Kamerstuk 29279-336

Verslag van een algemeen overleg

Rechtsstaat en Rechtsorde

Gepubliceerd: 26 augustus 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29279-336.html
ID: 29279-336

Nr. 336 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 augustus 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 22 juni 2016 overleg gevoerd met de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie, over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 24 november 2015 inzake beroepsgeheim en verschoningsrecht (Kamerstuk 29 279, nr. 289);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 november 2015 inzake reactie op het verzoek van het lid Oskam, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 1 oktober 2015, over het bericht «Foto's buitenlandse verkeersovertreders massaal vernietigd» (Kamerstuk 29 398, nr. 481);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 8 december 2015 inzake uitspraak van de kantonrechter van rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, over de verhoging van verkeersboetes (Kamerstuk 29 398, nr. 483);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 21 december 2015 inzake voortgang programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (Kamerstuk 29 279, nr. 295);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 15 januari 2016 inzake beleidsreactie op het onderzoek «Gegijzeld door het systeem» van de Nationale ombudsman (Kamerstuk 29 279, nr. 296);

  • de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 11 februari 2016 inzake de toekomst van de verklaring omtrent het gedrag (VOG)-screening (Kamerstuk 34 300 VI, nr. 78);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 februari 2016 inzake visie op de informatievoorziening in de strafrechtsketen (Kamerstuk 29 279, nr. 298);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 18 februari 2016 inzake aanbieding van het evaluatierapport «Publiek-private opsporing: Vele handen maken licht werk?» (Kamerstuk 34 300 VI, nr. 79);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 21 maart 2016 inzake prognosemodel Justitiële ketens (PMJ)-ramingen tot en met 2021 (Kamerstuk 24 587, nr. 634);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 9 mei 2016 inzake reactie op het verzoek van het lid Pia Dijkstra, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 22 maart 2016, over recente misdragingen van voetbalsupporters (Kamerstuk 25 232, nr. 66);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 14 juni 2016 inzake informatie over de kosten Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) (Kamerstuk 29 279, nr. 329).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Nava

Voorzitter: Recourt

Griffier: Nava

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Helder, Van Nispen, Van Oosten, Recourt, Swinkels en Van Toorenburg,

en de heer Dijkhoff, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en de heer Van der Steur, Minister van Veiligheid en Justitie.

Aanvang 10.33 uur.

De voorzitter:

Welkom bij dit algemeen overleg van de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie. Ik heet de Minister, de Staatssecretaris en hun ambtelijke ondersteuning van harte welkom, alsmede de collega's. Er staat een groot aantal stukken op de agenda. Aanvankelijk was de gedachte uit te gaan van een spreektijd van vier minuten per spreker. Dat lijkt mij te kort, dus ik stel voor om de spreektijd te verlengen naar 5,5 minuten en spaarzaam om te gaan met interrumperen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Er staat inderdaad veel op de agenda, dus ik zal proberen om de zaken zo snel mogelijk te behandelen.

Allereerst ga ik in op de buitenlandse verkeersovertreders. Een groot aantal van hen blijkt nog altijd niet te worden bestraft. Wij hebben herhaaldelijk gevraagd om dat probleem op te lossen en zijn daarmee inmiddels al drie jaar bezig. Nu staat er een brief op de agenda die we ook hadden kunnen behandelen in een door ons aangevraagd debat.

In de brief zien we dat de Minister heel erg veel woorden nodig heeft maar dat hij nog steeds niet vanuit het ministerie aangeeft hoe omvangrijk het probleem is. Dat bleek pas toen RTL aan de orde stelde dat het gaat om 200.000 onbestrafte buitenlandse verkeersovertreders en een totaalbedrag van 12 miljoen. De Minister heeft aangegeven dat hij een aantal maatregelen zal nemen. Wij stellen daarover enkele concrete vragen.

De Minister zegt dat hij gaat kijken naar de wettelijke termijn op basis waarvan die boete kan worden bewaard. Wij hebben begrepen dat hij die termijn wil verlengen naar vier maanden. De vraag is echter of het Openbaar Ministerie dan voldoende tijd heeft om handhavend op te treden.

Een belangrijker punt is dat de Minister tracht zo veel mogelijk EU-lidstaten te laten aansluiten op die geautomatiseerde verwerking. Kan hij een nauwgezet overzicht geven van de landen die daaraan niet meewerken? We spreken met elkaar af dat er sprake is van vrij verkeer. Mensen hebben echter niet alleen maar rechten, maar ook plichten. Dat geldt ook voor personen uit andere landen. Ik heb het idee dat dit in onvoldoende mate op de Europese agenda komt. Wij vinden dat dit juist ten aanzien van die landen snel geregeld moet worden omdat het niet-handhaven in het kader van de flitsboetes onaanvaardbaar is. Ik denk dat het een keuze is om uiteindelijk niet te handhaven en zeg nogmaals dat ik het belangrijk vind dat dit wel gaat gebeuren.

We begrijpen dat met name de Poolse kentekens nog niet te herkennen zijn. Wordt er voor Polen daarom op dit moment een uitzondering gemaakt? Zo ja, dan vinden wij dat dit gewoonweg niet kan. Kan de in de brief geschetste werkwijze nader worden toegelicht? Wij begrijpen ook dat de grootste groep die verkeersboetes zou moeten krijgen, uit Polen bestaat. Als wij dan horen dat dit kabinet voornemens is om de boetes te verhogen met als doel het tekort in de begroting te dekken, moeten wij natuurlijk niet alleen bij de Nederlandse overtreders aankloppen, maar juist ook bij de buitenlanders die lak hebben aan de regels en over onze snelwegen heen «blazen». Wij willen een reactie hierop.

We zien dat de onbruikbare flitsfoto's vanwege de privacybescherming worden weggegooid. Is dat wel het verstandigst om te doen? We kunnen daaruit misschien immers wel andere data halen.

Ik kom op de ramingen ten aanzien van het gevangeniswezen. We hebben weer prognosemodellen en een toetsing gekregen. Mijn beleidsmedewerker schrijft allemaal prachtige en nette dingetjes op. Toen ik de zinnen voor het eerst las en ik dat vanmorgen in de trein nogmaals deed, werd ik kwaad. In de zomer ga ik de haard «aanfikken» met dat wat ons voorgelegd wordt. Ik sprak met forensisch opspoorders die drie dagen lang in een kopieerhok staan voor al het kopieerwerk. Zij zeggen dat zij, als zij er mensen bij krijgen, de zaken kunnen afhandelen die op hun bureau liggen. Dan kunnen er mensen worden opgepakt.

Als ik in Goirle een bijeenkomst bijwoon hoor ik dat, als er inbraken zijn, niet eens 11% van de problematiek wordt opgelost. Iedereen kan zeggen dat, als er 20% meer agenten komen, dit nauwelijks tot een stijging van het oplospercentage tot gevolg zal hebben, maar ik geloof daar helemaal niets van. En ik ben het ook een beetje zat om met dat soort papieren in de hoek gezet te worden, zeker als ik hoor dat – dit is het volgende onderwerp, namelijk dat van opsporingsonderzoek en het digitaal doen van aangifte – er nog steeds problemen zijn. Ik hoor dat je nog steeds niet altijd digitaal aangifte kunt doen van bijvoorbeeld vermogenscriminaliteit. Hoe zorgen we ervoor dat het gemakkelijker wordt om digitaal aangifte te doen, zeker van vermogenscriminaliteit?

In de stukken van de Minister lezen we wel dat mensen geen aangifte doen omdat ze vrezen voor imagoverlies. De korpschef en de voorzitter van het College van procureurs-generaal zeggen dat er heel veel criminaliteit is, maar dat we die niet zien en dat we dat probleem niet behandelen. Dat probleem ligt ook hier. Het is problematisch en we zouden de doeltreffendheid van de politie kunnen vergroten door wat dat betreft een slag te maken.

Ik ga in op het digitaal werken. Ik ben heel blij dat de Minister heeft toegezegd dat hij bijvoorbeeld naar de opsporingsdienst in Midden-Nederland gaat. Ik vraag hem om daar te beginnen met het digitale proces – de strakke digitalisering – en daaraan prioriteit te geven. Dat is heel erg belangrijk. Zodoende hoeven die rechercheurs niet langer in kopieerhokken te staan. Het oplossen van dit probleem is zeer acuut. De politie heeft nog steeds ondersteuning van museale kwaliteit. Misschien spreekt dit de Minister aan, maar dit spreekt de politie echt niet aan.

De financiële gevolgen van die digitalisering worden naar verwachting pas later duidelijk. We maken ons wel een beetje zorgen, want op basis van het Programma Kwaliteit en Innovatie rechtspraak zien wij waartoe een openeindefinanciering kan leiden. We vragen de Minister dan ook hoe een en ander enigszins binnen de perken kan worden gehouden.

Tot slot kom ik op internationale uitwisselingstraject omtrent de verklaring omtrent het gedrag (vog). Het is wellicht nog niet haalbaar om tot een Europese database te komen, waarover we eerder hebben gesproken. Kunnen er wel stappen worden gezet ten aanzien van het ICC? Wat dat betreft zou er nog wel een kans zijn. Er zou onderzoek gedaan kunnen worden naar het koppelen van verschillende nationale screeningsproducten, zodat zedendelinquenten niet elders in de fout gaan. Kan de Minister of de Staatssecretaris daarop reageren? En hoe staat het met het onderzoek naar eenvoudigere uitwisseling?

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Uit de bijdrage van mevrouw Van Toorenburg blijkt al dat een tamelijk breed palet aan onderwerpen staat. Ik kies er vanwege de beperkte spreektijd vier uit, zonder onrecht te doen aan al die andere onderwerpen.

Wat de buitenlandse kentekens betreft kan ik mij deels aansluiten bij de vragen van mevrouw Van Toorenburg. Ik heb begrepen dat wij daarover in een apart debat nader zullen spreken. Ik hecht er echter aan om hier te zeggen dat de VVD het simpelweg niet acceptabel vindt dat buitenlandse wegpiraten hun gang kunnen gaan op de Nederlandse wegen, terwijl iedere Nederlander die de wet overtreedt een envelop van het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) op de deurmat vindt. Dat is oneerlijk, onrechtvaardig en onveilig. Dat probleem moeten we dus aanpakken. Ik realiseer mij heus wel dat dit alles niet in één keer geregeld kan worden, wat ook blijkt uit de brief van de Minister daarover. Ik wil er echter wel van overtuigd zijn dat er alles aan wordt gedaan en dat vooropstaat dat systemen, ook internationale systemen, aan elkaar gekoppeld worden. Daarom stel ik de aanvullende vraag aan de Minister of de laatste stand van zaken op dit punt – de brief is immers van enige tijd geleden – kan worden toegelicht.

Een heel ander onderwerp is het verschoningsrecht. Ik weet dat de Minister daarvoor in zijn hoedanigheid als Kamerlid wel eens aandacht heeft gevraagd. Ook collega Van Wijngaarden heeft dat namens mijn fractie gedaan. De Minister geeft in zijn brief aan dat het wettelijk kader duidelijk is. Uit diezelfde brief maak ik op – het betreft een van de brieven die we bij de stukken aantreffen – dat de orde van advocaten intern nog eens nader zal toelichten wat onder dat verschoningsrecht kan vallen. Dat begrijp ik niet helemaal. Vandaar dat ik de Minister vraag wat er verder toe te lichten valt. De brief van de Minister lezend, constateer ik dat er vier vrij duidelijke kwesties zijn waarvoor dat verschoningsrecht niet geldt. Dat is dan ook het bestaand wettelijk kader. Graag wil ik, zoals ik al zei, een toelichting van de Minister hierop.

Ik kom op de verklaring omtrent gedrag. De Staatssecretaris kondigt aan dat in de toekomst ook andere bronnen dan louter justitiële gegevens gebruikt zouden moeten kunnen worden voor het verstrekken van een vog, althans voor de inhoudelijke beoordeling van die verklaring. Te denken valt aan politie-informatie, tuchtrecht en plaatsing op zogenaamde zwarte lijsten. Ik kan mij de meerwaarde daarvan voorstellen, maar ik spreek de woorden van de Staatssecretaris na die hij in zijn brief gebruikt: dit moet natuurlijk wel met goede waarborgen omkleed zijn, juist ook omdat die schuld aan een strafbaar feit nog niet altijd vaststaat. En de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de objectiviteit van de bron zouden onbetwist moeten zijn. Hoe kijkt de Staatssecretaris daar tegenaan? In feite weet ik het antwoord al, want dat staat in de brief die hij ons daarover heeft gestuurd. Ik vat zijn brief echter ook op als een soort vooraankondiging en als het even proeven hoe dit valt bij de leden van de Tweede Kamer: hoe wordt daartegen aangekeken? Daarom vraag ik hem welk tijdpad aan het wetstraject – dat zal er ongetwijfeld komen – gekoppeld is.

Ik voel een enorme terughoudendheid om aandacht te besteden aan die dramatische gebeurtenis in Zelhem. Dat die er is, las ik ook wel in de krant. In Zelhem heeft een fataal ongeluk plaatsgevonden, veroorzaakt door een bestuurder die kort daarvoor onder voorwaarden was vrijgelaten. Ongetwijfeld zal nader worden onderzocht hoe een en ander kon gebeuren. In de persverklaring van de rechtbank staat aan het eind dat er enkele dagen tot twee weken kunnen verstrijken tussen het instellen van de vordering van het Openbaar Ministerie, in dit geval na advies van de reclassering, en de zitting van de rechtbank. Ik vraag de Minister om hierop – ik vraag dit in algemene zin – een reflectie te geven. Misschien kan de Minister daar niet meteen op reageren, aangezien de feiten duidelijk op een rij moeten komen te staan. Maar wellicht kan hij later aangeven of dit anders moet en of er voldoende mogelijkheden zijn om toch acuut aan de noodrem te trekken indien daarvoor naar de overtuiging van deskundigen echt een reden is. Ik hoor graag een reactie van de Minister hierop.

Mevrouw Helder (PVV):

In dat kader vraag ik de heer Van Oosten, ook in algemene zin, wat hij vindt van de uitspraak van professor Van Marle in het journaal. Hij is professor forensische psychiatrie. Volgens hem kan een noodstop worden ingebouwd om dat tijdverlies tegen te gaan. Dat zou een vordering moeten zijn aan het Openbaar Ministerie na afloop van de zitting waarin de voorlopige hechtenis zal worden opgeschort.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik stel aan de Minister dus ook de vraag in hoeverre dat al kan. Ik zeg u eerlijk dat ik dat niet precies weet. Ik weet vanuit het lokaal bestuur dat burgemeesters ook wel eens het verzoek krijgen om nu te handelen. Dan wordt er ook op dat moment gehandeld. Ik weet niet of al die situaties vergelijkbaar zijn. Vandaar mijn vraag aan de Minister. Als deskundigen stellen dat er echt sprake is van een gevaar, als er vooraf voorwaarden zijn meegegeven aan de hand waarvan iemand zou moeten handelen en als er later een probleem rijst, vind ik dat er gehandeld moet worden. Het baart mij dan zorgen dat er een tijdverloop zou kunnen zijn. Net als mevrouw Helder benadruk ik dat we dit in algemene zin moeten voorleggen, gegeven het feit dat terughoudendheid gepast is. Een en ander is immers nog heel vers.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik begin met de strafrechtketen. Agenten, officieren van justitie, reclasseringswerkers, rechters en alle andere betrokkenen doen wat zij kunnen. Er wordt hard gewerkt, maar het piept en het kraakt. De reorganisatie bij de politie verloopt verre van vlekkeloos en het Openbaar Ministerie kan niet presteren op de gewenste wijze. Daardoor blijven belangrijke zaken liggen: er ligt gewoonweg te veel werk. Ook rechters merken dat. Zaken zijn namelijk onvoldoende voorbereid. En op zitting moet door een ingevlogen officier vrijspraak worden geëist omdat het betreffende dossier niet op orde is. Ik heb dat zelf ook gezien. Strafzittingen lijken soms op een publieke archiefopruiming bij justitie.

Ik wil het debat dat we vorige week voerden niet overdoen. Dat heeft immers geen zin. Wel vraag ik hoe het kan dat dit beeld waarover de SP hoort van de medewerkers op de werkvloer en waarvan de kranten bol staan, niet blijkt uit de rapportages van de Minister. Daarin wordt namelijk een rooskleurig beeld geschetst. Er is dus sprake van een enorme kloof tussen het beeld in de rapportages van de Minister en de praktijk. Ik ben erg benieuwd naar het antwoord van de Minister.

Ik stel een concrete vraag. Hoe gaat de Minister zicht houden op de mate van ongewenste stroom uit de strafrechtketen en hoe probeert hij die te voorkomen? De Algemene Rekenkamer wierp deze vraag al jaren geleden op, maar die is nog steeds niet naar tevredenheid beantwoord.

Voor de strafrechtketen is ook het bericht van belang dat er steeds meer zwaardere strafbare feiten zijn die niet meer voor de rechter komen maar zo spoedig mogelijk door het Openbaar Ministerie worden afgedaan. Het zou gaan om zwaardere drugscriminaliteit. De SP vindt dat daaraan het risico kleeft dat deze vorm van criminaliteit niet meer met gevangenisstraf wordt bedreigd. Daarmee laat ik de rechtsstatelijke bezwaren nog buiten beschouwing. Volgens de Minister ligt dit alles wat genuanceerder. Als het OM er echter voor kiest om de zaak snel af te doen met een strafbeschikking, wordt er toch ook niet doorgerechercheerd naar de organisaties en netwerken die achter die kleine kruimelaars zitten? Dat is toch ook een reëel risico?

