Kamerstuk 29452-139

Verslag van een algemeen overleg

Tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel


Nr. 139 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 april 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 24 maart 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 26 januari 2010 met het rapport bij het afsluiten van een doorlichtingsronde langs de forensisch psychiatrische centra (fpc) door de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) (29 452, nr. 125);

  • de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 27 januari 2010 over de financiële vergoedingen in de tbs-sector (29 452, nr. 126);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 1 maart 2010 met antwoorden op vragen van de commissie inzake de voorgenomen herziening van de Fokkensregeling (29 452, nr. 127);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 2 maart 2010 met een reactie op het advies van de RSJ, getiteld «Tbs uit het gevangeniswezen» (24 587, nr. 378);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 20 mei 2010 met een reactie op het advies van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) over de Fokkensregeling (29 452, nr. 129);

  • de brief van de minister van Justitie d.d. 7 oktober 2010 met de Evaluatie Adviescollege verloftoetsing TBS (29 452, nr. 135);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 1 november 2010 met een beleidsreactie op de plan- en procesevaluatie Forensisch Psychiatrisch Toezicht en ISt-onderzoek reclasseringstoezicht bij tbs-maatregel (29 452, nr. 136);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 7 november 2010 over intrekking van verlof van tbs-gestelden na onttrekking (29 452, nr. 137);

  • de brief van de staatssecretaris van Justitie d.d. 10 november 2009 over de Fokkensregeling (29 452, nr. 123);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 17 februari 2011 over de tbs-maatregel (29 452, nr. 138).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie voor Veiligheid en Justitie,

De Roon

De griffier van de commissie voor Veiligheid en Justitie,

Nava

Voorzitter: De Roon

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Helder, Van Toorenburg, Van der Steur, Gesthuizen, Berndsen, Bouwmeester en De Roon.

en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Wij overleggen vandaag met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over tbs-onderwerpen. Op de agenda staat een gevarieerd pakket stukken. Ik merk op dat de spreektijd per woordvoerder in eerste termijn vijf minuten bedraagt. Ik sta per fractie twee interrupties toe.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. De PVV-fractie is er blij mee dat de staatssecretaris uitvoering heeft gegeven aan het verzoek om levenslang toezicht op uitbehandelde pedoseksuelen. Verder vindt de PVV-fractie dat de overige aangekondigde maatregelen in de brief van 17 februari 2011 grote stappen in de goede richting zijn. De desbetreffende maatregelen gaan echter wel over degenen die al in een tbs-kliniek zitten, op één uitzondering na. De staatssecretaris wil namelijk tegengaan dat weigeren loont, wanneer een verdachte die niet meewerkt aan een zogenoemd pro-justitiaonderzoek door de rechter geen tbs krijgt opgelegd. In dat kader wil de staatssecretaris de pro-justitiaonderzoekers andere bronnen ter beschikking stellen, die ook inzicht kunnen geven in de geestestoestand van de verdachten. Graag hoor ik van de staatssecretaris of dit beperkt is tot tbs-waardige delicten, ofwel tot de delicten zoals omschreven in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Ik wil graag weten of gedacht is aan het medisch beroepsgeheim. Krijgt de rechter zelf inzage in de andere bronnen of is dit beperkt tot de pro-justitiaonderzoekers? Weigeren moet inderdaad niet lonen, maar we moeten ons eerst afvragen waarom wordt geweigerd. Vaststaat dat de gemiddelde behandelduur schrikbarend lang is. Daar komt de onzekerheid bij, omdat vooraf niet duidelijk is hoelang de behandeling zal duren als er daadwerkelijk een tbs-oplegging volgt. Daargelaten of de politiek hieraan debet of mededebet is, ligt het wel op de weg van de politiek om aan een oplossing te werken.

Professor Van Marle stelt dat de tbs in Nederland zeer laagdrempelig is. Hij stelt verder: «je moet je afvragen of elke persoonlijkheidsstoornis wel een psychiatrische stoornis is. Ik vind dat wij veel te veel mensen met een persoonlijkheidsstoornis verminderd toerekeningsvatbaar achten en in de tbs stoppen. In het buitenland kwam bij delinquenten die psychotisch zijn de gezondheidszorg op de eerste plaats en bij ons het strafrecht». Verder geeft professor Van Marle aan dat in het buitenland geldt dat justitie zich niet moet bezighouden met behandelen. Tbs is bedoeld om de maatschappij te beveiligen. In dat kader vindt ook de behandeling plaats, die pas eindigt als het risico op recidive onder een aanvaardbaar niveau is gekomen.

De tbs-behandeling dient dus resultaat te hebben. De vraag moet dan ook zijn welke stoornissen te behandelen zijn. Volgens deskundigen zijn persoonlijkheidsstoornissen nou juist nauwelijks te behandelen. In Canada zitten mensen met een dergelijke persoonlijkheidsstoornis in de gevangenis. Daar nemen zij deel aan een programma dat het gedrag aanpakt. Ook in Engeland is behandelbaarheid een voorwaarde voor opname in een kliniek. Ik verwijs naar het rapport van het WODC uit 1999, Recidive na de tbs. Het WODC heeft gekeken naar de mate van recidive van ex-tbs-gestelden. Op 1 februari 2008 is de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gekomen met een rapport met de titel Advies longstay. De centrale vraag in dat onderzoek was of er inderdaad sprake was van zo'n grote groep tbs-gestelden voor wie er geen resocialisatieperspectief meer zou zijn en er daardoor geen andere oplossing zou zijn dan levenslang te verblijven in een zwaar beveiligde tbs-kliniek. Geen van deze onderzoeken is echter gericht op de omvang van de tbs-populatie met een persoonlijkheidsstoornis. Dat terwijl het Advies longstay van de RSJ eindigt met de woorden «kennis over de groep van lang verblijvende tbs-gestelden vormt een onmisbare basis voor de ontwikkeling van de behandeling, de vergelijking van het resultaat en het organiseren van de doorstroom en de maatschappelijke re-integratie». Er is ook geen onderzoek gedaan naar de mate van recidive bij ex-tbs-gestelden met een persoonlijkheidsstoornis. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook of hij bereid is om onderzoek te doen naar de volgende twee punten. Welk deel van de huidige tbs-populatie heeft een persoonlijkheidsstoornis en bij welk deel van de ex-tbs-gestelden met een persoonlijkheidsstoornis is er sprake geweest van recidive? Inzet is de tbs alleen nog toegankelijk te maken voor delinquenten die baat hebben bij een behandeling in een tbs-kliniek. Daar is namelijk zowel de tbs-gestelde als de maatschappij bij gebaat. Als uit dit onderzoek zal blijken dat mensen met een persoonlijkheidsstoornis in de gevangenis zouden kunnen leren om hun gedrag aan te passen, dan is de vervolgvraag of mensen met een persoonlijkheidsstoornis toch wel als gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar in een tbs-kliniek geplaatst moeten worden. Als op die manier de samenleving in dezelfde mate beveiligd blijft, maar de duur van de tbs-behandeling aanzienlijk korter zal worden, is dit winst. Wat de PVV-fractie betreft, is dit het onderzoeken waard.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. We hebben een hoop brieven gekregen. We hebben over de tbs een hoorzitting gehad en zijn op werkbezoek geweest.

Ik begin met de rapportagefase. Wij zijn in het Pieter Baan Centrum erg geschrokken toen wij hoorden dat de rapporteurs niet over alle informatie kunnen beschikken. Met enige regelmaat komt het voor dat zelfs privacymedewerkers van politiebureaus weerhouden dat informatie wordt verstrekt aan de rapporteur om een rapport te maken over een eventuele tbs-behandeling. Dat is toch echt bijzonder, om het heel voorzichtig te zeggen. Wij willen weten wat de staatssecretaris eraan gaat doen om ervoor te zorgen dat bij het opmaken van een rapportage de rapporteurs kunnen beschikken over alle informatie, in elk geval de informatie over justitie. De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat hij verder wil gaan. Hij wil ook informatie over eerdere behandelingen, bijvoorbeeld binnen de ggz, toegankelijk maken voor de rapporteurs. Wij krijgen daar het zorgwekkende signaal over dat er een risico is dat mensen zich niet meer laten behandelen. Je hoort weleens dat mensen met pedoseksuele gevoelens zich aanmelden voor een behandeling. Het risico bestaat dat zij denken dat alles later tegen hen gebruikt kan worden en dat ze stoppen met de behandeling. Wij hebben begrepen dat er in Zwitserland een goede oplossing is gevonden. Daar zit er namelijk een schakel tussen. De rapporteurs kunnen daar niet zonder meer alle informatie krijgen. De inspectie voor de volksgezondheid zit er daar als een soort schakeltje tussen, weegt af of het in het individuele geval absoluut noodzakelijk is dat alle informatie doorkomt en bekijkt of er misschien een filter komt. Dan is er bij de beroepsgroep mogelijk ook meer draagvlak om hieraan mee te werken.

Als iemand wordt aangehouden als hij een ernstig delict heeft gepleegd, is het van belang dat er later geen onduidelijkheid ontstaat over de vraag of iemand drugs of alcohol in zijn lichaam had. Duidelijkheid hierover is ook van belang om te kunnen bepalen wat de gemoedstoestand was toen iemand een delict pleegde. Kan de staatssecretaris ingaan op de vraag of het noodzakelijk is om standaard bloed en urine af te nemen als iemand wordt aangehouden na een zeer ernstig feit?

Wij hebben in de afgelopen weken vrij intensief gesproken over de mogelijkheid om een proces te knippen. In de ene fase bekijk je of het feit bewezen is en in de andere fase bekijk je hoe je met de dader zou omgaan. Rapporteurs blijken aarzelingen te hebben om zich helemaal in te graven in het delict als iemand alleen nog maar verdachte is. Hij is dan nog niet veroordeeld, mogelijk ontkent hij en weigert hij mee te werken. Dan is er sprake van een ingewikkelde situatie. Ook bij het spreekrecht van slachtoffers wordt wel eens gesproken over een knip. Is de staatssecretaris bereid om opnieuw een onderzoek te doen? In 1978 is dit al gedaan. Toen hebben we dit bediscussieerd. We vinden het noodzakelijk om opnieuw de voor- en nadelen van de knip in het proces tegen het licht te houden.

Wij hebben de afgelopen dagen de indruk gekregen dat het beeld ontstaat dat weigerachtige getuigen niet goed zouden kunnen worden behandeld. De wetenschap meldt echter dat er helemaal geen aanleiding is om dat te veronderstellen. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat die inzichten ook voldoende bij de rechters en de officieren van justitie komen? Als men denkt dat iemand die niet wil, niet behandeld kan worden, legt men misschien ook geen tbs op, terwijl dit wel heel succesvol zou kunnen zijn.

Ik kom bij de doorplaatsing. We hebben brieven gekregen over de Fokkensregeling. De CDA-fractie is het op zich eens met het schrappen van deze regeling, maar wil wel de vinger aan de pols houden ten aanzien van de ontwikkelingen en de uitzonderingen. Hoe vaak is er een uitzondering gemaakt en waarom? Ging het om de persoon van de veroordeelde of om het advies van de rechter?

Tijdens de hoorzittingen is de interessante suggestie gedaan om meer te kijken naar iemand die eerst geweigerd of ontkend heeft, daarom in het begin geen tbs heeft gekregen en uiteindelijk in de gevangenis is gekomen, maar na een jaar of vijf, zes, zeven een soort spijtoptant wordt, iemand die constateert dat hij in zijn leven heel verkeerd bezig is geweest, waaraan allerlei situaties debet zijn, iemand die echt iets van zijn leven wil maken en behandeld wil worden omdat hij inziet wat er aan de hand is. Kunnen we eens kijken naar de mogelijkheden van een spijtoptantenregeling, zodat ze alsnog een succesvolle behandeling kunnen krijgen?

We hebben gesproken over de kwaliteit van de behandeling. De kwaliteit moet omhoog. De klinieken zijn daar hevig mee aan de slag. Dat is heel goed. We denken alleen dat er wel een tandje bij kan. Er wordt gepleit voor een standaard. De Ruiter pleit voor een Daubert-standaard. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? Daarnaast zien wij dat er allerlei prestatie-indicatoren worden aangewezen. Dat moet geen afvinklijstje zijn. Als je oefent met gedrag, ook in een kliniek, moet het niet zo zijn dat als er iets misgaat, we alleen maar constateren dat het misgaat. Dat stimuleert namelijk het creëren van oefensituaties niet.

Wat vindt de staatssecretaris van de opleiding die nu in Maastricht wordt gegeven? Daar worden professionals opgeleid voor de klinieken. Met deze opleiding lijkt een en ander aan de hand te zijn.

Ik kom op het verlof. Het Adviescollege Verloftoetsing TBS geeft aanbevelingen over het tbs-verlof. Die aanbevelingen zijn nu nog vaak omkleed met overwegingen waarmee niets wordt gedaan maar die heel nuttig kunnen zijn. Kan de staatssecretaris erop ingaan of dit een duidelijker richting zou moeten kunnen geven, ook aan klinieken, om op een bepaalde manier met iemand om te gaan? Er wordt gesproken over een tijdige aanvraag van een verlofmachtiging, om te voorkomen dat dure plekken nodeloos bezet worden gehouden. Wij vinden dit een vage redenering van de staatssecretaris. Als je de stukken goed leest, kom je tot de conclusie dat de oorzaak niet in de aanvraag lijkt te zitten, maar in de behandelduur van de aanvraag. Wij willen hier graag een toelichting op. Het is heel goed dat de belangen van de slachtoffers meer worden meegewogen. Ook op dat punt zouden wij graag een nadere toelichting willen.

Ik kom op het onderwerp longstay. Er zijn zoveel brieven gestuurd, dat het niet te doen is om deze in vijf minuten te behandelen. Ik vraag daarom om een paar extra seconden. De staatssecretaris heeft in zijn brief aangegeven dat hij echt iets wil met de contraire beëindigingen. Dat is heel goed, maar als mensen heel lang in de longstay zitten en rechters van oordeel zijn dat iemand weer in vrijheid moet komen, dan kan het gebeuren dat we door de versobering van de longstay niets met iemand hebben gedaan, terwijl hij wel van de ene op de andere dag alsnog buiten komt. De oplossing is niet om iemand een beetje in de gaten te houden. Dan kunnen we namelijk alleen maar zien of er een delict wordt gepleegd. Hoe zorgen we ervoor dat als we de longstay versoberen en mensen minder de ruimte bieden om te wennen aan terugkeer, er niet een nog groter risico is bij contraire beëindigingen?

Wij zijn zeer blij met levenslang toezicht op zedendelinquenten. Wanneer wordt een landelijke uitrol voorbereid? Wordt daar wetgeving voor gemaakt? Wij zitten echt te wachten op een mogelijkheid doorstroom in de tbs voor de ernstigste Pij'ers die aan het einde van hun Pij onbehandeld zijn. In incidentele gevallen zou hiervoor aanleiding zijn, maar wij vinden het hoog tijd dat daarin actie ondernomen wordt.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Dit is de eerste keer dat ik namens de VVD-fractie kan spreken over tbs. Ik heb de afgelopen maanden gebruikt om heel veel informatie te vergaren, door middel van werkbezoeken en door de bijeenkomsten die onze commissie heeft georganiseerd. Ik zal niet al te veel conclusies trekken, maar met name vragen stellen. Ik vind namelijk dat mijn oordeel nog niet genoeg is gerijpt om er al te veel conclusies aan te verbinden. Tbs is volgens de VVD-fractie een systeem dat moet blijven bestaan. Het is een goed en nuttig systeem. Voor de ontoerekeningsvatbare dader is het een goed systeem om recidive te verminderen, zo niet grotendeels zelfs te voorkomen.

De recidivecijfers hebben natuurlijk een samenhang met de pakkans. Is het mogelijk om in den brede, niet alleen bij tbs, de cijfers bij elkaar te vegen die we al hebben om zodoende inzichtelijk te maken wat de relatie is tussen de recidivecijfers en de pakkans? De vraag die daaronder ligt, is of wij wel alle misdaad zien die wordt gepleegd door mensen die al eens veroordeeld zijn.

De staatssecretaris heeft een aantal brieven aan de Kamer gestuurd met beleidsvoorstellen en beleidsuitgangspunten. De VVD-fractie onderschrijft deze in grote lijnen. Zij is er heel tevreden over. Ik zal een aantal specifieke opmerkingen maken, die aansluiten bij de opmerkingen die een aantal collega's al heeft gemaakt. Ik zal er daarom niet te veel over zeggen. De VVD-fractie vindt, net als de andere fracties, dat het onacceptabel is dat de verdachte die weigert om mee te werken aan het onderzoek, bijvoorbeeld in het Pieter Baan Centrum of in ambulant onderzoek, geen tbs opgelegd zou kunnen krijgen als dat wel nodig is. Daar zit natuurlijk de crux. Aan de ene kant moet vastgesteld kunnen worden dat tbs nodig is. Aan de andere kant kan het niet zo zijn dat het loont om te weigeren om mee te werken. Ik kan er zelf onvoldoende de vinger achter krijgen hoe we dat moeten doen. Deskundigen geven veel verschillende visies. Zij pleiten voor langer onderzoek of voor meer informatie. Anderen zeggen juist dat er zeker niet meer informatie moet komen. Ook het recht op privacy komt hierbij om de hoek kijken. Er is een suggestie gedaan voor een soort proef-tbs, waarmee je kunt bekijken of een weigerende verdachte alsnog inziet dat tbs eigenlijk wel goed voor hem is en dat hij toch gaat meewerken. Een andere suggestie is om bij een gevangenisstraf een soort forensisch-psychiatrische behandeling mogelijk te maken. De VVD-fractie is daar nog niet uit. Zij hoort graag hoe de staatssecretaris hiertegen aankijkt. Ook zou je kunnen zeggen dat een weigerende verdachte het risico loopt om een bepaalde minimumstraf te krijgen. Als de verdachte weigert, is dat prima, maar dan zal zijn gevangenisstraf ook per definitie een bepaald minimum zijn. Ik noem dit als suggestie, niet als mijn keuze. Ik ben wel benieuwd hoe de staatssecretaris hiertegen aankijkt.

