Kamerstuk 28684-410

Verslag van een algemeen overleg

Naar een veiliger samenleving


Nr. 410 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 15 augustus 2014

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 17 juni 2014 overleg gevoerd met Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 12 november 2013 inzake de Strafrechtelijke interventies criminele jeugdgroepen, sociaal verhoor, strafverzwaring en 12-minners (Kamerstuk 28 684, nr. 397);

  • de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 6 mei 2014 inzake het Landelijk beeld problematische jeugdgroepen in Nederland 2013 (Kamerstuk 28 684, nr. 404).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts

Voorzitter: Elias

Griffier: Tielens-Tripels

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Bontes, Van der Burg, Elias, Helder, Kooiman en Marcouch,

en Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Aanvang 16.30 uur.

De voorzitter: Hartelijk welkom aan de Minister van Veiligheid en Justitie voor dit algemeen overleg over criminele jeugdgroepen.

De leden hebben ieder vier minuten spreektijd.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik ga snel van start. In het algemeen overleg over de voortgang van de aanpak van problematische jeugdgroepen heeft de Minister met de Kamer afgesproken dat hij binnen twee jaar de 89 geregistreerde criminele jeugdgroepen zou hebben aangepakt en dat de aanpak van hinderlijk en overlastgevende jeugdgroepen onder regie van de lokale driehoek zou worden geïntensiveerd. Op navraag van de PVV wat de Minister bedoelde met «aangepakt» antwoordde hij: «van de straat gehaald». Tijdens een algemeen overleg over de financieel-economische criminaliteit heeft de Minister zich nog stelliger uitgedrukt. Hij zei: «Het betekent scherp repressief optreden, criminelen moeten achter tralies.» In hetzelfde algemeen overleg heeft hij verder gezegd dat er concrete doelstellingen moeten worden geformuleerd. Hij zei: «Dat is voor mij prettig. Als ik het namelijk niet haal en daar geen goede uitleg voor heb, moet ik gewoon een andere baan zoeken. Er moet dan wel een ander komen en ik ben benieuwd wie dat zal worden.»

Aangezien niet alle criminele jeugdgroepen van de straat zijn en de leden daarvan dus ook niet achter de tralies zitten, ben ik benieuwd wie de nieuwe Minister van Veiligheid en Justitie zal worden, want een goede uitleg ontbreekt volledig. Ik krijg graag vandaag die beloofde uitleg. Er zijn nog minstens 17 van de 89 criminele jeugdgroepen actief. Nog steeds ontbreekt het antwoord op de vraag of de «verdwenen jeugdgroepen» niet in een nieuwe samenstelling elders opduiken. De nadruk ligt bovendien op zorgverlening. Dit staat haaks op het achter de tralies zetten, wat volgens de Minister onder «aangepakt» valt. Ik krijg graag een reactie op die drie punten.

De fractie van de PVV betwijfelt de aanpak van de Minister. Enige tijd geleden heeft een arrestatieteam in Den Haag-Zuidwest diverse leden van de jeugdbende Berensteinlaangroep – zo wordt de groep door de politie genoemd – van hun bed gelicht en gearresteerd. Een deel van de bendeleden heeft de benen genomen naar Marokko. Een van de gevluchte bendeleden heeft in een interview vanuit Marokko gezegd: «De arrestaties sinds januari waren voor veel jongens een reden om hem te smeren. Ook voor mij, want je weet nooit of je op de hitlijst van de politie staat.»

In antwoord op de schriftelijke vragen van de PVV hierover schrijft de Minister: «Alle personen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen en die worden verdacht van strafbare feiten, zijn aangehouden. Er zijn dus geen verdachten uit dit onderzoek die zich schuilhouden in Marokko en er zijn in het kader van dit onderzoek dan ook geen rechtshulpverzoeken aan Marokko gedaan.»

Mijn fractie is van mening dat het OM als de wiederweerga moet gaan onderzoeken of er wellicht wat meer personen zijn die als verdachte kunnen worden aangemerkt. De daders reiken zichzelf nota bene op een presenteerblaadje aan; zij geven een interview.

In een eerder algemeen overleg heeft de fractie van de PVV al voorgesteld om deze jongeren strafrechtelijk keihard aan te pakken. Zij moeten letterlijk van de straat worden gehaald en, indien mogelijk, worden gedenaturaliseerd en uitgezet.

Wederom lezen wij in de rapportage dat 75% van de jeugdcriminaliteit is ons land voortkomt uit een groep of groepsdynamische processen. Jongeren kunnen door druk van de groep normovertredend gedrag vertonen. De groep biedt veiligheid in termen van anonimiteit en zich sterk voelen, en het deel uitmaken van een groep kan een rationele overweging zijn om delicten beter te kunnen uitvoeren.

Ik breng nog eens het initiatiefwetsvoorstel van de PVV over de groepsaansprakelijkheid onder de aandacht. Wij hebben aan de Minister gevraagd waarom de genoemde factoren geen invloed hebben op de strafmaat. De Minister heeft toegezegd dat hij dit zou nagaan bij de Raad voor de rechtspraak. In zijn brief schrijft de Minister dat gebleken is dat deze zaken niet apart worden geregistreerd, maar hij concludeert wel dat ze in de regel leiden tot een zwaardere straf. Daarom nogmaals de vraag: is de Minister bereid dit te gaan registreren en ervoor te zorgen dat de straf verzwaard zal worden?

Ik heb eerder al gesproken over de isd-maatregel voor jeugdigen. Nu is die alleen mogelijk voor volwassenen en eventueel voor minderjarigen vanaf 16 jaar door berechting via het volwassenenstrafrecht. Het staat vast dat minderjarigen op steeds jongere leeftijd misdrijven plegen en dat de ernst van die misdrijven toeneemt. Daarom herhaal ik mijn pleidooi om het opleggen van een isd-maatregel eerder mogelijk te maken. Ik heb gepleit voor 12 jaar. Dit betekent niet dat betrokkenen vanaf 12 jaar achter slot en grendel verdwijnen. De isd-maatregel wordt geregeld in artikel 38m Wvs. Daarin staat dat isd pas kan worden opgelegd als de teller op een aantal misdrijven staat gedurende een bepaalde periode. Wij willen dat de teller wel gaat lopen vanaf 12 jaar. Ik krijg hierop graag een reactie van de Minister.

De Minister schrijft in zijn brief hoeveel zaken zijn aangepakt. Wij vragen altijd of er onvoorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd, maar dat antwoord mis ik in de brief. Zijn de opgelegde vrijheidsstraffen die de Minister noemt, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk? Wat is de gemiddelde hoogte van de opgelegde vrijheidsstraffen?

De Minister schrijft dat artikel 172b Gemeentewet, dat de burgemeester de bevoegdheid geeft om op te treden tegen ouders en verzorgers van 12-minners als zij herhaaldelijk voor overlast zorgen, nog niet is toegepast. Kan hij toelichten waarom dit nog niet is gebeurd?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Het debat over criminele jeugdgroepen begint traditiegetrouw met de vraag of de Minister goochelt met cijfers. Ik wil deze traditie niet doorbreken. Klopt het nu echt dat 55 van de 89 criminele jeugdgroepen zijn verdwenen? Hoe komt dat? De Minister schrijft dat hij ervan overtuigd is dat er minder criminele jeugdgroepen zijn en dat de aanpak dus werkt. Ik vind het knap dat hij tot die conclusie komt, want waaruit blijkt dat de aanpak ertoe heeft geleid dat er minder criminele jeugdgroepen zijn? Er is geen enkel onderzoek waarin wordt bewezen dat deze aanpak leidt tot minder criminele jeugdgroepen. Dat weten wij dus helemaal niet.

De Minister schrijft over de meersporenaanpak en over de regie die bij de gemeenten ligt. Het begon mij een beetje te duizelen, want wat betekent dat nu eigenlijk? Daarom heb ik besloten om het wijkbureau in mijn wijk te bellen. Dat is het wijkbureau van Kanaleneiland in Utrecht, dat historisch gezien toch wat meer zou moeten weten van criminele jeugdgroepen. Ik heb daar een avond met de politieagenten van dat bureau gesproken en zij konden mij heel wat meer vertellen dan wat de Minister in zijn brief schrijft. Ik ben de beroerdste niet en daarom wil ik de adviezen die ik heb gekregen, delen met de Minister.

De wijkagenten merkten op dat zij vrij veel moeite hebben met de shortlistmethodiek waarmee zij werken. Op die shortlist van ongeveer drie pagina's kun je zien of iemand hinderlijk of overlastgevend is of tot een criminele jeugdgroep behoort. Het probleem is dat deze jongens als zij 18 jaar worden, een auto krijgen en zich dan misschien niet meer in de wijk ophouden. Zij zijn dan nog wel als groepering actief en worden ook vaak als groepering opgepakt, in Den Haag, Den Bosch of misschien in Utrecht, maar dan in een andere wijk. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat zij niet meer in die wijk actief zijn.

De agenten zouden daarom liever werken met bijvoorbeeld de Top 600-aanpak zoals in Amsterdam. Er zijn veel goede initiatieven. Ik heb een aantal ambtenaren van de Minister ontmoet op een congres. Dat zijn mensen die de beleidsmatige aanpak van goede initiatieven zoals in Amsterdam, kunnen uitrollen. Waarom wordt er geen topstuk- of Top 600-aanpak uitgerold?

Misschien wil de Minister ook kijken naar de shortlistmethodiek. De agenten wijzen erop dat een van de drie pagina's alleen betrekking heeft op drugs. Als een overlastgevende groep geen drugs gebruikt, wil dat natuurlijk niet zeggen dat de jongeren niet crimineel zijn. Is de Minister bereid om naar de effectiviteit van de shortlistmethodiek te kijken?

De beste suggestie die ik heb gekregen, heeft betrekking op de ZSM-aanpak. Ik heb gevraagd of die aanpak werkt. De wijkagenten waren er wel over te spreken, maar ik weet ook dat niet iedereen in het land even enthousiast is over ZSM. De agenten wezen er wel op dat zij altijd goed contact hadden met de officier van Justitie. Er was een officier vrijgemaakt voor de aanpak van de criminele jeugdgroepen en hij kende zijn pappenheimers. Doordat hij de jongeren of de groeperingen bij naam kende, werden er veel minder zaken geseponeerd. Hij kon precies aanvoelen wanneer er sprake was van hinderlijk gedrag en nog niet van overlast, of van overlast maar nog niet van crimineel gedrag en hoe dat kon worden voorkomen. Het is mooi als je het gevoel hebt dat je samen optrekt in de aanpak van die overlastgevende, hinderlijke of criminele jeugdgroepen. Dat was bestaand beleid, maar nu zijn er steeds andere officieren, omdat het OM te kampen heeft met bezuinigingen.

