Kamerstuk 28684-351

Verslag van een algemeen overleg

Naar een veiliger samenleving


Nr. 351 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 mei 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 11 april 2012 overleg gevoerd met minister Opstelten en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 18 mei 2011, inzake Actieprogramma criminele jeugdgroepen (28 684, nr. 319);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, d.d. 17 oktober 2011, Reactie op advies RSJ «Zorg voor ingesloten licht verstandelijk beperkte jongeren» (24 587, nr. 440);

  • de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, d.d. 13 maart 2012, inzake Verschijningsplicht ouders in het jeugdstrafrecht (30 143, nr. 37);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 05 april 2012, Voortgang actieprogramma problematische jeugdgroepen (28 684, nr. 346).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Van Toorenburg

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Marcouch, Kooiman, Helder, Çörüz, Van der Burg, Dibi, Schouw en Van Toorenburg,

en minister Opstelten en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Aan de orde is het algemeen overleg inzake het Actieprogramma criminele jeugdgroepen. Ik heet de minister en de staatssecretaris in het bijzonder welkom. We hebben drie uur de tijd voor dit algemeen overleg. Ik stel voor dat we een spreektijd hanteren van vijf minuten. Ik zal op voorhand geen limiet stellen aan het aantal interrupties, maar ik wil de leden wel vragen om zich ietwat in te houden, zodat we niet uit de tijd lopen.

Het woord is allereerst aan de heer Marcouch van de PvdA-fractie.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister allereerst voor de tussenrapportage. Er stond vanmorgen een heel mooi artikel in de Volkskrant. Eindelijk een interventie en een inspanning zoals ik die graag zie! Er werd geschreven over politieagenten die een deur open rammen om een drugsdealer aan te houden die deel uitmaakt van een criminele groep. De rapportage van de minister duidt erop dat hij voortvarend aan het werk is geweest. Wat de PvdA-fractie betreft heeft dit terecht een hoge prioriteit, omdat deze criminele groepen maar ook overlastgevende en hinderlijke groepen vele buurten en wijken claimen. Bepaalde buurten zijn zelfs ontoegankelijk geworden voor politieagenten. Het is voor hen onmogelijk geworden om daar op een normale manier hun werk te doen.

Ik vind het in die zin jammer dat de minister voorsorteert op het voortaan alleen maar agenderen van de criminele groepen, en niet meer de overlastgevende en hinderlijke groepen. Het gaat immers niet alleen over een justitiële aangelegenheid, maar ook over een veiligheidsaangelegenheid. Ik begrijp de taakverdeling tussen de gemeenten en de minister heel goed, maar ik vind dat de minister daar desondanks nog altijd een verantwoordelijkheid in zou moeten houden. Wij vinden dit belangrijk, omdat dit over veiligheid gaat. Veiligheid is een fundament, veiligheid is de basis.

Ik heb nog een aantal opmerkingen en vragen. De minister maakt in zijn tussenrapportage en ook in het actieplan op een nogal fundamentalistische wijze gebruik van de Beke-methode. Dat is een goed instrument om groepen in kaart te brengen, maar er is ook kritiek op en er zitten ook risico's aan vast. Het risico bestaat dat we een hele administratieve exercitie opzetten, waarin we groepen invoeren en vervolgens ook eigenlijk heel administratief groepen afvoeren, waardoor het beeld ontstaat dat we iets opgelost hebben terwijl de werkelijkheid misschien anders is. Het doet ook geen recht aan de dynamiek en aan de verschillen van de groepen. We weten inmiddels dat criminele groepen niet ergens op een hoek staan, vervolgens de plannen maken en ter plekke de criminele activiteiten ontplooien. Het zijn groepen waarvan de leden los van elkaar het land ingaan. Ik neem als voorbeeld de overval op de juwelier in Nijmegen. Dat waren overvallers die deel uitmaakten van een groep in Amsterdam. Hoe kijkt de minister hiertegen aan? In Amsterdam gebruiken ze de Beke-methode wel, maar zien zij die niet meer als een instrument. In Amsterdam wordt bijvoorbeeld heel erg op individuele daders ingezet. De uitkomst daarvan is die Top600.

De minister zegt dat hij nog maar 27 groepen hoeft aan te pakken en dat de andere groepen zijn aangepakt. De burgemeesters hebben grote zorgen. De minister geeft terecht aan dat zij belangrijke partners in de aanpak zijn. In Amsterdam zegt de burgemeester echter dat als het beleid van deze minister doorgaat, zij de Top600 wel kunnen vergeten, omdat ze daar dan straks gewoon de capaciteit niet meer voor hebben. De burgemeester van Den Haag zegt dat als deze beleidslijn doorgaat, we straks Franse toestanden in de Haagse wijken hebben. Daar komen zijn opmerkingen op neer. Hij waarschuwt voor no-go areas. Het lijkt me een behoorlijk signaal dat deze burgemeester, ook van VVD-huize, afgeeft.

Ik heb een klein jaar geleden twee moties ingediend. Een van die moties ging over de terbeschikkingstelling aan het onderwijs. Ik begrijp dat de staatssecretaris daarmee bezig is. Ik heb enige zorgen over de brieven van de staatssecretaris, omdat ik toch hoop dat die terbeschikkingstelling aan het onderwijs een maatregel wordt die naast een straf wordt opgelegd. We moeten daarin ook echt bepleiten dat we bouwen aan een perspectief voor deze jongeren. Als we dat niet goed regelen, is het dweilen met de kraan open. Dat zeggen ook heel veel mensen uit het veld. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris of de minister over de uitwerking van deze motie.

De andere motie ging over het betrekken van ouders in een vroeg stadium. Er moeten geen maanden overheen gaan voordat het sociaal verhoor van de ouders plaatsvindt. De ouders moeten er vanaf het moment van de aanhouding bij betrokken worden.

Ik heb nog een aantal vragen over de tussenrapportage en de cijfers. Ik wil heel graag duidelijk en scherp van de minister horen wat hij bedoelt met de uitspraak dat 62 van de 89 groepen zijn aangepakt. Ik hoor graag een eerlijk antwoord daarop. Zijn er daadwerkelijk nog maar 27 criminele groepen over? Als dat zo is, zou dat echt wereldnieuws zijn. Hoeveel criminele groepen waren er eind 2011 op basis van de Beke-methodiek? Wij konden die cijfers niet vinden. Wanneer krijgen we de formele cijfers van de korpsbeheerders en de Raad van Hoofdcommissarissen?

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. We hebben het vandaag over de criminele jeugdgroepen. Als ik de minister goed begrijp, hebben we in 2013 geen criminele jeugdgroepen meer. Ik lees in de brief dat ze dan alle 89 zijn aangepakt. Dat is heel goed nieuws. En het is een behoorlijke ambitie. Ik wil niet al te negatief doen en ik zou het echt prachtig vinden als de minister daarin slaagt. Maar als je het eerlijk aan mij vraagt, dan geloof ik er eigenlijk niks van. Daarin sta ik niet alleen; we hebben ook al in EenVandaag kunnen zien dat de directeur Opsporing van de Politie Haaglanden erg kritisch is. Die noemt het zelfs een illusie dat al die criminele bendes zijn aangepakt. Zij zegt dat het nooit gaat lukken. Ook vanmorgen in de Volkskrant konden we weer lezen dat een rondgang bij de korpsen leert dat zij allemaal zeggen deze cijferwerkelijkheid niet serieus te nemen. Ik hoor daarop graag een reactie van de minister. Hij geeft een heleboel cijfers waaruit blijkt dat de criminaliteit onder jeugdigen aan het afnemen is. Dat is mooi. Maar hij noemt bijvoorbeeld niet de Integrale Veiligheidsmonitor van 2011 waaruit blijkt dat de overlast door groepen jongeren niet wezenlijk is veranderd. Op het punt van de sociale overlast en de dreiging van overlast wordt de overlast van groepen jongeren nog steeds genoemd als nummer 1 in de Veiligheidsmonitor. Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraken van de minister?

De minister meldt ook vol trots dat 62 van de 89 jeugdgroepen zijn aangepakt. Kan hij ook aangeven waaruit dat blijkt? Wanneer is een groep nu aangepakt? Als er één jongere is aangepakt of als de leider is aangepakt? Hoe wordt dat überhaupt geregistreerd? Als een korps niet meer registreert, is de bende dan in één keer aangepakt of is die dan inderdaad alleen maar op papier aangepakt? Ik wil heel graag weten hoe de minister dat duidt.

Laten we wel wezen: je hebt uiteindelijk gewoon genoeg mensen nodig om in te grijpen, maatregelen op te leggen en het toezicht op straat uit te oefenen. Ondertussen wordt er snoeihard bezuinigd op alles waardoor we deze criminaliteit zouden kunnen voorkomen. Er wordt bijvoorbeeld 300 mln. bezuinigd op jeugdzorg, er verdwijnen buurthuizen uit gemeenten, er wordt fors bezuinigd op het jongerenwerk en er wordt gekort op het veiligheidsbudget dat gemeenten juist hebben gekregen om deze groepen aan te pakken. Dat budget valt nu weg. Ik hoor daarop graag een reactie van beide bewindspersonen.

Ik heb nog een specifieke vraag aan staatssecretaris Teeven over de aanpak van jongeren door middel van multisysteemtherapie of Nieuwe Perspectieven. Ik heb daar al meerdere malen schriftelijke vragen over gesteld. Dit zijn specifieke zorgvormen om te voorkomen dat jongeren uiteindelijk afglijden. Deze zorg kan worden gegeven na een gevangenisstraf, zodat jongeren niet nog een keer de fout ingaan. Het kan ook zorg zijn die wordt geboden om te voorkomen dat jongeren in de gevangenis terechtkomen. Ik noem een ondertoezichtstelling of een juridische maatregel. Deze zorg helpt heel erg en is ook bewezen effectief; het grote probleem is nu alleen dat juist deze hulpvorm wegvalt. In Overijssel kunnen straks ongeveer 50 jongeren niet meer geholpen worden. Ik heb voorts begrepen dat deze vorm van zorg in Rotterdam en Flevoland wegvalt, omdat gemeenten het niet meer willen financieren. Het is moeilijk om het in normaal Nederlands uit te leggen, want al die financiële stromen zijn heel ingewikkeld. Gemeenten willen het niet financieren omdat het te duur is en de zorgverzekeraars geven aan dat zij het niet meer kunnen betalen omdat er een bezuinigingsmaatregel ligt. Deze staatssecretaris was in het verleden stoer genoeg om bij de minister van VWS aan te kloppen en te zeggen dat deze bezuiniging niet zo wenselijk is met het oog op het voorkomen van criminaliteit. Ik wil de bewindslieden graag oproepen om dat nogmaals te doen en vandaag uit te spreken dat deze vorm van zorg behouden moet worden. We moeten niet telkens weer berichten horen dat bijvoorbeeld in Flevoland, in Rotterdam of in Overijssel deze vorm van zorg wordt stopgezet. Ik hoor graag een duidelijke reactie en de garantie dat deze zorg kan blijven bestaan.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Vandaag spreken wij over de aanpak van criminele jeugdgroepen. Het landelijk beeld van eind 2010 geeft weer dat er 1 527 problematische jeugdgroepen zijn, waarvan 1 154 hinderlijke jeugdgroepen, 284 overlastgevende jeugdgroepen en 89 criminele jeugdgroepen. Dat is zeer ernstig en moet, wat de PVV betreft, dan ook stevig worden aangepakt.

De minister schrijft dat het kabinet de focus zal leggen op de aanpak van de 89 nu in beeld gebrachte criminele jeugdgroepen, en dat een aantal hiervan ook al is aangepakt. De minister schrijft voorts dat de sleutelfiguren binnen de overlastgevende groepen zullen worden aangepakt. De doelstelling van de minister is dat de criminele jeugdgroepen in twee jaar aangepakt zijn. Dat lezen we in de brief, maar in de media heb ik de minister horen zeggen dat binnen de gestelde twee jaar de criminele jeugdgroepen «van straat zijn». Daar zit nu net even een nuance in. Ik hoop dat de minister uitgaat van het laatste en hoor graag een bevestiging op dat punt.

Ik kom te spreken over het onderscheid tussen de criminele en de overlastgevende jeugdgroepen. In de shortlist van Bureau Beke staat het volgende over overlastgevende groepen: «Valt omstanders wel eens lastig (uitschelden of intimideren), vernielt regelmatig allerlei zaken en laat zich veel minder gelegen liggen aan andere mensen. Geweldsmisbruik wordt niet geschuwd».

Intimidatie, vernieling en gebruik van geweld vallen ook onder de noemer «criminaliteit» en wat mij betreft ook onder de noemer «straatterreur» Daar moet keihard tegen worden opgetreden. De minister omschrijft deze groepen in zijn brief van 5 april jongstleden als «problematisch». Dat is nogal eufemistisch uitgedrukt en, wat de PVV betreft, ook onzinnig, net zoals het neerleggen van de regie van de aanpak van deze groep bij de gemeenten. De minister moet hier de regie voeren, wel natuurlijk met ondersteuning van de gemeenten. Ik wil dus precies het omgekeerde van wat de minister nu voorstelt. Wat ons betreft, dient de minister ervoor te zorgen dat ook deze 284 overlastgevende – lees eveneens: criminele jeugdgroepen – zo spoedig mogelijk tot het verleden behoren. Dat is een uitdaging, maar deze minister gaat die vast niet uit de weg. Ik hoor graag een reactie van de minister hierop.

In het Actieprogramma criminele jeugdgroepen kondigt de minister een landelijk actieteam aan. Kan hij aangeven wanneer dit team operationeel zal zijn? Verder noemt de minister nieuwe instrumenten zoals de maatregelen die momenteel worden ontwikkeld ten aanzien van het adolescentenstrafrecht en de strafdienstplicht. Kan hij aangeven wat de leeftijden zijn van jongeren die behoren tot een jeugdgroep, en dan met name de leeftijd van de jongeren die behoren tot de overlastgevende en de criminele jeugdgroepen? De PVV verwacht dat daar tevens jongeren deel van uitmaken die de leeftijd van achttien jaar zijn gepasseerd. Daarom wil ik graag weten hoe de minister denkt over het voorstel om het door meerderjarigen betrekken van minderjarigen bij een misdrijf aan te merken als strafverzwarende omstandigheid en dat ook in het Wetboek van Strafrecht te laten opnemen.

