over gezegd werd. De Minister zei dat er meer rendement behaald kan worden, maar in diezelfde redenering had er wat mij betreft nog meer rendement behaald kunnen worden met Satcom. Het was niet essentieel; dat ben ik eens met de Minister. Dat hebben we ook uitgebreid besproken. Maar had je het wel gehad – de Minister brengt het niet voor niets nu wel aan – dan had je nog meer rendement gehad. Ik viel even over het feit dat dat in de evaluatie buiten beschouwing werd gelaten, terwijl we daar toch redelijk uitvoerig met z'n allen over gesproken hebben.

Minister Hennis-Plasschaert:

Helder. Ook dat punt noteer ik. Let wel: meer flexibiliteit betekent niet per definitie meer rendement. Dat wordt ook echt heftig bestreden binnen de organisatie. Maar het punt is genoteerd.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik heb nog wat vragen gesteld over het ontbreken van de apparatuur in de F-16's. U geeft aan dat er nu wordt getest zodat dit niet een tweede keer kan voorkomen. Natuurlijk worden de missies uit-en-te-na voorbereid. Tenminste, dat neem ik maar even aan; dat leek me voor de hand te liggen. Dit was iets wat je best wel in de voorbereiding had kunnen tegenkomen. Ik was eigenlijk een beetje benieuwd hoe het kan dat je, aangekomen in Irak, tot de conclusie komt dat je misschien niet zo goed kan communiceren met je collega's in de lucht.

Minister Hennis-Plasschaert:

Er zijn altijd wensen, zeker als het gaat om meer flexibiliteit ten behoeve van het militair optreden. Als ik mevrouw Diks nu hoor, krijg ik een soort waarschuwing: laat dit niet nog een tweede keer gebeuren. Maar wij hebben de afgelopen decennia zonder Satcom gevlogen, ook jarenlang in Afghanistan, en daar hebben we toch echt veel bereikt en zijn we ook effectief ingezet. Pas dus op voor het beeld dat nu dreigt te ontstaan, namelijk dat zonder Satcom er van effectieve inzet geen sprake kan zijn. Ik heb net nogmaals benadrukt dat het de flexibiliteit vergroot maar dat het niet essentieel is. Je kunt op verschillende manieren communiceren. We zijn nu bezig om dat wel voor elkaar te boksen voor de beoogde inzet in het jaar 2018, maar er is zoals bekend een hoeveelheid van wensen en je kunt niet alle wensen tegelijkertijd accommoderen. Daar worden dus ook weer prioriteiten gesteld: hoe essentieel is het, hoe noodzakelijk is het, welke middelen hebben we en welk effect weten we daarmee te bereiken? Ik begrijp de opmerking van mevrouw Diks goed, maar we hebben decennialang gevlogen zonder Satcom en daar heeft de Kamer toen nadrukkelijk geen issues mee gehad, om het maar even zo huiselijk uit te drukken.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Ik ga hier niet eindeloos over door; dat snapt u natuurlijk ook. Maar ik kan me voorstellen dat dit punt nog eens terugkomt bij de bespreking van de verlenging van de missie. Ik ben het natuurlijk zeer met u eens dat het ook op een andere manier kan. Er zijn ook allerlei vormen beschreven van hoe je kan communiceren zonder de Satcom-apparatuur. Mijn punt was eigenlijk meer: het zat «m in de voorbereiding. Er wordt natuurlijk eindeloos met elkaar besproken hoe je zo'n missie gaat insteken. Ik vond het raar dat pas op een veel later moment het ontbreken van deze apparatuur tot een probleem is geworden.

Minister Hennis-Plasschaert:

Laat ik u niet vermoeien met de details over de wijze waarop dit een probleem werd, maar het was bij ons intern geen probleem en het was ook geen probleem in het militair advies. Het is later een probleem geworden. Dat was meer in het publieke debat dan dat het een probleem was op de grond en in de lucht tijdens de inzet.

