Kamerstuk 29270-83

Verslag van een algemeen overleg

Reclasseringsbeleid


Nr. 83 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 21 mei 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 3 april 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 14 januari 2013 inzake gebundelde beleidsreactie op rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie (Kamerstuk 24 587, nr. 482);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 22 februari 2012 inzake inspectierapport doorlichting Emergis Reclassering van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) (Kamerstuk 29 270, nr. 63);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 22 februari 2012 inzake inspectierapport doorlichting Reclassering Nederland unit Middelburg van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) (Kamerstuk 29 270, nr. 64);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 5 september 2012 met Inspectierapport doorlichting Leger des Heils Reclasseringsunit Arnhem (Kamerstuk 29 270, nr. 70);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 5 september 2012 met, Inspectierapport doorlichting Reclassering Nederland Unit (Kamerstuk 29 270, nr. 71);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 6 september 2012 met Inspectierapport doorlichting IrisZorg Reclassering (Kamerstuk 29 270, nr. 72);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, met beleidsreactie derde meting van de monitor nazorg ex-gedetineerden en aanbieding factsheet «nazorgproblematiek 18 t/m 26 jarige gedetineerden» (Kamerstuk 29 270, nr. 74).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Jadnanansing

Griffier: Nava

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Jadnanansing, Helder, Kooiman, Marcouch, Oskam, Schouw, Segers, Van der Staaij en Van der Steur,

en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 10.00 uur

De voorzitter: Ik open de vergadering. Aan de orde is het onderwerp reclassering. Ik heet de mensen op de publieke tribune, de staatssecretaris, zijn ambtenaren en de collega's van harte welkom. Wij hebben een spreektijd afgesproken van vijf minuten per woordvoerder met twee interrupties per spreker. Het woord is allereerst aan mevrouw Helder van de PVV-fractie.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. In oktober vorig jaar bleek na een uitzending van Undercover in Nederland dat taakgestraften hun taakstraf konden afkopen. Mijn fractie heeft daarover mondelinge vragen gesteld maar de staatssecretaris deed het geval af als incident. Naar de mening van de PVV-fractie is sprake van een verderfelijk systeem als sportverenigingen zelf mensen mogen aannemen – taakgestraften in dit geval – die verantwoordelijk worden gesteld voor het uitvoeren van de taakstraf met als enige controle de reclassering die incidenteel langskomt. De PVV-fractie wil van de staatssecretaris weten of na oktober vorig jaar verder onderzoek is gedaan. Hij heeft in zijn brief van 14 januari 2013 (Kamerstuk 24 587, nr. 482) aangegeven dat deze projectplaatsen een punt van aandacht zijn.

Mijn fractie wil verder weten wat de effecten van taakstraffen op recidive zijn. De staatssecretaris en de reclassering roepen elke keer dat de recidive na een gevangenisstraf veel hoger is dan na een taakstraf. Uit de Recidivemonitor van het WODC blijkt dit causale verband echter niet. Omwille van de tijd verwijs ik naar een heel goed artikel in het Tijdschrift voor Criminologie van april dit jaar.

Namens de PVV-fractie stel ik graag nog enkele vragen over het toetsingskader reclassering, opgesteld door de Inspectie voor de Sanctietoepassing. In de eerste plaats staat hierin, op pagina 53, dat onvoorwaardelijke gevangenisstraffen beter kunnen worden omgezet in voorwaardelijke sancties omdat dan beter kan worden gewerkt aan gedragsverandering. Dit gaat natuurlijk alle perken te buiten. Zo wordt er gemorreld aan door de rechter uitgesproken vonnissen. Ook de vergelding is compleet zoek.

In de tweede plaats staat op pagina 41 dat de vraag of de reclasseringsinterventie daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de maatschappelijke re-integratie ook bij de cliënt kan worden neergelegd. Sinds wanneer zijn veroordeelde criminelen cliënten? Ik heb begrepen dat ook Reclassering Nederland vindt dat dit veranderd moet worden. Ik verzoek de staatssecretaris om deze twee punten te veranderen in het toetsingskader 2013, dat er volgens mij nog steeds niet is.

In de brief van 28 januari 2013 heeft de reclassering laten weten dat het voorstel van het kabinet om verdachten in het adolescentenstrafrecht te veroordelen tot een terbeschikkingstelling aan het onderwijs nog niet ver genoeg gaat. De reclassering wil dat rechters ook verplichte deelname aan dagbesteding kunnen opleggen. In dat kader merk ik op, onder verwijzing naar het boek Actuele criminologie, dat het de vraag is in hoeverre de overheid gerechtigd is om via een therapie of socialisatieprogramma met toepassing van dwang en drang in te grijpen. In hoeverre moet de overheid de autonomie van iemand om zijn leven vorm te geven, respecteren? Hoe denkt de liberale staatssecretaris daarover?

Uit het Masterplan DJI blijkt dat de staatssecretaris wil dat gedetineerden zelf gaan meebetalen aan de kosten van hun celstraf en een enkelband. Daarover wordt nog gedebatteerd. Daarover is door de heer De Roon eens een motie ingediend, die ook is aangenomen maar die niet is uitgevoerd omdat de maatregel disproportioneel zou zijn omdat de uitkering van een gedetineerde ook wordt gestopt. In het AO gevangeniswezen in juni vorig jaar heb ik gevraagd om de eigen bijdrage toch te realiseren. De staatssecretaris gaf toen aan dat de uitvoeringskosten daarvan te hoog waren. Het wekt verbazing dat in Nieuwsuur op vrijdag 22 maart de staatssecretaris heeft aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat het 7,3 miljoen euro oplevert. De staatssecretaris moet gedacht hebben: beter goed gejat dan slecht verzonnen. Mijn fractie heeft eerder gevraagd of de staatssecretaris bereid is om te onderzoeken of een eigen bijdrage voor reclasseringswerkzaamheden kan worden opgelegd. Ik vraag hem nu of hij dat wil gaan doen gelijk aan wat hij voor de gedetineerden wil gaan doen.

In het Advocatenblad van maart jongstleden staat dat het taakstrafverbod, ofwel geen taakstraf bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, eenvoudig omzeild kan worden en dat dit in de praktijk ook gebeurt. Dat kan op grond van artikel 22b, lid 3. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij bereid is om dit lid of dit artikel aan te passen zodat hiervan geen sprake meer kan zijn.

Ik krijg graag opheldering van de staatssecretaris over het register waarin rechters en rechter-plaatsvervangers hun nevenfuncties en hoofdbetrekkingen dienen te vermelden. Zoals bekend, is de heer Van Gennip directeur van Reclassering Nederland en rechter-plaatsvervanger bij het Gerechtshof Den Haag. Genoemde hoofdbetrekking heb ik echter niet in het register kunnen vinden dat ik als leek heb geraadpleegd op www.rechtspraak.nl. Dit is de laatste tijd uitgebreid in de media geweest en het is gewoon wettelijk verplicht. Dat kan de heer Van Gennip en de staatssecretaris niet ontgaan zijn. Ik krijg daarom graag opheldering op dit punt.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Nu de laatste opmerking van collega Helder nog nazindert in deze zaal is het misschien passend om als eerste mijn waardering namens de VVD-fractie uit te spreken voor het goede werk dat het personeel en de reclasseringsorganisaties met elkaar neerzetten. Ze werken in een niet-gemakkelijke omgeving met een niet-gemakkelijke doelgroep.

Mevrouw Helder (PVV): Ik heb niet gezegd dat ik de werkzaamheden van de reclassering en de heer Van Gennip als directeur niet waardeer. Laat ik de heer Van der Steur wijzen op wat hij zelf heeft gezegd, namelijk: «Je kunt aan niemand in de samenleving uitleggen dat rechters oordelen over mensen die zich aan afspraken moeten houden terwijl zij dat zelf niet doen.» Mag ik opheldering van collega Van der Steur daarover?

De heer Van der Steur (VVD): Mijn complimenten aan het personeel van de reclasseringsorganisatie stonden al op mijn lijstje van te maken opmerkingen. Ik verbond daaraan slechts de inleidende zin: «Nu de laatste opmerking van collega Helder nog nazindert …». De VVD-fractie volgt een heel heldere lijn op het punt van het weergeven van nevenfuncties door rechters: dat behoort gewoon te gebeuren. Iedereen moet dat doen. Ik ben heel benieuwd naar de snelheid waarmee dit wordt gecorrigeerd als het niet klopt.

Een van de redenen dat ik onder de indruk ben geraakt van het goede werk dat reclasseringsorganisaties in Nederland neerzetten, is een recent werkbezoek dat ik heb afgelegd bij het Leger des Heils in Amsterdam. Daar worden bij de moeilijkste doelgroep van daklozen en drugs- of alcoholverslaafden met een enorme bezieling en een enorme betrokkenheid, maar binnen heel strakke kaders en regels, heel positieve resultaten bereikt. De VVD-fractie heeft daarvoor waardering. Dat is terug te zien in de rapporten die vandaag op de agenda staan. Daaruit blijkt dat over het algemeen genomen, op een enkele opmerking na, de onderzochte reclasseringsorganisaties zeer positief worden beoordeeld. Het werk wordt ook binnen de afgesproken kaders uitgevoerd. Dat laat onverlet dat de VVD-fractie in het verleden een paar keer behoorlijk kritisch is geweest over die organisaties. De samenwerking door de drie organisaties in de toekomst kan veel verder worden geïntensiveerd. Of het nodig is dat deze volledig worden samengevoegd, is vooral aan de organisaties zelf. Ik heb dat in het verleden ook al een keer gezegd. We zijn ervan overtuigd dat samenwerking, bijvoorbeeld in de back office, tot de mogelijkheden behoort.

We werken eraan dat in de toekomst het recidivecijfer gaat dalen. Daarop wordt al goed ingezet. We zien ook al enig resultaat, maar nog steeds zijn de recidivecijfers voor een groot deel schrikbarend. Ook de financiering van de reclasseringsorganisaties zou kunnen worden afgemeten aan het succes dat zij op het gebied van recidivevermindering weten te realiseren.

We hebben een aantal brieven gekregen van de reclasseringsorganisaties dat vooral vooruitziet op het debat dat wij gaan voeren over het Masterplan Detentie en de wijze waarop elektronische detentie in hun ogen het best kan worden ingevoerd. De VVD-fractie is blij met die brieven want het is goed om vanuit de deskundigheid van de reclasseringsorganisaties daarover een mening te hebben. Ik zal daarover nog verder met hen spreken, namelijk individueel, in aanloop naar dat debat. Wij zullen dat debat voeren als wij het over het masterplan Detentie hebben. Wij zullen daarover spreken zoals dat recent is afgesproken.

De VVD-fractie onderschrijft het fenomeen «taakstraf» nog steeds. Uit de informatie en de WODC-rapporten blijkt dat als taakstraffen op de juiste wijze worden toegepast, bij de juiste doelgroepen, de recidive daalt. Dat is belangrijk want daar gaat het uiteindelijk om. Sommige taakstraffen lijken echter meer op verplicht vrijwilligerswerk dan op een straf. Dat is om twee redenen een probleem. Ten eerste is de taakgestrafte dan geneigd om er vrij lacherig over te doen; gezellig een dag uit in de bossen is iets wat veel mensen als vrijwilligerswerk doen. Ten tweede neemt het draagvlak in de samenleving voor een taakstraf af als niet-zichtbaar is dat het daadwerkelijk een straf is. Het is jammer dat de Tweede Kamer in de vorige samenstelling niet bereid was om een motie van mijn hand te ondersteunen, waarmee een einde werd gemaakt aan de taakstraf als verplicht vrijwilligerswerk. Ik vraag de woordvoerders die na mij komen te spreken om zich daarover uit te laten. Als een meerderheid van de Kamer voorstander is van een motie van dezelfde strekking, dan dien ik die met vreugde opnieuw in.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben nieuwsgierig naar wat de heer Van der Steur bedoelt. In relatie tot de elektronische detentie die de staatssecretaris heeft bedacht, zegt hij dat er toch een soort van taakstraf moet komen. Ik kan mij dat ook goed voorstellen want er is nu geen werk. Wat ziet de heer Van der Steur dan voor zich?

De heer Van der Steur (VVD): Ik adviseer mevrouw Kooiman om eens in Ter Apel te gaan kijken bij de gevangenissen aldaar. Daar is men heel ver met de plannen over het te werk stellen van gedetineerden in het kader van de elektronische detentie. Dat is nuttig werk, dat wat oplevert. Dat is echter wel verplicht werk. Op die manier worden zij aan het werk gezet. Ik wil dat echter niet voor de taakstraf. Een taakstraf die is opgelegd na vandalisme, geweld op straat of vernielingen zou primair in de eigen omgeving moeten worden uitgevoerd. Ik praat nu echt het CDA na; de heer Çörüz was daarover in de vorige periode heel stellig. Daarmee wordt aan de buurt en de wijk getoond dat het wangedrag waar mensen last van hebben gehad, bestraft is. Dat is het antwoord op de vraag van mevrouw Kooiman.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik snap dat nog steeds niet zo heel erg goed. Op het moment dat zo veel mensen een enkelbandje om krijgen terwijl er geen werk is, zullen zij met een uitkering, op kosten van de gemeente, op de bank komen te zitten. Het is allemaal mooie praat van de heer Van der Steur, maar ik zie niet in hoe hij gaat realiseren dat iedereen aan het werk komt.

De heer Van der Steur (VVD): Laat ik vooropstellen dat we de uitwerking van de elektronische detentie nog moeten behandelen. Onderdeel daarvan is het debat met de staatssecretaris. Ik zal mijn inbreng daarop toesnijden. Ik herhaal dat mevrouw Kooiman eens moet gaan kijken in bijvoorbeeld Ter Apel waar men heel ver is met het werk voor gedetineerden en waar men ook ideeën heeft over hoe in het kader van de elektronische detentie-uitbreiding mensen aan het werk kunnen worden gezet zodat zij daadwerkelijk wat kunnen bijdragen aan de samenleving. Tegelijkertijd doen zij dan ervaring op met werken. Misschien kan mevrouw Kooiman haar bereidheid uitspreken om daar eens te gaan kijken.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ieder jaar is een kwart van de mensen slachtoffer van een strafbaar feit. Dat is veel te veel, dat zal de staatssecretaris met mij eens zijn. Een oplossing om slachtoffers te voorkomen, is door recidive te bestrijden. Wij moeten er alles aan doen om te voorkomen dat daders terugvallen in slecht gedrag. Doet deze staatssecretaris dat ook? Nee. Met het afbraakplan gevangeniswezen kiest de staatssecretaris ervoor om te bezuinigen op alles wat met resocialisatie en het voorkomen van recidive te maken heeft. Zo bezuinigt de staatssecretaris bijvoorbeeld op het behandelen van zieke boeven door te bezuinigen op de forensische zorg en heeft nu al bijna een kwart van de gedetineerden een schuld die alleen maar toeneemt omdat moeten meebetalen aan hun eigen detentie. Boeven vallen daardoor terug in oud gedrag. De gefaseerde detentie wordt afgeschaft terwijl wij weten dat daarmee recidive wordt voorkomen. De staatssecretaris wil ook nog het werken in detentie voor een groot deel afschaffen. Wij weten allemaal hoe belangrijk het hebben van werk is voor resocialisatie.

De staatssecretaris zal hierop waarschijnlijk niet reageren omdat dit allemaal onderdeel uitmaakt van zijn afbraakplan. De reclassering staat echter wel zelfstandig op de agenda. De reclassering heeft in de visie van de SP een ontzettend belangrijke taak in het terugdringen van de recidive. Ook de reclassering krijgt echter enorme klappen van de staatsecretaris. Ik vind het onbegrijpelijk dat 20% van het budget van de reclassering verdwijnt. Ook hier gaat het om een miljoenenbezuiniging. De reclassering kreeg er steeds meer taken bij maar er ging eigenlijk niets af. De reclassering moet het telkens met minder geld doen. Het vet is van de botten, als het er al op zat. Dit zal direct raken aan het primaire proces. Ik hoor daarom graag van de staatssecretaris wat de reclassering niet meer zou moeten doen. Waar kiest de staatssecretaris voor? Langere wachtlijsten, een adviesrapportage, minder kwaliteit van de rapportages, wachtlijsten voordat toezicht kan starten, niet meer aanwezig zijn in de veiligheidshuizen of de ZSM-aanpak (Zo Spoedig, Slim, Simpel, Selectief en Samen Mogelijk)? Zeg het maar: wat moet de reclassering minder gaan doen? Welke optie wordt het? Ik vind het namelijk nogal riskant. Het is niet zo dat het al zo vreselijk goed gaat bij de reclassering. Uit de Inspectierapporten die vandaag op de agenda staan, blijkt dat de contactfrequentie van de reclassering niet voldoet aan de minimaal gestelde norm. Ik snap dat ook wel. Er moeten steeds meer taken worden verricht, in steeds minder tijd. Die contactfrequentie is dan het eerste wat eraan gaat. Ik hoor hierop graag een reactie.