Kennelijk biedt de wet zo veel ruimte. Dan bestaat toch het risico dat een en ander in de toekomst wordt opgerekt? Is dat een richting die de Minister op wil gaan? Wat is er uit het overleg gekomen met het College van procureurs-generaal hierover?

Er is al veel gezegd over de verkeersboetes die aan buitenlanders worden opgelegd. Daarbij sluit ik mij aan. Ook de SP spoort de Minister aan om hiervan werk te maken. Ik vind het namelijk echt onbegrijpelijk dat we op allerlei terreinen samenwerken in de Europese Unie – dat doen we soms terwijl dat ergerlijk of onzinnig is – maar dat we het tot op de dag van vandaag niet voor elkaar krijgen om bijvoorbeeld een Italiaan of een Roemeen te beboeten als die in Nederland te hard rijdt. Dat begrijp ik oprecht niet, dus daarover wil ik graag uitleg horen van de Minister. Iemand die in Nederland per ongeluk een paar kilometer per uur te hard rijdt, krijgt een stevige boete, als hij geen buitenlander is. Die boetes zijn niet alleen volgens de SP te hoog, want volgens veel politieagenten en recent ook kantonrechters ontbreekt het verband tussen de hoogte van boetes en de verkeersveiligheid. We hebben daar vragen over gesteld, maar de Minister wil er helaas nog niets mee doen. Zelfs op de vraag van de SP of hij bereid is om de boetes in de toekomst alleen te verhogen als dat aantoonbaar de verkeersveiligheid ten goede komt en het niet gebeurt om de staatskas te spekken, zei de Minister geen ja. Ik begrijp dat niet en wil hem die vraag dus nogmaals voorleggen. Waarom staan boetes kennelijk in dienst van de staatskas terwijl het om de verkeersveiligheid moet gaan? Klopt het dat nieuwe verhogingen of uitbreidingen van boetes dreigen wegens de tegenvallers?

De heer Van Oosten (VVD):

Is de heer Van Nispen het met mij eens dat we naar een systeem toe moeten groeien – dat regel je niet van vandaag op morgen – waarin de inkomsten van de boetes landen in de staatskas of in beheer komen van het Ministerie van Financiën, in plaats van dat ze bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie terechtkomen?

De heer Van Nispen (SP):

Dat is een interessante gedachte. Daar wil ik graag over nadenken, maar als je dat op korte termijn zou doen, zou het een enorm tekort tot gevolg hebben waardoor we nog meer moeten bezuinigen op de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. Ik vind dus dat we eerst orde op zaken moeten stellen. Dat zijn volgens mij het grootste probleem en de grootste uitdaging waar het ministerie voor staat. Eigenlijk is dit een begrotingstechnische discussie, waar ik er nog wel een paar van zou kunnen voeren.

De heer Van Oosten (VVD):

Met dat laatste ben ik het niet helemaal eens. Wij regeren in de eerste plaats voor morgen, maar ook voor volgende week. Je moet dus altijd wat langere horizonten in het vizier houden. Het gaat mij erom dat je de discussie over de rechtvaardigheid van boetes op een goede manier kunt voeren wanneer je die discussie belegt bij het Ministerie van V en J en de inkomsten, zoals we altijd doen met inkomsten van de Staat, laat landen bij het Ministerie van Financiën en zo in de staatskas. Het Ministerie van V en J krijgt dan gewoon een structurele uitkering waar het het mee moet doen.

De heer Van Nispen (SP):

Nogmaals, de SP vindt dat boetes in dienst staan van de verkeersveiligheid en niet van de staatskas. Om die reden vind ik deze gedachte interessant. Ik wil er wel op wijzen dat de Minister vorig jaar het omgekeerde heeft gedaan door de boetes uit schikkingen structureel toe te voegen aan de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Die ontwikkeling staat dus haaks op wat de heer Van Oosten voorstelt. Ik zou ervoor zijn om het risico van meer of minder boetes niet alleen te leggen bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Dat ben ik met mijn collega eens.

Na de verkeersboetes kom ik op de overige boetes, want niet alleen in het verkeer zijn de boetes te hoog, ook in het kleinere strafrecht is er volgens kantonrechters een wanverhouding ontstaan tussen de aard van de overtreding en de sanctiehoogte. Zo krijg je een boete van € 220 als je in de metro de deuren openhoudt om nog net mee te kunnen, of € 135 voor het niet aanlijnen van je hond. Of het daarbij gaat over politiestrafbeschikkingen, OM-strafbeschikkingen of boetes van gemeentelijke handhavers zal de mensen echt niet uitmaken. Is de Minister bereid om daar eens goed naar te kijken en te onderzoeken of de hoogte van dergelijke boetes wel in relatie staat tot de aard van de overtredingen?

Ik wil een opmerking maken over het ontnemen van wederrechtelijk verkregen vermogen. Hierop vinden we elkaar namelijk. We zijn het er allemaal over eens dat misdaad niet mag lonen. Daarom hebben we de Minister gevraagd wat ervoor nodig zou zijn om meer crimineel geld af te pakken. Zijn antwoord was: intensivering van het afpakken vereist vooral financieel rechercheurs, digitaal rechercheurs en capaciteit bij het Openbaar Ministerie. Daarachter stond een punt. Er volgde geen concreet plan, niet eens een beleidsvoornemen. Ik zou willen zeggen: kom op zeg, maak nou een plan. Wat gaan we hier nou aan doen? Als je zo goed weet dat een investering op termijn geld oplevert, dan begrijp ik dat echt niet. Ik denk dat er geld blijft liggen wegens capaciteitsgebrek bij de recherche en het Openbaar Ministerie. De Minister zal toch niet graag bekendstaan als dief van zijn eigen portemonnee? Graag ontvang ik ook op dit punt een uitgebreide reactie.

Mijn laatste punt gaat over het beroepsgeheim en het verschoningsrecht voor advocaten en notarissen. Dat is van enorm groot belang, voor de rechtszoekende maar ook voor de rechtsstaat. Het is niet bedoeld om strafbare feiten mee te plegen of te verhullen. Dat benadrukt ook de Nederlandse orde van advocaten. In de voorbeelden die worden gegeven, bijvoorbeeld dat een advocaat in de cc van een e-mail wordt gezet of slechts bij een bespreking aanwezig is om zich op het beroepsgeheim te kunnen beroepen, is evident sprake van misbruik. Dat moet worden aangepakt. Daar is ook overeenstemming over. Maar hoe vaak komt dit voor in de praktijk? Wordt dit type misbruik aangepakt? Als advocaten fout zitten door strafbare feiten te verhullen, moeten het Openbaar Ministerie en het Bureau Financieel Toezicht die signalen wel uitwisselen met de toezichthouders, de lokale dekens. Mijn vraag aan de Minister is: gebeurt dit ook voldoende?

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Ik zal mij beperken tot twee punten die volgens D66 belangrijk zijn. Ik begin met de verklaring omtrent het gedrag. Na zaken als die van Robert M., die we allemaal hebben kunnen volgen, is het begrijpelijk dat er steeds meer aanvragen zijn. In de stukken voor dit AO viel te lezen dat er een explosieve groei is geweest. Werkgevers willen graag zeker zijn dat wordt voorkomen dat iemand een delict pleegt tijdens de uitoefening van zijn functie. Nu is het strafblad leidend bij de beoordeling van de vraag of een vog wordt afgegeven. Ik begrijp uit de stukken dat daar straks wellicht ook politiegegevens bij worden betrokken. D66 heeft daar moeite mee, want het gaat dan niet om veroordelingen of strafbeschikkingen maar om politiecontacten. Politiecontacten zeggen op zichzelf niets over iemands geschiktheid voor een baan. Neem nu etnisch profileren, waarover we het kortgeleden hebben gehad: dat kan extra problematisch worden voor jongeren met een donker uiterlijk die een baan zoeken en daarvoor een vog nodig hebben. Dat soort politiecontacten kunnen hen hinderen bij het verkrijgen van een vog. De beslissing over een vog moet op basis van objectieve gronden en vaststaande feiten worden genomen. Volgens D66 moet dat niet gebeuren op basis van politiegegevens, waar ook valse meldingen bij kunnen staan en die mogelijk vervuild zijn. Ik sluit mij dus aan bij de vraag van de SP aan welke situaties de Staatssecretaris precies denkt.

Een ander punt bij de afgifte van de vog is dat er te weinig maatwerk wordt geleverd. Er wordt te weinig onderscheid gemaakt tussen de functie waarvoor de werkgever de vog aanvraagt en het strafblad waarom het gaat. De Raad van State is daar in toenemende mate kritisch over. Ik noem een uitspraak over iemand die passief kinderporno bekeek, die graag in de bejaardenzorg wilde werken en aan wie de vog werd geweigerd. De Raad van State heeft daar korte metten mee gemaakt. Als de vog steeds belangrijker wordt – het gaat om 800.000 aanvragen – bij het verkrijgen van een baan, vindt D66 het ook belangrijk dat de weging van informatie herzien wordt, om meer maatwerk toe te kunnen passen. Is het niet een goed idee om de reclassering, als bij uitstek geschikte instelling, wat vaker te betrekken bij de beoordeling, in ieder geval als er overwogen wordt om een vog-aanvraag af te wijzen? De reclassering beschikt immers over veel ervaring met de zogenoemde riskanalyse. Ik zou dit de Staatssecretaris willen aanbevelen en zou daar graag een reactie op krijgen. Dat kan met name van belang zijn als het gaat om jongeren aan wie een vog mogelijk geweigerd wordt, want zij moeten nog beginnen op de arbeidsmarkt. Is de Staatssecretaris dat met D66 eens en ziet hij mogelijkheden tot herziening van de beleidsregels of nieuwe wetgeving op dit punt?

De heer Van Oosten (VVD):

Ik wil dit thema van de vog's even afpellen. Ik hoor mevrouw Swinkels duidelijk aangeven dat politiegegevens volgens D66 niet zomaar zouden mogen worden gebruikt bij de beoordeling van de afgifte van een vog. Maar ik hoor mevrouw Swinkels niets zeggen over het tuchtrecht of zwarte lijsten, wat ik ook teruglees in de brief. Heeft zij daar ook bezwaar tegen? Of zegt zij: dat acht ik met zo veel waarborgen omkleed dat ik er geen moeite mee heb?

Mevrouw Swinkels (D66):

In het geval van zwarte lijsten zal het erg afhankelijk zijn van wie die heeft opgesteld. In principe hebben we daar erg veel moeite mee. Wel kun je uitgaan van de justitiële documentatie. Dat is een veel objectievere grond.

De heer Van Oosten (VVD):

Bij een veroordeling op basis van het tuchtrecht stelt een organisatie, met waarborgen omkleed door de beroepsorganisatie, zelf vast dat een persoon zich niet heeft gehouden aan de gedragsregels en misschien zelfs aan de regels der wet. Zou D66 dat niet een reden vinden om zo'n veroordeling toch te verwerken in de beoordeling van een vog-aanvraag?

Mevrouw Swinkels (D66):

Op zichzelf zou dat kunnen, maar het zal altijd moeten gaan om de vraag of de beoordeling op basis van het tuchtrecht verhinderend is voor het afgeven van de vog voor de betreffende baan. Met andere woorden, het zal altijd moeten gaan om aansluiting van de eventuele delicten of overschrijdingen van tuchtregels die zijn gepleegd op de baan waarvoor de vog wordt aangevraagd. Daar gaat het D66 om.

Ik was gebleven bij ZSM (Zo Spoedig, Slim, Simpel, Selectief en Samen Mogelijk). We hebben kunnen lezen dat 40 juristen de achterstanden bij het OM weg aan het werken zijn. Dat is heel mooi, maar de vraag is wel een beetje of het niet heel kwetsbaar is als jonge juristen aan de voorkant zaken schiften, omdat zij misschien eigenlijk te weinig ervaring hebben met wat er aan de achterkant gebeurt, vooral bij zaken die buiten de rechter om worden afgedaan. Ik verwijs in dit verband naar de procureur-generaal bij de Hoge Raad, die heeft gewezen op de soms achterblijvende kwaliteit van de OM-afdoening. Ik verwijs ook, net als mijn collega Van Nispen, naar het Openbaar Ministerie en de gang van zaken in Brabant, waar zwaardere hennepzaken kennelijk ook via ZSM zouden worden afgedaan. Maar een winkeldief die normaal in zo'n ZSM-traject wordt «berecht», is niet hetzelfde als een hennepteler. Ik lees in de stukken dat de Minister dat Brabantse beeld niet herkent, als zou het zijn dichtgeslibd. Maar het OM zegt, parafraserend, wel tegen henneptelers: doe maar afstand van je auto, dan krijg je een werkstraf, teken je een overeenkomst voor de schade en hoef je niet naar de rechter, want als de zaak voorkomt gaan we verder rechercheren en is er de kans dat we veel meer ontdekken. We hebben kunnen lezen dat een officier dit heeft gezegd in de media. Dat lijkt D66 geen wenselijke afweging. Capaciteitsproblemen zouden toch niet moeten bepalen of je al dan niet bij de rechter terechtkomt? Dat knelt met rechtsbescherming en rechtsstaat. Laat de Minister dit op zijn beloop of komen er nog afspraken tussen het OM en de rechtspraak over deze gang van zaken?

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Omwille van de tijd zal ook ik er een paar agendapunten uitpikken, te beginnen met de voortgangsrapportage Versterking prestaties strafrechtketen. Morgen bij het debat over het jaarverslag zullen we het daar uitgebreider over hebben, maar ik wil er een punt uitlichten, namelijk de stand van zaken met betrekking tot de MEOS-applicatie (Mobiel Effectiever Op Straat) voor de politie. Er is veel aandacht besteed aan het analyseren van veiligheidsrisico's en de maatregelen die nodig zijn om die risico's af te dekken. Voorafgaand aan het besluit over de landelijke uitrol zal de informatiebeveiliging, waaronder de bescherming van persoonsgegevens, nogmaals worden getoetst. Na de uitrol zal er doorlopend een risicoanalyse worden opgesteld. Dat klinkt allemaal prima, maar ik mis de financiering. Uit de voortgangsrapportage Informatievoorziening Politie, een bijlage bij de brief van de Minister van 9 juni, blijkt dat 21.000 «MEOS-smartphones» zijn uitgerold, zoals de Minister dat noemt. De bedoeling is dat het er 35.000 worden. Gaat dit lukken binnen de daarvoor bedachte termijn?

Naar aanleiding van de brief over het beroepsgeheim en het verschoningsrecht wil ik ook een paar punten benoemen. De Minister geeft aan dat er gesprekken zijn geweest met de beroepsgroepen, die hebben geleid tot de wens om in een aantal specifieke gevallen het beroepsgeheim nader af te bakenen. Dit zijn echter alleen gevallen waarin volgens het bestaande wettelijk kader geen sprake is van beroepsgeheim. Dat het duidelijker gemarkeerd wordt, vindt mijn fractie prima, maar wij vinden het vrij naïef dat de Minister denkt dat dit zal leiden tot minder onterechte beroepen op het verschoningsrecht. Kan hij er nader op ingaan wat zijn gedachte daarbij is geweest? En wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg tussen het Bureau Financieel Toezicht en de landelijke officieren van justitie, waarin wordt bezien op welke wijze het tuchtrecht beter kan worden benut?

Ik wil nu ingaan op de brief van de Minister over gijzeling, een dwangmiddel dat bijvoorbeeld kan worden ingezet als mensen hun boetes niet betalen. Inmiddels kunnen boetes op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften vanaf € 225 in termijnen betaald worden. Die maatregel begint zijn vruchten af te werpen. Dat is de reden dat nu ook geregeld wordt dat ook sancties die na verhoging meer dan € 225 bedragen, in termijnen kunnen worden betaald. Voor groepen die echt wel willen maar niet kunnen betalen, wordt de mogelijkheid uitgebreid om boetes kwijt te schelden. Daar heeft mijn fractie al eerder het nodige over gezegd. Het is goed dat er rekening wordt gehouden met mensen die echt niet kunnen betalen, maar nu de mogelijkheden worden uitgebreid, zou kwijtschelding volgens mijn fractie eenmaal mogen plaatsvinden en daarna in beginsel niet meer. Is dit het geval? Zo nee, is de Minister bereid om hiernaar te kijken?

Dan een ander puntje over die brief. De Minister gaat in op een vraag die ik stelde in het debat over de herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. De Minister gaf daarin aan dat een verschijningsplicht ter gijzelingszitting geen toegevoegde waarde heeft, terwijl het wel een extra belasting is. Maar de vraag die ik stelde, had daarmee helemaal niets te maken. Dat wil ik toch wel even rechtzetten. Mijn vraag ging over ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. De Minister en ik hebben hierover vaker van mening verschild. Ik hoor graag of de Minister inmiddels van mening is veranderd. Je weet maar nooit!

Dan de brief over de verklaring omtrent het gedrag (vog). Voor bepaalde sectoren wil de Minister het mogelijk maken, de vog enkel op basis van politiegegevens mogelijk te maken. Hij doelt daarbij op functies met geweldsbevoegdheden en functies die een bijzondere informatiepositie hebben, zoals een functie bij het OM of de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Daarvoor is een wetswijziging noodzakelijk. Die zien we graag tegemoet. We hebben dit voornemen twee jaar eerder ook al besproken in een algemeen overleg. Toen hebben we al aangegeven dat dit wel erg op het randje is, want de persoon in kwestie is nog steeds onschuldig. Ondanks dat er geen rechter aan te pas is gekomen, wil de Minister wel een vog kunnen weigeren voor die functies. We wachten de onderbouwing van het wetsvoorstel af, maar we willen wel alvast weten of het de opsporing niet in gevaar gaat brengen. Als een vog geweigerd wordt, ruikt de betreffende persoon, verdachte, zeer waarschijnlijk onraad. Dan maakt hij zich misschien wel uit de voeten of iets dergelijks, wat de opsporing kan bemoeilijken.