De collega van Buitenlandse Zaken heeft het nodige gezegd over de training van de Libische kustwacht, maar liet het oordeel over de Libische capaciteiten bij bestrijding van mensensmokkel en over de civiele missie aan mij over. Dat geef ik natuurlijk graag. De missie heeft afgelopen jaar intensief gewerkt om een en ander in kaart te brengen. De uitgezonden adviseur mensensmokkel van de Koninklijke Marechaussee levert een belangrijke bijdrage – het zal de Kamer niet verbazen dat ik dat zeg – aan de EUBAM-missie. We hebben ook steeds van de missieleiding te horen gekregen dat het allemaal goed functioneert. Ik denk dat dit ook een voorbeeld is te noemen van hoe wij beperkte capaciteit slim weten in te zetten.

Ik neem aan dat ook de Libische capaciteiten als zodanig en een oordeel daarover de Kamer interesseren. Daarover ben ik wel somber, want in het assessment constateert de missie onder meer dat er sprake is van een dramatische fragmentatie, een fundamenteel gebrek aan capaciteiten bij alle instituties die onder de Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken vallen, dat de handhaving van de openbare orde niet eenduidig is belegd en dat er naast de Libische nationale politie wel zeven andere diensten een mandaat hebben om bijvoorbeeld georganiseerde misdaad te bestrijden, dat er sprake is van een volledig gebrek aan professionele coördinatie en samenwerking tussen deze diensten, dat alle betrokken diensten kampen met essentiële gebreken aan materieel en getraind personeel en dat in aanvulling hierop, als gevolg van besluitvorming die plaatsvond na de revolutie, uiteenlopende statelijke en niet-statelijke actoren de facto de politietaken hebben overgenomen. Goed, de conclusie is duidelijk, denk ik, namelijk dat de Libische capaciteiten om georganiseerde misdaad aan te pakken in de volle breedte zeer beperkt zijn, inclusief die op het vlak van bestrijding van mensensmokkel. Dat wil niet zeggen dat we dat met lede ogen aanzien. Vandaar dat er ook allerlei initiatieven worden ontplooid om die capaciteiten te versterken.

Daarmee heb ik alle aan mij gestelde vragen beantwoord, denk ik.

De voorzitter:

Dan gaan we door met de tweede termijn. Ik stel de commissie voor om aan te vangen met de heer Öztürk, die inmiddels is gearriveerd. Daar zijn we ook heel blij om. Ik stel voor dat we de heer Öztürk zes minuten toestaan in de tweede termijn en dan doorgaan met twee minuten per spreker.

De heer Öztürk (DENK):

Ik wil de collega's bij voorbaat al bedanken.

De voorzitter:

O, sorry, ik moet nog even vragen of de commissie het daarmee eens is. Ik gedraag me te ondemocratisch als voorzitter! De heer Öztürk had ons onderwijl laten weten dat deze vertraging buiten zijn invloed was ontstaan, dus vandaar dat ik dit voorstel heb gedaan en daarom toestemming vraag aan de commissie. Ik geef het woord aan de heer Öztürk.

De heer Öztürk (DENK):

Voorzitter. Ik wil nogmaals de collega's bedanken dat ze mij de ruimte geven. Ik heb een kleine Irma meegemaakt vanuit Limburg naar Den Haag. Ik weet niet windkracht hoeveel het was, maar de treinen liepen daardoor iets in de vertraging; vandaar dat ik iets later ben. Voorzitter, nogmaals dank voor de gelegenheid.

Oorlog is een cynische business. DENK was tegen de militaire missies in Irak en Syrië, samen met de SP, GroenLinks en de Partij voor de Dieren; de rest was voor. DENK is zeer kritisch over de militaire missies. Daarom zijn we ook teleurgesteld over de evaluatie die we vandaag bespreken. Daar staat namelijk bijna niets in, alleen dat we in Irak en Syrië met een groep F-16's hebben meegedaan, verder niets. Er staat niet hoeveel bommen we hebben gegooid, niet hoeveel slachtoffers we hebben gemaakt, niet hoeveel burgerslachtoffers we hebben gemaakt. Daarom vraag ik aan de Ministers: waarom staat er zo weinig in? Wat voor nut heeft een evaluatie dan? Hoe kunnen we hier allerlei dingen met elkaar bespreken als we bijna niets hebben gekregen om goed te kunnen evalueren? Waarom doet Nederland eigenlijk mee aan missies? Laten wij die vraag aan elkaar stellen. Doen we dat om de grote landen te pleasen? Doen we dat om extra opdrachten voor onze grote bedrijven te krijgen? Doen we dat om onze F-16-piloten hun verplichte vlieguren te laten maken? Of doen we het voor de lokale mensen, voor de kinderen, de vrouwen, de ouderen, voor veiligheid en vrede en onze waarden? Waar doen we het voor? Laten we die vraag eens een keer met elkaar beantwoorden. Het zou pas echt een evaluatie zijn als we daar een goed antwoord op hebben.