De thuisdetentie maakt onderdeel uit van het afbraakplan. Ik hoor graag van de staatssecretaris welke vorm van begeleiding en dagbesteding er zal zijn voor deze mensen. Is de reclassering daarbij betrokken? De staatssecretaris zegt dat mensen moeten gaan werken en dat ze geen alcohol en drugs mogen gebruiken, maar wie controleert dat dan? En werk, hoezo? Er is geen werk. De werkloosheidscijfers zijn nooit zo hoog geweest. Met het zomaar schrappen van 92 miljoen euro op de begroting van Justitie in het kader van thuisdetentie wordt er erg gemakkelijk bezuinigd. De gemeente heeft er daarmee een probleem bij want die mag de uitkeringen gaan betalen. Overigens zadelt de staatssecretaris niet alleen de gemeenten op met een probleem maar ook de politie. Als een boef zijn enkelband eraf haalt, dan komt er allereerst een melding bij de politie binnen. Die moet zowel langs het slachtoffer als langs de dader. Ik ben ook politiewoordvoerder en ik weet dus dat ook de politie kampt met een capaciteitsprobleem. Ik stel staatssecretaris Teeven dezelfde vraag als die ik aan minister Opstelten altijd stel: wat moet de politie dan minder gaan doen? De politie krijgt er immers een belangrijke taak bij.

Al lang geleden heeft mijn fractie aangedrongen op het bieden van een oplossing voor gedetineerde mensen onder de 27 jaar. Zij hebben de eerste vier weken na hun vrijlating geen inkomen, tenzij zij direct een baan hebben zodra zij buiten staan, maar dat is vaak niet het geval. Het is voor hen lastig om digitaal te solliciteren zolang er geen computers in detentie zijn. Iemand komt uit detentie, heeft geen inkomen en moet dan vier weken wachten voordat er enig zicht is op een inkomen en bestaanszekerheid. Voor één jaar was er een oplossing gevonden: de papieren inschrijving bij het UWV. Daarmee ging de vierwekentermijn lopen aan het einde van de detentie. Per 1 juli vervalt deze tijdelijke werkwijze. Wethouders maken zich hier terecht grote zorgen om. Ik vraag de staatssecretaris om hiervoor een oplossing te bieden: of de mogelijkheid van papieren inschrijving verlengen of elektronisch solliciteren in detentie mogelijk maken.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Mijn inbreng zal met name gaan over de bezuinigingen en de rol van de reclassering in de keten. De reclassering is in beweging en speelt een cruciale rol in de strafrechtketen ter voorkoming van recidive en in het kader van de resocialisering. De reclassering wordt geconfronteerd met een enorme taakstelling. Ik heb gehoord dat de reclassering zich mogelijk terugtrekt uit de veiligheidshuizen. Die keuze lijkt mij uiterst ongelukkig. Wij hebben juist met elkaar afgesproken dat de ketenpartners dichter op elkaar moeten gaan zitten en dat ze meer moeten gaan samenwerken. Ik maak mij daar dus zorgen over. Als de reclassering zich zou terugtrekken of minder invloed zou uitoefenen in die veiligheidshuizen, wat blijft daar dan nog van over? Wat is de visie van de staatsecretaris daarop? Hoe ziet de staatssecretaris de toekomstige rol van de reclassering ten aanzien van die veiligheidshuizen?

De minister heeft in een beleidsreactie aangegeven dat het gevangeniswezen, gemeenten en maatschappelijke organisaties zich moeten blijven inzetten voor goede nazorg. Door te laten zien wie het tijdens een detentie beter lukt om de problemen op te lossen of te voorkomen, kan worden bepaald waarin energie en tijd moet worden gestoken. Dat is op zich een goede uitgangspositie: succes moet geboekt worden op de punten waar nog wat te halen is. Gezien het economische klimaat en de verschillende bezuinigingen, hoor ik graag op welke wijze de staatssecretaris de schaarse middelen wil inzetten bij de reclassering. Wat betekent dat voor de ketensamenwerking met de andere strafrechtpartners?

De reclassering wil het elektronisch toezicht intensiveren in het kader van de controlemogelijkheden. In het masterplan DJI staat dat de DJI wordt belast met de uitvoering van de elektronische detentie en dat deze dienst intensief zal samenwerken met zijn ketenpartners. Dat moet zeker gebeuren, maar de vraag is wie die elektronische detentie gaat uitvoeren en handhaven: de DJI of toch de reclassering?

Ik kom te spreken over de samenwerking tussen de drie reclasseringsorganisaties. Collega Van der Steur en ik hebben daarvoor tijdens de begrotingsbehandeling uitvoerig aandacht gevraagd omdat de organisaties vaak niet goed samenwerken. De scheiding tussen Leger des Heils, Verslavingszorg en Reclassering Nederland is weliswaar historisch verklaarbaar, maar toch zijn er steeds meer mensen met multiproblematiek. 60% tot 80% van de gedetineerden lijdt aan een verslaving en heeft ook een verstandelijke beperking of psychiatrische problemen. Dat is een belangrijke reden voor criminaliteit en recidive. Om het gedrag te beïnvloeden, is het verstandig om niet langs elkaar heen te werken, maar om meer en beter samen te werken. Wat is de stand van zaken op dit moment? Hoe profileren de organisaties zich wat betreft een effectieve aanpak?

Thuisdetentie kan een geschikt middel worden voor gedragsverandering, resocialisatie en het voorkomen van recidive. Dan moet er wel zorgvuldig worden overwogen welke gedetineerden voor thuisdetentie in aanmerking komen en of elektronische controle uitvoerbaar is. We vrezen dat dit uitgangspunt door de plannen van de staatssecretaris voor de detentiecapaciteit sterk onder druk komt te staan. Ik hoor daarop graag een reactie.

Het Masterplan Gevangeniswezen komt later nog uitgebreid aan de orde. Daarom stel ik nu slechts twee punten daarvan aan de orde. De reclassering zal bij sluiting van gevangenissen meer moeten reizen om gedetineerden te bezoeken en adviezen te maken, ook omdat de reclassering een eigen taakstelling heeft. Ik ben bang dat er op den duur minder adviezen zullen komen en dat mensen langer in de gevangenis zullen zitten, terwijl zij met een goed schorsingsadvies eerder zouden kunnen resocialiseren. Ik denk verder dat er druk op het systeem komt te staan. Als iemand nu zijn werkstraf niet doet, dan loopt hij het risico dat de procedure vastloopt in het systeem of de rechter besluit om iemand alsnog naar de gevangenis te sturen. Als de staatssecretaris van die straf dan een enkelbandje kan maken, dan komt er een grote druk op dat systeem van werkstraffen te staan. Daar heeft de reclassering ook last van. Ook hierop hoor ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Focus on re-entry, het Brits-Canadese programma, was een groot succes maar het heeft maar heel kort als pilot gefungeerd. Door de bezuinigingen zou het geen vervolg krijgen. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om die training elders een plek te geven in de thuisdetentie of de dagbesteding?

De heer Segers (ChristenUnie): De heer Van der Steur sprak warme woorden over het werk van het Leger des Heils. De heer Oskam spreekt over de noodzaak dat drie organisaties één organisatie worden. Begrijp ik goed dat de VVD een warmer verdediger is van het werk en een zelfstandige positie van het Leger des Heils dan het CDA?

De heer Oskam (CDA): Nee, zo heb ik het zeker niet gezegd. Ik heb gezegd dat de organisaties beter moeten samenwerken omdat er multiproblematiek is. Het Leger des Heils kan zeker een eigen plek behouden. Als dat echter niet lukt – ik weet uit mijn ervaring als rechter-commissaris in Amsterdam dat het vaak niet lukt – dan moet het één organisatie worden. Dat hebben de heer Van der Steur en ik beiden gezegd tijdens de behandeling van de Justitiebegroting. Als er ruimte is voor drie of twee organisaties en er effectief en efficiënt wordt gewerkt, dan vind ik het verder prima.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Wordt Nederland veiliger of onveiliger? Dat is de vraag die wij de komende maanden moeten beantwoorden. Ik houd dat deze staatssecretaris voortdurend indringend voor. De reclassering is cruciaal voor het terugdringen van de criminaliteit en speelt een rol in het beveiligen van de maatschappij. De reclassering heeft kennis en kunde in huis om gedetineerde te begeleiden naar een misdaadvrij leven. Ik sluit mij aan bij alle waardering en lof die daarvoor is uitgesproken. Er valt hier en daar natuurlijk ook wel wat te verbeteren, maar dat weten wij allemaal. Waar kan dat niet?

De fractie van D66 maakt zich zorgen over de recidivebestrijding die naar haar mening onder druk komt te staan. Het detentieregime wordt versoberd, de detentiefasering verdwijnt en er komt veel minder geld beschikbaar voor de reclassering. Het lijkt op een kaalslag die gevoeld gaat worden in de hele justitieketen. Daarom hebben wij gisteravond een aantal moties ingediend om meer inzicht te krijgen in de consequenties van een en ander. Mijn fractie kan alleen meedenken als zij meer inzicht heeft. Als het slot op de deur gaat en het plan als voldongen feit wordt gepresenteerd, dan houdt het op. Ik vraag de staatssecretaris hoe wij criminelen straks nog enigszins uit die misdaaddraaideur krijgen. Hoe kan de staatssecretaris bewijzen dat ondanks de bezuinigingen, die recidivebestrijding op peil blijft? Wat investeert dit kabinet nog in die recidivebestrijding? Betekent het masterplan op den duur een uitkleding van het reclasseringswerk?

Dit jaar wordt ongeveer 10 miljoen euro bezuinigd op de reclassering. Natuurlijk kan ook bij deze organisaties meer SMART worden gewerkt en kunnen kosten worden bespaard, net als in de top van het departement, zo zeg ik met een knipoog naar de staatssecretaris. Toch heb ik daarbij een wat onbevredigend gevoel. Of de organisaties waren «moddervet» en kunnen in een jaar makkelijk 10 miljard opleveren, of zij moeten snoeihard bezuinigen op een aantal taken en functies. In dat laatste geval krijg ik graag inzicht in de taken waarop bezuinigd kan worden. Het kan volgens mij niet allebei. Waar legt de staatssecretaris de grens? Wat vindt hij nog verantwoord om te korten zonder dat de kwaliteit en de kwantiteit in het geding komen? Hoe voorkomt hij dat bezuinigingen ten koste gaan van resocialisatietrajecten? Ik herhaal wat ik gisteren heb gezegd. Ik hecht niet zo veel aan de hardheid van het woord van de staatssecretaris maar zoek het bewijs vooral in de feiten. Ik hoop dat de staatssecretaris mijn fractie daarin tegemoet wil komen.

Elektronische detentie is ook een belangrijk onderdeel van het masterplan van de staatssecretaris. Laat niemand mij kwalijk nemen dat ik daarop vooruitloop want het debat dat wij in de komende maanden hierover gaan voeren, is belangrijk. Er komt heel veel bij de reclassering terecht. Een kleine 2.000 gedetineerden, misschien worden het er wel meer, krijgen mogelijk een enkelband. Ik lees echter ook in het stuk van de reclassering dat zij het middel niet in alle gevallen geschikt vindt. Het gaat ook om de vervangende hechtenis en daders die zich niet houden aan de voorwaarden van reclasseringstoezicht of een werkstraf. De reclassering beschouwt in die gevallen celstraf als de enige stok achter de deur. Wat is de reactie van de staatssecretaris op dat punt? Als hij die nu geeft, hoeven wij daarop niet tot eind mei te wachten.

Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Oskam over het toezicht op de elektronische detentie. Ik zit nog wel met één punt, waarop ik graag een nadere toelichting krijg. Als het toezicht op de elektronische detentie faalt – ik heb daar nu nog geen enkel zicht op – dan krijgen diegenen die zeggen dat de gestraften met een biertje op de bank thuis komen te zitten, alsnog gelijk. Welke garanties geeft de staatssecretaris dat de reclassering straks voldoende toegerust is om de nieuwe taak, zowel in kennis en kunde als in middelen, adequaat uit te voeren?

De voorzitter: Uw tijd is om.

De heer Schouw (D66): Ik zag het aan u. Mag ik tot slot dan nog een technische vraag stellen? Dat vindt de staatssecretaris altijd leuk. Die gaat over de nazorg. Er zit een prachtig rapport van het WODC bij de stukken: de derde meting monitor nazorg. Op pagina 14 staan echter alle beperkingen van die monitor. Het komt erop neer dat bij de gemeente moet worden nagegaan hoe het zit met de nazorg. Pas dan is er inzicht in de cijfers. Ik vraag de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat die metingen in de toekomst betrouwbaar zijn en er dus bij de gemeenten wordt nagegaan hoe het zit.

De heer Van der Steur (VVD): Ik heb in mijn termijn aan de collega's gevraagd om aan te geven of zij het met mij eens zijn dat een taakstraf geen verplicht vrijwilligerswerk mag zijn. Ik begrijp dat mevrouw Kooiman daarop geen antwoord geeft want haar partij was daarover destijds vrij uitgesproken. Van de heer Oskam weet ik dat hij het met mij eens is. Ik ben benieuwd of ook de fractie van D66 het met mij eens is dat wij met het oog op het draagvlak voor de taakstraf moeten vermijden dat de taakstraf wordt gezien als een beetje een leuke dag in het bos. Is de heer Schouw dat met mij eens en is hij bereid om een motie te ondersteunen die dat onmogelijk maakt?

De heer Schouw (D66): Ik ben geneigd om nee te zeggen. De heer Van der Steur maakt er een karikatuur van en dat bevalt mij niet. Mijnheer Van der Steur, u doet dat elke keer. U maakt er een karikatuur van en dat bevalt mij niet. Ik ben natuurlijk wel bereid om mee te denken over een motie, maar dan moet de heer Van der Steur beloven om niet steeds als het hem uitkomt daarvan een karikatuur te maken. Het moet serieus werk zijn. De heer Van der Steur kent de procedures. Ik neem dat hij straks een VAO aanvraagt en netjes komt met een motie waarin met gebalanceerde termen het werk wordt beschreven dat mensen bij reclassering moeten doen.

De heer Van der Steur (VVD): Ik herken mij niet in de uitlatingen van de heer Schouw en zijn perceptie van wat ik heb gezegd. Ik neem deze uitnodiging graag aan om te kijken of er dit keer wel een gebalanceerde motie bedacht kan worden. Het doel van die motie is het behouden van het draagvlak voor die taakstraf in de samenleving omdat iedereen die dan zichtbaar percipieert als straf. Ik neem die uitdaging graag aan. Ik doe dat verzoek bij dezen, voorzitter.

De heer Schouw (D66): Zullen wij samen wat knutselen?

De voorzitter: Na deze knutselafspraak is het woord aan de heer Segers van de fractie van de ChristenUnie.

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. We zien uit naar het bouwwerk dat geknutseld gaat worden.

Wie een straf heeft uitgezeten, heeft recht op een nieuwe kans. Om die reden is het belangrijk dat de laatste fase van de straf in het kader staat van de resocialisatie. Die staat echter onder druk. Wij spreken over de derde meting van de monitor nazorg, maar dat zijn cijfers uit 2010. Dat is alweer enige tijd geleden. Sindsdien staat de arbeidsmarkt zwaar onder druk, hetgeen zijn weerslag zal hebben op de resocialisatie en op de reclassering. Ik hoor graag wat die conclusies en cijfers waard zijn? Lopen we niet achter de feiten aan als wij nu praten op basis van cijfers uit het jaar 2010? De crisis is sinds 2010 pas echt toegeslagen. Uit het veld hoor ik dat ex-gedetineerden achteraan mogen aansluiten in de rij mensen die zoeken naar werk of een zinvolle dagbesteding.

In dit kader is mijn fractie bezorgd over de plannen van de staatssecretaris voor elektronische detentie. Het is cruciaal dat daarbij een koppeling wordt gemaakt met de arbeidsmarkt. Er moet in elk geval sprake zijn van een zinvolle dagbesteding. Juist omdat in deze tijd van crisis de arbeidsmarkt onder druk staat, is het maar de vraag of die link te leggen is.

Het is mooi dat de samenwerking tussen de DJI, gemeenten en reclassering verbeterd is en dat er slagen worden gemaakt. Ook daarvoor geldt echter dat de samenwerking onder druk staat. Er wordt nog steeds samengewerkt op basis van het samenwerkingsmodel dat de VNG heeft opgesteld met het ministerie en maatschappelijke organisaties. Ondertussen hebben gemeenten echter steeds minder geld voor reclassering. De laatste anderhalf tot twee jaar zijn de financiën erg teruggelopen. Herkent de staatssecretaris dat beeld. Staat daarmee de terugkeer van ex-gedetineerden onder druk? Is het gelet op die druk niet tijd voor een nieuw convenant, rekening houdend met nieuwe feiten en de huidige financiële draagkracht van gemeenten?

Uit de contacten met de gemeenten blijkt dat er ook verbetering mogelijk is op het punt van de informatieverstrekking van de DJI aan gemeenten. Het gebeurt soms dat gemeenten pas op de dag waarop gedetineerden vrijkomen, worden geïnformeerd over dat besluit. Er zijn absoluut kansen om de nazorg te verbeteren. Hoe pakt de staatssecretaris dit op en zorgt hij voor verbeteringen?