Tot slot heb ik nog een vraag naar de stand van zaken met betrekking tot het door de vorige Minister toegezegde onderzoek naar het wettelijk mogelijk maken dat handpalmafdrukken standaard kunnen worden afgenomen van verdachten van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. De Kamer zou het resultaat van dit onderzoek in het eerste kwartaal van dit jaar ontvangen. Wanneer krijgen we dat? Verder verwijs ik naar het rapport naar aanleiding van het onderzoek kwaliteit aangiftes. Daarin wordt ook ingegaan op de vraag, waarom mensen nauwelijks nog aangiftes doen. De Minister heeft dat rapport voor de zomer van dit jaar toegezegd. Graag een reactie.

Voorzitter: Van Toorenburg

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik wil beginnen met het onderwerp voorlopige hechtenis. Cijfers over 2014: 6.100 mensen hebben ten onrechte vastgezeten. Niet schuldig, wel vastzitten in voorlopige hechtenis. Dat heeft de Staat in 2014 28,8 miljoen aan schadevergoedingen gekost. Nederland is kampioen als het gaat om aantal en duur van de voorlopige hechtenis. Dat is niet iets om trots op te zijn. Nogmaals: de rechter ontneemt iemand de vrijheid voordat hij is veroordeeld. Dat moet je doen bij vluchtgevaar en vanwege een aantal andere redenen: zware delicten, ernstig verwarde mensen die een gevaar kunnen vormen enzovoorts. Maar de cijfers waarmee ik begon, maken wel dat ik denk dat voorlopige hechtenis te veel als automatisme wordt gebruikt en niet kritisch genoeg wordt gehanteerd. Want er zijn alternatieven. Niet iedere zaak behoeft meteen voorlopige hechtenis. Je kunt ook aan een enkelband denken, je kunt aan een meldplicht denken, er zijn meerdere wettelijke mogelijkheden als minder verstrekkend alternatief voor voorlopige hechtenis.

De voorzitter:

Bent u klaar met dit onderdeeltje?

De heer Recourt (PvdA):

Nee, nog niet. Ik wil het niet hebben over Zelhem zelf, want ik ken de feiten onvoldoende. Maar ik ben wel geïnspireerd geraakt door deze casus, omdat ook de andere kant van belang is: op het moment dat de rechter advies krijgt om een persoon absoluut niet los te laten, is het nog steeds aan de rechter om dat advies wel of niet op te volgen. Dat is namelijk de kern van het rechterlijk oordeel. Maar voor beide problemen heb ik een oplossing, namelijk een motiveringsplicht. Op het moment dat je voorlopige hechtenis toestaat, motiveer je waarom je geen alternatief hebt gebruikt. Op het moment dat je een advies niet opvolgt, motiveer je waarom je dat niet doet. Dat maakt dat je als rechter zelf verplicht bent daarover kritisch na te denken. De kritiek op de huidige gang van zaken is dat het bijna een fabriek is. Het motiveert bovendien richting de buitenwereld waarom je iets doet zoals je het doet, zodat de buitenwereld er ook iets van kan leren.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik heb de antwoorden van de Minister op de vragen van de heer Recourt op dit punt gelezen. Hij zoomt nu in op een ander onderdeel. Hij noemde daarbij alternatieven. Dan sla ik altijd aan op de enkelband. Ik heb een waslijst van situaties genoemd waarin de enkelband werd doorgeknipt, de batterijen leeg waren of iets dergelijks. Onder de streep was de verdachte altijd kwijt. Nota bene vandaag komt ook weer naar voren dat de loverboy in de Valkenburgse zedenzaak drie keer dat ding heeft gesaboteerd. Hoe kan de heer Recourt de enkelband nog een alternatief noemen?

De heer Recourt (PvdA):

Omdat het een alternatief is. Het is minder verstrekkend dan voorlopige hechtenis. Natuurlijk zitten er nadelen aan. Ik moet eerlijk zeggen: als je dat ding drie keer kunt saboteren, snap ik ook niet waarom je na de eerste keer niet al achter de tralies zit. Dan heb je een kans gekregen, die je dan ook moet pakken. Het is evident niet voor de plegers van heel zware delicten. Maar het ís wel een alternatief.

Mevrouw Helder (PVV):

Op dat punt verschillen wij dan fundamenteel van mening. Bij de vandaag genoemde gevallen zijn slachtoffers betrokken. Dan snap ik überhaupt niet dat een enkelband een alternatief kan zijn voor het op vrije voeten laten van iemand. De heer Recourt snapt dat blijkbaar wel.

De heer Recourt (PvdA):

Het kan een alternatief zijn in de gevallen die daarvoor geschikt zijn. Nogmaals, ik wil niet reageren op zaken in de pers, omdat ik die zaken niet ken. Misschien was het terecht, misschien was het onterecht. Om daaruit de conclusie te trekken dat je een enkelband nooit als alternatief kunt gebruiken voor voorlopige hechtenis gaat me te ver.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik ben blij met deze inbreng van de heer Recourt. Want ook mijn partij staat zeer terughoudend tegen de gemakkelijke toepassing van voorlopige hechtenis door rechters, die daarmee overigens zelf vaak moeite hebben. Dat valt te lezen in het NJB. Bestaat er nu geen motiveringsplicht voor de voorlopige hechtenis?

De heer Recourt (PvdA):

Natuurlijk moet een rechter alle gronden aflopen. Dat is een vrij formele motiveringsplicht. Maar de rechter hoeft niet aan te geven, waarom hij niet naar een alternatief heeft gekeken en/of het advies van de reclassering niet heeft opgevolgd.

Mevrouw Swinkels (D66):

Zou de PvdA er dan voor zijn om de wet op dit punt te veranderen?

De heer Recourt (PvdA):

Ja, ik ben geïnspireerd door dat andere PvdA-amendement over een uitdrukkelijke motiveringsplicht waar het gaat om het requisitoir van de officier van justitie en vooral om het verweer van de advocaat. Dat heeft in de praktijk goed uitgewerkt. De dialoog die een rechtszitting toch ook is, is daarmee op gang gekomen. Iedereen is daar volgens mij nu heel blij mee. Ik kan me voorstellen dat dat in de fase van de voorlopige hechtenis ook wordt gedaan.

Ik had het over het beroepsgeheim en het verschoningsrecht. Die twee zijn evident nodig voor de advocatuur. Ze zijn kernwaarden van de advocatuur, waaraan ik niet wil tornen. Maar je moet wel kritisch kijken of die kernwaarden wel op de juiste manier in de praktijk uitwerken. Ik lees daar goede dingen over in de brief van de Minister. Overigens: als ik het over advocaten heb, heb ik het ook over notarissen. Ik lees dat de Minister in overleg is gegaan met de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) en de Koninklijke Notariële Broederschap. Hij denkt aan afschaffing van het beroepsgeheim als sprake is van een nevenbetrekking, bijvoorbeeld als bestuurder van een rechtspersoon. Dat lijkt mij evident. Ook de advocaat die alleen maar bij een bespreking zit om de inhoud daarvan onder het verschoningsrecht te brengen, kan zich daar niet langer blijven verschuilen. Ook dat steun ik. Hetzelfde geldt voor het voorstel dat het verschoningsrecht niet langer meer mag gelden voor administratie of correspondentie alleen met het doel om een en ander onder het verschoningsrecht te brengen. Ik neem aan dat hiermee ook het probleem van de bedrijfsadvocaten die maar voor een bedrijf werken, de Cohen-advocaten, wordt ondervangen. In de contourennota over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering heeft de Minister al aangegeven dat hij het doorbreken van het verschoningsrecht wettelijk wil vastleggen. Dat lijkt mij heel goed, ook gezien de fundamentele aard van dat recht. Het duurt wel eens wat lang als er discussie is over de vraag of het verschoningsrecht wel of niet terecht is ingeroepen. Wordt er werk gemaakt van een snelle, met waarborgen omklede procedure? Het verschoningsrecht mag geen middel zijn om te marchanderen in het strafrechtelijk onderzoek.

Gijzelen is een ultimum remedium. Ik vind het goed om in de brief van het kabinet te lezen wat daar gebeurd is, zowel aan de voor- als aan de achterkant. De PvdA heeft daar vaak op aangedrongen: veel minder gijzelingen. Er wordt nu nog gezegd dat het wel aan de persoon zelf is om aan te tonen dat hij niet kan betalen. Ja, dat is evident. Maar is er niet al snel een bewijs/vermoeden? Ligt er niet een wat steviger motiveringsplicht voor het OM om te zeggen dat iemand desalniettemin in staat is zijn boetes te betalen en daarom in gijzeling moet? Verder nog een verzuchting: ons huidige systeem is niet goed genoeg ingericht om problemen echt aan te pakken. Als je kijkt naar gijzelingen en de incassopraktijk van de overheid, zie je dat de overheid zelf verhoging op verhoging legt, waarna mensen in de financiële problemen komen. Dan ontstaat er een hele industrie, betaald door diezelfde overheid, die mensen uit de problemen moet halen. Dat is gek. Breng dat geld nou toch van de achterkant naar de voorkant en voorkom dat mensen in de schulden komen, bijvoorbeeld door te voorkomen dat ze makkelijk schulden kunnen maken.

De voorzitter:

Ik geef het voorzitterschap weer terug.

Voorzitter: Recourt

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor de voorbereiding van het antwoord door de bewindslieden.

De vergadering wordt van 11.16 uur tot 11.39 uur geschorst.

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Dank aan de woordvoerders voor hun vragen. De Staatssecretaris en ik zullen ieder onze eigen portefeuille behandelen. In grote lijnen betekent dat dat de strafrechtelijke kwesties door mij zullen worden opgepakt. Zo zijn er vragen gesteld over de verkeersovertreders, de aangiftes, het verschoningsrecht en de strafrechtketen. De Staatssecretaris zal met name reageren op vragen over de gijzelingen en de vog. Natuurlijk zijn wij graag bereid om tussentijds nog andere vragen te beantwoorden. Ik heb een aantal onderwerpen gedestilleerd uit de vraagstelling. Dat zijn de boetes en alles wat daaromheen speelt, de digitalisering van de strafrechtketen, het verschoningsrecht, het afpakken, de handpalmafdruk. Daarna zal ik nog op een aantal andere punten terechtkomen.

Laat ik beginnen met de verkeersboetes. Ik ben het geheel eens met de woordvoerders die gezegd hebben dat het uitgangspunt is dat alle automobilisten zich in Nederland aan de verkeersregels moeten houden en dat iemand het risico loopt om een boete te krijgen op het moment dat hij dat niet doet. De heer Van Nispen vroeg: wanneer, waar, onder welke omstandigheden en met welke achtergrond moeten die boetes worden uitgedeeld? Daar kom ik zo nog op terug, maar één ding is zeker: het uitgangspunt is dat ook overtreders uit andere landen gewoon in Nederland een boete behoren te krijgen. Dat weet de Kamer. Daarover hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik in februari al een brief geschreven waarin wij dat uitgangspunt nog eens even stevig hebben neergelegd.

Inmiddels wordt in Nederland in meer dan 75% van de zaken waarbij voertuigen met een buitenlands kenteken zijn betrokken, een boete uitgestuurd. Het ging in totaal om 750.000 boetes in 2015. De op ons systeem aangesloten landen zijn nu Duitsland, België, Frankrijk, Polen en Zwitserland. In 2016 zullen meer landen worden aangesloten, zoals de heer Van Nispen, de heer Van Oosten en andere leden suggereerden. Het eerstvolgende land is, vermoedelijk nog deze zomer, het niet onbekende land Luxemburg.

Daarnaast worden op dit moment testen uitgevoerd om voor het einde van het jaar nog aanvullende landen aan te sluiten. Ik zal de Kamer hier uiteraard van op de hoogte houden. Op dit moment hebben alle EU-lidstaten de Cross Border Enforcement-richtlijn geïmplementeerd, met uitzondering van Cyprus, Denemarken, Finland, Ierland, Portugal, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk hebben overigens pas in 2017 die verplichting. Naar Polen, zeg ik in de richting van mevrouw Van Toorenburg, worden sinds december 2015 al boetes opgestuurd. Dat zijn er gemiddeld 8.000 per maand. Er is dus wat betreft Polen geen sprake van een uitzondering. Ik weet dat, want ik heb een kopie van de allereerste boete die aan een Pool is verstrekt op mijn werkkamer staan.

Er werd gevraagd waarom het zo lang duurt. Eigenlijk willen wij allemaal dat alle EU-lidstaten op heel korte termijn worden aangesloten om daarmee een sluitend netwerk te krijgen. Dat heeft te maken met een aantal ingewikkelde systemen bij de RDW, de politie, het OM en het CJIB. Dat is niet met één druk op de knop geregeld. Daarnaast moeten er ook aanpassingen plaatsvinden aan de nummerplaatherkenningssoftware van digitale flitspalen, de trajectcontrolesystemen en de mobiele radarsets, maar één ding is zeker: de Cross Border Enforcement-richtlijn, die langzamerhand door alle landen wordt geïmplementeerd, verplicht elke lidstaat zijn kentekenregisters aan andere lidstaten open te stellen, zodat gegevens van kentekenhouders kunnen worden opgevraagd.

Ik heb de Kamer in de brief van 9 maart jongstleden – dat is de brief die ik bedoelde toen ik zei: de brief van februari – geïnformeerd over het langer bewaren van gegevens. Mevrouw Van Toorenburg vroeg daarnaar. De termijn waarbinnen een boete op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bedraagt maximaal vier maanden. Ik ben ervoor om die handhavingstermijn ook maximaal te benutten. Die termijn is daarvoor in principe voldoende, maar de automatische verwerking blijft het uitgangspunt. Het heeft kosten-batentechnisch geen enkele zin om tot handmatige verwerking van verkeersboetes over te gaan. De haalbaarheid daarvan is ook zeer beperkt.

De heer Van Nispen vroeg naar de verhoging van de verkeersboetes. Wat mij betreft worden de verkeersboetes verhoogd als daar noodzaak toe is vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid. Boetes moeten ook worden toegepast op de plekken waar de verkeersveiligheid om maatregelen vraagt. In het debat met de Kamer over de Voorjaarsnota hebben wij daar uitgebreid met elkaar van gedachten over gewisseld. Boetes moeten ook altijd in verhouding staan tot de ernst van de gedraging. De heer Van der Staaij en, ik dacht, ook een van de leden van de VVD-fractie hebben destijds een motie ingediend om te bezien of boetes niet verder kunnen worden verhoogd naarmate het verkeersgedrag huftiger is. Hufterigheid en veiligheid zijn de twee pijlers waarop de boetes en de hoogtes daarvan worden vastgesteld. Bij vaststelling van de hoogte wordt sinds 2005 gewerkt met het tarievenhuis van het Openbaar Ministerie. Dit beoordelingskader zorgt voor vaste verhoudingen tussen de boetes voor verschillende strafbare gedragingen: hoe gevaarlijker, hoe duurder.

Vervolgens vroeg de heer Van Nispen of ik bereid ben om al die boetes en hun verhoudingen nog eens te bekijken. Ik heb de Kamer toegezegd om een onderzoek te doen naar een progressief boetestelsel. Daarbij geldt dat er een goede verhouding moet blijven bestaan tussen de boete en de mate van gevaarzetting. Ik zal erop toezien dat de verhouding met andere overtredingen niet uit het oog wordt verloren. Ik wil de uitkomsten van dat onderzoek graag afwachten en dan het debat met de Kamer vervolgen.

De voorzitter:

Ik zie dat u aan het einde bent gekomen van het boeteblokje. Er zijn twee vragen voor u, te beginnen bij mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De Minister is niet helemaal ingegaan op mijn concrete vraag of de termijn van vier maanden ook in de ogen van het Openbaar Ministerie ruim genoeg is. Dat zou ik nog even expliciet willen horen. Hij heeft ook geen antwoord gegeven op mijn vraag of het binnen Europa hoog op de agenda staat dat wij elkaar aanspreken op verplichtingen en niet alleen op het vrije verkeer. Dat vind ik belangrijk.

Ik heb nog een specifieke vraag. De situatie is een beetje aan het rollen gekomen omdat RTL de moeite heeft genomen om het allemaal eens te analyseren. Waarom schrijft de Minister ons in een brief een heel ingewikkeld verhaal? Daarmee wordt RTL een beetje het bos in gestuurd. Het lijkt er ook op dat het gaat om gesloten termijnen; het hoeft niet meer geanalyseerd te worden, want de flitsers en de boetes zijn er niet meer. Maar ik heb de stukken ingezien; RTL heeft niet voor niets een verzoek met een ex nunc gedaan. Dat betekent dat het doorloopt tot nu. RTL wil zicht hebben op de feiten. Kan de Minister daarop ingaan? Dat doet hij niet in zijn brief. Hij heeft RTL toch een beetje het bos in gestuurd.