Laten we kijken naar de lokale mensen. Hoe ervaren zij de vliegtuigen die wij op hen afsturen? Hoe ervaren zij de bommen die we op hun gebied gooien?

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van mevrouw Belhaj van D66.

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik raakte toch getriggerd door de op metaniveau bijna filosofische vraag naar nut en noodzaak van missies. Wij hebben die vragen dan allemaal niet gesteld. Wat vindt DENK zelf? Wanneer is het gelegitimeerd om een missie uit te voeren?

De heer Öztürk (DENK):

Ik denk dat ik daar in mijn verhaal op terugkom. Wij hebben bij Irak en Syrië bewust gezegd: daar moeten we niet aan meedoen. Daar zie je gewoon dat de rol van Nederland niet echt een bijdrage levert aan veiligheid en vrede. In mijn verdere verhaal zult u ook zien hoe het oorlogsspel in de wereld wordt gespeeld. De vraag is of we daar met z'n allen aan moeten meedoen of niet. Laat ik doorgaan. Ik denk dat ik uw vraag daarmee heb beantwoord.

DENK pleit voor veel meer analyses van de impact van onze bommen en kogels. We moeten zien wat we elders in de wereld aanrichten. We moeten veel meer onderzoek onder de lokale bevolking doen. Hun levens staan immers op het spel. Daarom wil DENK het voorstel doen voor een oorlogsombudsman, vergelijkbaar met de Kinderombudsman, iemand die uiterst kritisch volgt wat er bij onze militaire missies gebeurt, iemand die daar onafhankelijk over rapporteert. Wat vindt de Minister van zo'n oorlogsombudsman? Wat vinden mijn collega's ervan om een oorlogsombudsman in te stellen? Is de Minister bereid om zo'n oorlogsombudsman te financieren? Is zij bereid om standaard te rapporteren over de impact van onze missies op de lokale bevolking?

Oorlog is een cynische business. Amerika leverde aan de taliban toen de Russen in Afghanistan zaten. Later ging het land zelf met de taliban in oorlog, zeg ik tegen D66. Amerika leverde wapens aan Saddam Hoessein om hem te steunen in de strijd tegen Iran. Later ging het land zelf met Saddam Hoessein in oorlog. En zo gaat het waarschijnlijk nu weer. In Syrië steunen wij nu oppositiepartijen die later onze vijanden kunnen worden. Het is allemaal zo opportunistisch, zo kortzichtig, zo hypocriet. En wie wint er altijd, mevrouw Belhaj? De wapenindustrie. De wapenindustrie is de lachende derde.

Dit jaar deed Andrew Feinstein bij Humberto Tan een boekje open over die wapenindustrie. Hij is maker van de documentaire The Shadow World. Hij vertelt hoe het werkt. Hij vertelde hoe grote bedrijven aan de oorlogen verdienen. Hij vertelde dat er in Syrië bommen worden gegooid die allang de houdbaarheidsdatum voorbij zijn. Oorlog is een cynische business.

Voorzitter, ik rond af. Als je kritische vragen over militaire activiteiten stelt, krijg je vaak geen antwoord. De Ministers zeggen dan: in verband met de veiligheid kan ik daar helaas geen uitspraak over doen. Het is allemaal heel schimmig. Op die manier kun je alles doen, de Grondwet ondermijnen, de afspraken ondermijnen. En er is totaal geen overzicht. Wie heeft dat overzicht? Gelukkig worden de mensen wakker. Mensen trappen er niet meer in. Op sociale media zie je wat er allemaal gebeurt. Wat gelooft de burger? Dat is de vraag. Gelooft hij de succesverhalen of de gruwelijke foto's van de burgerslachtoffers?

