Kamerstuk 29521-109

Verslag van een algemeen overleg

Nederlandse deelname aan vredesmissies

Gepubliceerd: 8 juni 2009
Indiener(s): Henk Jan Ormel (CDA), Waalkens , Hans van Baalen (VVD)
Onderwerpen: internationaal militaire missies
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29521-109.html
ID: 29521-109

29 521
Nederlandse deelname aan vredesmissies

nr. 109
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 8 juni 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, de vaste commissie voor Defensie2 en de vaste commissie voor Europese Zaken3 hebben op 20 mei 2009 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en minister Van Middelkoop van Defensie over:

– de verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan de Eu-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina, operatie Althea (29 521, nr. 101).

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Van Baalen

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Waalkens

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans

Voorzitter: Ormel Griffier: Van Toor

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Ormel, Van Bommel, De Roon, Knops, Van der Staaij, Van Dam en Ten Broeke,

en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken en minister Van Middelkoop van Defensie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Ik open de vergadering. Bij het onderwerp waarover wij spreken gaat het om een artikel 100-procedure. Dat betekent dus een derde termijn waarin de leden al dan niet hun toestemming geven.

De fracties van GroenLinks en van de ChristenUnie hebben zich afgemeld voor dit debat. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal evenmin deelnemen aan het debat. Hij laat zich vertegenwoordigen door de minister van Buitenlandse Zaken.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Waarschijnlijk is het enige nieuwe aan de jarenlange discussie over EUFOR Althea het Franse plan om het eens anders aan te pakken. Vorige week spraken wij over de Franse opties die afgelopen maandag tijdens de Razeb aan de orde zijn geweest. Toen al merkte mijn fractie op dat in de brief van de Nederlandse regering een vreemde zinsnede staat over een soort samen uit, samen thuis-beginsel dat voor de deelnemers aan Althea voorop zou moeten staan. De nadrukkelijke wens van de regering was dat niet één land zou afhaken. Sinds vorig jaar hebben vijf Europese deelnemers de wijk genomen uit Bosnië. Zweden, Tsjechië, België deden dat vorig jaar en Frankrijk en Finland zullen dat deze zomer doen. Solana is verontrust, want het stelt de discussie op scherp. Dat is terecht. Immers, ook in de Kamer wordt al jaren aangedrongen op een duidelijke einddatum voor deze missie. Deze datum is er niet, het is een missie met een open einde.

Het aller-vreemdst is het gegeven dat de Fransen deze zomer afscheid nemen van Althea. Wat is het verband tussen het Franse afscheid en de Franse opties voor de Razeb? Hebben de Fransen met hun afscheid de Razeb onder druk willen zetten? Wat is het belang van de trainingsmissie voor de Fransen? Is dat het bijzetten van kracht voor het Europese veiligheidsbeleid?

In de Razeb van afgelopen maandag is besloten de huidige EUFOR-constellatie in stand te houden en de voorbereidende werkzaamheden voor een trainingsmissie door te zetten, overigens zonder dat dit plan automatisch tot uitvoering wordt gebracht. De Fransen hebben blijkbaar hun zin niet gekregen. Immers, er is nog steeds een duidelijk politiek menings- of interpretatieverschil in de Europese Unie over de implicatie van de trainingsmissie. Uit de brief van de regering van 29 april is duidelijk geworden dat Spanje en Ierland twijfelen, maar wat is nu de beslissing van deze landen? De regering komt in haar brief met een vrij sombere en voorzichtige analyse van de politieke, militaire en regionale situatie in Bosnië-Herzegovina en de Balkan in het algemeen. Kennelijk denkt Frankrijk dat het er niet zo’n vaart zal lopen. Of neemt het het risico om de eigen Europese veiligheidspolitiek door te drukken? Wat is er aan de hand? Wat is de analyse van de vertrekkende landen? Zien zij het zonniger in of zijn er andere redenen om te vertrekken? Kan de regering dit per land aangeven?

Eerder is in de Kamer de wens uitgesproken dat er een duidelijke exitstrategie komt. Het probleem zit hem natuurlijk niet in EUFOR, maar in de politieke situatie van Bosnië-Herzegovina en de hele Balkan. Nu de EU het initiatief neemt, moet er toch een plan zijn met een einddatum? Welke datum wordt dat? Of blijven wij in het vage verkeren? In welke termijnen denkt de regering? Hoewel de situatie nog veel erger kan worden, gaat de clichématige vergelijking met een moeras wel degelijk op. EUFOR gaat beginnen aan zijn zesde volle jaar en het is onduidelijk hoe het verder moet. In feite kan de situatie niet aan de Bosniërs worden overgedragen omdat zij in geval van een crisis de situatie zeker niet aankunnen. Zij zijn en blijven te verdeeld. Dat is een droevige constatering na vijfenhalf jaar EUFOR en na ruim twaalf jaar internationale bemoeienis. Er wordt gewacht op de gevolgen van de verkiezingen van volgend jaar. Dan moeten wij maar verder zien, met als latent maar reëel risico een nieuwe ronde oorlog. De conclusie van mijn fractie is als volgt. De regering wacht de verkiezingen van 2010 af met het risico dat Bosnië opnieuw een ronde van oorlog ingaat als de verkiezingen geen duidelijk beeld geven dat toenadering tussen de verschillende etnische groeperingen mogelijk maakt.

De regering wekt in haar brief de indruk dat sprake is van instabiliteit in Bosnië en van risico’s voor de veiligheidssituatie en daarmee ook voor het optreden van EUFOR. In haar planning gaat zij er echter vanuit dat het eerste jaar niets verandert. De regering belooft een nieuw voorstel als een en ander verandert. Stel dat de situatie blijft zoals zij is. Hoe schat de Europese Unie dan de kansen op uitvoerbaarheid van het Franse plan in? Wat is de inschatting van de regering?

De nadruk van de Nederlandse EUFOR-bijdrage van in totaal 85 militairen ligt op Liaison en Observation Teams. Dat is al jaren zo. Het werk van deze teams is besproken in het AO over de evaluatie van de vredesmissies. Overigens is het interessant te weten wat deze Liaison en Observation Teams nu precies observeren. Zijn dat de militairmaatschappelijke gevolgen van de onderlinge spanningen in Bosnië of de criminele activiteiten van de ook al jarenlang gemelde maffiose praktijken van mensenhandelaren en drugshandelaren? Gaat het ook om gezochte oorlogsmisdadigers uit de oorlog van de jaren negentig? Kan de minister zijn verwachtingen over de samenwerking van deze teams met de NAVO weergeven?

In de brief verwijst de regering naar de toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken tijdens het debat over het rapport van de enquête-commissie-Srebrenica op 18 juni 2003. Jaarlijks wordt minimaal 5 mln. besteed aan projecten die gerelateerd zijn aan Srebrenica. Na de uitfasering van de ontwikkelingsrelatie zal dit worden voortgezet. Volgens berichten die de SP-fractie bereiken, is de Nederlandse steun aan projecten de laatste jaren goed op gang gekomen. Wij hebben dit al eerder hardop geconstateerd. Wij drukken de minister op het hart om dit beleid voort te zetten. Dat is nodig, want de situatie van de arme bevolking van vluchtelingen, weduwen en wezen is nog steeds buitengewoon treurig. Dat geldt voor alle bevolkingsgroepen: Serviërs, Kroaten en moslims. De SP vraagt om ruimhartige voortzetting van de steun aan vrouwen- en jongerenprojecten, ook voor de vrouwen van Srebrenica. Daarnaast vragen wij om in de nabije toekomst plannen te steunen of zelf te ontwikkelen om alle bevolkingsgroepen te helpen; niet alleen de moslimslachtoffers van Srebrenica, maar ook Servische verdrevenen uit moslimgebieden. In de nog steeds bestaande vluchtelingenkampen is sprake van totale ellende, ziekte en gebrek. Hoe staat de minister hiertegenover? Het bestrijden van corruptie zou veel middelen voor deze armen vrijmaken. Nu lijken beide zaken nodig: democratisering van Bosnië-Herzegovina, corruptie- en misdaadbestrijding en rechtvaardig besteden van de middelen. Daar moet het accent op liggen.

De SP-fractie deelt de analyse van de regering over de grimmige en sombere situatie in Bosnië-Herzegovina. Wij denken dat het nodig is om na de verkiezingen van 2010 een beslissing te nemen over voortgang van Althea. Daarvoor moeten scenario’s worden uitgewerkt. Het scenario van een trainingsmissie is een voorbeeld. Doorgaan op dezelfde weg is een ander voorbeeld, maar dat spreekt ons weinig tot de verbeelding. Eerder hebben wij gewezen op de hospitalisering van het probleem. Het probleem is groter dan alleen Bosnië-Herzegovina. Daarom zullen de scenario’s niet beperkt kunnen blijven tot Althea; ze betreffen het beleid ten aanzien van de hele Balkan. Is de regering bereid, deze keuzemogelijkheid voor volgend jaar uit te werken, opdat vanaf die datum aan een andere aanpak van Althea gewerkt kan worden?

De heer Knops (CDA): Voorzitter. Wij spreken vandaag weer over de missie waarvan het grootste gedeelte van Nederland niet eens weet dat zij bestaat. Dat terwijl vrijwel elke Nederlander zich nog de beelden voor de geest kan halen van de verschrikkingen die hebben plaatsgevonden in Bosnië-Herzegovina. Het feit dat dit conflict niet meer in de aandacht van de media is en langzamerhand wegzakt in het collectieve bewustzijn toont in de ogen van de CDA-fractie feitelijk wel het succes van deze EUFOR-missie aan. Wij zijn nu immers in een fase aangekomen waarvan wij in Afghanistan alleen maar kunnen dromen. Er is geen sprake meer van grootschalig militair optreden. Militairen wonen en werken temidden van de lokale bevolking om zo een goede inlichtingenpositie te hebben en rust en stabiliteit te creëren.

Dankzij de EUFOR-missie is er nu veiligheid en stabiliteit in Bosnië zelf, op de Balkan en daarmee in heel Europa. De missie dient dan ook direct het belang van Nederland. Vandaag spreken wij over een nieuwe verlenging van de Nederlandse bijdrage aan deze troepenmacht, misschien wel voor de laatste keer. Immers, op dit moment lopen er onderzoeken om te bezien of de missie kan worden omgezet in een trainingsmissie. Mijn fractie wil graag van de regering vernemen hoe zij op dit moment omgaat met deze discussie. De heer Van Bommel sprak er zo-even ook al over.

Uit de brief begrijpen wij dat het Raadsecretariaat de optie van omvorming in een militaire trainingsmissie en beëindiging van de EUFOR-missie onderzoekt, hoewel een meerderheid van de EU-lidstaten, waaronder Nederland, deze omzetting op dit moment niet ziet zitten. Kan de regering aangeven hoe zoiets in zijn werk gaat, te meer daar wij uit de brief niet de indruk krijgen dat het werk van EUFOR op dit moment af is?

Inderdaad is er grote vooruitgang geboekt. Daarom was de troepenreductie in 2007 een logische stap. Echter, het glas is nog steeds halfvol. De politieke situatie kenmerkt zich nog steeds door openlijke verdeeldheid binnen de coalitieregering. Terecht geeft de regering aan dat in de aanloop naar de verkiezingen in 2010 de kans groot is dat de spanning zal oplopen en de nationalistische retoriek van de politieke leiders zal aanhouden. Is er vanuit Europa een speciaal programma ter begeleiding van deze verkiezingen?

Met betrekking tot de vijf doelstellingen en twee voorwaarden voor sluiting van het OHR constateert mijn fractie dat een aantal hoopvolle stappen gezet is. Veel hangt echter af van de implementatie. Dat geldt ook voor het opbouwen van het centrale gezag en voor de politiehervormingen. Kan de regering aangeven hoe zij dit proces blijft volgen? Immers, er moet wel altijd zicht blijven op een exitstrategie. Bij het werken naar een exitstrategie kan het voorkomen dat je op een bepaald moment de activiteiten weer moet intensiveren, bijvoorbeeld op het gebied van diplomatie en ontwikkelingssamenwerking en met name op het gebied van capaciteitsopbouw. Hoe ziet de regering dit?