Ik kan mij niet voorstellen dat alleen Utrecht daarmee te maken heeft. Het zal in veel andere regio's niet anders zijn. Op andere terreinen worden ook vaste rechters of officieren van Justitie aangesteld voor een specifiek onderwerp. Het is wenselijk om voor de aanpak van criminele jeugdgroepen ook een vaste officier van justitie te hebben, of om in ieder geval een pilot uit te voeren, zodat kan worden vastgesteld of er dan inderdaad minder zaken worden geseponeerd. Dat is de grootste zorg van de agenten die ik heb gesproken. Ik vind hun zorg terecht en daarom leg ik deze vandaag aan de Minister voor.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): Voorzitter. De aanpak van jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast is volgens de Minister een prioriteit van het kabinet. Dit is een open deur van jewelste. Het zou immers bijzonder vreemd zijn als dit geen prioriteit zou zijn. Veiligheid dient de kerntaak van de Staat te zijn. Mijn fractie is van mening dat jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast veel en veel harder moeten worden aangepakt dan nu het geval is.

Marjolein Smit, chef bij de Amsterdamse recherche, stelde recent dat de overheid met de huidige middelen machteloos staat tegenover de nieuwe generatie jonge, gewelddadige criminelen. Zij zegt: «Voor iedere jonge crimineel die wij pakken, staan er twee op. Misdaad loont, is het credo, want de huidige straffen helpen niet.» Ik adviseer de Minister om het boek van Paul Vugt, een journalist van Het Parool, te lezen. Hij beschrijft hoe criminele jeugdbendes kunnen doorgroeien tot zware criminelen die liquidaties plegen. Als je leest hoe er wordt gerommeld met de straffen – er worden lage straffen gegeven en het bewijs is vaak moeilijk te leveren – gaan je nekharen rechtop staan. Dan geloof je niet meer in het verhaal van de cijfertjes. Dit is de recente praktijk.

Marjolein Smit wordt in het boek opgevoerd in een interview. Zij komt met de boodschap dat de huidige straffen niet helpen. Is de Minister het eens met mevrouw Smit? Is hij het ermee eens dat er eindelijk eens hoge minimumstraffen moeten worden ingevoerd voor bijvoorbeeld jonge verkrachters, overvallers en inbrekers? Het geldt natuurlijk ook voor ouderen, maar vandaag spreken wij over de jongeren. Weke geitenwollensokkentypes gruwen er misschien van, maar de gemiddelde Nederlander vindt het fantastisch.

Baart het de Minister, net als mijn fractie, zorgen dat bijvoorbeeld jonge Marokkanen en jonge Antillianen zwaar oververtegenwoordigd zijn in de misdaadcijfers? Hoe wil hij dat aanpakken?

Mevrouw Smit pleit voor «three strikes and you're out». Ik ben daar ook voor. Na een derde misdrijf – en dan heb ik het over pittige en zware misdrijven, zoals mishandeling, poging tot doodslag, doodslag en verkrachting – moet een crimineel voor langere tijd achter de tralies verdwijnen. Ik denk dan aan een periode van tien of vijftien jaar. Je hebt drie keer een kans gehad. Daarna gewoon tien of vijftien jaar opsluiten. Weg ermee! Van de straat af, dan kun je ook niet recidiveren na korte tijd.

Mijn fractie is dus een warm voorstander van die maatregel, maar wat is de mening van de Minister? Wil hij de misdaad ook zwaar bestraffen of moddert hij liever door met taakstrafjes? Trouwens, mevrouw Smit heeft gezegd dat taakstraffen absoluut niet helpen. Laat dat duidelijk zijn. Mevrouw Smit heeft die ervaring in de praktijk.

De Amsterdamse politie wil dure telefoons van jonge inbrekers en overvallers afpakken. Dat zei hoofdcommissaris Pieter-Jaap Aalbersberg onlangs bij AT5. Jonge inbrekers met dure spullen moeten een goed verhaal hebben. Als zij niet kunnen uitleggen hoe zij eraan komen en geen bonnetje kunnen laten zien, worden die spullen in beslag genomen. Mijn fractie vindt dit een uitermate goed plan. Hoe denkt de Minister daarover? Is hij het ermee eens dat deze aanpak zo snel mogelijk landelijk moet worden uitgerold?

De Minister schrijft in zijn brief dat het enkel deel uitmaken van een criminele jeugdbende op zichzelf geen strafverzwarende omstandigheid is. Het is in de praktijk moeilijk om in groepsverband gepleegde strafbare feiten te bewijzen. Vaak ontspringen jonge daders van zware misdrijven hierdoor de dans. Is de Minister het ermee eens dat dit anders moet? Ziet hij mogelijkheden om de bestaande wetgeving aan te scherpen zodat het eenvoudiger wordt om strafbare feiten door jeugdige bendeleden in groepsverband gepleegd, te bewijzen? Ik krijg hierop graag een reactie.

Tot slot, misdaad moet kei- en keihard worden bestreden. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Nederland moet weer veilig worden.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Wij hebben het over problematische jeugdgroepen die hun eigen buurten en wijken, en soms een hele stad, terroriseren en onveilig maken door criminaliteit, straatroof, winkeldiefstal, diefstal uit auto's, maar zeker ook door hun eigen buren en buurtbewoners te intimideren en zodanig bang te maken dat zij amper aangifte durven te doen. Over die groepen spreken wij vandaag. Het was de ambitie van het kabinet in het afgelopen jaar om die groepen van de straat te halen. Ik stel vast dat de Minister ambitieus is, dat niet alle 89 criminele groepen van de straat zijn, maar dat een groot deel ervan wel is aangepakt. Dat toont aan dat wij goed op koers liggen en dat de focus op deze groepen loont. We zien immers dat, los van het aantal groepen, de jeugdcriminaliteit afneemt. Dat compliment maak ik de Minister graag; dat mogen wij als samenleving in onze zak steken.

Dit neemt niet weg dat een aantal dingen wel moet worden aangescherpt. Dat staat ook in de brief van de Minister en in de rapportages die wij hebben ontvangen. De groepen waarover wij nu spreken, vormen niet helemaal een groep zoals wij die misschien zouden willen zien. Dat wil zeggen: georganiseerd en heel erg afgegrensd op een plek met een leider en een structuur. De groepen die wij bespreken, bestaan uit losse individuen die op allerlei manieren carrière maken in de criminaliteit. In de brief en de rapportages mis ik een beeld van de jongeren van de groepen die zijn aangepakt. Wat is er met deze jongeren gebeurd? Ik ben bang dat zij een criminele carrière tegemoetgaan als zij een leeftijd hebben bereikt waarop ze niet langer in het zicht zijn van de shortlistmethode. Dan kunnen wij hier wel een feestje vieren omdat die groepen niet langer bestaan, maar intussen zijn de jongeren in de zware criminaliteit beland. Zo'n beeld wil ik graag van de Minister ontvangen.

Daarnaast hoor ik graag van de Minister hoe dit nu verdergaat. We beginnen ermee de groepen bijvoorbeeld vanaf 12 jaar in kaart te brengen. Op die manier wordt heel veel informatie verzameld. Wordt deze informatie bewaard en opnieuw gebruikt als een jongere bijvoorbeeld in de zware criminaliteit is terechtgekomen? Kan dat wettelijk? Kunnen wij de gegevens zo lang bewaren?

Ik erger mij er al geruime tijd aan dat onze politie en recherche projectmatig rechercheren. Na een aantal overvallen of straatroven of een schietpartij wordt een rechercheteam van 35 man opgetuigd. Dit team wordt na een tijdje weer ontmanteld, waarmee ook de kennis en expertise, en de informatiepositie die is opgebouwd, ontmanteld worden. Wanneer zal er duurzaam en systematisch worden gerechercheerd op deze criminelen? Dus niet gedurende een periode projectmatig te werk gaan, het loslaten en dan misschien weer een keer beginnen. De kennis en expertise die in de tijd worden opgebouwd door te rechercheren op een bepaalde groep, moeten worden vastgehouden tot het moment dat alle groepen van de straat zijn. Die informatie moet dus ook beschikbaar zijn op het moment dat zij zijn doorgeschoten naar de georganiseerde misdaad.

Er is nog een ding dat ik niet begrijp. Aan de ene kant geven wij prioriteit aan de high impact crimes en aan de andere kant aan criminele jeugdgroepen. Afgelopen weekend was er in Amsterdam een hele reeks auto-inbraken. De slachtoffers hebben zich gemeld bij de politie en het antwoord van de politie was: autodiefstal of diefstal uit auto's is geen high impact crime en heeft dus geen prioriteit. Ik kan me voorstellen dat het wel een prioriteit zou moeten zijn, omdat het een delict is dat door deze criminele groepen wordt gepleegd. Zo beginnen zij vaak, dichtbij in de wijk et cetera. Dit zou een hiaat zijn in de visie en de missie van de Minister. Ik hoor graag hoe de Minister hier tegenaan kijkt. Hoe kunnen wij die prioriteiten met elkaar verbinden? Hoe kan zo worden omgegaan met de informatieverzameling en de inzet van de recherche dat systematisch wordt gerechercheerd op deze groepen? Alleen op die manier kunnen wij het doorschieten naar de zware criminaliteit voorkomen. Als we dat niet kunnen voorkomen, zouden wij wel over de juiste informatie, kennis en expertise beschikken om op deze groepen te rechercheren. Nu lopen wij toch een beetje achter de feiten aan.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): De heer Marcouch gaf de Minister een compliment voor het terugdringen van het aantal bendes. Maar er komen iedere dag nieuwe bendes bij. Zo was er vandaag een bericht over een criminele jeugdbende in Etten-Leur, waarschijnlijk bestaande uit Marokkanen. Hoe kijkt hij daar dan tegenaan? Als je een dergelijk compliment geeft, moet je toch ook zeker weten dat nieuwe bendes onmiddellijk worden ontmanteld? Kan de heer Marcouch met stelligheid zeggen dat nieuwe bendes ook onder het beleid van de Minister vallen? Volgens mij is dat niet zo?

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb niet de illusie dat wij een samenleving zonder criminaliteit zullen krijgen. Ik denk dat dit ook voor de Minister geldt. Er zullen altijd criminele groepen zijn, er zullen altijd hinderlijke en overlastgevende groepen zijn. Het is belangrijk dat de instanties die dit probleem moeten aanpakken, bijvoorbeeld de politie, voldoende toegerust zijn om dat aan te pakken.

Ik grijp deze kans aan om nog een punt aan de orde te stellen. Ik merk dat de recherche in het contact met Marokkaanse criminelen door gebrek aan informatie tegen dingen aanloopt en er daardoor niet doorkomt in een verhoor. De recherche kan niet echt goed doordringen in die gemeenschappen om de juiste informatie boven tafel te krijgen om zo een volwaardig zaak die leidt tot een straf, voor de rechter te kunnen brengen. Is de heer Bontes het met mij eens dat je daarom ook rechercheurs moet hebben met een Marokkaanse achtergrond die de kennis van de taal en de cultuur in huis hebben om de nieuwe groepen die ontstaan, snel in de kiem te smoren?