Mevrouw Helder (PVV): De heer Van der Steur zegt dat een behandelprogramma in de gevangenis een optie zou zijn. Ik heb de staatssecretaris namens de PVV-fractie gevraagd om dit te laten onderzoeken. Steunt de heer Van der Steur dit verzoek?

De heer Van der Steur (VVD): Als het nodig is om dit te onderzoeken, dan hoor ik dit graag van de staatssecretaris. Niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland is natuurlijk heel veel informatie beschikbaar. De vraag is dus of het nodig is om dit apart nog eens te onderzoeken. Het is zeker een optie. Waarschijnlijk is het alleen om kostentechnische redenen al nuttig om hiernaar te kijken.

Ik kom op de duur van de tbs. Ik denk dat het een belangrijk signaal is, dat ook van de advocatuur komt, wat je daarvan verder ook kunt vinden, dat de enorme lengte van de tbs als een groot probleem wordt gezien. Dit blijkt ook uit de rapportages die wij vandaag voor ons hebben. De VVD-fractie steunt de staatssecretaris in zijn streven om de tbs te verkorten, uiteraard wel met de gedachte dat het functioneel moet zijn en dat de behandeling moet werken.

Ik kom op mijn belangrijkste punt. De VVD-fractie is geschrokken van wat met name uit de hoorzitting naar voren kwam, namelijk dat er nog heel veel behandelmethoden worden toegepast die nog niet echt evidence based zijn. Dat verbaast de VVD-fractie. Het is 2011 en de tbs bestaat al heel lang. Hoe is het mogelijk dat er nog steeds geen voldoende wetenschappelijke onderbouwing is van de interventies die worden gepleegd? De VVD-fractie drukt de staatssecretaris op het hart om daar ook met de branche nog eens goed over te praten. Dit moet echt anders. Het kuren moet afgelopen zijn.

Dit geldt ook voor het aanvangen van de behandeling. Wij zien dat het belangrijk is dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Dit staat echter weer op gespannen voet met onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Ik ben heel benieuwd hoe de staatssecretaris hiertegen aankijkt. Vanuit de vergeldingsgedachte en misschien ook vanuit de slachtoffers zijn onvoorwaardelijke gevangenisstraffen misschien heel goed, maar deskundigen zeggen dat onvoorwaardelijke gevangenisstraffen averechts werken op de behandelbaarheid van de dader.

Wat de vorige staatssecretaris heeft gedaan rond het verlof, wordt door de VVD-fractie van harte ondersteund. De veiligheid van de samenleving moet bij het verlof vooropstaan. Daarbij teken ik nadrukkelijk aan dat verlof onderdeel is van een succesvolle behandeling. Je kunt niet verwachten dat een tbs-patiënt succesvol op straat overleeft als hij nooit heeft kunnen oefenen. Wij ondersteunen de maatregelen die de staatssecretaris heeft voorgesteld zeer. Wij zien ook de kwaliteit en de meerwaarde van de toetsingscommissie op dat punt.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Heel terecht zegt mijn collega van de VVD-fractie dat alles wat er gebeurt in een tbs-kliniek gericht moet zijn op het vergroten van de veiligheid. In één adem zegt hij dat de maatregel van het kabinet om standaard een jaar iemand niet op verlof te sturen bij een onttrekking, goed is. Waar baseert de heer Van der Steur het op dat dit per definitie goed is voor de behandeling?

De heer Van der Steur (VVD): Ik heb deze vraag ook gesteld aan de tbs'ers met wie ik gesproken heb in de Pompekliniek. Ik heb hun gevraagd hoe je moet omgaan met iemand die niet teruggekeerd is van zijn verlof of die zich heeft onttrokken aan zijn verlof. Toen werd het argument genoemd dat het ook voorkomt dat iemand de bus of de trein mist. Toen zei ik dat het wel een keuze is om jezelf in de positie te brengen dat dit gebeurt. Ze gaven mij daarin volledig gelijk. Ze zeiden dat zij als tbs-patiënten er bovendien last van ondervinden als anderen zich niet aan de regels houden. Verlof is belangrijk, maar de maatregelen die de staatssecretaris stelt zijn volstrekt redelijk. Het is een keuze om te laat te komen en het is ook een keuze om je aan verlof te onttrekken. Voor degenen die de kans aangrijpen om iets naars te doen is er wat de VVD-fractie betreft al helemaal geen coulance.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dit is natuurlijk een heel mooi verhaal. Het klinkt ook heel stoer: het eerste jaar geen verlof! Denkt de heer Van der Steur dat het de behandeling ten goede komt als je een «one size fits all»-maatregel loslaat op alle tbs-patiënten?

De heer Van der Steur (VVD): Ik begrijp de opmerking van mevrouw Bouwmeester wel enigszins, maar niet helemaal. Tbs is gericht op behandeling. Daar hoort verlof bij. Verlof is echter wel een afspraak die je moet kunnen verantwoorden tegenover de slachtoffers en nabestaanden van de slachtoffers. Ik vind dan ook dat je hoge eisen mag stellen aan de verantwoordelijkheid van de tbs'er zelf voor de manier waarop hij zijn verlof invult. Als hij dat niet kan en als hij dat niet wil, is het heel duidelijk wat de consequentie is. De pakkans is 100%. Daarmee kan de betrokkene de afweging maken of hij het risico wil nemen of niet. Er zijn ongelooflijk veel slordigheidjes bij verlof. Naar de letter van de wet zijn het onttrekkingen, maar in de praktijk gaat het om mensen die een bus te laat hebben genomen of een avondje zijn overgebleven. Dat vindt de VVD-fractie onacceptabel, met name als je dit afzet tegen de belangen van de slachtoffers en de nabestaanden van de slachtoffers. De behandeling wordt gewoon voortgezet, maar het verlof zal er een jaar lang geen onderdeel van zijn. Dat is de consequentie van een keuze die is gemaakt. Daar staat de VVD-fractie achter.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wil het stokje van mevrouw Bouwmeester wel overnemen. Zou de VVD-fractie kunnen ingaan op de kritiek die Reclassering Nederland op deze plannen heeft geuit? Zij zegt dat ze volledig aan het doel voorbij schieten.

De heer Van der Steur (VVD): Die kritiek heb ik gelezen en die snap ik ook. De focus van deze kritiek is weer gericht op de dader. Je kunt daarvan vinden wat je vindt, maar de VVD-fractie, die zich daarbij gesteund voelt door de staatssecretaris, kiest ervoor om in dit soort gevallen het belang te leggen bij het slachtoffer en de nabestaande van het slachtoffer. Dat is een principiële keuze. Deze keuze legt de verantwoordelijkheid neer waar zij hoort, namelijk bij de tbs-patiënt zelf. Deze zal de consequenties van zijn of haar gedrag – meestal gaat het om zijn gedrag – moeten aanvaarden als hij daartoe gelegenheid heeft gegeven. Niemand hoeft te laat terug te keren van verlof. De behandeling wordt voortgezet zonder verlof.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De heer Van der Steur koppelt nu twee dingen aan elkaar die eigenlijk niets met elkaar te maken hebben. Daarom is het zo belangrijk dat Reclassering Nederland dit heel duidelijk voor ons heeft opgeschreven. Het gaat om proportioneel reageren. Als iemand tijdens een tbs-verlof de fout ingaat, lijkt het mij logisch dat je daar minstens de consequentie aan verbindt dat deze man of vrouw voorlopig niet meer buiten komt. Maar het gaat hierbij inderdaad om een bus missen, om vertraging of een andere manier van onttrekken; laten we spreken over welbewust te laat komen. Het is in het belang van de behandeling om daarop proportioneel te reageren. Ik wil vooropstellen dat het niet gaat om zaken waarbij slachtoffers of nabestaanden opnieuw het slachtoffer zijn van een tbs-gedetineerde.

De heer Van der Steur (VVD): Dat laatste spreekt voor zich. Het gaat hierbij om de situatie waarin iemand niet terugkeert of niet tijdig terugkeert van verlof. Het gaat niet om de situatie waarin iemand daadwerkelijk weer in de fout gaat. Ik ben het daarover helemaal eens met mevrouw Gesthuizen. Ik heb deze suggestie ook niet gedaan. Maar is het acceptabel dat je in een tbs-situatie, waartoe je door de overheid verplicht bent omdat je een ernstig misdrijf hebt gepleegd, je verantwoordelijkheid niet neemt om tijdig terug te zijn bij de tbs-kliniek waarmee je afspraken hebt gemaakt? De VVD-fractie vindt dat onacceptabel. Mensen die verhalen hebben over vertragingen en te laat komen, moeten er maar voor zorgen dat zij op tijd vertrekken. Niets is makkelijker dan dat. Het is volstrekt niet nodig om de afspraken niet na te komen. Het slachtoffer en de nabestaande hebben wel degelijk een positie omdat zij moeten ervaren dat de betrokkene relatief licht van zijn vrijheid gebruik kan maken, terwijl het de bedoeling niet was dat hij die vrijheid kreeg; de bedoeling was dat hij behandeld zou worden, waarvan verlof onder strikte voorwaarden een onderdeel is. Daarom heeft de VVD-fractie er geen enkele moeite mee om met een vrij strenge maatregel herhaling te voorkomen. Ik neem aan dat dit onttrekking zal verminderen, zo niet tot nihil zal terugbrengen, doordat de consequentie zwaar is.

In de tbs-kliniek kwamen twee andere punten aan de orde. Ik vroeg aan een van de tbs-patiënten wat hij zou veranderen als hij directeur van de tbs-kliniek zou zijn. Het wonderlijke antwoord was toen dat hij onmiddellijk zou afschaffen dat je zakgeld kunt krijgen zonder dat je meewerkt aan behandeling of zonder dat je werkt. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris hiertegen aankijkt.

Het tweede punt dat aan de orde is geweest in de kliniek waar ik ben geweest, is dat de mogelijkheid om te werken relatief beperkt is, namelijk maximaal 20 uur per week. Met name aan het einde van de tbs-periode hebben veel tbs-patiënten er behoefte aan om meer te kunnen werken, zodat ze kunnen wennen aan het ritme in de samenleving. Herkent de staatssecretaris dit bezwaar? Zou hij hiertegen maatregelen willen nemen? Is het denkbaar dat we een soort verplichte werkperiode invoeren aan het einde van de tbs-periode, juist om de overgang van de tbs-kliniek via werk naar de samenleving en het ritme van het werk mogelijk te maken? Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris hiervan vindt.

Is het juist dat de wachttijd voor het Pieter Baan Centrum gemiddeld vijftien weken is? Kan dit niet korter met het oog op het onderzoek naar de toerekeningsvatbaarheid?

Ik begrijp van slachtoffers en nabestaanden dat er nog kinken in de kabel zitten als er informatie wordt verstrekt over wanneer een tbs'er weer op vrije voeten komt. Dat vindt de VVD-fractie onacceptabel. Ik verneem graag van de staatssecretaris of hij dit probleem herkent en wat hij daaraan kan doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Van Toorenburg. Deze commissie heeft de afgelopen tijd best veel gedaan om zich te verdiepen in de materie. Een van de zaken die zeer veel indruk op mij heeft gemaakt, is het gesprek geweest met de vader van een meisje waarmee verschrikkelijke dingen zijn gebeurd en waarvan de twee daders verschillend terecht zijn gekomen. Eén dader is in tbs-behandeling gekomen en de ander niet. De laatste is gewoon in de gevangenis gekomen en komt daarmee met een lichtere straf weg. De vader maakte zich met name om hem zeer grote zorgen. Hij zei: die rotzak komt straks weer op straat zonder dat er iets bij hem is veranderd. Dit heeft voor mij veel licht geworpen op de noodzaak van goed gedragskundig onderzoek en een goed gedragskundig profiel, op basis waarvan een maatregel zoals tbs kan worden opgelegd. Ik zal daarop in mijn betoog in ieder geval nog ingaan.

Nu ter zake. De doorstroom in de klinieken stagneert en het wordt steeds moeilijker om op verlof te gaan. De beleidsbrief tbs die wij vandaag bespreken is al toegezegd door de vorige staatssecretaris, maar het is overduidelijk een brief geworden van de huidige staatssecretaris. Ik zeg het meteen maar eerlijk: de brief valt mij een beetje tegen. De eerste zin van de beleidsbrief tbs had natuurlijk moeten zijn: ik ben trots op tbs. Maar dat staat helemaal nergens. Tsja, de recidivecijfers zijn zoveel lager dan bij gevangenisstraf. Hoe is het mogelijk dat de staatssecretaris dat helemaal niet noemt in zijn brief? Waarom draagt hij dat niet uit met trots?

Tbs zit op slot. De gemiddelde verblijfsduur in de klinieken wordt steeds langer. Mensen zitten er gemiddeld tien jaar. Veel mensen die er zitten, beschouwen dit gemiddelde als uitzichtloos en dat is het voor sommigen ook echt. De mensen die er zitten, hebben een stoornis en moeten worden behandeld, maar het wordt steeds moeilijker om op verlof te gaan en het duurt steeds langer voordat mensen eens op verlof mogen gaan. Dan stagneert dus de behandeling. Tbs wordt om verschillende redenen ook minder vaak opgelegd. Als we er niets aan doen, loopt het systeem helemaal vast. Rechters zullen geen tbs meer opleggen en verdachten zullen minder meewerken aan het gedragsonderzoek. De drie strafrechtadvocaten die wij hier vorige week op bezoek hadden, hebben dit klip-en-klaar gezegd. Zij adviseren mensen om niet mee te werken, omdat de behandelduur in hun ogen onevenredig lang is. Het gevolg: een succesvol systeem waarin criminelen met een stoornis behandeld worden, draait zichzelf de nek om. De staatssecretaris ziet het gebeuren, maar doet eigenlijk niets. Ik zie geen enkele maatregel om het verstopte systeem weer op gang te helpen. Sterker nog, ik lees eigenlijk alleen maar over aanscherpingen, zoals het streng reageren op onttrekkingen aan verlof, om wat voor reden dan ook. Als klap op de vuurpijl durft de staatssecretaris te zeggen dat het belangrijk is dat er nu rust komt. Omdat er in de afgelopen jaren veel is veranderd, moet er in de komende jaren zo min mogelijk aan het beleid voor tbs-klinieken worden veranderd, maar pas nadat al mijn voornemens zijn doorgevoerd, aldus de staatssecretaris. Dit grenst toch wel aan arrogantie.

De tbs-klinieken zijn in september 2010 met voorstellen gekomen om de behandelduur te verkorten en het verlof weer op gang te brengen. Ik vraag de staatssecretaris om de voorstellen van de tbs-klinieken niet op voorhand af te wijzen, maar ze te bestuderen en hier schriftelijk op terug te komen. Ik krijg graag een toezegging op dit punt.

Ik kom op de kwaliteit en de behandeling. Ik heb de indruk dat de kwaliteit van de behandeling de laatste jaren zeker is toegenomen. Er is enorm veel onderzoek verricht naar effectieve behandelmethoden. Wat zorgen baart, is dat er te weinig psychiaters zijn en dat goede psychiaters en behandelaars vertrekken, net als psychotherapeuten en andere medewerkers. Ziet de staatssecretaris dat probleem ook? Tijdens de hoorzitting vorige week werd gepleit voor investeren in opleidingen en investeren in specialistische kennis. De klinieken zelf geven aan dat er een tekort is aan forensische psychiaters en dat het moeilijk is om aan klinisch psychologen te komen. Dat komt onder andere doordat er een enorme maatschappelijke druk op het tbs-systeem staat. Medewerkers zijn daardoor nogal gestigmatiseerd. Ze werken immers met daders. Ze zijn bovendien bang om fouten te maken. Dit betekent dat mensen zich nog wel eens achter de oren krabben voordat zij inderdaad in een tbs-kliniek gaan werken of als zij zich moeten bezinnen op de vraag of zij doorgaan met hun baan of een andere positie gaan zoeken. Mede daarom is het zo van belang dat de staatssecretaris aangeeft dat hij echt gelooft in het systeem.