Bij de behandeling van de vorige artikel 100-brief is geconstateerd dat destijds geen aandacht was voor de veiligheidsrisico’s. Ook nu ontbreekt een dergelijke analyse. Wij gaan ervan uit dat dit een positief teken is, maar hechten eraan dat in alle volgende artikel 100-brieven hierbij wel expliciet wordt stilgestaan, te meer daar in deze brief is aangegeven dat de spanningen kunnen oplopen, bijvoorbeeld rondom de verkiezingen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De debatten over de missie-Althea beginnen zo’n beetje te lijken op een gebed zonder einde. Wij hebben in het verleden ingestemd met de missie, zij het schoorvoetend. Vorig jaar is er ook weer over gesproken. Toen hebben wij al aangegeven dat wij de missie niet meer steunden. Als wij kijken naar de ontwikkelingen die de afgelopen jaar hebben plaatsgevonden, moeten wij concluderen dat er niet echt iets is in Bosnië-Herzegovina waarover met bijzonder veel lof gesproken kan worden. Op zich is de veiligheidssituatie de afgelopen periode redelijk stabiel geweest, maar het politieke hervormingsproces stagneert gewoon. De verwachting is dat deze situatie in de aanloop naar de verkiezingen in 2010 niet zal veranderen.

Deze vooruitzichten bieden niet veel perspectief. Ik vraag mij dan ook af wat de toegevoegde waarde van onze inzet aldaar nog is. Wat kunnen wij daar nog bewerkstelligen? Graag hoor ik hierop vandaag een antwoord. Een aantal jaren wordt als argument het stabiliserende effect genoemd, maar ook ik vraag mij af wat de tijdslimiet eigenlijk is. Hoelang moeten wij hiermee doorgaan? Het argument voor voorzetting van Nederlandse deelname aan Althea en voor het doorgaan met Althea als zodanig lijkt vooral vrees voor destabilisatie te zijn. De vraag rijst wat de verantwoordelijkheid van de lokale politiek is. Heeft men deze genomen? Ik zie er niets van. Vanzelf komt dan de vraag op: moeten wij dan maar zonder tijdslimiet doorgaan met onze inzet?

Inmiddels is er al meer dan een decennium verstreken sinds het einde van de oorlog in Bosnië-Herzegovina, een conflict dat de eerste helft van de jaren negentig de politiek domineerde en waarin meer dan 200 000 mensen de dood hebben gevonden. Bovendien was de helft van de bevolking gedwongen om te vluchten. Het meeste van wat verwoest was is weer opgebouwd. De NAVO heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld en daar kunnen wij trots op zijn. In tegenstelling tot wat de NAVO heeft verricht komt tegenwoordig de zinvolheid van de EUFOR-missie wel in het geding. Wat mij hierbij ten zeerste verontrust is het feit dat een deel van de troepenleverende landen is gestopt met deelname. Zweden, Tsjechië en België hebben hun contigenten al teruggetrokken, net als Frankrijk en Finland.

Ook mijn fractie heeft geen zin in hospitalisering van de situatie in Bosnië en betrokkenheid van Nederland daarbij.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor de duidelijke en uitgebreide artikel 100-brief die veel feitelijke informatie verschaft. Ik heb dan ook maar een korte bijdrage over deze overigens langdurige missie.

Het politieke vertrekpunt voor de SGP-fractie is dat de aanwezigheid van een EU-troepenmacht nodig blijft. Het is helaas niet overbodig dat er een door de EU geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina is. Er blijkt sprake te zijn van stevige politieke spanningen in combinatie met een tergend langzaam hervormingsproces. Ik wil het als positief duiden dat de EU in dit dossier lijkt te beschikken over een lange adem. Dat is overigens ook logisch omdat wij allen gebaat zijn bij een stabiele Balkan.

Het is wel een goede zaak dat ook vooruit wordt gekeken en wordt bezien hoe wij in de toekomst verdergaan met deze missie. De optie van inzetten op een trainingscapaciteitsopbouwactiviteit ten behoeve van de Bosnische strijdkrachten wekt ook onze sympathie; werken aan je eigen overbodigheid en versterken van de capaciteit aldaar. Als toekomstplaatje is deze optie naast andere het overwegen waard. Zo’n optie die gepaard gaat met een stevige EU-troepenreductie is op dit moment echter theoretisch en prematuur. Wanneer kan dat, volgens inschatting van de regering, wel aan de orde zijn?

EUFOR moet blijven. Mijn fractie verzet zich niet tegen een Nederlandse bijdrage, ervan uitgaande dat wij hiertoe op verantwoorde wijze in staat zijn. De heer Van Baalen sprak in het vorige overleg van «Uruzgan-proof». Op grond van de brief ga ik ervan uit dat een en ander militair verantwoord kan worden ingevuld.

Nederland zit al heel wat jaar in Bosnië. Ik wil, net als mijn collega’s, onderstrepen dat wij terugtrekkende bewegingen van andere landen zien. Wat is de reactie hierop? In hoeverre lukt het nog om eenzelfde lijn te blijven volgen? Zijn er ook landen, bijvoorbeeld Midden- en Oost-Europese, die tot nu toe niet bijdragen, maar wel een bijdrage zouden kunnen leveren? Kan op dit gebied niet meer gebeuren?

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Nederland is al lang actief in Bosnië, al vanaf 1992. Het is te begrijpen dat wij ons misschien wel als geen ander medeverantwoordelijk voelen voor de handhaving van de vrede in Bosnië en voor de ontwikkeling van het land tot een natie waarin verschillende volkeren hopelijk vreedzaam kunnen samenleven. De vraag die ons parlement en zeker ook mijn fractie al een paar jaar bezighoudt is deze: hoelang moet deze verantwoordelijkheid eigenlijk duren?

In 2006 drong mijn fractie bij monde van de heer Timmermans al aan op beëindiging van onze militaire missie in Bosnië. Het jaar daarna volgde een forse afbouw van de missie. Gelet op de omstandigheden op dat moment besloten wij de afgelopen twee jaar om toch nog langer te blijven met een kleine groep van 85 personen. Vorig jaar discussieerden wij met het kabinet, vooral met de minister van Defensie, over de vraag hoe toegewerkt zou worden naar de afbouw van de missie. De minister zei toen dat er scenario’s ontwikkeld werden voor verdere verkleining van de missie en dus ook voor een afbouw van de Nederlandse bijdrage. Toen wij hoorden dat het kabinet besloten had om de Nederlandse bijdrage opnieuw een jaar te verlengen, waarbij werd uitgegaan van hetzelfde troepenaantal zonder reductie het komende jaar, waren wij wel even verbaasd, zeker gelet op de klachten die wij iedere keer van defensie horen dat de organisatie zo sterk overbelast zou zijn. Je zou dan zeggen: kijk eerst naar dit soort missies die toch enige substantie hebben. Hierdoor zou je de overbelasting kunnen verminderen. De vraag is of je dit verhaal toch niet met een korreltje zout moet nemen, gelet op de extra inzet die zonder problemen in Uruzgan kan worden opgebracht.

Mijn fractie heeft onze grondwettelijke taak om bij te dragen aan de internationale orde en veiligheid altijd met grote overtuiging uitgedragen en hieraan invulling gegeven. Ook dit keer willen wij het regeringsbesluit goed kunnen beoordelen. Hiervoor hebben wij echter wel een aantal antwoorden nodig op vragen die wij hebben. Is de situatie in Bosnië werkelijk zodanig veranderd ten opzichte van vorig jaar dat de uitspraken van de minister van Defensie niet langer opgeld doen? Immers, toen al was sprake van nog steeds bestaande etnische spanningen die continu werden aangewakkerd door politici. Ik zie wel dat er de afgelopen tijd het een en ander is gebeurd. Het opzwepen van de etnische spanningen gaat door. Recent deed de premier van de Republika Srpska aan Servische militairen de oproep om vooral niet mee te doen aan de oefeningen in Georgië. Of denk aan de ogenschijnlijk politieke moord op een Servische leider op 27 april. Natuurlijk, er is nog van alles aan de hand. Het mag ook duidelijk zijn dat nog niet is voldaan aan alle punten uit de Dayton-akkoorden en dat nog niet alle doelen van de Peace Implementation Council bereikt zijn.

Ik begrijp dat de EU om die reden heeft besloten dat de Hoge Vertegenwoordiger nog niet kan worden teruggetrokken. Dit stond gepland voor deze zomer. In haar brief laat de regering het een beetje in het midden, maar als je tussen de regels door leest, zie je al dat de kans dat de Hoge Vertegenwoordiger al deze zomer wordt teruggetrokken, niet uiterst groot is. Sterker nog, ik permitteer mij de vrijheid om te zeggen dat ik ervan uitga dat dit niet gaat gebeuren. Ook internationale denktanks, zoals de International Crisis Group, geven aan dat het niet verstandig zou zijn om de Hoge Vertegenwoordiger op dit moment terug te trekken. Dit zal dus wel pas eind dit jaar of misschien zelfs pas na de verkiezingen gebeuren. Ik hoor graag wat de regering op dit moment, op basis van de huidige kennis, ziet als het meest voor de hand liggende tijdstip. Moet de Hoge Vertegenwoordiger pas worden teruggetrokken als aan alle openstaande punten van de Dayton-akkoorden en de Peace Implementation Council is voldaan of als de verkiezingen van volgend jaar rustig zijn verlopen? Wat is het meest waarschijnlijke moment naar het oordeel van de regering?

Voor mijn fractie is het duidelijk dat EUFOR niet kan worden teruggetrokken zolang de Hoge Vertegenwoordiger in functie is. Immers, de Hoge Vertegenwoordiger kan niet goed functioneren als EUFOR niet aanwezig is. Over de invulling van EUFOR, het leveren van manschappen, kan altijd gesproken worden. Daarom hebben wij vorige week in het AO ter voorbereiding op de Razeb gezegd dat de opstelling van de regering, namelijk dat men zich niet unilateraal zou kunnen terugtrekken uit EUFOR, ons wat verbaasde. Uiteindelijk gaan landen daar zelf over, zoals wij uit-en-te-na hebben bediscussieerd. Enkele landen hebben zich al teruggetrokken. Ik zie ook wel dat de missie op deze manier onder spanning komt te staan. Desondanks vraag ik de regering of Nederland besproken heeft of zijn taken door een ander land overgenomen zouden kunnen worden, bijvoorbeeld om de druk op de Nederlandse krijgsmacht wat te verlichten.

In haar brief geeft de regering aan dat er een planning gemaakt wordt om de Hoge Vertegenwoordiger te laten vervangen door een speciale vertegenwoordiger en vervolgens EUFOR om te bouwen tot een trainingsmissie met een veel kleinere inzet. Is al duidelijk wanneer deze planning gereed is? Het is een beetje moeilijk praten over een planning als wij niet weten hoe zij eruit ziet. Wanneer zal de omvorming van de missie kunnen plaatsvinden? Kan de Kamer de planning ontvangen en vervolgens met de regering spreken over de wijze van afbouw en ombouw van de missie?

Zoals in het toetsingskader is opgenomen, moet een missie altijd een duidelijk doel en een duidelijk einde hebben. Hoe ziet de regering dat in geval van deze missie? Eigenlijk ben ik het wel een beetje met de heer Van Bommel eens. Zo langzamerhand lijken wij terecht te komen in een situatie waarin wij vanwege lokale omstandigheden eigenlijk niet weg kunnen. In Europees verband hebben wij afgesproken dat wij onze troepen niet zullen terugtrekken. De heer Van Bommel sprak in dit kader over samen uit, samen thuis. Ik zie dat hierin ook wel terug. Dat strookt niet met wat wij in ons toetsingskader hebben opgenomen en met onze visie op missies: het moet altijd gaan om een zelfstandige keuze, het doel moet niet alleen duidelijk maar ook realiseerbaar zijn en de missie moet een einde kennen.

Tot slot hoor ik graag van de minister van Defensie in hoeverre de inzet van manschappen voor deze missie de organisatie extra belast, gelet op de zware inspanningen in Uruzgan. Kan dit nog wel een jaar? Als wij af en toe de geluiden vanuit defensie horen ... Aan de andere kant, voor defensie zou het al moeilijk geweest zijn om met een veel kleiner aantal troepen in Uruzgan actief te zijn dan zij op dit moment uiteindelijk is. Een groter aantal bleek ook te kunnen. Dus in dit geval zal het ook wel weer kunnen en zal het wel weer meevallen. Ik wil graag een reactie van de minister: ofwel is de organisatie overbelast en is verlenging onmogelijk ofwel valt het allemaal wel mee en is er ruimte voor verlenging.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Enkele opmerkingen die mijn collega’s al gemaakt hebben, zal ik niet herhalen. Ik wil beginnen met de opmerking dat ook de VVD-fractie van mening is dat deze artikel 100-brief op zich heel helder en uitgebreid is. In dit overleg wil ik nog eens benadrukken dat wij buitengewoon veel waardering hebben voor de inzet van de Nederlandse troepen.