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): Ik geloof niet in politiemensen die de cultuur en de taal kennen. In het boek van de heer Vugt geeft de chef van de recherche ook aan dat er meer mogelijkheden moeten komen om te straffen. Als iemand wordt gesnapt in een gestolen auto, mag hij de eerstkomende vijf jaar geen rijbewijs halen of hebben. De politie zit veel meer op dat soort instrumenten te wachten. «Three strikes and you're out», alternatieve straffen als rijbewijs afpakken, voorlopig geen rijbewijs mogen halen, voorlopig geen paspoort mogen afhalen, daar zit de politie op te wachten en niet op politiemensen die bijvoorbeeld de Marokkaanse taal machtig zijn.

De heer Marcouch (PvdA): Ik steun het pleidooi van commissaris Smit volledig. Ik ben ook voor knippen en scheren op het moment dat je deze criminelen te pakken krijgt. Dus pluk ze! Commissaris Smit wijst er echter ook op dat de politie vastloopt doordat er geen verklaringen komen in de verhoorkamer en doordat er uit de gemeenschap geen informatie komt. Het gaat mij niet om de etnische achtergrond, het gaat mij erom dat je kennis en expertise nodig hebt om effectief slimme criminelen, die veel geld maken, een slag toe te brengen. Dat zal de heer Bontes toch met mij eens zijn?

De voorzitter: Ik ben een groot voorstander van debat, maar wij hebben wel een eindtijd. Als dit ertoe leidt dat u elkaar probeert te overtuigen, vind ik dat prima. Als het alleen maar het herhalen van vaste standpunten is, dan liever niet.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): Ik ben het niet eens met de heer Marcouch. Uit dit boek blijkt ook dat het probleem in de verhoorkamers niet ontstaat doordat men de taal niet machtig is of de cultuur niet begrijpt. Dat er onvoldoende informatie wordt gegeven, is een gevolg van het feit dat er direct een advocaat aanwezig moet zijn bij het eerste verhoor. Dat is de oorzaak van het probleem – dat staat ook in het boek – en niet de oorzaken die de heer Marcouch noemt.

De heer Marcouch (PvdA): Ik ben het ermee eens dat je alles moet doen om deze criminelen effectief te bestrijden. Je moet echter wel realistisch zijn. Uiteindelijk gaat het erom dat je criminelen een slag toebrengt. De heer Bontes weet dat ook, hij is een voormalig politieman. Dat wil niet zeggen dat je de rechtsstaat om zeep moeten helpen, want die advocaat hoort erbij. Maar kennis en expertise en een sterke informatiepositie zullen ertoe leiden dat je een sterke zaak voor de rechter kunt brengen. De verdachte komt dan niet weg met een taakstraf, maar krijgt een stevige straf. Dus als hij de politiemensen wil helpen, moeten wij hier op inzetten.

Mevrouw Kooiman (SP): De heer Marcouch vraagt terecht of de jeugdgroepen ophouden te bestaan op het moment dat zij verdwijnen. Als de jongeren 18 jaar zijn, door het hele land rondtrekken en je de samenstelling van zo'n groep niet kunt vaststellen, is er misschien nog een criminele jeugdgroep maar dat is dan niet vast te stellen met de shortlistmethodiek. In Amsterdam is er een Top 600-aanpak waarover heel veel mensen tevreden zijn. Is de heer Marcouch met me eens dat we meer moeten kijken naar succesvolle methodieken en die in het hele land moeten uitrollen in plaats van te focussen op een shortlist die mogelijk verouderd is?

De heer Marcouch (PvdA): Mevrouw Kooiman weet waarschijnlijk niet dat ik er al eerder voor heb gepleit om niet in groepen te denken, maar bijvoorbeeld in een top 600. Door een individuele benadering kun je een tweesporenbeleid volgen. Het is belangrijk dat het instrument niet dogmatisch wordt ingezet, maar als een middel. Uiteindelijk gaat het erom dat wij de criminelen te pakken krijgen. De pakkans moet omhoog, want alleen dan werkt het tweesporenbeleid. Als je het pad naar de misdaad kunt afsnijden door een goed functionerende politie, kan dat andere spoor effect hebben. Als je dat niet doet en als de misdaad lonend is, dan luistert natuurlijk niemand naar die welzijnswerker. Dat doe je niet als je miljoenen kunt verdienen met een snelkraak.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben blij dat de heer Marcouch dit verduidelijkt. Dan zitten wij inderdaad op één lijn. Is hij het er dan ook mee eens dat wij wat meer samenhang moeten creëren door bijvoorbeeld een vaste officier van justitie in te stellen die de mensen, de jongeren en mogelijk ook de groepen en de toppers kent?

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb de Minister gevraagd om zo veel mogelijk systematisch te rechercheren. De politie zou vaste rechercheteams moeten hebben opdat kennis en expertise worden vastgehouden. Het Openbaar Ministerie hoort daar natuurlijk ook bij, evenals de diversiteit van teams, en bij de inzet van materiaal. Wat mij betreft moet alles worden ingezet wat nodig is om effectief te zijn. Ik snap niet dat wij onze agenten in een auto scooters laten achtervolgen. De meeste straatovervallen worden gepleegd met scooters. De daders laten wij door auto's achtervolgen. De Minister zou motorbrigades moeten inzetten om deze scootercriminelen aan te pakken.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Het is niet de eerste keer dat wij de Minister spreken over de aanpak van criminele jeugdgroepen. De Kamer heeft met hem afspraken gemaakt over de aanpak van de groepen die destijds met een bepaalde methode zijn geïnventariseerd. Mijn fractie vindt het goed dat de Minister doorzet om die groepen in beeld te krijgen. We weten immers dat 75% van de jeugdcriminaliteit in groepsverband wordt gepleegd. Op de vraag hoeveel van die jeugdigen in aanraking zijn geweest met het OM, is geantwoord dat er 10.000 contacten zijn geweest voor allerlei soorten geweld en allerlei interventies en maatregelen zijn opgelegd. Het verbaast mij een beetje dat een aantal collega's zegt dat de jongeren met 18 jaar uit beeld zijn, want in de stukken staat toch echt dat er meer dan 1.500 delicten zijn aangepakt van mensen tot 24 jaar en ouder.

Ik vind het belangrijk dat wij die groepen heel consequent aanpakken. Van de oorspronkelijke 89 criminele jeugdgroepen is de Minister uitgekomen op 17 groepen. De Minister helpt daarnaast op lokaal niveau om een veel grotere groep van hinderlijke en overlastgevende groepen aan te pakken. Ook daar worden resultaten geboekt: tussen de 44% en 60% van die groepen is nu echt van de straat.

Mevrouw Kooiman (SP): Mevrouw Van der Burg blijft praten en dogma's van cijfers, maar ik denk dat we daar uit moeten stappen. De mensen in de praktijk zeggen dat de vragenlijsten waarmee wordt gewerkt, eigenlijk verouderd zijn. Als die jongere criminelen 18 jaar zijn geworden en in een autootje rondrijden, werken zij misschien nog wel in een groep, maar de politie is die groep als zodanig kwijt. Ze worden dan misschien niet meer geregistreerd, maar ze zijn er nog wel. Ik maak me er zorgen over dat wij blijven praten in cijfers en dogma's, terwijl wij die slimme jongeren die denken: hé, nu zijn we niet meer geregistreerd als groep, moeten blijven aanpakken. We moeten hen, desnoods met een Top 600-aanpak, in het vizier blijven houden.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het gaat mij niet om de methode die wordt gebruikt. Wij hebben hier op een gegeven moment een bepaalde methode afgesproken opdat de Minister zou kunnen vertellen wat hij wel en wat hij niet heeft gerealiseerd. De Kamer moet zicht krijgen op wat er daadwerkelijk wordt bereikt. Zo kunnen wij voorkomen dat voortdurend van methode wordt gewisseld en dat wij daar druk mee zijn, in plaats van de criminelen in beeld te hebben. Uiteraard ontsnappen er nog criminelen, dat hoor ik ook in de praktijk. Het aantal zaken dat is voorgeweest, het aantal contacten met het OM en het aantal gestraften leveren een mooie lijst op. Ik sluit mij aan bij het compliment van de heer Marcouch. Dat neemt niet weg dat wij er nog niet zijn. Er zijn nog veel groepen die moeten worden aangepakt. Daar kom ik in mijn bijdrage nog op terug. Het is een beetje flauw om als er wel resultaat wordt geboekt, te zeggen dat de methode anders moet en vervolgens die discussie weer te gaan voeren. Ik ben het ermee eens dat er kanttekeningen bij die methode kunnen worden geplaatst, want ik ben een pragmatisch mens en ik vind dat die boeven de bak in moeten. Tegelijkertijd pleit ik ervoor dat wij focussen en vasthouden, want deze groepen zijn zeer vasthoudend en blijven doorgaan. Dat is een extra reden om ze heel goed te registreren.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik weet dat mevrouw Van der Burg pragmatisch is en daarom stel ik het ook zo. Ik weet dat zij altijd kiest voor bewezen effectieve methoden, maar deze methode is niet bewezen effectief. Dat is de crux. Het is goed dat wij werken met een methode, maar dan is het ook goed om jezelf een spiegel voor te houden en je de vraag te stellen of deze shortlist nog wel werkt. Als mensen uit de praktijk zeggen dat een van de drie pagina's betrekking heeft op drugs, dat deze groeperingen al lang geen drugs meer gebruiken en dat andere zaken wel een overlastgevende factor zijn, moeten wij bekijken of deze aanpak wel effectief is. Is dit de enige oplossing of moeten wij deze wellicht uitbreiden met andere mogelijkheden om deze boeven aan te pakken?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben altijd voor aanscherping of wat dan ook. Wij moeten dat dan met de Minister bespreken. Ik zie die aanscherping overigens al in zijn methode. De Minister breidt uit naar het onderwijs. Daarover hebben wij de vorige keer al gesproken. Wij weten allemaal dat als er schoolverzuim optreedt, maar de inspecteur dat niet meldt en er niet met de ouders en de scholen bovenop zit, de eerste aanwijzing verloren gaat van schooluitval, met alle risico's van dien voor een weg naar de criminaliteit. Dat vind ik al een heel waardevolle uitbreiding. Dat geldt ook voor de jeugdzorg. Na de decentralisatie van de jeugdhulp naar de gemeenten kunnen wij de zorg daar veel dichter tegenaan zetten.