Ik kom te spreken over de combinatievonnissen. Mensen die tbs opgelegd krijgen, hebben een ernstig delict gepleegd onder invloed van een stoornis. Ze zijn dus niet of verminderd toerekeningsvatbaar. Dat maakt het delict niet minder erg, maar voor de straf moet de ontoerekeningsvatbaarheid wel uitmaken. Het komt nu nog voor dat langdurige gevangenisstraffen worden opgelegd in combinatie met tbs. Dan zit iemand eerst jarenlang in de bajes zonder behandeling. Na die jaren is de situatie verergerd – dat zei een aantal deskundigen in ieder geval – en dan pas start je met de behandeling. Ik vind dat onjuist en de omgekeerde volgorde. Ofwel iemand is geheel ontoerekeningsvatbaar en er moet direct met tbs-behandeling worden aangevangen, ofwel iemand heeft een stoornis, is verminderd toerekeningsvatbaar en kan wellicht een combinatievonnis krijgen. Ook dan moet echter in de gevangenis wel behandeling voorhanden zijn. Dan moet de behandeling in de gevangenis al starten. Dat gebeurt op dit moment niet. Welk beleid voert de staatssecretaris om te voorkomen dat de negatieve aspecten van detentie ertoe leiden dat de tbs-behandeling nog moeilijker of uiteindelijk misschien zinloos zal worden? Ik krijg graag een reactie op het onlangs door de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) geuite verlangen om gevangenen met een stoornis ook naar een tbs-kliniek te kunnen sturen.

Ik kom op het punt van de weigerende verdachte. In mijn ogen heeft dit sterk te maken met het verstopt zitten van het tbs-systeem. De rechter kan nu al tbs opleggen als iemand niet meewerkt aan gedragskundig onderzoek. De weigering om mee te werken mag nooit de enige reden zijn waarom iemand geen tbs krijgt. Hoe denkt de staatssecretaris over proefperiodes tbs of een observatiemachtiging? De persoon kan dan wel langdurig worden geobserveerd, zodat kan worden vastgesteld of er sprake is van een stoornis. De staatssecretaris komt met het voorstel om inzage in oude medische dossiers toe te staan. Dit roept wel problemen op: de privacy van de verdachte, het beroepsgeheim van de behandelaar, inzage in het verleden van de verdachte et cetera, et cetera. Wat de SP-fractie betreft is inzage in medische dossiers alleen aan de orde als er een knip wordt gemaakt in het strafproces, als er kortom een tweefasenproces komt. Is de staatssecretaris bereid om een proef met een dergelijk tweefasenproces te starten?

Ik wil zelf een concreet voorstel doen om gedragskundig onderzoek gemakkelijker te maken. Maak het mogelijk dat verdachten verplicht kunnen worden om mee te werken aan een bloedtest. Verdachten van ernstige geweldsmisdrijven of zedendelicten die kort na het plegen van het delict worden aangehouden, moeten verplicht kunnen worden om een bloedtest te ondergaan. Dan kan het gebruik van drugs of alcohol worden vastgesteld, die regelmatig aanjagende factoren zijn bij het plegen van geweldsdelicten. Ik hoop hierop een reactie te mogen ontvangen van de staatssecretaris.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. De terbeschikkingstelling van misdadigers met een geestelijke stoornis roept veel discussie op. Het publiek wil bescherming en roept om hardere straffen. Dit kabinet wil vooral de samenleving zo veel mogelijk beveiligen. Verdachten schuwen langdurige behandeling en weigeren mee te werken en behandelaars zien vooral strenge incidentenpolitiek. Zij willen meer aandacht en ruimte voor de kwaliteit van hun werk. Mijn fractie begrijpt de verschillende behoeften. Er dient aandacht te zijn voor het slachtoffer. We willen veiligheid en we willen een oplossing die ook op de langere termijn werkt, dus niet alleen straffen. Deze mensen komen op enig moment terug in onze samenleving en dan moeten we voorkomen dat zij in herhaling vervallen en opnieuw een gruwelijke daad plegen.

Tbs lijkt een geschikt middel voor de geesteszieke dader. De kans op herhaling van misdaden neemt daarmee af. Om de toepassing van deze maatregel te versterken ziet de D66-fractie een aantal punten waarmee de staatssecretaris volgens ons aan de slag moet: ten eerste de kwaliteit van de tbs-behandeling, ten tweede de verblijfsduur in een tbs-kliniek, ten derde de medewerking aan een psychiatrisch onderzoek en ten vierde het imago van de tbs-maatregel.

De kwaliteit van de tbs-behandeling is mede afhankelijk van de kennis en mogelijkheden van de professionals om met iemand aan de slag te gaan. De D66-fractie ziet nadrukkelijk een verantwoordelijkheid voor de overheid om te zorgen voor goede opleidingen en om de kwaliteit van het werk te bewaken. We hebben gehoord van deskundigen dat de kwaliteit een belangrijke factor is om de duur van de behandeling omlaag te krijgen. Deelt de staatssecretaris deze opvatting? Kan hij aangeven hoe hij aankijkt tegen de huidige kwaliteit van de tbs-behandeling en welke maatregelen hij neemt om de kwaliteit te verhogen?

De verlofregeling wordt door de behandelaars gezien als een belangrijke bijdrage aan het herstel van de persoon. De D66-fractie erkent de risico's van verlof, maar ziet ook dat het verlof deel uitmaakt van de behandeling. Deelt de staatssecretaris de behoefte aan balans tussen enerzijds de beveiliging van de samenleving en anderzijds het actief meewerken aan herstel van de dader? Hoe wil hij daarmee omgaan?

De verblijfsduur in een tbs-kliniek is de afgelopen jaren gestegen van gemiddeld 7 naar 9,8 jaar. Ik vind dat de behandelduur binnen de perken moet blijven. Het moet geen uitzichtloos bestaan worden voor tbs-gestelden. Het doel is in beginsel immers terugkeer in de maatschappij. De staatssecretaris wil de aanbevelingen van de commissie-Visser laten doorvoeren. Op welke termijn verwacht hij dat deze verbeteringen zijn doorgevoerd? Welke resultaten verwacht hij daarmee concreet te behalen? Ziet hij mogelijkheden om de behandeling en het uitzitten van een celstraf te combineren en een behandeling al meteen, eventueel in de gevangenis, te laten beginnen?

Steeds meer verdachten weigeren op advies van hun advocaat mee te werken aan een psychologisch onderzoek. Het aantal verdachten dat tbs opgelegd krijgt, daalt hard. Het voorstel van de staatssecretaris is om gedragskundigen voor de beoordeling toegang te laten krijgen tot medische dossiers van verdachten. De D66-fractie ziet hierin een risico. Deze dossiers zijn niet gemaakt voor beoordeling in een strafzaak. Iemand kan bijvoorbeeld tien jaar geleden een psychose hebben gehad. Dat hoeft geen rol te hebben gespeeld bij het plegen van een misdaad. Er ontstaat een risico van aannames op grond van informatie die geen verband hoeft te hebben met het heden. Kan de staatssecretaris toelichten hoe hij met dit risico wil omgaan en hoe dit zich verhoudt met de privacywetgeving?

De tbs-maatregel heeft een slecht imago. Incidenten, fouten en de roep om harder straffen duwen de tbs-maatregel in het verdomhoekje. Dat moet anders, vindt mijn fractie. Als we vaststellen dat tbs helpt om het risico van herhaling te verminderen en dus onze samenleving veiliger te maken, dan verdient dat aandacht. Hiermee sluit ik mij aan bij de woorden van mevrouw Gesthuizen. Is de staatssecretaris bereid om de toepassing en het effect van tbs meer naar voren te brengen bij het publiek en zo het maatschappelijk draagvlak voor de maatregel te vergroten?

Ik rond af. Op de aspecten kwaliteit, verblijfsduur, medewerking van verdachten en het imago van tbs valt winst te behalen om de tbs-behandeling meer effectief te laten zijn. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Tbs is een behandelvonnis. Het is volgens mijn fractie een goed systeem, omdat het de stoornis uit iemands hoofd kan halen, wat uiteindelijk de veiligheid van de samenleving ten goede komt. Er zijn in het verleden heel veel veranderingen en verbeteringen doorgevoerd, vindt de commissie-Visser. Ik vind het ook goed om in de brieven te lezen dat de staatssecretaris erkent dat er minder zware, tbs-waardige delicten worden gepleegd en dat er ook minder misstanden zijn in de tbs. Naast alle kritiek is het goed om dat even helder op een rijtje te zetten. Tegelijkertijd is er ook sprake van stilstand in de tbs. Tbs wordt minder vaak opgelegd en de behandelduur is langer. Dat kan gevaarlijk zijn. Wanneer mensen die iets strafbaars hebben gedaan en een stoornis in hun hoofd hebben, waarvoor zij niet behandeld worden, is de kans aanwezig dat zij het nog een keer doen of de tweede keer iets ergers doen, dus er is reden genoeg voor alertheid.

Er is een nieuw kabinet met nieuwe maatregelen. Wat stellen deze voor? Bezuinigingen op de tbs. Er staat letterlijk: de instroom in de tbs wordt beperkt. Er wordt bezuinigd op het regime voor longstay.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik denk dat mevrouw Bouwmeester nu uit de bocht vliegt. In de schriftelijke ronde waren we het juist vreselijk met elkaar eens dat maatregelen nodig zijn om de instroom in de tbs te beperken via de wetgeving op het gebied van de verplichte geestelijke gezondheidszorg of de ggz. Het zijn geen bezuinigingen om de instroom te beperken, maar wij proberen om bij mensen die ziek en in de war zijn, niet te blijven kijken tot zij een delict plegen om ze dan in de tbs te kunnen doen. We waren het toch helemaal eens? Ik begrijp dit niet.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Als die nieuwe wetten, die nog komen, ook echt zijn gericht op preventie, als daarvoor geld meekomt in plaats van wordt wegbezuinigd, dan zou het zo zijn dat je de instroom in de tbs daarmee voorkomt, maar dat is helaas niet de praktijk. Ik kom dadelijk nog terug op de in de brief genoemde maatregelen die erop wijzen dat dit kabinet meer aan bezuinigingen toe is dan te bekijken hoe we mensen, als ze daar eenmaal zitten, goed kunnen behandelen, om ervoor te zorgen dat de samenleving veilig is als zij er weer uit zouden komen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik kan hier heel kort over zijn. De zin «dit is niet de praktijk» past niet bij de fase waarin wij nu zijn. We hebben nu een aantal wetsvoorstellen. Door het Pieter Baan Centrum wordt ook aangegeven dat er schakelbepalingen zijn, zodat men ervoor kan zorgen dat mensen niet de tbs in hoeven, maar een betere behandeling krijgen op een andere plek. Ik begrijp werkelijk niet dat er wordt gezegd dat de bezuinigingen een reden zijn om de tbs te verminderen. Het gaat er juist om dat mensen eerder een betere behandeling krijgen. Zo heb ik het gelezen en dat is ook de inzet van de CDA-fractie.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik begrijp dat het CDA, dat samen met de PVV in deze regering zit, zich wil verdedigen. Dat begrijp ik heel goed, want ik zou er ook van balen als ik u was.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Dit gaat helemaal nergens over. Ik stelde gewoon een reële vraag over een aantal wetsvoorstellen dat voorligt. Ik denk dat het daarover gaat en niet over de vraag of wij ons schamen voor met wie wij ooit hebben samengewerkt of in de toekomst samenwerken. Het gaat er nu om dat er een aantal wetsvoorstellen voorligt waarop wij graag een reactie van de Partij van de Arbeid horen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De vraag is duidelijk. Ik ging deze ook beantwoorden. Blijkbaar heb ik een gevoelig punt geraakt. Het gaat mij er niet om met wie u in een kabinet zit, …

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Zeg dat dan ook niet!

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Nee, dat begrijpt u dan totaal verkeerd, want dat was mijn intentie helemaal niet. Mijn intentie was te zeggen dat de maatregelen in het regeerakkoord, die ik zo nog even oplees, erop wijzen dat er meer wordt bezuinigd en wordt gekeken naar snel en vlug dan dat wordt bekeken hoe wij problemen kunnen voorkomen. Om op de vraag terug te komen over de wetsvoorstellen die voorliggen, het is jammer dat de uitvoering van de preventie wordt wegbezuinigd. Het is niet zo dat we investeren in kwetsbare mensen, om te voorkomen dat het uit de hand loopt en zij in de tbs komen. Dat is ook erg teleurstellend, dus ik kan me voorstellen dat mevrouw Van Toorenburg van die maatregelen baalt. Dat is het punt dat ik wilde maken.

Voorzitter. In het regeerakkoord staat bezuinigen op de tbs en versoberen van de longstay. Wat wordt het dan? Wordt het longcare of levenslang zoek het zelf maar uit? Dan de onttrekking na één jaar. Als iemand iets heeft gedaan wat niet mag, krijgt hij meteen standaard, one size fits all, geen verlof meer. Mensen uit het veld adviseren om dat niet te doen, omdat het averechts werkt. Graag een reactie van de staatssecretaris. Aan de ene kant worden deze maatregelen genomen, maar aan de andere kant staat er ook dat men een kortere behandelduur wil in verband met de kosten. Men wil ook dat er sneller een verlofmachtiging wordt gegeven. Tot slot schrijft de staatssecretaris dat een beleidsmaatregel nooit een doel op zich mag zijn en dat hij niet wil dat er weer te veel over de tbs-sector wordt uitgestrooid.

De conclusie van de Partij van de Arbeid is dat het signaal van de staatssecretaris aan de mensen in de tbs is dat zij snel en goed moeten werken, met minder geld en onder zijn voorwaarden. Dat is teleurstellend, zeg ik tegen de staatssecretaris.

Dan kom ik op de lange behandelduur. De tbs zit muurvast. Naar wij hebben begrepen, komt dat doordat behandelaren vaak niet goed genoeg zijn opgeleid en nog veel ondersteuning op de werkvloer nodig hebben. Graag een reactie. Een andere oorzaak is dat de behandelaren allerlei regels over zich uitgestrooid krijgen, bijvoorbeeld bij een onttrekking, ook al is deze maar vijf minuten, standaard een jaar niet op verlof. Dat schaadt de professionaliteit. De medewerkers zeggen ook dat zij hun werk niet meer goed kunnen doen omdat er een maatregel uit Den Haag komt die averechts werkt. Zij zeggen: laat dan maar, met dat verlof, want ik word daar keihard op afgerekend. Dat is ook het signaal dat in die brief wordt gegeven. Is het dan raar dat behandelaren wel twintig keer nadenken voordat zij verlof geven, omdat zij alles en iedereen over zich heen krijgen? Creëert de politiek daarmee niet zelf het probleem dat het systeem muurvast zit? Tegelijkertijd zegt de staatssecretaris tegen diezelfde medewerkers dat de verlofaanvragen sneller moeten worden afgehandeld. Het duizelt ons. Wat wil hij nu? Wil hij dat het goed gebeurt, door goedgekwalificeerde medewerkers, die een professioneel oordeel hebben en hun gang kunnen gaan, maar dan onder voorwaarden? Of wil hij dat zijn eigen maatregelen eroverheen worden gegooid, met one size fits all? Dat werkt dus niet.

Mevrouw Helder (PVV): Mevrouw Bouwmeester zegt dat behandelaren hun werk niet meer goed kunnen doen, doordat er na onttrekking een jaar geen verlof mag worden gegeven, maar ik hoor haar nergens spreken over de eigen verantwoordelijkheid van de tbs'er die in de laatste fase van zijn behandeling zit; het resocialiseren, terug naar de samenleving. Ik hoor graag hoe zij denkt over de eigen verantwoordelijkheid van de tbs'er. Mijn tweede vraag is of zij wel denkt aan de maatschappij en meer specifiek aan de slachtoffers. Zij tellen hierbij toch ook mee?

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De eerste vraag gaat over de slachtoffers. Ik denk dat ik namens de hele Tweede Kamer spreek, als ik zeg dat we natuurlijk heel goed rekening moeten houden met de slachtoffers. Geen enkel Kamerlid heeft er patent op om te zeggen voor de slachtoffers te staan, omdat iedereen zich daar ernstig zorgen over maakt, en terecht. Hoe kun je ervoor zorgen dat die slachtoffers worden gevrijwaard van recidive? Hoe kun je voorkomen dat een tbs'er het nog een keer doet? Dat is door de tbs zo uit te voeren dat iemand goed wordt behandeld en de kans op recidive zo klein mogelijk is. Als er ook maar enige twijfel is dat iemand weer de fout in gaat, komt hij dus gewoon niet vrij. De vraag is hoe je dat bereikt. Ik vind de eigen verantwoordelijkheid van tbs'ers geweldig en ik ben er helemaal voor, maar het kan zo zijn dat iemand vijf minuten te laat terugkomt van verlof. Dat is fout. Daar heeft hij een eigen verantwoordelijkheid in, daar heeft mevrouw Helder helemaal gelijk in, maar tbs'ers zijn wel heel ingewikkelde mensen, die heel lang vast hebben gezeten. Nu kan een behandelaar zeggen: omdat ik jou ken als patiënt, kijk ik welke straf gepast is, want een straf moet er volgen, dat is logisch. Hij bekijkt wat gepast is in het kader van de behandeling en van de veiligheid. Maar dit kabinet zegt: nee hoor, dat interesseert ons niet, one size fits all, lekker snel, lekker makkelijk. Het klinkt stoer: een jaar, hatseflats. Maar men weet niet of het werkt. Als de professionals in het veld zeggen dat het niet werkt, sterker, dat het averechts werkt, heb je dan niet gewoon boter op je hoofd als je zegt: huppekee, we knallen die maatregel erin? Vervolgens is het ook nog zo dat het tbs-systeem muur- en muurvast zit, waarbij dit ook weer zo'n maatregel is. Dan moeten we niet met z'n allen gaan zitten klagen, want dat wordt gewoon veroorzaakt door dit soort maatregelen. De commissie-Visser heeft gezegd: Kamer, doe het niet, blijf van die professionaliteit af. Het is een tijd goed gegaan, en nu komen die maatregelen er huppekee in. Dat is mijn antwoord op de vraag, mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV): Mevrouw Bouwmeester maakt een enorme karikatuur van die verlofregeling en wat zij een straf noemt. Ik zie dat totaal niet zo, maar goed, dat daargelaten. Zij maakt er een enorme karikatuur van dat daardoor de tbs muur- en muurvast zit. Ik heb echt het idee dat mevrouw Bouwmeester totaal niet heeft geluisterd naar wat in die uitgebreide hoorzitting aan de orde is geweest, maar dit is geen vraag, maar een standpunt.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): De reactie van de behandelaars, de professionals, op deze maatregelen is dat zij wel degelijk zeggen dat dit zo is. Maar goed, daarover kunnen wij van mening verschillen. Ik snap dat mevrouw Helder dit ontkent, want het is haar maatregel. Dat is haar goed recht.