Ik kom te spreken over de groepsaansprakelijkheid. In de brief van 5 april jongstleden gaat de minister wederom aan de kern voorbij. De PVV heeft een verruiming van de strafrechtelijke groepsaansprakelijkheid voorgesteld en gaat dat ook in een initiatiefwetsvoorstel regelen. Groepsleden kunnen nu vervolgd worden voor openlijke geweldpleging. Maar raakt iemand al dan niet ernstig gewond of worden goederen vernield, dan wordt het bewijstechnisch zeer lastig, omdat het Openbaar Ministerie moet kunnen bewijzen welk lid van de groep het letsel heeft toegebracht of de schade heeft veroorzaakt en ook dat de intentie daarop gericht was. De PVV wil deze bewijslast op z'n minst verlichten door de gehele groep aansprakelijk te kunnen stellen voor de gevolgen. Dit is nodig, omdat leden zich binnen een groep, binnen die anonimiteit, niet alleen onaantastbaar voelen, maar het ook zijn. Daarover heeft ook een goed artikel gestaan in het tijdschrift Secondant van maart 2012. De minister heeft dat volgens mij ook gelezen, want hij noemt dat tijdschrift ook in zijn brief. Daar komt ook nog bij dat men zich in een groep sterker voelt dan wanneer alleen wordt opgetreden. Groepsleden hebben in het voorstel van de PVV dus de keuze als het uit de hand dreigt te lopen: ingrijpen of weggaan. Doet diegene dat niet, dan aanvaardt hij of zij het risico op het intreden van de gevolgen van de groepsgedraging en is hij of zij daarvoor volledig strafrechtelijk aansprakelijk.

In de eerdergenoemde brief van 5 april heeft de minister bevestigd dat 60% tot 90% van de criminaliteit in groepsverband wordt gepleegd en dat dit percentage nog hoger is bij de jeugdcriminaliteit. Als de minister dit serieus wil aanpakken, dan zal hij het toch met mij eens moeten zijn dat een hardere aanpak mogelijk moet worden gemaakt door groepsleden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor de ingetreden gevolgen van het groepshandelen, en niet alleen voor openlijke geweldpleging. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Ik wil ten slotte ook nog graag van de gelegenheid gebruikmaken om nogmaals aandacht te vragen voor de tuigdorpen zoals de PVV deze eerder heeft voorgesteld. Ik ben niet aan de term gehecht, maar wel aan het onderwerp. Wij denken dat die tuigdorpen een oplossing zouden kunnen bieden. Ik hoor graag het oordeel van de minister hierover. Hij heeft enige tijd geleden in het algemeen overleg over veiligheid op 10 maart 2011 letterlijk het volgende gezegd. «Wij moeten die mensen van de straat halen, de samenleving moet van hen ontlast worden. Ik zeg het een beetje hard, maar ik meen het wel. Wij kiezen, wat dit betreft, voor de samenleving. De veelplegers moeten enige tijd uit de samenleving worden genomen. Ze moeten een behandeling krijgen of bepaalde zorg, zodat als ze in de maatschappij terugkeren, ze niet tot hetzelfde gedrag overgaan.» Dat is precies wat wij bedoeld hebben met die afgesloten settingen buiten de wijk waar ze de overlast veroorzaken.

Ik wil aanhalen dat de voorzitter van het College van procureurs-generaal, de heer Bolhaar, daar onlangs ook een pleidooi voor heeft gehouden. Ook als het aan hem ligt, worden deze jongeren niet alleen aangepakt met langdurige celstraffen maar dus ook met gedragstherapie en sociale trainingen, desnoods onder heel stevige dwang, om die vicieuze cirkel te doorbreken. Mocht dat nog een brug te ver zijn, dan vraag ik de minister of hij de zogenoemde ISD-maatregel ook voor jeugdige delinquenten wettelijk mogelijk wil maken. Ik verwijs daarbij voor het gemak even naar artikelen in de Volkskrant en Het Parool. In het eerste artikel staat dat de staatssecretaris daar ook een voorstander van is. In het laatste artikel wordt wederom de heer Bolhaar genoemd.

De heer Schouw (D66): Mevrouw Helder wilde het niet zo noemen, maar ze heeft de term natuurlijk stiekem wel gebruikt: tuigdorpen. Daar heb je «m weer! Ik ben benieuwd of de minister dit idee omarmt. Ik heb twee vragen daarover. Wat moet ik mij voorstellen bij die tuigdorpen? Hoe lang moet dat tuig daar dan blijven? Uit welk onderzoek blijkt dat jongeren er beter van worden als zij met elkaar worden opgesloten op een terrein met een hek eromheen? Uit de onderzoeken die ik ken, komt altijd maar één conclusie: dat ze er slechter uit komen dan ze erin zijn gegaan. Ik sta natuurlijk open voor alle nieuwe gegevens. Kan mevrouw Helder mij daar een beetje bij helpen?

Mevrouw Helder (PVV): Dat is een terechte vraag. Ik kan niet putten uit een onderzoek. Ik heb al eerder gezegd dat het probleem natuurlijk niet is opgelost als je ze in een groepje bij elkaar zet, op een terrein met een hek eromheen, en dan de sleutel weggooit. Ik heb ook gezegd dat het doel tweeledig is. De jongeren worden uit de betreffende wijk gehaald. Daarmee is het ene doel van het weghalen van de overlast voor de bewoners bereikt. Het andere doel is om de jongeren in een gesloten setting onderwijs, een gedragstherapie of iets dergelijks te laten ondergaan. Ik zou dit als maatregel willen bestempelen. Daarbij zou de tijd die de opgelegde straf anders had geduurd, maatgevend moeten zijn. Daar zijn ze met z'n allen. Dat betekent dus ook bezig zijn. Dan kun je ook van elkaar leren. Daar zie ik een meerwaarde, vooral omdat ze onder toeziend oog van deskundigen bezig zijn. Het is dus niet zo kras als het soms wordt voorgesteld, in de trant van «opsluiten, sleutel weg en we doen er verder niets meer aan».

De heer Schouw (D66): Dank voor deze verheldering. Ik denk dat we het dan ook gewoon niet meer moeten hebben over tuigdorpen. Als ik mevrouw Helder goed versta, dan zegt ze dat resocialisatie eigenlijk voorop moet staan. Als dat klopt, dan komen we misschien een beetje bij elkaar.

Mevrouw Helder (PVV): Dat heeft de heer Schouw goed begrepen. Daarom zei ik al dat ik niet aan de term gehecht ben. Het gaat mij om de inhoud. Die heb ik hier nu net toegelicht.

De heer Dibi (GroenLinks): Wat is het verschil met een justitiële jeugdinrichting (jji)?

Mevrouw Helder (PVV): Misschien is er helemaal niet zo veel verschil tussen een tuigdorp en een justitiële jeugdinrichting. Daarom zou je er ook voor kunnen pleiten om de jongeren naar een jji te sturen. Het verschil kan zijn dat het verblijf in een tuigdorp in de regel korter zal zijn. Naar een jji gaan jongeren die een wat langere straf opgelegd zouden hebben gekregen dan de personen die wij in zo'n gesloten setting zien.

De heer Dibi (GroenLinks): Als ik het goed begrijp, gaan we in deze zware tijden geld in iets nieuws steken, terwijl er geen verschil is met de bestaande instrumenten, bijvoorbeeld de justitiële jeugdinrichtingen waar ook gewoon onderwijs gegeven wordt en behandelingen plaatsvinden. Waarom vraagt mevrouw Helder dan niet gewoon aan het kabinet om de gesloten jeugdzorg te verbeteren, zodat dit soort hardnekkige criminelen daar beter behandeld en geresocialiseerd wordt? Dat is toch beter dan iets nieuws in het leven roepen, terwijl er eigenlijk helemaal geen sprake is van een verschil?

Mevrouw Helder (PVV): Dat is een keuze die wij gemaakt hebben. Ik sta nog steeds achter die keuze. Ik heb het net in antwoord op de vraag van de heer Schouw toegelicht.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik snap het nog niet helemaal. Het effect van een justitiële jeugdinrichting is dat zeven van de tien jongeren recidiveren. Het ministerie van VWS heeft een heel groot onderzoek naar het effect van de heropvoedingskampen laten doen. Daaruit blijkt dat die heropvoedingskampen ook niet werken, omdat ook die jongeren recidiveren. Wat wil mevrouw Helder nu precies met deze maatregel als we al onderzoeken hebben waaruit blijkt dat die niet werkt?

Mevrouw Helder (PVV): Ik meen dat het wel zou kunnen werken, onder de voorwaarden die ik zojuist in antwoord op de vraag van de heer Schouw heb aangegeven. Het doel is tweeledig: aan de ene kant resocialisatie voor de veelpleger en aan de andere kant moeten mensen worden verlost van de overlast in de wijk. Er is natuurlijk ook wel sprake van een bepaalde uitstraling. Mensen weten dat ze wel wat eerder in zo'n gesloten setting terechtkomen dan in een justitiële jeugdinrichting. Als je in een jji komt, ben je dus echt over de schreef gegaan. Ik heb het over hinderlijke, overlastgevende leden van groepen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik kan alleen maar concluderen dat mevrouw Helder haar ogen sluit voor bestaande onderzoeken waaruit blijkt dat het opsluiten van jongeren niet werkt omdat de recidive dan weer omhoog gaat. Mevrouw Helder staat resocialisatie voor ogen. Ik vind dat een heel nobel plan, maar er is al gebleken dat die heropvoedingskampen niet werken.

Mevrouw Helder (PVV): Wij proberen tenminste mee te denken met de minister. De teneur van het betoog van mevrouw Kooiman is: laat maar lekker lopen. En dat gaan we dus beslist nooit doen!

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Het is goed dat wij deze morgen over jongeren in criminele groeperingen praten, want die groeperingen hebben toch wel een ernstige impact op de samenleving. Hun intimiderende gedrag versterkt de gevoelens van onveiligheid bij burgers. Het zijn jongeren die ook op steeds jongere leeftijd ernstige criminele feiten plegen. Daarom is het goed om dat stevig aan te pakken met een lik-op-stukbeleid. Het is ook goed dat we erkennen dat het vaak jongeren zijn met psychische problemen en/of een verslaving aan drank en drugs. Ik wil in dit verband illustratief de woorden van scheidend kinderrechter Sonja de Pauw Gerlings aanhalen. Zij zegt in de nieuwsbrief voor de rechtspraak het volgende: «Met 85% van de jongeren gaat het goed, en met 15% niet. Maar met die 15% is het erger gesteld dan toen ik als kinderrechter begon. Er is veel grof geweld, heel naar en mensonterend.» Dat zijn toch wel even typerende woorden van iemand uit het veld!

Wat de CDA-fractie betreft, is het onaanvaardbaar als buurten worden geterroriseerd door overlastgevende en criminele jongeren. Grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren moet worden aangepakt, snel en met een lik-op-stukbenadering. Jongeren van tegenwoordig weten twee dingen heel goed: wat is mijn pakkans en wat levert het op? Die pakkans moet heel groot zijn en het moet niets opleveren. Dat is dan ook meteen mijn eerste vraag aan de bewindslieden. Die gaat over de zogenaamde patser- of pluk-ze-aanpak. Ik zie die eigenlijk niet terugkomen. Hoe staat het daarmee?

Het spreekt voor zich dat de samenleving dit gedrag niet mag tolereren, maar er is ook alle belang bij om dit snel en adequaat te bestraffen. Er ontstond net al een discussie hier aan de rechter- en linkerkant. Ook voor de jongere, voor zijn familie, voor de buurt en voor de samenleving is het niet goed als we alleen al kijken naar wat al die interventies op een gegeven moment kosten. Het is ook wel eens goed om dat scherp in gedachten te houden. Dan is het toch altijd heel goed om zo snel mogelijk te handelen. Het CDA benadrukt altijd dat veiligheid thuis begint. Dat moeten we heel duidelijk op ons netvlies hebben.

Dit kabinet ziet de urgentie van deze onaanvaardbare vormen van jeugdcriminaliteit, wil die ook aanpakken en slaagt daar ook in. Dit is natuurlijk ook wel het doorpakken van de lijnen die zijn ingezet door het vorige kabinet. Dat moeten we wel even erkennen. De cijfers lopen tot 2010. Toen zat er toch een ander kabinet. Met name het punt van het netwerk van veiligheidshuizen vormt hier een spil. Het is goed dat dit wordt doorgezet.

Ik heb nog een aantal vragen en punten van kritiek. Ik was altijd enthousiast over de gedragsbeïnvloedende maatregel, maar die lijkt een beetje in de vergetelheid te raken. Ik hoor daar zorgelijke geluiden over. Dat is een strafrechtelijke maatregel waarbij sprake is van een combinatie van detentie, scholing en behandeling buiten de gevangenis om. Dat was juist een sterk punt, maar ik hoor nu toch wel zorgelijke geluiden dat het niet echt goed van de grond komt. Klopt dat? In het begin was het argument dat men er nog niet aan gewend was geraakt. Dan kun je zeggen dat er sprake is van kinderziekten. We zijn nu echter een paar jaar verder en dat zou nu wel moeten lopen.

In de groep jongeren die met politie en justitie in aanraking komen, is sprake van een sterke oververtegenwoordiging van jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Op welke manier houdt de staatssecretaris hiermee rekening bij de ontwikkeling van het adolescentenstrafrecht? We zijn echt benieuwd naar de laatste plannen met betrekking tot dat adolescentenstrafrecht. Daar gaan we binnenkort ook over praten.

De rol van de ouders is cruciaal. Alles wat we daar aan interventies kunnen plegen, is winst. We moeten elke euro die we vandaag de dag uitgeven, niet twee keer maar drie keer omdraaien. Dus hoe jonger, hoe beter. Mijn moeder komt uit een bakkersfamilie. Zij zegt altijd: deeg kun je kneden, maar zodra het brood is, kun je er weinig mee. Ik hoor iemand zeggen: dan moet het wel eerst gisten. Dat is zo, dat gaat daaraan vooraf. Maar bakkers weten dat. We moeten dus vroeg beginnen. Wij hebben bij de begrotingsbehandeling gevraagd om een structurele analyse van ouderbetrokkenheid bij het begin, tijdens en na de detentie. Dat is toegezegd, maar wij hebben daar niets meer van vernomen. Hoe staat het daarmee?

We moeten wellicht terugkomen van al die goedbedoelde programma's en projecten. Ik heb daar een paar jaar geleden ook al eens aan gerefereerd. Dat kost handenvol geld en soms weten we niet of het echt resultaten oplevert. Toen is bij het toenmalige ministerie van Justitie de Erkenningscommissie gedragsinterventies ingesteld om projecten en programma's te beoordelen. Ik weet niet of die commissie nog bestaat. Er waren toen honderden projecten en programma's die miljoenen kostten en we wisten niet of die daadwerkelijk ook iets brachten. Worden deze plannen nu ook getoetst?

Ik heb nog twee punten, allereerst de betrokkenheid van ouders. Oud-collega Wolfsen en ik hebben een amendement ingediend om de verschijning van beide ouders bij rechtszittingen verplicht te stellen. Uiteraard is er wel een uitzondering mogelijk als een van de ouders ziek is of in het buitenland verblijft. Ik zie tot mijn verbazing dat dit toch maar voor 86% wordt nageleefd. De rechters waren toen tegen. Ik wil niet cynisch zijn, maar ik wil wel zeggen dat er niet erg wordt meegewerkt. Zij hadden toen hun hakken in het zand gezet, dat lijkt nog steeds een beetje het geval te zijn. Dat amendement is niet voor niets ingediend. We willen dat dat ook gewoon wordt nageleefd.