Als wij gekozen hebben voor een aanpak, moeten wij daar wel aan vasthouden. Ik wil dat het hier ook gebeurt, want ik wil die jeugdbendes in beeld hebben. Zij moeten worden aangepakt, en als we dan nog iets extra's kunnen doen, is dat prima.

Veel personen zijn inmiddels in contact geweest met het OM. Toch blijven er nog 17 groepen hardnekkig standhouden. De Minister heeft aangegeven dat er ongeveer 28 nieuwe criminele groepen zijn. Daardoor zitten wij nu op een aantal van 45. De Minister schrijft dat het aantal nieuwe strafzaken vanaf 2010–2011 per maand afneemt van 239 tot 63 aan het begin van 2013. Hij schrijft dat hieruit blijkt dat de meeste criminele jeugdgroepen zijn aangepakt. Dat kan een constatering zijn, maar dan is voor mij de vraag hoe het zit met die 17 hardnekkige groepen. Wij hebben de vorige keer ook vastgesteld dat hoe langer die groepen bestaan, hoe erger en hoe hardnekkiger ze worden en hoe moeilijker het is om ze aan te pakken. Ik neem aan dat er dan ook steeds meer feiten komen. Hoe zit het met die 28? Hoe moeten wij hier nu naar kijken?

Ik pleit ervoor dat de Minister de integrale aanpak uitbreidt met een aanpak door de Belastingdienst, voor zover dat nog niet gebeurt. Het OM vervolgt en de Belastingdienst moet de daders plukken. Ik hoor in de praktijk dat dit te weinig gebeurt. Ook op lokaal niveau moet de patseraanpak worden toegepast in alle wijken waar dergelijk gedrag wordt vertoond. De gemeente Rotterdam werkt hier al tien jaar mee, dus de Minister is daarmee vertrouwd. Kan de Minister dit toezeggen?

Mevrouw Helder (PVV): Mevrouw Van der Burg praat over de Belastingdienst. Is het haar bedoeling dat de ouders worden aangepakt of de minderjarige jongeren? Dit laatste lijkt mij een beetje moeilijk, maar ik hoor het graag.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De grootste groep is niet minderjarig, maar tussen de 18 en 23 jaar. Volgens mij kan de Belastingdienst die mensen uitstekend aanpakken. Als wij in andere gevallen ook nog bij de ouders terechtkunnen omdat zij aansprakelijk zijn, dan vind ik dat ook prima. Verreweg de grootste groep is echter meerderjarig en mevrouw Helder zal het met mij eens zijn dat wij die moeten aanpakken. Misdaad mag niet lonen. Daarvoor kan de Belastingdienst worden ingezet, maar er kan ook lokaal worden gevraagd hoe iemand aan zijn auto is gekomen.

Mevrouw Helder (PVV): Ik ben blij dit ook van de VVD te horen. Ik herinner mij nog een plenair debat waarin ik ervoor heb gepleit om ook de ouders financieel aansprakelijk te stellen. Dat stuitte toen op grote problemen bij de VVD-fractie. Zij heeft daar uiteindelijk mee ingestemd en ik ben blij dat mevrouw Van der Burg dit nu volmondig bevestigt. Ik wacht haar verdere betoog af, want misschien zegt zij ook nog iets over de minderjarigen.

De voorzitter: Daar moet mevrouw Van der Burg dan wel haast mee maken want zij is aan het einde van haar betoog.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De aanpak van de overlastgevende groep stagneert. Tussen 2012 en 2013 is deze maar met 2% afgenomen. Dat is echter wel de groep waarvan wij op straat veel last hebben. De delicten die door deze jongeren worden gepleegd, zijn echt niet onschuldig. Bovendien is dit de groep die doorstroomt naar de criminele jeugdgroepen. Ik heb gehoord dat de ZSM-aanpak in de veiligheidshuizen ertoe leidt dat die jongeren minder in beeld zijn. Ook wordt daar minder geregistreerd. Is dat een reden waarom die groep minder in beeld is? Hoe zal de Minister ervoor zorgen dat ook hier voortgang wordt geboekt? Deze groep mag niet ontsnappen.

Dan nog een punt, als de voorzitter mij dit toestaat. Dit heeft betrekking op de 12-minners. Die groep is heel belangrijk. Daarvoor is een effectieve methode: het Jeugd Preventie Team. Wordt deze aanpak uitgerold in alle tien politie-eenheden? De methode is nu bewezen effectief maar ik lees niets over een uitrol. Is de ProKidmethode inmiddels uitgerold, zoals was beloofd in 2013?

De voorzitter: Ik schors de vergadering tot tien voor half zes exact om de Minister de gelegenheid te geven zijn handen te wassen en het antwoord voor te bereiden.

De vergadering wordt van 17.11 uur tot 17.19 uur geschorst.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdragen en scherpe vragen. Hieruit blijkt dat dit een gemeenschappelijke aanpak is waar wij heel gefocust naar kijken. Daarom hecht ik ook zeer aan de cijfers; die geven een beeld van wat er gebeurt. De methodiek wordt telkens gewijzigd, want wij staan niet stil. Wij stellen nu met de gemeenten, het OM en de politie de prioriteiten voor de komende vier jaar vast. De Kamer ontvangt de uitkomst van dit overleg voor het zomerreces. Daarbij wordt ook een overzicht gegeven van de taken die daar per jaar bijhoren. Het is een dynamische problematiek en het zijn dynamische cijfers, maar ik wil cijfers.

Ik ben mevrouw Helder dankbaar dat zij mij herinnert aan wat ik eerder heb gezegd. Het is een zware problematiek die de burgers raakt. Dit is niet alleen mijn verantwoordelijkheid, er is ook een lokale verantwoordelijkheid van de burgemeesters, het Openbaar Ministerie, de politie en andere instanties, maar ik voel mij voor de totaliteit zeer verantwoordelijk.

Ik kan wel zeggen dat de resultaten laten zien dat de jeugdcriminaliteit afneemt. Dat zijn de feiten. Onze aanpak is dus succesvol en wij liggen op koers, maar ik ben niet tevreden. Daarom wil ik dat het een prioriteit blijft.

De inhoud van de aanpak is versterkt. De focus ligt steeds meer op een meersporenaanpak. De Belastingdienst is al genoemd. Die moet er natuurlijk bij betrokken worden, maar ook andere instanties en niet alleen de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeenten. Naast straffen moet er hulp op gang komen, moet een opleiding of werk worden geregeld, moet het gezin bij de aanpak worden betrokken en moeten de broertjes en zusjes van de jonge criminelen in de gaten worden gehouden. De aanpak moet ook op hen worden gericht om te voorkomen dat zij ook in de criminaliteit terechtkomen. Er is de Top 600 en de top 60 in Gouda. Zo heeft iedere stad in Nederland een eigen aanpak. Dat geldt ook voor Utrecht, dat een succesvolle meersporenaanpak heeft.

De criminele jeugdgroepen worden aangepakt met alle beschikbare strafrechtelijke middelen en door snel, hinderlijk en vooral zichtbaar te verstoren. Vooral door het afpakken van crimineel vermogen worden de daders direct en hard getroffen. Dat gebeurde vroeger niet.

Daarnaast pakken wij regionaal en landelijk ook criminele samenwerkingsverbanden aan. Dit is zo dynamisch dat het zich niet alleen meer concentreert op een stad. Er wordt soms regionaal, nationaal en wellicht ook internationaal te werk gegaan.

Recent zijn er veel publicaties verschenen. De heer Bontes wees op het werk van een journalist van Het Parool, en die krant lees ik trouw. Ook in Trouw zijn er artikelen verschenen naar aanleiding van liquidaties in Amsterdam. Daaruit blijkt hoe belangrijk deze aanpak is. Je moet blijven doorrechercheren en niet stoppen na een project. Op die manier kan ook de verdergaande criminaliteit worden aangepakt.

De zware, georganiseerde criminaliteit staat vaak in verband met drugshandel. Dat is een andere categorie dan die waarover wij nu spreken, maar als wij niet ingrijpen is een problematische jeugdgroep ook een broedkamer voor dit soort lieden.

Dat wij ingrijpen, blijkt uit de daling van het aantal geweldsmisdrijven in 2013 met ruim 11% ten opzichte van 2011. Wij zien in 2013 een daling met 44% van het aantal overvallen ten opzichte van 2009. Die daling zet zich op alle fronten voort. Ik ben daarmee nog niet tevreden; wij gaan hiermee door. De aanpak van de criminele jeugdgroepen en van de georganiseerde misdaad vraagt om doorpakken en om onverminderd volhouden. Ik hoor ook wel eens zeggen: laat maar, wij hebben de aanpak van de jeugdgroepen wel te pakken, laten wij die borgen in de organisatie, dat is genoeg. Ik ben het daar niet mee eens. Zo lang ik op deze stoel zit, gaan wij daar unverfroren mee door. Wij zullen doorpakken en onverminderd volhouden.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): Is de Minister ervoor om de Top 600-aanpak van Amsterdam landelijk uit te rollen? Ik begrijp uit zijn verhaal dat hij van mening is dat er nu moet worden doorgepakt. Ik wijs op de laatste zes liquidaties in Amsterdam, onder vrij jonge criminelen die zijn doorgegroeid in een criminele carrière, zonder dat zij lid waren van de Top 600. Is dat nu wel het goede instrument? Is het genoeg bekend en doorgrond om het landelijk uit te rollen? Ik zet daar nog wel vraagtekens bij.

Minister Opstelten: De kracht van de Top 600 is dat in Amsterdam de focus is om gezamenlijk dit probleem op te lossen. Daartoe worden alle bestaande schotten, schuttingen en hekken doorbroken. De heer Bontes zal dat herkennen uit zijn andere leven hiervoor. Dat is men aan het kwijtraken. Men is ook succesvol. Dat betekent niet dat wij dit totaal opruimen. Die indruk mag niet ontstaan, ook al is dat de wens. Dat lukt echt niet in één keer. De liquidaties, die een zware, ernstige vorm van misdaad zijn, moeten worden opgelost, maar die hoeven niet altijd een relatie te hebben met de Top 600. Ik wil ze loskoppelen wat betreft onze positie.

Ik ben op werkbezoek geweest in Gouda, want ik ga overal kijken. Met de Top 60 in Gouda is de focus gelegd bij de lieden die moeten worden aangepakt. Dat vind ik goed, want dat is maatwerk. Alle krachten bundelen en er bovenop! Het is hetzelfde als de Top 600. In een kleinere gemeente kiest men misschien voor een top 6, of misschien is het er één die men moet aanpakken.