Voorzitter, heel kort mijn laatste punt. Mijn kritische houding is geen verwijt aan onze militairen. Laat ik dat vooraf gezegd hebben. Zij voeren de besluiten uit die hier worden genomen. Durf anders te denken, durf rechtvaardig te zijn!

De voorzitter:

Dank u wel voor uw bijdrage. Ik merk op dat het in verband met de veiligheid soms absoluut noodzakelijk is om niet alle informatie over Defensie te delen. Het zou een hele rare situatie zijn als dat altijd kon. Ik denk dat het wel goed is om dit mee te nemen in het verslag. Ik zie nog een interruptie van mevrouw Belhaj.

Mevrouw Belhaj (D66):

Aangezien ik niet echt een antwoord kreeg op mijn vraag, wil ik nog iets zeggen. Ik word zelden heel erg boos, maar nu ben ik zo boos dat ik er echt zware buikpijn van krijg. Ik begrijp dat een kritische houding goed is, dat je de consequenties moet overzien. Maar wat ik niet begrijp, is waarom DENK op geen enkele wijze tienduizenden mensen die het slachtoffer zijn geworden van ISIS benoemt als zijnde mensen die het recht hebben om beschermd te worden. Dat is waar Nederland onder andere een bijdrage aan levert. Ik hoor u totaal niet over de slachtoffers van ISIS, de mensen waarvoor we het doen, al die vrouwen, kinderen en ouderen en wat mij betreft ook mannen die we proberen te beschermen. Het gaat om tienduizenden mensen en daar heeft u het niet over.

De heer Öztürk (DENK):

Laat ik daar heel helder over zijn. Over ISIS hebben wij meerdere malen, in de Kamer en op de sociale media, geuit wat wij daarvan vinden. ISIS moet gewoon keihard aangepakt worden. Maar de fundamentele discussie is: wie heeft ISIS laten ontstaan? Waar haalt ISIS zijn wapens vandaan? ISIS heeft geen wapenfabrieken, mevrouw Belhaj. Ze kopen wapens. Waar kopen ze die wapens? Laten we die discussie eens met elkaar voeren. ISIS is ontstaan omdat er een oorlog is gevoerd in Irak. Degenen die die oorlog hebben gevoerd, hebben laten zien dat ze de wereld niet veilig hebben gemaakt, maar onveilig. Laten we die discussie voeren. De semantische discussie over ISIS en daaromheen alles kunnen doen met lokale burgers, daar trappen mensen niet meer in, mevrouw Belhaj.

De voorzitter:

Ik stel voor dat we voortgaan met de normale tweede instantie, te beginnen met de heer Van den Bosch.

De heer Van den Bosch (VVD):

Voorzitter. Ik wil beide Ministers bedanken. Het is misschien een van de laatste debatten die we met hen hebben. Laten we dat althans hopen. Dat bedoel ik overigens niet persoonlijk, maar er moet wel een keer een einde komen aan deze kabinetsperiode. Ik zeg dit omdat ik ook mijn complimenten wil geven voor wat dit kabinet de afgelopen vier, vijf jaar heeft gedaan, aan missies, maar ook aan investeringen in de krijgsmacht.

Minister Koenders:

Dan is het goed!

De heer Van den Bosch (VVD):

Ik wil dat bruggetje meteen maken. Natuurlijk kan de krijgsmacht heel veel. Dat zien we elke dag. We moeten niet in een soort kramp schieten alsof het allemaal dramatisch is, maar de Minister heeft zelf ook een paar keer gezegd dat er nog heel wat moet gebeuren, ondanks wat er door het kabinet is geïnvesteerd. Er moet nog heel wat gebeuren om een krijgsmacht te hebben die de uitdagingen die de heer Öztürk niet ziet, maar wij wel, van de komende eeuw aan te kunnen. Want er gebeurt veel in de wereld. Ik denk niet dat de wereld er rustiger op gaat worden, en dan hebben we het nog niet eens over grote natuurrampen die ons ook kunnen overkomen. Dat hebben we helemáál niet in de hand. Daar zit de zorg van mijn fractie. Volgens mij delen wij die zorg met dit kabinet en met deze Ministers. Dat wil ik hier toch nog een keer zeggen. Ik ben benieuwd hoe dit eruit gaat zien.