Geconfronteerd met het gegeven dat de regering zegt er nog een jaartje bij te doen, hebben wij toch nog een aantal vragen. Wij hebben een toetsingskader afgesproken. Dan is het van belang te weten wat het doel is en hoe het einde eruit ziet. De heer Van Dam merkte dit ook al op. Is er een exitstrategie? Op basis van de brief is onze fractie er nog niet van overtuigd dat hierover voldoende duidelijkheid bestaat. Ik wil proberen aan te geven waarom deze duidelijkheid niet of onvoldoende aanwezig is.

Het Franse EU-voorzitterschap heeft vorig jaar vier scenario’s laten ontwikkelen. De vier scenario’s waren, heel kort: verdere reductie, omvorming tot een militaire trainingsmissie, beëindiging van de missie of voortzetting ervan. Dit zijn allemaal voor de hand liggende keuzes. De keuze die de Raad nu lijkt te maken, is de keuze van het voortzetten of het omvormen in een militaire trainingsmissie. In de brief lezen wij dat de regering ons hierover nog nader zal informeren, zodra deze keuze daadwerkelijk wordt gemaakt. Toch lijkt hierop al te worden voorgesorteerd. Je kunt met evenveel gemak aantonen dat al die andere keuzes tegelijkertijd ook nog steeds tot de mogelijkheid behoren. Het lijkt een beetje «all of the above». Op dat moment komt de doelstelling van de missie enigszins onder druk. Dus wat is het nu? Gaan wij in het proces van uitfasering alsnog overschakelen op een trainingsmissie? Is hiervoor noodzakelijk dat er 85 troepen gehandhaafd worden? Stel dat de wens van de Raad wordt gevolgd. Wat betekent dit dan voor de manoeuvreercapaciteit van deze troepen? Bij een trainingsmissie lijkt deze immers niet meer aan de orde te zijn. Wat betekent dat vervolgens weer voor de veiligheidssituatie en de stabiliserende werking van de missie? Zo zijn er nog meer vragen.

De heer Knops zei: er is grote vooruitgang geboekt. Ik durf dat toch te betwijfelen met de brief in mijn hand. Zelf zei de heer Knops terecht dat dit conflict – overigens kan het intussen een frozen conflict genoemd worden – een forgotten mission is. Dat is jammer. Immers, er zijn nog steeds enorme spanningen in het gebied, met name op politiek terrein. In de aanloop naar de verkiezingen zullen ze eerder groter dan kleiner worden. De regering constateert dat het hervormingsproces, of het nu gaat om de politie, het leger of de rechtsstaat, niet de goede, maar de verkeerde kant op gaat. Over de veiligheidssituatie kun je verschillend oordelen. Laten wij aannemen dat deze vooralsnog stabiel is, hoewel ik geneigd zou zijn om te zeggen dat een veiligheidssituatie die stabiel blijft ook geen vooruitgang is. Stilstand is in dit geval bepaald geen vooruitgang. Het jaarverslag van de MIVD over 2008 is buitengewoon somber, welk van de onderdelen die ik zo-even aanstipte je ook bekijkt. In de aanloop naar de verkiezingen zullen de spanningen alleen maar toenemen.

In dit geval lijkt sprake te zijn van een missie die de lokale regeringscapaciteit heeft doen afnemen, terwijl het er juist om gaat dat je een en ander uiteindelijk kunt overdragen. Dat is een beetje de paradox van onze aanwezigheid. Wij hebben het wel eens over hulpverslaving, maar in dit geval lijkt een soort bestuursverslaving aan de orde te zijn. Het is nog maar zeer de vraag of wij over een jaar kunnen vaststellen dat de zelfredzaamheid van Bosnië is toegenomen. En daar gaat het ons toch uiteindelijk om. Ik hoor dan ook graag van de minister van Buitenlandse Zaken hoe hij hier tegen aankijkt en wat hem ertoe bewogen heeft om toch met enig optimisme te kijken naar de inzet van deze missie vanuit dat doel. Dat is toch immers het doel? Voor de VVD-fractie moet hierover duidelijkheid komen.

Over de exitstrategie is al het nodige gezegd. Deze is ons onvoldoende duidelijk. Ik hoor hierover graag iets van de minister van Defensie. Hebben wij garanties dat wij na twaalf maanden weg kunnen? Is er zicht op meer zelfredzaamheid? Hoe wordt de aanloop naar de verkiezingen beoordeeld? Wat de bestuursverslaving betreft, kunnen wij straks daar waar wij ons in de afgelopen jaren in afnemende mate met bestuur hebben beziggehouden, vaststellen dat Bosnië-Herzegovina bestuurlijk gesproken zijn eigen broek kan ophouden?

Al met al moet ik constateren – mijn collega Van Baalen heeft hierop in het verleden een aantal keren gewezen, ook toen wij de missie bleven steunen – dat het van belang is dat andere landen ook hun bijdrage leveren. Het gaat immers om de geloofwaardigheid van de Unie. Wij willen samen een veiligheidsinspanning leveren. Volgens onze constatering hebben zowel de Zweden als de Tsjechen en de Belgen zich teruggetrokken. De Fransen die de scenario’s hebben ontwikkeld, zullen dat deze zomer doen, net als de Finnen. Waarom is Nederland tot een andere conclusie gekomen dan de Fransen? Hoe kan het dat Nederland deze burden sharing weer op de eigen schouders neemt? Is er zicht op mogelijke vervanging door een ander land? De heer Van Dam stelde de vraag ook al.

Kortom, de VVD-fractie heeft veel vragen. Graag horen wij een overtuigend antwoord van de regering.

De heer Knops (CDA): De heer Ten Broeke hield een interessant betoog over bestuursverslaving. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen. Gaat de heer Ten Broeke zo ver dat hij van mening is dat iedere terugtrekking van onze kant ertoe zou hebben geleid dat de situatie op dit moment beter zou zijn?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik vrees van niet. Dat is het diabolische ervan: naarmate je langer blijft, lijkt de bestuursverslaving toe te nemen. Tegelijkertijd dient de aanwezigheid en de verlenging van een jaar behalve de veiligheidssituatie ook een vergroting van het uitzicht op zelfstandigheid. Van een keuze lijkt geen sprake te zijn. Toch wil ik van de regering horen wat haar heeft doen bewegen om licht aan het einde van de tunnel te zien. Ik neem tenminste aan dat zij dat ziet, anders moeten wij onze militairen niet langer aan deze missie blootstellen.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun opmerkingen in eerste termijn. Wij voeren dit debat nadat wij als regering besloten hebben om de bijdrage te verlengen. Wij hebben hiertoe besloten omdat wij nog steeds merken dat EUFOR Althea belangrijke militaire taken uitvoert in het kader van het Dayton-vredesakkoord. Juist de aanwezigheid van de missie heeft een stabiliserend effect op het etnisch verdeelde Bosnië. EUFOR Althea blijkt nog steeds een buitengewoon belangrijke rol te vervullen. EUFOR speelt ook een belangrijke rol bij de opsporing van de aangeklaagde oorlogsmisdadigers die terecht moeten staan voor het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag. Zij moeten zich verantwoorden voor hun misdrijven tegen de menselijkheid.

EUFOR is belangrijk voor de stabiliteit en de opsporing. Desalniettemin is de veiligheidssituatie in Bosnië-Herzegovina de afgelopen jaren dusdanig verbeterd dat de missie fors is afgeslankt. Wij kunnen wel net doen alsof er niets veranderd is, maar er is wel degelijk sprake van een forse reductie. In 2006 was sprake van 6000 soldaten, in 2007 van 2500 en in 2009 van 2100. Ondanks het feit dat EUFOR Althea nog steeds actief is, is wel sprake van een afbouw. Dit komt overeen met de verwachtingen die wij in het verleden hebben uitgesproken.

Als je kijkt naar de huidige situatie, zie je voortdurende spanningen en een traag hervormingsproces. Dit laatste heeft niet zozeer te maken met bestuursverslaving maar met nog steeds bestaande grote tegenstellingen. Het is dan ook van belang dat de Europese missie wordt voortgezet. In Bosnië zie je openlijke verdeeldheid, zelfs in de coalitieregering. Ik zie dat de vertegenwoordiger van de VVD het opmerkelijk vindt dat binnen de coalitie verdeeldheid voorkomt. Ik spreek in dit geval over openlijke verdeeldheid die de stabiliteit belemmert. De volgende elementen zijn van belang voor het creëren van een situatie waarin niet langer de internationale gemeenschap belangrijke bestuurlijke bevoegdheden heeft maar de Bosniërs zelf: hervormingen van de staatsstructuur, de relatie tussen de etnische groeperingen en afzonderlijke bevoegdheden van Srpska en van Bosnië-Herzegovina. Openlijke verdeeldheid hierover werkt direct vertragend op de noodzakelijke hervormingen. Ik verwacht dat in de aanloop naar de verkiezingen in 2010 de politieke spanningen door de nationalistische retoriek van een aantal politici niet zullen afnemen maar juist zullen toenemen. Of wij dat leuk vinden of niet, het zal zorgen voor een zeer traag verlopend hervormingsproces. Juist dit hervormingsproces is essentieel voor de mate van betrokkenheid van de internationale gemeenschap.

Ik blijf dan ook bezorgd over de ontwikkelingen in Bosnië-Herzegovina. Belangrijke politieke benoemingen blijven uit. Er is sprake van aanzienlijke corruptie en georganiseerde misdaad. Het parlement is traag met het aannemen van wetten. De uitvoering van de politiehervorming die eindelijk is doorgevoerd blijven wij uiteraard nauwlettend volgen. Behalve op papier moet de hervorming ook in de praktijk worden doorgevoerd. De financiële crisis levert in tal van landen problemen op. In Bosnië is geen sprake van een gecoördineerde aanpak van de crisis, wat extra problemen oplevert.

Ondanks dit sombere beeld is er ook goed nieuws. Sinds kort is de status van de strategisch gelegen regio Brèko eindelijk in de grondwet geregeld. Dit was een van de noodzakelijke grondwetsherzieningen. De politieke leiders van de drie grote etnische partijen hebben een overeenkomst gesloten om een aantal hervormingen toch door te voeren. Het komt nu aan op de daadwerkelijke naleving van de afspraak.

Een aantal sprekers heeft gezegd dat het toetsingskader een helder doel en een helder einde moet hebben. Dat is inderdaad een terechte eis. Dat is iets anders dan puur de kalender afvinken in de trant van: dag x is verstreken en dus houden wij er maar mee op. Het doel van deze missie, dat hebben wij vanaf het begin gezegd, is duurzame stabiliteit in Bosnië-Herzegovina. Dat is voor ons van belang, dat is voor de regio van belang en dat is van Bosnië-Herzegovina van belang. Daarop zijn onze inspanningen gericht. Als je eerder weggaat dan wanneer het doel is bereikt, heb je een heel groot deel van je inspanningen in het verleden teniet gedaan. Je hebt dan wel tijdelijk gezorgd voor stabiliteit, maar op het moment dat de zaak daarna weer escaleert, is het nefast want dan heb je het doel niet bereikt. Het doel is dus duurzame stabiliteit. Het einde van de missie kan daaraan worden gekoppeld. Dat is niet zozeer een datum, maar eerder het vaststellen dat er nu sprake is van duurzame stabiliteit en dat het einde zal kunnen plaatsvinden op een moment dat het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger wordt omgevormd tot een kantoor van de Speciale Vertegenwoordiger van de Europese Unie.

Hiermee heeft te maken dat de aanwezigheid van EUFOR niet alleen van belang is voor de stabiliteit, maar ook om het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger mogelijk te maken. Het is in wezen een stok achter de deur. De ondersteuning van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger is dus een van de kerntaken van EUFOR Althea. Het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger zal ophouden te bestaan en overgaan naar de Speciale Vertegenwoordiger van de Europese Unie. Dat is een politiek besluit. Dit zal gebeuren zodra aan de doelstellingen op het gebied van de staatsrechtelijke hervormingen is voldaan. Om de «Bonn powers», de bestuurlijke bevoegdheden van de Hoge Vertegenwoordiger, werkelijk te kunnen afdwingen heb je militaire presentie nodig in de vorm van de EUFOR Althea-missie.