Ik wil niet goochelen met cijfers, want dat vind ik ook vervelend, en over alle cijfers valt te twisten. De cijfers in de brief heb ik niet zelf verzonnen. Ze zijn afkomstig van de burgemeesters, het Openbaar Ministerie en de politie. In 2009 waren er 92 criminele jeugdgroepen, in 2010 89, in 2011 65, in 2012 59 en in 2013 45. Alle 89 zijn aangepakt, maar er komen steeds nieuwe bij. Dat is vervelend, maar dat is de werkelijkheid. Ook alle nieuwe groepen zijn aangepakt. In 2013 waren er van de 89 nog 17 over. Daar zijn weer 28 nieuwe bijgekomen. In 2013 waren er dus 45 groepen. Alle 45 groepen worden momenteel door de politie, het OM en gemeenten aangepakt. De afgelopen jaren zijn dus meer dan 100, wellicht een kleine 150 groepen aangepakt. In de rapportage van het Openbaar Ministerie die aan het einde van het jaar komt, wordt aangegeven wat er precies is gebeurd. Wij zouden dat één keer per jaar doen en daarom doe ik het niet nu.

Ik voel me in staat om met dit werk door te gaan. Ik wil mevrouw Helder niet teleurstellen, ik blijf op mijn plaats om dit werk voort te zetten, maar ik dank haar voor haar vraag.

Zij heeft ook nog gevraagd wat de aanpak inhoudt. Alleen straffen werkt niet. Daarnaast zijn ook zorg en de aanpak van het gedrag nodig, dus een meersporenaanpak. De afspraak is dat alle criminele jeugdgroepen worden aangepakt. Die afspraak wordt uitgevoerd; daar ga ik samen met het lokale gezag en de politie mee door.

In de brief van 12 november 2013 geef ik inzicht in de strafrechtelijke maatregelen die zijn ingezet. Ik meld dat 708 leden 1.561 vrijheidsstraffen als sanctie opgelegd hebben gekregen door de rechter. Er is geen onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijke en onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen. Gegeven de ernst van de delicten gaan wij ervan uit dat ook onvoorwaardelijke straffen zijn uitgedeeld.

Mevrouw Helder heeft vervolgens gevraagd of ik bereid ben te registreren of delicten die in een groep zijn gepleegd, zwaarder worden berecht. Nee, dit vereist precies dossieronderzoek; dat is handwerk dat een grote werklast oplevert voor de keten. Wat ik nu aan het OM vraag om een keer per jaar te doen, is ook al enorm veel werk. De Raad voor de rechtspraak heeft bevestigd dat het aanzetten van anderen tot criminaliteit een strafverzwarende omstandigheid is.

Mevrouw Helder (PVV): Hoe kan de Minister dan wel concluderen dat het in de regel leidt tot een zwaardere straf? Die conclusie kun je dan toch niet zo hard trekken?

Minister Opstelten: De Raad voor de rechtspraak heeft bevestigd dat het aanzetten van anderen tot criminaliteit een strafverzwarende omstandigheid is. Daarom concludeer ik dat.

Mevrouw Helder (PVV): Dat kan ik ook concluderen, want dat staat gewoon in het Wetboek van Strafrecht. Ik wil weten of dit in de praktijk het geval is. De Minister trekt die conclusie, maar zijn onderbouwing is voor mij reden om te zeggen dat hij die conclusie niet kan trekken.

Minister Opstelten: Ik heb niet het overzicht van het Openbaar Ministerie. Op grond van onze ervaringen kan ik wel zeggen dat ik die conclusie kan trekken. Ik zal vragen of het OM in het overzicht harder feitemateriaal op tafel kan brengen, zonder dat wij een officier van justitie daarmee wekenlang aan de slag laten gaan. Ik zeg dit niet toe, want ik wil het OM niet teveel belasten met registratie op registratie. Mevrouw Kooiman sprak daar ook over. Ik kijk liever vooruit.

Mevrouw Kooiman (SP): Om de onduidelijkheid weg te nemen: ik heb niet gesproken over de registratiedruk bij het Openbaar Ministerie. De Minister keek mij aan en wekte de suggestie dat ik dat zou hebben gezegd. Dat is niet het geval.

De voorzitter: Nee, de Minister zei dat u een opmerking had gemaakt over de werklast bij het OM. In dat kader noemde hij uw naam.

Mevrouw Kooiman (SP): Dan wacht ik nog op het antwoord op de vraag of er een vaste officier van justitie komt voor de aanpak van criminele jeugdgroepen.

Minister Opstelten: Daar was ik nog niet aan toe, ik ben nu bij de vragen van mevrouw Helder. Ik ben nog lang niet klaar met mevrouw Helder.

De voorzitter: Wij luisteren eerst naar de Minister. Mevrouw Kooiman kan hem daarna alsnog die vraag stellen.

Minister Opstelten: Mevrouw Helder heeft erop gewezen dat veel verdachten zijn uitgeweken naar Marokko. Zij heeft gevraagd wat ik daaraan ga doen. Feitelijk hoort die vraag thuis in de gemeenteraad van Den Haag. Het is mij bekend dat Den Haag bovenop deze groep zit en dat alle leden, ook in het buitenland, in het vizier zijn en worden aangepakt.

Zij vraagt of ik kan toelichten waarom de burgemeester geen gebruikmaakt van zijn bevoegdheid op grond van de Gemeentewet. Burgemeesters gebruiken de wet als stok achter de deur. Dat achten zij voldoende voor de groep 12-minners. Zij hebben nog geen gebruik hoeven te maken van die bevoegdheid. Ik zal in het overleg met de burgemeesters voortdurend blijven vragen hoe dit instrument werkt.

Mevrouw Helder heeft ook gesproken over het vaker toepassen van isd bij jongvolwassenen. Ik herken de vraag of de teller gaat lopen bij delicten gepleegd voor 18 jaar. Delicten gepleegd in een minderjarige periode worden meegerekend. Was dat de kern van de vraag?

Mevrouw Helder (PVV): In zekere zin wel, maar de fractie van de PVV is van mening dat de teller al vanaf 12 jaar moet gaan lopen, waardoor het veel eerder kan dan nu. Nu kan het pas als het volwassenenstrafrecht wordt toegepast; vanaf 16 jaar. Wij vinden dat de teller moet gaan lopen vanaf 12 jaar. Kom je dan binnen de genoemde periode tot zoveel delicten als in het wetsartikel staat, dan zou wat de PVV betreft de isd-maatregel opgelegd moeten kunnen worden, ook onder de 16 jaar.

Minister Opstelten: Daarover hebben wij al eerder gesproken. Het punt is helder.

Mevrouw Helder (PVV): Wij hebben daar inderdaad eerder over gesproken en toen werd er gezegd: dat kan niet. Daarom vraag ik namens de PVV-fractie of gezien de problematiek dat jeugdigen steeds eerder een misdrijf gaan plegen, met steeds ernstiger feiten, er nu wel reden is om dit mogelijk te maken.

Minister Opstelten: Het antwoord is nee. Daarvoor hebben wij allerlei andere instrumenten. Wij concentreren ons nu op het toepasbaar maken van het instrument van de isd-maatregel. Er loopt nu een pilot. Op dit punt blijven wij van mening verschillen.

Ik kom nu bij de vragen van mevrouw Kooiman. Zij heeft gevraagd of de jeugdgroepen echt zijn verdwenen en, zo ja, of dit door de aanpak komt. Wij meten vanaf 2011 op dezelfde manier. In 2010 waren er 89 criminele groepen, zoals ik al heb gezegd. De gemeenten, het OM en de politie pakken het samen met de partners goed aan. Dit blijkt ook uit de informatie over het landelijke beeld. Ik kan ook geen burgemeester noemen, zeker niet van de grotere steden, die daar onvoldoende aan zou doen.

Zij heeft gevraagd of de shortlistmethodiek kan worden herzien ten behoeve van efficiënt gebruikt. Zij heeft gevraagd waarom er geen top-X-aanpak komt. Ik heb daar al iets over gezegd. Met de shortlistmethodiek brengt de wijkagent jeugdigen in kaart die zich in het publieke domein als groep manifesteren. De shortlist stamt nog uit 2000 en moet dus worden aangepast aan de tijdgeest. De burgemeesters van de G4 hebben daar ook om gevraagd. Ik heb er eerder vragen over gesteld en de Nationale Politie heeft deze handschoen opgepakt. Wat mevrouw Kooiman zegt, is dus actueel.

Men werkt nu aan verbetering van de shortlistmethodiek. Die verbetering komt in het kort neer op: eenduidige uitvoering met minder administratieve lasten door digitalisering. De shortlist wordt voor de wijkagent simpeler, duidelijker en gebruiksvriendelijker. Het toevoegen van informatie van de social media waarop jongeren actief zijn is natuurlijk ook belangrijk. Doordat de informatie uit de politiesystemen van gemeenten en ketenpartners wordt gevoegd bij de waarnemingen van de wijkagent, wordt het resultaat nog betrouwbaarder. Een volgende stap is een verdiepende analyse van de groep, waardoor het toepassen van de verschillende maatregelen en het instrumentarium ook gemakkelijker en effectiever wordt.

Naar verwachting zullen alle politie-eenheden de nieuwe shortlistmethodiek in 2015 gaan gebruiken. De shortlistmethodiek is de beste methode die wij kennen. In omliggende landen is geen betere systematiek voor het in beeld brengen van jeugdgroepen. Nadat de shortlistmethodiek is verbeterd, verwacht ik dat een nog scherper beeld kan worden gegeven van het aantal jeugdgroepen in Nederland. Overigens sluit de shortlistmethodiek een top-X-aanpak niet uit.

De heer Marcouch (PvdA): Wij zijn met deze aanpak begonnen naar aanleiding van de onveiligheid in buurten. De aanleiding om de groepen in kaart te brengen, is dus niet zozeer de aanwezigheid van jeugdigen in een buurt of wijk, maar klachten over intimidaties, overlast et cetera. Nu er zo'n beleidsmatige focus is op het in kaart brengen van groepen, wordt dit door veel wijkagenten in bepaalde buurten en wijken geïnterpreteerd als: wij moeten groepen jongeren in kaart brengen. Dit leidt er toe dat alle jongeren worden aangesproken. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Hoe denkt de Minister hierover? Hoe kan hij voorkomen dat al die goedwillende jongeren die op een plein of in de wijk horen hierbij worden betrokken? Nu zijn er allerlei ID-controles et cetera om de jongeren maar in kaart te brengen.

Minister Opstelten: Ik ben het er totaal mee eens dat als er geen aanleiding is om die jongeren in kaart te brengen, zij met rust moeten worden gelaten. De wijkagent heeft meer te doen dan dat. Ik pak dit signaal op, maar ik heb niet de indruk dat dit een punt is in deze G4-benadering.