Dan kom ik op de weigeraars in de tbs. Er zijn verschillende oorzaken waarom mensen niet meewerken aan gedragskundig onderzoek. Advocaten zeggen dat de tbs een verkapt levenslang dreigt te worden, omdat de behandelduur te lang is en er geen zicht meer is op vrijkomen. Rechters leggen soms geen tbs op, omdat zij geen vertrouwen hebben in de behandeling. Mijn collega van het CDA wees er al op dat het Pieter Baan Centrum soms niet over alle informatie kan beschikken. In verband met de tijd sluit ik mij aan bij de vraag van het CDA over de politie, die niet over alle dossiers beschikt. Mijn collega's hebben al gesproken over de medische dossiers. Het kan soms heel nuttig zijn om deze in te kijken. Volgens het Pieter Baan Centrum is het afhankelijk van de behandelaar of je deze mag inzien of niet. Het lijkt dus meer een praktisch dan een juridisch probleem te zijn.

Ik heb gevraagd: als er gegronde reden is om tegen een ggz-behandelaar te zeggen: dit is ons vermoeden, daar gaan we heen, daarom moeten we dat dossier inzien, kan dat dan? Toen werd er gezegd: ja, dat kan. De staatssecretaris wil nu de wet wijzigen om alle dossiers vrij te geven, die niet voor dat doel worden opgesteld, zoals de SP en D66 hebben opgemerkt. Vindt hij dat niet buitenproportioneel? Is niet de eerste stap om in de praktijk te bekijken hoe mensen beter met elkaar kunnen samenwerken, waardoor hetzelfde doel bereikt wordt? Feit blijft wel dat als iemand wordt geobserveerd en er een gegronde reden is om te veronderstellen dat informatie uit alle hoeken en gaten nuttig kan zijn, deze dan ook voorhanden moet zijn, maar dat moet wel met waarborgen worden omkleed.

Ik sprak daarnet al even over de kwaliteit van de behandeling. Er is al vaker geconstateerd dat er te weinig personeel is, maar ook dat het personeel niet goed genoeg is opgeleid. Zij hebben wel een standaardkwalificatie, maar mensen die net van de opleiding komen, hebben meer ondersteuning nodig op de werkvloer. Er zou een plan worden gemaakt met GGZ Nederland om dat te doen. Wat is de stand van zaken?

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen die de CDA-fractie heeft gemaakt over de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ).

De Raad voor de rechtspraak heeft de staatssecretaris laatst op de vingers getikt wat betreft zijn uitspraken over de contraire vrijlating, omdat dit een beslissing was van zijn eigen OM en niet van de rechter. Waarom wilde hij toen niet zijn excuses aanbieden? Heel praktisch gezien gaat het om een man die op vrijdagmiddag vrijkwam en zei dat hij gevaarlijk was en hulp nodig had. Deze man had geen juridische titel, dus ik snap dat de staatssecretaris hem niet opeens vast kan zetten of iets anders kan doen. Hij zou misschien wel onder de BOPZ vallen. Iemand van justitie had ook meteen met hem naar de ggz kunnen gaan en kunnen zeggen: deze mijnheer heeft hulp nodig, doe iets. Het is dus geen wettelijk probleem, maar een uitvoeringsprobleem. Iedereen bleef staan aan de zijkant en zei dat hij het ook niet wist, want er was geen titel, en dan gebeurt er niets. Zou het kunnen helpen als mensen van justitie, ook al is het hun taak niet, dat zeg ik erbij, even een stapje harder zouden lopen bij iemand die in nood verkeert, hem even aan zijn jasje pakken en met hem naar de ggz gaan?

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Allereerst dank ik de leden voor hun inbreng. Laat ik beginnen met te zeggen dat we het erover eens zijn dat de tbs-maatregel behouden moet blijven, dat er draagvlak voor moet zijn in de samenleving en dat professionals wel de gelegenheid moeten krijgen hun vak uit te oefenen. Daarbij moet wel enige inkadering plaatsvinden, maar daarover zijn wij het misschien niet helemaal eens. Ik beproef wel dat alle fracties zich realiseren dat er bij verminderde toerekeningsvatbaarheid altijd een component van vergelding en van behandeling zal zijn. Het is continu zoeken naar het evenwicht. Ik zal straks nog uitgebreid ingaan op de combinatievonnissen, waarbij dat vooral een rol speelt.

Ik voelde me toch wel een beetje aangesproken door de opmerking van mevrouw Gesthuizen dat zij in de brief van 17 februari nergens leest dat de staatssecretaris trots is op de tbs. Ik lees dat wel in de brief. In de brief aan de Kamer staat dat het een systeem is dat we niet kunnen missen en waarvoor draagvlak nodig is. Tussen de regels door staat er zelfs, maar dat moet je er wel een beetje in willen lezen, dat het ook nog moeilijk werk is wat gedaan wordt in die klinieken.

Laat ik het dan toch even gezegd hebben, als dat niet in die brief staat: ik vind dat het een zinvol systeem is. Dat vond ik en dat vind ik nog steeds, maar ik vind tegelijkertijd wel dat er draagvlak nodig is voor dat systeem. Draagvlak voor het systeem betekent wat mij betreft niet dat we professionals maar gewoon hun gang laten gaan in die sector en er vervolgens niet naar omkijken. Dat is niet wat ik voorsta met het beleid, zeg ik in reactie op wat mevrouw Bouwmeester hierover zei.

Tbs is een onmisbare schakel in het totale sanctiepalet. Als staatssecretaris deel ik die opvatting, die ook door mevrouw Gesthuizen en mevrouw Berndsen naar voren is gebracht. Een absolute voorwaarde daarbij is dat de veiligheid van de samenleving zo veel mogelijk wordt gewaarborgd. Dat kun je nooit voor de volle 100% realiseren, dat realiseert de regering zich ook. Incidenten kun je nooit helemaal voorkomen, al richt je het stelsel nog zo goed mogelijk in, bijvoorbeeld met de maatregelen wat betreft het verlof die wij nu nemen en die door mijn voorgangster zijn genomen. Dan nog blijven er altijd risico's bestaan, dat realiseert iedereen zich. Ik denk dat het ook goed is als de samenleving zich dat realiseert, want dat betekent dat we in ieder geval de hijgerigheid van het onderwerp af kunnen halen. In die zin moet men de opmerkingen in de brief lezen dat ik de sector niet iedere keer met nieuwe beleidsmaatregelen wil overladen. Naar aanleiding van het regeerakkoord, waarover mevrouw Helder en anderen spraken, gaan we nu een aantal zaken doen, maar we gaan niet na ieder nieuw incident opnieuw reageren, althans dat is niet mijn uitgangspunt, maar ik wacht uiteraard af hoe de Kamer daarmee omgaat.

Alvorens de vragen te beantwoorden, zal ik nog een paar woorden wijden aan die beleidsvoornemens. Ik proef wel steun voor de beleidsbrief tbs van 17 februari, ook al is dat in verschillende vormen en ontbreekt er hier en daar wat. Ik zal hierbij meteen ingaan op de inbreng van de verschillende fracties.

In het regeerakkoord is sprake van het versoberen van contracten met aanbieders van de geestelijke gezondheidszorg en het vergroten van de aanwijzingsbevoegdheid, waarover niet door de woordvoerders is gesproken. Ik merk hierover op dat zo'n versterkte aanwijzingsbevoegdheid een rol kan spelen bij het toezicht op het bezoek en het personeel in inrichtingen en bij de wijze waarop met media wordt omgegaan. Het doel van de versobering van de tbs-behandeling is om niet meer hoogbeveiligde klinische zorg te verlenen dan nodig is en niet minder dan veilig is. De hoogbeveiligde en intensieve intramurale behandelplaatsen in de forensische psychiatrische centra (fpc's) worden alleen gebruikt wanneer dat is vereist in verband met de maatschappelijke veiligheid. Om een mogelijk misverstand daarover weg te nemen, hierdoor zullen we de behandelduur in een aantal fpc's kunnen terugbrengen. Men heeft in de brief kunnen zien dat ik de behandelduur op zichzelf geen probleem vind, als deze nodig is voor de veiligheid, maar dat het wel wenselijk zou zijn als deze kan teruglopen. Het terugbrengen van de behandelduur moet geen doelstelling op zich zijn, maar het moet ook niet zo zijn dat we daar nooit aan kunnen denken. Als een behandeling effect sorteert, kun je aan de vervolgstap denken. Een lange behandelduur wordt pas problematisch als er onnodig lang gebruik wordt gemaakt van kostbare voorzieningen. Tbs-gestelden moeten zo snel mogelijk op een passend niveau worden behandeld. Dat is goed voor de doorstroom en de uitstroom uit de fpc's, maar dat is ook goed voor de instroom, omdat we dan alleen de mensen in de tbs krijgen die we daadwerkelijk willen en kunnen behandelen. Overigens moeten we niet vergeten dat er ook mensen buiten de tbs-klinieken worden behandeld, bijvoorbeeld die in ggz-instellingen zitten.

De voorzitter: Ik was daarnet vergeten te zeggen dat ik twee interrupties per fractie toesta.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dit is de eerste. De staatssecretaris zegt dat hij het contract met de ggz gaat versoberen, maar dat de kwaliteit omhoog moet, binnen en buiten de kliniek. Op welke manier draagt versobering van de contracten bij aan het verhogen van de kwaliteit van de behandeling? Dat leidt ook weer tot een kortere verblijfsduur. Een vraag die daarmee samenhangt, betreft het vergroten van de aanwijzingsbevoegdheid. Daarmee wil de staatssecretaris greep krijgen op het bezoek, het personeel en de directie. Hij zei al eerder dat hij niet zomaar de professionals hun gang laat gaan. Dan bekruipt mij het gevoel dat hij denkt dat het personeel even in zijn greep moet worden gehouden. Ik ken de staatssecretaris als iemand die veel vertrouwen heeft in professionals, maar toch zegt hij dat wel. Kan hij daarop reageren?

Staatssecretaris Teeven: Het is geenszins mijn bedoeling om uit te stralen dat ik dat wel even in de greep zal krijgen, want dat zou betekenen dat het de laatste jaren, onder mijn voorgangster en andere bewindslieden, volstrekt uit de hand zou zijn gelopen. Dat laat onverlet het punt hoe de klinieken omgaan met de media en met voorlichting. Ik heb daar ook een aantal voorbeelden van genoemd. Hoe ga je om met controle op bezoek en op personeelsleden wat betreft het naar binnen brengen van spullen waarvan de hele Kamer vindt dat ze niet in tbs-klinieken moeten zijn? Dat zijn zaken waarbij de aanwijzingsbevoegdheid naar mijn mening een rol kan spelen. Ik roep in herinnering dat de Kamer hierover ook discussies had met voorgaande bewindslieden, waarbij mevrouw Bouwmeester in het verleden ook aanwezig was. Een voorbeeld is dat het personeel werd geassisteerd door patiënten bij het fysiek separeren van een andere prioriteit in een bepaalde kliniek, waarbij ook fysiek contact werd toegestaan, wat in strijd is met de wet. Ik roep in herinnering dat mijn voorgangster toen zei dat zij niet de mogelijkheid had om daar een eind aan te maken, omdat zij geen aanwijzing kon geven aan de directie van de particuliere fpc's. Die mogelijkheid is er wel bij de rijksinrichtingen, zoals Veldzicht. Dat is een voorbeeld waarbij je zegt dat de mogelijkheid er wel moet zijn voor de bewindspersoon, de minister of de staatssecretaris, om te zeggen dat er in strijd met de wet wordt gehandeld, dat men een fpc daar een aantal keren op heeft gewezen en men het op een gegeven moment anders wil hebben. Zo moet men dat zien.

De bedoeling is niet om iedereen weer in de klem te krijgen. Als er in strijd met de wet wordt gehandeld, spreken wij de klinieken daar eerst op aan. Wordt er niet geluisterd, dan kan de aanwijzingsbevoegdheid gebruikt worden. We maken afspraken over de wijze waarop we met de media omgaan. Dat doen we in goed overleg tussen het departement en de klinieken. Dat kan een keer fout gaan. Dan gaan de voorlichters van het departement en van de klinieken met elkaar in overleg. Blijft het dan fout gaan, dan moet er een moment komen dat je als minister of staatssecretaris eens een aanwijzing geeft over hoe dat echt moet gebeuren. Daar moeten mensen zich wel aan houden. Dat heeft niet zozeer met in de greep krijgen te maken.

Mevrouw Bouwmeester vroeg ook hoe ik, terwijl de contracten worden versoberd, toch de behandelduur denk terug te kunnen krijgen. Het is niet altijd zo dat meer geld betekent dat er efficiënter wordt gewerkt. Het is niet altijd een kwestie van geld. Die sobere contracten kunnen ook zitten in het meer efficiënt werken. Wat in het regeerakkoord staat over de versobering van de longstay, zou ik op twee manieren kunnen doen. Ik zou de faciliteiten die worden geboden aan degenen die in de longstay verblijven, kunnen versoberen of terugdraaien, maar daar heeft het kabinet niet voor gekozen. Het kabinet heeft ervoor gekozen om maatregelen te nemen met betrekking tot het verlof van mensen die in de longstay zijn. Die maatregelen heb ik aangekondigd. Dat is iets anders dan de maatregel dat iemand een jaar niet met verlof mag, waarover mevrouw Bouwmeester sprak. Dit is het niet meer mogelijk maken van incidenteel verlof voor hoog- en middelbaar beveiligde patiënten die in de longstay zitten. Daar moet men aan denken als het gaat om efficiency en versobering van de longstay.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Het punt over de aanwijzingsbevoegdheid is duidelijk. Dank daarvoor. De versobering van de contracten met de ggz-instellingen begrijp ik niet helemaal. De kwaliteit van medewerkers en van de behandeling moet omhoog. Dat bekort de duur van het verblijf in de instelling. Op welke manier wordt dat bereikt, als er tegelijkertijd wordt versoberd? Dan gaat er minder geld naar de ggz, terwijl de kwaliteit omhoog moet.

Staatssecretaris Teeven: Een van de andere leden heeft er terecht op gewezen dat er goed wordt bekeken of de interventies die worden gepleegd in de klinieken, daadwerkelijk werken, of dat er dingen worden gedaan die niet meteen effect hebben op patiënten. Ik denk dat we dat scherp moeten bewaken. Dat is het benchmarken waarover de Kamer in de vorige samenstelling met mijn voorgangster heeft gesproken. Ik denk dat klinieken wel van elkaars bad en best practices moeten leren. Ik denk dat daar nog wel winst te behalen is. Ik heb op 9 december overleg gevoerd met de directies van de klinieken en ik heb ze uitgedaagd om op een aantal terreinen te zeggen waar zij van elkaar kunnen leren, waar zij meer efficiency kunnen behalen, waar zij dingen doen die eigenlijk niet zoveel effect hebben en waar de termijnen kunnen worden verkort. Dat zijn allemaal zaken waarover wij niet van mening verschillen. Ook ik zit niet te wachten op een lange behandelduur in de tbs, maar het verkorten van die behandelduur moet geen doel op zich zijn. Ik heb die directeuren uitgedaagd op grond van hun professionaliteit, waaraan ik net zoveel waarde hecht als mevrouw Bouwmeester, om met ideeën te komen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Het was mij ook opgevallen dat de staatssecretaris in de brief schrijft dat hij het op zichzelf geen probleem vindt dat de behandelduur zo enorm toeneemt. Het is toch wel een probleem als betrokkenen constateren dat het systeem daarmee verstopt komt te zitten? Wellicht krijgen wij in de toekomst te maken met zeer veel weigerachtige verdachten, die niet aan een gedragskundig onderzoek willen meewerken, omdat zij absoluut niet in het tbs-systeem terecht willen komen.

Staatssecretaris Teeven: Nee, maar op zichzelf hoeft het geen probleem te zijn als de behandelduur van patiënt A oploopt, als dat noodzakelijk is voor die patiënt, als je dan maar constateert dat je bij de patiënten B tot en met D leert van de goede zaken die in de klinieken worden gedaan en als je wel interventies pleegt die werkelijk effect hebben. Het enkel en alleen maar verkorten van de behandelduur is geen doel op zich, ad hoc, helemaal geïsoleerd.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Niemand stelt hier ad hoc, zomaar voor de lol, zoiets voor, maar er wordt iets voorgesteld in samenhang met het feit dat we zien dat er kwalijke, minder kwalijke of juist positieve gevolgen zijn van bepaalde maatregelen die we treffen. Het is niet ad hoc, maar juist in relatie tot de volgende feiten: dat het inderdaad veel kost; dat de samenleving er niet per se veiliger van wordt als mensen langer in een tbs-inrichting zitten; dat het systeem verstopt raakt, waardoor je mogelijk juist minder instroom hebt en mensen dus minder goed kunt behandelen. Ik kom even terug op het voorbeeld dat ik noemde, van die vader die zei dat er een kerel was die had geweigerd mee te werken en die nu niet wordt behandeld. Alles bij elkaar is het doel volgens mij een zo goed mogelijke behandeling. Daar moet ook de duur op afgestemd zijn. Dat hangt gewoon met elkaar samen. Een goede behandeling heeft ook de juiste duur en die is niet overdreven kort, maar zeker ook niet overdreven lang.