Op dit moment is een aantal doelstellingen van de Hoge Vertegenwoordiger bereikt en een aantal niet. De belangrijkste onvervulde doelstellingen hebben te maken met de verdeling van staatseigendom tussen het centrale niveau en de entiteiten, het vinden van een oplossing voor de overdracht en de inventarisatie van het beheer van de defensiebezittingen. Totdat die doelstellingen zijn bereikt, blijft de Hoge Vertegenwoordiger de uitvoering ondersteunen van de Dayton-akkoorden waarin dit allemaal is vastgelegd. Wanneer is het nu zover? Wij streven ernaar om het zo snel mogelijk te doen, maar het moet wel verantwoord gebeuren. Wanneer het zover is, zal het kantoor overgaan in een kantoor van de Speciale vertegenwoordiger van de EU. Als dat plaatsvindt, heb je het over het beëindigen van de EUFOR Althea-missie.

Een aantal sprekers heeft gevraagd hoe dit zal worden gepland en in hoeverre het samenvalt met de omvorming in een trainingsmissie. Daarover zijn verschillende vragen gesteld. Wat is de status van de planning voor de omvorming? Hoe zit het met de landen die zich er unilateraal aan onttrokken hebben? Hoe zit het met de Franse plannen en de Spaanse besluiten? Ik neem al deze vragen even bij elkaar. Afgelopen maandag tijdens de Razeb hebben wij de planning goedgekeurd om deze missie om te vormen in een eventuele trainingsmissie. Dat is een noodzakelijke stap om überhaupt verder te kunnen gaan met de planning van de nieuwe trainingsmissie. Minister Van Middelkoop zal hierop nader ingaan. Wij hebben er nog geen besluit over genomen; het gaat meer om de stappen waardoor de ministers van Defensie wat voorbereidend werk kunnen doen zodat de ministers van Buitenlandse Zaken er een besluit over kunnen nemen! De minister van Defensie had al eerder gedacht dat wij hiertoe konden overgaan, maar toen bleek de politieke realiteit van de ministers van Buitenlandse Zaken toch iets anders te zijn dan de wens.

In de conclusies van afgelopen maandag is ook opgenomen dat wij een beroep doen op deelnemende landen om hun troepen niet voortijdig en/of eenzijdig terug te trekken. Dat is evident, maar je ziet het dilemma ook in de vragen die de commissie vandaag heeft gesteld. Enerzijds is zij boos dat landen zich eenzijdig terugtrekken. Anderzijds zegt zij dat die mogelijkheid moet bestaan. Vorige week heeft staatssecretaris Timmermans met de Kamer gesproken over de vraag waarom wij het van belang vinden om dit niet eenzijdig te doen, maar in overleg met andere landen.

De voorzitter: De heer Van Bommel voelt zich niet boos, geloof ik.

De heer Van Bommel (SP): Nee, voorzitter. Ik heb de collega’s even gepolst en zij waren ook niet boos. Ik heb dat zojuist non-verbaal afgestemd en van enige boosheid ...

Minister Verhagen: De heer Van Dam zei expliciet dat de inzet van de regering, namelijk om aan te dringen op niet-eenzijdige terugtrekking, een foute inzet was. Hij vond dat landen daar zelf over gingen. Wij hebben dat besluit wel genomen, juist om er bij alle landen op aan te dringen om hun troepen niet voortijdig terug te trekken. Wij hebben ook heel duidelijk gesteld dat wij het betreuren dat een aantal landen dat wel heeft gedaan.

De heer Van Bommel (SP): Dus de regering was boos.

Minister Verhagen: Wij betreuren iets. Wij waren verdrietig. Niemand is boos. Finland en Frankrijk hebben unilateraal gezegd dat zij eruit gaan, omdat zij vinden dat zij prioriteit moeten geven aan de inzet in andere gebieden en omdat zij het stabiel genoeg vinden. Wij delen die argumentatie niet, omdat de situatie nu nog niet zodanig is dat je eruit kunt stappen. Onaangekondigde unilaterale terugtrekking is daarnaast slecht voor de geloofwaardigheid van de missie en van de Europese Unie. Natuurlijk heb je een eigenstandige afweging te maken en kan de Kamer nee of ja zeggen. In het goede gebruik tussen regering en Kamer moeten wij wel van heel goede huize komen, willen wij tegen de zin van de Kamer hiermee doorgaan. Zelfs dat behoor je echter in overleg te doen met anderen, juist omdat het consequenties heeft voor anderen. Ook dat element hebben wij afgelopen maandag naar voren gebracht.

De heer Ten Broeke (VVD): Enige boosheid aan de kant van de regering lijkt mij op zijn plaats. Als je je best doet om tot een scenario-ontwikkeling te komen en vervolgens tot een voorkeursscenario, hetgeen inderdaad is gebeurd, en je ziet dan dat coalitiegenoten op basis van dezelfde afwegingen tot een andere conclusie komen, heeft dat met terugwerkende kracht direct grote effecten op je eigen aanwezigheid. Helemaal gek is het dus niet. Ik hoor dus graag een oordeel van de minister, voorbij geïrriteerdheid, humeurigheid en boosheid, over de geloofwaardigheid van de Europese veiligheidsstrategie op het moment dat landen op basis van identieke afwegingen tot heel andere conclusies komen. Dan staat Nederland er weer alleen voor.

Minister Verhagen: Wij staan er niet alleen voor. Naast Nederland nemen nog steeds twintig EU-lidstaten en vijf derde landen aan deze missie deel. Wij leveren wat wij vragen, dus 40 militairen ten behoeve van de organisatie van de Liaison and Observation Teams en 40 militairen aan het hoofdkwartier, de International Military Police en de Integrated Police Units. Dat is 4% van het totaal van deze missie. Ik ben het wel eens met de analyse van de heer Ten Broeke, want wij willen niet aan andere landen vragen om opeens hun bijdrage te verhogen terwijl wij bezig zijn met een afbouw van de missie. Dat betekent dat je met elkaar afstemt en kijkt wat nodig is. Wij hebben dus zeer duidelijk gezegd dat wij dit soort eenduidige stappen niet juist vinden. De operationeel commandant heeft deelnemende landen expliciet verzocht om niet voortijdig eenzijdig de troepen terug te trekken, maar dat te doen in lijn met de verdere afbouw van de missie. Overigens is het goed om te weten dat Spanje en Ierland hun troepen vooralsnog niet terugtrekken. Spanje heeft tijdens de Razeb wel gezegd dat het streeft naar snelle omvorming in een trainingsmissie. Ik heb de landen opgeroepen om te blijven.

De heer Van Dam (PvdA): De minister heeft gezegd dat Nederland andere landen oproept om zich niet terug te trekken. Als ik hem goed begrijp, kan het dus wel zo zijn dat wij andere Europese landen oproepen tot inzet van militairen.

Minister Verhagen: Dat is een aardig punt, maar wij gaan niet over de inzet van militairen van andere landen. Uiteraard kan ik wel een oproep doen om militairen niet terug te trekken dan wel om te blijven deelnemen. Juist als je samen opereert, kan het direct consequenties hebben als anderen zich zonder overleg eenzijdig terugtrekken uit een gezamenlijke missie. Als bij wijze van spreken morgen de Australiërs zouden besluiten om niet meer deel te nemen aan de operatie in Uruzgan, heeft dat direct consequenties voor de wijze waarop wij opereren. Derhalve vind ik dat een land als Australië ook in zo’n geval met ons overleg zou moeten hebben, net zoals wij met Australië overleg hebben over onze aanwezigheid in Uruzgan. Zeker partners in een gelijke missie moeten elkaar over en weer goed informeren over wat zij doen. Dat is iets anders dan zeggen: wij, het Nederlandse parlement, bepalen even dat de Engelsen in Kongo moeten gaan opereren.

De heer Van Dam (PvdA): Dat bepalen wij zeker niet, maar wij zouden ze wel kunnen oproepen om dat te doen. De vraag of wij ze oproepen om militairen in te zetten in Bosnië dan wel in Congo, is een politieke keuze.

Minister Verhagen: Ik begrijp waar de heer Van Dam naartoe wil en gaat. Ook daar is er een verschil tussen enerzijds het deelnemen aan of het opzetten van een nieuwe missie en anderzijds het lopende een missie wijzigen van je participatie. Ik zie de heer Van der Staaij gelukkig instemmend knikken.

De heer Ten Broeke (VVD): De minister heeft gezegd dat eenzijdige stappen niet juist zijn. Vervolgens zei hij dat het goed is om daarover met elkaar overleg te hebben. Ik leid uit zijn beantwoording af dat hij dan op zijn zachtst gezegd verrast was door de eenzijdige stappen van een paar andere landen. Als dat niet zo is, is het dan niet opmerkelijk dat een land als Frankrijk, dat vorig jaar het voorzitterschap had, met Nederland en de andere landen tot eenzelfde analyse is gekomen, vier scenario’s heeft ontwikkeld, daarbij een voorkeursscenario heeft ontwikkeld en vervolgens toch die stap aankondigt?

Minister Verhagen: Dat was ook de vraag van de heer Van Bommel, waarbij de formulering van de heer Ten Broeke correct is en niet die van de heer Van Bommel. Frankrijk heeft geprobeerd om het proces van omvorming van de EUFOR-missie naar een trainingsmissie te versnellen. Dat is gebeurd tijdens het voorzitterschap van Frankrijk van de Europese Unie. De meerderheid van de lidstaten van de EU is echter voor het langer voortzetten van de EUFOR Althea-missie. Dat is gebaseerd op een politieke appreciatie. Frankrijk meende dat Bosnië-Herzegovina voldoende stabiel is. Bovendien heeft het prioriteiten elders, zoals in Tsjaad en Afghanistan, en heeft het nationaal besloten om de eigen militaire aanwezigheid terug te brengen om bijvoorbeeld in West-Afrika meer te doen. Dat is een nationale keuze. Wij hebben gezegd dat wij de consequenties van het beëindigen van EUFOR Althea en het starten van een trainingsmissie nu niet verantwoord vinden, gelet op het ontbreken van stabiliteit en het ontbreken van stappen in de hervormingen die noodzakelijk zijn om de omvorming van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger in dat van een Speciale vertegenwoordiger van de EU mogelijk te maken. Zoals ik eerder zei, wil je enerzijds stabiliteit en anderzijds een stok achter de deur voor de Hoge Vertegenwoordiger om zijn bestuurlijke taken te kunnen waarmaken.

Voorzitter. Op de vragen over de planningsmissie en de militaire participatie zal mijn collega van Defensie nader ingaan. De heer Van Bommel heeft gevraagd naar de voortzetting van de steun in het kader van ontwikkelingssamenwerking aan verschillende bevolkingsgroepen, zoals de vrouwen van Srebrenica. De ontwikkelingsrelatie van Nederland met Bosnië is in ieder geval gepland tot 2011. In het komende jaar staat 12,5 mln. op het programma. De ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zijn inclusief de Srebrenica-projecten, die overigens ondersteuning bieden aan alle bevolkingsgroepen. Sommige projecten richten zich specifiek op een bepaalde bevolkingsgroep, zoals programma’s voor psychosociale hulpverlening aan de nabestaanden van Srebrenica. Nederland is daarnaast betrokken bij EU-steun, die varieert rond de 100 mln. per jaar. Bovenop het nationale programma is er dus het EU-programma, waarnaar in 2009 90 mln. gaat en in 2010 106 mln. Aan Srebrenica gerelateerde projecten zijn de economische ontwikkeling in de Srebrenica-regio en psychosociale ondersteuning van de nabestaanden. Verder wordt bijgedragen aan de opgraving en identificatie van vermisten in het kader van de International Commission on Missing Persons, aan vervolging en berechting van oorlogsmisdadigers en aan de terugkeer van vluchtelingen. In het kader van onze ontwikkelingsrelatie blijven wij hierin actief. Ik hoop de heer Van Bommel op dit punt gerustgesteld te hebben ten aanzien van de blijvende betrokkenheid van Nederland in dit kader.