De heer Öztürk (DENK):

De VVD zegt: «die de heer Öztürk niet ziet». Öztürk ziet het heel goed. U laat zich meevoeren met het grote spel dat gespeeld wordt, u laat zich gewoon inpalmen.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Öztürk (DENK):

Mijn vraag is: lees het boek The Shadow World. En praat dan nog een keer over wat wij net hebben besproken.

De voorzitter:

Dat is een advies en geen vraag. Ik stel voor dat de heer Van den Bosch zijn tweede instantie vervolgt.

De heer Van den Bosch (VVD):

Het is bijna sinterklaas. Dan kan de heer Öztürk het boek in mijn schoen stoppen. En dan ga ik het met plezier lezen. Elk boek dat je leest is goed.

Ik kwam net bij de heer Öztürk van DENK aan. Ik heb maar twee minuten en wil er niet te lang op ingaan – je kan van mening verschillen over sommige dingen – maar zijn hele bijdrage doet mij een beetje aan de jaren zestig denken. Ik krijg een beetje een déjà-vugevoel. Toen had ik ook mensen bij mij in de klas zitten die gewoon PSP of CPN stemden en die dezelfde naïeve verhalen hadden. Ik vind het een ontzettend naïef verhaal. Ik spreek u daar niet op aan, mevrouw Diks, maar in de jaren zestig liepen er mensen rond die zeiden dat er niks gebeurde en dat het allemaal wel meeviel. Laat ik één voorbeeld geven. Ik heb persoonlijk met mensen gesproken die gevlucht zijn voor ISIS. Die zijn blij dat wij daar ingrijpen. Die zijn dolblij dat wij daar samen met onze bondgenoten met materieel zijn, want daar kunnen de meisjes niet naar school, daar moeten vrouwen zich als minderwaardige producten gedragen. Meneer Öztürk gaat nu natuurlijk weer reageren, maar zijn verhaal straalt echt uit dat het allemaal wel meevalt en dat wij geen defensie nodig hebben. Wij kiezen niet voor oorlog, meneer Öztürk, maar de oorlog komt op ons af en dan zullen we ons moeten verdedigen om de mensen te helpen. Dat wil ik toch even gezegd hebben. Ik ben nog niet klaar ...

De voorzitter:

U bent nog niet klaar, maar er is een vervolgvraag van de heer Öztürk. Ik merk op dat we in tweede instantie maar één interruptie hebben, dus dan is het ook meteen klaar.

De heer Öztürk (DENK):

Dat DENK wel een defensie wil, is al vaker uitgelegd. Ik heb ook mensen gesproken die als burger slachtoffer zijn geworden van de bommen. Wij weten als Kamer niet hoeveel burgerslachtoffers wij hebben gemaakt. Dat weten wij niet. Wij weten niet wat er met onze belastingcentjes daar is gebeurd. Meneer Van den Bosch, heeft u ook met de burgerbevolking gesproken die door de bommen die van onze belastingcentjes zijn aangeschaft, slachtoffer zijn geworden? Praat niet eenzijdig. ISIS ...

De voorzitter:

Meneer Öztürk, u moet tot een vraag komen.

De heer Öztürk (DENK):

ISIS moet aangepakt worden door de mensen die de oorzaak zijn van het ontstaan van zulke organisaties.

De voorzitter:

Meneer Van den Bosch, u vervolgt uw betoog.

De heer Van den Bosch (VVD):

Ik heb een ander wereldbeeld.

Ik eindig met een aardige opmerking aan het adres van GroenLinks over dat Satcom. Het voordeel is dat de F-35 er aankomt. Die heeft ze wel, dus dan hoeft mevrouw Diks zich minder zorgen te maken.

De heer Knops (CDA):

Voorzitter. Dank aan beide bewindslieden voor de antwoorden. Dank ook voor de toezegging om in de rapportage met visuals te werken. Dat is niet alleen voor de Kamer goed, maar ook voor het publiek. Dan kunnen we zien wat onze mensen in het buitenland allemaal doen. Als ik de cijfers van de Minister van Buitenlandse Zaken even op me laat inwerken, dan komt het telkens weer indrukwekkend over hoeveel mannen en vrouwen met en zonder uniform actief zijn om die doelstellingen te behalen. Daar hebben wij groot respect voor en dat moeten wij blijven houden, zo zeg ik ook in de richting van de heer Öztürk.