Minister Van der Steur:

Als mevrouw Van Toorenburg de brief goed leest, is het duidelijk dat het een heel ingewikkelde discussie is geweest met RTL, maar wel een heel goede discussie. Ik ben heel blij met de manier waarop die is afgewikkeld. Ik ben ook heel blij met de aandacht die RTL aan dit onderwerp heeft besteed, omdat RTL met mij tot de conclusie kwam dat de dekking van de verkeersboetes die in Nederland worden gepleegd heel hoog is, dankzij de landen tot wier registers wij nu al toegang hebben. Dat geldt met name voor de toegang die wij sinds kort hebben tot Polen. Wij hebben steeds gezegd: wij zullen de volgende landen met prioriteit aansluiten als wij verwachten dat de graad daarmee snel omhooggaat. Uit het ene land komen meer automobilisten die door Nederland rijden en uit het andere land minder. Het is ons uitgangspunt om ervoor te zorgen dat wij de landen waarvan de meeste automobilisten in Nederland rijden, het snelst worden aangesloten. Dat is ook gebeurd met de ons direct omringende landen. Om die reden is het percentage verkeersboetes die buitenlanders in Nederland krijgen heel hoog.

Met RTL hebben wij afgesproken dat het voortgangsrapportages krijgt. RTL wordt gewoon geïnformeerd. Wij maken dat overigens ook gewoon openbaar. Door RTL werd duidelijk dat niet geheel duidelijk was hoe de boetes die je niet automatisch kunt koppelen, werden gearchiveerd en verwerkt. Wij hebben goede stappen gezet om ervoor te zorgen dat de archivering zo goed mogelijk is. Waar mogelijk zou in de toekomst nog gebruik kunnen worden gemaakt van die gegevens. Dat betekent dus dat wij, als wij in staat zijn om gegevens automatisch te verwerken, terug kunnen kijken en nog een aantal van die boetes kunnen verwerken. Dat is de gedachte, maar de handhavingstermijn van vier maanden is wat ons betreft genoeg. Het OM gaat vervolgens niet, zeg ik in de richting van mevrouw Van Toorenburg, nog in die bak graaien, want als het niet automatisch verwerkt kan worden, heeft ook dat graaien geen zin. Het gaat erom dat die bak beschikbaar is. Op het moment dat automatische verwerking mogelijk is, kun je ze met terugwerkende kracht meenemen. Zo is de gedachte. Dat was een lang antwoord, maar het was ook een ingewikkelde vraag.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ja, maar op onderdelen ook heel simpel. Waarom schrijft de Minister ons dat het verzoek van RTL liep tot 23 september, terwijl dat – ik heb natuurlijk vanochtend contact gehad met RTL – feitelijk niet juist is? Het verzoek liep door. Ik heb hier foto's van de brieven van RTL. Het was een verzoek met een ex nunc. Dat betekent dat tot op heden inzage zou moeten worden gegeven. Zet de Minister dat vandaag netjes recht? Het loopt immers niet tot 23 september, maar het loopt ook daarna door. Het is een beetje akelig als de Minister zegt dat het tot dan is, terwijl ik hier stukken voor mij heb waarin staat dat het niet zo is. Laten wij dat snel uit de wereld helpen, anders wordt het weer zo'n ding, in die zin dat wij niet goed geïnformeerd zijn.

Minister Van der Steur:

Het is maar waar je «een ding» van wilt maken, want RTL en mijn departement hebben heel goed contact gehad en heel goede gesprekken gevoerd. Ik was zelf ook bij het laatste gesprek, dus ik denk niet dat er een ding is tussen RTL en mijn departement. Er was zeker een discussiepunt. Dat hebben wij gelukkig goed kunnen oplossen. Dat was technisch ook heel ingewikkeld. Ook dat is goed opgelost. Volgens mij zijn de verhoudingen met RTL op dit punt buitengewoon goed. RTL krijgt alle informatie die nodig is. Wij gaan die informatie ook zelf openbaar maken. Dus mevrouw Van Toorenburg hoeft zich daar geen zorgen over te maken. Als het wel zo is, dan hoor ik het graag.

De tweede vraag van mevrouw Van Toorenburg was of CBE (Cross Border Enforcement) hoog op de agenda staat in Europa. Uiteraard, want het is in belang van alle landen om dat te doen. Iedereen wil in principe graag dat chauffeurs van de ene lidstaat die verkeersovertredingen plegen in een andere lidstaat, de boetes daarvoor kunnen ontvangen.

De heer Van Nispen (SP):

De Minister benadrukte het belang van de verkeersboetes voor de verkeersveiligheid. Maar zegt hij hier heel eenduidig: ik ga alleen de verkeersboetes verhogen als aantoonbaar wordt onderbouwd dat het van belang is voor de verkeersveiligheid? Spelen andere motieven dus geen rol?

Mijn tweede vraag gaat over de kleinere boetes. De Minister heeft een onderzoek aangekondigd. Volgens mij loopt er al een onderzoek naar de bestuurlijke boetes naar aanleiding van een ongevraagd advies van de Raad van State. Mijn zorg is dat de verhouding van de kleinere boetes die ik noemde, daar niet in zit. Ik wil ervan verzekerd zijn dat het onderzoek waar de Minister nu op wijst, ook gaat over de kleinere boetes die ik genoemd heb. Het maakt voor mensen immers niet uit wat de juridische term is voor een boete; een boete voelt als een boete. Ik wil dat graag meegenomen hebben bij dat onderzoek.

Minister Van der Steur:

De heer Van Nispen vraagt mij vier dingen. Ik begin even met twee. Allereerst zitten aan de verhoging van verkeersboetes twee aspecten. Het eerste is verkeershandhaving met het bestaande boetestelsel. Het tweede is het onderzoek dat wij doen naar een progressief boetestelsel. Handhaving vindt plaats op basis van de verkeersveiligheid. Ik heb in het vorige debat uitgebreid toegelicht aan de heer Pechtold hoe dat precies gaat. Het OM heeft daar een belangrijke rol in. Dat bepaalt op basis van bepaalde gegevens waar flitskasten moeten komen en hoe die boetes worden verwerkt. Mijn beleid is dat het op wegen waar meer verkeersdoden vallen, voor de hand ligt dat de verkeershandhaving wordt verhoogd, maar er zijn nog meer plekken in Nederland waar wij ons zorgen over maken en waar de verkeershandhaving wordt verhoogd. Dat is de verkeershandhaving. Dat betekent bijvoorbeeld het plaatsen van flitspalen of het aanleggen van trajectcontroles of het intensiveren van het verkeerstoezicht. Dat gaat allemaal op basis van de huidige verkeersboetes. Die zijn verhoogd als gevolg van inflatiecorrectie, maar verder niet.

Dan is er een verzoek van de Kamer gekomen om een onderzoek te doen naar een progressief boetestelsel. Met name de PvdA-fractie nam daarin het voortouw in de vorm van de heer Nijboer als ik het mij goed herinner. Zeg ik dat goed?

De voorzitter:

Het was de heer Hoogland.

Minister Van der Steur:

De heer Hoogland. Precies. Ik twijfelde ook al. De heer Hoogland heeft daar specifiek om gevraagd. Daarvan heb ik gezegd: ik vind dat een interessante gedachte. Wij zien nu namelijk dat iemand die drie keer een heel zware verkeersovertreding begaat door bijvoorbeeld drie keer veel te hard te rijden, drie keer dezelfde boete krijgt. Heel veel mensen zeggen dan: dat is eigenlijk niet reëel, want als je recidiveert, zou je eigenlijk een hogere straf moeten krijgen. Het probleem daarbij is dat wij in ons Mulderstelstel gekozen hebben voor een systematiek waarmee wij op relatief eenvoudige wijze op basis van het kenteken van een auto een boete kunnen opleggen. De vraag die nu onderzocht wordt, is of wij op de een of andere manier toch een progressief boetestelsel kunnen krijgen dat recht doet aan het rechtvaardigheidsgevoel van de samenleving, waarbij je hogere verkeersboetes krijgt als je vaker in de fout gaat, maar waarbij wij wel het Muldersysteem met de kentekenregistratie behouden. Dat is de vraag die voorligt. Daarbinnen kijk ik ook naar die andere boetes, zoals de heer Van Nispen vraagt, want die moeten wel in verhouding blijven.

De voorzitter:

Dat is het antwoord op vraag één. Wilt u eerst deel twee horen of hebt u hier al een vervolgvraag op, mijnheer Van Nispen?

De heer Van Nispen (SP):

Beide vragen zijn wel beantwoord, maar toen ik het had over de overige boetes, had ik het niet meer over de verkeersboetes maar juist over het niet aanlijnen van je hond of het openhouden van een deur in de metro. Daar staan torenhoge boetes op. Mijn vraag is of daar ook naar gekeken wordt. De Minister begon toen een heel verhaal over de verkeersboetes, maar dat was precies het onderzoek waar ik niet op doelde. Als hij kan toezeggen dat er ook kritisch wordt gekeken naar de verhouding van de overige boetes, dan beschouw ik dat alsnog als een toezegging.

Maar ik heb nog een ander punt dat wel weer gaat over het verkeer. De handhaving kun je verhogen. Dan verhoog je dus niet de boetes maar leg je wel meer boetes op. Als je dan een erge complotdenker bent, dan zou je kunnen denken: dat is in het belang van de staatskas. Maar de Minister sluit dus uit dat er andere motieven zouden kunnen spelen dan het bevorderen van de verkeersveiligheid? Er is dus geen enkel ander motief om meer boete-inkomsten te genereren in die zin dat het ministerie of de hele rijksoverheid krap bij kas zit? De Minister kan dus uitsluiten dat er geen enkel ander belang speelt dan de verkeersveiligheid?

Minister Van der Steur:

De heer Van Nispen stelt veel vragen tegelijk in één interruptie. Allereerst had hij gevraagd naar de samenhang met het ongevraagde advies van de Raad van State. Daarvoor geldt uiteindelijk een heel ander systeem; dat gaat heel ergens anders over. Ik raad de heer Van Nispen aan om dat advies eens te lezen, want het is buitengewoon boeiend. De Raad van State adviseert de regering om eens fundamenteel na te denken over het verschil tussen de strafrechtelijke en de bestuursrechtelijke boetestelsels. De regering is er druk mee in de weer, want dat is een buitengewoon ingewikkeld vraagstuk waar de Raad van State terecht aandacht voor heeft gevraagd. Dit noopt zeker tot reflectie.

Het tweede is dat de verhoudingen tussen de boetes onderling in het boetehuis van het Openbaar Ministerie zijn opgenomen. Dit betreft niet de boetes waar de heer Van Nispen nu over spreekt; dat zijn de gemeentelijke boetes die vastgesteld worden op grond van de APV en waar de rijksoverheid geen enkele zeggenschap over heeft. Als de heer Van Nispen een discussie wil voeren over het openhouden van een deur bij de metro of het aanlijnen van een hond, dan mag hij dat doen, maar niet met mij. Dat moet hij echt doen via zijn SP-partijgenoten in de gemeenteraden waar dat soort boetes worden opgelegd. Daar ga ik niet over. Ik ga ook geen afwegingen maken tussen het rijksboetestelsel en het gemeentelijk boetestelsel, omdat ik niet over het gemeentelijk boetestelsel ga. Dat mag de heer Van Nispen mij niet kwalijk nemen.

Ook is gevraagd hoe het met het beleid zit. Ik ben daar heel helder over geweest. Het beleid is gericht op verkeersveiligheid. Dat betekent dat elke maatregel die je neemt in dienst van de verkeersveiligheid moet staan. Dat laat onverlet dat we, gegeven de huidige problematiek, wel de intentie hebben om ervoor te zorgen dat met de versterking van de handhaving vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, natuurlijk ook een bijdrage wordt geleverd aan het tekort op de post boetes en transacties van mijn ministerie.

De heer Van Nispen (SP):

Het venijn zit hem dus in de staart. Het gaat dus wel degelijk om het tekort. Ik wil iets anders rechtzetten: als de Minister mij aanraadt om een bepaald stuk te lezen, hoe weet hij dan dat ik dat niet allang heb gedaan? Ik raad de Minister aan om dan beter naar mijn vragen te luisteren. Ik had namelijk niet gevraagd om uit te leggen wat de Raad van State ongevraagd heeft geadviseerd en wat we naar aanleiding daarvan gaan onderzoeken. Dat weet ik juist en daarom vraag ik of ook de kleinere boetes daarbij betrokken worden. Het antwoord is dus: nee. Dat is duidelijk, maar de Minister hoeft mij niet aan te raden om stukken te lezen als hij zelf niet luistert naar de vragen die ik hem heb gesteld.

Minister Van der Steur:

Ik ken de heer Van Nispen als iemand die zijn dossiers buitengewoon goed leest. Op basis van de vraag die de heer Van Nispen stelde, had ik echter de indruk dat hij het niet had gelezen: hij vroeg naar gemeentelijke boetes. De term «gemeentelijke boetes» komt helemaal niet voor in het advies van de Raad van State. De Raad van State adviseert om fundamenteel na te denken over de vraag wanneer er sprake is van strafrechtelijke handhaving en wanneer je overgaat tot bestuursrechtelijke handhaving. Staan die twee nog in de juiste verhouding tot elkaar? Dat is een terecht punt waar we binnen het kabinet zeker nog over te spreken komen.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de digitalisering van de strafrechtketen. Ik kan berichten dat er goede voortgang wordt geboekt. De digitalisering van de strafrechtketen vindt uiteraard plaats in fasen. Voorzieningen zoals het Burgerportaal en het Advocatenportaal zijn inmiddels gerealiseerd. Binnen verschillende proeftuinen worden noodzakelijke systeemaanpassingen en nieuwe werkprocessen ontwikkeld. Vanaf 2016 zullen de papierstromen tussen de ketenorganisaties worden uitgefaseerd en zullen nieuwe werkprocessen worden geïmplementeerd. Naar verwachting start midden dit jaar de landelijke implementatie van het centraal digitaliseren van interventiezaken. In de eerstvolgende rapportage over de Versterking prestaties strafrechtketen, die ik naar verwachting nog voor het zomerreces, dus binnen de komende twee weken, aan de Kamer zal toesturen, zal ik de Kamer ook nader inhoudelijk en gedetailleerd over de voortgang van de digitalisering berichten.

Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd hoe we de kosten in de hand houden. Ik heb al aangegeven hoe het systeem werkt. Er wordt met proeftuinen gewerkt. Zo wordt ervoor gezorgd dat die stappen telkens weer kunnen worden genomen en dat de kosten door middel van kleine en overzichtelijke stappen steeds goed in te schatten zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vind het toch een te ambtelijke reactie. Ik denk dat geen enkele rechercheur snapt wat de Minister nu zegt. De vraag is heel concreet: wanneer mogen de rechercheurs een fatsoenlijk kopieerapparaat verwachten, een telefoon waarmee ze kunnen fotograferen en normaal kunnen bellen – en waarop ze het kunnen zien als de burgemeester een tip geeft om ergens naartoe te gaan – een iPad en een laptop? Mag een forensisch rechercheur iets anders dan museale ondersteuning? En wanner krijgt hij die?

Minister Van der Steur:

Dat onderwerp past misschien heel goed in het algemeen overleg over de politie dat we volgende week hebben. Ik wil mij er best op voorbereiden of deze heel specifieke vraag onderdeel is van de IV-portfolio van de nationale politie. In het kader van dit AO over strafrechtelijke onderwerpen heb ik me daar niet op voorbereid. Eén ding is wel zeker: de Kamer heeft van mij op een aantal terreinen heel belangrijke stukken gekregen, namelijk het visiedocument, waarin we aangeven hoe de hele keten digitaal moet gaan werken. Dat betekent dat er nu op diverse plekken pilots zijn en dat we een strategie opzetten met het bestuurlijk ketenberaad om het digitale werken ketenbreed op te zetten. Dat is het uitgangspunt. Hoe het specifiek met de kopieerapparaten zit, zal ik graag volgende week vertellen. Daar hoeft mevrouw Van Toorenburg dan niet naar te vragen; ik zal het haar zelf met enthousiasme vertellen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Heel goed, want dat was de strekking van mijn vraag. Ik wil dat het dáár begint waar het echte onderzoek plaatsvindt. Daar moet fatsoenlijke ondersteuning zijn, zodat de keten vervolgens kan werken. Als de Minister dat volgende week in een brief of in een debat in gewonemensentaal kan uitleggen, dan zijn de rechercheurs misschien ook een keer tevreden.

Minister Van der Steur:

Dat doe ik met plezier. Ik zal proberen om dat zo veel mogelijk in gewonemensentaal te doen.

Dan het blok verschoningsrecht. Ik ondersteun in algemene zin de woordvoerders in hun opvatting dat het beroepsgeheim, het daaruit voortvloeiende verschoningsrecht en de daar weer aan verbondene geheimhoudingsverplichting voor specifieke beroepen, zoals de advocatuur en het notariaat, voor onze rechtsstaat van groot belang zijn. Daar is gelukkig geen discussie over. Wel is er discussie over het volgende; die discussie wordt langs verschillende routes aangevlogen. Mede als gevolg van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, maar ook als gevolg van een aantal incidenten die we met elkaar hebben geïdentificeerd, lijkt het ons toch goed – de Kamer heeft er ook op aangedrongen – om nog eens heel zorgvuldig te bekijken of er op enig moment sprake is van misbruik. En als er sprake van is, kunnen we het dan effectief aanpakken? Moeten er maatregelen worden genomen om het op een effectieve manier te doen? In algemene zin voeg ik daaraan toe dat ik nog steeds in zeer goed overleg ben met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Nederlandse orde van advocaten (NOvA). De NOvA is voornemens om bij de eerstvolgende aanpassing van de gedragsregels op dit punt ook een aantal wijzigingen door te voeren. De NOvA is dus ook zelf, gegeven de discussie, voornemens om daarin een aantal stappen te zetten. Daarmee maken ze voor hun eigen achterban duidelijker wanneer je wel en wanneer je niet het verschoningsrecht, de geheimhoudingsverplichting of het beroepsgeheim kunt afroepen over bepaalde informatie. Tegelijkertijd blijven we nadenken over de vraag of we ook wettelijk gezien een aantal stappen moeten zetten.