Ik wil ten slotte iets zeggen over een brief van het college van B en W van Utrecht waarin aandacht wordt gevraagd voor het aanpakken van belediging vanuit groepen. Politiemensen praten bijvoorbeeld met groepen jongeren, lopen dan weg en worden vervolgens nagejoeld en nagelopen. Het kan nog net niet strafrechtelijk worden aangepakt, maar het is erg irritant en niet te accepteren. Dat ondermijnt toch het gezag van de politieagent. Wat kan dit kabinet daaraan doen?

De heer Schouw (D66): Ik wil nog even een vraag stellen over het amendement dat de heer Çörüz net noemde. Ik heb overigens geen idee of wij dat toen ondersteund hebben, maar het klinkt op zichzelf sympathiek. Uit de evaluatie blijkt klip-en-klaar dat het niet aannemelijk is dat de verplichte aanwezigheid leidt tot effectievere opvoedkundige maatregelen van ouders. Daar was het natuurlijk wel voor bedoeld. Ik hoor de heer Çörüz nu zeggen dat de rechters er misschien iets meer aan moeten doen, maar ik vraag me af of het instrument wel adequaat is. Zouden we niet met elkaar moeten zoeken naar een betere manier? De conclusie is jammerlijk, maar zij is er wel.

De heer Çörüz (CDA): Ik herhaal de gedachte achter het amendement nog maar even. Wij vinden het in Nederland heel normaal dat beide ouders op een tienminutengesprek op school komen. Beide ouders hebben een rol in de opvoeding. Als kinderen moeten voorkomen, is het essentieel dat beide ouders betrokken zijn bij de resocialisatieprogramma's en -projecten. Ik kan me zo voorstellen dat moeder misschien van goede wil is en vader niet. Dan is het toch goed dat de rechter daar kennis van neemt, dat hij weet wat voor ouders hij tegenover zich heeft. Dat was toentertijd ons politieke punt. Wij hebben toen ook een ontsnappingsclausule gemaakt voor de gevallen waarin het echt niet mogelijk is. Maar het uitgangspunt moet zijn dat wij in Nederland vinden dat beide ouders verantwoordelijk zijn. Dan moeten ze in beginsel ook beiden aanwezig zijn. Dat lijkt me een heel logisch punt. Als ik het zo uitleg, zegt iedereen ook: ja, ja. Rechters waren destijds om logistieke redenen tegen. Zij zeiden: als een van de ouders niet komt, moeten we die zaak aanhouden. Met alle respect, ik vind logistiek van een iets mindere waarde dan de opvatting dat beide ouders een rol hebben. Die conclusie moet ook worden getrokken op zo'n heel belangrijk moment: op de rechtszitting van een minderjarige.

De heer Schouw (D66): Ik kan het voor een deel eens zijn met de heer Çörüz, maar in de bevindingen staat dat het niet tot betere ouders en tot beter gedrag van de ouders leidt. Dat is gewoon een harde conclusie die we onder ogen moeten zien. En dan vraag ik me af of het helpt om de verplichting van die ouders nog meer te benadrukken als nu al blijkt dat het effect ervan eigenlijk niet te meten is.

De heer Çörüz (CDA): Ik vind het een beetje ingewikkeld. Wat moet ik me voorstellen bij betere ouders? Ik herhaal dat wij het in Nederland heel normaal vinden dat beide ouders op een tienminutengesprek komen. En dan zeggen we ook niet dat die ouders beter zijn dan de ouders van wie er maar eentje op zo'n gesprek verschijnt. Wanneer een kind in de problemen zit en moet voorkomen, is het toch heel normaal dat beide ouders moeten komen? Nogmaals, de uitzonderingen daargelaten. Daarin voorziet het amendement overigens ook met een zogenaamde ventielbepaling. Wij moeten er gewoon naar streven dat beide ouders een rol hebben en dat beide ouders moeten komen.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Ik wil de heer Çörüz steunen. Ik heb ook een vraag aan mijn collega van D66.

De voorzitter: Dat mag eigenlijk niet. De heer Schouw moet zijn eigen betoog in eerste termijn nog houden.

De heer Marcouch (PvdA): Als ik het punt nog even mag maken, dan hebben we dat meteen gehad. Er is inderdaad een evaluatie geweest. Ik maak uit de reactie van de staatssecretaris op dat hij niet al te enthousiast is over de maatregel. Ik zou er echter wel voor waken om die maatregel teniet te doen. De ouders moeten er wel bij betrokken blijven. Die zijn immers uiteindelijk primair verantwoordelijk voor hun kinderen. En of ze dat nu wel of niet oppakken, dat zal me ...

De voorzitter: Mijnheer Marcouch, ik stond uw interruptie toe omdat de heer Schouw een opmerking maakte over een amendement dat door het CDA en de PvdA was ingediend. Hij heeft daar kritische opmerkingen over gemaakt. Als u hem wilt interrumperen, moet u dat doen wanneer hij zijn betoog in eerste termijn houdt.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb mijn punt gemaakt.

De heer Schouw (D66): Even voor de duidelijkheid: ik vind het een prima amendement. Ik weet niet of wij het gesteund hebben, maar ik had het kunnen steunen. Wij moeten nu alleen ook even serieus kijken naar de evaluatie en naar de effecten, en wij moeten onze ogen daar niet voor sluiten. Dat is eigenlijk het enige wat ik hier heb geprobeerd naar voren te brengen. Het zou de heer Marcouch natuurlijk ook sieren als hij kijkt naar de opbrengst van het amendement.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. De aanpak van jeugdcriminaliteit en met name van de criminele jeugdgroepen is topprioriteit van dit kabinet. En terecht! Het overgrote deel van criminaliteit door jongeren wordt immers in groepsverband gepleegd. Ook blijkt dat voor jongere broertjes en zusjes via oudere broers en zussen in deze groepen hun criminele carrière start. Dat is niet altijd het geval, maar er is wel sprake van een verband. Er is dus alle reden om deze groepen aan te pakken om zo de huidige en de toekomstige jeugdcriminaliteit terug te dringen en de samenleving tegen deze jongeren te beschermen. Wij hebben het al over buurten en wijken gehad, maar ik wil ook aandacht voor de ouderen die hier vaak het slachtoffer van zijn. Na ruim een jaar heeft deze minister 70% van de criminele jeugdgroepen, waaronder ook de zes jeugdbendes --de zwaarste categorie – aangepakt, zo blijkt uit de officiële politiecijfers. Het resultaat is dat 62 van de 89 geïdentificeerde criminele jeugdgroepen zich niet meer als zodanig manifesteren en dat ook het ontstaan van nieuwe criminele jeugdgroepen direct in de kiem wordt gesmoord. Ik zou zeggen: ga zo door, minister! Eind 2012 volgen de eindevaluatie van deze aanpak en een overzicht van de resultaten. Wanneer komt die rapportage naar de Tweede Kamer? We hebben lang op deze voortgangsbrief moeten wachten, dus ik hoop wel dat dat in januari is.

Kan de minister verder aangeven waar de jongeren gebleven zijn die participeerden in deze criminele jeugdgroepen die aangepakt zijn? Dat is natuurlijk de crux. Welk deel zit bijvoorbeeld in de jeugdgevangenis? Of welk deel is gewoon opgehouden met zijn criminele carrière? Dat zou natuurlijk helemaal mooi zijn. Ik krijg graag antwoord op deze vragen. Kan de minister aangeven waarom de overige 27 jeugdgroepen tot op heden buiten schot zijn gebleven? Heeft dit te maken met bijvoorbeeld de samenwerking die nog niet goed loopt in de lokale driehoek?

Er is door deze bewindspersonen ingezet op meer daadkracht, meer focus en een daadwerkelijke inzet van de beschikbare instrumenten, zowel in de civielrechtelijke als in de strafrechtelijke sfeer. Ook worden er nieuwe instrumenten aan dit pakket toegevoegd, bijvoorbeeld via het adolescentenstrafrecht. Is de gereedschapskist aan instrumenten nu compleet of ontbreekt er nog wat? Worden zij ook voor de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen voldoende onder verantwoordelijkheid van de lokale driehoek ingezet? Ik stel die vraag omdat daar de regie bij de lokale overheid ligt. Ik hoor daarop graag een reactie.

De heer Dibi (GroenLinks): Werkelijk niemand herkent zich in het beeld dat 62 van de 89 criminele jeugdgroepen zijn opgerold, om de minister maar te citeren. Waar haalt de VVD-fractie vandaan dat dit wel is gelukt binnen een jaar?

Mevrouw Van der Burg (VVD): De brief van de minister is gebaseerd op officiële politiecijfers. Daar houd ik mij dus aan vast. Ik heb ook gevraagd waar die jongeren dan gebleven zijn en ben erg benieuwd naar de antwoorden. Dat lijkt me toch een duidelijke inzet. Maar als 70% van die groepen inderdaad aangepakt is, dan lijkt me dat een mooi resultaat. Ik ben ook erg benieuwd naar de eindevaluatie, maar ik ga niet van te voren negatief zitten doen, want ik denk dat er een goede lijn is ingezet. Ik wil dus heel graag weten waar de jongeren uit die groepen gebleven zijn. Daar gaat het natuurlijk om.

De heer Dibi (GroenLinks): Laat ik vooropstellen dat als het waar is, dat wereldnieuws zou zijn. Dan zouden de meest hardnekkige criminelen in een land als Nederland binnen zo'n korte periode zijn aangepakt. Die aanpak zouden alle andere landen in de wereld direct van ons willen overnemen. Mevrouw Van der Burg spreekt over politiecijfers. Op welke cijfers doelt zij dan precies? Waarom hebben politiekorpsen dan juist het beeld dat het aantal criminele jeugdgroepen op z'n minst gelijk is gebleven en dat er zeker geen sprake van is dat twee derde van de criminele jeugdgroepen is opgerold?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb het woord «opgerold» niet gebruikt. Dat zijn de woorden van de heer Dibi. Ik heb gesproken over «aangepakt». Het staat gewoon in de brief. De informatie wordt gegeven op basis van de officiële politiecijfers. Ik wil dus ook graag van de politie horen hoe het mogelijk is dat de politie in de publiciteit aangeeft dat het niet zo zou zijn. Dat lijkt een tegenstelling.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Repressie, lik op stuk, grenzen stellen en opsluiten vormen één kant van de medaille. Dat is een kant die mijn fractie erg belangrijk vindt om jongeren duidelijk te maken wat wel en niet kan, om de slachtoffers genoegdoening te geven en om de samenleving tegen hen te beschermen. Een andere kant is echter het voorkomen dat het zover komt. Ik noem de aanwas via de overstap vanuit hinderlijke of overlastgevende jeugdgroepen en via broertjes en zusjes.

Ik heb in de vorige kabinetsperiode de wijkaanpak en de probleemgezinnen gedaan. Er waren zoveel organisaties bij gezinnen betrokken dat de een niet wist wat de ander deed en ze elkaar ook nog vaak tegenwerkten. Ik wijs ook op een artikel in de Volkskrant hierover. Het was een drama. Ook bij de aanpak van de jeugdcriminaliteit zie je dit. In wijken als Hillesluis en Bloemhof in Rotterdam is een wildgroei aan projecten, instituties en organisaties die zich richten op het helpen van de sociaal zwakkeren. Het kost veel en het effect is gewoon klein. Uit deze voorbeelden in Rotterdam, maar ook uit een voorbeeld in de Utrechtse wijk Overvecht in het verleden en een voorbeeld in Deventer blijkt dat als je niet de hulpverleners maar de jongeren aanspreekt en hen medeverantwoordelijk maakt voor de onveiligheid in hun buurt in plaats van deze instanties allerlei hulpverleningstrajecten voor hen te laten bedenken en uitvoeren, er wel opzienbarende resultaten geboekt kunnen worden. En dat tegen een zeer beperkt budget. Vaak zijn het jonge ondernemers, dus niet mensen afkomstig uit die hele groep van organisaties, die samen met deze jongeren en de buurt tot resultaten komen. Kent de minister deze aanpak? Is hij bereid in het kader van de samenwerking met de gemeenten de aanpak van hinderlijke en overlastgevende groepen zo vorm te geven dat op die manier die aanwas beperkt wordt? Ik geef hem op een ander moment graag nadere informatie, want de spreektijd is hier beperkt.

Een volgend punt is de aanwas van criminele jeugdgroepen door participatie van jongere broertjes en zusjes van leden van de jeugdgroepen. Deze broertjes en zusjes zijn vaak jonger dan twaalf jaar wanneer ze langzaamaan in een criminele carrière worden getrokken. Soms worden ze gebruikt als koerier, soms als oppas om te kijken wie eraan komen, et cetera. En soms hebben ze ook zware feiten op hun kerfstok staan. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe het staat met de ontwikkeling van de gerichte civielrechtelijke maatregelen, zoals een agressiereguleringstraining bovenop de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing om deze kinderen uit dit criminele circuit te houden. Ik heb daar bij de begrotingsbehandeling jeugd om gevraagd. Ook wil ik graag van deze bewindslieden weten of zij de zogenaamde jeugdpreventieteams gaan uitrollen om juist de problematiek van die 12-minners en de minderjarigen aan te pakken. Dat zijn teams waarin jeugdzorg en politie naast elkaar werken en direct contact hebben. Uit de evaluatie van de politie Haaglanden blijkt dat deze zeer succesvol zijn in het zeer vroeg opsporen, behandelen en zo nodig aanpakken van 12-minners en minderjarigen die dreigen de verkeerde kant op te gaan. Ook is het mooi dat ze direct aan de deur staan bij de ouders, zodat die optimaal betrokken worden bij datgene wat hun kind uithaalt. Maar zelfs als een kind nog niets heeft gedaan en alleen maar op straat hangt op een tijd die niet geschikt is voor een kind van die leeftijd, wordt er actie ondernomen in plaats van dat er gewacht wordt tot zo'n kind helemaal het verkeerde pad op is gegaan en we veel zwaardere maatregelen moeten nemen. Ik hoor graag een toezegging op dat punt.

Mevrouw Kooiman (SP): Mevrouw Van der Burg doet een aantal goede suggesties. Ik ben erg te spreken over het JIT. Ik blijf me echter wel verbazen over het volgende. Mevrouw Van der Burg spreekt over ouderbetrokkenheid en over het eerder kunnen ingrijpen bij jongere broertjes en zusjes. Toen wij hier in de Tweede Kamer een voorstel bespraken om eerder te kunnen ingrijpen en ouders een opvoedondersteuning op te leggen om hun te leren hoe zij met een criminele jongere in wording moeten omgaan, gaf de VVD echter niet thuis. De enige twee fracties die daarvoor gestemd hebben, waren immers de fracties van de SP en van het CDA.