Er zijn organisaties die veel goed werk doen ten behoeve van de terugkeer van ex-gedetineerden. Zij werken onder de naam DEMO. Het gaat om de stichting DOOR, de vereniging Exodus, de stichting Moria en de stichting Ontmoeting. Dat zijn organisaties met veel specialisme, maar zij worden door het ministerie geschaard onder de titel «forensische zorg», terwijl zij toch echt heel ander werk doen. Die term dekt de lading niet. Ze worden heel erg in die zorghoek gedrukt. Ze moeten een raad van toezicht optuigen en ze hebben met zorgzwaartepakketten te maken. Op die manier moet ook de inkoop plaatsvinden. De vraag is of we hier echt met zorginstellingen te maken hebben. Is dit wel een goede vorm om alles in te bedden? Hoe staat het met de financiering van dit type organisaties dat veel werkt met vrijwilligers? Ik heb daarvoor al eerder aandacht gevraagd bij de begrotingsbehandeling en ik doe dat opnieuw omdat het daar echt piept en knarst. Er is veel onduidelijkheid en dat brengt het goede werk van deze organisaties in gevaar.

Voor de fractie van de ChristenUnie is het van belang dat ex-gedetineerden geslaagd terugkeren in de samenleving. Het gaat dan niet alleen om inkomen, onderdak en werk. Dat zijn slechts enkele succesfactoren. Het gaat ook om een zinvolle dagbesteding en om een plek in de samenleving, maar ook om het wegwerken van schulden. Het gaat om veel meer dan alleen eenvoudige factoren zoals werk, inkomen en onderdak. Bij de verandering van beleid moet dat echt voor ogen worden gehouden. De duurste ex-gedetineerde is degene die terugvalt in zijn oude leven, simpelweg omdat hij de basis niet op orde kreeg.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Wij hebben het vandaag over de reclassering. Reclassering is een belangrijk instrument voor resocialisatie. Het is een instrument om te voorkomen dat gedetineerden, eigenlijk criminelen, in het criminele circuit blijven en recidiveren. Ik constateer dat de reclassering steeds meer een executieorganisatie is geworden in plaats van een resocialisatieorganisatie. Organisaties die eigenlijk meer gericht zouden moeten zijn op het afsnijden van het pad naar de misdaad en het begeleiden naar een nieuw leven, zijn in de tijd steeds meer gericht op toezichtstaken die naar mijn idee veel meer bij de DJI thuishoren dan bij de reclassering. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris hierop.

Collega Oskam heeft net een punt gemaakt van de drie organisaties. Ook ik ben benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op het feit dat er drie organisaties zijn die hetzelfde doel dienen en elkaar vaak beconcurreren, waarvan de werkzaamheden vaak overlappen waardoor veel energie verloren gaat in het afstemmen en in moeizame samenwerking. Ik wil niet meteen zeggen dat zij tot één organisatie moeten komen, maar ik ben wel benieuwd naar de visie van de staatssecretaris, ook in de context van wat in het domein van reorganisaties en bewegingen van de reclasseringsorganisaties plaatsvindt. Ik hoor hierover graag meer, niet zozeer wat de uitvoeringspraktijk betreft, maar vooral wat te besparen is aan overheadskosten en andere kosten die gemoeid zijn met het in stand houden van een organisatie.

In relatie tot de monitor stel ik de volgende vragen. Het komt voor dat mensen na detentie op straat worden gezet zonder een begin van een perspectief. Ik doel dan op een ID, huisvesting en inkomen. In Hoogeveen hebben gemeenten een soort loket in de PI. Daardoor zijn zaken vooraf goed geregeld. Ik heb dat niet in elke PI gezien. Zou zoiets niet in elke PI georganiseerd moeten worden om te voorkomen dat ex-gedetineerden na hun vrijlating, genoodzaakt door omstandigheden, in de problemen geraken? Is dat in elke PI te regelen of is dat al geregeld?

Ik ga in op de rol van de gemeenten. Ik merk dat er niet in elke gemeente een actieve functionaris aanwezig is die de nazorg regelt. Hoe ziet de staatssecretaris dat? Wat zou een wijkagent meer kunnen doen op het terrein van toezicht? Worden die heel actief betrokken bij de ex-gedetineerden die in hun wijk wonen? Dat zou een bredere taak moeten zijn voor andere partijen dan alleen voor de reclassering.

In de monitor is ook geschreven over elektronische controle, ook met het oog op het masterplan. Is de staatssecretaris het met mijn fractie, en de Inspectie, eens dat die elektronische controle veel meer ingezet zou moeten worden om verslaafde ex-gedetineerden van hun verslaving af te helpen, dus drang te organiseren? De verslavingszorg en de reclassering pleiten daarvoor omdat op die manier veel beter hulp kan worden geboden. Kan de staatssecretaris cijfers aanleveren van resultaten die daarmee eventueel geboekt zijn?

Mevrouw Kooiman (SP): Dat is een goed punt: verslaafden hebben inderdaad extra zorg nodig. Zegt de heer Marcouch daarmee dat er per definitie geen kale, elektronische detentie mag zijn en dat er dus extra begeleiding vanuit Reclassering Nederland of de DJI zou moeten zijn?

De heer Marcouch (PvdA): Wij hebben het over de reclassering. Detentie is detentie, maar mensen moeten daar wel beter uit komen. Ik vind dan ook dat er zo veel mogelijk moet worden ingezet op het resocialiseren van gedetineerden. Mijn fractie is geen voorstander van kale detentie, dus detentie zonder resocialisatie.

Mevrouw Kooiman (SP): Er komt straks een zwaardere doelgroep thuis te zitten met een biertje op de bank. Toch zegt de heer Marcouch: we moeten inzetten op resocialiseren. Ik heb al gezegd dat er 20% gekort wordt op de reclassering. Het moet echt voor een lager budget worden gedaan. Ik wil graag een heel heldere uitspraak van de heer Marcouch. Is de PvdA wel of niet voor kale detentie? Vindt de heer Marcouch dat er meer begeleiding moet komen als elektronische detentie wordt ingevoerd?

De heer Marcouch (PvdA): Ik begrijp dat collega Kooiman eigenlijk niets wil. Ze wil alles behouden en eigenlijk nog wat meer, maar de omstandigheden zijn daar niet naar. Ik hoor graag wat realisme bij collega Kooiman. Ik zie graag zo veel mogelijk persoonlijke plannen, dus per geval, per gedetineerde, bekijken wat nodig is en doen wat nodig is. Dat betekent ook meer elektronische controle, want daarmee kijk je naar de omstandigheden en probeer je die te veranderen. Of iemand van zijn verslaving af kan komen, is natuurlijk heel erg afhankelijk van de motivatie van die persoon. Ik vind dat per geval moet worden bekeken wat er kan worden gedaan om te voorkomen dat iemand recidiveert. Voor mij is het dus niet zwart-wit.

De heer Schouw (D66): Mij is nog niet helemaal duidelijk waar de PvdA staat. De PvdA zegt: er mag bezuinigd worden, want dat is realistisch. Wat mag er volgens de PvdA dan minder? Dat heb ik nog steeds niet begrepen.

De heer Marcouch (PvdA): Er moet bezuinigd worden. Daarvoor hebt u ook getekend in een vorige periode. Er moeten daarom lastige keuzen worden gemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat als de reclassering en alle andere organisaties op een wat andere manier werkten, zij veel effectiever zouden kunnen zijn. De effectiviteit van het werk is naar mijn mening niet een kwestie van meer geld. Ik zie ook wel dat wij straks minder kunnen doen. Daarom vind ik het belangrijk dat wij scherpe keuzes maken en inzetten op mensen die echt geholpen kunnen worden. Ik ken genoeg voorbeelden van mensen die niet geholpen willen worden. Ik zie liever dat er wordt ingezet op mensen die wel een ander leven willen beginnen dan op mensen die elke keer de boel saboteren. Ik ben geen voorstander van kale detentie voor iedereen. Ik zet liever in op resocialisatie. Dat betekent dat wij iedereen die wij kunnen helpen, ook echt helpen met de mogelijkheden en de middelen die beschikbaar zijn.

De heer Schouw (D66): Ik ben blij dat ik de gelegenheid krijg om iets recht te zetten. In het Voorjaarsakkoord hebben D66, GroenLinks en het CDA getekend voor 30 miljoen. De heer Marcouch is echter gebonden aan 340 miljoen. Ik zeg het één keer en daarna wil ik niet meer horen dat ik eigenlijk ook hiervoor verantwoordelijk ben. Dat is namelijk feitelijk niet waar.

Ik heb gevraagd wat de PvdA minder wil. Het antwoord van de heer Marcouch daarop is volgens mij dat het efficiënter en effectiever moet. Dat is altijd prima. Ik daag hem uit om in het VAO dat de heer Van der Steur aanvraagt, een motie in te dienen waarin de regering wordt opgeroepen om na te gaan of die drie organisaties kunnen samengaan en of het effectiever en efficiënter kan. Dan doen wij namelijk echt wat. Gaat de heer Marcouch dat doen?

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb die vraag net gesteld aan de staatssecretaris. Ik ben benieuwd naar het antwoord. Volgens mij is het niet gebruikelijk om in eerste termijn al aan te geven of we met moties en VAO's komen.

Ik heb nog twee puntjes.

De voorzitter: U bent al ver over uw tijd heen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb de klok mee laten lopen.

De voorzitter: Wij ook.

De heer Marcouch (PvdA): Nog een punt.

De voorzitter: Voor alle duidelijkheid: u hebt al 5 minuten en 29 seconden verbruikt.

De heer Marcouch (PvdA): Ik constateer dat we een grote groep missen, namelijk de gedetineerden die niet gemotiveerd zijn. Ik zet graag in op het organiseren van Eigen Kracht-conferenties. In de praktijk maken wij veel te weinig gebruik van de

omgeving van gedetineerden. Mogelijk is het verstandig om die omgeving juist te ontwijken, maar daarnaar moet wel goed gekeken worden. Ik zie dan ook graag dat de omgeving van ex-gedetineerden wordt betrokken bij de resocialisatie. Ik denk daarbij concreet aan Eigen Kracht-conferenties. Ik ben benieuwd wat de staatssecretaris daarvan vindt.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Er zijn al heel wat onderwerpen langs gekomen en dat is terecht. We kunnen het wel hebben over instelling a of instelling b, maar in feite gaat het allemaal over de vraag hoe je de resocialisatie kunt bevorderen en recidive kunt tegengaan. Het valt in alle debatten op dat het belangrijk is om tijdens detentie met die inzet te beginnen en ook daarna daaraan aandacht te besteden. Verder is een goede samenwerking van alle betrokken instanties van belang en een intensieve begeleiding van de ex-gedetineerden, juist om de zelfredzaamheid te vergroten. Bij de bezuinigingen die er op dit terrein aan zitten te komen, zal voor mijn fractie een belangrijk toetspunt zijn wat dit gaat betekenen voor de inzet op resocialisatie. De schijnwerpers moeten daar vol op blijven staan. In dit licht heb ik een vraag over jongeren in detentie. Ik krijg signalen dat juist in de jeugddetentie veel vragen en zorgen leven met betrekking tot een zinvolle dagbesteding. Mijn vraag is: wie ziet daar eigenlijk op toe?

In relatie tot de samenwerking tussen de betrokken instanties hoor ik positieve verhalen over verbeteringen in de keten, in de DJI, de rechterlijke macht, veiligheidshuizen en reclassering. Dat is heel positief. Er blijft natuurlijk altijd het nodige te wensen over, maar we zien wel duidelijke verbeteringen. We horen echter ook zorgen over de rol van gemeenten en hun inzet voor vrijwillige nazorg. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om de gemeenten erbij te houden? Het is immers cruciaal dat de gemeenten hun rol wat dit betreft oppakken.

Ook de rol van maatschappelijke organisaties is essentieel. Ik ben blij dat diverse collega's daarvoor aandacht vroegen. Collega Marcouch sprak over de Eigen Kracht-conferentie, collega Segers over de DEMO-instellingen. Voor die DEMO-instellingen heb ik tijdens de begrotingsbehandeling samen met collega's Kooiman, Segers en Oskam een motie ingediend waarin de regering werd gevraagd om op te passen met de nieuwe bekostigingsregeling in 2014 zodat er geen expertise verloren gaat. Tijdig moet duidelijk zijn hoe die bekostigingsregeling uitpakt en eruit ziet. De staatssecretaris heeft daarover begin december een brief gestuurd. In maart of april zou daarover meer helderheid komen. Ik hoor graag of die helderheid er al is. Als dat nog loopt, kan de staatssecretaris de Kamer daarover dan apart informeren?

De kracht van maatschappelijke organisaties moet benut blijven worden. De staatssecretaris is een tijd geleden bij Gevangenenzorg op bezoek geweest. Zo zijn er meer organisaties. Het is cruciaal dat dat vanuit de maatschappij zelf komt. Als het alleen van de Staat en van statelijke organisaties moet komen, dan blijft er een gat bestaan in die terugkeer naar de samenleving. De potjes voor vrijwilligerswerk, maar ook de management by speech beveel ik aan in de warme aandacht van de staatssecretaris.

In relatie tot de beleidsreactie op de monitoring nazorg ex-gedetineerden stel ik één simpele vraag. Wat wordt er nog meer of anders gedaan om de gaten die wij nog zien, zoals het flink percentage aan mensen dat na een halfjaar nog zonder woonruimte zit, op te vullen?

Collega Van der Steur wees op de briljante motie die ik vorig jaar samen met hem mocht indienen. Ik was verbaasd om te horen dat die niet is aangenomen. Het is namelijk zo'n redelijke en terechte motie dat die zeker een herkansing verdient.

De vergadering wordt van 10.57 uur tot 11.10 uur geschorst.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de staatssecretaris voor zijn beantwoording in eerste termijn.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden die hebben gesproken over het belangrijke onderwerp recidivebeperking. Ik zeg onder anderen tegen de heer Schouw dat het natuurlijk heel belangrijk is dat we hierop ook in de toekomst inzetten en dat we dat blijven doen. Ook ik ben dus van mening dat recidivebeperking een heel belangrijk onderwerp is. Ik zal later in mijn betoog ingaan op de wijze waarop wij aan dat beleid de komende jaren invulling gaan geven.

Ik denk dat het effectief invulling geven aan de straf ertoe moet bijdragen dat daders niet opnieuw in de fout gaan. De afgelopen jaren is ook behoorlijk geïnvesteerd in het professionaliseren van de reclasseringstaken. Uit de doorlichtingen die vandaag op de agenda staan, blijkt dat de inspanning van de Inspectie Veiligheid en Justitie bij verschillende reclasseringsinstellingen vruchten heeft afgeworpen. Daarvoor verdienen de reclasseringsorganisaties dus alle waardering.

Voordat ik tot de inhoudelijke bespreking overga, stel ik een nieuw recidivebericht van het WODC aan de orde dat ik zeer recent heb ontvangen. De Kamer zal dat bij de beleidsreactie in april krijgen. De heer Van der Steur heeft in het verleden wel eens om die rapportage gevraagd. Die heeft betrekking op personen die in de periode van 2002 tot 2009 een strafzaak hadden of die uit een justitiële inrichting stroomden. Daarnaast heeft het WODC voor het eerst de reclasseringscliënten – ik doel op de populatie volwassenen die een werkstraf kreeg opgelegd en personen die onder toezicht kwamen te staan van één van de reclasseringsinstellingen – in de metingen meegenomen. Ik zal een tipje van de sluier oplichten. In de rapportage, althans in de zevenjaarsmeting, is een dalende trend zichtbaar in de afgelopen jaren op het gebied van strafrechtelijke recidive in Nederland. Tevens is te zien dat die trend doorzet. Dat is een prestatie, maar we zijn er nog niet. Een aantal leden van deze commissie heeft daarop ook terecht gewezen. Ik ben met de leden eens dat we ervoor moeten zorgen dat het goede proces dat in gang is gezet, niet teniet wordt gedaan. Zeker in een tijd van bezuinigingen staat die doelstelling buitengewoon onder druk. Voor mij is het in ieder geval een teken dat we moeten blijven investeren in recidivebestrijding, zoals we dat de afgelopen jaren hebben gedaan.

Er zijn vijf doorlichtingen gedaan bij reclasseringsinstellingen. In twee instellingen gebeurde dat in oktober en november 2011 en in februari en april 2012 gebeurde dat in drie andere reclasseringsinstellingen. Ik ben het met de leden eens dat, met uitzondering van het punt van de contactfrequentie – daarover is terecht een opmerking gemaakt – het resultaat er mag zijn; er wordt goed gepresteerd. De heer Oskam wees daar ook op. Dat neemt niet weg dat er nog verbeterslagen moeten worden gemaakt. Die zullen de komende jaren dus worden gemaakt. In de doorlichtingen van het WODC zijn aandachts- en verbeterpunten opgenomen. Ik zal de verbeterpunten niet herhalen, want de leden hebben er al een aantal genoemd. Om op onderdelen de vooruitgang te concretiseren, heb ik het WODC verzocht om eind 2013 te starten met een procesevaluatie van het reclasseringstoezicht. In dat onderzoek zal ook worden bezien wat de effecten zijn van de uitvoering van het landelijk verbeterplan toezicht. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek van het WODC in 2014.