Mevrouw Swinkels (D66):

De Minister is toch ook van plan om het beroepsgeheim en het verschoningsrecht wellicht verder te doorbreken. In zijn brief kondigt hij namelijk aan dat hij het toestaan van uitzonderingen op het verschoningsrecht nader zal laten uitwerken, ook in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Kan de Minister aangeven wat hij daar precies mee bedoelt? Gaat het om een uitbreiding van die doorbrekingsmogelijkheden?

Minister Van der Steur:

Nee, ik ben het volgende van plan. Ik ben aan het nagaan of de reikwijdte van het verschoningsrecht nader moet worden geduid in het nieuwe wetboek. Ook ga ik na in hoeverre de doorbreking van het verschoningsrecht, zoals die inmiddels op een aantal terreinen is toegewezen door jurisprudentie van de Hoge Raad, ook zou moeten worden gecodificeerd. We bekijken hoe de procedure loopt die moet worden gevolgd bij de inbeslagneming van verschoningsrechtsmateriaal. Die elementen zullen dan worden opgenomen in de wetsvoorstellen voor Boek 1 en 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Die wetsvoorstellen zullen volgens de aangepaste planning op verzoek van de Kamer in januari 2017 in consultatie gaan.

De heer Van Nispen vroeg of er veel misbruik is. Hij kent zonder twijfel ook de artikelen die daar in het verleden over zijn geschreven. Onder andere door het Openbaar Ministerie is weleens gezegd dat het vaak wordt geconfronteerd met geheimhouders die naar zijn beleving misbruik maken van het beroepsgeheim. We hebben daarover geen echte cijfers, omdat het in principe niet wordt geregistreerd in het systeem van het Openbaar Ministerie. Er wordt door het Openbaar Ministerie uiteraard wel melding gemaakt bij de deken of de ringvoorzitter als er serieuze zorgen zijn dat iemand zich ten onrechte op het beroepsgeheim beroept. Dan is het aan de beroepsgroep zelf om de tuchtrechter in te schakelen.

De heer Van Oosten vroeg of er gegevensuitwisseling plaatsvindt. Ik denk dat hij daarmee doelde op een motie van een van zijn ex-fractiegenoten, die de Kamer niet al te lang geleden verlaten heeft en inmiddels een andere baan in het politieke bestel heeft. Ik waardeer het zeer dat de heer Van Oosten die vraag stelt. Ik heb al gezegd dat er overleg plaatsvindt met de beroepsorganisatie, mede naar aanleiding van de motie, naar de wijze waarop in het strafrechtelijk onderzoek met geheimhouding wordt omgegaan. Dit voorkomt discussie in individuele strafzaken. Desondanks kan het geen kwaad als de rechterlijke macht, de deurwaarders, de advocatuur en het notariaat vaker en indringender met elkaar van gedachten wisselen over wat zij bij elkaar constateren. Ook kleine signalen kunnen van belang zijn; soms zijn drie kleine signalen samen één groot signaal. De indruk bestaat dat er op dat punt al heel veel is verbeterd in de afgelopen jaren, maar het kan helemaal geen kwaad om hier nog eens met elkaar vast te stellen dat de Kamer en de regering van de betrokken organisaties verwachten dat zij gezamenlijk meewerken aan het op peil houden van de kwaliteit en de integriteit van alle organisaties die samen een belangrijke drager van ons rechtsstaat zijn.

De heer Van Nispen (SP):

Laat ik beginnen te zeggen dat ik mij die motie nog vrij goed kan herinneren. Mijn grootste bezwaar tegen de behandeling van dit onderwerp is dat er wordt gesproken in beelden. Er zijn geen concrete cijfers van het aantal gevallen van misbruik, maar er wordt gezegd dat het een groot probleem is. Dat vind ik de makke van dit onderwerp. Als er sprake is van misbruik, vinden we allemaal dat dat moeten worden aangepakt. Dat schijnt dus ook al te kunnen en zelfs al te gebeuren. Het enige wat we dan moeten doen, is dus zorgen voor goede informatie-uitwisseling tussen het Openbaar Ministerie, het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en andere betrokkenen, en de advocaten. Pas als we zien dat signalen wel worden doorgegeven maar er niets mee gebeurt, hebben we toch eigenlijk pas een probleem? Kan de Minister daarop ingaan? Hoe weten we hoe groot het probleem is? Wat staat ons te doen als we dat niet eens weten?

Minister Van der Steur:

Volgens mij realiseert iedereen zich dat het probleem misschien niet zo groot is maar dat het er wel is. Het Openbaar Ministerie heeft, op basis van praktijkervaring, al meerdere malen aandacht gevraagd voor signalen dat er geheimhouders zijn die op een onjuiste manier gebruikmaken van hun voorrechten. De heer Van Nispen spreekt ook met officieren van justitie, dus zonder twijfel heeft hij er ook van gehoord. Het simpele feit dat zo'n organisatie of zo'n individuele praktijkbeoefenaar onderdeel is van onze rechtsstaat, betekent dat het al een probleem is als er eentje misbruik van maakt. Daarover zijn we het met elkaar eens. Om die reden proberen we dat op te lossen. Het is dan ook goed om te zien dat de orde van advocaten maar ook de notariële beroepsorganisatie daarin hun eigen verantwoordelijkheid nemen. De heer Van Oosten zegt dat de Nederlandse orde van advocaten er het belang van inziet om buiten het overigens heel heldere wettelijke kader, ook nog eens aan de eigen achterban nader toe te lichten wanneer iemand een beroep mag doen op het verschoningsrecht en wanneer iemand dat niet mag doen. Ik zie dat toch wel als een belangrijk punt. Volgens mij, zo zeg ik tegen de heer Van Nispen, is het probleem niet groot, maar wel ernstig, omdat het mensen betreft met een bijzonder voorrecht, waar je absoluut geen misbruik van mag maken om een misdrijf te verhullen.

De heer Van Nispen (SP):

Daarover zijn we het volgens mij helemaal met elkaar eens. Mijn punt is een ander. Ja, ik spreek ook officieren van justitie die daar melding van maken. Ik zeg tegen hen dat ze het vooral moeten melden bij de toezichthouders, want die kunnen er wat mee. Ik kan echter niet zoveel met interviews in kranten waarin wordt gesuggereerd dat er een heel groot probleem is, zonder dat we daar cijfers bij hebben. Ik vind het vooral van belang dat we degenen aanpakken die er misbruik van maken. Daarvoor is volgens mij nodig dat we die informatie goed uitwisselen en dat zij terechtkomt op de plek waar de mensen er wel wat mee kunnen.

Minister Van der Steur:

Dat wil ik graag onderstrepen, zo zeg ik ook tegen mevrouw Helder, die vroeg naar de stand van zaken van de gesprekken met het BFT over het tuchtrecht. Mevrouw Helder wijst er terecht op dat het BFT, de KNB en het Openbaar Ministerie samen bekijken hoe de informatie-uitwisseling verder kan worden verbeterd in het kader van het toezicht op notarissen. Daar zijn deze organisaties nog volop mee bezig. Ik zal de Kamer daarover later dit jaar gedetailleerd kunnen informeren in de fraudebrief. Het doel van deze gesprekken is dat er in de strafzaken geen discussie ontstaat over de reikwijdte van die verschoningsrechten, maar dat er juist op voorhand al helderheid is over wat wel en wat niet onder het verschoningsrecht valt.

De heer Recourt vroeg in dat kader of er werk wordt gemaakt van snellere procedures in het kader van het verschoningsrecht. Dat element wordt meegenomen bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Naar aanleiding van de gesprekken die ik heb gevoerd, kan ik melden dat er wel gevoelens zijn. Ik kan ze echter niet kwantificeren, omdat het verhaal heel ingewikkeld is. Er zijn goede regels voor het in beslag nemen van informatie, maar het vervolgens inzichtelijk krijgen van die informatie kan heel lang duren. Ik ben dus heel benieuwd. Dit is een van de punten waarbij ik ook zelf met interesse afwacht hoe we daar in het kader van de modernisering mee zullen omgaan.

De heer Recourt vroeg ook naar de Cohen-advocaten. Dat zijn de advocaten in dienstbetrekking. Voor hen gelden dezelfde regels als voor alle andere advocaten. Dat is op zichzelf dus geen probleem. Het enige spanningsveld – maar dat gaat volgens mij in het afgelopen jaar heel goed – is natuurlijk dat een advocaat in dienstbetrekking ook nog een loyaliteit kan voelen naar zijn werkgever en misschien zelfs op zekere terreinen in een hiërarchische relatie met hem staat. Maar dat mag niet afdoen aan de onafhankelijkheid die de betrokkene als advocaat moet hebben. Ik denk dat er heel veel voorbeelden zijn van zeer succesvolle dienstverleners, bijvoorbeeld rechtsbijstandsverzekeraars, waar mensen advocaat in dienstbetrekking zijn en dat heel integer en succesvol doen.

Mevrouw Helder (PVV):

Het antwoord dat de Minister gaf, was niet het antwoord op de vraag die ik gesteld heb. Ik heb de brief zo gelezen dat de Minister zegt: er zijn gesprekken en een van de resultaten is dat er toch wel een wens naar voren komt om in een aantal specifieke gevallen de grenzen van het beroepsgeheim nader af te bakenen. Dan worden er voorbeelden genoemd waartoe naar mijn mening – en ik denk niet alleen die van mij – het beroepsgeheim zich niet uitstrekt. Het zijn gevallen die er vrij duidelijk buiten vallen. In het kader daarvan heb ik dus de vraag gesteld of dit nou echt leidt tot minder onterechte beroepen op het tuchtrecht. Mijn concrete vraag is: komt er een wetsvoorstel of iets van een richtlijn, of leiden die gesprekken ertoe dat gevallen die wel binnen dat beroepsgeheim zouden vallen maar waar twijfel over is, nader worden afgebakend?

Minister Van der Steur:

Er zijn twee lijnen. De lijn van de gesprekken is precies wat mevrouw Helder bedoelt te bereiken, namelijk dat er tussen de drie partijen, het BFT aan de ene kant, het notariaat aan de andere kant en het OM, minder misverstand is over waar de grenzen liggen. De andere lijn is dat daar waar er nog misverstanden zouden zijn of waar misverstanden niet opgelost kunnen worden, het verstandig is om nog eens naar de wet te kijken om te bezien of we daarin het een en ander kunnen verduidelijken. Dat kan dan weer op twee manieren. Ten eerste gewoon in het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van de vraag wat je wel en niet in beslag mag nemen en hoe die procedures lopen. Ten tweede eventueel in de Wet op het notarisambt en de Advocatenwet, naar aanleiding van de vraag hoe het precies zit met de advocatuur en het notariaat. Deze tweede lijn is verstrekkender. Ik denk dat we ook hier weer lang moeten blijven volhouden dat zelfregulering van groot belang is. Daarom juich ik het ook toe dat de Nederlandse orde van advocaten heeft aangegeven dat zij in de toelichtingen op de gedragsregels verder wil verduidelijken waar wel en waar niet terecht een beroep kan worden gedaan op het verschoningsrecht.

Voorzitter: Van Toorenburg

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb nog een vraag over de Cohen-advocaat, de advocaat in loondienst. Ik snap dat het natuurlijk geen probleem is bij een advocaat bij een rechtsbijstandsverzekeraar, want die procedeert voor de klanten van die rechtsbijstandsverzekeraar. Maar het gaat om gevallen waarin de advocaat voor de eigen broodheer procedeert. Wat is dan het principiële onderscheid met een bedrijfsjurist?

Minister Van der Steur:

Volgens mij geldt daarvoor – maar dat zou ik graag verifiëren – dat als hij dat doet in de hoedanigheid van een advocaat, de advocatuurlijke regels gelden. Hij moet dan ook los van de belangen van zijn eigen broodheer zijn advocatenbelang en het belang van de advocatuur voorop blijven stellen. Volgens mij is er inmiddels ook duidelijkheid geschapen dat je je dan niet af en toe als niet-advocaat kunt afficheren. Volgens mij is er uitgesproken dat je je niet kunt ontdoen van je advocatenrol. Maar als u het precies wilt weten, moet ik daar echt even verder over nadenken. Dan kan ik er misschien schriftelijk op reageren.

De heer Recourt (PvdA):

Het zou fijn zijn als de Minister daar toch nog eens over wil nadenken. Uit zijn woorden zou je kunnen opmaken dat er nu geen probleem is. Maar onafhankelijkheid is zo'n essentiële eigenschap van advocaten. Als je voor je eigen broodheer procedeert en dat ook je enige broodheer is, zie ik die onafhankelijkheid echter niet. Ik zie daar dus echt nog wel een probleem.

Minister Van der Steur:

Ik stel voor dat ik dit aspect meeneem in de voortgangsrapportage.

Voorzitter: Recourt

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik ga door met het element van de strafrechtketen. De heer Van Nispen vroeg hoe er zicht wordt gehouden op de ongewenste uitstroom en hoe we die uitstroom kunnen voorkomen. Daar is de recent ontwikkelde Strafrechtketenmonitor (SKM) voor. Deze geeft goed inzicht in de verschillende zaakstromen binnen de keten. Door middel van deze monitor wordt het inzicht in de prestaties van de strafrechtketen verder vergroot. Dat biedt aanknopingspunten om de prestaties te verbeteren en ongewenste uitstroom tegen te gaan. Daarnaast zijn er verschillende maatregelen getroffen en zijn er projecten opgestart om de kwaliteit van de zaakbehandeling, van de processen-verbaal en van andere elementen te verbeteren en op die wijze ook ongewenste uitstroom te voorkomen. De Kamer wordt hierover geïnformeerd in de halfjaarlijkse rapportages. Ik zei al dat de eerstvolgende nog voor het zomerreces komt.

De heer Van Nispen vroeg ook hoe het komt dat het beeld in rapportages soms niet overeenkomt met de praktijk. De rapportages die de Kamer ontvangt, zijn gebaseerd op de input van de ketenorganisaties en worden ook in overleg met hen opgesteld. Ze moeten dus ook overeenkomen met de praktijk. Zo simpel is het leven.

De heer Van Nispen vroeg verder naar ZSM. Dat debat hebben we eigenlijk vorige week al gevoerd, bij het algemeen overleg over georganiseerde criminaliteit. Daar heb ik heel uitgebreid het hele element van het artikel in Brabant aan de orde gehad. We hebben toen nog eens een keer met elkaar vastgesteld dat wij vinden dat zware zaken via het strafrecht moeten worden afgehandeld, dat het OM de bevoegdheid heeft om zelf zaken te alloceren waar het dat wil – daar wil ik ook niet aan afdoen – maar dat het uitgangspunt overeind staat dat een zware strafzaak gewoon op een zware manier, via de rechter, moet worden afgedaan.

Mevrouw Swinkels vroeg ook nog naar ZSM en naar de kwaliteit en capaciteit van de afdoening van zaken door het Openbaar Ministerie. Ik zal daar aandacht aan besteden in de eerstvolgende VPS-rapportage, die de Kamer de komende weken nog ontvangt.

De voorzitter:

Hierover is een vraag van de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb toch nog een korte vraag. Natuurlijk wil ik de discussie van vorige week niet helemaal overdoen, maar ik heb vandaag wel het concrete punt aan de orde gesteld dat we het risico lopen dat als een bepaald strafbaar feit ZSM wordt afgedaan hoewel we het vermoeden kunnen hebben dat er nog hele netwerken achter zitten, er niet op door wordt gerechercheerd. Hoe ziet de Minister dat risico?

Minister Van der Steur:

Dat hebben we vorige week uitgebreid aan de orde gehad, toen we spraken over de korte klap en de lange klap. Ik heb uitgelegd waarom de korte klap ook een belangrijk onderdeel kan zijn van de lange klappen. Bij de korte klappen wordt immers ook materiaal in beslag genomen dat ervoor zorgt dat je meer zicht krijgt op de criminele organisatie. Als je de zaak van de betrokkenen via een ZSM-strafbeschikking afdoet, kun je wel degelijk hun mobiele telefoons in beslag nemen, uitlezen en gebruiken om zo de grotere vissen te vangen. Dit is heel snel en heel kort waar we het de vorige keer vrij uitgebreid over hebben gehad.

De voorzitter:

Daar moet ik de Minister gelijk in geven. Gaat u verder.

Minister Van der Steur:

Ik geef graag nog antwoord op een vraag van mevrouw Helder. Zij wees op het programma Mobiel Effectiever Op Straat. Er is geen aanleiding om te denken dat de uitrol die zou plaatsvinden naar de 35.000 exemplaren niet zal plaatsvinden. Die gaat gewoon plaatsvinden, maar wel op een verstandige manier. Zoals mevrouw Helder terecht zei, zijn er al 21.000. Ik ben daar heel blij mee, want het is een enorme stap vooruit, die politieagenten in staat stelt om veel minder op het bureau te zijn en veel meer ter plaatste al af te doen. We rollen dit niet alleen nu al uit middels MEOS, maar in de toekomst ook met de mobiele werkplek in de auto. Die zullen zodanig worden ingericht dat de agenten in staat zijn om al het werk dat zij anders op het bureau zouden doen, nu in de auto te doen. MEOS is zo bijzonder en wordt ook als zo bijzonder ervaren dat inmiddels andere landen uit Europa komen kijken hoe wij dit gedaan hebben. Zij zouden dit heel graag ook willen hebben. Daar ben ik dus heel trots op. Ik ben ook al heel lang trots op MEOS, want ik vind het een spectaculaire ontwikkeling. Ik dank mevrouw Helder voor haar warme belangstelling daarvoor.