De heer Van Bommel (SP): De minister zegt: in het kader van de ontwikkelingsrelatie. Mijn vraag en mijn veronderstelling richtten zich op de periode daarna.

Minister Verhagen: Na 2011. In Srebrenica gaan wij in ieder geval door. De heer Van Bommel kan ervan op aan dat dit langeretermijnprojecten zijn.

De heer Knops (CDA): Ik had nog een vraag gesteld over de betrokkenheid van Europa bij de verkiezingen. Ook had ik gevraagd naar de veiligheidsanalyse in de artikel 100-brief.

Minister Verhagen: Daar gaat de minister van Defensie over.

De voorzitter: Eerst antwoordt de minister van Defensie; daarna komen wij kort terug bij de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Jongstleden maandag heb ook ik deelgenomen aan de Razeb, onder meer aan een vergadering waar alleen de ministers van Defensies spraken over onder andere operaties. Toen is dit onderwerp natuurlijk ook aan de orde geweest. Ik heb toen gezegd dat ik vandaag een debat zou hebben in de Kamer, waarin zou worden gevraagd om een jaar extra. Ik heb gezegd dat ik er wel vertrouwen in had dat dit zou lukken, maar dat het nu toch echt tijd wordt om na te denken over een exitstrategie of over een verandering in de komende periode. Onder die spanning leven wij. Dit leeft ook in de Kamer, dat begrijp ik heel wel. Het is een heel reële spanning; daarvoor moeten wij niet weglopen.

Wat is nu nieuw en anders dan vorig jaar? Dit debat lijkt natuurlijk in hoge mate op het debat van vorig jaar. Dat zegt ook iets over de situatie daar, die niet zoveel anders is. Vorig jaar hebben wij een paar keer – ook in vergaderingen aan de hand van een geannoteerde agenda of een verslag van een raad van ministers – gesproken over een viertal opties dat binnen het Militair Comité van de Europese Unie was bedacht om een nieuwe stap te doen na de eerdere stap die collega Verhagen al heeft genoemd, namelijk het terugbrengen van 6000 naar 2500 militairen. In werkelijkheid gaat het nu overigens om 2100 militairen. Ik heb al een aantal keer gezegd dat van die vier opties, de derde optie van de overgang naar een SSR-missie oftewel een trainingsmissie onze voorkeur had. Het verschil met het debat van de vorige keren is dat die optie nu wordt uitgewerkt, dat in Brussel het besluit is genomen om deze koers te volgen. Dat betekent dat wij binnen niet al te lange tijd een uitgewerkte planning klaar hebben. Mocht het politieke besluit worden genomen om te eindigen met de positie van de Hoge Vertegenwoordiger, dan is de baan in ieder geval vrijgemaakt.

Tegen de heren Van Dam en Ten Broeke zeg ik dat dit dan wel betekent dat de operatie-Althea is afgelopen. Exit, letterlijk. Een mogelijke Nederlandse bijdrage aan SSR vergt een nieuw besluit. Het is dan geen artikel 100-beslissing. Het leveren van militairen is dan niet meer het uitzenden van militairen op grond van een resolutie van de Veiligheidsraad met de mogelijkheden waarop het toetsingskader van toepassing is. Nogmaals, dan is het einde Althea, exit Althea, en doet zich een heel nieuwe vraag voor via de Europese Unie, ook aan Nederland: bent u bereid om een bijdrage te leveren aan de trainingsmissie? Die vraag gaan wij beantwoorden. Ik kan al wel zeggen dat ik een positieve grondhouding heb, maar ik geef nog geen antwoord. Wij staan nu dus aan het begin van een soort overgangssituatie.

Maandag heb ik in de Raad gezegd – geheel analoog aan datgene wat collega Verhagen al heeft opgemerkt – dat ik het betreur dat in de afgelopen periode enkele landen hebben gemeend zich eenzijdig te moeten terugtrekken. Er is een intensieve koppeling tussen de positie van de Hoge Vertegenwoordiger en de aanwezigheid van militairen daar. Je kunt echter geen enkel soeverein land echt tegenhouden als het zijn militairen wil terugtrekken en dat is ook gebeurd. Wij moeten het ook weer niet dramatiseren. Er zijn nog ongeveer 30 landen over die de missie-Althea kunnen dragen. Ik denk echter dat het beter is als hier Europees gezien «samen uit, samen thuis» geldt. Daarom heb ik opgeroepen om betrokken te blijven bij de missie, want ik zag in mijn ooghoek landen waarover ook in de kranten heeft gestaan dat men mogelijkerwijs het voornemen heeft om zich voortijdig terug te trekken. Laat er geen misverstand over bestaan: op het Militair Comité van de EU en op de gezamenlijkheid van de ministers ligt op dit moment een behoorlijk zware druk om in de komende periode serieus na te denken over het beëindigen van de missie. Met de minister van Buitenlandse Zaken vind ik de koppeling tussen de Hoge Vertegenwoordiger met zijn eigen bevoegdheden en de aanwezigheid van militairen vitaal.

De heer Van Dam herinnerde mij eraan dat ik bij een vorig debat had gezegd dat wij nadachten over scenario’s. Dit is het antwoord: er is een scenario dat wordt uitgewerkt en dat een overgang naar een nieuwe situatie mogelijk maakt. Wie de brief leest, weet dat er nog het nodige te doen is, zeker op het gebied van het versterken van de militaire capaciteit van Bosnië zelf. Wij weten allemaal – dat is een algemene ervaring in landen waar de stabiliteit nog niet voor 100% is gegarandeerd – dat van trainingsmissies een internationaal stabiliserende werking uitgaat. Dat is ook een argument om binnen Europa verder te denken dan alleen Althea. Tot de heer Van Bommel zeg ik dat het niet zozeer Franse plannen zijn. Onder het Frans voorzitterschap heeft het Militair Comité van de Europese Unie de vier opties uitgewerkt. Misschien komt het misverstand voort uit het gegeven dat de voorzitter daarvan een Fransman is, generaal Bentegeat. Er zit echter niets exclusiefs Frans aan. Het is echt een EVDB-aangelegenheid.

Ik heb geluisterd naar en ben gevoelig voor het argument van de heer Van Dam dat zeker een land als Nederland zich niet al te gemakkelijk unilateraal moet terugtrekken. Ik begrijp ook de historische connotatie van die opmerking. Ik deel die. Ik vind het sowieso niet al te chique als je je terugtrekt, maar dat geldt zeker voor Nederland. Ik ben dus ook gecommitteerd om samen met andere landen te werken aan een gemeenschappelijke overgang. De heer Van Dam noemde ook het argument van de overbelaste organisatie. Ik kan hem geruststellen: daar is geen sprake van. Er zijn inderdaad delen van de Nederlandse krijgsmacht die zwaar belast zijn door de missie in Afghanistan. Dat hebben wij vanaf het allereerste begin geweten en dat is ook gecommuniceerd aan de Kamer. Daarom houdt het ook een keer op. Wanneer dat is, is bekend. De capaciteiten die wij nu inzetten in Bosnië, zijn geen capaciteiten die wij nodig hebben in Afghanistan of die wij daar naartoe zouden sturen. In die zin is er dus geen echte concurrentie. De heer Van Dam weet ook dat wij gedurende de zware missie in Afghanistan ook in staat zijn geweest om naar Tsjaad te gaan en om een bijdrage te leveren aan NAVO-missies in Somalië. Dit type argumentatie geldt ook voor Bosnië.

De heer Van Dam heeft ook gevraagd of de Kamer, als het zover is, inzage kan krijgen in het operatieplan. Misschien is het goed om dat wat te veralgemeniseren. Dit type inzage is nooit aan de orde. Het zijn vertrouwelijke plannen. Ik denk dat het belangrijk is wat ik zo-even zei: er doet zich echt een heel nieuwe situatie voor. Als Nederland een bijdrage gaat leveren aan zo’n trainingsmissie, zoals wij dat nu ook doen aan de NAVO-trainingsmissie in Bagdad, wordt de Kamer daarover zo volledig mogelijk geïnformeerd. Dat lijkt mij verstandig, ook gelet op de geschiedenis. Nogmaals, het is dan geen artikel 100-brief. De Kamer zal dan ook elementen aantreffen van het operatieplan. De Kamer zal dan ook willen weten waaruit de training precies bestaat en wat ervoor nodig is. Natuurlijk zullen wij daar met elkaar over praten. Voor zover ik weet, hebben wij het nooit gedaan en ik denk ook dat het niet nodig is om hierin nu inzage te geven. Wij moeten er echter ook niet geheimzinniger over doen dan nodig is.

De heer Van Dam (PvdA): Ik kan mij herinneren dat allerlei andere situaties waarin sprake was van een trainingsmissie, altijd gewoon via de artikel 100-procedure verliepen. Wat is bijvoorbeeld het verschil tussen een mogelijke trainingsmissie in Bosnië en die in Irak, die wel via de artikel 100-procedure aan ons wordt voorgelegd?

Het gaat er natuurlijk om dat de regering nu een mandaat vraagt voor het komende jaar. Als in dat jaar de situatie verandert, waardoor bijvoorbeeld troepen worden teruggetrokken, lijkt mij het moment aangebroken dat de Kamer erbij betrokken moet worden, dus erover moet worden geïnformeerd of wat dan ook. De regering betrekt ons bij het uitzenden van militairen, maar als zij ze wil terugtrekken omdat zij de situatie daartoe verantwoord vindt, moeten wij daarover ook worden geïnformeerd. Indien wij dat nodig achten, moeten wij daarover kunnen spreken met de regering.

Minister Van Middelkoop: Om met de laatste vraag te beginnen: ik leer de artikel 100-brieven niet uit mijn hoofd, maar volgens mij staat er bijna letterlijk dat als er gedurende het jaar waarvoor wij nu mandaat vragen, betekenisvolle veranderingen plaatsvinden binnen de Europese Unie – lees: het omzetten van de positie van de Hoge Vertegenwoordiger in die van de Speciale vertegenwoordiger – de Kamer daarover zal worden geïnformeerd. Als een sequeel daarvan zal zijn dat er een trainingsmissie komt, en daar ziet het wel naar uit, zal de Kamer daarover natuurlijk ook worden geïnformeerd. Als daar een Nederlandse bijdrage bij komt, zullen wij analoog aan het toetsingskader alle relevante elementen opnemen. Ook dan wil de Kamer weten wat het kost en wat eventueel de risico’s zijn. De vergelijking met de NAVO-trainingsmissie in Bagdad lijkt mij de meest voor de hand liggende. Er is geen enkele twijfel dat wij de Kamer er goed bij zullen betrekken.

De heer Van Bommel heeft gesproken over de LOT’s en waarmee zij bezig zijn. Over de relatie met het ICTY heeft collega Verhagen al gesproken. Ik kan wel iets zeggen over de betekenis voor de bestrijding van de criminaliteit. Er is geen enkele reden om rooskleurig te spreken over de situatie in Bosnië. Dat is allereerst een verantwoordelijkheid van politie en justitie van Bosnië. Een onderdeel van Althea zijn de Integrated Police Units. Die hebben een executieve verantwoordelijkheid en kunnen dus, gebruikmakend van die verantwoordelijkheid, desgevraagd een bijdrage leveren aan de eigen Bosnische verantwoordelijkheden. Dat betekent dus dat als je stopt met Althea, dit soort mogelijkheden ook niet meer bestaat en dat de bestrijding van de criminaliteit 100% de verantwoordelijkheid zal zijn van de Bosnische autoriteiten.

De heer Knops heeft gevraagd naar de veiligheidsanalyse. Die staat beschreven in de artikel 100-brief of verlengingsbrief. Het is een beetje curieus om te zeggen dat Nederland een stabiel land is. Dat is een veiligheidsuitspraak. Voor een deel doen wij dat ook voor Bosnië, want de term «stabiliteit» wordt ook genoemd. Het is een land waar verkiezingen worden gehouden. Het is een land waar gelukkig geen gewelddadigheden plaatsvinden op de schaal die wij op de Balkan zo lang hebben meegemaakt. Er is sprake van criminaliteit, die daar toch wel van een bijzondere orde is, maar als zodanig niet een zelfstandige rechtvaardiging is voor een missie zoals deze; vandaar dat wij aan overgang denken. Er zijn etnische spanningen in de politieke wereld en in de Bosnische samenleving, maar gelukkig zonder de geweldsdreigingen die wij in het verleden hebben gezien. Dat is de veiligheidssituatie van Bosnië. Daarmee correleert de bescheiden inzet van Althea op dit moment en de bereidheid van de Europese Unie om na te denken over een transfer naar een nieuwe optie.