De heer Marcouch (PvdA): Mag ik dit registreren als een toezegging dat de Minister straks bij de evaluatie komt met een voorstel voor verbetering van de shortlistmethodiek? Wij hebben draagvlak en legitimatie in de wijken en buurten nodig door al die goedwillende jongeren te ontzien. In werkelijkheid worden nu in sommige buurten en wijken alle jongeren onderworpen aan een ID-controle om maar te weten wie het zijn. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Wil de Minister dit meenemen in de evaluatie en bij de verbetering van de manier waarop dit in kaart wordt gebracht?

Minister Opstelten: Ik neem dit mee, maar ik hoor te vaak het woord «evaluatie». Het is een dynamisch proces, een herijking en versterking van de methodiek. Anders komt er een WODC-rapport waarover ik weer een brief moet schrijven. Laten wij elkaar niet lastigvallen met brieven, maar gewoon deze aanpak stimuleren die alleen maar wordt verscherpt. Het signaal over aandacht voor de jongeren om wie het niet gaat, is goed overgekomen.

Mevrouw Kooiman heeft nog gevraagd in hoeverre de ZSM-aanpak kan worden ingezet bij jeugdgroepen. ZSM wordt ingezet, als het kan, worden leden van criminele jeugdgroepen binnen ZSM afgehandeld. Elk arrondissement organiseert een eigen aanpak, in overleg met de gemeente en de politie. Veel arrondissementen hebben speciale jeugdofficieren. Utrecht is een uitstekend arrondissement, met een uitstekende hoofdofficier. Ik zal checken of het daar anders is geregeld.

Mevrouw Kooiman (SP): Vaak zijn er hele capabele en goede officieren van justitie. Voorheen was er echter een vaste officier van justitie die de toppers in de gaten hield. Nu wordt dit verschoven, doordat een aantal officieren een taakaccent heeft. Daardoor raken zij het zicht op de groep, de samenstelling ervan en hun pappenheimers kwijt. Het is juist heel goed als er een vaste officier is die telkens weer de groep in beeld kan houden, en als er één aanspreekpunt is. Dat kan naar mijn mening helpen.

Minister Opstelten: Ik denk dat iedereen dat in de eigen lokale driehoek organiseert. Ik zal dit in ieder geval naar voren brengen in het overleg dat ik heb met de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal.

Ik kom nu bij de opmerkingen van de heer Bontes. De uitspraken van mevrouw Smit ken ik natuurlijk. Zij wordt zeer gewaardeerd trouwens. Ik zal het boek lezen van Paul Vugt lezen. Ik heb het wel maar ik heb het nog niet gelezen. Ik heb er wel over gelezen, maar dat is niet voldoende. Ik zeg met nadruk dat Amsterdam en de rest van Nederland niet machteloos staan tegenover deze criminelen. Absoluut niet. We hebben een goed en volledig strafrechtelijk sanctiearsenaal. De vraag is veeleer hoe goed wij ons werk doen en hoe dit sanctiearsenaal wordt gebruikt.

Deze categorie criminelen vraagt om een sterk opererende keten en een uitstekend samenwerkend apparaat. De heer Bontes zegt: pak deze zware jongens aan waar je ze raakt, door het afpakken van crimineel verkregen geld en goederen. Dat afpakken werkt, en zo loont de misdaad niet.

Ik ben ook op de hoogte van andere publicaties over wat zich heeft afgespeeld. Nieuwsuur heeft er eind mei ook aandacht aan besteed. Die bijdrage heb ik gezien. Voor de goede orde: liquidaties zijn ernstig. Het klopt dat enkele groepen Marokkanen zich een positie in de georganiseerde criminaliteit aanmeten, met name drugsgerelateerd. Je kunt het niet zomaar uitvergroten en generaliseren. Dit moet op maat en per persoon worden aangepakt. De Nationale Recherche, de politie en het parket Amsterdam werken op dit moment zeer intensief samen aan het onderzoek naar deze liquidaties.

De heer Bontes heeft gevraagd waarom er geen hardere straffen worden gegeven. Waarom geldt hier niet: three strikes and you're out? Waarom wordt er doorgemodderd met taakstraffen? De burgemeester van Amsterdam heeft hierover gesproken in de driehoek van Amsterdam. Daarmee hebben wij overleg over deze zaken. De rechterlijke macht heeft een groot arsenaal aan mogelijkheden om te straffen. Onlangs is ook nog het adolescentenstrafrecht ingevoerd. Wij moeten meer kijken naar de opsporing, er met elkaar voor zorgen dat de feiten op tafel komen en het voor de rechter brengen, in plaats van extra maatregelen te nemen voor het sanctie-instrumentarium.

De heer Bontes heeft gevraagd of de aanpak van de Amsterdamse politie om zekere zaken af te pakken, landelijk kan worden uitgerold. Ontnemen, ontvreemden, pluk ze! en de patseraanpak werken gewoon. Dat zien wij steeds meer. Om die reden onderschrijven wij dit van harte op het ministerie. Dit vraagt om een goede dossieropbouw over uitkeringen, de straf en de Belastingdienst. Dit gebeurt niet alleen in Amsterdam, maar ook in Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Wij zijn hier zeer alert op. Nederland is gelukkig een klein land. Er is direct contact tussen de burgemeesters, het Openbaar Ministerie, de politie en mij. Daar spreken wij over dit soort zaken. Ik hoop dat de Kamer nog even geduld heeft tot wij met de integrale veiligheidsagenda voor de komende vier jaar komen, want dan kunnen wij dit laten zien.

De heer Bontes heeft ook nog gezegd dat het eenvoudiger moet worden om delicten gepleegd in groepsverband te bewijzen. Ik heb geen signalen dat de rechter problemen heeft om op grond van het zogenaamde medeplegen delicten die in groepsverband zijn gepleegd, te veroordelen. Om zaken die in groepsverband zijn gepleegd, op te sporen en voor de rechter te krijgen, is altijd lastiger dan individuele zaken. Ik heb daarover ook al een aantal malen met mevrouw Helder gesproken. Er is geen wens van het OM om het strafrechtelijk instrumentarium uit te breiden. Ik denk niet dat we het daarin moeten zoeken, wij moeten het zoeken aan de voorkant. Dat wil zeggen: in de opsporing, het politiewerk en de integrale aanpak. Het OM moet in staat zijn om een zaak voor de rechter te brengen.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): Het gaat inderdaad om het strafrechtelijk instrumentarium. De Minister zegt dat het voldoende is, maar de chef van de Amsterdamse recherche vindt het niet genoeg en zou er graag een paar dingen bij willen zien. Waarom zouden wij niet luisteren naar mensen uit de praktijk? De laatste jaren is de politie erg terughoudend om in de media op te treden. Nu is er iemand zo dapper om te zeggen dat dit niet toereikend is en dat er meer nodig is, waarom zouden wij daar niet naar luisteren? Waarom zouden wij vanuit onze ivoren toren zeggen: het is genoeg? Waarom luisteren wij niet naar de praktijk en gaan we daarvoor zorgen?

Minister Opstelten: Ik luister natuurlijk. Ik heb al gezegd dat ik haar een fantastische politievrouw acht. Dat wil echter niet zeggen dat alles wat zij zegt, direct in een wetswijziging tot uitdrukking moet komen. Het geeft wel aan dat het gaat om een zware problematiek, ondanks het succes van de Top 600, die wij niet moeten veronachtzamen. Dat wordt goed in dat interview tot uitdrukking gebracht. Mevrouw Smit is scherp en durft te zeggen wat ze op haar hart heeft. Dat waardeer ik zeer en daarom is dit ook onderdeel van het debat. Ik luister naar wat zij zegt en ik vraag ook naar de mening van de Nationale Politie, de burgemeester en anderen. Daar is de conclusie dat het meer aan de voorkant zit. Je moet de politie, het Openbaar Ministerie en andere diensten met elkaar in staat stellen om de maatregelen te nemen die nodig zijn. Verder professionaliseren, doorrechercheren en doorgaan. Wij moeten er bovenop blijven zitten. Op dit moment zeg ik dus nee, want dan verleggen we de situatie.

De voorzitter: Ik vind het goed dat de leden vragen stellen, maar oordelen moeten wachten tot de tweede termijn.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): Ik vraag de Minister om in ieder geval een onderzoek naar de mogelijkheden te doen. Ik wijs op het concrete voorbeeld van een jeugdige crimineel die een auto steelt, daarmee wordt gepakt en dan vijf jaar zijn rijbewijs niet mag halen. Onderzoek dat, alstublieft, vraag ik aan de Minister.

Minister Opstelten: Akkoord. De voorbeelden die de heer Bontes heeft genoemd, vragen om een integrale aanpak. Hij spreekt over bestuurlijke maatregelen. Wij hebben het over een brede aanpak en het bestuur moet een aantal dingen doen die niet op het terrein van het strafrecht liggen. Dat gebeurt ook en wij veronachtzamen niet wat mevrouw Smit heeft gezegd. Het is niet zo dat wij denken: gelezen en morgen komt er weer een krant. Ook zullen wij er vrijdag niet de vis in verpakken. Daarvoor gebruiken wij de krant wel, maar niet deze uitgave van Het Parool. Wij nemen dit mee en bagatelliseren haar uitspraken niet.

De heer Marcouch heeft gevraagd of ik inzicht kan geven in wat er is gebeurd met de jongeren die zijn aangepakt. Zijn zij echt gestopt met de criminaliteit of weer ergens anders opgedoken? Ik heb in de brief van vorig jaar laten zien wat wij inzichtelijk kunnen maken op het gebied van de strafrechtelijk opgelegde interventies. Ik kan niet per persoon aangeven of zij zijn gestopt met de criminaliteit, want de overheid volgt hen niet tot in lengte van dagen. Dat zal de heer Marcouch begrijpen en zelfs waarderen.

Wij weten wel dat de jeugdcriminaliteit in den brede afneemt. Ook daalt het aantal high impact crimes. Burgers geven aan minder last te ervaren van groepen jongeren. Ik kan niet toezeggen dat wij alle jongeren gaan volgen. Dat zou enorm veel capaciteit vragen. Ik zal wel om een impressie vragen van wat er in Amsterdam met de jongeren gebeurt die worden losgelaten en waarvoor wij geen aandacht meer hebben. Ik ben daar ook nieuwsgierig naar. Die vraag is relevant. Ik wil daar wel naar kijken, maar ik kan niet toezeggen dat ik die jongeren zal volgen, want dat vergt te veel capaciteit die wij voor andere dingen nodig hebben.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik begrijp dat jongeren die terugkomen in de wijk, bijvoorbeeld in Rotterdam, goed worden gevolgd door de stadsmarinier in samenwerking met de burgemeester en de wijkagent. Soms krijgen ze ook een enkelband zodat duidelijk is waar zij gaan en staan. Dit werkt heel goed en leidt ertoe dat er geen recidive optreedt, terwijl normaal gesproken de recidive erg groot is. Ik begrijp dat wij iemand die heel lang geen delicten pleegt, loslaten, maar ik ben van mening dat we zo iemand die eerste periode hinderlijk moeten volgen.