Mevrouw Van der Burg (VVD): We hebben het debat over de herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen inderdaad ruim een jaar geleden gevoerd. Ik heb toen aangegeven dat wij in Nederland ontzettend veel uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen hebben en dat wij op dat vlak niet nog meer wettelijke mogelijkheden willen geven. Toen kwamen het CDA en de SP met een tussenmaatregel als alternatief. Maar dat maakt het allemaal niet duidelijker. We hebben al genoeg interventies. Ik ben er dus niet voor om ook nog eens iets daartussen te doen. Dat betekent alleen maar dat de onduidelijkheid groter wordt over het moment wanneer nu zo'n maatregel moet worden opgelegd. Volgens mij kunnen de rechters dat allang. Dat kwam ook tijdens dat debat een jaar geleden aan de orde. De SP wilde dat alleen verplicht stellen in de wet. Daar waren wij geen voorstander van.

Mevrouw Kooiman (SP): De Partij van de Arbeid wilde een tussenmaatregel, wij wilden gewoon eerder kunnen ingrijpen, ook als er nog geen kindfactoren zijn. Rechters hebben kindfactoren nodig. Je moet dus al crimineel zijn. Maar als alles erop duidt dat jongeren de fout ingaan, moet je kunnen ingrijpen. Ik vraag me daadwerkelijk af waarom wij een bondgenoot zien in het CDA maar niet in de VVD, die hier wel met dezelfde woorden uitspreekt dat zij het zo belangrijk vindt om eerder in te kunnen grijpen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Als je bij de rechter bent, dan ben je volgens mij al een heel eind op weg. Volgens mij zijn alle maatregelen die ik voorstel, erop gericht om nu eindelijk eens op te houden met al die organisaties die elke keer hulp aan het verlenen zijn, die zich met z'n allen op een aantal jongeren of een gezin storten en niet kijken naar wat die jongeren zelf kunnen bijdragen. Mijn voorstel behelst een heel andere manier van benaderen.

In een aantal gemeenten wordt dit type jongerenwerkers echter niet geaccepteerd. Ik heb bijvoorbeeld gehoord dat dit in Utrecht het geval is, dat ze er daar weer uitgegooid zijn. Ze waren kennelijk te succesvol. Het punt is dat je op een andere manier naar deze jongeren kijkt en ervoor zorgt dat je hen betrekt bij de veiligheid van de eigen buurt. Iedereen wil immers uiteindelijk veiligheid. Je moet de echt zware elementen eruit halen. Dat is wel een voorwaarde. Je hebt altijd een paar jongeren die zo crimineel zijn dat die uit zo'n wijk moeten worden gehaald. Maar als je hun dan de mogelijkheid geeft om te participeren, dan leidt die gecombineerde aanpak wel tot een goed resultaat, en dat voor een heel beperkt budget. Ik deel graag de voorbeelden met de collega's.

De heer Marcouch (PvdA): Collega Van der Burg houdt een prima betoog. Zij houdt een stevig pleidooi voor veiligheid als topprioriteit. Dat hebben we afgelopen tijd steeds gehoord van de VVD. Maar wat wij in werkelijkheid zien, is niet een aanval op de onveiligheid maar eigenlijk juist een terugtrekkende beweging uit de buurten en wijken waar zij het over heeft. Ik ben toch benieuwd naar haar reactie op bijvoorbeeld de hartenkreet, het noodsignaal van de burgemeester van Den Haag dat het vijf voor twaalf is. Hij zegt: als dit kabinet zo doorgaat, dan heb ik straks wijken waar mijn agenten niet meer durven te komen. Als het gaat om topprioriteit, dan ben ik een bondgenoot. Maar dat betekent wel een aanval op de criminaliteit, en niet het terugtrekken uit de wijken. Dat is toch de beweging die dit kabinet maakt. En dat zien de burgemeesters in die steden ook. Die waarschuwen daar ook voor.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik geef aan dat we naar een andere wijkaanpak moeten. Ik heb die wijkaanpak de vorige periode gedaan. Ik heb dat ook geprobeerd in te brengen, maar daar was in de vorige periode geen enkele ruimte voor. Het punt is dat wij heel erg kijken naar wat wij allemaal gaan aanbieden aan de jeugd. We vragen ons af hoe we hen kunnen vermaken, hoe we ervoor kunnen zorgen dat ze van de straat af zijn, in plaats van dat we hun medeverantwoordelijkheid geven voor de veiligheid in de wijk. Als dat gebeurt en er dus niet heel veel instanties op hen worden afgestuurd, heb je heel goede resultaten. Ik noem bijvoorbeeld de wijk Bloemhof in Rotterdam. In die wijk werd tijdens oud en nieuw alles kort en klein geslagen. Het jaar daarop was de ME in grote mate aanwezig en was de hele wijk dichtgetimmerd. Er komt een stadsmarinier. Die zegt op een gegeven moment: ik neem de verantwoordelijkheid, we gaan die jongeren zelf inzetten voor de veiligheid. En het jaar daarop was er niets aan de hand tijdens oud en nieuw. En er was ook geen ME aanwezig. Dat is volgens mij waar wij naartoe moeten. De heer Marcouch haalt de burgemeester van Den Haag aan. Wij verschillen in de VVD wel eens van mening, net zoals dat ongetwijfeld in de Partij van de Arbeid ook wel eens gebeurt.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb het niet specifiek over de wijkaanpak, maar echt over het probleem dat tijdens dit algemeen overleg aan de orde is: de criminele groepen, de overlastgevende groepen en de hinderlijke groepen die gewoon wijken zeer onveilig maken. De burgemeesters van Den Haag en van Amsterdam zeggen dat het beleid van dit kabinet ertoe leidt dat ze geen instrumenten hebben, geen middelen hebben om de aanval in te zetten op deze criminele en overlastgevende groepen. Ze hebben minder agenten. Ze zeggen: allerlei middelen die we hadden, worden ons ontnomen. Maar tegelijkertijd zegt mevrouw Van der Burg van de VVD: veiligheid is topprioriteit, er is daadkracht nodig. Dan vraag ik me af hoe we dat gaan doen. Waar zijn dan de mensen? Die burgemeesters staan namelijk met beide benen in de modder.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Volgens mij zijn er onder dit kabinet altijd nog 3 000 meer agenten dan beoogd was onder het vorige kabinet. Dat is het antwoord op die vraag. Misschien moeten we die agenten en alle instanties in die wijken gewoon effectiever inzetten. Mijn hele pleidooi is daarop gericht. De oplossing wordt niet altijd gevonden in het maar meer mensen inzetten. We moeten gewoon veel beter nadenken. Wat me wel heel erg aansprak bij de burgemeester van Amsterdam, was zijn pleidooi om ook slim te straffen. Er moet goed worden nagedacht. Daar is ook die civielrechtelijke maatregel bij 12-minners op gericht. Er moet voor worden gezorgd dat ze uit het circuit worden gehouden. Er moet voor worden gezorgd dat broertjes en zusjes niet in die criminele jeugdgroepen terechtkomen. We moeten de boel op die manier aanpakken. Ik heb er vertrouwen in dat die aanpak gaat werken.

De heer Çörüz (CDA): Ik ben het helemaal eens met mevrouw Van der Burg. Je moet zo snel mogelijk ingrijpen. Zij focust terecht op die 12-minners, want daar begint het. Ik begrijp eigenlijk niet waarom de VVD tegen die vorm van ondertoezichtstelling is. Dat is een van de weinige instrumenten die je verplicht kunt inzetten. Wil je opvoedondersteuning opleggen, dan heb je daar een juridische titel voor nodig. Je begint altijd vrijwillig. Dan zeg je dat je iemand nog gelooft op zijn blauwe ogen. Maar er komt een moment dat ook de hulpverleners zeggen: nu moeten we toch een stok achter de deur hebben. Dan kan zo'n maatregel van ots toch een heel goede zijn. Dat geldt ook voor een uithuisplaatsing als dat in het belang van de jeugdige is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): In een eerder debat is gebleken dat de effectiviteit van ondertoezichtstelling iets van 22% is. Dat is heel laag. Als je die ots dan ook nog zou laten gelden voor lichtere gevallen, dan zou zij nog minder effectief worden. Onder toezicht stellen en uit huis plaatsen zijn echt maatregelen die er bij gezinnen behoorlijk inhakken. Wij hebben in Nederland gewoon een heel hoog percentage. Ik meen zelfs dat wij het hoogste percentage van Europa hebben, maar we zitten in ieder geval echt aan de top. Al die jaren dat we dat hebben gedaan, heeft dat kennelijk niet tot zo heel veel resultaat geleid. Laten wij dus alsjeblieft voorzichtig zijn met dat instrument en het als stok achter de deur gebruiken. Dat werkt ook vaak heel goed. Mensen gaan wel maatregelen nemen om te voorkomen dat ze onder toezicht worden gesteld. Dat gebeurt ook heel vaak in de praktijk. Wij zijn dus inderdaad niet geneigd om dat middel te snel als ultimum remedium in te zetten. Het is echt het laatste wat je kunt doen. Dat geldt zeker voor een uithuisplaatsing die ook heel veel schade bij kinderen teweegbrengt. Vandaar onze positie daarin. Ik denk dat er een evenwicht moet zijn.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik heb drie punten. Ik kan alvast meedelen dat dit niet de punten prioriteiten, politiecapaciteit en de animal cops zijn.

De voorzitter: De minister had zich daar helemaal op geprepareerd.

De heer Dibi (GroenLinks): Als hij me uitlokt, wil ik er best wel wat woorden aan wijden.

De voorzitter: Daar steek ik dan een stokje voor. U hebt gezegd waar u het niet over gaat hebben. We horen nu graag waarover u wel wilt spreken.

Minister Opstelten: Ik had met de heer Dibi afgesproken dat hij een keer mijn verhaal zou houden en dat ik dan zou kijken wat mijn antwoord daarop was.

De heer Dibi (GroenLinks): Dat is lik-op-stukbeleid!

Ik wil beginnen met een onderzoek van het WODC naar jeugdcriminaliteit in de periode 1996–2010, omdat ik zelf heel erg nieuwsgierig ben naar de langetermijnontwikkelingen bij jeugdcriminaliteit. De conclusies van dat onderzoek zijn dat met betrekking tot de ontwikkeling in delinquent gedrag onder 12-minners er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een stijging. Ook ten aanzien van delinquent gedrag onder minderjarigen – dat zijn 12- tot en met 17-jarigen – lijkt het erop dat sprake is van een afname in de afgelopen jaren. Ook onder de jongvolwassenen – dat zijn 18- tot en met 24-jarigen – is het aandeel aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders tegen wie een strafzaak is afgedaan, de afgelopen jaren gedaald. Zo zijn er een aantal andere subgroepen waarbij je kunt zien dat het langzamerhand omlaag gaat. Klopt dat beeld? Er wordt gezegd dat de achtergronden van die daling niet geduid kunnen worden op basis van dit onderzoek. Men weet dus niet precies waar de daling vandaan komt. Ik ben daar zelf heel erg nieuwsgierig naar. Waar komt die daling vandaan? Weet de minister of de staatssecretaris daar meer over? Dat was mijn eerste vraag, die ook is bedoeld om wat meer feiten in het debat over veiligheid te krijgen, en wat minder beelden. Er moeten reële verwachtingen worden gecreëerd ten aanzien van wat de overheid kan bereiken op het gebied van veiligheid.

Mijn tweede punt is iets wat om de zoveel tijd geagendeerd wordt, vaak door hulpverleners: het delinquent gedrag van met name Marokkaanse en Antilliaanse Nederlandse jongens. We hebben onlangs met minister Leers een debat gehad over de integratie naar aanleiding van een SCP-rapport. Dan zie je dat bij de jeugdcriminaliteit er twee groepen echt uitspringen: Marokkaanse en Antilliaanse Nederlanders. Wat roepen hulpverleners dan heel vaak? Dat er sprake is van een zeer onderbelichte psychosociale problematiek, en dan met name schizofrenie. We zagen ook bij Brandpunt afgelopen zondag dat Marokkaanse jongens, Marokkaans-Nederlandse jongens, zeven keer zo vaak schizofreen zijn in vergelijking met autochtone Nederlanders en dat dit deels te maken heeft met drugsgebruik.

Justitie heeft daar onvoldoende zicht op. Je zou in een vroegtijdig stadium door behandeling kunnen voorkomen dat ze afglijden naar de criminaliteit. Er is echter heel veel schaamte bij de ouders. Er is veel ontkenning en er is veel onbegrip. Ik herken dat ook uit mijn eigen wijk. Het is best wel een schande als ouders moeten erkennen dat hun kinderen iets psychisch hebben. En vervolgens is er een hulpverlening die dat misschien onvoldoende herkent of onvoldoende durft in te grijpen. Ziet het kabinet aangrijpingspunten bij die schizofrenie, bij die psychosociale problematiek om de criminaliteit te verminderen, om in een eerder stadium in te grijpen, zodat we minder van dit soort jongeren tegenkomen in de justitiële jeugdgevangenissen? Daar zie je enorm veel psychosociale problemen. Wat je daar ziet, geldt eigenlijk voor een heel groot deel van die populatie.

Mevrouw Helder (PVV): Ziet de heer Dibi die psychosociale problematiek als rechtvaardiging voor die jongeren om overlast in de buurt te veroorzaken of juist als aanleiding voor de ouders om een beroep te doen op de vele hulpprogramma's die zojuist over tafel gingen, oftewel om de verantwoordelijkheid als ouder te nemen?

De heer Dibi (GroenLinks): Ik zie de psychosociale problematiek, bijvoorbeeld schizofrenie, als een van de oorzaken, samen met nog heel veel andere oorzaken, van het uiteindelijk crimineel worden van iemand. Die problematiek is nooit een rechtvaardiging daarvan. Ouders zijn inderdaad een deel van het probleem, maar ook het eigen gedrag, het snel geld willen verdienen en de straatcultuur zijn allemaal dingen die bijdragen aan het uitglijden van dit soort jongeren, met wie het soms nooit meer goed komt. Ik ben op zoek naar oplossingen, niet per se alleen naar verwijten jegens de daders. Door vroegtijdig ingrijpen en door het herkennen van dit soort problemen kunnen we voorkomen dat heel veel van deze jongens – het zijn met name jongens – slachtoffers maken.

Mijn laatste punt betreft iets wat we van dit kabinet gewend zijn: de persberichten. Afgelopen donderdag kwam er weer een. Ik weet niet eens of dit het meest recente persbericht is, misschien is er alweer een nieuw persbericht verschenen. Donderdag kopte het persbericht: «Aanpak jeugdbendes effectief». Ik lees voor: «Uit politiecijfers blijkt dat 62 van de 89 criminele jeugdgroepen die eind 2010 in kaart zijn gebracht, zijn aangepakt.» Ik dacht: wow, wat een enorme prestatie als dit echt de vrucht zou zijn van het werk van deze minister. Ik ging op zoek naar de cijfers en feiten achter het persbericht. Daarvan blijft dan eigenlijk helemaal niets over. Wat betekent immers «aangepakt»? Wat is de definitie daarvan? Vervolgens staat in het persbericht: « Deze jongeren worden aangepakt door het opleggen van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke interventies, waardoor de criminele jeugdgroepen zich niet meer als zodanig op straat kunnen manifesteren.» Wat betekent «niet meer als zodanig op straat kunnen manifesteren»? Ik heb de stellige indruk dat deze cijfers niet kloppen. Ook politiekorpsen hebben de stellige indruk dat deze cijfers niet kloppen. Ze geven aan dat het eerder ongeveer gelijk is, met misschien hier en daar een daling. Kan de minister in dit debat – misschien zou het ook nog schriftelijk kunnen, vóór de tweede termijn – per korps uitgesplitst …

Minister Opstelten: Die cijfers zijn hier beschikbaar.