De heer Knops (CDA): Mijn vraag was meer in algemene zin, dus om het altijd expliciet te maken, ook al is het inhoudelijk acceptabel. Ik begrijp dat de minister zegt dat er geen heel grote risico’s zijn, maar dat spanningen kunnen oplopen. Prima; dat is in Nederland ook wel eens zo. Het is wel goed om het expliciet te maken. Daarop was mijn pleidooi gericht. Ik hoor daar graag een reactie op.

Minister Van Middelkoop: Daar luister ik graag naar. Het is misschien niet eens een kwestie van het expliciet maken, want het zit er wel in, maar van het meer herkenbaar maken en zelfstandig geïdentificeerd in de brief onderbrengen. Kortom, een verzoek tot een meer adequate redactie. Daarvoor ben ik altijd ontvankelijk.

De voorzitter: Dank u wel. Wij gaan nu terug naar de minister van Buitenlandse Zaken.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik was de heer Knops inderdaad nog een antwoord schuldig op de vraag inzake de aanloop naar de verkiezingen, in relatie tot de oplopende spanningen en derhalve ook de militaire aanwezigheid van EUFOR Althea op een wijze waarop wij dat voorzien. Ook speelt de vraag op welke wijze je op het punt van de begeleiding van de verkiezingen activiteiten kunt stoppen. Wij zijn op dit moment in overleg met USAID om gezamenlijk te kijken hoe wij ondersteuning kunnen geven aan het centraal kiescomité. Daarbij wordt met name gedacht aan voorlichting, het sneller beschikbaar maken van resultaten via levering van apparatuur, het oproepen tot stemmen en dat soort zaken. Daarnaast is de Europese Unie betrokken bij de voortgang in verband met de stabilisatie- en associatieovereenkomst. Daarin zitten elementen die voor een goed verloop van de verkiezingen van groot belang zijn. Tot slot is er het punt van de waarnemingen. Als het gaat om verkiezingen die binnen Europa plaatsvinden, ligt het voortouw bij de OVSE. Ik zal hierover spreken met mijn Griekse collega, die op dit moment het voorzitterschap bekleedt van de OVSE. Het is nog niet duidelijk of de OVSE inderdaad de verkiezingen zal waarnemen, maar normaliter heeft de OVSE het voortouw bij verkiezingen in deze regio.

De voorzitter: Wij komen toe aan de tweede termijn van de Kamer. Ik wijs u erop dat er een derde termijn volgt, waarin u al dan niet toestemming kunt verlenen.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Een wezenlijk onderdeel van deze discussie over Althea betreft toch de deelname van landen en de mogelijkheid, ook voor Nederland, om er tussentijds uit te stappen, dus vóór formele beëindiging van Althea. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de kwalificatie «onverantwoord» gebruikt. Hij heeft gezegd dat nu uitstappen onverantwoord is.

De aanwezigheid van de Hoge Vertegenwoordiger is gekoppeld aan de aanwezigheid van militairen, of eigenlijk andersom. Gaat de Hoge Vertegenwoordiger weg, dan komt er ook een einde aan Althea. Het is logisch dat die twee dingen zijn gekoppeld. Daar moet naar de mening van mijn fractie echter wel op enig moment een termijn aan verbonden worden. Anders blijft het incidentenpolitiek en zitten wij hier over een jaar weer, mogelijk met exact dezelfde omstandigheden.

De minister geeft wel aan dat duurzame stabiliteit het doel is, maar dat is naar mijn mening een te algemene omschrijving. Als hij dan concreet wordt en spreekt over het hervormen van het staatsrecht, de verdeling van staatseigendom en een aantal andere zaken, moet hij daar toch ook termijnen voor kunnen geven? Die hervorming of die verdeling zijn toch processen waarvan je weet dat ze op enig moment beginnen en dan zul je toch ook moeten kunnen aangeven of in ieder geval een verwachting uitspreken dat ze op een zeker moment tot een afronding moeten komen?

Ik ben blij met de mededelingen over de Scebrenica-projecten. Die gaan door, ook na de beëindiging van de ontwikkelingsrelatie. Ik denk dat dit ook recht doet aan de mensen daar. Het is een goede invulling van de betrokkenheid die Nederland wil en, wat mijn fractie betreft, ook moet tonen.

De hamvraag voor mijn fractie is toch of Nederland wil bevorderen dat de verschillende scenario’s voor de situatie over één jaar worden uitgewerkt. De trainingsmissie is er een van, maar er zijn andere opties. Wij moeten daar zicht op hebben, opdat wij niet na dit jaar met een soortgelijke missie worden geconfronteerd. Dan wordt het echt een gebed zonder einde, dan wordt het doormodderen en dat wil mijn fractie uitdrukkelijk niet.

Ik sta dus niet afwijzend tegenover de verlenging met een jaar, maar ik wil wel hom of kuit hebben opdat ik weet waar wij na dat jaar aan toe zijn.

De heer Knops (CDA): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor de antwoorden. Het is in dit debat opnieuw duidelijk geworden dat deze missie van groot belang is. Dit is ook de reden dat wij daar al zo lang geweest zijn. Het dilemma dat verschillende woordvoerders hebben geschetst, namelijk de wijze waarop je hier inhoud aan moet geven en hoe lang je dat nog moet doen, is natuurlijk helder. Als je die afweging moet maken en leest wat er nu voorligt, is het voorstel om de missie nog eens twaalf maanden voort te zetten – als een soort interim-periode tot een andere opzet waarin de EU-vertegenwoordiger een rol zal spelen – naar de mening van mijn fractie een acceptabele weg. Wij zullen moeten respecteren dat landen een eigen afweging maken. Dat heeft Nederland destijds bij de EUFOR-missie in Tsjaad ook gedaan. Ik realiseer me wel dat als veel landen die beslissing zouden nemen, dat zeker op dit moment een risico zal zijn voor de overgangssituatie, te meer nu de verkiezingen voor de deur staan. Het is van groot belang dat die op een democratische wijze verlopen. Ik hoop dat de verkiezingen tot een zekere mate van stabiliteit leiden die de verdere voortgang van het proces kan bevorderen.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Als ik het goed heb begrepen, stelt de regering zich op het standpunt dat de Nederlandse deelname aan EUFOR Althea moet doorgaan tot er duurzame stabiliteit is bereikt. Dit is het geval als de Hoge Vertegenwoordiger kan worden vervangen door een Speciale Vertegenwoordiger. Dit betekent dat op Europees niveau zal worden beslist wanneer de Nederlandse deelname aan EUFOR Althea kan stoppen.

Mijn fractie is niet erg gelukkig met dit standpunt. Ik heb de bewindslieden gevraagd naar de eigen verantwoordelijkheid van de lokale politici en ook wat die in het afgelopen jaar hebben gedaan. Ik heb in het antwoord van de bewindslieden niet veel gehoord dat enige positieve indruk wekt. Ik heb helemaal niet het gevoel dat de lokale politici ook maar enigszins meewerken aan het doel van deze operatie. De Amerikaanse vicepresident Joe Biden heeft gisteren in het Bosnische parlement een donderpreek gehouden die erop neerkomt dat hij de lokale politici verwijt dat zij gevaarlijk bezig zijn en dat zij ver afwijken van het traject dat de EU nastreeft. Als dat allemaal nodig is, heb ik maar weinig vertrouwen in een goede afloop.

De brief van de bewindslieden duidt daar ook op. Eigenlijk is er geen vooruitzicht op verbetering van de situatie. De spanningen zullen waarschijnlijk alleen maar toenemen. Als wij het voorstel van de regering volgen, verplichten wij ons ertoe om daar te blijven. Dan lopen wij het niet te verwaarlozen risico dat wij met onze vingers tussen de deur komen die wordt vastgeklemd door onverantwoorde lokale politici. Mijn fractie voelt daar helemaal niets voor.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de duidelijke beantwoording. Er werd al even gememoreerd dat dit debat behoorlijk lijkt op het debat dat wij vorig jaar hebben gevoerd over de verlenging die toen aan de orde was. Er is echter een verschil, namelijk dat er nu nadrukkelijk wordt gezegd dat er naar verwachting in deze periode van verlenging duidelijkheid ontstaat over de toekomst van Althea. Dat is een markant verschil en daarmee zijn wij ook duidelijk een stap verder gekomen in de perspectieven voor de toekomst.

Ik deel de visie van het kabinet over de voortijdige terugtrekking van troepen uit een aantal landen. Die is ongelukkig en moet worden betreurd. Natuurlijk is dat een nationale verantwoordelijkheid, maar wij hebben het hier wel over een gemeenschappelijk genomen verantwoordelijkheid. Dan kun en mag je het betreuren als er sprake is van eenzijdige terugtrekking.

De heer Van Dam (PvdA): Voorzitter. Ik heb in eerste termijn gevraagd of Nederland met andere landen heeft gesproken over de vraag of zij ons werk zouden kunnen overnemen. Ik heb geen antwoord gekregen op die vraag. Als ik de minister goed begrijp, was dit voor de organisatie niet nodig. Hij heeft duidelijk gezegd dat er geen sprake is van overbelasting en dat dit verder geen gevolgen heeft voor de missie in Uruzgan. Dat is in ieder geval geruststellend. Hiermee is aan een belangrijke randvoorwaarde voldaan.

De hoofdkwestie van dit debat is door de minister van Buitenlandse Zaken neergezet. Als ik het goed begrijp, gaat Nederland net zo lang door als EUFOR en volgens de minister gaat EUFOR – en daarmee dus ook de Nederlandse bijdrage – net zo lang door tot er sprake is van duurzame stabiliteit. Dat is een behoorlijke ambitie gelet op de huidige situatie. Ik ga er vanuit dat wij er dan ook met een jaar nog niet zijn. Ik snap wel dat het moeilijk is om naar de toekomst te kijken, maar ik krijg graag een inschatting van de bewindslieden. Ik lees bijvoorbeeld dat de International Crisis Group ervan uitgaat van dat het mandaat van de Hoge Vertegenwoordiger aan het einde van dit jaar kan worden beëindigd. Ik betwijfel dat als ik kijk naar de punten die nog openstaan uit de Dayton-akkoorden en de doelen die door de Peace Implementation Coucil (PIC) zijn gesteld. Duurzame stabiliteit betekent in ieder geval dat de verkiezingen volgend jaar op een rustige manier moeten verlopen. Als je nu echter ziet hoe etniciteit wordt opgeklopt als een van de verkiezingsitems, is het maar de vraag of dat zal lukken. Daarom krijg ik graag een inschatting van de regering. Ik heb daar nog twee vragen bij.

De minister van Buitenlandse Zaken vraagt eigenlijk een soort openeindemandaat. Hij vraagt nu wel om een jaar, maar wij kunnen er donder op zeggen dat als er in dit jaar geen wezenlijke stappen worden gezet, hij volgend jaar hier weer zit om opnieuw om een verlenging te vragen. Klopt dit? Waarom vraagt hij nu om een jaar en niet bijvoorbeeld om anderhalf of twee jaar, de tijd die mogelijk nodig is voor de vervanging van de Hoge Vertegenwoordiger door een Speciale Vertegenwoordiger?

Vanaf welk moment wist het kabinet dat het mandaat verlengd moest worden? Waarom wisten wij dit niet eerder? Waarom hebben wij die brief pas zo kort geleden ontvangen?

Ik ben blij met de toezegging van de minister van Defensie dat wij in ieder geval worden geïnformeerd als zich betekenisvolle veranderingen in de missie voordoen en dat wij daar dan met het kabinet over kunnen spreken. Dit is kennelijk standaard, maar ik ben toch blij dat hij dat nu heeft gezegd. Ik verwacht dan ook dat wij een brief krijgen als er duidelijkheid ontstaat over de omzetting van een Hoge Vertegenwoordiger naar een Speciale Vertegenwoordiger. Wij kunnen dan bespreken hoe wij verder zullen gaan en wat onze wensen zijn.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor het antwoord op onze vragen, maar ik stel vast dat een aantal vragen is blijven liggen.