Minister Opstelten: Dan heb je nog een regime zodat wij weten waar ze uithangen. Daar hebben wij zelfs de stadsmarinier niet voor nodig. De vraag had echter betrekking op degenen die niet meer onder een regime vallen. Die volgen wij niet. De vraag is echter relevant wat er met de jongeren gebeurt, hoe het met ze gaat, of er veel terugkomen of niet. Ik ben daar ook nieuwsgierig naar. Daarvan moet iets te vinden zijn als wij de goede vragen stellen.

De heer Marcouch (PvdA): Het gaat mij om de jongeren die volgens de brief en de rapportage uit beeld zijn. Mijn vraag wordt ingegeven door de zorg dat, als zij een tijdje uit beeld zijn, het materiaal dat op hen betrekking heeft, wordt vernietigd. Vervolgens komen wij hen tegen in bijvoorbeeld het genoemde boek. Wij moeten ze op een bepaalde manier in beeld houden zodat wij nog over de informatie kunnen beschikken als zij bijvoorbeeld doorschieten in de zware criminaliteit.

Minister Opstelten: De vraag is dus wat wij doen met de verzamelde informatie over de jongeren. Zij kunnen op een gegeven moment van de ene naar de andere of naar nog weer een andere groep gaan. Het is een belangrijke vraag of die informatie ook op een later moment nog kan worden gebruikt. Het dossier is en blijft te allen tijde beschikbaar voor de politie en kan indien nodig later worden gebruikt. Er is geen wettelijke belemmering, mits wordt voldaan aan de eisen die worden gesteld in de Wet politiegegevens. Het kan dus, maar wij moeten het organiseren. Je moet dit regisseren.

De heer Marcouch heeft verder gevraagd of de inbraken in auto's buiten de prioriteiten vallen en hoe een en ander met elkaar worden verbonden. Er is veel overlap tussen high impact crime en jeugdcriminaliteit. Met de aanpak van de jeugdgroepen lossen wij veel high impact crimes op. Andersom ook. Een feit dat wellicht niet onder de aanpak van de high impact crime valt, kan eventueel onder de prioriteit jeugdgroepen worden geschaard. Cijfers zijn cijfers; het zal nooit voor de volle 100% precies gescheiden zijn. De oplossingscijfers van high impact crime kunnen ook betrekking hebben op de jeugdgroepen.

Een volgende vraag is wanneer wij duurzaam en niet projectmatig gaan rechercheren. We blijven allebei doen. De wijkagent signaleert de problematiek. De driehoek stelt prioriteiten op basis van die informatie. De recherche onderzoekt op basis van de opsporingsindicatie. Het dossier is altijd aanwezig en raadpleegbaar en nu en in de toekomst voor de politie beschikbaar. De continuïteit is gewaarborgd.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De Minister heeft de vraag over de recidivecijfers beantwoord. De recidivecijfers waarover ik sprak, zijn opmerkelijk. Overal vinden wij heel hoge recidivecijfers. Meer dan 50% is heel normaal als men terugkomt in de samenleving. De genoemde aanpak is dus heel succesvol. Hoe kunnen wij die doortrekken? De Minister zegt: dat gaan we organiseren. Wij spreken nu over een aantal slimme criminelen die verdergaan met hun carrière. Hoe kunnen wij het zo organiseren dat het zo vervelend voor hen wordt, ook als zij uit het regime zijn, dat zij zich wel drie keer bedenken voordat zij doorstromen?

Minister Opstelten: Dit is geen nieuwe vraag. Deze vraag zal iedere politieman, iedere burgemeester en iedere officier van justitie zich dagelijks stellen. Iedere wijkagent zal zich die vraag zeker stellen. Bij werkbezoeken zie je dat in de praktijk. Mevrouw Van der Burg spreekt vaak over Rotterdam en over de stadsmariniers. Ik raad haar aan om dit eens aan hen te vragen. De methodieken worden voortdurend gewijzigd en verbeterd.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik leg ook dergelijke werkbezoeken af en ik voer ook dergelijke gesprekken. Het succes is opmerkelijk. Daarom herhaal ik mijn vraag aan de Minister: hoe kan dit worden doorgetrokken op het moment dat die mensen uit het regime zijn? Hoe kunnen wij hen hinderlijk blijven volgen zodat ze het echt uit hun hoofd laten om opnieuw het criminele pad op te gaan? Ik weet dat die vraag iedere dag wordt gesteld, maar dat gebeurt ook in de justitiële jeugdinrichtingen en daar zijn de recidivecijfers angstaanjagend. Ik wil graag een serieus antwoord.

Minister Opstelten: Mijn antwoord is bloedserieus. Op een gegeven moment moet je iemand loslaten, ook bij jongeren. Dan gaat het dus goed. Het is de kunst om samen met de professionals vast te stellen of iemand kan worden losgelaten, omdat hij scholing heeft gevolgd of omdat het gevaar van recidive niet meer aanwezig is. Je moet iemand dan een kans geven. Alle instanties zijn daarbij betrokken. Ik hoef ze niet nog een keer op te lepelen, dat weet mevrouw Van der Burg als geen ander. Wij doen dat steeds beter, maar nog niet goed genoeg. Ik ben dat met haar eens. Wij blijven dit volgen.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd hoe het zit met de zeventien hardnekkige groepen uit de voetnoot. Ze heeft verder gevraagd naar de relatie met de genoemde achttien groepen.

De heer Marcouch (PvdA): De Minister heeft zich een aantal ambities gesteld, waarbij de ene delictgericht is, op high impact crime en gaat over overvallen en straatroof. Een andere prioriteit is dadergericht. Dat leidt tot verwarring in het veld. Afgelopen week werd een hele reeks auto-inbraken door de politie weggezet als zijnde geen prioriteit. Als je de delictbenadering van de Minister hanteert, heeft zij gelijk. Hanteer je de benadering van criminele groepen, dus dadergericht, dan heeft zij ongelijk. Dan zouden die autokraken wel prioriteit moeten krijgen. Ik vraag de Minister om de politie een wat duidelijkere en scherpere boodschap mee te geven, om te voorkomen dat mensen van de politie te horen krijgen dat hun opengebroken auto geen prioriteit heeft omdat zij alleen maar high impact crime doet.

Minister Opstelten: Ik ben benieuwd in welke gemeente dat plaatsvindt. Normaal gesproken worden landelijk beide prioriteiten gehanteerd; dus de high impact crime en de jeugdgroepen. Het kan zijn dat men daar lokaal van afwijkt. Ik ben benieuwd in welke gemeente dat is. Daar heeft men dan kennelijk die keuze gemaakt.

De heer Marcouch (PvdA): Dat was in de gemeente Amsterdam, stadsdeel Nieuw-West, Nachtwachtlaan. Er zijn tientallen auto's opengebroken en de reactie van het bestuur was: hier gaan wij gastvrouwen op zetten. Autocriminaliteit is toch echt politiewerk en vraagt om opsporing. Je weet pas of het het werk is van een jeugdgroep of een criminele groep als je aangifte opneemt en het onderzoekt.

Minister Opstelten: Ik begrijp de verwarring. Ik ben daar laatst nog een dag op werkbezoek geweest en ik heb veel vertrouwen in de politieorganisatie. Ik pak dit signaal op en ik zal mij daarop oriënteren.

Mevrouw Van der Burg sprak over de getallen. Ik heb al gezegd dat er 28 nieuwe groepen zijn. In totaal zijn er dus 45 groepen. Alle groepen worden op dit moment aangepakt. Ze zijn nog niet ontmanteld, ze zijn nog niet weg, maar we zijn er wel mee bezig.

Zij heeft verder gevraagd waarom het aantal overlastgevende jongeren in 2013 maar met 2% is afgenomen. Laten wij niet vergeten dat sinds 2009 het aantal overlastgevende jeugdgroepen is gedaald met 44%. Natuurlijk wordt eerst het laaghangende fruit geplukt. In 2009 telden wij 327 overlastgevende jeugdgroepen, in 2013 183. Het zou kunnen dat criminele groepen zijn afgeschaald naar overlastgevende groepen en dat hinderlijke groepen die niet zijn aangepakt, zijn doorgegroeid naar overlastgevende groepen. Het is dus uitermate belangrijk dat alle vormen van jeugdgroepen in dit verband worden aangepakt. Gelukkig gebeurt dat ook. Wij zien dat terug in de jaarlijkse afname van het aantal groepen. De totale aanpak geeft volgens mij geen reden tot zorg, maar vraagt nog wel om aandacht. Daarom is het goed dat die cijfers er zijn.

In 2010 zijn het Bureau Jeugdzorg Haaglanden en de politie Haaglanden begonnen met een pilot voor een Jeugd Preventie Team voor 12-minners. Die pilot is afgerond. In aansluiting daarop is een begin gemaakt met de doorontwikkeling. In de zomer van 2013 is de methodiek door het Nederlands Jeugdinstituut erkend als theoretisch goed onderbouwd. Het jaar 2014 wordt gebruikt om de methodiek onder de nieuwe naam Basta gebruiksklaar te maken, landelijke bekendheid te geven en specifiek onder de aandacht van de gemeenten te brengen. Wij kunnen niet besluiten dat wij het overal invoeren, want dat is een taak van de gemeenten en vraagt om maatwerk. Daarbij zal goed worden aangesloten bij de transformatie die het veld als gevolg van de decentralisatie ondergaat. De inzet van het instrument Basta is afhankelijk van de inkoop door de gemeenten. Zij moeten zelf daartoe besluiten; ik kan dat besluit niet voor hen nemen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat verbaast mij een beetje, omdat politie en jeugdhulp samenwerken. Volgens mij gaat de Minister via de Nationale Politie over de politie-eenheden. Waarom wordt het niet langs die weg uitgerold als het zo succesvol is? De risicofactoren moeten juist bij heel jonge kinderen worden opgespoord, om te voorkomen dat zij in het criminele circuit komen.

Minister Opstelten: Het gezag in de Nationale Politie is lokaal georganiseerd. De burgemeesters bepalen wat de politie doet. Zij doen dat in goed overleg met mij als beheerder. Ik geef aan wat de politie kan, maar de burgemeesters en het Openbaar Ministerie beslissen wat de politie doet. Het kost ook wat. Wij betalen deze methodiek niet. De gemeente Den Haag heeft het ook zelf betaald en dat wil ik zo houden. Deze zaken lossen wij nooit op als we de gemeenten er niet met hun team keihard voor laten gaan en hen stimuleren.