Staatssecretaris Teeven: Over dat laatste ben ik het eens met mevrouw Gesthuizen. Ik ben het niet helemaal met haar eens dat een langere behandelduur niet leidt tot een veiliger samenleving. Het is misschien flauw, maar ik zeg het maar weer even: het feit dat mensen binnen zitten, maakt dat ze niet buiten lopen. Hetzelfde geldt voor veelplegers: als ze in de gevangenis zitten, lopen ze niet op straat. Dat op zich betekent dat ze op dat moment geen gevaar voor de samenleving zijn. Dat is geen doel op zich, maar wel een neveneffect dat optreedt.

De voorzitter: Dan vraag ik de staatssecretaris om zijn betoog te vervolgen.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter, ik vind het bijna jammer dat u mevrouw Gesthuizen geen interruptie meer toestaat. Ik ga er ook niet meer over zeggen, want ik wil niet uitlokken.

Voorzitter. Een aantal leden heeft over de verlofmaatregel gesproken. De aangekondigde maatregel om tbs-gestelden die zich aan hun verlof onttrekken, gedurende één jaar niet meer voor verlof in aanmerking te laten komen, gaat 1 januari in. De maatregel geldt voor alle tbs-gestelden met een verlofmachtiging. Het idee erachter is – ik zeg het toch maar – dat dit kabinet bij voorkeur geen generieke maatregelen neemt. Wat wij niet meer willen, is wat in het verleden weleens is gebeurd. Dan was er een incident, dan spraken wij erover in de Kamer en dan werden alle verlofmaatregelen ingetrokken. Het kabinet wil incidentele maatregelen nemen – precies zoals de heer Van der Steur zei – tegen hen die zich niet aan de regels houden, en daarbij moeten de goeden niet onder de kwaden lijden. Personen moeten individueel op hun handelen worden aangesproken. Het is dus niet, zoals mevrouw Bouwmeester zegt, een «one size fits all»-maatregel. Juist niet. Het is juist een maatregel die voorkomt dat ik allerlei generieke maatregelen moet nemen die ten koste gaan van veel goedwillende patiënten in een tbs-kliniek die zich aan de regels houden en van wie de behandeling goed verloopt. Ik wil niet dat al die mensen de dupe worden van die ene persoon die zich niet aan de regels houdt. Het is dus juist geen generieke, maar een incidentele maatregel.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik zal het niet hebben over het verleden van Kamerlid Teeven. Ik vind het fijn dat het kabinet niet meer aan incidentenpolitiek doet, maar het wil nu voor iedereen één maatregel. Een keer iets fout doen en je mag een jaar niet op verlof. Daar vallen ook mensen onder die vijf minuten te laat binnenkomen. Die mensen verdienen wel straf, maar het is buitenproportioneel om die één jaar te laten duren. Ik concludeer dus dat de staatssecretaris zegt: we nemen één stoere, harde maatregel voor de hele groep, dan hoeven we geen rekening meer te houden met de incidenten. Dat is de wereld op z'n kop.

Staatssecretaris Teeven: Mevrouw Bouwmeester zet nu zelf de wereld op zijn kop. Haar weergave van de maatregel klopt niet. We willen niet dat de vele goedwillenden lijden onder de ene die zich niet aan de regels houdt. Het is niet zo dat iedereen die vijf minuten te laat is, een jaar niet buiten komt. Zo hoef je de maatregel niet te lezen, zo kun je hem wel lezen. Er zijn best uitzonderingen mogelijk. Er is een generieke maatregel om mensen juist daarvoor te waarschuwen. Wat is daar mis mee? Mensen krijgen de mogelijkheid een beter mens te worden. Ze zijn ontoerekeningsvatbaar. Ze willen graag behandeld worden. De meeste mensen in tbs werken daar ook aan mee. De maatschappij steekt er een hoop geld in; tbs-plaatsen kosten veel meer geld dan een plaats in de gevangenis. Er is dan toch niets mis mee om mensen te wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid? Het zou haar fractie bijzonder moeten aanspreken dat ik niet iedereen over één kam scheer, maar dat ik met de maatregel mensen probeer te treffen die zich niet aan de regels houden. Er is niets mis mee dat we die mensen terechtwijzen.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Het klinkt als een heel stoere, harde maatregel, zonder verstand, one size fits all. Maar u zegt eigenlijk dat het helemaal niet zo'n harde maatregel is, dat die niet voor iedereen geldt en dat er genoeg uitzonderingen mogelijk zijn. U maakt dus iedereen bang met één zo'n stoere zin in het regeerakkoord, terwijl de maatregel helemaal niet zo streng is. Wat is het nu? Het eerste of het tweede?

Staatssecretaris Teeven: Ik hoef er helemaal niet geheimzinnig over te doen. U kunt de maatregel gewoon nalezen, want die is keurig gepubliceerd. De hoofdregel is precies zoals u zei en die geldt voor iedereen. Er zijn enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld als je niet langer dan 24 uur bent weggebleven en er is geen sprake geweest van begeleid verlof. Dat is me overigens op kritiek komen te staan van andere fracties. Het is dus geen absolute maatregel, maar het is wel een duidelijke maatregel. Iedereen weet wat ermee bedoeld wordt. Hij treft alleen de mensen die zich niet aan de regels houden en juist niet alle mensen die zich wel aan de regels houden. Ik verbaas me nergens over – dat doe ik niet meer sinds vanmorgen in de plenaire zaal – maar dit is toch echt een maatregel waarmee je de goedwillenden niet treft en de tbs een beetje beheersbaar blijft.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik ben blij met de nuance die de staatssecretaris aanbrengt. Ik lees die echter niet in zijn brief van 17 februari. Daarin staat klip-en-klaar dat de tbs-gestelde die zich onttrekt aan verlof, minstens één jaar geen verlof krijgt. Daar wordt die nuance dus niet aangebracht. In de brief staat stoerdere taal dan de staatssecretaris kennelijk heeft bedoeld. Mag ik de woorden van de staatssecretaris zo begrijpen dat een professional van hem de ruimte krijgt om in het kader van de behandeling van de tbs-gestelde naar eigen bevind van zaken met deze regel om te gaan?

Staatssecretaris Teeven: Nee, die conclusie mag mevrouw Berndsen niet trekken. Zo heb ik het niet bedoeld. Ik ga ervan uit dat mevrouw Berndsen de brief en de maatregel die ik heb uitgevaardigd, goed leest. Ik herhaal de regel nog maar even, zodat er geen misverstand over bestaat: in situaties waarin de maatschappij risico loopt, wordt de maatregel altijd toegepast. «Altijd.» Ik noem even de situaties waarin dat het geval is:

  • Als tijdens een onttrekking een strafbaar feit wordt gepleegd en daarom de machtiging tot verlof van rechtswege vervalt.

  • Als sprake is van een onttrekking langer dan 24 uur vanuit een eendaags onbegeleid verlof en daarom de machtiging van rechtswege vervalt.

  • Als een onttrekking plaatsvindt vanuit een begeleid verlof en daarom de machtiging wordt ingetrokken.

Dan is er nog een aantal andere situaties mogelijk, waarbij iemand niet langer dan 24 uur wegblijft. In dat geval geldt de 24-uurstermijn. Het is dus geen stoere maatregel. Het is juist geen stoere maatregel. Het is wel een maatregel die veel mensen kan treffen, maar alleen de mensen die zich niet aan de regels houden. Alle goedwillende patiënten in de tbs-kliniek hebben er geen last van. Op werkbezoek in forensisch-psychiatrische centra hoor ik vaak van patiënten dat zij heel blij zijn met de maatregel. Patiënten die een succesvolle behandeling ondergaan, willen niet de dupe worden van één raddraaier die zich niet aan de regels houdt, waardoor de hele verlofregeling op slot wordt gezet door het departement. Die patiënten zijn heel blij met deze helemaal niet zo stoere maatregel van mij.

Mevrouw Berndsen (D66): Neemt de staatssecretaris dan afstand van wat in het regeerakkoord staat? Ik citeer. «Het kabinet komt met een voorstel dat inhoudt dat een tbs-gestelde bij onttrekking aan zijn verlof ten minste een jaar lang geen verlof krijgt, tenzij zwaarwegende persoonlijke omstandigheden zich daartegen verzetten.» Dat is zonder enige nuance en anders dan de staatssecretaris zojuist naar voren bracht.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk niet dat we alle stukken opnieuw moeten gaan bespreken. Ik heb op 6 november 2010 een brief aan de Kamer gestuurd over de tenuitvoerlegging van deze maatregel. Daarin staat van voor naar achter beschreven wat de maatregel inhoudt. Het regeerakkoord wordt daarmee echt 100% uitgevoerd. We hebben alleen ook ons gezonde verstand gebruikt. Je moet namelijk wel bedenken dat er altijd zwaarwegende omstandigheden van zeer persoonlijke aard kunnen zijn waardoor je het verlof niet intrekt.

Ik wil even stilstaan bij het punt van de verdachten die weigeren mee te werken aan psychiatrisch onderzoek. Mijn voornemen om deze groep beter te laten observeren staat in de beleidsbrief. Ik hoop daarmee recht te doen aan het burgerinitiatief dat vorig jaar aan de Kamer is aangeboden en waar veel burgers hun handtekening onder hebben gezet. Uitgangspunt was dat gestoorde misdadigers na detentie niet onbehandeld mogen terugkeren in de maatschappij. Ik heb uit de bijdrage van alle leden gehoord dat we het op dat punt volledig met elkaar eens zijn.

Nu kun je iemand niet dwingen om mee te werken aan zijn eigen veroordeling. Er zijn echter mogelijkheden om een betere pro-justitiarapportage te maken, ook als een verdachte niet meewerkt. Ik wil er eigenlijk naartoe dat het niet meer uitmaakt of een verdachte meewerkt. Een van de manieren waarop dat zou kunnen, is door deskundigen de beschikking te geven over bestaande documentatie over een verdachte. Iemand kan bijvoorbeeld een uitgebreid BOPZ-verleden hebben. Die informatie zou dan betrokken kunnen worden bij het maken van een nieuwe rapportage. Maar het zou ook kunnen gaan om andere gegevens die binnen justitie beschikbaar zijn, bijvoorbeeld bij de IND. Dat heeft niets met het medisch beroepsgeheim te maken.

Ik heb van de milieuonderzoekers uit het Pieter Baan Centrum gehoord tegen welke problemen ze aanlopen in hun werk. Ik denk dat er nog een wereld te winnen is door ervoor te zorgen dat alle documentatie die bij politie en justitie aanwezig is, ontsloten kan worden, in het belang van de slachtoffers en de bescherming van de maatschappij in haar geheel. Met behoud van privacy, zeg ik tegen mevrouw Berndsen. Te veel mensen gaan op de privacystoel zitten, soms met de beste bedoelingen, maar zij schieten daarin wel door. Het is een continue afweging. Tasten we de privacy van een persoon aan en wat laten we dan liggen bij het beschermen van de samenleving als geheel en de slachtoffers? Ik realiseer mij heel wel dat ik een resultaatverplichting heb en geen inspanningsverplichting. Wij zullen resultaat moeten boeken bij het ontsluiten van gegevens die bekend zijn bij politie en justitie. Je kunt overigens niet alleen denken aan bestanden van politie en justitie, maar ook bijvoorbeeld die van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik heb geen problemen met het gebruiken van justitie- en politiedossiers. De staatssecretaris heeft echter in de pers gezegd dat hij gebruik wil maken van oude psychiatrische dossiers. Dat is vooral mijn zorgpunt als het gaat om risico's. We hebben een hoorzitting gehad met deskundigen. Zij hebben gewezen op het risico van het gebruiken van een rapport dat niet ten behoeve van een strafdossier is opgemaakt. Hoe weegt de staatssecretaris die risico's?

Staatssecretaris Teeven: Bij rapportages die zijn opgemaakt voor andere dan strafrechtelijke doeleinden, waar mevrouw Berndsen over spreekt, kun je een onderscheid maken. Er zijn situaties waarin de observandus in kwestie in het Pieter Baan Centrum tegen het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zegt er geen bezwaar tegen te hebben dat zijn documentatie wordt opgevraagd bij de ggz. Er zijn situaties waarin iemand bezwaar maakt tegen het opvragen van zijn documentatie om andere redenen, en situaties waarbij je het buiten iemand om kunt doen. Er zijn dus drie situaties: binnen justitie; met toestemming van de observandus; en zonder toestemming van de observandus, buiten het justitieveld. Bij alle drie de situaties bekijk ik hoe het kan verbeteren. Voor het eerste heb ik een resultaatverplichting. Voor het tweede hoor ik uit de ggz-sector dat milieuonderzoekers van het Pieter Baan Centrum rapportages, ook als ze met een ander doel zijn opgemaakt, in sommige gevallen wel ter beschikking krijgen als iemand daar zelf toestemming voor geeft. Er zijn ook situaties waarin een observandus uit het Pieter Baan Centrum zelf toestemming geeft om de gegevens te verstrekken, maar de betreffende instelling dat niet doet, met een beroep op het medisch beroepsgeheim. Ik zal bekijken of ik met behoud van de wettelijke waarborgen voor een doorbraak kan zorgen.

Over de laatste categorie maakten alle leden zich zorgen. Ik wil nadrukkelijk bekijken of het een rol kan spelen. Ik heb ook gehoord dat het als neveneffect kan hebben dat mensen minder bereid zullen zijn om zich in een eerder stadium vrijwillig te melden bij de geestelijke gezondheidszorg. Die omstandigheid moet nadrukkelijk meewegen bij de vraag of we het gaan doen. De andere kant van het verhaal is dat ik het onaanvaardbaar vind dat we mensen niet behandelen terwijl we wel gegevens over hen hebben. Dat betekent wel het doorbreken van het beroepsgeheim. Het onderzoek daarnaar zullen we zeer zorgvuldig doen. Het is echter niet zo dat het denken stopt omdat iemand geen toestemming geeft om zijn gegevens te overhandigen en er sprake is van een medisch beroepsgeheim. Dat kunnen de leden niet van mij vragen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Prima dat de staatssecretaris het oppakt. Het is echt een zorgpunt. We willen de informatie, maar wel met bepaalde waarborgen. Betrekt de staatssecretaris daarbij de manier waarop Zwitserland het heeft opgelost? Zwitserland heeft namelijk de inspectie ertussen gezet. Daar heeft met name het Pieter Baan Centrum ons op gewezen. Het leek hen een heel zinvolle manier om toch een filter in te bouwen.

Staatssecretaris Teeven: Het is een heel interessante suggestie om de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daarbij een rol te laten spelen. Ik zal bij het voorbereiden van de regeling nadrukkelijk bekijken of de IGZ een rol kan spelen bij de advisering van de rechter over het gebruik van medische dossiers. Die toezegging doe ik u.

Voorzitter. Daarnaast past het NIFP sinds enkele maanden meer maatwerk toe. Het is nog te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van het beleid, maar er lijkt een positieve trend waarneembaar. Het aantal weigerende observandi is de laatste twee jaar gestabiliseerd en de observeerbaarheid lijkt licht toegenomen. De Kamer kan erop rekenen dat ik de vinger aan de pols houd. Als er over een halfjaar nog geen concrete resultaten zichtbaar zijn, zal ik bezien welke extra maatregelen worden genomen. Ik ga tegelijkertijd door met het onderzoek naar het ontsluiten van justitiële gegevens en het bekijken van andere gegevens met toestemming van de observandi. Ook stop ik niet met denken over het doorbreken van het medisch beroepsgeheim als dat in het kader van de belangenafweging noodzakelijk zou zijn.

Tegen mevrouw Gesthuizen zeg ik dat ik er scherp op zal letten of de maatregelen effect sorteren. Je kunt namelijk wel allerlei paardenmiddelen inzetten, maar als die niet leiden tot het gewenste effect, moet je er ook niet al te stoer over doen. De Kamer heeft via de beleidsbrief van 17 februari een idee gekregen van waar ik mee bezig ben. Ik heb dat vandaag nog wat geëxpliceerd. We zullen bekijken welk effect dat uiteindelijk heeft.

Voorzitter. Ik heb in de beleidsbrief ook nog een passage gewijd aan het belang van slachtoffers en nabestaanden. Dat belang moet tijdens het gehele strafrechtelijke traject nadrukkelijk worden meegewogen, dus ook in de fase van tenuitvoerlegging van de straf of de maatregel. Dat betekent dat slachtoffers en nabestaanden, als zij daar prijs op stellen uiteraard, worden geïnformeerd over de verlofbewegingen en de invrijheidstelling van «hun» dader. Het betekent ook dat de klinieken een slachtofferonderzoek moeten doen – dat staat ook in mijn brief – als voorwaarde voor een verlofmachtiging. Dat is nadrukkelijk meegedeeld aan het AVT, het Adviescollege Verloftoetsing TBS, zodat dat kan bezien of het slachtofferonderzoek daadwerkelijk is gedaan door de klinieken. Daarmee kunnen de klinieken als ze een verlofaanvraag doen, laten zien dat ze het belang van slachtoffers hebben meegewogen. Ik denk dan aan niet in een bepaalde wijk of stad komen of op bepaalde dagen geen verlof aanvragen, bijvoorbeeld rond de datum dat het delict gepleegd is. Je kunt ook een week later verlof verlenen, zodat het niet precies op die datum valt. Aan dat soort zaken kun je denken. Dat soort praktische dingen gebeurt echt nog te weinig. Ik ben dat eens met mevrouw Van Toorenburg.