Ik heb gevraagd naar de exitstrategie, of in ieder geval naar een exitmoment. Ik heb een procedurele uitleg gekregen van de minister van Defensie over het moment dat Althea kan worden beëindigd en welke gevolgen dat zal kunnen hebben. De samenhang met het doel van de missie blijft echter onderbelicht. Dit hangt ook samen met het feit dat er nu wordt gevraagd om een verlenging met een jaar. Ik heb gevraagd om garanties dat wij daar na twaalf maanden ook weg zijn. Ik heb geen antwoord gekregen op die vraag. Ik sluit aan bij de vragen van de heer Van Dam. Welke zekerheid hebben wij dat dit tot twaalf maanden beperkt blijft?

Ik heb in eerste termijn gesproken over de zelfredzaamheid. De minister van Buitenlandse Zaken zegt terecht dat het aantal militairen, over de langere termijn bezien, behoorlijk is verminderd. Daaruit zou je kunnenafleiden dat de vermindering van het aantal militairen mede het gevolg is van het toenemen van de veiligheidssituatie. De regering constateert dat die situatie als stabiel kan worden beoordeeld. Is dit dan voldoende om nu ook voedsel te geven aan nog eens een jaar en wie weet nog verder? Laat ik het zo zeggen: voor de VVD-fractie zijn de verkiezingen niet onbelangrijk. Als dan het enige pluspunt is dat de eerste stappen zijn gezet op weg naar een staatsrechtelijke hervorming met de politieke overeenstemming over wijziging van de Grondwet, worden de verkiezingen wel heel belangrijk. Dan moet die stabiliteit worden bewezen. The proof of the pudding is in the eating en dan moet er wel een beetje beschaafd worden gegeten. Een bijdrage van Nederlandse militairen zou tegen die achtergrond juist in het komende jaar een toegevoegde waarde kunnen hebben.

Ik bel wel geïrriteerd, om niet te zeggen boos over het feit dat andere landen van de EU, niet in de laatste plaats Zweden en Frankrijk die niet nalaten ons te wijzen op het belang van de uitbreiding in oostelijke richting, zich uit deze missie hebben teruggetrokken. De minister heeft daar een aantal woorden aan gewijd. Hij sprak over niet juist. Ik vind het ook niet verantwoordelijk en de landen moeten daarop worden aangesproken. Dit zijn de landen die voortdurend voorop lopen om ons op onze verantwoordelijkheid te wijzen. Ik ben van mening dat de ministers van Buitenlandse Zaken van die landen zich een beetje hebben gediskwalificeerd tegen de achtergrond van het verhaal dat zij ons altijd menen te moeten voorhouden. Daar moest maar eens rekening mee worden gehouden als er straks nieuwe gezichten moeten worden gekozen voor het Europese buitenlandse en veiligheidsbeleid.

Ik zou graag nog wat overtuigender horen hoe men denkt de situatie over twaalf maanden te kunnen beoordelen tegen de achtergrond van de verkiezingen. Ik zal daarna de overwegingen van de regering meenemen naar mijn fractie.

De voorzitter: Ik wijs erop dat er straks al in een derde termijn om uw instemming wordt gevraagd.

Minister Verhagen: Voorzitter. De heer Ten Broeke heeft goed ingeschat wat er op het spel staat bij de verkiezingen. Ik heb gesproken over de lichtpunten zoals de overeenstemming tussen belangrijke politiek leiders om juist op het punt van de noodzakelijke hervormingen verdere stappen te zetten. Derhalve zijn die verkiezingen essentieel. In de aanloop naar de verkiezingen zie je dat er soms grove en crue opmerkingen worden gemaakt door bepaalde politici in het kader van hun verkiezingscampagne. Dat zie je trouwens ook in Nederland. Door dergelijke uitlatingen kunnen de spanningen oplopen en daarom is er behoefte aan meer stabiliteit. Juist gelet op de overeenstemming die er is tussen bepaalde politieke leiders, is de uitkomst van de verkiezingen van belang.

Ik verwacht echter dat wij niet voor niets aan de Kamer vragen om toestemming te geven voor een verlenging met een jaar, omdat wij verwachten dat de omvorming dit jaar mogelijk is en dat de verdere afbouw van de afgelopen jaren kan worden voortgezet. Daarom acht ik het niet relevant om nu in te gaan op de vraag waarom wij niet om goedkeuring voor een verlenging met twee of drie jaar vragen. Ik wijs op twee elementen die aangeven dat onze verwachting wel ergens op is gebaseerd.

In de artikel 100-brief vragen wij expliciet toestemming voor een jaar, maar sluiten wij ook niet uit dat er voor een kortere periode wordt deelgenomen aan deze EUFOR-missie. Het tweede element is dat wij nu zijn begonnen met de planning van de nieuwe trainingsmissie. Hieruit blijkt dat wij op redelijke termijn de missie EUROF Althea kunnen beëindigen. Anders hadden wij die twee elementen niet aan de Kamer voorgelegd.

Als je dan echter van de weeromstuit – zoals de heer Van Bommel doet – zegt dat wij niet moeten doormodderen en dat wij ons bezondigen aan incidentenpolitiek, moet mij van het hart dat als er iemand is die incidentenpolitiek nastreeft, hij dat is. Het zou onverantwoord zijn om deze missie als zodanig nu te stoppen, niet om er nu uit te stappen. De heer Van Bommel moet mij geen woorden in de mond leggen; ik heb gezegd dat het onverantwoord zou zijn om EUFOR Althea nu te beëindigen. Wij willen onze verantwoordelijkheid nemen, mede gelet op onze expertise en op de ervaringen die wij hebben opgedaan en wij willen daarmee doorgaan. Ik streef niet naar doormodderen, nee, ik streef naar een situatie waarin duurzame stabiliteit kan ontstaan. De heer Van Bommel wil een datum, maar ik wil geen «date» maar een «state». Zo simpel is het. Hij zegt echter: als 24 juni 2010 voorbij is, stoppen wij en het zal ons dan een zorg zijn hoe het er daar uitziet. Ik zou dit onverantwoord vinden, ook ten opzichte van onze militairen die zich daar de afgelopen jaren hebben ingezet. Moeten wij dan zeggen: het maakt niet uit wat u daar de afgelopen jaren allemaal heeft gedaan, als het na 24 juni een puinhoop is, dan is dat maar zo? Zo zit ik niet in elkaar.

De heer Van Bommel (SP): Heb ik de minister toch weer boos kunnen krijgen, terwijl dat vandaag niet mijn bedoeling was. Het kan verkeren.

Ik heb niet gevraagd om een datum. Ik heb gezegd dat het, ook bij de vage doelstelling stabiliteit als die verder wordt uitgewerkt met de staatsrechtelijke hervorming et cetera, mogelijk moet zijn om een te verwachten termijn te noemen. Ik neem aan dat ik het antwoord van de minister goed begrijp als ik vaststel dat die termijn door de regering wordt geschat op een jaar of mogelijk – waarschijnlijk zelfs – minder. Dat is een antwoord op mijn vraag.

Daarom zeg ik tegen de minister dat hij zich niet om niets boos moet maken. Hij krijgt nog genoeg gelegenheid om dat met recht en reden te doen.

Minister Verhagen: Ik ben blij met deze toelichting van de heer Van Bommel. Ik heb willen zeggen dat ik geen garantie kan geven. Ik heb wel een verwachting, gelet op bepaalde ontwikkelingen, maar wij werken met een resultaatsgebonden strategie en niet met een tijdsgebonden strategie. Het is geen boekhouden in die zin dat als a en b zijn afgewerkt, wij over twee maanden op dat en dat punt zijn aanbeland. Ik kan in Nederland de opstelling van politici al niet altijd voorspellen, laat staan dat ik dat in Bosnië zou kunnen. Als er hier een andere coalitie zou zijn, zou er ook een ander beleid worden gevoerd. Zo zit de politiek in elkaar. Daarom is de uitslag van de verkiezingen ook van groot belang. Als de leiders die nu de afspraken hebben gemaakt, het voor het zeggen krijgen, een coalitie kunnen vormen en op basis van de eerder gemaakte afspraken aan het werk gaan, kunnen wij binnen deze termijn EUFOR Althea beëindigen. Daar is onze verwachting op gebaseerd.

Ik zal het nog eens herhalen: wij hebben de andere lidstaten opgeroepen om te blijven. Dat zij dit niet doen, levert toch geen probleem op doordat sommige landen van de Europese Unie hun bijdrage uitbreiden. Dus ondanks de totale vermindering – van 2500 naar 2100 in de afgelopen twee jaar – heeft een aantal landen tijdens de Razeb laten weten dat zij hun bijdrage zullen uitbreiden. Dit zorgt ervoor dat de uitvoering van EUFOR Althea op verantwoorde wijze kan worden voortgezet. Een grote meerderheid van de landen is voorstander van een zorgvuldig genomen besluit over de omvorming van de missie. Daarom hebben wij in de Razeb dit besluit kunnen nemen.

De heer Van Dam heeft gevraagd waarom de Kamer zo laat is geïnformeerd. In de eerste plaats wijs ik erop dat de ministers van Defensie eerder de gedachte hebben geopperd dat, gelet op een aantal ontwikkelingen, EUFOR Althea nu kon worden beëindigd. Sommige landen, zoals Frankrijk, hebben nog steeds die appreciatie. Binnen de EU was tot voor kort onduidelijk hoe men zou beslissen over de toekomst van deze missie. Enkele landen hebben dus vastgehouden aan hun wens om deze missie op korte termijn te beëindigen en te gaan werken aan de trainingsmissie. Die discussie was dus nog niet uitgekristalliseerd binnen de EU en dan kan ik niet op basis van een gehoopte uitkomst van mijn kant een besluit aan de Kamer voorleggen. Het was immers niet duidelijk of de missie zou worden voortgezet en dan zou terecht worden gesteld dat daarover eerst duidelijkheid zou moeten bestaan voordat er een besluit kan worden genomen. Toen dat duidelijk was, heeft het kabinet zich gebogen over de vraag of Nederland aan de missie zou blijven deelnemen. Pas toen er zicht was op de standpunten van de Europese Unie, is dit besluit genomen en is de Kamer onmiddellijk geïnformeerd. Het was al langer mijn inzet om EUFOR Althea voort te zetten, maar ik wist niet of een meerderheid van de lidstaten zich daarbij zou aansluiten.

Het laatste element heeft wederom betrekking op dat overleg. De heer Knops heeft er al op gewezen dat wij destijds hebben besloten om niet langer deel te nemen aan de missie in Tsjaad die weliswaar werd omgevormd, maar niet langer als een EU-missie, maar als een VN-missie werd voortgezet. Ik heb toen uitvoerig gesproken met onze Ierse collega’s en de vertegenwoordiger van de Verenigde Naties. Het was voor hen dan ook geen verrassing dat wij niet aan die nieuwe missie zouden deelnemen. Als je gezamenlijk optrekt, moet je naar mijn mening die informatie en de standpuntbepaling met elkaar delen.

Ik meen dat ik hiermee de vragen heb beantwoord.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. De heer Van Bommel heeft ons – of mij, dat weet ik niet precies – opgeroepen om nu alle opties uit te werken. Ik wil dit misverstand wegnemen, want dit is een taak van het Militair Comité van de EU. Als hij het aan mij zou vragen, zouden wij wellicht met elkaar in tegenspraak raken, want een van de opties is terugtrekken en hij laakt nu juist dat andere landen dat hebben gedaan. Nederland doet dit niet. Nederland is een betrouwbare, maar ook kritische partner.

Overigens is het ook niet nodig om die vraag zo open te stellen. Ik heb al eerder gezegd – en het staat zo ook in de brief – dat de derde optie wordt uitgewerkt. Het is zeer waarschijnlijk dat die het zal worden. Het is immers wel duidelijk dat er ook na de beëindiging van Althea nog een langere relatie met Bosnië noodzakelijk zal zijn in de vorm van ontwikkelingssamenwerking of SSR. Die derde optie is echt het begin van het einde van Althea.

Ik kan mij dan ook heel goed vinden in de kwalificatie van de heer Knops dat wij nu een interimjaar ingaan. Dat is een realistische verwachting, maar in zekere zin ook een inspanningsverplichting die op ons rust. De ministers van Defensie hebben in het kader van het EVDB niet zozeer gesproken over de mogelijkheid van beëindiging, maar er is opdracht gegeven aan het Militair Comité om opties te bedenken om langzaam maar zeker een overgang te bewerkstelligen van Althea naar een andere vorm. Wij verkeren inmiddels in die situatie dankzij de druk van de ministers van Defensie in het EVDB.