Tot slot is gevraagd of de aanpak kan worden verbonden met de Belastingdienst. Ik heb daar al iets over gezegd. De meersporenaanpak voorziet ook in onderzoek en rechercheren op financiën. De aanpak van de Belastingdienst wordt daarbij betrokken. In het actieprogramma wordt dit ook geadviseerd. Lokaal worden er afspraken gemaakt met de Belastingdienst. Ik weet dat de Belastingdienst daar ook buitengewoon constructief aan meewerkt. Ik maak me daar dus geen zorgen over, maar het kan hier en daar nog wel lokaal worden gestimuleerd.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan het antwoord van de Minister in eerste termijn. Er is nog gelegenheid voor een korte tweede termijn.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn antwoorden. Die waren helaas overwegend teleurstellend. Ik heb het dan niet over het feit dat de Minister zegt dat hij aanblijft, want ik debatteer graag met hem en dat levert vaak heel leuke uitspraken op. Ik heb die gebundeld in een boekje dat ik hem vorig jaar heb overhandigd. Het vond gretig aftrek, dus ik ga daar gewoon mee door, nu de Minister zegt dat hij aanblijft. Aan die belofte mag hij mij houden.

De Minister heeft gezegd dat na het straffen hulp op gang komt. In dit kader herinner ik hem aan de toezegging van de Staatssecretaris, in het bijzijn van de Minister, tijdens het debat vorig jaar over het jaarverslag. Ik heb toen gevraagd naar het effect van preventieve maatregelen op de recidive. De Staatssecretaris draaide er heel lang omheen, maar uiteindelijk heeft hij een toezegging gedaan. Het rapport komt voor de zomer naar de Kamer. Ik wacht dit vol spanning af, want vooralsnog geloof ik niet zo in dat hoezee verhaal over de preventieve maatregelen. Ik ben veel meer voor repressie, maar zo kent de Minister de PVV-fractie ook.

De Minister heeft gesproken over de uitbreiding van het strafrechtelijk sanctie-instrumentarium. In dit kader sprak hij over het adolescentenstrafrecht. Dat is alleen het ophogen van de leeftijd in de jeugdstrafrechtketen, waardoor het kan worden toegepast tot 23 jaar waar het voorheen 18 jaar was, met een maximale duur van de jeugddetentie van twee jaar. Daarmee bestrijd je dit soort groepen echt niet.

Ik ben echt teleurgesteld over het antwoord op de vraag over de Marokkaanse bendeleden die de wijk hebben genomen naar Marokko. De Minister zegt dat de vraag feitelijk thuishoort bij de gemeenteraad. Hij gaat er vanuit dat alle leden in beeld zijn en worden aangepakt. Dat is echt een taak van de Minister en ik hoop dat hij in tweede termijn zegt dat hij dit gaat oppakken. Zo ken ik de Minister en ik hoop dat dan ook te horen.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik ben blij dat de Minister zegt dat wij bij deze aanpak ook goed moeten kijken naar de nieuwe shortlistmethodiek. Dat is al opgepakt en besproken in het overleg met de burgemeesters en de Nationale Politie. Daar ben ik blij mee, want wij missen soms veel jongeren, voornamelijk die van 18 jaar die niet meer echt in groepsverband te pakken zijn, maar wel in auto's in het hele land rondrijden. Ze ondernemen activiteiten die wij niet echt wenselijk vinden. Daarom zijn soms andere aanpakken, zoals een Top 600 of een Top 60 in Gouda, goed om te zien wat in bepaalde gemeenten werkt. Ik zie veel ambtenaren van de Minister op de tribune. Ik heb een aantal van hen gesproken tijdens een symposium. Het spreekt mij aan dat zij overal in het land aanwezig zijn en goede initiatieven onderzoeken. Ik zou heel graag zien dat deze mensen hun goede initiatieven verzamelen en mogelijk ook een keer delen met de Kamer. Dat moet natuurlijk via de Minister, want hij is verantwoordelijk voor het beleid. Op die manier kunnen wij zien wat werkt in welke gemeente en waar wij iets van kunnen leren. Wij gaan natuurlijk ook vaak op werkbezoek, maar het is fijn als die gegevens worden gebundeld, zodat gemeenten daar gebruik van kunnen maken.

Ik ben ook blij dat de Minister gaat kijken naar een vast aanspreekpunt bij het Openbaar Ministerie. Het zou fijn zijn als er een vaste officier van justitie komt per regio. Agenten wijzen erop dat zodra er een taakaccent is met verschillende officieren van justitie, de zaken eerder worden geseponeerd terwijl dat niet noodzakelijk is. Zij willen natuurlijk altijd de boeven vangen en dan is het fijn als er een vaste officier van justitie is die de aandacht vasthoudt.

De heer Bontes (Groep Bontes/Van Klaveren): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording in eerste termijn. Het is verheugend dat hij serieus wil kijken naar de ideeën van de chef van de Amsterdamse recherche.

Ik blijf pleiten voor «three strikes and you're out». Een jeugdige die excessief geweld pleegt, die iemand halfdood schopt of schiet, moet na de derde keer gewoon vijftien jaar de cel in, dit als voorbeeld. Dat is volgens mij de enige oplossing voor dat soort lieden. Verder zal ik blijven pleiten voor hogere minimumstraffen. De Minister is dat niet met mij eens, maar ik blijf mij daarvoor sterk maken.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ik herhaal het maar: wij liggen op koers. Ik hoop dat de Minister en het kabinet vasthouden aan deze lijn en deze ambitie.

Ik ben blij dat de Minister met mij constateert dat groepen in kaart brengen één is, maar dat ze voor het gerecht brengen iets heel anders is. Dit vraagt om een kwaliteitsverbetering bij de manier waarop en een ander in kaart wordt gebracht, maar ook bij de inzet van de recherche, die systematisch moet zijn. Een straatrover op een scooter achtervolg je niet met een auto, maar met een motor. Ik zou willen dat de Minister inzet op de facilitering van de politie. Ik heb alle vertrouwen in de politie, maar er is nog nooit iemand slechter geworden van enige zelfreflectie en zelfkritiek. Ik ben het met de Minister eens dat we niet moeten kijken naar nog meer wetten en regels. De kwaliteit van de opsporing moet worden verbeterd.

Het is zorgelijk dat deze jongens in dit kleine landje elkaar afschieten en dat de politie ze niet al daarvoor te pakken kan krijgen. Er worden miljoenen buitgemaakt bij roofovervallen. Wij moeten daar beter op zitten. Ik hoop dat de Minister dat ook gaat doen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van onze vragen. We zijn inderdaad bezig om de criminele jeugdgroepen, maar breder ook de overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen, samen met het lokaal bestuur aan te pakken. Je ziet ook dat ze voor de rechter komen en veroordeeld worden. Daarmee worden belangrijke slagen toegebracht, maar tegelijkertijd vergt dit onze voortdurende aandacht en moet de methodiek steeds worden bijgesteld. De Minister heeft gezegd dat hij ook bovenop die patseraanpak blijft zitten. Ik blijf ervan overtuigd dat die helpt om dit minder aantrekkelijk te maken.

Hoe jonger we erbij zijn, hoe beter. De Minister heeft ons de registratie gestuurd van de gang van zaken bij de 12-minners. Wil hij toezeggen dat we een dergelijke registratie ook in de toekomst krijgen, zodat we in de gaten kunnen houden wie in beeld zijn, wie doorstromen en of er ernstige geweldsdelicten plaatsvinden of niet? Dan kunnen wij het lokaal bestuur motiveren om de Basta-aanpak in te zetten, want die blijkt voor die groep buitengewoon effectief te zijn. Ik krijg graag die toezegging.

De voorzitter: De Minister kan onmiddellijk antwoorden. Ik geef hem graag het woord.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn.

Ik kijk uit naar de tweede editie van het boekje van mevrouw Helder.

Zij sprak over de toezegging van de Staatssecretaris met betrekking tot recidive. Het gaat om een onderzoek van het WODC naar de vraag of het beleid van de afgelopen jaren heeft bijgedragen aan de vermindering van de criminaliteit en de recidive. Het onderzoek is helaas iets vertraagd en het lukt niet om de resultaten voor de zomer te presenteren, maar wel kort daarna. Ik zeg de Kamer toe dat zij die resultaten zal ontvangen.

Geen misverstand over de aanpak van de Marokkanen. Ik voel mij ten volle verantwoordelijk voor het Openbaar Ministerie, maar dit dient ook lokaal politiek aan de orde te komen. Ik weet dat dit de volle aandacht heeft van het Openbaar Ministerie. Ik zal er nog nader naar vragen.

Mevrouw Helder (PVV): Wil de Minister de Kamer daarover dan informeren? Kan dit misschien in een volgende overleg?

Minister Opstelten: Ik zal dit bij een volgende rapportage doen.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd of de landelijke ervaringen kunnen worden gebundeld en gedeeld met de Kamer. Alle succesvolle aanpakken worden op een specifieke website kenbaar gemaakt, namelijk www.wegwijzerjeugdenveiligheid.nl. Daar worden alle best practices vermeld.

Ik ben het met de heer Marcouch eens dat wij moeten inzetten op de facilitaire situatie van de politie. Een van de redenen om tot een Nationale Politie te komen, was een kwaliteitsverbetering bij de recherche, opdat de opsporing wordt verbeterd. Daar zijn we druk mee bezig en dit past daar ook in.

Met de herziening van de shortlistmethodiek zal de opsporing verbeteren, doordat de informatie betrouwbaarder wordt. Ook opleiding en training vormen onderdeel van de nieuwe methodiek.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of in de toekomst de registratie van de 12-minners ook naar de Kamer kan komen. Die cijfers vergen een afzonderlijk onderzoek. Ik zal met het WODC moeten overleggen wat de mogelijkheden zijn. Ik moet een beetje uitkijken. Wij proberen de politie en het OM van allerlei afvinkformulieren et cetera te ontlasten. Het is mijn taak om erop te wijzen dat men dat niet allemaal moet registreren. Ik kan dat dus niet toezeggen. Ik zal wel vragen in welke vorm hier al of niet aandacht voor kan komen. Dat komt dan ook in de brief.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het is niet mijn bedoeling om extra registraties te krijgen. Er zijn nu ook al cijfers uit de politieregistraties aan de Kamer toegezonden. Eigenlijk was mijn vraag of dit in de toekomst ook mogelijk is. Het is belangrijk dat wij zicht houden op die groep zodat het daar niet fout gaat, want daar krijgen we later veel ellende van. Juist met die Basta-aanpak krijgen gemeenten instrumenten in handen.

Minister Opstelten: Ik zal dat bekijken en wij zullen daarop ingaan in de volgende rapportage. Ik zal dan aangeven hoe wij daarmee omgaan. Als dat eventueel niet kan, zullen wij dat ook laten weten.

De voorzitter: Ik dank de Minister voor de antwoorden, de leden voor hun inbreng, de mensen op de publieke tribune voor hun geduld en diegenen die ons anderszins gevolgd hebben, idem.

Sluiting 18.30 uur.