De heer Dibi (GroenLinks): Dat zou heel prettig zijn. Kan de minister per korps uitgesplitst aangeven hoeveel criminele jeugdgroepen er eind 2010 waren en hoeveel er nu zijn? Het korps Haaglanden, bijvoorbeeld, zegt dat het er eind 2010 elf waren en dat het er nu nog steeds elf zijn. Ik zou daarvan graag een overzicht ontvangen, want ik heb dat overzicht niet kunnen vinden. Ik zeg dit niet voor niets. De minister weet zelf heel goed dat politiecijfers niet zelden onbetrouwbaar zijn vanwege een slechte registratie. We kunnen dus niet blindvaren op dit soort cijfers. Kan de minister de werkelijkheid achter het persbericht met de Kamer delen? Heel graag.

De heer Schouw (D66): Voorzitter. De aantallen in 2010 waren: 1 154 hinderlijke jeugdgroepen, 284 overlastgevende jeugdgroepen en 89 criminele jeugdgroepen. Laat ik eens iets verrassends zeggen: D66 is het met dit kabinet eens dat het aantal jeugdcriminelen verder omlaag moet. Dat vraagt echter wel om een samenspel van repressie en preventie – dat laatste missen we nog een beetje – en natuurlijk ook om scholing en werk voor de jongeren.

Het actieprogramma moet voorzien in een stevige en gerichte aanpak. Binnen twee jaar zijn al die 89 criminele jeugdgroepen aangepakt. Ik zal deze minister natuurlijk nooit betichten van gegoochel met cijfers of begrippen, maar we hebben hierover wel wat «verwonderpuntjes». Er is sprake van «management by persbericht». De heer Dibi sprak daar ook al over. We zien in de media tegenstrijdige berichten. Dat is niet goed voor de geloofwaardigheid van de aanpak. Ik vraag de minister om daarop te reageren en om zo'n woordje als «aangepakt» beter in te kleden. Gaat het om aanhouden, aanspreken, voorgeleiden of veroordelen? De feiten zijn in dit dossier ontzettend belangrijk. Ik vraag de minister nadrukkelijk om in zijn eerste termijn hierover meer te zeggen en misschien ook te reflecteren op het verstuurde persbericht. Was het niet beter geweest om dat wat meer aan te kleden, om dat wat zorgvuldiger te presenteren? Nu hebben heel veel mensen het idee dat zij op het verkeerde been zijn gezet. Ik kan me niet voorstellen dat dit de bedoeling van deze minister is geweest.

Achter resocialisatie zit de gedachte dat we jongeren niet afschrijven, maar dat we blijven inzetten op hun toekomst. Dat er aandacht is voor resocialisatie, lezen we ook terug in het regeerakkoord. Hoe wordt daarin voorzien voor wat betreft deze jeugdcriminelen? Is daarvoor een vernieuwende, intelligente aanpak bedacht? Het kan natuurlijk niet zo zijn dat deze minister het probleem hier en nu keihard aanpakt, maar dat wij hier straks, wanneer hij van zijn welverdiende pensioen geniet, zitten met crimineeltjes die via een vertraagde draaideur later toch weer op straat staan. Dat moeten we natuurlijk niet hebben. Ik denk dat de minister dat met mij eens is. De recidive-effecten van de aanpak van jeugdigen zijn niet bekend, stelt de Algemene Rekenkamer. Hoe kunnen we straks zien dat deze maatregelen ook op de lange termijn het door de hele Kamer beoogde effect hebben?

Gemeenten hebben terecht een belangrijke rol in de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen. Gemeenten kunnen als geen ander maatwerk leveren. De verhouding tussen ministerie en gemeenten roept echter nogal wat vragen op in mijn fractie. Het ministerie tuigt namelijk nogal wat op: er worden een landelijk actieteam en maar liefst tien regionale coördinatoren gecreëerd om de samenwerking en informatie-uitwisseling te versterken. Is dat niet wat fors? Het zijn immers de lokale driehoeken die moeten optreden tegen criminele jeugdgroepen. Hoe is die synergie, die verbinding? Daarnaast: gaat het hier om tijdelijke faciliteiten of worden het actieteam en de coördinatoren structureel onderdeel van de aanpak? Mijn volgende vraag heeft te maken met het preventieve aspect. Kunnen we binnenkort een stuk van de minister verwachten waarin hij aangeeft dat het ministerie van Veiligheid en Justitie samen met de ministeries van VWS vanuit de zorgkant en BZK vanuit de gemeentekant een op preventie gericht aanvalsplan gaat opstellen?

In het voorstel heb ik niets gelezen over geld. Dat is altijd goed, want dat betekent dat het niets kost. Dat geloof ik echter niet helemaal. Kan de minister toelichten wat dit kost en waar de dekking vandaan komt?

Ik kom nu op de bestuurlijke maatregelen. Gemeenten beschikken al over bestuurlijke middelen die ze bij overlast kunnen inzetten. Toch bestaat bij gemeenten de wens – anderen hebben dit ook al genoemd – om eerder te kunnen optreden dan nu is toegestaan. Is de minister voornemens om gemeenten meer ruimte te bieden? Kan hij tegemoetkomen aan de wensen van bijvoorbeeld burgemeester Van Aartsen? Of vindt de minister dat een combinatie van de al bestaande maatregelen voldoende effect heeft?

Zonder startkwalificatie voor de arbeidsmarkt belanden jongeren ruim vijf keer zo vaak op het criminele pad als jongeren die wel over een startkwalificatie beschikken. Dat is een interessant gegeven. Hier ligt een link tussen het ene departement en het andere departement. Wat vindt de minister bijvoorbeeld van het voorstel om aan voorwaardelijke straffen de plicht te koppelen om een startkwalificatie te halen? Hoe staan de bewindspersonen tegenover het voorstel van de gemeente Utrecht om de ISD-maatregel te gebruiken voor overlastgevende en criminele jongeren?

In het interruptiedebatje hebben we het al even gehad over de verschijningsplicht van ouders. Kan de minister of de staatssecretaris ingaan op het verhogen van de effectiviteit van deze maatregel? Daarmee zou namelijk het achterliggende doel, het realiseren van een gedragsverandering bij de ouders, worden gehaald.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun interventies. Ik bespeur dat het onderwerp een belangrijke prioriteit van ons allemaal is. Ik dank de afgevaardigden ook voor de constructieve wijze waarop de reacties zijn gegeven. Het blijkt dat we op één lijn zitten. Wel zijn er kritische kanttekeningen, maar dat is goed; dat houdt ons scherp voor wat betreft deze prioriteit. Dat is het allerbelangrijkste.

Ik heb vooraf twee punten, waarover geen misverstand moet bestaan. In de eerste plaats zijn er de 89 criminele groepen, waarvan 6 jeugdbendes. Dat is precies in de brief aangegeven. In de tweede plaats zijn er de hinderlijke en overlastgevende groepen. Die groepen, zo zeg ik tegen mevrouw Helder en anderen, worden telkens gemonitord.

Aan het begin van ons optreden, in de grote conferentie met burgemeesters, politie, Openbaar Ministerie en anderen in dit veld, hebben we een aantal heldere afspraken gemaakt op basis van de toen, in 2010, beschikbare Beke-gegevens. Deze gegevens vormden een prima erfenis van onze voorgangers. Die gegevens lagen klaar, maar waren niet opgepakt; er waren geen nadere afspraken met het veld over gemaakt. We hebben die afspraken toen wel gemaakt, met het hele veld. In onze prioriteitenbrief hebben we aangegeven dat de criminele jeugdgroepen een punt zijn, maar dat je dan wel moet weten om wie het gaat. Een enkele burgemeester vroeg: waarom doet u daar vier of twee jaar over, waarom kunt u dat niet in één klap doen? We hebben toen uiteindelijk voor de wijze weg gekozen. Het is inderdaad een zaak van de driehoeken van gemeente, Openbaar Ministerie en politie om afspraken te maken over deze taak. De aanpak van de overlastgevende en hinderlijke groepen is natuurlijk met name een taak van het lokaal bestuur. Er is afgesproken om dat allemaal inzichtelijk te laten blijven, zodat we er met elkaar op kunnen sturen.

In de brief is aangegeven dat ook de resterende 27 van de 89 criminele groepen worden aangepakt. Dat betekent niet dat er straks geen criminele groepen meer zijn. Wij leven immers in deze samenleving. Ook vóór die 89 groepen waren er natuurlijk nog andere groepen. Deze groepscriminaliteit gaat door. Daarom ben ik niet verontrust als ik beelden zie en in de kranten lees dat er nog meer van die groepen zijn. Natuurlijk zijn er meer, maar ik heb de gegevens daarover nog niet. Daar kom ik straks op terug. Ik meende dienstbaar aan de Kamer te moeten zijn en heb daarom, in afwijking van de normale monitorcyclus van drie maanden en in reactie op het verzoek van de Kamer om een brief, ten behoeve van dit overleg aan de politie gevraagd om een actuele stand van zaken. Die heb ik nu gegeven. De cijfers zijn echter op het moment van verschijnen al meteen weer anders, helaas. Dat is een kwestie van dynamiek. De situatie is niet statisch. Daarom heb ik in de brief heel zorgvuldig geschreven – ik heb er persoonlijk op gelet dat de werkelijkheid geen geweld wordt aangedaan – dat het na de aanpak van die 89 groepen, waarover ik later nog kom te spreken, niet klaar is. Natuurlijk is het dan niet klaar. We opereren met elkaar natuurlijk niet als gekke henkie door te suggereren dat het dan klaar zou zijn. De driehoeken moeten er bovenop zitten.

Er is nog geen methodiek ontwikkeld. De Beke-methodiek gaat natuurlijk door. Ik hecht eraan om mee te sturen met de driehoeken en om dat goed en scherp te doen. Daarvoor moeten we kennis hebben van de werkelijkheid en niets dan de werkelijkheid. Die 89 groepen waren het uitgangspunt; dat wilde ik aangeven. Daarna kijken we natuurlijk verder naar de nieuwe werkelijkheid.

Het persbericht was niet meer dan een weergave van de brief. Het persbericht was daarom kort. Het is gebruikelijk dat je als je een brief de deur uit stuurt, er een persbericht bij doet. Dat mag ook wel, niet om flink te doen maar om open, transparant en controleerbaar te zijn. De goede reacties uit het veld geven aan dat dit ook zo is opgevat. Dit is werk in uitvoering. Er zit hier niet een minister die over een jaar zegt: dat varkentje hebben we gewassen, klaar. Dit gaat helaas continu door. Dit is heel ingewikkeld. Ik reken keihard op de steun van de Kamer. Ik ben niet degene die flink is. Ikzelf ga ook geen felicitaties in ontvangst nemen als we straks goede vorderingen gemaakt hebben. Het gaat om de burgemeesters, de hoofdofficieren, de politiemensen en de andere mensen in de keten; die spelen de hoofdrol.

Ik zie niet zozeer een kritische benadering door of een verschil van inzicht met de burgemeesters van Amsterdam en Den Haag, integendeel. De burgemeester van Amsterdam, de staatssecretaris en ik werken minutieus samen. De commissieleden kunnen dat bij de staatssecretaris navragen. Die samenwerking is er ook met de burgemeester van Den Haag en trouwens ook met alle andere burgemeesters. Wij bieden hun een helpende hand. Daar is het landelijke actieteam ook voor. Het zou me niet verbazen als leden daarvan hier als publiek aanwezig zijn. Wij hebben alleen een faciliterende rol om dit tot stand te brengen.

De voorzitter: De heren Schouw, Dibi en Marcouch hebben vragen gesteld over het persbericht.

De heer Schouw (D66): Toen ik de minister hoorde, moest ik denken aan de muizenplaag die wij hier hebben. Het klonk een beetje alsof wij in 2010 89 muizen hadden en alsof wij er 62 hebben aangepakt, maar dat dit onverlet laat – dat zegt de minister ook – dat er intussen natuurlijk weer heel veel nieuwe muizen bij zijn gekomen. Die worden echter niet genoemd in het persbericht, want de minister gaat terug naar de historische gegevens. Ik kan het niet anders weergeven. Kan de minister dit verhelderen? Volgens mij kan de minister niet met zekerheid zeggen of er nu meer of minder dan 89 van die clubs zijn. Een tweede vraag is wat het woordje «aangepakt» betekent.

Minister Opstelten: Daar kom ik straks op terug, want dat vergt een precieze hantering. Dat heeft immers betrekking op het instrumentarium en het hele beleid en die wil ik straks apart bespreken.

Ik vind de cijfers zeer belangrijk en ik ben gewoon eerlijk; zo kent u mij ook. Wij zijn uitgegaan van 89 geregistreerde groepen. Ik heb mij eraan verbonden dat ik die 89 groepen zou aanpakken of, zoals mevrouw Helder zei, van de straat zou halen. Daar gaat het om. Dat heeft ook betrekking op de nazorg. Daarom zijn de staatssecretaris en ik hier schouder aan schouder aan boord. Ik wil precies zijn. Dit is niet zomaar een dossiertje dat je zomaar even behandelt. Daar is het veel te belangrijk voor. Daarom heeft de burgemeester van Amsterdam dit ook tot zijn topprioriteit verklaard. Wij hebben dat ook gedaan. De 62 groepen slaan op de 89 in 2010 geregistreerde criminele jeugdgroepen. Na 2010 zijn er ook nieuwe groepen bij gekomen. Ook die moeten direct weer worden aangepakt. Zo heb ik het ook in de brief geschreven. Ik kan nu niet garanderen dat er daarna geen groepen meer bij zijn gekomen. Dat staat ook in de publiciteit en dat vind ik prima. Daar komen wij op terug en dat houdt ons scherp. Dat staat ook in de brief. Wij zitten daar bovenop. Het zou mij, de heer Schouw kennende, zeer teleurstellen als hij zou denken dat er sinds 2010 geen verandering is opgetreden in dat aantal van 89 criminele jeugdgroepen. Dat moeten wij ook precies weten. Ten behoeve van dit overleg, om de Kamer te bedienen, heb ik de politie gevraagd om de huidige stand van zaken te geven. Die heeft de politie gegeven.