Als het gaat om die post-missiebeoordeling is al een soort voorwaarschuwing afgegeven. Die brief komt vanzelf in de richting van de Kamer. We zullen er alsdan over spreken. De Minister van Buitenlandse Zaken zei nog even dat het geen PvdA-caveats waren bij de anti-IS-missie. Nee, formeel gezien waren het caveats van het kabinet, maar we weten allemaal hoe dat tot stand is gekomen. Ik ga dat debat hier niet overdoen. Ik denk dat we allebei een beetje gelijk hebben.

Ik heb nog één vraag aan de Minister van Defensie en aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Ik heb gevraagd om ook aan de achterkant, bij evaluaties, te bekijken wat de impact op de inzetbaarheid is geweest. Ik noem dat punt van het KCT nog een keer, omdat er op sommige punten grote problemen zijn. Ik pleit niet voor een heel dik verslag of een heel dikke evaluatie, maar dit zijn wel de dingen waar de Kamer weet van zou moeten hebben, omdat dat ook bij toekomstige missies een rol speelt. Aan de voorkant komt het dan wél aan de orde. Dat is op verzoek van de Kamer; dank daarvoor. Ik vraag dus om het ook aan de achterkant te doen.

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter. Ik dank beide Ministers voor de beantwoording van de vragen. Ik zou alleen nog kort willen opmerken dat ik blij ben met de discussie over het durven benoemen van focus en secundaire belangen. Daarmee kunnen wij kleinere missies makkelijker verantwoorden. Wat ik me eigenlijk nog afvroeg en waarvan ik denk dat het blijvend ingewikkeld zal zijn, is het punt van de verplichtingen die we hebben, zowel in de NAVO als in VN-verband en in Europees verband. Ik kan me voorstellen dat in de toekomst – we hebben het nu over de evaluatie; de verlenging van missies en het starten van nieuwe missies volgt later – in het kader van ons lidmaatschap van de Veiligheidsraad de verwachtingen rond het dienen in bepaalde missies nog weleens groter kunnen worden, juist door dat lidmaatschap. Misschien is dat niet zo, maar dan hoor ik dat ook graag. Dan hebben we daar een soort helderheid over. Ondanks dat de gereedstelling steeds beter wordt, kan ik mij voorstellen dat wij in 2018 daarover toch nog een discussie moeten voeren. Maar ik laat me graag iets anders vertellen. Ik hoor het graag.

Mevrouw Diks (GroenLinks):

Voorzitter. Op het gevaar af dat we de discussie helemaal opentrekken, wil ik wel een opmerking maken in de richting van de heer Öztürk. Ik herken natuurlijk wel datgene wat achter zijn opmerkingen ligt. Ik vind het alleen jammer dat u nu even alle misstanden in de wereld alleen aan de wapenindustrie verwijt. Dat vind ik eerlijk gezegd ook weer een beetje naïeve kijk op de zaak. De manier waarop we met elkaar de wereld hebben georganiseerd is ten principale oneerlijk en onrechtvaardig. Dat bevoordeelt de haves en dat benadeelt de havenots. Het is natuurlijk al een stokoude dat oorlog een voortzetting is van politiek met andere middelen. En dat is ook cynisch, en dat is ook onrechtvaardig en juist daarom moet Nederland zijn rol pakken. Ik denk oprecht dat wij hier een positieve bijdrage aan kunnen leveren. Dat is natuurlijk de inzet van al die missies, groot en klein, op alle plekken in de wereld. Dat vind ik eerlijk gezegd niet naïef, omdat ik wel vind – dat herken ik heel erg in de bijdrage van mevrouw Belhaj – dat wij daarvoor staan, dat wij daar niet voor mogen weglopen en dat wij daar ook niet voor kunnen weglopen. Dat is de reden dat GroenLinks in de meeste gevallen – laat ik daar wel een nuancering in maken – deze missies ondersteunt. Ik zou het natuurlijk ook heel mooi vinden als wij vanuit Nederland de wereld zouden kunnen veranderen, maar zo naïef ben ik niet. Wij kunnen wel een bijdrage leveren aan die verandering en dat is volgens mij de rol die wij moeten pakken. Daarom herken ik me dus alleen in de achterligger van de opmerking van de heer Öztürk en niet in de conclusie die hij daar vervolgens aan verbindt.