De leden hebben zeer diverse vragen gesteld. Vrijwel alle leden hebben vragen gesteld over de nazorg. Die zal ik aan het eind van mijn inbreng beantwoorden.

Mevrouw Helder heeft gevraagd of reclasseringscliënten binnenkort ook moeten meebetalen aan hun straf. In een eerder debat over de reclassering heeft zij op dit punt een motie ingediend. Die is toen verworpen en ik zie nog steeds geen reden om voor het reclasseringstoezicht een eigen bijdrage te vragen. Zoals ik eerder heb gezegd, komt er voor de zomer een uitwerking van de regeling met betrekking tot de eigen bijdrage op basis waarvan het bedrag van 7,3 miljoen is begroot. In totaal moeten de eigen bijdragen in de strafrechtsketen van mensen die worden vervolgd, 60 miljoen opleveren. De minister is daarmee bezig. Ik probeer nu een plan op te stellen met als doel, ervoor te zorgen dat dit geld daadwerkelijk binnenkomt.

Mevrouw Helder vroeg of deze liberale staatssecretaris van mening is dat de overheid gerechtigd is om in te grijpen in het leven van mensen en of zij de autonomie van mensen niet moet respecteren. Ik denk dat het zeker gerechtvaardigd is om in te grijpen als er factoren zijn die ten grondslag liggen aan crimineel gedrag van iemand. Als we kunnen interveniëren met als doel die factoren te beïnvloeden, moeten we dat zeker doen. Vorig jaar waren er ongeveer 2.000 gedragsinterventies die bedoeld waren om die factoren positief te beïnvloeden. Wij zullen daarmee zeker doorgaan.

Mevrouw Helder heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de voorwaardelijke straffen. Zij vraagt feitelijk of onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen zomaar kunnen worden omgezet in voorwaardelijke vrijheidsstraffen. Zo vertaal ik die vraag althans. Uiteraard kan de door een rechter opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf niet zomaar worden omgezet in een voorwaardelijke vrijheidsstraf. De afgelopen jaren is wel ingezet op het bevorderen van het opleggen van voorwaardelijke sancties. We zijn daarmee heel druk bezig geweest. Ook de reclassering heeft daaraan veel aandacht besteed. De zwaarte van die sancties wordt vaak onderschat. Er is onlangs een rapport uitgebracht waaruit blijkt dat reclasseringstoezicht als zeer belastend kan worden ervaren door mensen die uit een penitentiaire inrichting komen. Er zitten ook enkele bijzondere voorwaarden aan vast – die kent u uiteraard – waaronder verplichte deelname aan gedragsinterventies, het contact- of locatieverbod, verplichte behandeling, intensief toezicht en soms elektronische controle.

Mevrouw Helder vroeg of ik inzicht kan verschaffen in de mij bekende wetenschappelijk aangetoonde effectiviteit van taakstraffen, bijvoorbeeld die van het terugdringen van recidive. De heer Schouw stelde een soortgelijke vraag in een iets andere context. In 2010 heeft het WODC onderzoek verricht naar recidive van jongeren in de leeftijdscategorie van 12 tot en met 17 jaar en van volwassenen die in 2006 een taakstraf opgelegd kregen. Uit dat onderzoek blijkt dat van de ruim 15.000 jongeren, 42% binnen twee jaar opnieuw met justitie in aanraking kwam en dat van de bijna 28.000 volwassenen die een taakstraf opgelegd kregen, ongeveer 37% binnen twee jaar recidiveerde.

Over de effectiviteit van werkstraffen voor volwassenen kan overigens ook nog worden gezegd dat het percentage recidivisten na een werkstraf significant lager is dan na een gevangenisstraf. In die zin is een taakstraf dus effectiever. Uit een recente studie blijkt dat daders na werkstraffen substantieel minder recidiveren. Dat geldt zowel op korte termijn als op langere termijn. Het percentage veroordelingen blijkt gemiddeld 50% lager te zijn in een periode van acht jaar. Ik merk daarbij wel op dat in dat onderzoek geen onderscheid wordt gemaakt in effectiviteit van taakstraffen voor de verschillende categorieën delicten, wat wel zou kunnen.

Als een taakstraf niet wordt voltooid of als die niet naar behoren wordt verricht, maakt de reclassering daarvan uiteraard melding en zet het OM de straf om. Voor mensen die een vonnis van de rechter niet respecteren, om die vraag alvast maar te beantwoorden, is het erg belangrijk dat de taakstraf wordt omgezet naar een celstraf. Die stok achter de deur – hiermee beantwoord ik de vraag van de leden – moet uiteraard wel blijven bestaan. Als mensen een vonnis van de rechter aan hun laars lappen, is het dus belangrijk dat ze worden geconfronteerd met de gevolgen daarvan. Een stok achter de deur bij het niet voltooien van een werkstraf, kan natuurlijk niet elektronische detentie zijn. Dat zou namelijk geen stimulans zijn om die taakstraf daadwerkelijk te voltooien of naar behoren te verrichten.

De heer Schouw (D66): De staatssecretaris weet dat recidive voor mijn fractie een belangwekkend punt is. Hij heeft inzicht gegeven in indrukwekkend wetenschappelijk onderzoek van het WODC naar recidive en de «do's» en «don'ts». Zou het niet goed zijn om het Masterplan Gevangeniswezen op het punt van recidive door het WODC te laten doorlichten? Dit, gezien de kennis en ervaring van het WODC en om beter te kunnen beoordelen of het masterplan geaccepteerd moet worden.

Staatssecretaris Teeven: Gisteren heeft de heer Schouw hierover een motie ingediend waarover de Kamer nog gaat stemmen. Ik heb mij gisteren over die motie uitgelaten. Het lijkt me in dit stadium goed dat ik het standpunt van de Kamer daarover afwacht. Ongeacht wat er met die motie gebeurt, merk ik op dat we niet blind moeten zijn voor de gevolgen van het masterplan. In de begeleidende beleidsreactie heb ik aangegeven wat er naar mijn idee in ieder geval niet zou moeten gebeuren. Daarover hebben we gisteren in de plenaire zaal van gedachten gewisseld in het kader van het VAO over het Gevangeniswezen. Mijn standpunt is op dit moment niet anders. Ik zeg nogmaals dat ik niet blind ben voor de gevolgen. Als het moment daar is, de discussie wat verder gevorderd is en de feiten op tafel liggen, zullen we nagaan of het toegevoegde waarde kan hebben dat het WODC daarnaar kijkt. Op dit moment zie ik die toegevoegde waarde echter niet.

Mevrouw Helder vroeg wat ik doe om fraude in werkstrafprojecten te voorkomen en of er extra onderzoek is gedaan naar aanleiding van de uitzending Undercover in Nederland. Er is geen onderzoek gedaan naar aanleiding van die uitzending. Ter voorkoming van fraude heeft de reclassering naar mijn mening echter adequate maatregelen genomen: alle taakstrafprojecten worden fysiek en telefonisch gecontroleerd. Dat gebeurt zowel aangekondigd als onaangekondigd. Er wordt onder andere gecontroleerd op de aanwezigheid van betrokkene en op de mate waarin toezicht wordt gehouden op de persoon die een taakstraf opgelegd kreeg. Dat gebeurt dus ook bij de individuele projecten. De reclassering heeft bovendien haar controletaak ten aanzien van de taakstraffen in 2012 verstevigd door extra onaangekondigde controles te doen en telefonische controles te houden bij alle projecten. Ik denk dan ook dat Reclassering Nederland en andere reclasseringsorganisaties een behoorlijke slag hebben gemaakt.

Gevraagd is of de Wet taakstraffen gemakkelijk is te omzeilen. Er is inderdaad een artikel in een krant opgenomen – ik weet niet meer precies welke krant het was, maar ik heb dat stuk ook gelezen – waarin staat dat rechters langs een bepaalde weg artikel 22b, lid 3 – ik zeg het uit mijn hoofd – kunnen omzeilen. Laat helder zijn dat sinds januari 2012 plegers van ernstige geweldmisdrijven en zedendelinquenten geen kale taakstraf meer opgelegd mogen krijgen. Drie jaar na inwerkingtreding zal de wet worden geëvalueerd. We doen dat overigens ook tussentijds. Naar aanleiding van dat bericht heb ik geïnventariseerd of rechtbanken signalen hebben ontvangen dat de wet wordt omzeild, om het zo maar te zeggen. Die signalen heb ik niet gekregen, ook niet van de Raad voor de Rechtspraak. Ik verwacht dat de rechter voornamelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen, al dan niet in combinatie met een taakstraf, zal opleggen en voorwaardelijke vrijheidsstraffen. Ik heb dus geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat de wet zou worden omzeild. Ik hoorde dat individuele leden van de zittende magistratuur wel eens zeggen. Dat klopt dus, maar ik heb geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat dit daadwerkelijk op welke wijze dan ook is gebeurd. Op dit moment is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat dit gebeurt, ook niet in vonnissen of op andere wijze.

De heren Van der Steur, Oskam en Marcouch hebben opmerkingen gemaakt over de intensivering van de samenwerking tussen de drie reclasseringsorganisaties. Ik ben geneigd om te zeggen dat het een herhaling van zetten is. Dat is het immers wel een beetje. We hebben dat punt ook besproken bij de behandeling van de begroting 2013 in november 2012. Ik heb toen gezegd dat dit niet het juiste moment is om reclasseringsorganisaties samen te voegen en dat dit een grote inspanning zou vragen van de organisaties en het departement. We zijn immers met andere grote opgaven bezig en de vraag is – dat heb ik ook bij de behandeling van de begroting 2013 gezegd – of die benodigde investering de verwachte opbrengst op lange termijn daadwerkelijk rechtvaardigt. De sturingsrelatie en de bijbehorende wijze van subsidieverlening zal ik in deze kabinetsperiode dus niet wijzigen. Ik denk echter wel dat het goed is om verder in te zetten op de verbetering van de samenwerking – dat zeg ik ook tegen de heer Marcouch – tussen de drie reclasseringsorganisaties in bijvoorbeeld de back office. Naar aanleiding van de bespreking van de begroting 2013 heb ik de reclasseringsorganisaties verzocht, een plan op dat punt op te stellen. Ik verwacht dat in mei 2013, dus volgende maand, te ontvangen. Daarin staat de vraag centraal hoe er intensiever kan worden samengewerkt tussen de reclasseringsorganisaties.

De heer Schouw (D66): Ik denk dat ik slechts twee interruptiemogelijkheden heb, maar ik ga nu toch interrumperen. Ik hoor dat twee coalitiepartijen voorstellen om er één organisatie van te maken. Dat zou namelijk efficiënter zijn en dan kan er geld worden verdiend. Ik hoor dat de staatssecretaris zegt dat hij dat niet gaat doen, dat ze zelf maar een plan moeten maken en dat alles goed is wat met samenwerking te maken heeft. Welke criteria stelt de staatssecretaris namens het kabinet aan dat samenwerkingsplan? Ik heb de heer Marcouch duidelijk gehoord: een back office. Dat is iets. Dan zet je een stap. Dat herhaalt de staatssecretaris echter niet, dus wat is er eigenlijk aan de hand en wat eist de staatssecretaris in dat samenwerkingsplan?

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat het goed is om te constateren dat ik de woorden «back office» net letterlijk heb gebruikt. De heer Schouw kan het verslag er natuurlijk nog even op naslaan. De heer Marcouch knikt, dus hij heeft het wel gehoord. De heer Schouw heeft het niet gehoord. Ik zeg nogmaals dat ik die woorden heb gebruikt. De heer Schouw valt mij nu in de rede, maar ik ben nog even aan het woord.

De heer Schouw (D66): Nee, nee, nee, nee. De heer Schouw heeft goed geluisterd. De heer Marcouch sprak over één back office en de staatssecretaris had het over samenwerking in de back office. Dat is natuurlijk een verschil.

Staatssecretaris Teeven: Het is een beetje vreemd. De heer Schouw is misschien wat kort van memorie, maar hij was één van de mensen die tijdens de behandeling van de begroting 2013 vond dat er moest worden samengewerkt. Ik heb die plannen toen toegezegd. De Kamer heeft zelf om die plannen gevraagd. Ik ben geneigd om te zeggen: laten we eens teruglezen wat de leden daarover hebben gezegd. De heer Marcouch brengt dat in herinnering door mij te vragen hoe het ervoor staat. Ik antwoord de Kamer – zo hoort het volgens mij: ik moet de Kamer informeren – dat het plan van de reclasseringsorganisaties in mei komt. De woorden «back office» gebruik ik ook, want daarvan zie ik de meerwaarde. Ik zie wat de samenwerking betreft niet direct meerwaarde aan de voorkant en denk dat het in eerste instantie lastig zal zijn om die samenwerking daar te realiseren. Ik zie dus met interesse uit naar het plan waarmee de reclasseringsorganisaties komen. Als je praat over samenwerking in de back office, heb je het over het terugdringen van de overheadkosten, het terugdringen van voorlichtingskosten, het kunnen samenwerken van communicatieafdelingen enzovoorts. Er zijn dus tal van punten waaraan je zou kunnen denken. Tegen de heer Schouw zeg ik dus dat dit de onderwerpen zijn waar ik aan denk.

De heer Schouw (D66): Voor een crime fighter vind ik het toch een beetje een slappe reactie. Gaat de staatssecretaris zich nu echt inzetten om tot een effectievere samenwerking te komen of gaat hij – zo klinkt het – achterover zitten en vindt hij bij wijze van spreken elk plan een goed plan?

Staatssecretaris Teeven: Tegen een lid van een fractie die zegt dat de staatssecretaris altijd draagvlak moet zoeken – ik roep de opmerkingen van de heer Schouw in de media in herinnering over het op zoek gaan naar draagvlak voor de bezuinigingen in het Gevangeniswezen – zeg ik dat ik nu op zoek ga naar draagvlak bij de reclasseringsorganisaties, dat ik daarmee doe wat de Kamer heeft gevraagd, dat de heer Schouw vervolgens zegt dat ik met mijn vuist op tafel moet slaan, dat ik me niets van draagvlak moet aantrekken en dat ik voorop moet gaan in de strijd. Ik wil alles doen wat de Kamer vraagt, zeker als het de meerderheid is, maar ik wil het eigenlijk toch doen op de wijze zoals ik dat bij de behandeling van de begroting 2013 met de leden heb afgesproken. Dat plan komt in mei. Als de heer Schouw dan spreekt van een slappe hap en de woorden «geen crime fighter» bezigt – ik weet niet welke teksten hij daarvoor gebruikt – is dat prima. Dan hoor ik graag het commentaar van de D66-fractie en zullen we nagaan of er een tandje bij moet. Ik denk echter dat ik nu moet afwachten. Ik heb, zoals gezegd, de reclasseringsorganisaties gevraagd om met dat plan te komen. Zij zijn dus aan zet. Ze weten ongeveer wat de Kamer daarover heeft gezegd en wat wij met elkaar delen. Zodra het plan er is, zal ik het met de Kamer bespreken en zullen we nagaan wat de voor- en de nadelen zijn.

Er is veel gevraagd over nazorg. Ik zal die vragen later in mijn betoog beantwoorden.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of de reclassering een rol krijgt bij de uitvoering van elektronische detentie. In het kader van het Masterplan Gevangeniswezen is gevraagd wat de rol van de reclassering wordt en wat de rol van de DJI wordt. Ik denk dat een aantal leden terecht opmerkingen heeft gemaakt over beheersbaarheid. Er zijn tal van werkzaamheden waarvoor geldt dat ik mij heel goed kan voorstellen dat het personeel van de DJI die zou kunnen verrichten. Ik doel op het doen van onaangekondigde controles en mensen van huis halen die niet komen opdagen. Dat betekent dat in het kader van dat masterplan – daarover heb ik mij al uitgelaten bij de presentatie – ook de DJI, als het gaat om het beperken van personele consequenties, belast zal worden met de uitvoering van elektronische detentie. Dat geldt zeker voor de beheersbaarheidstaken. Het kabinet is ook van mening, om die vraag maar meteen te beantwoorden, dat elektronische detentie zo veel mogelijk in het teken van arbeid moet staan. Kale elektronische detentie (ED) is wel heel goedkoop maar die voegt naar het oordeel van het kabinet niet al te veel toe op het gebied van recidivebeperking. Het is dus heel belangrijk om ED te combineren met arbeid. ED'ers met een dienstverband – die zullen er namelijk zijn – zullen in staat worden gesteld om hun verplichtingen op grond van dat dienstverband na te komen. Daarmee bereiken we dat mensen die een korte straf van een aantal weken krijgen opgelegd – dat betreft een groot aantal van de mensen dat in detentie verblijft – hun dienstverband behouden en dat ze geen detentieschade oplopen. Meerdere leden van de Kamer hebben daar veelvuldig om gevraagd. Ik roep in herinnering dat ook mevrouw Kooiman dat deed. Gedetineerden met ED die recht hebben op een uitkering – daarover stelde ook mevrouw Kooiman een vraag – zullen in de gelegenheid worden gesteld om hun sollicitatieverplichtingen na te komen. Ik wijs erop dat een groot aantal inrichtingen op dit moment over computers beschikt en dat het al mogelijk is om vanuit een aantal penitentiaire inrichtingen (PI's) te solliciteren. Een en ander zullen we dus verder uitbouwen. Dat past namelijk ook in het masterplan. In samenspraak met gemeentes en andere relevante partijen, waaronder de reclassering, zal de komende tijd dus ook maximaal worden ingezet op arbeid. Soms zal dat betaalde arbeid zijn. In een aantal situaties zal dat niet mogelijk zijn en moet je denken aan onbetaalde arbeid. Die plannen ga ik uitwerken in samenwerking met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Denk bijvoorbeeld aan gedetineerden die werken aan monumentenpanden. Er is namelijk werk dat niet meer door vrijwilligers wordt gedaan omdat zij daartoe niet meer in staat zijn.