Ik zal nu ingaan op specifieke vragen van de fracties. Mevrouw Helder heeft heel technische vragen gesteld. Zij vraagt of persoonlijkheidsgestoorden nog wel thuishoren in de tbs. Ik verwijs haar graag naar het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2006. Het WODC heeft gerapporteerd over de wetgeving en de praktijk in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Canada, Zweden en België met betrekking tot gewelds- en zedendelinquenten. Dat is enkele jaren geleden aan de Kamer aangeboden. Het is ook betrokken bij het onderzoek van de commissie-Visser. Daaruit blijkt inderdaad dat Canada en Engeland andere keuzes maken bij persoonlijkheidsgestoorden, hoewel ook Engeland sindsdien ernstige persoonlijkheidsstoornissen behandelt. In Duitsland heeft een aanzienlijk deel van de patiënten wel degelijk een persoonlijkheidsstoornis als hoofddiagnose. In België worden personen met een persoonlijkheidsstoornis in het forensisch-psychiatrisch systeem opgenomen. Verder wilde Frankrijk maar al te graag van Nederland leren hoe om te gaan met zedendelinquenten. De recidivecijfers laten ook zien dat het vruchten afwerpt: na een behandeling recidiveert een kwart en na detentie recidiveert drie kwart. Dat ik trots ben op de tbs, blijkt hier weer een beetje uit. Dat enorme verschil wordt ook gemaakt in de behandeling. Hoewel die dus duur en langdurig is, is de veiligheid van de maatschappij er wel degelijk mee gediend.

De heer Van der Steur (VVD): Ik heb eerder iets gevraagd over de recidivecijfers. Voordat de VVD-fractie het enthousiasme van de staatssecretaris kan delen, wil zij graag inzicht hebben in het effect van de pakkans op de recidivecijfers. Het is evident dat de recidivecijfers bij tbs lager zijn dan bij de gewone detentie. Maar als de pakkans 20%, 30% is, betekent dit dat we een groot deel van de criminaliteit niet zien en dus ook niet kunnen betrekken bij de recidivecijfers. Daar zit de zorg van de VVD. Voordat wij het enthousiasme volledig kunnen delen, willen we weten hoe de relatie is tussen die twee.

Staatssecretaris Teeven: Ik ben dat eens met de heer Van der Steur. Hij moet het enthousiasme misschien ook niet helemaal delen, maar toch wel een beetje. Ik zeg niet voor niets dat er onderzoek door het WODC is gedaan. Vanavond bij de behandeling van het wetsvoorstel over de taakstraffen, komt ook de vraag aan de orde of we werkelijk zo enthousiast moeten zijn over de recidive na taakstraf. Het is belangrijk dat het WODC dat onderzoek doet, want het werkt voor een gedeelte – ik kan mijn enthousiasme nog niet totaal op u overdragen – met gecorrigeerde cijfers. Men houdt rekening met de pakkans. Ik wist dat niet. In de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel over taakstraffen hebt u er ook over gesproken. Het werkbezoek bij het WODC deze week heeft de minister en mij op dat punt een aantal zaken duidelijker gemaakt. Een beetje van het enthousiasme zou u van mij moeten overnemen, maar enige scepsis mag u nog wel houden, want die heb ik zelf ook.

Nader onderzoek lijkt daarmee niet nodig, zeg ik tegen mevrouw Helder. Het onderzoek is uit 2006 en we hebben literatuur uit andere landen, waaruit je de nodige consequenties kunt trekken.

Mevrouw Helder (PVV): Dat vroeg ik niet. Dat de recidive minder is na tbs dan na gevangenisstraf, daar wil ik wel in meegaan, maar niet al te enthousiast; ik sluit mij aan bij het relaas over de pakkans. In het buitenland en ook door professor Van Marle wordt gezegd dat persoonlijkheidsstoornissen nu eenmaal moeilijk zijn te behandelen. Daarom wil ik weten welk deel van de recidivisten een persoonlijkheidsstoornis heeft. Je kunt niet aansluiten bij het buitenland; het gaat om de tbs-populatie in Nederland. Zou het ooit zin hebben om deze mensen in een gevangenis of anders te laten behandelen – in ieder geval niet in een tbs-kliniek – om zo de behandelduur te verkorten?

Staatssecretaris Teeven: Ik kan mevrouw Helder toezeggen dat ik de Kamer bij brief zal informeren. Ik zal die informatie opvragen. Een onderzoek is niet nodig, maar we kunnen wel een uitsplitsing maken van hoe het zit met persoonlijkheidsstoornissen met betrekking tot recidive. Ik kan de Kamer daarvan een overzicht geven, maar ik heb dat nu niet paraat.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of gegevens uit andere bronnen alleen gebruikt kunnen worden bij tbs-waardige delicten. Nee. De gegevens uit andere bronnen kunnen worden gebruikt voor gedragsonderzoeken die vereist zijn voor het opleggen van een maatregel, zoals plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, artikel 37, en de maatregel van terbeschikkingstelling, artikel 37a. Dat is dus voor beide maatregelen.

Mevrouw Van Toorenburg heeft vragen gesteld over de longstay. Ik heb al iets gezegd over de longstay en de versobering ervan. Dat betekent niet dat de deur van de longstay nooit meer open kan; die conclusie kun je daar niet uit trekken. De driejaarlijkse herbeoordeling voorkomt dat. Er komt dus altijd weer een moment waarop bekeken wordt of de situatie is veranderd en of iemand in de longstay moet blijven.

Mevrouw Van Toorenburg en anderen hebben gevraagd of het mogelijk is om het proces te knippen. Waarom voeren we het tweefasenmodel of het Zweedse model niet in? Zo heb ik de vraag althans opgevat, maar misschien ga ik daarmee iets te snel. Ik wil dat systeem niet doorvoeren. Er is een aantal redenen voor. Het is een omvangrijk wetswijzigingtraject. Het tweefasenmodel trekt de schuldigverklaring en de strafoplegging wezenlijk uit elkaar. Je krijgt dus een dubbele rechtsgang en dus fors meer kosten. Het is geen principiële weigering van het kabinet om het niet te doen. Als het snelrecht ertoe leidt dat slachtoffers hun schade niet optimaal kunnen innen, willen wij best denken over een dubbele rechtsgang. Maar daarbij is er geen andere mogelijkheid. Hierbij is er wel een andere mogelijkheid. Wij zijn nog niet zo ver dat het resultaat onnoemelijk veel beter zou zijn. Een ander argument is dat de rechter feitelijk de mogelijkheid wordt ontnomen om iemand geheel ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Als de geestestoestand pas na de veroordeling wordt onderzocht, is die uitspraak dus niet meer mogelijk. Dan kun je alleen een uitspraak doen over de bewezen verklaarde feiten. Je zou de feiten nog kunnen kwalificeren in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering, maar zodra je over de schuldigverklaring van de dader iets kunt zeggen, moet je stoppen. Ik weet niet of dat een goede wijze van procederen is. Die dubbele rechtsgang zou op dit punt in het Nederlandse systeem niet goed passen. Je zou dan ook de hoofdvragen van artikel 350 niet door dezelfde rechter kunnen laten beantwoorden. Dat maakt het wel heel ingewikkeld.

De Penitentiair Psychiatrische Centra (ppc's) kunnen op het huidige niveau nog geen persoonlijkheidsstoornis behandelen. Dat is ook een beetje een antwoord op de vraag van mevrouw Helder of het allemaal kan in de gevangenissen. Het kan op dit moment nog niet. In Zweden gaan alleen psychotische patiënten naar de forensische zorg en gaan veroordeelden met een persoonlijkheidsstoornis terug naar de gevangenis. In Zweden keren die dus onbehandeld terug in de samenleving. Met die nadelen in het achterhoofd is er voor gekozen om andere maatregelen te nemen om het probleem van de weigerende observandi het hoofd te bieden. Vooralsnog wil het kabinet het dus niet.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Wij kennen de staatssecretaris als iemand die snel denkt en snel beslissingen neemt. Ik nodig hem toch uit om op dit punt een moment van bezinning te nemen om na te denken over de voordelen, want die zijn er natuurlijk ook. Die worden ons door het veld vrij indringend voorgehouden. Ik vind het te vroeg om te zeggen: ik ben er idolaat van, het moet gebeuren, ik ga een initiatiefwetsvoorstel maken en ik knoop alles aan elkaar. Ik vind echter wel dat de staatssecretaris de Kamer iets meer tegemoet kan komen. We hebben hier hoorzittingen over gehad. Er zijn veel argumenten voor en tegen gewisseld. Het is te kort door de bocht om te zeggen dat we het niet doen omdat er drie argumenten tegen zijn. Ik vraag de staatssecretaris of hij het WODC kan vragen, of desnoods een promotieonderzoek te entameren, om hier eens grondig naar te kijken. Dat is in 1978 gebeurd. Toen was de conclusie dat het misschien niet goed was. Er zijn echter heel belangrijke argumenten om het wel te doen. Ik wijs op het spreekrecht van de slachtoffers en de analyse van de schadevergoedingen. Je zou het ook alleen kunnen doen bij ontkennende, weigerachtige verdachten. Het hoeven niet per se andere rechters te zijn; ook daar is discussie over. We hebben gehoord dat de staatssecretaris er geen voorstander van is, maar wil hij toch een diepgaandere analyse maken?

Staatssecretaris Teeven: Als ik de Kamerleden en anderen ertoe oproep om niet met denken te stoppen en van mijzelf zeg dat ik dat niet zal doen over andere onderwerpen, zal ik het over dit onderwerp ook niet doen. Ik realiseer mij dat dit antwoord te mager is. Ik sta andere maatregelen voor. Die staan in de beleidsbrief en daar hebben we over gesproken. We moeten eerst bekijken of de andere maatregelen het probleem van de weigerende observandi kunnen oplossen. Op de lange termijn ben ik heel wel bereid om daarnaar te kijken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik vind het prima dat de staatssecretaris een oordeel wil hebben over de vraag of we het moeten doen. Ik wil echter geen tijd verliezen door daar niet serieus over te denken. Ik wil een serieuze analyse van de voor- en de nadelen. We hebben de rapporteurs indringend horen zeggen dat ze niet diepgaand ingaan op het feit dat is gepleegd, omdat iemand onschuldig is. Ze missen daardoor echt belangrijke zaken in een onderzoek. Ik vraag de staatssecretaris daarom om het iets concreter te maken. Anders moet ik een VAO aanvragen om de Kamer om een uitspraak te vragen. Met de maatregelen die de staatssecretaris nu voorstelt, gaan we netjes verder. Ik leg hem geen strobreed in de weg, maar ik wil gestructureerd denkwerk en niet alleen erover nadenken.

Staatssecretaris Teeven: Ik ken mevrouw Van Toorenburg als vasthoudend, net als de andere leden van de commissie. Ik zal een analyse laten maken van de voor- en nadelen van het systeem, net als in 1978. Mevrouw Van Toorenburg kent mijn grondhouding. Ik ben niet overtuigd door wat zij in een hoorzitting heeft gehoord. Ik heb natuurlijk meegekregen wat er in de hoorzitting is gewisseld. Ik denk dat daar een te rooskleurige situatie is geschetst. Het heeft namelijk wel degelijk consequenties voor de rechtspraak, en niet alleen voor de inrichting van de rechtspraak; het vraagt ook een substantiële wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Ik zal een analyse doen; niet morgenochtend, niet voor 1 juli. Het denken stopt niet en ik ga het serieus doen, maar ik ben er niet positief over.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik ben blij met de toezegging. Ik geef de staatssecretaris alleen nog mee dat wij ook met veel rechters hebben gesproken, die ook steeds meer die kant opschuiven. Het is dus niet alleen in de hoorzitting gezegd. Wij hebben het van alle kanten gehoord.

Staatssecretaris Teeven: Als mevrouw Van Toorenburg dat zegt – er zitten mensen in de zaal mee te luisteren die het debat met veel belangstelling volgen – wil ik nog wel gezegd hebben dat juist aan het enthousiasme van de rechters nog wel een financieel plaatje vastzit. Als je een proces krijgt met een dubbele rechtsgang, betekent dat ook dubbel geld, een dubbel aantal rechters, dubbel zo veel tijd en veel langere doorlooptijden. Dat hoort er allemaal bij.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Dat zou een nadeel zijn.

Staatssecretaris Teeven: Ja, dat is «een nadeel» en we zitten niet al te ruim in het geld. Ik hoop dat de leden van de commissie zich dat ook realiseren.

Hoe vaak is een veroordeelde met combinatievonnis al vroegtijdig naar een ppc overgeplaatst? Hoe vaak en onder welke omstandigheden is een uitzondering toegepast? Dit vraagt mevrouw Van Toorenburg. Van de gedetineerden met een combinatievonnis, dus een gevangenisstraf plus tbs, verblijft op dit moment circa 40% in een van de vijf ppc's. Anders gezegd, van alle gedetineerden die een gevangenisstraf met tbs opgelegd hebben gekregen, verblijft 60% in de reguliere detentie en heeft dus geen indicatie voor klinische zorg.

Wat is er aan de hand met de opleiding in Maastricht? Zo heb ik de vraag van mevrouw Van Toorenburg niet opgevat, maar zo zou je die kunnen vertalen. Wij hebben een incidentele financiering van een aantal miljoenen afgewezen. Maar ik kan wel zeggen – in het licht van de opmerking van mevrouw Bouwmeester over het belang van de kwaliteit van personeel – dat verschillende initiatieven zijn gestart om het personeelsverloop te voorkomen en een evenwichtige samenstelling van personeel te bereiken. Samenwerking met de reguliere ggz maakt een bredere uitwisseling van personeel mogelijk. Enkele fpc's hebben scholing, ook voor collega-instellingen. Er wordt door de fpc en de universiteiten van Maastricht, Nijmegen, Tilburg en Amsterdam intensief samengewerkt aan een masteropleiding forensische zorg. Daarnaast wordt binnen het initiële onderwijs gewerkt aan de aanpassing van de minor Werken in gedwongen kader. Samen met de fpc's is onlangs het competentieprofiel voor de sociotherapeut opgesteld. Dat zijn dus zaken die we in ieder geval doen om de kwaliteit te verbeteren.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg of er achterstanden zijn bij het Adviescollege Verloftoetsing TBS. Ik heb daarover al iets gezegd en kan er verder kort over zijn: er zijn op dit moment geen achterstanden.

Mevrouw Van Toorenburg heeft ook gevraagd wat ik, in afwachting van een wetswijziging, ga doen met zedendelinquenten die nu eigenlijk al in aanmerking hadden moeten komen voor levenslang toezicht. Zedendelinquenten bij wie de tbs-behandeling niet leidt tot een aanvaardbare vermindering van het recidiverisico keren niet terug in de samenleving. In het belang van de maatschappelijke veiligheid verblijven zij langdurig in een longstayvoorziening. De afgelopen jaren zijn de termijnen van toezicht op tbs-gestelden al aanzienlijk verruimd, namelijk van drie jaar naar negen jaren. De tbs met voorwaarden is verruimd van vier jaren naar maximaal negen jaren. Deze termijnen gaan we dus voor zedendelinquenten uitbreiden met de mogelijkheid voor levenslang toezicht. Mevrouw Helder sprak daar al over. De contraire beëindigingen gaan we beëindigen. Er zal bovendien de eis aan worden gekoppeld van altijd een voorwaardelijke termijn met toezicht van minimaal een jaar. Wij willen dus geen voorwaardelijke beëindigingen meer.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de stand van zaken rond het wetsvoorstel dat het levenslange toezicht op de zedendelinquenten mogelijk maakt. Mevrouw Helder heeft hiervoor uiteraard al eerder aandacht gevraagd van het kabinet. Ik streef ernaar om in september dit wetsvoorstel in consultatie te brengen en in de tweede helft van 2011 bij de Kamer in te dienen. Wij gaan het niet meer redden om dat voor de zomer te doen. Het WODC zal intussen onderzoek doen naar wat wetenschappelijk bewezen is over een effectieve invulling van toezicht gericht op de permanente risicobeheersing en het voorkomen van potentiële slachtoffers.

Mevrouw Van Toorenburg heeft ook gevraagd of de toetsing door het Adviescollege Verloftoetsing TBS tot vertraging leidt. Daarover heb ik al iets gezegd. Ik wil echter nog wel opmerken dat er tussen de klinieken grote verschillen zijn bij de doorlooptijden met betrekking tot verlof. De doorlooptijd is een tot vier maanden. Ik bekijk samen met de klinieken wat de beste methode is om de verlofaanvragen in te vullen. Ik zeg ook tegen mevrouw Gesthuizen en mevrouw Bouwmeester dat klinieken gelukkig nogal eens een heel eigen opvatting hebben over hoe de verlofaanvraag eruit moet zien. Het leren van elkaars goede werkwijzen zou hierbij een nuttige bijdrage kunnen leveren. Die uitwisseling stimuleren wij continu.