De voorzitter:

Ik ga naar de bewindspersonen. Ik geef om te beginnen de Minister van Buitenlandse Zaken het woord.

Minister Koenders:

Voorzitter. Er is geen groot aantal vragen meer aan mij gesteld. Laat ik beginnen met de eerste punt, de visuals, de illustraties, en de manier waarop we dat gaan doen. Ik voel dat de heer Knops en de regering daar redelijk op één lijn zitten. Laten we dat koesteren en proberen om dat volgend jaar zo in te kleuren. Ik denk dat dat inderdaad een goede zaak is.

Tegen de D66-fractie zeg ik – dat was een vraag – dat het lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad verder geen consequenties heeft voor het al dan niet meedoen aan welke missie dan ook.

Tegen de heer Kuzu zou ik willen zeggen dat ik het met hem eens ben dat oorlog een cynische business is.

De heer Öztürk (DENK):

De heer Kuzu laat ook een baard groeien, maar hij is nog niet zover.

De voorzitter:

Het gaat om de heer Öztürk van DENK, Minister.

Minister Koenders:

Nou ja, het is wel moeilijk. Het is niet altijd zo goed uit elkaar te houden.

De voorzitter:

De Minister had ook al wat problemen met man of vrouw bij de voorzitter, mijnheer Öztürk. Hier zien we dat bij de fractie van DENK. Het gaat om de heer Öztürk van de fractie van DENK.

Minister Koenders:

Het is namelijk altijd hetzelfde verhaal. Oorlog is een cynische business. Misschien kunt u even naar mij luisteren, mijnheer Öztürk.

De voorzitter:

De Minister heeft het woord.

Minister Koenders:

Zoals ik zei, ben ik het met u eens dat oorlog een cynische business is en dat er goede en slechte missies zijn. Misschien zou het goed zijn als ik even wat zou kunnen zeggen zonder dat er de hele tijd doorheen wordt gesproken. Ik wil ten eerste feitelijk opmerken dat zonder anti-ISIS-missie alle jezidi's zouden zijn vermoord en dat zonder MINUSMA – ik ben daar zelf bij betrokken geweest, net als onze Nederlandse troepen – een Raqqa in de Sahel was ontstaan. Zonder RSM zouden vermeende overspelige vrouwen nog steeds in Afghaanse stadions een nekschot krijgen. Ik denk eerlijk gezegd dat dat voldoende is in reactie op deze opmerkingen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de Minister van Defensie.

Minister Hennis-Plasschaert:

Voorzitter. Eigenlijk zijn er aan mij geen vragen meer gesteld. Ik sloeg nog even aan op wat de heer Knops zei over het KCT en inzetbaarheid. Ik denk dat we door middel van vraag en antwoord al eerder het een en ander met elkaar hebben uitgesproken en toegelicht over waar we nu staan met dit KCT. Ik merkte net al op dat we, als we niet meer kunnen, de grens zullen aangeven. De commandant heeft dat al gedaan, volgens mij in de technische briefing met uw Kamer. Hij heeft gezegd: wij worden ingezet – dat hebben ze goed gedaan, met hart, ziel en zaligheid, en met resultaat – maar er is een grens. Dat is precies waarom andere eenheden op een gegeven moment de langeafstandsverkenningen hebben overgenomen.

Tegen de heer Öztürk zou ik eigenlijk niets anders willen zeggen ...

De voorzitter:

Er is eerst nog een interruptie van de heer Knops, Minister.