De heer Marcouch (PvdA): Dat is een goed punt van de staatssecretaris. Het WODC constateert namelijk ook dat kort gedetineerden vaak niet door bijvoorbeeld de reclassering worden bereikt. Werk is ook een belangrijke component om recidive te voorkomen. Elektronische detentie is voor het bereiken van dat doel misschien wel een goed instrument, maar hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat werkgevers die niet zitten te wachten op iemand die gedetineerd is, bereid zijn om die persoon aan te nemen? Dat is immers vaak een probleem.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat je een aantal categorieën moet onderscheiden, namelijk mensen die een baan hadden maar die deze kwijt zijn geraakt als gevolg van de soms kortlopende detentie. Met elektronische detentie is dat te voorkomen. Een aantal leden, waaronder de heer Marcouch, heeft in het verleden gevraagd om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk detentieschade optreedt. Daarop gaan we dus sowieso inzetten. Er zijn ook mensen die geen baan hebben. Op deze krappe arbeidsmarkt zal het ingewikkeld zijn om ervoor te zorgen dat mensen bij een werkgever terechtkunnen voor een betaalde baan. Sommige mensen – het gaat om mensen die wat langer in de inrichting zitten en straks met elektronische detentie te maken krijgen – kunnen doorgaan met de werkzaamheden waarmee zij in de inrichting begonnen zijn. Er zijn ook mensen die onbetaald werk zouden kunnen verrichten. Ik geef een voorbeeld. Toevallig heb ik contact gehad met de leidinggevende van Herstelling Forten in Amsterdam. Rond Amsterdam wordt door de Stichting Herstelling aan de forten van Fort Amsterdam gewerkt. Al jarenlang is er een tekort aan vrijwilligers. In het verleden werden daar ook mensen van de reclassering te werk gesteld. Ik kan mij dus heel goed voorstellen dat gedetineerden met elektronische detentie – ik doel op mensen die een kortdurende straf ondergaan of aan wie door de rechter een straf werd opgelegd – daar onbetaald werk gaan verrichten.

In het wetsvoorstel worden twee mogelijkheden van detentie aangehaald, waaronder korte celstraffen die met toestemming van de rechter omgezet mogen worden naar elektronische detentie. Ik kan me ook voorstellen dat mensen aan het eind van hun detentie dat werk gaan verrichten. Natuurlijk moet daarop controle worden uitgeoefend. Er zullen namelijk altijd mensen zijn die daarin geen zin hebben en die dus niet komen opdagen. Straks zal het dus mogelijk zijn voor personeel van de DJI om ervoor te zorgen dat gecontroleerd wordt dat die mensen daar verschijnen en werk verrichten. Er zullen personen zijn die daar uit zichzelf heen gaan omdat ze vinden dat het meerwaarde heeft. Er zullen echter ook mensen zijn die zeggen dat ze helemaal geen zin hebben om daar te werken. Zij hebben de keus tussen in de cel zitten en werken. Heel veel mensen zullen dan toch kiezen voor werk.

Mevrouw Kooiman (SP): De heer Van der Steur doet het zelf niet, dus ik zal het doen. Hij zei dat zo'n werkstraf eigenlijk ook door het slachtoffer gezien moet kunnen worden als een straf voor de gedetineerde. Het werken aan monumenten bijvoorbeeld, is niet per definitie iets wat het slachtoffer als een straf voor de gedetineerde zou kunnen beschouwen. Hoe zou de staatssecretaris een motie van de heer Van der Steur op dit punt willen uitvoeren? Een groot deel van de mensen met elektronische detentie moet immers wel zo'n werkstraf ondergaan.

Staatssecretaris Teeven: Laat ik eerst eens kijken wat de heer Van der Steur in zijn motie opneemt. Verschillende leden vroegen mij wat ik daar concreet mee van plan ben. Ik denk dat het heel belangrijk is om er met elektronische detentie zicht op te krijgen dat die mensen daar aan het werk zijn. We zullen mensen soms ook een beetje moeten aanmoedigen. Ik hoorde mevrouw Kooiman net zeggen dat ik penitentiaire programma's en dat soort zaken afschaf. Er zijn penitentiaire programma's die inhouden dat de reclassering daadwerkelijk toezicht houdt op datgene wat de mensen doen. Die zijn mij bekend. Er zijn ook penitentiaire programma's die inhouden dat mensen in de laatste fase thuiszitten zonder gecontroleerd te worden. Dat willen we in de nieuwe werkwijze voorkomen. Ik denk dat dit alleen maar positief is. Volgens mij is dat ook iets – ik kijk mevrouw Kooiman even in de ogen – waarvoor de SP-fractie altijd heeft gepleit. We zouden ervoor moeten zorgen dat mensen geen detentieschade oplopen, dat ze aan het werk gaan en dat ze een nieuw beroep leren. Al die dingen zijn straks mogelijk. Laten we daar gezamenlijk een beetje positief over denken. Ik neem mevrouw Kooiman uiteraard helemaal niet kwalijk dat ze een andere omschrijving heeft gekozen voor het Masterplan Gevangeniswezen, want dat hoort bij dit werk. Ik denk echter wel dat het goed is om met elkaar «in deze Kamer» een beetje positief te denken, zeker als het positieve plannen betreft. Ik zeg nog maar even dat de heer Schouw en anderen inderdaad niet hebben getekend voor de bezuinigingen, maar dat ze wel hebben getekend voor het principe dat niet slecht is. Volgens mij is het wel belangrijk om dat te constateren.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik wil het wel als positief kwalificeren dat ik daar helemaal geen handtekening onder gezet heb. Als er al 20% van het budget weg is bij Reclassering Nederland en mensen allemaal een werkstraf moeten gaan doen – vaak gebeurt dat ook onder toezicht van Reclassering Nederland – vraag ik mij af hoe dat moet. Ik zie het niet voor me.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat we moeten constateren dat er grote aantallen mensen zijn die werkstraffen moeten doen. We hebben een en ander zo georganiseerd dat al die werkstraffen, ook de groepswerkstraffen, door de reclassering worden begeleid. Ik zou me kunnen voorstellen hoe je dat kunt doen. De reclassering zou inderdaad betrokken kunnen zijn bij het selecteren van die projecten en zou kunnen nagaan welke gedetineerde waarvoor in aanmerking kan komen. De controle op de aanwezigheid bij die projecten zou dan niet door de reclassering worden uitgeoefend maar door het personeel van de DJI. Dat zou zeker zo kunnen zijn als dat op grote schaal moet gebeuren.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd wat elektronische detentie betekent voor de nazorg en het inkomen van gedetineerden. Met de VNG is het Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex)gedetineerde burgers opgesteld. Het inkomen is daar onderdeel van. Met de invoering van elektronische detentie zal dat samenwerkingsmodel opnieuw bekeken worden en het zal op een aantal punten worden geactualiseerd. Voor mensen die in detentie zitten, zullen MMD'ers nog steeds, samen met de gemeenten, moeten nagaan hoe «zo iemand» zo goed mogelijk terug kan worden gebracht in de samenleving. Dat geldt ook voor mensen die terugkeren in de samenleving met elektronische detentie. Als iemand met ED in de samenleving kan blijven, hoeft er minder te worden georganiseerd in het kader van re-integratie. Mensen kunnen bijvoorbeeld in hun huis blijven. Ze kunnen hun werk en inkomen behouden en zorg- en hulpverleningstrajecten kunnen doorgaan. Volgens mij zijn dat allemaal zaken waarvoor ook de SP-fractie in het verleden heeft gepleit, die de staatssecretaris nu aan het realiseren is.

De heer Oskamp vroeg wat de toekomstige rol is van de reclassering in de veiligheidshuizen. Het kosten-/batenonderzoek is gebaseerd op de oude situatie van de veiligheidshuizen. Die kenmerken zich volgens onderzoekers door grote verschillen en de efficiëntie kan worden vergroot. Inmiddels hebben de samenwerkende partners het Landelijk Kader Veiligheidshuizen ontwikkeld dat dient als vertrekpunt waaraan op regionaal en lokaal niveau door gemeenten en partners verder invulling wordt gegeven. Dat betekent ook dat de reclasseringsorganisaties op basis van het landelijk kader de vertaalslag dienen te maken naar de eigen inzet, dus naar de betekenis daarvan. Het uitgangspunt is dat de inzet van de reclassering in de veiligheidshuizen gefinancierd wordt binnen de bestaande uurnormering en reclasseringsproducten. Het doel van participatie is juist om te proberen een efficiënte wijze van samenwerking te bevorderen. Het gaat er dus niet alleen om of je de hele dag aanwezig bent in het veiligheidshuis maar het gaat er ook om wat je daar doet en of er meer effect kan worden bereikt. Voor het geval dat de uurnormering van de reclasseringsproducten ontoereikend is, heb ik voor de drie reclasseringsorganisaties maximaal 1 miljoen euro beschikbaar gesteld om een en ander extra te financieren. Dat bedrag is dus beschikbaar voor het jaar 2013.

De heer Oskam constateerde ook dat de meeste gedetineerden kort in detentie zitten. Ik kom daarmee op het punt waarvoor de heer Van Gennip ook veelvuldig aandacht heeft gevraagd. Het betrof het programma Focus on re-entry (FoR). Er bestaat ook een Nederlandse variant. Gevraagd is hoe ik daar tegenover sta. Terugkeeractiviteiten die worden uitgevoerd door professionals binnen de PI en ketenpartners – dat is afhankelijk van het type activiteit dat het betreft … Het staat de reclassering vrij om Focus on re-entry bij de DJI in te brengen als voorstel voor een nieuwe terugkeeractiviteit. De DJI kan ook besluiten om een nieuw project toe te voegen aan het aanbod van terugkeeractiviteiten, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan: is er een toegevoegde waarde, is er een heldere productbeschrijving, is er sprake van effectiviteit enzovoorts? Voor Focus on re-entry is dit vooralsnog niet overtuigend aangetoond. Ik sta er op zichzelf dus niet negatief tegenover, maar ik denk dat we de concrete effecten wel daadwerkelijk moeten meten.

Dat brengt mij op een vraag van mevrouw Helder die ik nog niet heb beantwoord en die ik niet zo goed heb begrepen. Ik moest een en ander dus nagaan. Laat hier maar gezegd zijn dat de heer Van Gennip zijn baan als raadsheer bij een gerechtshof keurig netjes heeft aangemeld. Ik vind het overigens heel vervelend om hier over personen te moeten praten, maar mevrouw Helder heeft dat gedaan. De heer Van Gennip heef die baan in het register aangemeld op de wijze zoals dat behoort te gebeuren. Ik verzoek mevrouw Helder dan ook om in het vervolg wat terughoudender te zijn met het maken van dat soort opmerkingen, zeker als mensen hun baan op de juiste wijze aanmelden. Anders is het wel vervelend. Je praat immers over personen.

De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Helder.

Mevrouw Helder (PVV): Dat is uitlokking. Als volksvertegenwoordiger mag je controleren of dat register, dat voor de burger is ingesteld, eenvoudig toegankelijk en controleerbaar is. Dat heb ik gedaan. Ik heb dat meerdere malen gedaan en ik deed dat op meerdere tijdstippen. In november vorig jaar heb ik dat gedaan en in december, nadat de betreffende wet is aangescherpt. Ik heb dat gedaan naar aanleiding van de media-aandacht in februari, nadat de steekproef in november is herhaald. Die functie stond er nog steeds niet op. Ik heb daarover Kamervragen gesteld. Het kan niet zo zijn dat je als Kamerlid controleert of de burger een register gemakkelijk kan raadplegen, je erachter komt dat dat gegeven er niet in staat en dat je daarover geen gerechtvaardigde vraag mag stellen. Betrokkene zit in de zaal. Daarom heb ik het gevraagd. Hij kan via de staatssecretaris op die vraag antwoorden. Mijn vraag heeft niets met de persoon te maken. Het register moet voor de burger toegankelijk zijn. Een rechter is er ook verantwoordelijk voor dat zijn gegevens kloppen. Controleer die even als het de spuigaten uitloopt met de media-aandacht. De Raad voor de Rechtspraak heeft gereageerd en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), dus het is gerechtvaardigd om die vraag te stellen. Ik ben dan ook blij dat ik die gesteld heb en ik heb antwoord. En ik blijf controleren.

Staatssecretaris Teeven: Natuurlijk mag een volksvertegenwoordiger elke vraag aan de regering stellen die hij wil stellen, ook als die betrekking heeft op personen. Ook ik vind dat een volksvertegenwoordiger dat vrij staat. Ik heb er dus geen problemen mee als er een vraag gesteld wordt, maar ik wilde de conclusie weerspreken, namelijk die dat die functie niet is aangegeven. Die functie staat er dus netjes in, zoals het hoort.

De heer Schouw vroeg of de reclassering ook te maken heeft met bezuinigingen. Ja, de reclasseringsorganisaties moeten de komende jaren bezuinigen. In 2013 betreft het een bedrag van 10 miljoen euro. Die bezuinigingen hebben niet alleen betrekking op 2013 maar ook op de komende jaren. Om te voorkomen dat die korting te veel ten koste gaat van het door het kabinet geformuleerde beleid, het ik de drie reclasseringsorganisaties in de gelegenheid gesteld om zelf een afgewogen pakket aan budgetkortingen samen te stellen. Er is wel een aantal randvoorwaarden opgesteld waaraan het pakket van bezuinigingsmaatregelen moet voldoen. Inmiddels hebben de drie reclasseringsorganisaties met inachtneming van die randvoorwaarden een voorstel ingediend waarmee ze inzichtelijk maken op welke wijze de bezuinigingen in 2013 worden gerealiseerd. Dat betekent niet dat de organisaties, zoals door een aantal leden verondersteld werd, te veel vet op de botten hebben. Het is voor de reclasseringsorganisaties een ingewikkelde klus geweest. Ik zeg nogmaals dat ik denk dat er zeker niet te veel vet op de botten zat. Wat dat betreft heeft mevrouw Kooiman volgens mij gelijk. Dat neemt niet weg dat de rijksfinanciën nopen tot zware bezuinigingen. Komend jaar zal ik dus samen met de reclasseringsorganisaties bezien – dat zeg ik tegen de heer Schouw – op welke wijze de bezuinigingen worden ingevuld. Er zullen keuzes moeten worden gemaakt. Dat geldt ook voor de reclassering. Ik hecht in ieder geval veel waarde aan de kwaliteit van de producten en participatie van de reclassering in de keten. De heer Schouw vroeg mij om aan te geven wat er minder moet omdat dat ook realistisch is. Dit jaar en in 2014 worden er ontegenzeggelijk pijnlijke keuzes gemaakt. De directeur van Reclassering Nederland heeft in een persoonlijk gesprek tegen mij gezegd dat hij er het uiterste aan zal doen om te voorkomen dat die bezuinigingen in het primaire productieproces worden doorgevoerd. Hij heeft echter ook gezegd dat hij misschien niet kan uitsluiten dat dit toch gebeurt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit zo is.

Mevrouw Kooiman (SP): We weten nu dat de komende jaren 40 miljoen wordt gekort. Tevens weten wij dat in inspectierapporten staat dat de contactfrequentie van de reclassering nu al niet voldoende is. Dat zegt de staatssecretaris zelf overigens ook. Ik maak mij daar zorgen over. Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat die contactfrequentie voldoende wordt? Er komen immers taken bij – dat hoorde ik de staatssecretaris ook zeggen – in het kader van de elektronische detentie. Ten koste van wat gaan die taken? Ik heb nu het gevoel dat er een soort van bom wordt gelegd en dat er geen uitleg wordt gegeven.

Staatssecretaris Teeven: Het is zeker niet mijn bedoeling om een bom te leggen. Het is belangrijk om de feiten helder te hebben. De bezuinigingen lopen op van 10 miljoen in 2013 tot 18 miljoen in 2016. In de berekening zijn ook het niet-uitbetalen van loon en prijsbijstellingen meegenomen. Het is aan de reclasseringsorganisaties om die prijsbijstelling al dan niet uit te betalen. Het Rijk maakt pijnlijke keuzes ten aanzien van het personeel en reclasseringsorganisaties kunnen ook bepaalde keuzes al dan niet maken.