De heer Van Nispen vroeg nog naar het afpakken. Ik heb deze vraag vaker gehoord. Het afpakken van crimineel vermogen is en blijft een van de topprioriteiten, zou ik bijna willen zeggen, van dit kabinet, omdat misdaad niet mag lonen, zoals de heer Van Nispen terecht zegt. Ook afgelopen jaar zaten we weer boven de prognoses. Dat wil niet zeggen dat we daarmee tevreden moeten zijn. We moeten samen met de FIOD en andere partijen en het OM blijven inzetten op het zo veel mogelijk afpakken van crimineel vermogen, zonder dat we de andere criminelen uit het oog verliezen. Die moeten namelijk ook nog gewoon achter de tralies.

Mevrouw Helder sprak over de handpalmafdruk. Ik heb daar recentelijk een nadere stap in voorbij zien komen. We zijn er druk mee bezig. Het is niet eenvoudig; dat heb ik een vorige keer ook al in een voortgangsrapportage bericht. Ik heb nog geen zicht op het moment waarop een wetsvoorstel op dit punt zou kunnen worden ingediend. Ik moet daar nog even voorzichtig over zijn. Ik zeg er wel bij, anders vindt mevrouw Helder het vervelend, dat er een WODC-onderzoek plaatsvindt naar nut en noodzaak van de handpalmafdrukken. Het slechte nieuws, zo zeg ik alvast maar tegen mevrouw Helder, is dat dit onderzoek pas in de zomer van 2017 zal worden afgerond. Wel kunnen nu al handpalmafdrukken worden afgenomen in het belang van het onderzoek. Het vindt dus niet standaard plaats, maar in het belang van het onderzoek kan het wel plaatsvinden. Ook ten aanzien hiervan hebben we nog geen cijfers die nut en noodzaak ondersteunen van het standaard kunnen afnemen van handpalmafdrukken. Het OM geeft echter wel aan dat het dit zeer graag zou willen. Dat is ook de reden dat mevrouw Helder het punt heeft opgebracht. Het WODC-onderzoek is een ingewikkeld onderzoek, waarbij veel bronnen gebruikt moeten worden. Daarom duurt het langer dan misschien mevrouw Helder en mij lief is.

De voorzitter:

Dank. Is voorlopige hechtenis een onderwerp dat de Staatssecretaris behandelt?

Ik zie nu dat mevrouw Helder nog een vraag heeft op het vorige punt.

Mevrouw Helder (PVV):

Bij een werkbezoek, inmiddels al twee jaar geleden, heb ik gewoon de apparatuur voor die handpalmafdrukken gezien. Het gebeurde toen al. Later, na een Kamermotie, is dat de nek omgedraaid. Ik zeg het even uit mijn hoofd. Het is dus echt niet zo dat we nu helemaal uitgebreid moeten gaan uitzoeken of het kan, en wat nut en noodzaak zijn. Over nut en noodzaak gaan natuurlijk verschillende partijen, maar bij dat werkbezoek aan de politie in Utrecht waren nut en noodzaak in ieder geval wel degelijk duidelijk, en bij het OM ook. Om het weer in goede banen te leiden, heb ik in het kader van de high impact crimes aan de ambtsvoorganger van deze Minister voorgelegd of het verstandig zou zijn om bij woninginbraken – ik vraag niet om het standaard te doen – dit alvast mogelijk te maken. De apparatuur is er en de wetgeving hoeft ook niet zo moeilijk te zijn.

Minister Van der Steur:

Dat is precies de reden waarom we dat serieus hebben opgepakt. Het onderzoek van het WODC loopt. Als dat positief is, zullen we maatregelen moeten nemen. Maar laten we met elkaar vaststellen dat het nu ook al kan, niet standaard maar wel daar waar het nodig is. Ik wil best nog even vragen voor mevrouw Helder of het ook plaatsvindt in bij high-impactcrimezaken. De indruk bestaat dat het gebeurt, maar ik wil het even nader onderbouwen. We nemen dit punt mee in de brief over high impact crimes. Die komt in het najaar naar de Kamer.

Dan mijn laatste punt. Excuses aan de heer Recourt dat ik het punt van de voorlopige hechtenis had overgeslagen. Er is altijd veel te doen rond de voorlopige hechtenis. Het is recentelijk nog aan de orde geweest in het vragenuur. De lijn is vrij eenvoudig. Wij zetten ons er met elkaar voor in om het aantal gevallen van voorlopige hechtenis in Nederland te laten dalen, omdat we vinden dat voorlopige hechtenis niet moet worden toegepast waar dat niet nodig is. Dat betekent dus ook dat de cijfers van de afgelopen jaren een daling laten zien. Wat dat betreft is het beleid dus succesvol. Aan de andere kant zien we nog steeds dat we relatief veel geld moeten uitkeren aan mensen die ten onrechte in hechtenis zijn genomen. Er is daarbij echter wel een verschuiving van de langdurige voorlopige hechtenis naar de korte voorlopige hechtenis. Daar zijn relatief veel gevallen van, dus dat verklaart dat het geld destijds is uitbetaald.

De rechter motiveert – maar dat weet de heer Recourt zelfs beter dan ik – op grond van criteria in de wet en in het EVRM waarom hij wel of niet tot voorlopige hechtenis beslist. In algemene zin vind ik dat die motivering soms wat beter zou kunnen, op basis van wat het OM en de reclassering ook voorleggen. Ik zal dit betrekken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Daarbij zal ik ook expliciet de alternatieven bekijken, zoals ik de Kamer in een brief al heb toegezegd. Natuurlijk valt de enkelband onder die alternatieven, maar bijvoorbeeld ook de borgsom. Die kennen we wel in de wet maar passen we niet toe. Het is goed om nog eens met elkaar van gedachten te wisselen over de vraag waarom we het systeem hebben maar niet toepassen.

Ik heb daar overigens eerder al eens iets over geschreven, naar aanleiding van vragen van naar ik meen mevrouw Van Tongeren. Wij kennen dat stelsel natuurlijk niet zo. In Amerika is het er wel. Ik hoef daar maar even naar te verwijzen om ook meteen de nadelen van de borgsom te laten zien. In Amerika is een hele industrie ontstaan van bedrijven die borgsommen financieren en die premiejagers moeten inzetten om de gevluchte gedetineerde te vinden. En dan kom je heel wat minder makkelijk weg uit Amerika dan uit Europa. Er zitten dus echt heel grote nadelen aan; het is niet zo dat de borgsom dé oplossing is voor de voorlopige hechtenis. We weten ondertussen zelf ook wel dat er een aantal mensen is dat we heel graag in voorlopige hechtenis hadden willen houden.

Ik realiseer mij dat ik nog één punt niet heb geadresseerd, namelijk de vragen die gesteld zijn naar aanleiding van het afgrijselijke ongeval afgelopen vrijdag. De situatie nu is dat het OM nog niet met de familieleden heeft kunnen spreken. Ik wil er dus inhoudelijk geen mededelingen over doen. Ik aarzel ook om nu hier uiteen te gaan zetten welke mogelijkheden er allemaal zijn en welke afwegingen je zou kunnen maken. Ik vraag de Kamer daarom of ik, als de gelegenheid daartoe zich voordoet, haar schriftelijk wat uitgebreider mag informeren. Dat past ook in de discussie die we hebben gehad over verwarde personen. Zodra het kan, zal ik deze casus iets uitgebreider gebruiken om toe te lichten wat de stappen zijn die je kunt nemen en welke criteria daarvoor gelden. Ik denk dat dat in dit geval relevant kan zijn.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik kom nog even terug op dat laatste punt. We hebben er zelf schriftelijke vragen over gesteld, ook met alle terughoudendheid, omdat het natuurlijk gewoon te afschuwelijk en te vers is. Het is echter wel belangrijk om als Kamer te bekijken wat we kunnen doen. Er zijn heel veel verschillende vragen gesteld. Mag ik de Minister vragen om de schriftelijke vragen en de vragen die hier vandaag zijn gesteld zo breed mogelijk te beantwoorden? Toen we onze vragen opstelden, kwamen we namelijk al vrij snel op het scheidsvlak ggz/verwarde personen/het project van mevrouw Spies/V en J. Mogen we de Minister vragen om als de tijd rijp is en het onderzoek is gedaan, zo breed mogelijk de Kamer te informeren? Dus niet alleen maar strikt antwoorden op de vraagjes die zijn gesteld. Dan kunnen we als Kamer namelijk bekijken wat we eventueel zouden kunnen doen.

Minister Van der Steur:

Dat doe ik graag als de tijd daar rijp voor is, precies zoals mevrouw Van Toorenburg zegt. Ik zeg alvast dat dat ook kan betekenen dat de termijn van drie weken daarbij niet in acht kan worden genomen. Ik zal mijn antwoord ook koppelen aan de voortgangsbrief die de Kamer net ontvangen heeft over de opvolging van de adviezen van de commissie-Hoekstra. Daar hangt het mogelijk – ik zeg het heel voorzichtig – mee samen.

De voorzitter:

Dank. Daarmee zijn we toegekomen aan de beantwoording van de vragen aan de Staatssecretaris. Ik bedank hem voor zijn geduld.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Mij zijn vragen gesteld over de verklaring omtrent het gedrag en de gijzeling. Ik begin met de vog. Meerdere Kamerleden hebben al interesse getoond in mijn aankondiging dat ik een wetsvoorstel ga indienen waarin wordt geregeld dat ook politiegegevens bij de vog kunnen worden betrokken, dus dat de aanvraag breder wordt bekeken. De heer Van Oosten vroeg ook om een bredere weging. Mijn insteek is niet om te bekijken hoe we zo veel mogelijk over mensen te weten kunnen komen, om die informatie vervolgens allemaal bij de vog te betrekken. Wel wil ik voorkomen dat de overheid straks in een situatie terechtkomt waarin zij al wel dingen wist, maar die niet bij de vog heeft betrokken, waardoor er wellicht een risico is ontstaan. De drempel om andere gegevens erbij te betrekken ligt dus hoog.

Dat is ook de reden dat ik het niet passend vind om sectoreigen bronnen zoals tuchtrecht of zwarte lijsten over te nemen ten behoeve van een vog. Ik zal daartoe dan ook geen initiatief nemen. Ik vind dat echt iets voor de sector. Hoe trots we als overheid ook zijn op het product vog, ik vind wel dat ik moet blijven wijzen op het feit dat het een hulpmiddel is, en geen vervanging van integriteitsbeleid. Iedere sector kan de vog een plaats geven in dat beleid, maar het moet daar niet bij blijven. Daarom moet ik geen bronnen overhevelen naar de overheid om ze te betrekken bij de vog als ik geen zicht heb op hoe hard de informatie in die bronnen is. Dat zal ik dus niet doen.

Ik zal wel een wetsvoorstel indienen over het betrekken van politiegegevens. Dat wil ik dit kalenderjaar nog in consultatie laten gaan. De Kamer zal te zijner tijd zien dat er in dit wetsvoorstel op drie punten veel waarborgen zitten. Ik noem ze alle drie. Ten eerste vind ik niet dat politiegegevens betrokken moeten worden bij elk type vog. Je zult echt moeten kijken welk type vog, bijvoorbeeld bij bepaalde beroepsgroepen, je bij deze uitbreiding wilt betrekken. Te denken valt aan beroepen in de justitiële sector. De tweede waarborg betreft het type gegevens dat je uit de politiegegevens haalt. Het is niet zo dat alle gegevens die de politie heeft, in mijn voorstel ook zullen worden betrokken bij de vog. Ook dit is dus een waarborg. Zoals mevrouw Swinkels al aanhaalde, is het minder relevant om te weten hoe vaak iemand zijn rijbewijs heeft moeten laten zien. Veel relevanter is het om te weten of net voordat je iemand in een heel kwetsbaar justitieel beroep benoemt, de politie een geheel afgerond dossier over deze persoon heeft aangeleverd bij het OM, dat nog tot vervolging moet overgaan, met daarin een behoorlijke bewijslast voor zware delicten. We zullen hierin het midden moeten vinden. Wat mij betreft, richten we ons op die gevallen waarvan je achteraf echt niet zou kunnen uitleggen dat er een vog is verleend terwijl de politie al allerlei dingen wist.

Voorzitter: Van Toorenburg

De heer Recourt (PvdA):

Wat ik de Staatssecretaris hoor zeggen, klinkt heel zinvol, maar daar hebben we toch al een procedure voor? Die heet «verklaring van geen bezwaar (vgb)». Die is voor beroepen waarvoor integriteit echt belangrijk is. De Staatssecretaris geeft zelf het voorbeeld van een baan binnen de justitieketen. Waarom moeten we een bestaand instrument uitbouwen, terwijl we al een instrument hebben waarin die politiegegevens gebruikt mogen worden?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Nu komen we op het punt dat het belemmerd werkt dat ik een wetsvoorstel aan het maken ben, maar dat nog moet indienen. We gaan het later dus nog behandelen, maar nemen er nu al een voorschot op. Ik zal te zijner tijd in mijn onderbouwing uitleggen dat er gevallen zijn waarin de bestaande middelen niet toereikend zijn. Het is geen kwestie van vervanging. De Kamer zal natuurlijk zelf de afweging moeten maken of de voorgestelde toevoeging aan het arsenaal gewenst is. Er zijn echter gevallen waarin er nu nog een leemte is. Wij denken dat we daar zorgvuldig in kunnen voorzien middels dat nieuwe voorstel.

De heer Recourt (PvdA):

Dan schort ik mijn vraag nog even op.

Voorzitter: Recourt

Mevrouw Swinkels (D66):

Mag ik de Staatssecretaris dan vragen of wat hij van plan is, zal leiden tot een betere zuivering – zo noem ik het maar kortheidshalve – van die politiegegevens? Immers, zoals we allemaal weten, moeten die steeds handmatig geüpdatet worden. Dat kan nog niet automatisch. Dan houd je toch het gevaar dat je je beslissing baseert op onjuiste of verouderde informatie?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Het is van belang dat er nog een weging plaatsvindt op het moment dat je besluit om die politiegegevens eventueel te gaan gebruiken. Ook een andere vraag moet onderdeel zijn van die weging, namelijk of je een zaak niet kapotmaakt. Op het moment dat je besluit om die gegevens te willen laten meewegen, moet je ook checken of die gegevens nog kloppen. Daar ga je in principe van uit, maar daar kun je dan nog een dubbelcheck op doen. Ik moet hierbij aantekenen dat wat mij betreft niet alle typen gegevens opengesteld moeten worden. Daar moet dus een waarborg inzitten. Je moet niet zomaar altijd de politiegegevens meewegen. Je moet altijd een afweging maken rond vragen als «hoe actueel is het?» en «hoe opportuun is de weging?», dus het voorkomen dat iemand een vog krijgt ten opzichte van de onderzoeksbelangen die daarbij spelen. Daar zal een weging in moeten zitten.

Mevrouw Swinkels (D66):

Wat vindt de Staatssecretaris in dat verband van een weging die meer maatwerk oplevert? Hij zei immers zelf al dat het niet zozeer gaat om een weging die moet leiden tot het afwijzen van een vog. De weging moet leiden tot een inschatting van het risico op recidive.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Dat is een breder punt. Ik had het nu over het wegen of je al dan niet de politiegegevens erbij betrekt. Het instrument van de vog kan van nature alleen maar terugkijken. Mochten er op een bepaald moment al risicorapporten zijn van de reclassering over een bepaald persoon, dan kunnen die erbij betrokken worden. De samenwerking tussen Dienst Justis en de reclassering is de laatste tijd ook intensiever geworden. De vog is echter geen voorspellend instrument. Het is niet de bedoeling om van iedereen die een vog aanvraagt een reclasseringsrisicoprofiel op te stellen. Dan gaan we er te veel van maken; dan maken we er iets van dat het niet is. Die stap wil ik niet zetten. Ik vind dat je een weging moet hebben. Als je minder harde gegevens dan we nu hebben, de politiegegevens, erbij betrekt, terwijl de rechter nog niet heeft geoordeeld, vind ik dat je een afweging moet maken tussen het belang van de feiten die je er extra bij wilt betrekken en de andere belangen die spelen, zoals opsporingsbelangen. Je kunt niet, zoals mevrouw Swinkels vraagt, voor weigering van een vog een nieuw traject opstarten waarbij je een reclasseringsrisicoanalyse zou moeten maken. Als die er al is, kun je die gegevens erbij betrekken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik denk dat dit een heel belangrijk punt is. De Staatssecretaris bekijkt terecht heel serieus of de wet op dit punt moet worden aangepast. In de negen jaar dat ik hier zit, heb ik vaak wetten gezien die als ze in de aanloop gevoelig bleken, een soort apart voordebat kregen. Iets meer dan nu het geval is, werden er dan hoofdlijnen geschetst, een soort kader. Dat zou in dit geval ook kunnen. De Staatssecretaris zou de Kamer er een brief over kunnen sturen, waarover we dan een kort algemeen overleg kunnen voeren. Dan kunnen we de Staatssecretaris alvast wat meer gedachten meegeven. Zou dat een idee zijn? Ik leg het open op tafel.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kan me daar wel iets bij voorstellen als het over principiële, niet-technische kwesties gaat. Maar ik denk dat in dit geval de techniek al heel snel op tafel zal liggen en dat er technische vragen zullen komen over categorieën van informatie en wat je daarmee wel of niet zou moeten doen. Als we het goed willen doen, moet ik voor zo'n AO al zo veel uitzoeken dat ik dan ook al zo ongeveer een wetsvoorstel heb. Als het wetsvoorstel in consultatie gaat, ziet de Kamer het natuurlijk ook. Als de Kamer dan breed denkt «dat is zonde van het werk», vindt zij vast wel manieren om aan de bel te trekken en dit in meer principiële zin te bespreken. Ook nu in het debat merk ik dat we het vaak wel eens zijn over de afwegingen, de belangen en de nadelen en risico's die we ondervangen. Maar je kunt pas goed beoordelen of er een balans te vinden is in een voorstel als het er is.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Prima. Ik laat dit aan de beoordeling van de Staatssecretaris. Er zijn heel veel punten waarover we het kunnen hebben. Ik denk dat het soms handig is om eerst een algemene beschouwing te hebben, maar als de Staatssecretaris denkt dat dit zich daar niet voor leent, is dat prima.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik houd het in mijn achterhoofd. Mocht dat nog tot andere gedachten leiden, dan zult u dat merken.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de internationale informatie-uitwisseling. Kunnen we een Europese database maken? In het verleden hebben we pijnlijke gevallen gezien waarin we in Nederland bepaalde dingen niet wisten, terwijl onze oosterburen die wel wisten. Vooral bij zedenzaken moet je dingen snel weten. Gelukkig is Interpol bezig met een international certificate of good character (ICGC). Dat verkeert echter nog in de onderzoeksfase. Ons is verteld dat de resultaten van een haalbaarheidsstudie in 2017 komen. Er is wel een tussenrapportage. Die gaan wij komende week met Interpol bespreken. Onze houding is dat we met Interpol gaan bekijken hoe we er komen. We hebben er dus een positieve houding bij. Ik denk dat dat het beste is als we zo'n instrument hebben en de regelgeving duidelijk is over wat wel en niet wordt meegewogen. Tot zover het blokje over de vog, wat mij betreft.