De heer Van der Steur heeft gesproken over de evidence based manier van werken. Fpc's hebben laten weten continu te willen werken aan kwaliteitsverbetering en transparantie. Nog voor medio 2011 worden in overleg enkele prestatie-indicatoren vastgesteld waarmee de resultaten kunnen worden vergeleken. De informatie daarover kan de Kamer dus nog voor de zomer van mij verwachten. Toen ik aantrad, had ik een beetje verwacht dat de fpc's daarmee al verder waren. Er moet echter op dat punt nog een slag worden geleverd. Daarmee is men nu druk bezig. De heer Van der Steur heeft gelijk als hij zegt dat alle instellingen moeten laten zien dat ze waar voor hun geld leveren. Als de vergelijkbaarheid toeneemt en als we fpc's beter met elkaar kunnen vergelijken, dan zal bovendien de kwaliteit toenemen.

Verder heeft de heer Van der Steur gevraagd of ik erken dat tbs-gestelden aan het einde van de behandeling weinig werk hebben. Werk en onderwijs zijn voor veel tbs-gestelden zeer belangrijke onderdelen van de resocialisatie. Het zoeken naar werk moeten de tbs-gestelden zelf doen met steun van de kliniek. Het is zeker zo dat het imago van de tbs daarbij soms niet in het voordeel werkt. Wij moeten er daarom met z'n allen aan werken dat dit imago verbetert. Mevrouw Bouwmeester vroeg hiervoor ook al aandacht. Het niet meer hypen moet een belangrijk onderdeel zijn van dat streven. Dat kan ook betekenen dat wij meer in staat zullen zijn om mensen aan het werk te krijgen. Dit zijn maatregelen om de tbs te verbeteren die ook in mijn brief beschreven staan.

De heer Van der Steur zei dat sommige tbs'ers geld krijgen voor het aanwezig zijn voor hun behandeling. Ik wist niet precies hoe dat zat, maar de ambtenaren hebben dat even uitgezocht. Op basis van artikel 41 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden ontvangt een tbs-gestelde die geen inkomen heeft zak- en kleedgeld. Het gaat daarbij om een bedrag van € 54,68 per maand. In aanvulling op dit zak- en kleedgeld kunnen de fpc's op basis van de Regeling beloningssysteem verpleegden extra financiële middelen aan een tbs-gestelde verstrekken. Deze middelen kunnen worden gebruikt voor kosten die worden gemaakt voor bijvoorbeeld de resocialisatie. Je kunt daarbij denken aan kosten voor meerdaagse verloven, treinkaartjes et cetera. De bijdrage wordt dan dus verhoogd.

Mevrouw Gesthuizen heeft me gevraagd wat ik ga doen om de behandelduur terug te dringen. Ik heb daarover al veel gezegd en zal daarop nu niet opnieuw ingaan.

Mevrouw Gesthuizen vroeg ook of er een tekort aan psychiaters in de tbs-klinieken is. Zij weet dat voor de hele geestelijke gezondheidszorg geldt dat vacatures voor psychiaters zeer moeilijk kunnen worden vervuld. Zij weet dat, want het is mij bekend dat zij soms heel goed is geïnformeerd. Deze moeilijke vervulbaarheid blijkt onder andere uit een in 2010 door GGZ Nederland gepubliceerde inventarisatie in de geestelijke gezondheidszorg, die is verschenen onder de titel Medewerkers@GGZ 2009. Dit beeld komt ook naar voren als ik gesprekken voer bij de fpc's. Ik zeg met nadruk dat dit overigens niet betekent dat de psychiatrische zorg niet voldoende zou zijn. In veel gevallen wordt deze zorg wel degelijk door psychiaters geleverd. Die zijn soms niet in vaste dienst. Die combinatie wordt dus op zo'n moment gemaakt.

Wat doe ik aan het tekort aan psychiaters? Er is gezegd dat ik wel mooie brieven schrijf, maar op dit punt onvoldoende ambities heb. Ik start een wervingscampagne die specifiek is gericht op het werk in de forensische zorg. Hierbij wordt aangesloten op de al lopende campagne 1opde4 van GGZ Nederland. Mevrouw Berndsen heeft mij daar ook naar gevraagd. Behalve initiatieven in de werving is ook de opleiding een aandachtspunt. De beroepsgroep neemt dit zelf op zich. Ik meen dat dit ook de verantwoordelijkheid is van de beroepsgroep. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) werkt aan een nieuwe forensische module voor de bij- en nascholing. Hiertoe heeft de NVvP een afdeling voor forensische psychiatrie opgericht. Die heeft onderwijs als voornaamste aandachtsgebied.

Mevrouw Gesthuizen heeft gesproken over de confrontatie van het slachtoffer met de tbs-gestelde. Zij vroeg hoe ik wil voorkomen dat slachtoffers en nabestaanden onverwacht hun tbs-gestelde tegen het lijf lopen. Zijn er haperingen op dit punt? Laat ik eerlijk zijn: dit kan beter. Er is een apart Informatiepunt Detentieverloop (IDV). Dat is sterk uitgebreid. In april zal ik een werkbezoek brengen aan dit informatiepunt. Dan zal ik bekijken of de uitbreiding voldoende is. De Verlofunit van de DJI informeert het IDV over de verlofmachtigingen. Het IDV informeert de slachtoffers dat een verlofmachtiging is verleend. Er komen echter af en toe haperingen voor. Die moeten er wel uit. Slachtoffers en nabestaanden hebben er namelijk recht op dat zij zo goed mogelijk worden geïnformeerd. Daarover verschil ik niet met mevrouw Gesthuizen van mening. Ook op dit punt ligt dus een behoorlijke inspanningsverplichting naar slachtoffers en nabestaanden, als het al geen resultaatverplichting is.

Mevrouw Gesthuizen en mevrouw Bouwmeester hebben veel opmerkingen gemaakt over een stagnatie in de tbs-behandeling omdat verlof steeds moeilijker wordt. Daarop ben ik al ingegaan. Van stagnatie is bovendien op dit moment geen sprake. In 2006 zijn 700 machtigingen afgegeven, in 2010 waren dat er 1100. De snelheid waarmee verlof wordt aangevraagd, zal een van de prestatie-indicatoren zijn waarop wij de fpc's bevragen. Ik zeg verder dat er tussen de fpc's behoorlijke verschillen bestaan. Andere punten hebben wij al met elkaar gewisseld.

Mevrouw Gesthuizen heeft gevraagd wat ik van de suggestie vind van de Inspectie voor de Sanctietoepassing om psychiatrische behandelafdelingen voor gedetineerden in tbs-klinieken te creëren en dus eerder bij een combinatievonnis met de tbs-behandeling te beginnen. De inspectie schrijft in haar jaarbericht dat dit de moeite waard is. Ik zie echter geen reden om die aanbeveling uit te voeren. Ik ben dus niet voornemens om deze aanbeveling over te nemen. De afgelopen jaren zijn er in het gevangeniswezen vijf penitentiair psychiatrische centra (ppc's) gerealiseerd. Uitbreiding van deze capaciteit is op dit moment niet aan de orde. Daarvoor zijn binnen de huidige begrotingssystematiek ook de financiële middelen niet beschikbaar. Er is wel sprake van intensievere samenwerking tussen de fpc's en de ppc's. Daaruit denk ik nog voordeel te kunnen halen. Ik ben ook geen voorstander van het verplaatsen van ppc's. Deze centra zijn nog maar net in bedrijf. Mijn voorgangster heeft op dit punt enorme slagen gemaakt door het inrichten van deze vijf ppc's. Ik ben niet voornemens om dat allemaal weer op de schop te nemen terwijl iedereen nog aan het wennen is aan de huidige werkmethode. De aanbeveling lijkt dus leuk, maar ik neem haar niet over.

Er is gevraagd hoe het staat met de kwaliteit van de behandeling. Mevrouw Berndsen vroeg of er een vergelijkbaar behandelperspectief is. Een kwalitatief betere behandeling kan inderdaad bijdragen aan een kortere behandelduur. Dat is zeker zo. De fpc's zijn voornemens om op termijn patiëntgebonden informatie en behandelinformatie toe te voegen aan een database, waardoor verbeteringen bij de behandeling kunnen worden bereikt. Een belangrijke ontwikkeling is ook de landelijke database. Sinds 2010 worden in deze database de risicotaxatiescores van alle tbs-gestelden van alle fpc's verzameld. Op basis daarvan kunnen de risico-instrumenten worden verbeterd. Daarna hebben de gezamenlijke forensische psychiatrische centra de notitie Forensische zorg in perspectief opgesteld. Daaruit blijkt dat zij ook de ambitie hebben om de doorlooptijd van de behandelingen te monitoren en richtlijnen voor het verloftraject op te stellen. Er wordt dus echt wel gekeken naar de behandelduur. De fpc's hebben op dit punt echter zelf ook nog wel een stap te zetten.

Mevrouw Bouwmeester vindt dat er te zware maatregelen worden ingezet bij kleine overtredingen zoals het te laat terugkeren van verlof. Zij heeft daarover vragen gesteld. Daarover hebben wij al uitgebreid van gedachten gewisseld. Zij heeft ook gevraagd naar de stand van zaken rond het voornemen om de haalbaarheid te onderzoeken van de omzetting van de contraire beëindiging in een voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel. Er komt een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Geneeskundige behandeling onder dwang (32 373). Daarmee wordt artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Deze nota van wijziging is onlangs bij de Kamer ingediend.

Volgens mij heb ik hiermee alle gestelde vragen beantwoord.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Mijn vragen zijn nog niet allemaal beantwoord. Ik heb de staatssecretaris gevraagd om een reactie op mijn voorstel om het mogelijk te maken dat verdachten van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven verplicht worden om mee te werken aan een bloedtest. Mijn andere vragen die nog niet zijn beantwoord, bewaar ik voor de tweede termijn.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Als iemand contrair vrijkomt, kan inderdaad zonder wet- en regelgeving al van alles worden gedaan. De staatssecretaris probeerde zojuist in reactie op mijn vraag hierover met een heel charmante oplossing te komen. Ik heb echter gevraagd of het mogelijk was dat men even een stapje harder zou gaan lopen. Als er een tbs'er contrair vrijkomt, zegt iedereen: nou ja, hij komt vrij, er is geen titel dus we kunnen er niets mee doen. Als iemand van justitie in zo'n geval even een stapje harder loopt en zo iemand begeleidt naar bijvoorbeeld de ggz, dan loopt de persoon in kwestie niet zomaar op straat en dan gaat de ggz misschien ook een stapje harder lopen. Wat vindt de staatssecretaris daarvan?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): De staatssecretaris heeft nog niet gereageerd op mijn vraag over de prestatie-indicatoren. Daarvan moet niet een afvinklijstje worden gemaakt. Verder heb ik nog een vraag gesteld over de overgang van de Pij naar de tbs.

Staatssecretaris Teeven: Wij zijn bezig met de overgang van de Pij naar de tbs. Dat is dus werk dat onder handen is. Bij de behandeling van de begroting van Justitie heb ik dat al gezegd. Wij willen dus een overgang mogelijk maken van Pij naar tbs. Dit punt zit dus in het wetgevingstraject en is geagendeerd. Ik heb nu niet direct paraat of dit in september of in november aan de orde komt.

Mevrouw Van Toorenburg heeft volledig gelijk als zij zegt dat van de prestatie-indicatoren geen afvinklijstje moet worden gemaakt. Dit moet een instrument zijn waarmee wij daadwerkelijk de behandeling intensiveren en verbeteren. Dit moet geen boekhoudkundig ritueeltje worden, want daarmee schieten wij niet op.

Mevrouw Bouwmeester heeft inderdaad gezegd dat iedereen een stapje harder moet lopen. Ik zeg echter iets anders. Ik wil namelijk gewoon van de contraire beëindigingen af. Ik wil naar een situatie toe waarin die niet meer voorkomen. Daarom heb ik voorgesteld om een einde te maken aan de contraire beëindigingen. Ik wil dat er in plaats daarvan wordt gesteld dat er altijd sprake is van een voorwaardelijke tbs van minimaal een jaar na zo'n situatie. Wij gaan dus in de wet opnemen dat de contraire beëindiging wordt beëindigd. Als rechters of raadsheren ondanks het advies van de kliniek besluiten: we stoppen ermee, dan blijft er altijd toezicht met een voorwaardelijke tbs van een jaar, zodat we de tbs'er onder controle krijgen. Er is niets mis mee als mensen van justitie een stapje harder lopen. Dat moeten we op het departement van Veiligheid en Justitie af en toe ook doen. Het is echter wel heel zuur als in een situatie waarin een kliniek adviseert om iets echt niet te doen, een vordering toch niet gestand wordt gedaan of contrair wordt beslist. Ik moet echter zeggen dat in de situatie waarover mevrouw Bouwmeester sprak, de vordering niet was doorgezet door het OM. De rechter had in die situatie dus niet contrair beslist. Mevrouw Bouwmeester haalde dit nog even aan. Wij hebben hierover ook geen verschil van mening gehad. Ik heb moeten constateren dat, al twee weken voordat dit incident een rol ging spelen, ik meer in het algemeen een opmerking heb gemaakt over mijn voornemen om het contrair beëindigen onmogelijk te maken. Twee weken daarna volgde dus dit incident. Daarbij was misschien technisch gezien wel sprake van contraire beëindiging, maar feitelijk niet. Ik vind het dus prima als mensen harder gaan lopen, maar ik wil deze kwestie op een andere manier oplossen. Ik kies voor een structurele oplossing met de voorwaardelijke beëindiging van minimaal een jaar.

Over de verplichte bloedtest waarover mevrouw Gesthuizen sprak, kan ik het volgende zeggen. Er is een brief naar de Kamer gestuurd waarin wordt aangekondigd dat het gebruik van alcohol en/of drugs een strafverzwarende omstandigheid wordt. In dat verband wordt geregeld dat adem- en bloedtesten kunnen worden afgenomen om te onderzoeken of alcohol en/of drugs is gebruikt. Dat voorstel is al naar de Kamer gestuurd.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dank. Daarvan was ik nog niet op de hoogte. Het gaat mij echter juist niet alleen om strafverzwarende omstandigheden. Er is ons door verscheidene forensische psychiaters gewezen op het feit dat het voor gedragskundig onderzoek van groot belang kan zijn of een verdachte onder invloed was toen hij een delict beging. Ik zoom daarbij alleen in op het gedragskundig onderzoek. De resultaten daarvan hebben uiteraard later wel gevolgen voor de strafbepaling. Het omgekeerde kan uiteraard ook gelden. Als iemand schizofreen is, iedere dag zijn pilletjes moet nemen en dat op enig moment niet doet, is het van belang dat wordt aangetoond dat hij op enig moment wel of juist niet de nodige medicatie heeft ingenomen.

Staatssecretaris Teeven: Ik moet iets herstellen, want ik moet de Kamer geen onjuiste informatie leveren. Ik zei zojuist dat de brief al naar de Kamer is gestuurd. Dat is onjuist. Deze brief wordt morgen naar de Kamer gestuurd. Daarom heeft mevrouw Gesthuizen de brief nog niet kunnen lezen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Dat is prima, dan is het mijn idee. Ik maak een grapje.

Staatssecretaris Teeven: Ik gun u graag dat idee; dat is helemaal prima. Dit schrijven we bij op de scorelijst van mevrouw Gesthuizen. Zij heeft gelijk; ook voor het gedragskundig onderzoek is het van belang om te weten of alcohol of drugs is gebruikt. Dit geeft wel enkele problemen bij de uitvoering. Het vraagt in een heel vroeg stadium om een beoordeling van de hulpofficier van justitie. Dan moet al worden beoordeeld of je dit alleen moet doen om de feiten te bewijzen, om vast te stellen wat er in de strafzitting van belang is, of dat dit ook van belang is voor het gedragskundig onderzoek. Op dat punt liggen nog wel wat uitvoeringsproblemen. Die gaan we oplossen. De brief hierover wordt morgen naar de Kamer gestuurd. Daarin staat dit. Als we dit punt daarin niet hebben meegenomen, zullen we dat alsnog doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik wil daarop graag een kleine aanvulling geven. Ik zie het als volgt voor mij. Als de politie het vermoeden heeft dat een verdachte onder invloed is of erg in de war is, dan zou er een arts bijgeroepen moeten worden. Ik stel voor dat er verder dan dezelfde procedure wordt gevolgd als bij strafzaken waarbij een verdachte mogelijk een slachtoffer heeft besmet. Dan moet de officier van justitie dus een verzoek doen aan de rechter-commissaris. Die kan dan met spoed toestemming geven voor het afnemen van bloed of urine bij de verdachte.

Staatssecretaris Teeven: Ik stel me zo voor dat mevrouw Gesthuizen morgen eerst de brief even leest die dan naar de Kamer wordt gestuurd. Dan krijg ik ook even de kans om die brief helemaal te lezen. Ik sluit namelijk niet uit dat die namens de minister naar de Kamer wordt gestuurd. Als wij de brief allemaal hebben gelezen, komen wij mogelijk tot de conclusie dat sommige zaken er nog niet in staan. Dat kan ik mij heel goed voorstellen naar aanleiding van de opmerkingen die mevrouw Gesthuizen nu maakt. Wij gaan dus bezien of er omissies zijn. Ik ben dus erg bereid om hiernaar nog eens goed te kijken. Er spelen wel enkele uitvoeringsproblemen. Mevrouw Gesthuizen doet daarvoor nu een interessante suggestie. Wij moeten nog even zien of het daadwerkelijk op die manier kan worden opgelost.