Mevrouw Kooiman (SP): Het op de nullijn zetten van reclasseringsmedewerkers, over wie we met zo veel respect hebben gesproken, vind ik al schandalig, maar daarmee wordt niets gezegd over datgene wat al in de inspectierapporten staat, namelijk dat die contactfrequentie niet wordt behaald. Er staat echter duidelijk dat de minimale contactnorm moet worden gerealiseerd. Hoe gaat de staatssecretaris dat regelen en ervoor zorgen dat er niet nog meer taken verdwijnen en voorkomen dat de kwaliteit bij de reclassering afneemt?

Staatssecretaris Teeven: Nagenoeg alle rijksambtenaren staan op de nullijn, omdat de overheidsfinanciën daartoe nopen. Ik vind het bijzonder vreemd om in tijden van bezuinigingen te spreken van «schandalig». Iedereen weet dat dit op dit moment moet gebeuren – de overheidsfinanciën nopen daartoe – al kun je je ogen er natuurlijk voor sluiten.

Mevrouw Kooiman heeft gelijk dat de contactfrequentie als «te laag» wordt beoordeeld. Nu wordt met reclasseringsorganisaties bezien in hoeverre die contactfrequentie op peil kan worden gehouden. De zaak staat zeker onder druk, maar het is niet een kwestie van het neerleggen van een bom. Het is een kwestie van proberen het primaire proces met beperktere financiële middelen dan in voorgaande jaren op peil te houden. Dat is wat er op dit moment gebeurt.

Mevrouw Kooiman en de heer Oskam vroegen of de bezuinigingen ten koste gaan van de kwaliteit. Laat ik daarover het volgende zeggen. De drie reclasseringsorganisaties hebben de afgelopen periode gezamenlijk bezien hoe efficiencywinst te behalen is. Daarvoor hebben ze een voorstel gemaakt. Een onderdeel daarvan is dat men op een aantal terreinen efficiënter met elkaar moet samenwerken. In mei zullen we dat plan krijgen en vervolgens zullen we dat met de Kamer bespreken.

De heer Schouw vroeg of ik tevreden ben met de daling van de recidivecijfers, of ik tevreden ben met de inspanningen van het kabinet en of de bezuinigingen ook invloed kunnen hebben op de goede ontwikkelingen waarvan sprake is. Dat de recidivecijfers dalen, zet mij ertoe aan om stevig te blijven inzetten op recidivebestrijding. Ik denk namelijk dat dit heel belangrijk is. Het vergroten van de maatschappelijke veiligheid is de afgelopen jaren topprioriteit voor het kabinet geweest. Dat is het ook voor dit kabinet. Veel criminaliteit wordt veroorzaakt door recidivisten. Ik ben dan ook van mening dat de bezuinigingen die aanpak niet mogen doorkruisen, maar ik ben ook realist en constateer dat het veel van de reclasseringsinstellingen zal vragen om ervoor te zorgen dat het primaire proces op peil blijft. Er moet dus veel winst worden geboekt op het terrein van efficiency. De heer Marcouch heeft daar om gevraagd. Dat neemt niet weg dat de zaak onder druk staat. De periode waarin er niet op de reclassering werd bezuinigd, is wel voorbij.

De heer Segers heeft aandacht gevraagd voor de DEMO-instellingen. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik de Kamer toegezegd dat ik haar informeer over het overleg met deze organisaties. Dat overleg heeft inmiddels plaatsgevonden en de Kamer kan deze maand, april 2013, een brief tegemoet zien over de uitkomst daarvan.

De heer Marcouch sprak over de controletaak van de reclassering. Ik heb uitgebreid gesproken over de controletaak van de DJI, althans over hoe die mij voor ogen staat. Ik vind ook dat de personele consequenties van het Masterplan DJI waar dat mogelijk is, maximaal moeten worden beperkt. Ik heb ook gezegd dat we de komende tijd maximaal gaan inzetten op werk in samenspraak met gemeenten en andere relevante partijen, waaronder de reclassering.

De heer Marcouch vroeg hoe ik gebruik van enkelbanden met elektronisch toezicht ga bevorderen. In 2012 werd er bijna 350 keer gebruik gemaakt van toezicht met elektronische controlemiddelen. In 2011 is dat middel 221 keer ingezet. In 2012 was er dus sprake van een stijging van zo'n 50%. Het huidige beleid is erop gericht, het aantal toezichten met elektronische controlemiddelen verder te laten toenemen. Elektronische controlemiddelen zijn niet in alle gevallen inzetbaar. Per geval zal moeten worden beoordeeld of dat middel geschikt is en effectief kan zijn. Het is evenmin juist – hiermee reageer ik op de opmerkingen van de leden van deze commissie – dat alle verslaafden hiervoor in aanmerking komen. Voor een aantal mensen zal dat wel het geval zijn maar voor anderen zal dat middel niet geschikt zijn. Op dit moment wordt invoeging van het digitaal loket voor Elektronische Controlemiddelen (EC) voorbereid. Met dat loket kunnen rechters, rechter-commissarissen en officieren van justitie heel snel een haalbaarheidsonderzoek bij de reclassering aanvragen ten aanzien van het opleggen van elektronische detentie ter ondersteuning van het opleggen van bijzondere voorwaarden. Er is wel eens gebleken dat, als je bijzondere voorwaarden oplegt en je die vergezeld laat gaan van elektronisch toezicht, dit effectiever is.

De heer Van der Staaij en anderen hebben over de nazorg veel vragen gesteld. De heer Van der Staaij heeft me ook gevraagd hoe ik aankijk tegen de invulling door maatschappelijke partijen in deze tijd van bezuiniging. Hij vroeg of het ook belangrijk is dat anderen dan de overheid een bijdrage leveren aan het tegengaan van recidive door mensen in de nazorg te begeleiden. Ik denk dat dit heel belangrijk is en heb ook oog voor vrijwilligerswerk in het kader van de sanctietoepassing. Tegen de organisaties die zich daarmee bezighouden, heb ik echter ook gezegd dat ik geen extra middelen heb. Voor dit jaar en voor volgend jaar heb ik – de heer Van der Staaij weet dat – de organisaties die hiermee bezig zijn, met middelen gesteund zodat die werkzaamheden doorgang kunnen vinden. Dat vrijwilligerswerk kan echter niet worden uitgebreid.

De heer Segers (ChristenUnie): Een punt van zorg daarbij is dat financiering is gekoppeld aan het hebben van een justitiële titel. Juist die maatschappelijke organisaties kunnen een beetje extra bieden. Ik heb in mijn termijn dan ook gevraagd of het geen tijd is voor een nieuw convenant. Er is een samenwerkingsmodel van 2010. Vanwege de nieuwe financiële situatie van gemeenten en de extra rol die maatschappelijke organisaties juist op dit punt kunnen bieden, stel ik die vraag.

Staatssecretaris Teeven: Tot zes maanden na afloop van de justitiële titel kunnen die organisaties nog hulp bieden. Die mogelijkheid is er al. Ze hebben dus een bepaalde uitloopperiode om nog bijstand te verlenen. Ik zal me hierop oriënteren en de Kamer deze maand per brief informeren over de vraag of het mogelijk is om een nieuwe convenant te sluiten. Ik zeg nogmaals nadrukkelijk dat ik geen financiële middelen heb. De organisaties hadden op zichzelf goede plannen en ik heb gezegd dat ze moeten proberen om de financiering deels te regelen via private fondsen. Het Oranjefonds was bereid om ondersteuning te bieden, maar ik mocht nog niet vernemen wat zijn bijdrage zal zijn. Zoals de heer Van der Staaij zei, kan niet alle heil van de overheid komen. Dat kan ook niet als het om de financiering gaat.

De heer Segers (ChristenUnie): Dat is waar. Ik heb begrepen dat het Oranjefonds bereid is om wat geld toe te leggen, maar het betreft dan wel vaak cofinanciering. Dan wacht iedereen dus op iedereen. Het zou heel erg tragisch zijn als er wordt gewacht en die partijen uiteindelijk toch niet met financiering komen omdat Justitie ook niet enigszins bijspringt.

Staatssecretaris Teeven: Dat is niet waar, want ik heb voor de komende jaren al 1,6 miljoen ter beschikking gesteld. Ik wacht nu op het Oranjefonds in plaats van dat het op mij wacht. Het is misschien wel goed om vast te stellen dat de overheid een stapje heeft gezet, dat ze dat ook voor de komende jaren zet en dat ik nu wacht op de private financiers.

De heer Van der Staaij vroeg hoe het toezicht eruit ziet dat gericht is op de doelgroep adolescenten. Er is landelijk een beschrijving gemaakt, ook in het kader van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht dat we nog met de Kamer gaan bespreken, van de methodiek voor de uitvoering van toezicht voor specifiek de groep van 15 tot en met 23 jaar. Dat gebeurde vanuit de pedagogische invalshoek. Dat toezicht kenmerkt zich door een meer actieve en outreachende benadering waarbij ook de woonomgeving van de jong volwassenen wordt betrokken, dus gezin, werk en school. Binnen de jeugddetentie is zeker sprake van een zinvolle dagbesteding. In de DJI's is er sprake van scholing en de methodiek You Turn waar de dagbesteding omheen is gebouwd. Wij proberen daaraan voor die adolescenten dus wel invulling te geven.

Er zijn veel vragen gesteld over de nazorg. Dat is het laatste onderwerp. Mevrouw Kooiman vroeg of ex-gedetineerden direct na hun detentie aanspraak kunnen maken op een WWB-uitkering. Voor mensen die 27 jaar of ouder zijn, kan direct na detentie door gemeenten een uitkering worden geregeld. Met de wijzigingen van de WWB en de samenvoeging van die wet met de WIJ is er per 1 januari 2012 voor alle jongeren tussen 18 en 27 jaar een zoektijd van vier weken ingesteld. Dat geldt dus ook voor jongeren die de detentie verlaten. Jongeren dienen zich dus te melden bij het UWV en op zoek te gaan naar algemeen geaccepteerde arbeid. In het algemeen kun je dus niet stellen dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, aan deze verplichtingen kan voldoen. Mede om die reden bestaat er geen recht op algemene bijstand voor diegenen wiens vrijheid in rechte is ontnomen. Vier weken voor het einde van de detentie heeft een jongere de mogelijkheid om zich te melden bij het UWV. Dan kan die zoektijd in het kader van de WWB meteen ingaan. Dat is echter alleen mogelijk voor een jongere die zijn eigen verantwoordelijkheid neemt en gemotiveerd is om tijdens detentie aan terugkeer in de maatschappij te werken. Voor gemotiveerde jongeren in detentie zal ik me inzetten om ervoor te zorgen dat ze aan die verplichtingen kunnen voldoen, onder andere door de automatisering volledig op peil te hebben. Daaraan wordt nu al gewerkt. Het is echter uiteindelijk aan het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente om te beoordelen of de jongere zich gedurende die periode van vier weken voldoende heeft ingespannen en recht heeft op een uitkering.

Mevrouw Kooiman vroeg of een gedetineerde zich wel bij het UWV kan melden. Ja, iedereen moet zich digitaal bij het UWV aanmelden om voor een WWB-uitkering in aanmerking te kunnen komen. Gedetineerden die jonger zijn dan 27 jaar, kunnen zich tot 1 juli 2013 per brief bij het UWV aanmelden. Vanaf 1 juli 2013 zullen gedetineerden zich digitaal moeten aanmelden bij het UWV. Vanaf dat moment moeten dus de benodigde ICT-faciliteiten daarvoor geregeld zijn. De DJI is in gesprek met het UWV om te komen tot een werkwijze die inhoudt dat de gedetineerde zich vanaf 1 juli 2013 digitaal kan aanmelden bij het UWV.

De heer Van der Staaij vroeg wat ik ga doen met de uitkomsten van de monitor. Die monitor staat ook op de agenda van vandaag. Gelet op de resultaten die in de monitor zijn vermeld, wil ik mij samen met gemeenten en maatschappelijke partners blijven inzetten voor goede nazorg voor gedetineerden, ondanks het feit dat we voor een uitdaging staan en met grote bezuinigingen te maken hebben. Dat zal ook veel vragen van ex-gedetineerden, maar ik ben ervan overtuigd dat we ervoor kunnen blijven zorgen dat zij zo goed mogelijk terugkeren in de maatschappij en dat de kans op recidive wordt verkleind. Ik wil dat onder andere bereiken met zowel betaalde arbeid als met onbetaalde arbeid in combinatie met ED, mits het wetsvoorstel daaromtrent door het parlement komt.

De heer Schouw vroeg mij hoe wij er wat de nazorg betreft voor kunnen zorgen dat de cijfers van gemeenten betrouwbaarder worden. Gemeenten worden op meerdere wijzen benaderd om mee te werken aan de Monitor Nazorg. Daarbij komt dat het WODC een formulier heeft ontwikkeld dat gemeenten hiervoor kunnen gebruiken. Ik zal voor de vierde monitor gemeenten nogmaals oproepen om gegevens aan te leveren, opdat we ook op de hoogte zijn van de cijfers over de periode van zes maanden na detentie.

De heer Segers vroeg waarom de cijfers van 2010 er nu pas zijn. Monitor 3 heeft betrekking op de uitstroom in de tweede helft van 2010. Personen worden gevolgd tot zes maanden na detentie, dus tot 2011. Zeker de gegevens die betrekking hebben op de periode van zes maanden na detentie hebben gemeenten nog niet direct beschikbaar, maar ik heb net toegezegd dat ik zal navragen hoe het daarmee staat.

De heer Marcouch heeft gevraagd naar gemeenten binnen de PI. Het is voor gemeenten mogelijk om diensten in de PI te leveren. Ik ben bereid om een en ander zo goed mogelijk te faciliteren, maar ik constateer dat nog niet alle gemeenten een coördinator nazorg hebben. Ik zal er nogmaals bij de VNG op aandringen om dat te doen, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten. Je kunt je immers voorstellen dat er tussen kleinere gemeenten een dergelijk samenwerkingsverband op dat punt ontstaat. Vanmiddag voer ik overleg met de VNG over een ander onderwerp en ik neem dit meteen mee.

Ik heb alle vragen van de leden beantwoord.

De voorzitter: Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de eerste termijn van de staatssecretaris. Ik zie dat de heer Marcouch een vraag wil stellen.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb een vraag gesteld over de Eigen Kracht-conferentie. Ook het WODC constateert dat er sprake is van een gebrek aan motivatie en een verstoorde omgevingsrelatie. Er zou sprake zijn van een gebrek aan sociale netwerken. Vaak leiden die factoren ertoe dat een reclasseringsinterventie niet slaagt of dat die mensen überhaupt niet in contact komen met anderen. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de inzet van de Eigen Kracht-conferentie? Is hij bereid om daarnaar te kijken en een en ander te onderzoeken?

De voorzitter: Ik hoor dat de staatssecretaris zegt dat hij in tweede termijn op deze vraag zal antwoorden. Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn. Ik stel een spreektijd van twee minuten per spreker voor een interruptie.

Ik geef mevrouw Helder het woord.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording.

De staatssecretaris zei dat er ingezet wordt op het opleggen van voorwaardelijke sancties en dat de zwaarte daarvan wordt onderschat. Ik denk dat de heer Teeven zich als Kamerlid heel anders zou hebben uitgedrukt. Het is weliswaar geen biertje op de bank, maar men ligt

's nachts wel thuis in zijn eigen bedje. Voordat er een tweetbericht uitgaat waarin staat dat wij die wet gesteund hebben, zeg ik dat de minimumstraffen daar tegenover stonden.

Ik kom op de eigen bijdrage voor reclasseringswerkzaamheden. De staatssecretaris zegt dat hij daarvoor geen reden ziet. Laat ik daarvoor dan redenen noemen, al heb ik dat volgens mij overigens al gedaan. De eerste reden is de bezuinigingen waar de staatssecretaris voor staat. De tweede reden is: gelijke monniken, gelijke kappen. Gedetineerden en dragers van enkelbanden – even daargelaten wat we daarvan vinden – betalen wel. In die lijn zou ik dan ook verwachten dat de staatssecretaris dat ondersteunt in die zin dat hij daar onderzoek naar laat doen.

De staatssecretaris zegt dat hij geen signalen heeft ontvangen over het omzeilen van het taakstrafverbod. Hij heeft bevestigd dat de wet over drie jaar wordt geëvalueerd en dat jaarlijks wordt gecontroleerd. Daar ben ik wel blij mee: vertrouwen is goed, maar controle is beter. In het artikel staat namelijk ook dat de Raad voor de Rechtspraak kort gezegd van mening is dat het wetsartikel een ernstige aantasting is van de rechtelijke straftoemetingsvrijheid. Dat artikel heeft inmiddels echter wel kracht van wet gekregen. Vandaar dat ik zeg: vertrouwen is goed, controle is beter.