De heer Schouw (D66): De muizenplaag gaat natuurlijk gewoon door. Laat ik het positief formuleren: onbedoeld heeft de minister in ieder geval mij op het verkeerde been gezet door te zeggen dat de aanpak van jeugdbendes effectief is. Dat ging dus om de cijfers van toen. Het zou beter zijn geweest als de minister ook in kaart had gebracht wat er inmiddels weer bij is gekomen. Nu wekt hij de indruk dat het aantal van 89 is teruggebracht tot 37, maar dat is onzeker.

Minister Opstelten: 27.

De heer Schouw (D66): 27, maar dat is onzeker, omdat er geen nieuwe meting heeft plaatsgevonden.

Minister Opstelten: Dat heb ik ook in de brief aangegeven. Daarin staan twee dingen. Er is uitgegaan van het ook bij de Kamer bekende aantal van 89 groepen. Dat aantal van 89 is in de aanpak teruggebracht tot 27. Dat betekent dat 62 van die groepen zich niet meer als groepering manifesteren. Dat is de werkelijkheid; zo heb ik het ook van de politie gekregen. Ik heb vervolgens gezegd dat wij ervoor moeten zorgen dat er geen aanwas plaatsvindt. De driehoeken in de steden zitten hier bovenop, maar ik kan dit nu niet precies aangeven. Dat zullen wij echter absoluut gaan doen. U kent mij; ik zit hier hartstikke bovenop, want ik vind dit veel te belangrijk. Ik kan nu niet zeggen dat er maar 27 groepen zijn. Dat zou onjuist zijn, want dat kan ik niet waarmaken. Dat wil ik op dit moment ook niet waarmaken, want ik weet dat niet. Ik heb wel gezegd dat er cijfers komen waarin ook dit wordt meegenomen. De politie bereidt die cijfers voor. Bij de eerste monitor – die krijg ik per kwartaal – wil ik dit in beeld krijgen. Dat is belangrijk. Die informatie zend ik natuurlijk naar de Kamer met een brief, al of niet begeleid door een persbericht. Nederland mag dit immers ook weten.

De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Dibi met betrekking tot het persbericht, want de minister heeft aangegeven dat hij straks nog wil ingaan op de cijfers en op het geheel. We maken eerst dit stukje af. Ik probeer het een beetje te ordenen.

De heer Dibi (GroenLinks): Dan horen wij straks wat «aangepakt» precies betekent en beperk ik mij nu tot het persbericht. Waarom heeft de minister datgene wat hij nu met de Tweede Kamer deelt, niet in de brief en in het persbericht gezet? In Nederland is nu immers het beeld ontstaan dat er in Nederland in totaal 89 criminele jeugdgroepen waren en dat er daarvan binnen een periode van een jaar en een paar maanden nog maar 27 over zijn. Als de minister transparant wil zijn en een eerlijk en realistisch beeld wil geven, waarom heeft hij dit dan niet vermeld?

Minister Opstelten: Nogmaals: in de brief staat dit precies. Daarin staat dat wij aan het eind van 2012 met de totale monitor komen, dat wij erbovenop zitten en dat wij aanwas proberen tegen te gaan. Dat is het beeld. Voor de zomer heb ik dus een inventarisatie van de huidige stand van zaken met betrekking tot de criminele jeugdgroepen volgens de Beke-methode. Ik wil gevalideerde cijfers hebben; dus niet alleen de cijfers van de politie. Dit zijn cijfers van de politie, maar ik wil meer hebben. Ik wil dit gevalideerd hebben. Ik kom straks terug op de door de heer Marcouch genoemde punten, maar de Beke-methode geeft gevalideerde cijfers en heeft niet alleen betrekking op de criminele jeugdgroepen, maar ook op de hinderlijke en overlastgevende groepen. Dan hebben wij een volstrekt onafhankelijk beeld van de stand van zaken. Dat wil ik, daarmee wil ik mij presenteren en daarop wil ik sturen. Het blijft een momentopname. Het spijt mij zeer als ik bij de heer Schouw de indruk heb gewekt dat het meer was dan een momentopname, want meer is het niet. Het is echter wel belangrijk. In het kader van deze formule hebben de driehoeken absoluut ongelooflijk tempo gemaakt en hebben zij een focus laten zien. Zij hebben laten zien dat die aanpak effectief is en rendement heeft.

De heer Dibi (GroenLinks): Dit persbericht staat natuurlijk niet op zichzelf. Er is al langere tijd kritiek op het hele ministerie van Veiligheid en Justitie, dat constant met een herhaling van persberichten komt die een bepaald beeld creëren. Als je dat beeld een beetje afpelt, zie je toch een andere werkelijkheid. Kunnen wij de conclusie trekken dat de minister op dit moment niet weet hoeveel criminele jeugdgroepen er in Nederland zijn?

Minister Opstelten: Ik kan op dit moment niet zeggen hoeveel er nog precies zijn, naast de 89. Dat klopt; dat is het beeld. Ik heb van de politie dus wel de informatie gekregen dat van de 89 er 62 zijn aangepakt en dus niet meer als criminele jeugdgroep functioneren. Dat is een mooi cijfer. Vervolgens zegt men dat men erbovenop zit om te voorkomen dat er meer bij komen. Ik kan op dit moment echter niet zeggen hoeveel er, ondanks die aanpak, nog bij zijn gekomen, maar die informatie komt er wel aan.

Dit geldt ook voor wat er is gebeurd met degenen die zijn aangepakt. Die cijfers komen niet van de politie, maar van het OM. Wat is er met die jongeren gebeurd, waar zitten zij nu, wat is hun behandeling, welke nazorg is er, et cetera? Daar kom ik straks op terug. Ook die cijfers komen voor de zomervakantie.

De heer Marcouch (PvdA): Ik heb begrepen dat wij over die andere punten nog komen te spreken, maar ook wij hebben naar aanleiding van dat persbericht reacties uit het veld gekregen. Mensen in het veld hebben dat persbericht als een klap in het gezicht ervaren. De minister zegt hier iets heel anders. Komt er vandaag, na dit algemeen overleg, een ander persbericht?

Minister Opstelten: Nee, daar is geen enkele aanleiding voor. Ik heb in het persbericht een korte samenvatting gegeven van waar het in de kern om gaat, namelijk de aanpak van de 89 groepen. Dat was het onderwerp. Ik heb aangegeven wat daarvan komt. Verder heb ik in de brief zorgvuldig aangegeven dat wij hier bovenop zitten en dat er aan het eind van het jaar een monitor komt. Verder heb ik met de politie en met Bureau Beke afgesproken dat er voor het zomerreces een gevalideerd Beke-overzicht komt. Daarin worden de gegevens van 2010 doorgetrokken. Op die gegevens en op die transparantie hebben ik, het veld en de Kamer recht. Het tweede punt is dat wij de normale monitoring van de prioriteiten van de politie per kwartaal krijgen. Dit is een extra exercitie geweest, waar ik de politie dankbaar voor ben en die helemaal is gericht op de 89 groepen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het verbaast mij een beetje dat wij hier over persberichten communiceren, terwijl wij toch een brief met informatie hebben gekregen. Ik heb in mijn inbreng gezegd dat het gaat om de groepen die aangepakt zijn. Wij horen straks wat dat precies betekent; daar heb ik een aantal vragen over gesteld. In dezelfde brief staat echter ook dat nieuwe criminele jeugdgroepen direct in de kiem worden gesmoord. Mag ik uit die tekst in de brief afleiden dat het aantal nieuwe criminele jeugdgroepen in elk geval beperkt zal zijn?

Minister Opstelten: De inzet voor 2012 staat ook in de brief. We zijn natuurlijk extra alert op het ontstaan van eventuele nieuwe criminele jeugdgroepen. Als dat gebeurt, wordt er direct ingegrepen, zodat die ontwikkeling de kop in wordt gedrukt. Ik ben wel een beetje verrast en verbaasd over deze discussie, maar ik vind het ook niet erg, want dit houdt ons scherp. Daarom is dit ook heel belangrijk. Wij gaan die cijfers op twee manieren leveren: direct vanuit de politie en gevalideerd door Bureau Beke. Dan heeft de Kamer dit onafhankelijk in beeld gekregen.

De voorzitter: Mevrouw Kooiman heeft nog een vraag over het persbericht. Daarna wil ik de minister echt even wat meer laten vertellen over de cijfers in het algemeen.

Mevrouw Kooiman (SP): Zowel in het persbericht als in de brief staat letterlijk: «De concrete doelstelling is dat binnen twee jaar al deze 89 criminele jeugdgroepen zijn aangepakt.» Is de minister het met mij eens dat hij daarmee de illusie heeft gewekt dat er maar 89 jeugdgroepen zijn en dat er in de tussentijd niets bij is gekomen en dat hij ook de illusie heeft gewekt dat er in 2013 geen criminele jeugdgroepen meer zullen zijn?

Minister Opstelten: Nogmaals: dat heb ik niet gedaan, want ik heb mij gewoon gehouden aan onze prioriteit. In de officiële prioriteit gaat het om 89 groepen. Het door mij genoemde resultaat is gebaseerd op de huidige cijfers van de politie, die wij speciaal voor dit overleg hebben gekregen. Dat deel ik mee. Ik ben daar ook enthousiast over. Ik vind het ook belangrijk om het rendement van het overleg, de aanpak en met name de focus in steden te zien. Dat wordt ook onderschreven door de burgemeesters. Dat neemt niet weg dat er geen stilstand is en dat er ook geen aanleiding is om hier enorm zorgelijk over te zijn, want we gaan enorm verder met die focus. Wij hebben in de brief bewust aangegeven dat dit natuurlijk werk in uitvoering, een long distance run en een lange marathon is. De cijfers met betrekking tot de jeugdcriminaliteit gaan de goede kant uit. Ik denk aan het WODC-rapport, maar er zijn ook andere rapporten te noemen. Die hebben wij bewust genoemd. De cijfers gaan hard de goede kant uit. Dat moeten wij ook met elkaar vaststellen. Dit is een stootje in die richting. Dat zeg ik niet om stoer te doen, want dat komt mij niet toe. Dat is aan de driehoek: de burgemeesters, de politie en het Openbaar Ministerie. Die eer hoort daar thuis, want zij staan met hun poten in de modder en krijgen dit voor elkaar. Wij doen niet meer dan faciliteren. Ik vind het mijn plicht om gewoon even door te drukken en de Kamer in dit overleg de stand van zaken te laten zien. Dat heb ik niet gedaan omdat ik bevreesd zou zijn dat het anders niet goed zou komen. Als men dat denkt, kent men mij niet. Ik wilde de Kamer gewoon informeren over die 89 groepen, want daar staan wij voor.

De voorzitter: Ik stel voor dat de minister het blokje afmaakt over de cijfers met betrekking tot de groepen, voor zover hij daar nog aanvullende informatie over wil verstrekken, en om hem daarna eventuele vragen te stellen.

Minister Opstelten: Ik heb natuurlijk al veel gezegd, maar elk kwartaal ontvang ik van het Openbaar Ministerie en de politie landelijk en per regio informatie over het aantal aangepakte groepen uit de nulmeting van november 2010. Ik maak afspraken met het OM en de politie om voor de zomer landelijk en per regio een inventarisatie van alle criminele groepen te maken. Vervolgens zal ik dat laten valideren door de shortlistmethodiek van Bureau Beke. Dat geldt dus ook voor de nieuwe groepen. Eind 2012 is de start van de evaluatie van de aanpak. Natuurlijk zullen wij ervoor zorgen – daar is naar gevraagd – dat de Kamer het resultaat van 2012 in januari krijgt, zodat zij dat meteen weet. Dat zullen wij afspreken, want dat is een terechte vraag. Zie ook bladzijde 2 van de voortgangsbrief. Daarin wordt aandacht besteed aan het totaaloverzicht van alle criminele, hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen. Half juni 2012 heeft het OM inzichtelijk wat de strafrechtelijke interventies met betrekking tot de leden van de aangepakte criminele jeugdgroepen uit de nulmeting zijn geweest. Die informatie wordt dan aan mij geleverd. Ik zal de Kamer die informatie samen met de monitor van de politie op dat moment doen toekomen.

De voorzitter: Ik wil de minister het blokje over de cijfers even laten afronden zonder al meteen aanvullende vragen toe te staan.

Minister Opstelten: Mevrouw Van der Burg vroeg waarom de 27 buiten schot zijn gebleven. Dat is een kwestie van lokale prioriteiten. Ik laat die prioriteiten ook daar liggen. De lokale driehoek heeft zicht op de jeugdgroepen. Daar wordt geprioriteerd. De driehoek start natuurlijk met de zwaarste categorie, de jeugdbendes. De politie rapporteert dat die zijn aangepakt. Deze 27 jeugdgroepen worden natuurlijk ook aangepakt. Dat is zeker niet eenvoudig, maar alle criminele jeugdgroepen komen aan de beurt. Geen enkele burgemeester, hoofdofficier of korpschef tolereert nog een criminele jeugdgroep.

Ook tegen de heer Dibi heb ik iets over de cijfers gezegd. Waar komt de daling vandaan? Die daling is op zich interessant, maar voor mij niet verrassend, want die daling is al een tijd aan de gang. Verschillende onderzoeken geven aan dat de criminaliteit onder jongeren afneemt. Dat is in lijn met de daling die ook bij volwassenen zichtbaar is. Op dit moment is moeilijk vast te stellen wat de precieze oorzaken hiervan zijn. Ik denk dat dit komt door een in de kern gefocuste, aangepaste inzet, zoals in Amsterdam is te zien. Vroeger werkten daar veel instanties naast elkaar, maar nu werken zij met elkaar. Dat doet men ook in Den Haag. Ik ben in beide steden bij het werkbezoek intensief in het diepe gegooid om dit allemaal te zien. Die inzet maakt de aanpak effectiever. Het lijkt erop dat elementen in het beleid van de afgelopen jaren gewoon hun vruchten afwerpen. Ik noem daarbij een paar punten: vroegtijdig ingrijpen, risicotaxaties, effectieve interventies en nazorg, maar ook de ISD en kwaliteitsverbetering in de jji's, waarop de staatssecretaris ongetwijfeld zal ingaan.

Er is ook gevraagd om inzicht in de leeftijdsopbouw van de jeugdgroepen. De jeugdgroepen zijn divers. De leden variëren van erg jong tot volwassen. De sleutelfiguren van overlastgevende en criminele jeugdgroepen zijn vooral tussen de 18 en 25 jaar. Dat zijn zogenaamde «jongvolwassenen». Het wetsvoorstel van de staatssecretaris over het adolescentenstrafrecht biedt een nog betere gelegenheid om ook die categorie op maat af te straffen.