De heer Knops (CDA):

Ik ben niet duidelijk geweest in mijn vraagstelling, waarvoor mijn excuses. Ik heb het KCT als voorbeeld genoemd. Ik wil het debat daarover nu niet voeren, want daar krijgen we nog een debat over. Mijn punt was met name het rapporteren over die gereedheid aan de voorkant. Dat doet de Minister inmiddels. Mijn verzoek was of dat bij die evaluaties kan plaatsvinden, omdat dat een continu aandachtspunt voor de Kamer zou moeten zijn. Ik heb het KCT daarbij als voorbeeld gebruikt.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ja. We moeten even kijken hoe we dat vormgeven, maar ik ben er graag toe bereid. De inzetbaarheidsrapportages laten dit natuurlijk ook al voor een deel zien. U zult in de komende inzetbaarheidsrapportage bijvoorbeeld zien dat er specifiek in het geval van de helikopters wordt gerefereerd aan de herstelperiode na de inzet in MINUSMA. Het is juist de bedoeling dat u daar een goed beeld bij krijgt. Tegelijkertijd hecht ik eraan om steeds weer te benadrukken dat inzet wel de corebusiness is van onze krijgsmacht.

Richting de heer Öztürk heb ik eigenlijk niets toe te voegen aan de heldere woorden van Minister Koenders. Ik moet zeggen dat ik het lastig vind dat als we een debat voeren in een vrij land, zoals Nederland dat is, dat zo doorspekt raakt van achterdocht en argwaan en we social media de nieuwsbron laten zijn. Ik hecht er toch aan dat we bij de feiten blijven en de feiten spreken voor zich. Die heeft de heer Koenders net toegelicht.

De heer Öztürk (DENK):

Dat is precies wat ik vraag: feiten, informatie en een fatsoenlijke evaluatie. Die krijgen we niet en dan krijg je argwaan. Dan wordt het schimmig. Dat is precies waar de hele discussie om draait, Minister: onder het mom van de nationale veiligheid kan ik u geen informatie geven. Ja, zo kunnen we het land niet besturen. Dit is de fundamentele discussie die wij onderling eens moeten voeren. Als wij geen fatsoenlijke informatie krijgen, kunnen wij ook niet fatsoenlijk evalueren. Dan mijn laatste vraag. Ik heb gevraagd om een oorlogsombudsman.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik wil daar graag even op reageren, voorzitter.

De voorzitter:

We zitten in de tweede termijn. Dit was een interruptie en die hebt u gedaan, mijnheer Öztürk. Dit is geen ronde om nog nieuwe vragen te stellen.

De heer Öztürk (DENK):

Nee, mijn vraag is niet beantwoord. Ik heb gevraagd of de Minister een oorlogsombudsman wil instellen.

De voorzitter:

Ja, maar de Minister is ook nog niet klaar met haar beantwoording. Ik geef haar dus het woord.

Minister Hennis-Plasschaert:

Ik wil even reageren. De Kamer krijgt, zoals u weet, alle informatie waar zij om vraagt. Wat niet in het openbaar gegeven wordt, kan vertrouwelijk worden gegeven. Dat is precies hoe we al jarenlang in goede harmonie met uw Kamer zaken doen, juist ten behoeve van volledige controle. Daarvoor hebben we geen oorlogsombudsman nodig.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee sluit ik dit algemeen overleg. Ik noem even wat is toegezegd door beide Ministers. Ik heb drie toezeggingen, namelijk twee van de Minister van Buitenlandse Zaken en een van de Minister van Defensie.

  • De Minister van Buitenlandse Zaken zegt toe in de volgende evaluatie meer visuals of infographics op te nemen.

  • De Minister van Buitenlandse Zaken zegt toe de post-missiebeoordeling Uruzgan zo spoedig mogelijk aan de Kamer te doen toekomen.

Minister Koenders:

Dat gaat wat ver. Die post-missiebeoordeling is namelijk onderdeel van de discussie. Ik zou willen zeggen dat wij een brief sturen met betrekking tot de visie van de Nederlandse regering op het verzoek van de Kamer om een post-missiebeoordeling.

De voorzitter:

Oké, dan noteren we de woorden die u zojuist hebt gesproken als toezegging. De derde toezegging komt van de Minister van Defensie.

  • De Minister van Defensie zegt toe in de volgende evaluaties het aantal militairen en het aantal missies op te nemen, al dan niet met infographics.

Ik dank u allen voor uw inbreng. Degenen die straks nog ver moeten, wens ik goed thuis in dit weer.

Sluiting 11.43 uur.