Ten aanzien van taakstraffen en recidive heb ik gevraagd naar het causaal verband, dus niet naar kale cijfers. Ik ken die cijfers van het WODC en die rapporten allemaal. Ik verwijs naar twee artikelen. Het eerste artikel waarop ik doel is van Wagner. Dat staat in het boek met de titel De economie van misdaad en straf. Ik citeer: «Is een taakstraf vanuit het oogpunt van speciale preventie effectiever dan een gevangenisstraf? Wordt met het opleggen van bijzondere voorwaarden recidive voorkomen? We weten het niet.»

Verder heb ik gerefereerd aan het artikel van Groenendijk en Van Delft in het Tijdschrift voor Criminologie. Is de staatssecretaris bereid om inhoudelijk op het laatstgenoemde artikel te reageren? Uiteraard ben ik bereid om de staatssecretaris een kopie van dat artikel te geven, mocht hij dat niet hebben.

Ik snap de krampachtige reactie niet op de gerechtvaardigde vraag over het register dat voor de burger toegankelijk moet zijn. Ik heb een en ander nog even gecheckt en gezien dat die gegevens er niet op staan. Ik wil heel graag geloven dat die gegevens zijn doorgegeven. Dank daarvoor. Ik vraag mij echter wel af waarom die gegevens vandaag nog niet zijn bijgewerkt. Ik verwijt dat niemand, maar ik stel daarover een gerechtvaardigde vraag en die is niet beantwoord.

De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vele vragen.

Ik zal de motie-Van der Steur/Van der Staaij van 2011 «in onderhandeling brengen» bij de collega's. Ik hoop dat wij een zodanige tekst kunnen fabriceren dat we de taakstraf die zwaarte geven die nodig is, zowel voor degenen die deze ondergaan als voor degenen in de samenleving die vinden dat een taakstraf daadwerkelijk een straf zou moeten zijn.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik moet toch concluderen dat er vandaag wel een bom is gelegd. Er wordt straks namelijk 20% gekort op de reclasseringsorganisaties die heel veel goed werk doen en die heel veel doen aan recidivebestrijding. De staatssecretaris zei dat de reclassering er wel wat taken bij krijgt. Zij moet bijvoorbeeld voor arbeid zorgen. Uiteindelijk krijgt zij wel te maken met een korting van 20%. Als ik de staatssecretaris vraag om aan te geven welke taken geschrapt moeten worden, geeft hij niet thuis. Ik vraag hem nogmaals om helderheid te geven. Als je zo'n bom legt, moet er ook helderheid komen.

Elektronische detentie zal neerkomen op thuiszitten met een biertje op de bank. Dan snap ik werkelijk niet waarop bezuinigd moet worden. Die mensen hebben waarschijnlijk psychische stoornissen en/of ze hebben te maken met verslavingsproblematiek. We zouden dus meer zorg moeten regelen. De staatssecretaris zegt dat we bijvoorbeeld voor het toezicht ook medewerkers van de DJI moeten inzetten, maar dat kost ook geld. Als deze mensen thuis een uitkering nodig hebben, kost dat ook geld. Waarin zit dan de bezuiniging?

De staatssecretaris zegt toe dat hij nagaat of het mogelijk is dat mensen zich in ieder geval digitaal kunnen aanmelden bij het UWV om een WWB-uitkering te krijgen. Klopt het dat we iedereen op 1 juli digitaal kunnen aanmelden, of komt er een tussenoplossing in de vorm van een schriftelijke aanmelding? Iedereen moet immers wel van die mogelijkheid gebruik kunnen maken.

De heer Oskam (CDA): Voorzitter. Als je in Nederland in voorlopige hechtenis zit, kun je alleen worden vrijgelaten met een positief rapport van de reclassering. Dat is in elk geval mijn ervaring. Als gevolg van het masterplan zullen gevangenissen worden gesloten. Reclasseringsmedewerkers zullen meer moeten reizen en dus minder tijd hebben om met gedetineerden te spreken en om adviezen en plannen van aanpak te maken. Dat zal tot gevolg hebben dat mensen op hun beurt in de gevangenis blijven zitten, terwijl er misschien een goedkopere manier van afdoening mogelijk was geweest, bijvoorbeeld resocialisatie.

Ik begrijp dat de staatssecretaris geen zak met geld heeft om dat aan de reclassering te geven met als doel, die kwantiteit, die productie, te garanderen. Ziet hij andere mogelijkheden voor de reclassering om ervoor te zorgen dat de advisering in de fase van voorlopige hechtenis gegarandeerd is?

De heer Schouw (D66): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en de toezegging om met de gemeenten aan de slag te gaan.

Ik houd een dubbel gevoel over aan dit AO. Het gaat op zichzelf goed met de reclassering en de veiligheid, maar ik vrees echt dat we als gevolg van die bezuinigingen het woordje «veiligheid» alleen nog met de mond kunnen belijden en dat het er in de praktijk anders uit gaat zien.

Er is sprake van een oplopend bedrag aan bezuinigingen, te beginnen bij 10 miljoen. De staatssecretaris kan niet aangeven waarop bezuinigd kan worden. Ik vraag dan toch even aandacht voor de controlerende functie van de Tweede Kamer. Ik vind dat wij slechts goed over die bezuinigingen kunnen praten als we weten waar de klappen vallen. Die bedragen zijn te groot om verhalen te houden over efficiency en dit en dat. Er gaan klappen vallen. Ik vind dat we eerlijk moeten zijn. Wanneer komt de staatssecretaris dus met dat inzicht?

De staatssecretaris heeft naar de opvatting van mijn fractie de harde toezegging gedaan dat er geen sprake zal zijn van kale ED. Dat is een belangrijke voorwaarde. Ik vraag hem echter wel wanneer hij komt met een uitwerking op het punt van de onbetaalde arbeid. Dat werk aan de monumentale panden ervaar ik namelijk een beetje als een losse flodder als dat niet voorzien wordt van een hard plan van aanpak.

Mijn fractie hecht erg aan een recidivedoormeting, opdat we het kind niet met het badwater weggooien. Het is onbegrijpelijk dat de staatssecretaris daar niet aan wil beginnen. Waarom is hij bang voor die feiten?

De heer Segers (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging dat hij ons een brief stuurt over de DEMO-organisaties en die dat hij ons informeert over de mogelijkheden van een nieuw convenant voor samenwerking tussen het ministerie, gemeenten en maatschappelijke organisaties.

Ik vind het minder fraai dat de staatssecretaris zich verschuilt achter het Lenteakkoord. Dat heeft hij in zijn brief ook al gedaan. Wat dat betreft zeg ik collega Schouw na. Dat is echt van een andere orde. We hadden het over een soberder regime. Het ging toen over 34 miljoen. Er zijn wel degelijk mogelijkheden om te werken aan een soberder regime, maar dat is iets anders dan de kaalslag die wordt voorgesteld, namelijk een bezuiniging van 340 miljoen. Ik onderstreep dus de woorden van de heer Schouw en ik hecht eraan om dit expliciet te melden omdat de staatssecretaris zich opnieuw achter het Lenteakkoord verschuilt. Volgens mij kan dat niet.

Ik onderstreep de vraag van de heer Marcouch over de Eigen Kracht-conferentie in combinatie met de plannen die de staatssecretaris ontwikkelt. Het is een prachtig concept, dus ik vraag daarvoor warme aandacht.

De vorige keer heeft mijn factie voor de motie-Van der Steur gestemd. De indieners, de heren Van der Steur en Van der Staaij, kunnen ook nu op ons rekenen. Wij zullen dus consistent zijn.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden en voor de antwoorden die ik nog zal krijgen op mijn vragen over de Eigen Kracht-conferentie.

Op dit domein gebeurt er heel veel. Natuurlijk moet er bezuinigd worden, want het is crisis. Ik verzoek de staatssecretaris om bij de Kamer te komen met een visie op reclassering. Wat mij betreft moet de reclassering veel meer terug naar de kern – ik doel dan op het uitvoeren van resocialisatietaken – en moet die wat minder executietaken uitvoeren, ook gezien de bewegingen die in het domein plaatsvinden. Voor de rust in het veld lijkt mij dat heel erg belangrijk en ook voor onze helderheid. Er is op het punt van de effectiviteit namelijk heel veel winst te boeken door zaken te combineren en het systeem van de gedetineerden er veel meer bij te betrekken. Het gaat om de relevante factoren zoals werk, financiën en de woonsituatie. De reclassering is vooral bezig met gedragsverandering, -therapieën en begeleiding. Ik denk dus dat we veel effectiever kunnen zijn met minder geld.

Mevrouw Helder (PVV): Denkt de heer Marcouch niet dat het op die manier duurder gaat worden? Ik hoor hem zeggen dat een en ander effectiever moet. Ook hoor ik hem zeggen dat er nu toezicht is en dat er meer sprake moet zijn van resocialisatie. Dat klinkt als dat het duurder gaat worden.

De heer Marcouch (PvdA): Geld is natuurlijk wel relevant. Ik ontken dus niet dat middelen belangrijk zijn. Los van de bezuinigingen die zullen worden doorgevoerd en de praktijk van de afgelopen jaren, constateer ik dat het mogelijk is om heel veel effectiviteit te «organiseren» met de manier waarop we de gedetineerden benaderen. Net hebben we het ook gehad over de drie reclasseringsorganisaties. We kunnen dus veel effectiever zijn door het anders te doen, los van de vraag of er meer of minder middelen moeten worden ingezet. Als het werk anders wordt georganiseerd, zal dat veel effectiever zijn en dat zal minder recidive tot gevolg hebben.

Mevrouw Helder (PVV): Ik hoorde de heer Marcouch zeggen dat het effectiever kan. Dezelfde dingen kun je effectiever doen, maar ik hoorde hem echt duidelijk iets anders zeggen. Hij zei dat we van toezicht naar resocialisatie moeten gaan. Dat is een andere activiteit. Ik vraag mij dus nog steeds af of mijn conclusie gerechtvaardigd is dat het duurder gaat worden. Mocht dat het geval blijken te zijn, dan vraag ik mij af wat de heer Marcouch daaraan gaat doen.

De heer Marcouch (PvdA): Het gaat mij erom dat ik niet wil zien dat een reclasseringsreorganisatie die zich van oudsher bezighoudt met het op het rechte pad krijgen van ex-gedetineerden, alleen maar toezichthoudende taken krijgt. Dat zijn wat mij betreft eerder DJI-achtige taken dan het inzetten op resocialisatie. Laatstgenoemde taken houden in dat je met mensen aan de slag gaat op de terreinen wonen en werk, dat je ervoor zorgt dat mensen terugkomen in het systeem, dat er wordt gewerkt aan het leggen van sociale contacten, dat je mensen helpt om van hun verslaving af te komen enzovoorts. Die activiteiten zijn meer gericht op resocialisatie dan op het slecht inzetten op het zich aan de voorwaarden houden die verbonden zijn aan een straf.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik hoorde de heer Marcouch spreken en ik snap het nu helemaal niet meer. De Partij van de Arbeid zegt dat het effectiever moet en ik hoorde de staatssecretaris een verhaal houden waarvan ik niet gelukkig word. Hij zei namelijk dat nagegaan moet worden welke taken in mindere mate gedaan moeten worden door de reclassering. Wat moet er volgens de Partij van de Arbeid minder worden gedaan? Ze zitten immers in hetzelfde kabinet.

De heer Marcouch (PvdA): Wat dat betreft heb ik ook helemaal geen verschil van mening met de staatssecretaris. Effectiever wil zeggen «beter». Het gaat erom dat er veel meer samenhang komt. Het gaat over schijven en partijen. We hebben het net gehad over een loket binnen de DJI en over een zorgcoördinator bij een gemeente, alsmede over een conferentie waarin de eigen kracht van een gedetineerde wordt aangesproken. Als iets effectiever gaat, betekent dat ook dat je tot een beter resultaat komt met de middelen die je hebt.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik hoor nog steeds niet wat er minder gedaan moet worden. Ik hoor een hoop vaag geneuzel van de Partij van de Arbeid, namelijk dat het allemaal beter moet en dat resocialisatie voorop staat. Ondertussen zegt zij echter niet wat er minder gedaan moet worden.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb het vooral over anders werken. Mevrouw Kooiman wil miljarden en miljoenen horen. Als zij ideeën heeft, houd ik mij aanbevolen. Het is heel gemakkelijk om te roepen dat het allemaal niet deugt, maar het zou veel interessanter zijn als mevrouw Kooiman alternatieven aanreikte. Gedurende het gehele overleg zegt zij dat er niet bezuinigd zou moeten worden en dat dat allemaal verkeerd is. Maar laat eens horen hoe het anders kan en waar wij dat geld vervolgens vandaan kunnen halen!

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind dit echt een persoonlijk feit, want ik heb tijdens de begrotingsbehandeling een alternatief bezuinigingsplan voorgelegd. Verwijt mij dus niet dat ik niet meedenk. Ik heb die bezuinigingen niet bedacht. Als de SP in het kabinet had gezeten, had zij inderdaad andere keuzes gemaakt. Ik verzoek u nu om een man te zijn en aan te geven waar die efficiëntie kan plaatsvinden.

De heer Marcouch (PvdA): Een kerel!

Volgens mij heb ik net een aantal concrete dingen genoemd. Niet alleen ik vind dat dingen effectiever en bete kunnen, maar dat blijkt ook uit het WODC-onderzoek. Het gaat niet per definitie om meer geld. En een kerel, een vent!

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Ik laat nog even op me inwerken dat mevrouw Kooiman de heer Marcouch verzocht om nu een man of een kerel te zijn. Mijn ervaring is dat op het terrein van resocialisatie juist veel vrouwen een heel goede inzet kunnen plegen.

De heer Marcouch (PvdA): Niet bij de SP!

De heer Van der Staaij (SGP): Ik zie dat deze opmerking iets losmaakt.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording.

Er is natuurlijk veel gesproken over de bezuinigingen. We zullen daarover op een ander moment nader spreken maar mij moet al wel van het hart dat ik me, gezien de omvang daarvan op onder andere justitiële inrichtingen, heel moeilijk kan voorstellen dat die niet negatief zullen raken aan het bestrijden van recidive en het versterken van resocialisatie.

Ik richt mij voornamelijk op de nazorg. In de begrotingsbehandeling is een brief toegezegd over de financiering van de DEMO-instellingen en de staatssecretaris heeft dat bevestigd. Dat is een goede zaak. De staatssecretaris zegt ook dat hij met gemeenten in gesprek wil gaan met de vraag hoe zij hun taak zien. Wij krijgen signalen dat betaling door het Rijk van die zes maanden, aansluitend op die justitiële titel vrijwillige nazorg, met de nieuwe financiering in 2014 zal verdwijnen en dat gemeenten zeggen dat zij die financiering niet gaan overnemen nu zij met allerlei bezuinigingen te maken krijgen. Zij willen dus geen vervangende financiering leveren. Dan zal er een gat ontstaan in een cruciale fase, namelijk die van het inzetten op resocialisatie. In het verleden heb ik al gezegd dat mij niet uitmaakt wie het financiert, maar dat we er wel gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor moeten nemen dat er geen gat valt. We weten immers dat dit cruciaal is voor die resocialisatie.

In dat kader onderstreep ik het pleidooi van de heer Marcouch van de Eigen Kracht-conferenties. Ik vind dat een goed punt. Is het een idee dat de staatssecretaris met maatschappelijke organisaties onder de loep neemt welke mogelijkheden zij wat dat betreft zien? Ik denk namelijk dat we hoe dan ook steeds meer die eigen kracht van de samenleving moeten aanspreken en benutten.

De voorzitter: We zijn aan het eind gekomen van de tweede termijn van de commissie. Ik hoor dat de staatssecretaris meteen kan antwoorden. Ik geef hem daartoe het woord.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun vragen en opmerkingen in tweede termijn.

Ik ben het nog eens nagegaan en heb het nu zelf gezien: de directeur van de reclassering heeft zijn bijbaan gewoon keurig in het register op laten nemen. Daarover mag geen misverstand ontstaan. Mevrouw Helder persisteert erin. Ik daag haar nu echt uit om nog eens te zoeken. Ik ben geneigd om te zeggen dat ze ook op de goede spelling moet zoeken.

De heer Van der Steur (VVD): Ik denk dat de staatssecretaris gelijk heeft in die zin dat alle nevenfuncties van de directeur zijn aangemeld. De hoofdfunctie is echter niet aangemeld. Op het lijstje staat dus niet «directeur Reclassering Nederland». Daarop zijn wel keurig de nevenfuncties vermeld. Ik geloof dus dat u beiden geheel gelijk heeft. Dat is volgens mij goed om te zeggen voordat hierover onnodig ruzie ontstaat. Ik heb dus zelf gekeken en gezien dat de hoofdfunctie er niet bij staat, terwijl daaronder de tekst staat dat ook hoofdbetrekkingen zullen worden vermeld. Ik heb inmiddels ook gezien dat betrokkene in december 2012 die melding heeft gedaan, inclusief hoofdfunctie. Het is dus zeker niet aan betrokkene te wijten maar gewoon aan een verwerking in het register.