Er zijn drie soorten interventies die in een aanpak worden ingezet, ten eerste de strafrechtelijke interventies: straf en maatregel, zoals detentie, een scherp toezicht, behandeling, leer- en werkstraffen, gebieds- en samenscholingsverboden enzovoorts. Ten tweede zijn er de domeingerichte interventies, zoals hulp aan gezinnen, begeleiding bij de opvoeding, cameratoezicht, observatieteams, samenscholingsverboden op pleinen en portieken. Ten derde zijn er de groepsgerichte interventies: groeps- en samenscholingsverboden, groepsaansprakelijkheid en meldingsplicht. De politie zegt – die informatie heb ik gekregen en die laat ik valideren door Bureau Beke – dat die criminele groepen door deze aanpak niet meer als zodanig opereren. Dat zijn de feiten en dat vind ik goed. Deze informatie wordt natuurlijk, zoals gezegd, op een rij gezet door het Openbaar Ministerie en is half juni beschikbaar. Die hele methodiek was er niet; die hebben wij ingezet en opgebouwd. Een vorm van registratie is er niet, maar wij moeten dit wel weten om zichtbaar te maken wat effectief is en hoe dat komt. Ik wil dit ook weten om waar te kunnen maken dat men van de straat moet – dat vindt iedereen – en dat de daders vervolgens ook een aanpak krijgen en terugkeren naar de samenleving, zodat de samenleving niet opnieuw last van hen krijgt. Dit moeten wij zichtbaar maken. Dat waren mijn opmerkingen over de cijfers.

De heer Marcouch (PvdA): Eigenlijk hadden wij eerst een ordevoorstel moeten maken om met elkaar een gemeenschappelijke taal af te spreken, zodat wij zouden kunnen begrijpen wat de minister zegt. De minister spreekt van «criminele groepen» of «criminele bendes». Ik ken geen Nederlands onderzoek naar «bendes». De minister heeft in het vorige rondje beloofd om de door hem gehanteerde begrippen te verklaren. Wat is «aangepakt», wat zijn «bendes» en wat zijn «criminele groepen»? Anders verstaan wij elkaar niet. Vervolgens constateer ik nog steeds dat de minister eraan vasthoudt – dat is natuurlijk afhankelijk van de definitie van «aangepakt» – dat er nog maar 27 groepen zijn. Natuurlijk kunnen er andere groepen ontstaan, maar ik maak hieruit op dat de minister nog steeds achter zijn persbericht staat. Daarin staat die andere 67 groepen als het ware afgeschreven kunnen worden: burgers, hulpverleners en politieagenten, jullie kunnen iets anders gaan doen, want die 67 groepen zijn opgeruimd en we kunnen nu met de 27 groepen aan de slag. Natuurlijk moeten wij daarbovenop zitten, want er komen misschien wel andere groepen. Dat is wat de minister zegt. Ook voor de veiligheid is het, zoals de minister zelf ook zegt, van belang dat wij zeer zorgvuldig communiceren over dit onderwerp. Ik krijg hier dus graag helderheid over.

Minister Opstelten: Ik dacht dat wij dit punt achter de rug hadden, maar we komen er weer op terug. Er is de brief. Naar aanleiding van dit debat is de prioriteit van de 89 groepen aangegeven. Daarvan zijn er 62 aangepakt; dat zijn de politiecijfers. Ik heb aangegeven hoe ik daarmee omga. We hebben in de brief ook keurig aangegeven dat wij hier bovenop zitten. Iedereen doet dat. Ook die gegevens komen van de politie. Ik ga dit, zoals gezegd, valideren. We blijven dit continu monitoren. Laten wij nou niet doen alsof criminaliteit door jeugdgroepen niet al vanaf Adam en Eva een gegeven. De definities zijn niet meer dan de Beke-definities. Ik wil de heer Marcouch die definities nog wel een keer geven. Ik was opgetogen over zijn zeer goede eerste termijn, omdat hij deze hele zaak vierkant steunde. De jeugdbendes zijn een verbijzondering van criminele jeugdgroepen. Zij zijn van de gemiddelde criminele jeugdgroep te onderscheiden door een hechte georganiseerdheid en de gesloten en hiërarchische structuur. Volgens mij hoef ik dat nauwelijks uit te leggen aan de heer Marcouch. Van de 89 criminele jeugdgroepen die eind 2010 in beeld waren, zijn er zes gekwalificeerd als «jeugdbendes». Dat staat ook in de brief. Een criminele jeugdgroep bestaat in ieder geval voor een deel uit jongeren die behoorlijk op het criminele pad zijn geraakt. Zij zijn al vaker met de politie in aanraking gekomen. Kenmerkend voor een dergelijke groep is dat zij meer en meer criminaliteit pleegt voor het financiële gewin in plaats van voor de kick of het aanzien. Deze jongeren scoren ook hoog bij de delicten waarbij ook de andere twee typen groepen hoog scoren. De feiten zijn echter ernstiger en zij schrikken ook niet terug voor het gebruik van geweld.

De heer Marcouch plaatste een kritische kanttekening bij de Beke-methode op het punt van de administratieve lasten. De shortlistmethodiek is een hulpmiddel om jeugdgroepen in beeld te hebben. De methodiek moet absoluut niet te veel bureaucratie opleveren. De beschikbare werktijd van de politie moet natuurlijk vooral ingezet worden voor het werk op straat, maar de groepen zijn dan wel in beeld en we hebben dan een eenduidige, vergelijkbare aanpak.

De heer Marcouch (PvdA): Ik doe nog een poging, want ik krijg echt geen antwoord op mijn vraag. Ik weet heel goed wat wij onder «een bende» verstaan. De kritiek op de Beke-methode was ook de kritiek van de jeugdofficieren. Die kritiek herken ik ook in de praktijk. Het is een instrument, maar het wordt op dit moment blijkbaar toegepast alsof dit hét middel is. De minister heeft de ambitie om die criminele groepen aan te pakken. Ik ben daarbij zijn bondgenoot, maar als de minister zegt dat hij die 62 groepen heeft aangepakt, wil ik van hem horen – daar is hij minister van Veiligheid en Justitie voor – of dit betekent dat het Openbaar Ministerie deze jongens heeft opgespoord, opgepakt en opgesloten en dat zij daarom van de straat zijn en van de lijst afgeschreven kunnen worden. Verstaat de minister dit onder «aangepakt» of is «aangepakt» een administratieve term die inhoudt dat er 62 plannen zijn gemaakt om aan de slag te gaan? Daar zit een wezenlijk verschil tussen.

De voorzitter: Even voor de orde: de heer Marcouch heeft de minister gevraagd of hij de definities kon geven. Dat heeft de minister gedaan, maar de heer Marcouch heeft nog een aanvullende vraag ten aanzien van de cijfers.

Minister Opstelten: Ook daar heb ik al antwoord op gegeven, maar ik doe dat graag nog een keer. Het Openbaar Ministerie komt half juni met alle cijfers en gegevens over wat er precies is gebeurd met de 62 groepen die zijn aangepakt. Dat is niet administratief. Ik wil dat precies weten. Ook de mensen in het land, de driehoeken en de steden willen dit weten en ik moet hierover ook verantwoording afleggen aan de Kamer. Dat doe ik graag, want dan kunnen wij het proces volgen. Dat systeem was er nog niet. Ik heb ook geen belangstelling voor administratieve maatregelen. Het gaat mij om effectieve maatregelen en wij moeten zien wat er is gebeurd met degenen om wie het gaat en die deze groepen vormen, wat de ingrepen zijn en welk instrumentarium daarvoor is ingezet. Daar zijn natuurlijk keuzes in gemaakt. Ik heb ook al aangegeven wat op dit punt de mogelijkheden zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb gevraagd waar die kinderen of jongvolwassenen dan gebleven zijn. Begrijp ik het goed dat die cijfers half juni boven de tafel zijn en wanneer krijgt de Kamer die cijfers uiterlijk? Krijgen wij die cijfers nog voor het zomerreces?

Minister Opstelten: Zeker. De Kamer krijgt die cijfers zo snel mogelijk. Ik krijg die cijfers en ik zal daarover een brief schrijven met mijn analyse van die cijfers en met de conclusie die ik daaruit trek. Dat krijgt u absoluut voor de zomer.

De heer Dibi (GroenLinks): Dit luistert nauw. Ik heb twee vragen over de 62 criminele jeugdgroepen. Zijn alle individuele leden van die 62 jeugdgroepen van de straat, dus in detentie, of gaat het bijvoorbeeld ook om gebiedsverboden? De tweede vraag is: kunnen leden van de 62 «opgerolde» jeugdgroepen inmiddels ook in nieuwe groepen zitten?

Minister Opstelten: Het antwoord op de eerste vraag is: niet alle leden. Dat was in de kern natuurlijk ook de vraag van de heer Marcouch. Dat komt in die OM-cijfers naar voren; daarin kunnen wij dat precies zien. Dit wordt daarna weer gevalideerd door de Beke-methodiek. Wat was het tweede punt ook alweer?

De voorzitter: Of zij in nieuwe groepen zijn opgenomen.

Minister Opstelten: Dat zou ik niet goed vinden, maar – ik moet heel precies zijn – ik kan dat niet uitsluiten. Ook dit zullen wij natuurlijk zichtbaar maken. Dit zou natuurlijk precies zijn wat wij niet willen, want zij moeten van de straat af en vervolgens een straf of een behandeling krijgen, waardoor zij bij terugkeer in de samenleving niet in dezelfde fouten vervallen.

De voorzitter: Nog een korte aanvullende vraag. Daarna komt de heer Schouw en daarna wil ik het blokje over de cijfers beëindigen.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik betrap mijzelf toch op enige irritatie, want de minister zegt nu ineens dat zij van de straat af moeten. Dat betekent dat zij nog niet van de straat af zijn. Ik kan tot nu toe in ieder geval twee conclusies trekken. De minister weet niet hoeveel criminele jeugdgroepen er in Nederland zijn en hij weet niet wat er is gebeurd met de 62 jeugdgroepen die zogenaamd zijn opgerold. Mijn laatste conclusie is dan dat het hele persbericht een onzinpersbericht was. De minister weet niet eens hoeveel van die groepen er zijn en hij weet ook niet wat er met de individuele leden is gebeurd. Zij kunnen nu in andere groepen zitten. Zij kunnen ook een gebiedsverbod opgelegd hebben gekregen, maar er kan ook helemaal niets met hen zijn gebeurd.

De voorzitter: Wat is uw vraag? U maakt er een tweede termijn van.

De heer Dibi (GroenLinks): Waarom misleidt de minister op deze manier?

Minister Opstelten: Dat kan de heer Dibi bij deze problematiek niet serieus bedoelen. Ik heb een- en andermaal duidelijk gemaakt dat wij een afspraak hebben over de 89 groepen. Ten behoeve van dit overleg heb ik informatie van de politie gevraagd. In die informatie zit de score zoals die is aangegeven. Die staat in de brief en ook keurig in het persbericht, want daar heeft iedereen recht op. Vervolgens staat de wereld, net als sinds Adam en Eva het geval is, niet stil. Dat zouden de heer Dibi en de zijnen toch moeten weten. Dit betekent dat ik dit nu niet precies op basis van cijfers kan zeggen. Daar ben ik eerlijk over, want niemand kan dat. Het tweede punt is dat wij natuurlijk nooit iets kunnen uitsluiten. Als ik dat wel zou doen, zou ik niet deugen. Als de heer Dibi mij vraagt of ik ervoor kan instaan dat iedereen die is aangepakt, nu niet meer terugkeert, kan ik daar niet tot aan de laatste situatie voor instaan. Dat kan niemand in dit land. Ik kom wel met het instrumentarium van hoe wij de 62 groepen hebben aangepakt. Daar wil ik, als dat kan, ook nog wel wat meer over zeggen.

De voorzitter: We gaan nog even naar de heer Schouw, als hij nog een vraag heeft. De kritiek is immers helder, net als het verweer. Ik wil ook graag de andere punten nog aan de orde stellen.

De heer Schouw (D66): De kritiek is inderdaad helder, maar ik probeer wel te bekijken of wij tot een oplossing kunnen komen. De betrouwbaarheid staat immers een beetje ter discussie. Ook de validiteit staat ter discussie. In de hele brij van cijfers is er gelukkig ook een heel betrouwbaar baken, vlak naast het ministerie van Veiligheid en Justitie, namelijk het WODC. Kunnen wij die hele cijferbrij en de beleidsmatige interpretatie daarvan niet tot de taak van het WODC rekenen in plaats van tot de taak van schrijvers van persberichten? Op die manier zou in elk geval mijn vertrouwen in die cijfers worden vergroot.

Minister Opstelten: Ik denk dat wij twee dingen van elkaar moeten onderschrijden, want anders praten wij te veel over evalueren en cijfers. Het gaat mij om de focus, de aanpak en de oplossing van de problematiek. Ik vind het belangrijk om ten aanzien van de totale problematiek eind van dit jaar ook gebruik te maken van die hulp; ik denk dat dit ook normaal in de lijn zit. Op dat punt wil ik de heer Schouw enorm tegemoetkomen, want hier hecht ik ook aan. Ik wil gevalideerde gegevens zien. Bij de evaluatie van de aanpak zal ik het WODC vragen om daarnaar te kijken. Dat is prima. Dat vind ik een duidelijke oplossing. Ik wil niet anders dan gevalideerde gegevens. Ik heb niet anders gedaan dan ten behoeve van dit overleg vragen: Mieke, geef snel en los van de monitor de stand van zaken. Die hebt u gekregen, niet meer en niet minder. Zeg dan ook een keer «dank u wel». Dat hoeft niet, maar dat mag wel.

De voorzitter: We gaan niet meer uitlokken. We gaan een ander onderwerp bij de kop pakken.

Minister Opstelten: Het WODC komt eraan.

De voorzitter: Het WODC komt eraan. Nu gaat de minister voort, want ik hecht eraan dat ook de staatssecretaris zijn aandeel kan leveren.

Minister Opstelten: Heel graag. Wij hebben al het nodige gezegd over wat er is aangepakt. Ik kan dat nog eens kort samenvatten, want mevrouw Helder vroeg naar de tuigdorpen en de campus. Voor de harde kern en de leden van de criminele jeugdgroepen hebben wij tuigdorpen. Dat zijn eigenlijk onze gevangenissen en jeugdinrichtingen. Het doel is om de criminelen af te straffen en de samenleving te beschermen. Campussen werken niet, zoals ik al eerder heb gezegd. De staatssecretaris zal daar natuurlijk op ingaan. De kosten wegen niet op tegen de baten. Dit is uitgebreid geëvalueerd en besproken met de Kamer. De werkzame bestanddelen maken onderdeel uit van de behandel- en resocialisatieprogramma's.

Mevrouw Helder vroeg ook of het betrekken van minderjarige kinderen door meerderjarigen zwaarder kan worden bestraft. De rechter houdt daar in de praktijk rekening mee. Binnen de strafmaat zal de rechter in de praktijk zwaarder straffen als een meerderjarige crimineel een minderjarige betrekt bij crimineel gedrag.