Tegen de heer Van Dam zeg ik nog dat 80 man meer of minder niet bepalend kan zijn voor de vraag of de Nederlandse krijgsmacht overbelast is. Ik begrijp niet waarom voortdurend die term overbelasting wordt gebruikt. Als zij echt nodig zouden zijn in Afghanistan, zou ik wellicht kunnen overwegen om hen te onttrekken aan Althea. Zo’n besluit zal ongetwijfeld worden betreurd en beweend door de minister van Buitenlandse Zaken, maar die situatie doet zich niet voor. Er is geen sprake van overbelasting.

De heer Van Dam heeft gevraagd of de Kamer wordt geïnformeerd als zich een betekenisvolle wijziging van de missie zal voordoen. De meest voor de hand liggende wijziging zal de beëindiging van de missie zijn. De Kamer zal daar sowieso over worden geïnformeerd en zeker als er daarna nog een vervolgtraject komt waarvoor mogelijkerwijs een Nederlandse bijdrage wordt gevraagd. Ik loop daar niet op vooruit, maar wij kennen de scenario’s.

De heer Van Dam (PvdA): Een betekenisvolle verandering is naar mijn mening ook een concreet plan om de Hoge Vertegenwoordiger terug te trekken en te vervangen door een Speciale Vertegenwoordiger.

Minister Van Middelkoop: Dat is politiek gezien een betekenisvolle wijziging, want dit zal ongetwijfeld tot gevolg hebben dat er gelijktijdig ook militaire conclusies worden getrokken van het type: wij stoppen met Althea en wij gaan al dan niet door met die derde optie.

De heer Van Dam (PvdA): Dit betekent dat de Kamer wordt geïnformeerd als de planning, waar nu aan wordt gewerkt, af is?

Minister Van Middelkoop: Nee. Het is goed dat ik dit even kan verduidelijken. Dit is niet het belangrijkste. Die planning kan vrij snel worden gemaakt. Ik heb het echter over plannen die klaarliggen en die gebruikt kunnen worden als het politieke besluit is genomen dat er een einde komt aan de positie van de Hoge Vertegenwoordiger. Laat ik het simpel zeggen: het zal niet aan de militairen en aan de ministers van Defensie liggen als de ministers van Buitenlandse Zaken de conclusie hebben getrokken dat de Hoge Vertegenwoordiger kan worden vervangen door een Speciale Vertegenwoordiger.

De heer Van Dam (PvdA): De bewindslieden hebben nu beiden voldoende uiteengezet dat er wat verschillen van inzicht bestonden. Dit is zelfs de slechte luisteraars inmiddels duidelijk geworden.

Minister Van Middelkoop: Ik maakte mij al zorgen dat het niet overkwam.

De heer Van Dam (PvdA): De Kamer wordt dus geïnformeerd op het moment dat het politieke besluit wordt genomen om de Hoge Vertegenwoordiger terug te trekken?

Minister Van Middelkoop: Door beide ministers.

Minister Verhagen: In eensgezindheid.

De voorzitter: Wij zijn nu gekomen bij de derde termijn van dit overleg. De fracties van GroenLinks en ChristenUnie hebben mij gevraagd duidelijk te maken dat zij instemmen met de verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan Althea. Ik vraag nu aan de woordvoerders die hier aanwezig zijn, naar het standpunt van hun fractie.

De heer Van Bommel (SP): In de verwachting dat de missie Althea dit jaar kan worden afgerond met de mogelijkheid dat dit zelfs eerder gebeurt en gehoord de minister over de planningsactiviteiten en de onzekere factor van de verkiezingen die de missie kunnen verstoren maar ook kunnen versterken, kan mijn fractie instemmen met verlenging van de Nederlandse bijdrage aan Althea met een jaar.

De heer Knops (CDA): Mijn fractie heeft in het verleden de EUFOR-missie gesteund, omdat de inzet van onze militairen daar niet alleen bijdraagt aan de veiligheid en stabiliteit in de regio, maar ook in Europa en dus ook in Nederland. Juist in deze cruciale fase waarin er concreet zicht is op een stabiele overgang, is het van belang dat wij onze verantwoordelijkheid nemen. Te meer omdat deze missie geen problemen oplevert voor de capaciteit van de krijgsmacht, zo bleek uit het antwoord van de bewindslieden. Mijn fractie steunt dan ook het besluit van de regering om over te gaan tot verlenging van onze bijdrage aan deze EU-geleide troepenmacht in Bosnië. Ik wens de betrokken militairen veel succes met hun missie.

De heer De Roon (PVV): Ik deel de hoopvolle verwachting van voorgaande sprekers niet dat Althea het komende jaar toch mogelijk tot een einde kan komen. Als ik kijk naar het gedrag van lokale politici, ben ik eerder overtuigd van het tegendeel. Het enige waaraan je die verwachting zou kunnen ontlenen, is het zogenaamde Prud-akkoord. Ik zal niet zeggen: nomen est omen, maar als ik in de brief van de regering lees dat men dit een hoopvol politiek proces noemt, begrijp ik niet waar die verwachting op is gebaseerd, zeker niet als ik kijk naar het gedrag van de lokale politici. Ik ben eerlijk gezegd van mening dat Zweden, Tsjechië, België, Frankrijk en Finland een verstandig besluit hebben genomen over hun deelname aan EUFOR Althea en ik meen dat Nederland dat voorbeeld zou moeten volgen. Ik steun het voornemen van de regering om de Nederlandse deelname te verlengen niet.

De heer Van der Staaij (SGP): De SGP-fractie steunt eensgezind de verlenging van deze missie. Ik wens de betrokken militairen alle goeds toe bij de uitvoering van hun belangrijke werk.

De heer Van Dam (PvdA): De hoopvolle woorden van de heer Knops dat er komend jaar wezenlijke verbeteringen kunnen worden gerealiseerd en dat EUFOR Althea wel tot een einde zal komen, deel ik niet helemaal. De reden om langer te blijven, is niet primair dat er hoop is dat het beter gaat, maar juist dat er nog hoop over is en dat het helaas nodig is om nog langer te blijven. Het plan was immers anders.

De regering heeft mij ervan overtuigd – en daarmee zeer waarschijnlijk ook mijn fractie – dat langer blijven verstandig is. Het mandaat geldt nu voor een jaar, maar ik heb van de bewindslieden begrepen dat de duur van de EUFOR-missie zowel korter als langer zou kunnen uitpakken. Wij zijn het ermee eens dat het onverstandig en onverantwoord zou zijn om nu de Nederlandse militairen terug te trekken. Daarom stemmen wij in met verlenging van de Nederlandse bijdrage aan deze missie zolang dat nog nodig is, maar op dit moment dus voor een jaar. Wij wensen de Nederlandse militairen die ook het komend jaar daar actief zullen zijn, veel succes.

De heer Ten Broeke (VVD): Na kort raadplegen van de fractie kan ik zeggen dat ik gelukkig ben met het antwoord over het belang van de verkiezingen die tegen de achtergrond van die blijvende stabiliteit moeten plaatsvinden. De minister van Buitenlandse Zaken zei dat de behoefte aan stabiliteit vooral toeneemt als de verkiezingskoorts oplaait. Ik meen dat hij zelfs universele waarde aan die woorden wil toekennen. Hij heeft gelijk, zeker als de achtergrond van de publieke onvrede het totale gebrek aan noodzakelijke hervormingen in het land is. Daarom vormen hervormingsbereidheid en stabiliteit de gouden coalitie voor de succesvolle toekomst van een land. Laat dit gezegd zijn.

Nederland wil een bijdrage leveren aan die stabiliteit. Tegen die achtergrond zal ik aan mijn fractie voorleggen om in ieder geval voor een jaar, met een dikke streep onder een jaar, dit mandaat te verlenen. Wij zullen dit opnieuw beoordelen na afloop van de verkiezingen als wij kunnen vaststellen dat de politieke bereidheid tot hervormingen gestalte krijgt. Daarover ben ik veel minder hoopvol gestemd dan de regering.

Ik zal dit besluit dus met een positief advies aan mijn fractie voorleggen. Overigens ben ik van mening dat een aantal landen – ik noem dan nadrukkelijk Frankrijk en Zweden – zich hier van hun minste kant hebben laten zien.

De voorzitter: Ik wijs u erop dat dit een derde termijn is in het kader van een artikel 100-procedure. U zegt nu dat u dit besluit zult voorleggen aan uw fractie, maar de vraag is of u er nu mee kunt instemmen.

De heer Ten Broeke (VVD): Dit is mijn eerste artikel 100-debat. Ik meen dat de heer Van Dam zei dat hij verwacht dat zijn fractie daarmee zal instemmen. Daar zit dan nog een zekere ruimte in. Ik dacht: als hij die ruimte krijgt, kan ik die ook nemen. Ik kan echter wel zeggen dat mijn fractie instemt met het mandaat, onder de condities die ik zojuist noemde met die dikke streep.

De voorzitter: Dan constateer ik dat de verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan de EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina, de operatie Althea, kan rekenen op de instemming van de fracties van het CDA, de SP, de PvdA, de SGP en de VVD en bij absentie ook van de fracties van GroenLinks en de ChristenUnie. Ik constateer verder dat de fractie van de PVV niet instemt met dit besluit en dat mevrouw Verdonk en de fracties van de PvdD en D66 niet aan dit debat hebben deelgenomen.

Toezeggingen

– De Kamer wordt geïnformeerd over een mogelijke Nederlandse militaire bijdrage aan een op te richten trainingsmissie in Bosnië-Herzegovina langs de lijnen van het Toetsingskader.

– De Kamer wordt geïnformeerd over de beëindiging van Althea als de Hoge Vertegenwoordiger wordt teruggetrokken.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik wil een opmerking van orde maken. Ik heb er geen bezwaar tegen dat het nu zo gaat, maar volgens mij is het niet conform het Reglement van Orde dat fracties instemmen met een besluit als zij niet aanwezig zijn. Het is niet belangrijk, maar volgens mij kan het zo niet. Ik meen dat een fractie wel aan een andere fractie kan vragen om haar standpunt te verkondigen.

De voorzitter: Het is in eerdere artikel 100-procedures voorgekomen dat fracties op voorhand aan de voorzitter vragen te melden dat zij kunnen instemmen met een verlenging. Dat hebben de fracties die ik heb genoemd nu gedaan.

De heer Van Bommel (SP): Dat het eerder is gebeurd, wil niet zeggen dat het reglementair is. Ik neem kennis van uw opvatting, maar ik kom hier op terug, indien nodig.

De voorzitter: Dat is aan u.

Ik sluit hiermee dit algemeen overleg.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé-Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Van Baalen (VVD), voorzitter, Çörüz (CDA), Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Blom (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Griffith (VVD), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Irrgang (SP), Knops (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Jacobi (PvdA), Boekestijn (VVD), Brinkman (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Thieme (PvdD), Bilder (CDA) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: Lempens (SP), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Van Beek (VVD), Haverkamp (CDA), Ormel (CDA), De Wit (SP), Roefs (PvdA), Wolbert (PvdA), Smeets (PvdA), Arib (PvdA), Blok (VVD), Omtzigt (CDA), Roemer (SP), Jonker (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Samsom (PvdA), Van der Burg (VVD), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Van der Ham (D66), Teeven (VVD), Ouwehand (PvdD), Uitslag (CDA) en Vendrik (GroenLinks).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Bommel (SP), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), voorzitter, Van Baalen (VVD), Ormel (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Irrgang (SP), De Roon (PVV), Boekestijn (VVD), Pechtold (D66), Ten Broeke (VVD), Gill’ard (PvdA), Jasper van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vos (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Haverkamp (CDA), Lempens (SP), Schermers (CDA), Knops (CDA), Jacobi (PvdA), Samsom (PvdA), Kuiken (PvdA), Teeven (VVD), Spies (CDA), Roemer (SP), Wilders (PVV), Nicolaï (VVD), Van der Ham (D66), Van der Burg (VVD), Besselink (PvdA), Van Leeuwen (SP), Ouwehand (PvdD), Voordewind (ChristenUnie) en Vendrik (GroenLinks).