De voorzitter: Dank u voor deze bemiddelende rol.

Staatssecretaris Teeven: Dan hebben we dat probleem opgelost.

We hebben van gedachten gewisseld over de punten van mevrouw Helder. Ik zie het artikel van Groenendijk en Van Delft in het Tijdschrift voor Criminologie dat zij aanhaalde graag tegemoet. Ik zal daarop met alle plezier reageren.

Ik zie de motie van de heer Van der Steur tegemoet.

Ik kom op de opmerkingen van mevrouw Kooiman en Segers over het Lenteakkoord. Het lijkt me goed om daarover nog iets te zeggen, want anders blijven we hardnekkig langs elkaar heen praten en verstaan we elkaar dus niet goed. In het Lenteakkoord zijn principieel als bezuinigingsmaatregelen elektronische detentie en celgebruik door meerdere personen opgenomen tot een bedrag van 34 miljoen. Dat klopt. De heer Segers maakte de vergelijking met 340 miljoen. Dat is natuurlijk niet zo. Ik wijs erop dat er 107 miljoen wordt bezuinigd in de forensische zorg. Dat bedrag gaat er dus af. Dan houd je een bedrag van 233 miljoen over. Er wordt 41 miljoen bezuinigd in de Vreemdelingenketen. Ook dat bedrag gaat eraf. Dan houd je 192 miljoen over. Verder gaan er wat bezuinigingen af in de Jeugdketen, namelijk 15 miljoen. Er blijft dan een bedrag over van iets meer dan 177 miljoen. Dat is het bedrag dat in het Gevangeniswezen wordt bezuinigd. Dat bedrag zou je dus moeten afzetten tegen die 34 miljoen. Het laatste bedrag heeft alleen betrekking op het jaar 2013, terwijl die 177 miljoen een oplopend bedrag is. Als je kijkt naar het Lenteakoord, het jaar 2013, zie je dat die bezuinigingen in het Gevangeniswezen oplopen tot 98 miljoen. De partijen die het Lenteakkoord hebben ondertekend, om het zo maar te zeggen, wisten natuurlijk ook wel dat het niet eenmalig een bedrag van 34 miljoen was. Ik hecht eraan om dat nog een keer te zeggen. Het kabinet vindt de vraag waarvoor de partijen getekend hebben, minder interessant. Het is veel interessanter om te constateren dat het CDA, de ChristenUnie en D66 principieel niet afwijzend staan tegenover elektronische detentie, mits dat middel verantwoord wordt ingevoerd. Dan vinden de heer Schouw en ik elkaar in de toekomst weer.

De heer Schouw (D66): Of we elkaar vinden, hangt natuurlijk ook een beetje af van de houding van de staatssecretaris. Als hij een houding heeft van: dit is het plan en daarmee moet u het doen, is dat van een andere orde dan dat hij wat serieuzer meedenkt over suggesties van partijen die ook verantwoordelijkheid hebben genomen. Tot nu toe heeft mijn fractie niets gemerkt van die tegemoetkoming, maar we hebben nog tien minuten dus misschien komt het nog.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat we moeten vaststellen – dat weet de heer Schouw natuurlijk ook en dat geldt ook voor de andere partijen aan deze tafel – dat we nog uitgebreid met elkaar in gesprek gaan over dat plan en dat de Kamer een hoorzitting gaat houden waarvoor allerlei deskundigen worden uitgenodigd. Tot nu toe was de taal van de oppositie ook niet dusdanig dat ik meteen dacht dat we er samen uit gaan komen. De leden weten dat ik het wetsvoorstel over elektronische detentie inmiddels in consultatie heb gegeven. Ook daarover zullen we uitgebreid met elkaar van gedachten wisselen, ook over de uitwerking daarvan. Ik denk dus dat er nog heel veel momenten komen om over de uitwerking van het masterplan Gevangeniswezen te spreken.

De heer Schouw (D66): Dat betekent niet dat de staatssecretaris zegt: dat is het pakket, slikken of stikken. Dat betekent dat hij zegt: laten we er met elkaar goed naar kijken, vooral met betrekking tot de vraag wat het betekent voor de recidive.

Staatssecretaris Teeven: De heer Schouw weet – zo kent hij mij ook – dat ik mij wel heb verbonden aan die taakstelling. Ik splitste dat bedrag net uit, zodat iedereen weet waarop dat betrekking heeft. Het kabinet heeft zich daaraan verbonden. Dat is ook onderdeel van de taakstelling die wij opgelegd kregen, ook voor het jaar 2013. Er is voor gekozen, met instemming van een Kamermeerderheid, om niet te bezuinigen op de politie. Ook de SP-factie wil niet dat er bezuinigd wordt op de politie. Het geld moet in deze tijden van bezuinigingen echter wel ergens vandaan komen. Ik begrijp wel dat het een hard gelach is dat er zo hard wordt bezuinigd op het Gevangeniswezen. U moet van mij aannemen dat dit voor mij ook een buitengewoon hard gelach is geweest. Dat is echter wel de consequentie van de politieke keuze die de meerderheid, ook van de Kamer, heeft gemaakt, namelijk die dat er niet bezuinigd moet worden op de politie.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik neem hier stelling tegen. We zetten groepen tegen elkaar op. Wij willen niet dat er bezuinigd wordt bij de politie en ook niet dat er bezuinigd wordt op het Gevangeniswezen. Ik heb er moeite mee – ik wil dat gezegd hebben en de staatssecretaris hoeft daarop niet te reageren – als we groepen tegenover elkaar zetten. Dat moet hier niet gebeuren. Alle groepen worden hard getroffen.

Staatssecretaris Teeven: Het is leuk om te zeggen dat de staatssecretaris daar niet op hoeft te reageren, maar dat doe ik natuurlijk wel. Wat mij betreft is het namelijk een beetje goedkope demagogie. Volksvertegenwoordigers mogen dat doen. Ik neem ze dat dus niet kwalijk, maar dit valt wat mij betreft onder de categorie «afbraakcommentaar». Ik denk namelijk dat ik in antwoord op vragen van de heer Schouw heel constructief probeer aan te geven wat de bezuinigingen zijn, hoe ze zijn uitgesplitst, dat er alle ruimte is om te overleggen over de invulling daarvan, maar dat ik wel te maken heb met een bepaald bedrag onder de streep. Eerder heb ik aangegeven dat er geen ruimte in zit. Het gaat er niet om groepen tegen elkaar op te zetten. Het gaat echter wel om de keuze die gemaakt is, ook door een Kamermeerderheid, om de politie buiten schot te houden. Ik wijs er overigens op dat de politie ook niet heel erg buiten schot is gehouden. Zij moet namelijk ook 290 miljoen inverdienen op de vorming van de Nationale Politie. Zij wordt de komende jaren dus ook al getroffen door bezuinigingen. Dat wordt wel eens vergeten. Ik realiseer mij dat het een buitengewoon zware bezuiniging is op grond van het masterplan. Ik realiseer mij ook dat daarover veel ongerustheid en kwaadheid bestaat. Ik zet personeel niet tegen elkaar op. Ik zeg alleen voorwelke opgave de minister en ik staan. We zullen ons daaraan houden en daarover met de Kamer discussiëren. We gaan daarmee door, maar ik laat me niet zeggen dat ik groepen personeelsleden binnen de rijksoverheid tegen elkaar opzet. Van die opmerking neem ik dus echt afstand. Zoals gezegd, valt dat wat mij betreft onder de categorie «afbraakcommentaar» door Kamerleden.

Mevrouw Kooiman vroeg waarop precies moet worden bezuinigd. Als er namelijk extra personeel wordt ingezet voor controle in het kader van elektronische detentie, valt de bezuiniging volgens haar namelijk weg. Dan worden er immers zo veel mensen ingezet en moeten nog steeds de loonkosten worden betaald. Ik begrijp die vraag wel. Kale elektronische detentie kost € 53 per dag. Ik heb vandaag gezegd dat het in het kader van de recidivebeperking uiterst ongewenst is om kale elektronische detentie in te zetten. Dat is de allergoedkoopste variant. De kosten voor gedetineerdenplaatsen variëren. Koepels zijn in Nederland buitengewoon duur. Andere inrichtingen zijn wat bouw en opzet betreft veel goedkoper. De goedkoopste gevangenis kost – ik zeg het uit mijn hoofd – € 187 per gedetineerde per dag en de duurste kost € 429. Zelfs tussen de goedkoopste gevangenissen in Nederland zien we echter een aanzienlijk prijsverschil. Tussen de prijs voor kale ED en de laagste prijs voor een gedetineerde zit een marge waarbinnen arbeid «ingericht» kan worden. Als je dus per dag meer geld uitgeeft aan ED, kun je er een arbeidscomponent op zetten. We gaan daarover met elkaar spreken, want ik ben het met de leden eens dat het buitengewoon gewenst is om arbeid onderdeel te laten uitmaken van elektronische detentie. Je hebt dan ook de mogelijkheid om een en ander beheersbaar te houden. De vraag is dan hoe je controle moet uitoefenen en houden op ED. Naar verhouding is reclasseringspersoneel dan soms duurder dan DJI-personeel. Het is dus goedkoper om taken in het kader van werk-naar-werk door DJI-personeel te laten doen in plaats van door reclasseringspersoneel. Daar kun je dus ook nog mee spelen. De heer Schouw heeft gelijk dat we wat dat betreft met een gedegen plan en uitwerking moeten komen. Dat moet ook onderdeel zijn van de besprekingen en de vragen over het wetsvoorstel.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of het klopt dat alles per 1 juli in elke inrichting gemeld kan worden. Daar gaan we natuurlijk naar streven. Er zijn nu zes PI's waar dat digitaal kan en het is een heel grote uitdaging om ervoor te zorgen dat we dat op 1 juli voor elkaar hebben. Mocht dat niet lukken, dan moeten we ervoor zorgen dat mensen zich op een andere manier kunnen aanmelden.

De heer Oskam heeft een vraag gesteld die ik in eerste termijn niet heb beantwoord. Excuses daarvoor. Hij zei dat het personeel van de reclassering meer zal moeten reizen nadat de gevangenissen gesloten zijn en dat er daardoor meer kosten zullen worden gemaakt. Voor sommige reclasseringsmedewerkers worden de afstanden inderdaad misschien wat groter, maar de concentratie wordt groter zodra twee gedetineerden in een cel zullen verblijven. Als het plan in zijn volle omvang wordt uitgevoerd, zal dat vanaf 2018 de situatie zijn voor de helft van de gedetineerden. De reclassering kan dus meer cliënten per inrichting bereiken. Men hoeft dus minder inrichtingen te bezoeken om alle gedetineerden te spreken, wat tot een besparing leidt. Dat zal ook gevolgen hebben voor de fase van voorlopige hechtenis. De conclusie dat het sluiten van inrichtingen tot gevolg heeft dat reclasseringspersoneel meer moet reizen om cliënten te bezoeken en dus dat er meer kosten moeten worden gemaakt, is dus te snel getrokken. Zoals ik aangaf, zal er ook sprake zijn van een besparing.

De heer Oskam (CDA): Dat kan zo zijn, maar de rechter-commissaris geeft vaak opdracht om één gedetineerde te bezoeken. Het moet dus mogelijk zijn om bezoeken te combineren. Ik voorzie wat dat betreft dus wel wat problemen, maar daarover praten we op een ander moment verder.

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat het goed is om te bezien – dat geldt zeker als er meerdere gedetineerden in een gebouw zitten – of telehoren en telecommunicatie veel meer gebruikt zouden moeten worden. Ik zie wat dat betreft wel een taak voor zowel het kabinet als voor deze commissie, namelijk het overtuigen van de zittende magistratuur van het feit dat die methoden veel meer moeten worden ingezet in plaats van dat iedereen voor elk wissewasje moet worden bezocht. Telehoren kan heel effectief zijn. Laatst was ik op werkbezoek in de Schie in Rotterdam, waar telehoren tot de mogelijkheden behoorde. Daarvan werd echter relatief weinig gebruik gemaakt. Toen ik vroeg waarom dat het geval was, werd opgemerkt dat iemand toch heel gemakkelijk op transport wordt gezet bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning van de DJI (DVO). Telehoren zou in deze moderne tijd goed mogelijk moeten zijn en heel veel besparingen kunnen opleveren.

In antwoord op de vraag van de heer Schouw zeg ik dat ik reeds heb opgemerkt dat de reclasseringsorganisaties met een plan komen over de wijze waarop effectiever kan worden samengewerkt. Dat komt in mei en moet dus ook besparingen opleveren. De uitwerking van de elektronische detentie is uiteraard ook een onderdeel van het wetsvoorstel.

De heer Schouw vroeg of ik bang ben voor een doormeting van het WODC. Daar ben ik helemaal niet bang voor, maar ik denk dat we daarvoor een goed moment moeten kiezen. We moeten dat doen op het moment dat we alle feiten op een rijtje hebben en we kunnen zeggen: dit is het, hiermee gaan we het doen. Er ligt een voorbeeldmodel. Ik heb over enkele zaken gezegd dat ik niet wil dat die gebeuren, want die zouden een negatieve invloed hebben op de recidivebestrijding: ik wil bijvoorbeeld niet dat er sprake is van heenzendingen. Die zaken kunnen worden gezien als harde voorwaarden. Ik ben bereid om daarover de komende tijd te spreken.

Ik heb de heren Van der Staaij en Segers een brief toegezegd over de DEMO-instellingen en het convenant.

De heer Marcouch vroeg in eerste termijn naar de Eigen Kracht-conferenties. Die vraag heb ik nog niet beantwoord. De heer Marcouch sprak over de verantwoordelijkheid van de cliënt, zei dat de cliënt centraal moet staan, gestimuleerd moet worden en dat hij het heft in eigen hand dient te nemen. Dat ben ik met hem eens. Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid past systematisch ook bij een persoonsgerichte benadering binnen het Gevangeniswezen. Dat past ook bij een Eigen Kracht-conferentie en bij het systeem van promoveren en degraderen. Niet iedereen komt voor elektronische detentie in aanmerking. Behalve dat je bepaalde groepen daarvoor uitsluit, ga je natuurlijk ook na wie intrinsiek gemotiveerd is om daadwerkelijk de gevangenis te verlaten en wat van zijn leven te maken. Mensen die binnen herhaaldelijk hebben aangetoond dat ze dat niet willen en dat ze ook geen eigen verantwoordelijkheid wensen te nemen, kun je minder snel voor elektronische detentie selecteren.

De grondgedachte juich ik toe. Ik zie daarin wel meerwaarde. Het lijkt mij belangrijk om in je familie en je omgeving een netwerk te hebben. Dat bepaalt ook of je in staat bent om werk vol te houden, met je schulden om te gaan en dergelijke. Dat idee steun ik dus wel, maar ik zie nog even niet hoe we dat verder moeten uitwerken. Ik ben echter bereid om daarover met de heer Marcouch van gedachten te wisselen, alsmede over de vraag welke organisatie zich daarmee, kijkend naar die gedetineerden, speciaal bezig zou moeten houden. We kennen de Eigen Kracht-conferenties met name uit de jeugdreclassering en de jeugdbescherming. Dit is dus een nieuwe gedachte maar, zoals ik al zei, ben ik bereid om te kijken wat de mogelijkheden zijn.

Ik denk dat ik alle vragen in tweede termijn heb beantwoord.

De heer Marcouch (PvdA): Ik kan een paar voorbeelden noemen van gemiste kansen op dit terrein. De toezegging dat de staatssecretaris daarnaar zal kijken, vind ik bemoedigend. Kan hij ook aangeven hoe en wanneer hij ons laat weten wat de uitkomst is van die gedachtenexercitie?

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat ik in staat moet zijn om de Kamer daarover voor de zomer te berichten. Ik moet met organisaties praten. Zoals gezegd, werken we daarmee in de jeugdreclassering en de jeugdbescherming. Ik moet dus even kijken hoe we daaraan invulling moeten geven. Daaraan zijn uiteraard ook kosten verbonden. Ik moet dus nagaan hoe die binnen het totaalplaatje passen.

De voorzitter: We zijn aan het eind gekomen van de tweede termijn van de beantwoording door de staatssecretaris. Er is een VAO aangekondigd waarin de heer Van der Steur als eerste zal spreken. Ik som de toezeggingen op:

In april komt er een rapport van het WODC naar de Kamer over recidiveonderzoek.

Er komt in april een brief naar de Kamer over de uitkomst van het overleg met de DEMO-instellingen.

De Kamer ontvangt in april een brief over het convenant met het ministerie, gemeenten en maatschappelijke organisaties.

De Kamer ontvangt een reactie van de minister op het artikel van Groenendijk en Van Delft in het Tijdschrift voor Criminologie.

De Kamer ontvangt voor de zomer een brief over de Eigen Kracht-conferentie en de nadere invulling daarvan.

Ik dank de staatssecretaris en zijn ambtenaren, de gasten op de tribune en de collega's.

Ik sluit het algemeen overleg.

Sluiting 12.43 uur.