De voorzitter:

Maar niet wat betreft de Kamer. Mevrouw Swinkels heeft een vraag.

Mevrouw Swinkels (D66):

Ik heb nog geen antwoord gehad op mijn vraag hoe de Staatssecretaris de positie van jongeren ziet bij de afweging die op dit moment wordt gemaakt. Er bestaan aan deze kant echt zorgen over die jongeren, die natuurlijk nog in ontwikkeling zijn. Kortgeleden is er adolescentenstrafrecht geïntroduceerd. We kijken dus anders naar jongeren tussen 18 jaar en 23 jaar. Veel in hun gedrag kan zich nog positief ontwikkelen. Dan kan het dus heel vervelend zijn als jongeren worden geconfronteerd met een boete of een werkstraf uit hun verleden, daardoor geen vog kunnen krijgen en vervolgens niet aan de slag komen. Kan de Staatssecretaris reageren op dit punt? Moet er misschien een bodem worden gelegd, dus dat er met geldboetes of werkstraffen onder een bepaalde grens geen rekening wordt gehouden?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Een vog is een vog. Het is natuurlijk niet zo dat je zonder vog niet kunt deelnemen aan de samenleving. Het is juist aan het integriteitsbeleid bij organisaties en werkgevers of er verder wordt gekeken dan die verklaring, met name bij jongeren. Het komt de betrouwbaarheid van het product vog niet ten goede als zij dan weer moeten bedenken: deze persoon heeft een bepaalde leeftijd dus dan telt de vog minder zwaar. Ik constateer wel dat de beeldvorming bij jongeren over het niet kunnen krijgen van een vog echt totaal niet overeenstemt met de weigeringspercentages die wij zien. Wij hebben eerder het idee dat de vog helemaal niet aangevraagd wordt, vanuit de foute veronderstelling dat die toch wel niet zal worden verleend, dan dat we nou zo veel weigeringen zien. Wij willen er dus aan werken om duidelijk te maken dat mensen de vog heel vaak ten onrechte niet aanvragen, omdat zij denken dat zij die niet zullen krijgen, maar dat de aanvraag dus gewoon wel ingediend moet worden. Dan zal vaker dan nu verondersteld wordt, gewoon een vog worden verleend, omdat niet ieder foutje meteen leidt tot het niet kunnen krijgen van die verklaring. Daar zijn we zelfs middels apps mee bezig. Niet dat die alles oplossen, maar je kunt er wel rechtstreeks de jongeren mee bereiken evenals degenen die met hen werken.

Mevrouw Swinkels (D66):

Toch hoor ik vanuit de rechtspraak heel veel geluiden dat jeugdzonden wel degelijk kunnen leiden tot het frustreren van een vog. Gelet op het feit dat steeds meer werkgevers zo'n vog aanvragen – dat is een maatschappelijke ontwikkeling – kan dat toch heel erg frustreren. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat niet elke jeugdzonde tot weigering van een vog zou moeten leiden en dat het dat ook niet doet? Kan hij mij dat verzekeren?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik heb zelf ook nota's gezien waarin voorgesteld wordt om in sommige gevallen toch een vog te verlenen. Heel vaak gaat het dan om zaken die, als je naar de daadwerkelijke gedraging en de leeftijd waarop dat is gebeurd kijkt, niet in aanmerking komen voor een weigering van het verlenen van een vog. Het is geen machine met alleen maar heel harde parameters. Er is ruimte om naar andere zaken te kijken. Nogmaals, ik vind alles interessant, maar ik zie wel dat de vog slechts in weinig gevallen wordt geweigerd. Ik herken me daarom niet in uw woorden. Uit onderzoeken blijkt wel dat men vindt dat men wordt belemmerd, doordat men geen vog krijgt, waardoor men een vog ook niet aanvraagt. Dan krijg je inderdaad geen vog. Ik zie nog wel ruimte voor verbetering in de communicatie.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik kom op de gijzeling. Mevrouw Helder stelde een vraag over de minnelijke schuld. Daar moet maar één keer worden kwijtgescholden. Dat principe deel ik. De minnelijke-schuldregeling werkt alleen als betrokken partijen, zoals gemeenten en kredietbanken, bewindvoerders, advocaten en notarissen, aan boord zijn. Daar kun je als schuldenaar dus niet zelf voor kiezen. Wij vinden dat het stopzetten van de inning van een restschuld aan verkeersboetes sowieso niet ongeclausuleerd mag gebeuren. Wij stellen daaraan voorwaarden, zoals het niet opnieuw plegen van strafbare feiten in het traject. Het CJIB werkt in principe per schuldenaar maar één keer mee. Het is dus geen recht voor mensen die niet betalen.

De heer Recourt vroeg in dit verband naar de informatiepositie. Daar is sinds februari 2015 al veel in veranderd. OM en CJIB zijn gestart met het persoonsgericht beoordelen van de zaken, om te zien of gijzeling een redelijke optie is en of het echt gaat om onwil. Bij twijfel kan betrokkene worden gevraagd, te motiveren waarom er niet kan worden betaald. We zien daar enorme verbeteringen in. Het is allemaal nog heel recent, maar toch kan ik al zeggen dat we inmiddels meer dan 60.000 aanvragen voor een betalingsregeling hebben. Ik heb er hoop op dat gijzeling, het laatste redmiddel, wordt voorafgegaan door veel meer andere redmiddelen. Daardoor krijgt gijzeling nog meer het karakter van een ultimum remedium.

De heer Recourt stelde verder een vraag over het voorkomen dat mensen van de regen in de drup komen. Schuld heeft in het Nederlands twee betekenissen. Als je alleen de financiële betekenis neemt, is kwijtschelden wellicht goedkoper dan innen. Maar schuld heeft ook een morele component: mensen die de wet hebben overtreden, moeten de opgelegde boetes betalen. Er zit een strafelement in. Daarom is de efficiency niet doorslaggevend. Wel vind ik dat het beter werkt als iemand de boete die hij heeft, zo snel mogelijk betaalt of een regeling aangaat. Anders wordt de boete keer op keer verhoogd, wat een probleem op zichzelf wordt. Ik zoek de oplossing in het sneller leggen van contact en het bieden van meer mogelijkheden om boetes te voldoen. Daardoor wordt stapeling voorkomen. Op die manier proberen we het probleem zo snel mogelijk aan de voorkant te tackelen, zonder tot gijzeling over te gaan.

De voorzitter:

We zijn toe aan de tweede termijn. Maar mevrouw Van Toorenburg heeft nog een punt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik was nog wel zo aardig geweest om mijn hele inbreng aan de Staatssecretaris te geven, zodat hij zijn antwoord goed kon voorbereiden. Hij is een heel stuk vergeten, namelijk dat over de raming.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Eerlijk gezegd was ik dat niet vergeten. In dat stuk zat geen vraag, het was een aankondiging dat mevrouw Van Toorenburg daar deze zomer de open haard mee gaat aanmaken. Zij gelooft dat niet, wat ik een lastig uitgangspunt vind om over te debatteren. Ik heb een raming naar de Kamer gestuurd over de effecten en de celcapaciteit. Daarna heeft de Kamer terecht gevraagd of ik kan aangeven wat de effecten van bepaalde intensiveringen zijn. Het WODC heeft daar hard aan gewerkt. Daaruit blijkt dat de effecten van dat soort maatregelen, nog los van de mate waarin ze op korte termijn te realiseren zijn, voor de capaciteitsbehoefte zeer beperkt zijn. De informatie die ik eerder naar de Kamer heb gestuurd, wordt daardoor niet ingehaald. Daar zat natuurlijk een buffer in. Alle effecten van de door de Kamer genoemde scenario's passen binnen die marge. Feitelijk kan ik er niet meer van maken dan dat. Politiek gezien is het signaal helder: de Kamer wenst bij deze begroting geen voorstellen te ontvangen om gevangenissen te sluiten. Dat zijn twee trajecten waarvoor ik begrip kan hebben. Ik zal zulke voorstellen dan ook niet doen. Maar ik kan de feiten niet veranderen. Als mevrouw Van Toorenburg de feiten niet gelooft, wordt het voor mij een lastige discussie.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik denk dat de Staatssecretaris toch die discussie zal moeten aangaan met de Kamer. Niet voor niets heb ik namelijk een aantal voorbeelden genoemd. Ik heb aangegeven dat, als je in Goirle woont en er wordt bij je ingebroken, je kunt vergeten dat jouw zaak wordt opgelost. In minder dan 11% van de gevallen wordt daar iemand gevonden of wordt er iets mee gedaan. De Staatssecretaris heeft zelf brieven naar de Kamer gestuurd waarin staat dat bij vermogenscriminaliteit geen aangifte meer wordt gedaan. De bewindslieden weten dat de aanrijtijden in de regio's erbarmelijk zijn. Hoe kunnen we nou op basis van studeerkamermodelletjes zeggen dat politieversterking niet wil zeggen dat de ophelderingspercentages stijgen? Kan de Staatssecretaris ten minste een poging doen om ervoor te zorgen dat de gemiddelde Nederlander een beetje begrijpt, hoe dit kabinet uit die prachtige torens wil komen en wil uitleggen dat de delicten toch niet worden opgelost?

Staatssecretaris Dijkhoff:

Hier wordt echt een karikatuur geschetst. Ik heb mevrouw Van Toorenburg hoog zitten, dus ik zal achteraf nog eens nadenken waar haar woorden vandaan komen. Zij weet ook dat dit een simplificatie is. Verder vraagt ze mij, de discussie aan te gaan over zaken die niet binnen mijn portefeuille vallen. We hebben juist in kaart gebracht dat het wél uitmaakt hoeveel agenten je hebt. Als je het politiewerk op straat intensiveert, zal dat voor het gevangeniswezen deels leiden tot minder benodigde celcapaciteit. Politie op straat werkt immers ook preventief. Verder heb je wetenschappelijk te maken met de wet van de afnemende meeropbrengst: naarmate je verder komt in ingewikkelde zaken, kan dat ertoe leiden dat daardoor een handvol verdachten de cel ingaat. Doorrechercheren op ingewikkelde zaken hoeft niet te leiden tot een enorme stijging van de gevangeniscapaciteit. Ik heb het liefste dat we criminaliteit voorkomen; criminaliteit die er wel is moet effectief worden bestreden. Ik zou het liefst zien dat we alle wetsovertreders hun straf kunnen laten uitzitten. Dat betekent niet in alle gevallen celstraf. Ook daarin is het een-op-eeneffect niet vanzelfsprekend. Mooier kan ik het echt niet maken.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Laat duidelijk zijn: de enigen die het CDA achter de tralies wil hebben, zijn mensen die delicten plegen. Het vervelende is dat er delicten worden gepleegd en dat ook de korpschef zelf bij zijn beëdiging zegt dat er veel meer delicten worden gepleegd dan ook dit kabinet aangeeft. De daling van de criminaliteit herkent hij niet. Het OM zegt dat ook, evenals de officieren van justitie in Brabant. Ze kunnen niet doorrechercheren, ze zien daar een hele vijver aan tuig achter waar ze niet bij kunnen komen, omdat ze de mensen daarvoor niet hebben. Als dit kabinet zich in wil zetten voor het oplossen van de criminaliteit, kunnen we daarna met elkaar praten over de vraag wat we met onze capaciteit moeten doen als er geen criminaliteit is. Ik vind de volgorde verkeerd. Daar spreek ik de Staatssecretaris op aan.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik vind de volgorde van mevrouw Van Toorenburg eerlijk gezegd niet realistisch. Zij weet namelijk heel erg goed hoe weerbarstig de materie is en hoe stabiel de ophelderingspercentages zijn. Daarin is winst te boeken, maar er is geen samenleving waarin het ophelderingspercentage op 100 ligt. De marges binnen het gevangeniswezen zijn erg groot. Ik heb geen 300 bedden over, waardoor één gevangenis kan worden gesloten. Het ligt in een heel andere orde van grootte. Mevrouw Van Toorenburg weet ook dat het niet logisch is om eerst hele discussies aan te gaan die niet meteen van invloed zijn op de werkelijkheid, en pas vele jaren later maatregelen te nemen, nadat de belastingbetaler al die tijd daaraan heeft meebetaald. Prima dat we die besluiten nu niet nemen, maar het gevangeniswezen moet nadenken over een andere samenstelling van de gevangenispopulatie, ook om ons te voeden met bouwstenen voor verstandige beslissingen.

De voorzitter:

We zijn toegekomen aan de tweede termijn van de Kamer.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik blijf het ontluisterend vinden dat dit kabinet, met VVD'ers op Veiligheid en Justitie – daar had ik wat anders van verwacht – meer energie besteedt aan het sluiten van gevangenissen en het omlaag brengen van het aantal agenten, dan serieus aan de slag te gaan om het leed dat dagelijks aan de mensen wordt aangedaan, op te lossen. Maar dat zal altijd een verschil van mening blijven.

Ik denk dat de bewindslieden verder vrij aardig onze vragen hebben beantwoord. Wordt er binnen Europa voldoende over gesproken dat alle boetes die mensen krijgen worden geïnd? Zo niet, wat gebeurt er dan? Wanneer wordt er geïnvesteerd in de technische ondersteuning van de politie?

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik begin met de strafrechtketen, die helaas steeds slechter presteert. Heel mooie rapportages met een volgens de Minister realistisch beeld bestrijd ik. Vandaag in het nieuws: 12% minder volwassen verdachten van misdrijven in 2015 dan in het jaar daarvoor. Dat zijn CBS-cijfers. De Minister zal dan zeggen dat de criminaliteit ook daalt, maar dat is een apart debat; daar kunnen we vraagtekens bij plaatsen. Maar zelfs als het zo is, is de instroom van verdachten altijd nog veel groter dan de door de Minister veronderstelde daling van de criminaliteit. De Minister kan niet ontkennen dat er grote problemen zijn in de strafrechtketen. Hij zou de rapportages die vandaag op de agenda staan eens moeten lezen. Het enige wat ik hem vraag, is om de Kamer een eerlijk en realistisch beeld te schetsen. Dat lijkt me toch niet te veel gevraagd.

Ik kom op de boetes. Voor mensen is een boete, een boete, of die nou komt van de rechter, het OM, de politie of de gemeentelijke handhaver. Volgens rechters is de verhouding tussen de hoogte van de boetes en de aard van de overtreding scheef geraakt. Is de Minister bereid om in overleg te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om hier nog eens naar te kijken?

Het blijft mijn indruk dat de verkeersboetes de favoriete melkkoe zijn van een ministerie in financiële problemen. De Minister wil niet uitsluiten dat er andere motieven zijn dan het belang van de verkeersveiligheid en dat vind ik veelzeggend. Tegelijkertijd blijft de SP erbij dat er onvoldoende werk wordt gemaakt van het afpakken van crimineel geld. Het is teleurstellend dat er geen concrete plannen worden aangekondigd. Ik vind het erg zonde dat de Minister zelf in reactie op vragen van de Kamer zegt «wat echt zou helpen, is meer digitaal rechercheurs, meer financieel rechercheurs en meer capaciteit bij het Openbaar Ministerie», maar hij daartoe vervolgens geen plannen aan de Kamer stuurt. Dat zou misschien op korte termijn een investering zijn – ik begrijp dat de Minister die niet kan of wil doen – maar het zou op de langere termijn geld opleveren. Ik doe dus nogmaals een klemmend beroep op de Minister om met concrete plannen te komen om te investeren in de recherche en in het Openbaar Ministerie. Dat is nodig voor de slachtoffers en voor de strafrechtketen, en we kunnen dan meer misdaadgeld afpakken.