De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan het houden van een tweede termijn. Daarin hanteren wij een spreektijd van twee minuten. Ik sta één interruptie per fractie toe.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Mijn vraag over het medisch beroepsgeheim en het onderzoek pro justitia is nog niet beantwoord. Krijgt de rechter zelf inzage in de andere bronnen, of wordt deze inzage beperkt tot de mensen die het pro-justitiaonderzoek doen?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording van de vragen. Ik ben blij dat hij mij inmiddels goed genoeg kent om te weten dat ik inderdaad niet loslaat als ik echt vind dat iets moet gebeuren, zeker als het gaat om zo'n belangrijk onderwerp als de tbs. Daarom ben ik blij dat er kritisch wordt gekeken naar de voor- en nadelen van een knip in het strafproces. Het is ook goed dat men verder gaat met het bedenken van oplossingen om de nadelen van weigerachtigheid van verdachten op te lossen. De zorgvuldigheid waarmee de staatssecretaris dat wil doen, is prima. Laat hij echter rap gaan zorgen dat de informatie vanuit de justitieketen ter beschikking komt.

Het is goed dat de kwaliteitsslag binnen de tbs wordt gemaakt rond opleiding en deskundigheid. De andere voorstellen van de staatssecretaris, zoals rond het levenslange toezicht, over de overgang van de Pij naar de tbs en over de nadelen van de contraire beëindiging, zien wij met belangstelling tegemoet. Mijn fractie volgt de voortgang met tevredenheid.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitvoerige beantwoording. De VVD-fractie heeft veel teruggehoord van de zaken waarom wij hadden gevraagd. Wij zien dit als een proces dat niet is afgerond. Dit is niet de laatste keer dat wij over de tbs zullen spreken. Het proces zal er een zijn van verdere verbetering en aanscherping. Wij hebben er alle vertrouwen in dat de staatssecretaris dat goed gaat aanpakken.

De staatssecretaris sprak over de opleidingen en de kwaliteitsslag die de opleidingen willen maken. Wij hebben de instellingen inderdaad die intentie duidelijk horen uitspreken. Een kwaliteitsslag maken in de opleidingen is goed. Een probleem volgens mijn fractie is echter, dat evidence based werken toch net iets anders is. Ik heb hierover ook met deskundigen gesproken. Men zegt dan dat daarnaar nog te weinig onderzoek is gedaan. Dat verbaast mij. Dit is immers geen nieuwe tak van wetenschap. Misschien is dit niet helemaal op te lossen. De VVD-fractie wil echter uitdrukkelijk aan de staatssecretaris meegeven dat het goed zou zijn als hij ervoor zou zorgen dat er zoveel mogelijk wordt gewerkt met interventies die volgens iedereen daadwerkelijk functioneren. Daarover moet iedereen het eens zijn. Wij moeten met de interventies die worden gepleegd echt resultaat boeken. Ik zie nog te veel dat er wordt gepionierd. Er wordt nog te vaak een persoonlijke invulling gegeven aan de werkwijze. Dat is mij ook opgevallen in het Pieter Baan Centrum. Daar blijken heel verschillende benaderingen mogelijk te zijn van de manier waarop de observatie plaatsvindt. Daarbij heeft mijn fractie een wat ambivalent gevoel. Dit moet worden bezien, in het belang van de tbs'ers zelf, maar ook in het belang van de slachtoffers.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik benadruk echter dat ik het jammer vind dat hij niet voldoende onder ogen ziet, of eigenlijk helemaal niet onder ogen ziet, dat er op dit moment echt iets spaak loopt. Het tbs-systeem zit op slot en dreigt vast te lopen als dit niet wordt aangepakt. Als de staatssecretaris dit niet onder ogen ziet, dan zal hij ook niet de juiste maatregelen treffen.

Ik ben wel blij met zijn toezegging aan mevrouw Van Toorenburg om te gaan bekijken welke voordelen en nadelen een splitsing van het strafproces mogelijk kan opleveren. Ik vraag hem of hij daarbij ook de vraag kan betrekken welke voordelen de splitsing zou kunnen hebben voor het gemakkelijker kunnen opvragen van de medische gegevens, zodat een psychiatrische behandeling in het verleden niet kan bijdragen aan een schuldvraag.

Ik ben positief over de wervingscampagne en over de aandacht voor de scholing. Ik vind het bijzonder jammer dat de suggestie van de inspectie niet wordt overgenomen om in tbs-klinieken waar sprake is van leegstand, gevangenen met een stoornis te gaan behandelen. In mijn ogen moet voorop staan dat ook gewone gevangenen met een stoornis altijd behandeld moeten worden. Ik zie veel waardevols in het voorstel van de Inspectie voor de Sanctietoepassing.

Ik ben ten slotte uiteraard benieuwd naar de brief die de Kamer morgen zal ontvangen over de bloed- en urinetesten.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn heldere beantwoording. Ik vind dat hij dat altijd erg goed doet.

Voelt de staatssecretaris er iets voor om de verlofmaatregel die sinds 1 januari van kracht is, te monitoren op zijn effecten?

Ten slotte zeg ik dat ik de staatssecretaris uiteraard nooit zal beletten om na te denken, maar bij elk streven naar een mogelijkheid voor het doorbreken van het medisch geheim en voor het gebruiken van dossiers zonder toestemming, zal hij mijn fractie op zijn weg vinden.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik ben blij dat alle zinnen die heel stoer waren opgeschreven, eigenlijk helemaal niet zo stoer bedoeld blijken te zijn. De staatssecretaris blijkt een heel doordacht beleid te voeren. Ik maak er een grapje van. Toch maakte ik mij hierover ernstig zorgen. Ik ben gerustgesteld; dit valt niet in de categorie hard, harder, hardst of stoer, stoerder, stoerst. Complimenten daarvoor. Ik dank de staatssecretaris ook voor zijn toezeggingen.

Er zijn nog een paar vragen overgebleven. De eerste gaat over de verlofmachtiging. Als er eenmaal is besloten tot het geven van een verlofmachtiging, kan de procedure korter. Echter, juist in de stap daarvoor, waarin wordt besloten verlof toe te staan, zit het slot op de tbs. Mevrouw Gesthuizen sprak daarover ook. Behandelaren zijn bang om akkoord te gaan met verlof. Zij zijn bang om op dit punt fouten te maken en worden geconfronteerd met allerlei regels en druk van alle kanten. Dat staat ook in het rapport van de staatssecretaris zelf. De staatssecretaris heeft daarop nog niet gereageerd. Als we weten wat dat mechanisme precies in werking stelt, dan weten we ook wat we eraan moeten doen.

Ik kom ook nog even terug op de kwaliteit van behandeling. De staatssecretaris zegt: we gaan doen wat werkt. We gaan dus tegelijkertijd bezuinigen en doen wat werkt. Ik ben erg voor doen wat werkt. Dat betekent ook dat je moet investeren. Als je wilt dat mensen via één methodiek werken, of in ieder geval anders of beter gaan werken, dan kost dat geld. Ik vraag mij dus nog steeds af hoe de staatssecretaris wil gaan investeren in de kwaliteit van behandeling, en er tegelijkertijd geld weghaalt.

Mijn fractie is erg blij dat er een wetvoorstel naar de Kamer komt over alcohol- en drugsgebruik als strafverzwarende grond. Daar heeft mijn fractie zelf om gevraagd. Ik ben erg benieuwd hoe dat is uitgewerkt.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Mevrouw Helder vroeg of de rechter zelf de andere bronnen zal bekijken, of dat de milieuonderzoeker van het Pieter Baan Centrum dat zal doen. Ik kan mij voorstellen dat de rechter-commissaris daarbij een belangrijke rol zou kunnen spelen. Daarmee reageer ik wellicht ook op de zorgen van mevrouw Berndsen op dit punt. Zij zei dat ik de fractie van D66 nu al tegenover mij zou kunnen vinden, wat ik niet graag zou willen. De onderzoeksrechter zou moeten beoordelen wat de belangen zijn die een rol spelen. De officier van justitie wil meer onderzoek laten doen. Er is een andere bron van onderzoek. Die bevindt zich bijvoorbeeld bij de ggz in de private sfeer. Kan de rechter-commissaris kennisnemen van de onderzoeksbronnen en kan hij de afweging maken? Heeft dat enig nut? Als je vindt dat meer informatie ter beschikking zou moeten komen ten behoeve van het voorkomen van weigerende observandi, dan zou dat mijns inziens een manier kunnen zijn waarbij je alle belangen kunt afwegen. Mevrouw Helder vroeg of een zittingsrechter zelf kennis moet nemen van de informatie uit deze bronnen. Dat hoeft natuurlijk niet altijd. Als de milieuonderzoeker de kennis al tot zich heeft genomen, dan zou deze onderzoeker een proces-verbaal kunnen opmaken.

«Mevrouw Van Toorenburg volgt de voortgang tevreden» heb ik hier op mijn aantekeningenbriefje geschreven. Ik heb gemerkt dat zij dat ook nauwlettend doet. Dat is goed. Ik ben blij dat de CDA-fractie dat doet.

De heer Van der Steur vraagt zich af wat werkt en maakt zich daarover zorgen. Zijn de interventies die plaatsvinden werkelijk evidence based? Ik had gehoopt dat ik die zorgen in de eerste termijn wat had weggenomen. De heer Van der Steur spreekt zelf over een «ambivalent gevoel». Ik denk dat, als wij spreken over dit soort interventies, de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie een rol kan spelen. Wij zijn op dit moment op het departement bezig met de vraag hoe wij precies die rol moeten invullen. De heer Van der Steur kan ervan uitgaan dat dit onze aandacht heeft.

Mevrouw Gesthuizen en ik gaan elkaar niet vinden op het terrein van de suggestie van de ISt. Zij vindt de aanbeveling van de ISt erg goed en ik vind ze niet zo goed. Op dat punt komen wij niet dichter tot elkaar.

Ik dank mevrouw Berndsen voor haar compliment over de duidelijkheid van mijn antwoorden. Ik kan zeggen dat de verlofregeling tussen 1 januari 2011 en 16 maart 2011 in één geval heeft geleid tot het intrekken van verlof voor de periode van een jaar. Dat hebben we nog niet gedeeld, omdat de Kamer er niet expliciet naar heeft gevraagd. In een aantal andere gevallen heeft in dezelfde periode de verlofregeling niet tot intrekking van verlof geleid, omdat die gevallen onder de uitzonderingen vielen. Het ging bijvoorbeeld maar om een paar uur afwezigheid. Soms waren er omstandigheden van persoonlijke aard om de verlofmachtiging niet in te trekken.

Over het medisch beroepsgeheim hebben wij al van gedachten gewisseld. Wellicht dat de suggestie die ik heb gedaan in het antwoord op de vraag van mevrouw Helder, voor mevrouw Berndsen aanleiding is om er nog iets meer vertrouwen in te hebben dat de belangenafweging door het kabinet op een zorgvuldige manier zal plaatsvinden.

Mevrouw Bouwmeester heeft nogmaals gesproken over de verlofmachtiging. Waarschijnlijk heb ik in mijn eerste termijn de vraag daarover niet goed beantwoord. Het Adviescollege Verloftoetsing TBS zal bij de verlofmachtiging ook een rol hebben. De mensen in de klinieken hoeven er niet bang voor te zijn om met een voorstel omtrent verlof te komen dat het niet gaat halen. Mijn voorgangster heeft hiervoor een fantastisch instituut ontworpen in de vorm van het Adviescollege Verloftoetsing TBS. Dat is een goede instelling die in de praktijk blijkt te werken. Er zijn geen achterstanden. De angst onder personeel van fpc's om verlof aan te vragen, hoeft er wat mij betreft helemaal niet te zijn. De regel is eigenlijk: bij grotere veiligheid meer verlof. Als het AVT vindt dat er zonder risico's verlof kan worden verstrekt, dan zal het gewoon worden verstrekt. Hoe meer veiligheid, hoe meer verlof. Minder veiligheid leidt tot minder verlof. Dat is de hoofdregel. Gekwalificeerd personeel van de fpc's kan daarmee gewoon rekening houden. Eigenlijk kan niemand daar iets op tegen hebben.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik zit daar nog een stapje voor. Uit de rapporten en de eigen stukken van de staatssecretaris blijkt dat medewerkers een beetje bang zijn om te adviseren dat iemand met verlof kan. Pas als een behandelaar adviseert om verlof te verlenen, gaat het naar de toetsingscommissie, gaat het de procedure in en wordt de beslissing een beetje gedeeld. Ik snap dus dat men in die fase niet meer bang is. Het probleem ligt echter juist een fase daarvoor. Dat staat ook in de stukken van de staatssecretaris zelf. Hoe kun je deze angst bij deze mensen wegnemen? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat zij weer vertrouwen krijgen in zichzelf, hun eigen handelen en de juistheid van hun beoordelingen? En hoe kunnen wij de mensen het vertrouwen geven dat, als zij het wel verkeerd inschatten, zij een gratis advies terugkrijgen in plaats van op hun donder krijgen?

Staatssecretaris Teeven: Die angst waarover mevrouw Bouwmeester spreekt, hoeven mensen dus niet te hebben. Ik hoop dat de mensen van de fpc's meeluisteren als ik dit zeg. Het aantal machtigingen voor verlof stijgt. Dat deze angst heerst, blijkt op dit moment niet uit de cijfers. De advisering is niet veranderd. Dezelfde toetsing van veiligheid die in 2008 en 2009 werd gebruikt, wordt ook nu nog gebruikt. Ik ben niet minder streng dan voorheen en de AVT is ook niet minder streng of strenger dan voorheen. In de eerste termijn heb ik al gezegd dat het aantal machtigingen voor verlof stijgt. Daarover kun je van mening verschillen. Uit de cijfers blijkt dus niet dat mensen minder verlof aanvragen. Ik krijg ook echt geen informatie die daarop wijst. Uit niets blijkt dat klinieken bang zijn om verlof aan te vragen. Sterker nog, ik moet constateren dat er wel eens verlof wordt aangevraagd waarbij ik me afvraag of we er al aan toe zijn. Dat vraag ik me echter af met een niet deskundig oog.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Ik ben erg voor positieve berichten, maar het staat in de stukken van de staatssecretaris zelf dat die angst er is. Onderkent de staatssecretaris niet dat die er is? Of snapt hij dat men in de klinieken dit gevoel heeft, maar vindt hij dat het er niet hoeft te zijn? Gaat de staatssecretaris de klinieken op een positieve manier stimuleren en ze zeggen dat ze niet bang hoeven te zijn? Dit staat gewoon in de stukken van de staatssecretaris zelf.

Staatssecretaris Teeven: Angst is altijd een slechte raadgever. Ik heb dus graag dat het personeel van de fpc's geen angst heeft. Het is niet goed als ze dat hebben. Ik hoop dat de fpc's kennis nemen van de discussie die wij tijdens dit algemeen overleg hierover voeren. Er is geen reden voor angst.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Mijn vraag over de kwaliteit van behandeling in relatie tot de bezuinigingen is nog niet beantwoord door de staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven: Volgens mij heb ik die vraag in mijn eerste termijn wel beantwoord. Mevrouw Bouwmeester vroeg hoe je kunt bezuinigen en tegelijk de kwaliteit kunt verhogen. Ik heb gezegd dat ik denk dat het efficiënter kan. Ik denk dat er een steviger benchmark moet worden gehouden. Klinieken moeten leren van elkaars goede en slechte dingen. Men moet meer anticiperen op de kennis die in het verleden is opgedaan. Het kabinet is niet van de afdeling die vindt dat meer geld altijd meer kwaliteit betekent. Die relatie is er niet één op één.

Mevrouw Bouwmeester (PvdA): Dat ben ik wel met staatssecretaris eens. Hij heeft het terecht over leren van elkaar en leren van het verleden. Is er ruimte en mogelijkheid voor het personeel om te leren? Ik wil de garantie dat wordt voorkomen dat er gewoon geen tijd is om te leren, omdat er geen geld is. Als die situatie ontstaat, schiet het immers niet op.

Staatssecretaris Teeven: Ik heb erover gezegd wat ik erover kan zeggen. Ik heb in dit verband ook nog de opleidingen genoemd die plaatsvinden en de cursussen die op een aantal plaatsen samen met de wetenschap worden vormgegeven. Ik ben uitgebreid ingegaan op deze vragen van mevrouw Bouwmeester. Daaraan kan ik op dit moment niet veel toevoegen.

De voorzitter: Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd.

  • Naar aanleiding van vragen van mevrouw Helder zal de staatssecretaris een brief aan de Kamer sturen waarin staat welk deel van de huidige tbs-populatie in Nederland een persoonlijkheidsstoornis heeft. In de brief komt ook een uiteenzetting over de recidivecijfers. Verder wordt uiteengezet bij welk deel van de tbs-gestelden met een persoonlijkheidsstoornis er sprake is van recidive.

  • De staatssecretaris zal een analyse laten opstellen van de voor – en nadelen van strafproces in twee fasen. Op enig moment zal hij de resultaten daarvan aan de Kamer doen toekomen.

Ik dank de leden voor de gestelde vragen en de staatssecretaris voor de beantwoording.