Mevrouw Swinkels (D66):

Voorzitter. Ik begin met de vog. Ik proef toch bij de Staatssecretaris dat ook hij vindt dat er maatwerk nodig is bij de beoordeling van vog-aanvragen.

Het is heel mooi dat er een app wordt ontwikkeld om beter met jongeren te communiceren dat ze zo'n ding wel moeten aanvragen, en het is ook mooi dat de kansen op een vog wellicht groter zijn, maar belangrijker is nog dat zo'n aanvraag op een objectieve, goede, zorgvuldige manier wordt behandeld. In dat verband hoorde ik de Staatssecretaris zeggen dat er een intensievere samenwerking is met de reclassering. Dan begrijp ik zijn opmerking niet dat een risicoanalyse, zoals de reclassering gewoon is te doen en die misschien al in de dossiers zit, weer een nieuw traject zou opleveren. Ik denk dat die binnen datzelfde traject prima past, en dat je dan een beoordeling krijgt door de mensen die er echt verstand van hebben.

Is het niet een idee om toch te gaan nadenken over het leggen van een bodem bij een werkstraf van bijvoorbeeld 40 uur of een geldboete van € 500, die dan geen weigering van een vog meer tot gevolg zou hebben? De ernst van het feit is immers ook nu al een factor waarmee iemand rekening moet houden die een aanvraag voor een vog beoordeelt.

Ten slotte. Ik ben heel blij met de opmerking van de Minister over de voorlopige hechtenis. Ik was eerlijk gezegd verrast door de inbreng van de PvdA, die toch afstand lijkt te nemen van voorstellen die ook een grote bron van onterechte hechtenis kunnen betekenen. Ik noem bijvoorbeeld het voorstel om de straf maar uit te zitten voordat op het hoger beroep is beslist. De Minister zegt in ieder geval dat hij die voorlopige hechtenis en de toepassing daarvan zal betrekken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Daar ben ik heel blij mee.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor hun beantwoording. Ik vind het altijd mooi om te zien dat de Staatssecretaris een stuk vlotter en korter in zijn beantwoording is dan de Minister. Daar kan de Minister misschien een voorbeeld aan nemen. Dat moest ik even kwijt.

Eén vraag van mij is onbeantwoord gebleven en dat is een vraag aan de Minister, vandaar dat scherpe puntje van zonet. Wanneer komt het rapport naar aanleiding van het onderzoek naar de kwaliteit van aangiftes naar de Kamer? Dat zouden we deze zomer krijgen. Dat was een toezegging van deze Minister zelf.

Voorzitter: Van Toorenburg

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik complimenteer het kabinet met de maatregelen rond het innen van boetes door het CJIB. Daar zijn gewoon een hoop zaken verbeterd in de afgelopen jaren. Dat was ook nodig; lees het rapport van de Ombudsman over gijzelingen. De Partij van de Arbeid en andere partijen zullen hier kritisch op blijven, want mensen zitten echt diep in de problemen. Dat neemt niet weg dat er een hoop goede dingen zijn gebeurd.

Het tweede punt dat ik nog even wil aanhalen, betreft de voorlopige hechtenis. In de periode waarin de rechter nog niet heeft bepaald of iemand schuldig is – dat is anders dan bij een hoger beroep – zitten te veel mensen onterecht vast. De Minister zegt dat hij hiernaar gaat kijken bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering. Ik vind hem wat aan de vage kant, want ik heb een heel concreet voorstel gedaan: introduceer een motiveringsplicht. Ik kondig hierbij dus een VAO aan, omdat ik in ieder geval nu denk dat in een motie te willen vastleggen.

Voorzitter: Recourt

Minister Van der Steur:

Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng in tweede termijn. Ik denk dat ik kan volstaan met tegen mevrouw Van Toorenburg en de heer Van Nispen te zeggen dat ik mij niet herken in de karikatuur die zij maken van de intentie van deze regering en van de resultaten die we de afgelopen jaren hebben bereikt met de versterking van de strafrechtketen. Op een heleboel terreinen wordt er ongelofelijk hard gewerkt door heel veel mensen om, met een heel goede intentie en heel integer, die verbeteringen door te voeren. Dat is succesvol. De criminaliteit daalt. Op een groot aantal terreinen weten we ook ten opzichte van andere landen veel betere resultaten neer te zetten. Dat merkt de samenleving, want het aantal slachtoffers in de samenleving daalt ook. Dat zeg ik niet op basis van het WODC-onderzoek, maar gewoon op basis van wat mensen zelf aangeven.

De voorzitter:

Dat heeft een reactie uitgelokt bij mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat mensen hun werk niet integer doen of niet met goede intenties en inzet, is wel het laatste wat ik heb gezegd. Ik denk dat de Minister dat ook niet heeft willen zeggen vandaag, anders hebben we echt een heel serieus probleem. Het erge is dat ik bij de recherche heb moeten horen dat die het gevoel heeft dat er nog succes wordt geboekt óndanks dit kabinet in plaats van dankzij.

De heer Van Nispen (SP):

Mag ik mij hier van harte bij aansluiten? De Minister sprak het CDA en de SP aan. De kritiek van de SP richt zich op de Minister en op dit kabinet, en op geen enkele wijze op de mensen die dit werk moeten doen. Ik vind het ook kwalijk dat de Minister die suggestie wekt.

Minister Van der Steur:

Die reactie begrijp ik wel. Dat mag; het hoort erbij. Maar ik stel gewoon vast dat bij onze informatievoorziening op alle terreinen wordt gevraagd waar de concrete plannen blijven, terwijl die er gewoon liggen. Wij zijn op alle terreinen met de hele keten en al die mensen gewoon aan het werk om precies datgene te doen wat we met elkaar hebben afgesproken. Ik vind dus dat ik als Minister dat standpunt ook mag innemen. Je kunt de regering van alles verwijten, maar de regering doet het niet alleen. Wij werken als regering samen met al die anderen. Elk verwijt dat je maakt, geldt dus natuurlijk voor de regering, want die is verantwoordelijk. We doen het echter wel samen met de mensen in de keten. Als de indruk wordt gewekt dat daar problemen zouden zijn, vind ik dat ik voor hen moet opkomen. Dat doe ik dan ook.

De voorzitter:

Mevrouw Van Toorenburg heeft een tweede reactie op dit punt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Louter een aanmoediging, voorzitter. Als de Minister zegt dat hij daadwerkelijk wil opkomen voor de keten, zou ik hem willen vragen om dat ook daadwerkelijk te gaan doen.

Minister Van der Steur:

Dank voor de aansporing.

Mevrouw Van Toorenburg vroeg wat het inningspercentage is van buitenlandse boetes. Dat is zonder enige twijfel een punt van zorg. Ik heb die cijfers niet paraat. Ik zal ervoor zorgen dat we dit in de eerstvolgende bekendmaking meenemen. Ik ben ervan overtuigd dat de inningspercentages aanzienlijk lager zullen zijn dan in Nederland zelf, maar ik weet het niet. Ik zal er dus voor zorgen dat daarover informatie naar de Kamer wordt gestuurd zodra we rapportage bekendmaken conform de afspraken die we onder andere met RTL hebben gemaakt.

Mevrouw Helder stelde een vraag over de kwaliteit van de aangiftes. Er wordt nog even uitgezocht wanneer dat onderzoek er komt. We maken ons met elkaar niet alleen zorgen om de kwaliteit, maar ook om de bereidheid tot het doen van aangifte. Ik heb het antwoord niet paraat, maar het komt er zo aan.

De heer Van Nispen herhaalde eigenlijk een aantal vragen over de rapportages over de keten en zijn twijfels daarbij. Hij vroeg ook naar de hoogte van verkeersboetes. Ik ben daar heel helder over geweest. Ik heb aangegeven dat de hoogte van de verkeersboetes is zoals die is en ik heb verteld wat daarvan de achtergronden zijn. Ik heb aangegeven waar de verkeershandhaving op gebaseerd is, namelijk op verkeersveiligheid. Daar zal ik verder niet op ingaan.

Ik neem kennis van de suggestie van de heer Recourt om een motiveringsplicht in te voeren. Ik wil daarover graag naar aanleiding van het VAO nader met hem van gedachten wisselen, maar ik wil mij even voorbereiden op de consequenties ervan.

De voorzitter:

Ik heb overigens tegen de griffier gezegd dat het VAO geen grote haast heeft. Dat hoeven we niet volgende week om drie uur 's nachts te doen.

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb geen reactie gehoord op mijn suggestie om eens met de VNG in gesprek te gaan naar aanleiding van de opmerking van kantonrechters dat de verhouding bij heel veel boetes zoek is. Het maakt voor mensen niet uit van wie ze de boete krijgen, omdat een boete een boete is. Ik vraag de Minister dus om daarover eens in gesprek te gaan met de VNG.

Ik heb ook geen reactie gehad op het punt van de digitale recherchecapaciteit. De Minister zegt dat er allemaal plannen zijn. Dat zal best, maar als de Minister zelf zegt dat een investering in de digitale financiële recherchecapaciteit van het OM zou helpen bij het plukken van misdaadgeld, maar hij geen concreet plan heeft, is het niet gek dat ik daarnaar vraag.

Minister Van der Steur:

Maar dit is vragen naar een discussie die ik al heel vaak gevoerd heb, misschien niet met de heer Van Nispen maar zeker met mevrouw Kooiman, die over de politie gaat. Ik zal kort herhalen wat hierbij het punt is. Er zijn, ondanks de afspraken met de bonden, structureel eerder mogelijkheden gemaakt bij de nationale politie om te investeren in financieel-economisch rechercheurs. Daarover geef ik ook met regelmaat cijfers. Er komen er ook steeds meer van. Dat zijn over het algemeen zijinstromers. Ook hebben we op een aantal punten heel concrete plannen voor het digitaal rechercheren. Vooruitlopend daarop hebben we daarvoor vacatures opengesteld. Dat is gebeurd in goede afstemming met de bonden, maar het is wel in strijd met de oorspronkelijke afspraken met de bonden, juist om op deze punten een versterking aan te brengen. Dat was ook de reden waarom ik hierop wat aangebrand reageerde. Het is een van de maatregelen die ik vorig jaar al heb genomen, bij de herijking, om juist op dit punt die versterking toe te passen. Dat is precies om de reden die de heer Van Nispen aangeeft: die twee elementen zijn hard nodig om de kwaliteit van de recherche op peil te brengen. Daarnaast hebben we nog het hele proces van het op peil brengen van de recherche, waarover we veelvuldig met de Kamer van gedachten hebben gewisseld. Daarin hebben we ons heel kwetsbaar opgesteld, met het rapport waarin we alle criticasters van de recherche nog eens bij elkaar hebben gehaald om te vertellen wat er beter moest. Dat rapport ligt er en daarmee gaan we keihard aan de slag.

De heer Van Nispen (SP):

De Minister kan geërgerd zijn wat hij wil, maar zolang wij van rechercheurs horen dat er misdaadgeld blijft liggen omdat heel veel criminaliteit om geld draait maar de criminaliteitsbestrijding helaas nog onvoldoende is, zullen wij dit punt blijven maken. Overigens is het niet voor niks dat de Minister nu het Openbaar Ministerie weglaat uit het rijtje. Daarin wordt namelijk niet geïnvesteerd, dus dat laat te Minister weg.

En weer heb ik geen antwoord gekregen op mijn verzoek om in gesprek te gaan met de VNG over de boetes.

Minister Van der Steur:

Ik ben natuurlijk graag bereid om het signaal van de heer Van Nispen bij mijn eerstvolgende overleg met de VNG op tafel te leggen. Ik zal daar natuurlijk zelf geen normatieve inhoud aan geven, omdat ik vind dat ik er niet over ga, maar ik ben graag bereid om het punt te agenderen voor het eerstvolgende overleg.

Op het punt van het onderzoek zal ik nader ingaan in het algemeen overleg Politie.

De voorzitter:

Goed. Staatssecretaris, zijn aan u nog vragen gesteld?

Minister Van der Steur:

Excuus, voorzitter, als u mij toestaat: dat laatste hoeft niet meer, want deze zomer worden de resultaten van het onderzoek verwacht.

Mevrouw Helder (PVV):

Dit wordt inmiddels een beetje een lachwekkende dooddoener. De voorganger van deze Minister heeft dit toegezegd. Deze Minister zei: daar weet ik niks van, maar dan zeg ik het u toe voor de zomer. En nou is het weer: ik zeg het u toe voor de zomer. Ja, het komt, maar het ís zomer. Het is niet alleen bijna zomerreces voor de Kamer; het is zelfs de kalenderzomer, hoewel het weer er niet helemaal op lijkt. Het is echt zomer. Ik ben dit eerlijk gezegd een beetje moe: altijd die ronkende cijfers. Ik begin me bij het CDA en de SP aan te sluiten met mijn ergernis. Er worden ronkende cijfers genoemd en de criminaliteit zou dalen. Dat is helemaal niet waar; het is de geregistreerde criminaliteit. En waarom maak ik daar zo'n punt van? Omdat bijna 80% van de dossiers die al dan niet op de planken liggen, ingestoken wordt door aangiftes, door burgers. En als burgers geen aangifte doen, daartoe niet bereid zijn, willen we weten waarom. Daar zit ik verdorie al bijna drie jaar op te wachten, dus ik ben het echt wel een keer moe.

Minister Van der Steur:

Ik ben dat met mevrouw Helder eens. Het is een onderzoek waarvan ik zelf heb aangegeven dat het van groot belang is. Ik heb zelf ook gezegd dat ik graag wil weten waarom de aangiftebereidheid daalt en wat we daaraan kunnen doen. Daarom vind ik het van groot belang dat het onderzoek deze zomer ook komt. Ik zal ervoor zorgen dat dit voor het algemeen overleg Politie nog even schriftelijk aan de Kamer wordt bevestigd.

De voorzitter:

Nu is wél het woord aan de Staatssecretaris

Staatssecretaris Dijkhoff:

Voorzitter. Mevrouw Swinkels had nog een vraag over de verklaring omtrent het gedrag en jeugdigen. Ik was het zo met haar standpunten eens dat ik dacht: maar dat is dan toch al geregeld? Ik zal het punt van de bodem voor jeugdigen even ophelderen. Voor 23-minners zijn de terugkijktermijnen veel korter. We kijken dus maar twee jaar terug in plaats van vier jaar. Bij zeden is dat vier jaar in plaats van onbeperkt. En dan leidt ook niet ieder antecedent tot weigering van een verklaring omtrent het gedrag. Ik noem de getallen erbij. Vorig jaar zijn door jeugdigen onder de 23 ruim 185.000 verklaringen omtrent het gedrag aangevraagd. Daarvan zijn er maar 553 geweigerd. Er zijn er meer dan 16.500 wel gegeven, terwijl er sprake was van een antecedent, zij het niet zwaar genoeg om een vog te weigeren. Volgens mij zit er een goede bodem in en geven de getallen in eerste aanleg geen reden tot zorg over de stevigheid van die bodem. We delen de argumentatie: de genomen maatregelen zijn voldoende.

Mevrouw Swinkels (D66):

We hebben het nu steeds over een bodem, maar zou het niet beter zijn om die bodem wat concreter te formuleren in de beleidsregels? Dat is duidelijk voor de beoordelaars van de aanvragen en voor jongeren. Daarmee kun je bevorderen dat die aanvragen wél worden gedaan.

Staatssecretaris Dijkhoff:

Ik ervaar geen onduidelijkheid over die bodem, en mijn organisatie ook niet. Eerlijk gezegd wordt te veel uitgegaan van het calculerend vermogen van de burger om te verwachten dat, als we de criteria heel helder maken, jongeren die de vog wel krijgen haar wel aanvragen en jongeren die haar niet krijgen niet. We moeten ervoor zorgen dat er een aanvraag is, zodat die toetsing plaatsvindt. Voorkomen moet worden dat mensen een soort zelfscreening gaan doen. Daar hebben we Justis voor. Ik zie in wat u voorstelt dan weer het risico aanwezig dat iemand geen vog aanvraagt, omdat hij bang is door de bodem te zakken. De aantallen geven aan dat de spreiding tussen wel en niet inwilligen goed is. Het is aan ons om mensen die ten onrechte geen vog aanvragen, over de drempel te krijgen.

Mevrouw Swinkels (D66):

Dan besluit ik met de constatering dat ik het verheugend vind om te horen dat er dus wel degelijk een bodem wordt gehanteerd bij de aanvragen. Ik dring erop aan, die bodem in de beleidsregels vast te leggen.

Staatssecretaris Dijkhoff:

We hebben inderdaad beleidsregels waarin criteria worden vastgelegd die samen de bodem vormen. Dan is er nog een hardheidsclausule die je niet van tevoren kunt omschrijven. Zo komen we tot deze resultaten.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde van dit algemeen overleg gekomen. Ik heb zes toezeggingen genoteerd.

  • In het kader van de voortgangsrapportage versterking strafrechtketen zal de Kamer nog voor het zomerreces worden geïnformeerd over de voortgang van de digitalisering.

  • Dit najaar zal de Kamer worden geïnformeerd over de gesprekken tussen BFT, notariaat en OM over het beroepsgeheim en over advocaten in dienstbetrekking.

  • In de brief over high-impactcrimes komt de Minister terug op de handpalmafdruk.

  • In het kader van de brief naar aanleiding van de monitor commissie-Hoekstra zal de Minister terugkomen op het ongeluk in Zelhem.

  • De Kamer zal worden geïnformeerd over de inningspercentages van verkeersboetes in het buitenland.

  • Het onderzoek over de aangiftebereidheid komt deze zomer naar de Kamer.

Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit algemeen overleg.

Sluiting 13.08 uur.