Mevrouw Helder vroeg ook of alleen crimineel gedrag in een criminele jeugdgroep wordt afgestraft. Nee, crimineel gedrag wordt afgestraft. Het maakt niet uit of dat plaatsvindt in een hinderlijke, overlastgevende of criminele jeugdgroep. Dat vraagt om een intensieve samenwerking, in de eerste plaats tussen de politie, het Openbaar Ministerie en de burgemeesters. Opsporen, vervolgen, straffen, waar nodig behandelen en goede nazorg vragen om hard werk, om focus en om vasthouden. Daar zijn wij nu mee bezig.

De heer Çörüz en mevrouw Helder hebben gepleit voor het inzetten op groepsaansprakelijkheid en op mogelijkheden om de leden van een groep aan te pakken. Op 20 februari 2012 heeft de staatssecretaris de Kamer geïnformeerd over de groepsaansprakelijkheid in het kader van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Wij hebben daar zo nu en dan intensief over gedebatteerd. Bij openlijke geweldpleging in een groep is strafrechtelijk optreden tegen elk individu mogelijk, ook als het individu zelf geen geweld heeft gebruikt. Artikel 141 biedt die mogelijkheid. Joelen, het ballen van vuisten en aanmoedigen zijn voldoende. Het huidige wettelijke kader geeft hiervoor voldoende handvatten. Dit bekijken wij natuurlijk ook bij de evaluatie van de Voetbalwet, die voor de zomer beschikbaar komt. Bij de rechter dienen ook enkele actuele situaties. Daarbij zal binnen een groep ook sprake zijn van duidelijke verschillen in de strafuitspraken door de rechter. Vanuit het departement bekijken wij met veel belangstelling hoe de rechter zich opstelt ten opzichte van de rellen bij FC Utrecht-FC Twente.

Dan kom ik op de vraag van mevrouw Van der Burg over de participatie van broertjes en zusjes. Ik wil daarover graag geïnformeerd worden. Er zijn tal van redenen om broertjes en zusjes te betrekken in de aanpak, om systeemgericht te werken. Als er sprake is van een crimineel broertje of een criminele vader, moeten we zo snel als mogelijk toezien op het gezin. De praktijk is overigens dat gezinnen in de meeste gevallen blij zijn met toezicht en bijvoorbeeld ondersteuning in de opvoeding. Daar ligt de basis van de nieuwe aanpak om criminaliteit te voorkomen. Een stevige aanpak van criminele en overlastgevende jongeren heeft ook een preventieve werking op die broertjes en zusjes, dat merk je in die groepen.

Mevrouw Helder en de heer Marcouch hebben gevraagd naar de inzet bij de aanpak van de overlastgevende of hinderlijke groep, waarover ik al het nodige heb gezegd. Ik wil de verantwoordelijkheid uiteraard daar laten liggen waar deze thuishoort, en dat is lokaal, maar we willen wel weten hoe het loopt. Dat willen de gemeenten met de lokale driehoek weten, maar ik ook, om dat met elkaar goed te kunnen sturen, zodat de daling in de cijfers zal doorzetten.

De regie op die groepen gebeurt door de gemeenten. Mijn main focus ligt wel bij de criminele groepen, zoals we hebben afgesproken. Op grond van deze verantwoordelijkheden is er nu ook veel inzet op hinderlijke of overlastgevende groepen, omdat voorkomen moet worden dat deze doorgroeien tot een criminele groepering. De gemeenten zijn actief en wij geven ondersteuning. Er zijn tien regiocoördinatoren en er is een databank van de aanpakken bij het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Er zijn bijeenkomsten voor kennisuitwisseling. Op lokaal niveau wordt men geholpen om het beleid uit te voeren.

Mevrouw Kooiman vroeg hoe de aanpak zich verhoudt tot de blijvende last bij de burger. De aanpak van jeugdgroepen moet ook leiden tot afname van onveiligheidsgevoelens. Uit de Integrale Veiligheidsmonitor blijkt dat het percentage burgers dat overlast heeft door groepen jongeren, in de afgelopen jaren is gedaald. Mijn doelstelling is om dat in de komende periode terug te brengen naar 10%.

De heer Çörüz (CDA): De minister is heel snel bezig, maar ik heb nog een vraag over die groepen. Ik noemde een concreet voorbeeld in Utrecht. Wij hebben een brief van het college van B en W gekregen over politieagenten die in gesprek gaan met groepen. Als die politieagenten weggaan, worden zij nagejoeld, beledigd, etc. De minister zegt dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt, maar zij komen er dus niet uit. Wat kan hij die gemeenten daadwerkelijk aanreiken? Kan de minister de gemeenten iets aanbieden in dat grijze gebied van gedrag dat nog net niet onder het strafrecht valt, maar waardoor het gezag van de agenten ontzettend wordt aangetast?

Minister Opstelten: Dat is iets wat de tien regiocoördinatoren kunnen doen. Zij zijn oppiepbaar, maar wachten niet tot er gepiept wordt. Als er een probleem is, zoals het probleem dat u zichtbaar maakt, vragen zij om dat aan te pakken en helpen daarbij op lokaal niveau. U noemt een voorbeeld in Utrecht van ondermijning van het openbaar gezag. Wij zijn het er natuurlijk allemaal over eens dat dit voorkomen dient te worden. Er is ook ambtelijk overleg tussen het ministerie, de gemeente Utrecht en de politie om tot een zo goed mogelijke inzet van het bestaande instrumentarium te komen. Ook wordt er gekeken naar een eventuele aanpassing van de Utrechtse APV. Daar bestaat het faciliteren van die driehoeken door ons uit. Ik vertrouw erop dat er binnenkort een werkbare oplossing is gevonden.

De heer Çörüz (CDA): Dat doet mij deugd, maar het speelt zich natuurlijk niet alleen in Utrecht af, maar ook in Den Haag etc. Er moet een aanvulling komen in de APV of in andere regelingen voor dat grijze gebied, dat nog net niet onder het strafrecht valt, maar ontzettend gezagondermijnend is.

Minister Opstelten: Als daar aanleiding voor is, is een suggestie om een brief aan alle burgemeesters te sturen, zoals wij in ander verband ook hebben gedaan, dat zij er verstandig aan zouden doen om de APV als volgt aan te passen. Dat wordt door de regiocoördinatoren uitgewisseld in zo'n actieteam en dan komt het bij mij terecht en dan kan ik een brief daarover schrijven.

Mevrouw Van der Burg vraagt naar de inzet van de gemeenten. Er komen niet veel vragen over extra instrumenten. Naar mijn mening is dat ook niet de kern. Ik noem vier belangrijke punten. Het eerste is bestuurlijke regie om daadkracht te organiseren, maar ik denk dat deze aanwezig is. Het tweede is om de troepen te mobiliseren en de samenwerking te organiseren tussen al die instanties, zoals in Amsterdam gebeurt. Het derde is om goede mensen op de aanpak te zetten. De stadsmarinier is genoemd. De kern is natuurlijk om iemand de verantwoordelijkheid te geven. Het vierde punt is om focus aan te brengen en vast te houden. Dit is een long distance run, een echte marathon. Je moet vasthouden, vasthouden, vasthouden en je niet laten afleiden, want dit is niet voor niets een punt waarbij we het eens zijn over de focus. Persbericht of geen persbericht, we zijn het erover eens dat we dit moeten oplossen. Dat is de kern van het verhaal.

Mevrouw Kooiman vroeg naar de reactie op de bezuinigingen bij de gemeenten. Ik wil niet ontkennen dat deze er zijn. We zijn open over de Van Montfransgelden en ik kan er meer noemen, ook op het terrein van collega's. That's it. Wij zijn daar heel open over. Tegen de heer Schouw zeg ik dat onze inzet binnen het budget van het departement budgettair neutraal is. Er is een veiligheidsbudget voor de gemeenten, de politie en het Openbaar Ministerie. Daarbinnen is dit de prioriteit, daar gaat het om. Gelukkig hebben we daar geen discussie over. Niemand vraagt om geld. Het gaat om focus aanbrengen en dat heeft iedereen gedaan.

De heer Çörüz heeft gevraagd naar de patser- of pluk-ze-aanpak. Dit is een van de instrumenten die worden ingezet door de politie en het Openbaar Ministerie. Dat zullen we ook wel zichtbaar maken in de rapportage van het Openbaar Ministerie. Ik ken de belangstelling daarvoor. De pluk-ze-aanpak wordt ook ingezet bij de jeugd, bijvoorbeeld in Eindhoven. Ik denk ook aan het conservatoir beslag ter genoegdoening van het slachtoffer, als patsers slachtoffers maken. Dat is echt een goed punt dat de heer Çörüz heeft ingebracht.

De heer Marcouch heeft terecht een vraag gesteld die altijd gesteld moet worden, namelijk of er voldoende politiecapaciteit is om de doelstelling te halen. Deze prioriteit is niet nieuw, dat is duidelijk, maar het is een van de prioriteiten die is afgesproken tussen politie, burgemeesters en Openbaar Ministerie. Zoals bekend is mijn opvatting niet om een blik agenten open te trekken. Dit is het aantal dat we hebben, zeg ik maar even tegen de heer Dibi, voordat hij toch terugkomt op zijn voornemen, maar ik zie dat hij dat deze keer niet doet, en dat is heel plezierig. Het gaat om kwaliteit, om slimmer en effectiever te werk te gaan, ook wanneer er straks een nationale politie zal zijn. Dat is mijn bijdrage in eerste termijn.

De voorzitter: Twee korte vragen, want ik hecht er zeer aan dat de staatssecretaris de gelegenheid krijgt om de aan hem gestelde vragen te beantwoorden.

De heer Schouw (D66): Ik heb geboeid geluisterd naar de minister, maar samen met heel veel mensen in de zaal heb ik zicht op de draaideur, als de minister begrijpt wat ik bedoel. Ik heb in mijn inleiding ook aandacht gevraagd voor preventie, maar ik heb daar geen antwoord op gekregen van de minister.

De voorzitter: De minister zegt dat de staatssecretaris daar zo meteen op ingaat, dus daar wil ik dan de aandacht voor vragen.

De heer Schouw (D66): Laat ik van mijn hart geen moordkuil maken, het is belangrijk om van de minister te horen dat hij naast het hele verhaal over repressie, waar we nu bijna een uur naar luisteren, ook zegt dat deze wel in balans moet zijn met preventie, want anders blijft die draaideur openstaan en dat willen we niet.

Minister Opstelten: Ik heb het in mijn bijdrage ook genoemd, maar ik wil het nog wel een keer zeggen, zo kent de heer Schouw mij ook. Ik heb het altijd over de hele keten en daarin is preventie heel belangrijk. Daarover hoeft geen twijfel te bestaan. Ik heb ook gezegd: zo vroeg mogelijk ingrijpen. Preventie is heel belangrijk in onze methodiek, maar wij moeten ook een aantal afspraken maken over repressie. Daar moet je voor kunnen staan. We zijn er allemaal voor om criminele jeugdgroepen aan te pakken, maar preventie is in de hele jeugd- en veiligheidsproblematiek een belangrijk thema, daar kan de heer Schouw op rekenen. Het is goed om hem daarin ook een bondgenoot en een steunpilaar te laten zijn.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De minister zei dat er eigenlijk geen klachten zijn in de lokale driehoek over het instrumentarium dat er nu is. Mijn concrete vraag was of dat nu compleet is. Voor zover de minister dat kan zeggen, is het antwoord daarop «ja». Mijn tweede vraag is of de minister, als verantwoordelijke bewindspersoon, die de regie daarover heeft, vindt dat de lokale driehoeken die instrumenten voldoende kennen en inzetten. Er is wel eens discussie over dat er om een instrument wordt gevraagd dat er allang is, maar dat onbekend is. Hoe beoordeelt de minister dat?

Minister Opstelten: Ik heb geen echt zware geluiden gehoord dat dit of dat er zou moeten zijn, maar het is dynamisch, dus dat kan veranderen. Er kunnen verschillen zijn. Daarom heeft het departement dat actieteam ingezet, zodat er per regio een coördinator actief is die ook opgepiept kan worden. Het is belangrijk dat er cijfers zijn over hoe het er in de verschillende regio's voor staat. Daar kun je mede op sturen door de burgemeesters en de hoofdofficieren via de eigen lijnen daarop aan te spreken.

De voorzitter: Dan geef ik nu het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Het is een onderwerp dat ons zeer bezighoudt. Ik geloof dat er zojuist zelfs een regiocoördinator werd opgepiept op de eerste rij. Ik heb daar met belangstelling naar zitten kijken, maar dat terzijde. Wat de minister zegt, klopt helemaal.

Gezien de tijd zal ik direct beginnen met het beantwoorden van de vragen. De heer Marcouch heeft mij twee vragen gesteld over een onderwerp dat hem bijzonder bezighoudt, namelijk hoe het staat met de uitvoering van de motie over de terbeschikkingstelling van het onderwijs. Ik heb in mijn brief van 25 juni over het adolescentenstrafrecht aangegeven dat terbeschikkingstelling van het onderwijs als bijzondere voorwaarde wordt opgenomen in de wet, en dus niet als maatregel. De reden daarvoor hangt samen met de vraag van de heer Çörüz over wat de problemen zijn bij de gedragsbeïnvloedende maatregel (gbm). Je ziet dat leden van de zittende magistratuur niet altijd een gbm opleggen. Uit de consultaties over het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht is naar voren gekomen dat terbeschikkingstelling van het onderwijs als bijzondere voorwaarde en als onderdeel van de straf meer recht doet aan het voorstel van de heer Marcouch. Dat is een concrete uitwerking van de toezegging die ik bij de begrotingsbehandeling van 2011 heb gedaan. Daar zijn wij druk mee bezig.

Ik zeg erbij dat het conceptwetsvoorstel over adolescentenstrafrecht eind 2011 in consultatie is gegeven. Voor de zomer zal het daaruit komen en dan gaat het naar de Raad van State. Na de zomer zal het aan de Kamer worden toegezonden. Een van onze taken is om te inventariseren welke knelpunten er bij de feitelijke uitvoering zijn, een soort smalle impact assessment. Ik ben daarover in gesprek met de minister van OCW, dus daar is een oplossing te vinden.

De heer Marcouch heeft ook gevraagd naar de uitvoering van zijn motie over sociaal verhoor. Ik zal de uitvoering van die motie betrekken bij het verzoek van de CDA-fractie om onderzoek te doen naar de positie van ouders in het strafproces. Dat onderzoek loopt op dit moment binnen het ministerie. Binnenkort zal een stagiaire van het ministerie met de heer Marcouch spreken zodat hij zijn denkbeelden kan inbrengen. Ik zal de Kamer voor 1 augustus laten weten wat de resultaten zijn van dat onderzoek en hoe de implementatie in het wetsvoorstel zal plaatsvinden.

Ik heb goed geluisterd naar de vraag van mevrouw Kooiman wat er gebeurt met MST als hulpvorm in verband met de bezuinigingen bij VWS. Zij maakte melding van de situatie in Overijssel. Er heeft deze week ambtelijk overleg plaatsgevonden om te bezien op welke wijze die MST-teams in Overijssel kunnen worden behouden. De oplossing daarvan is nog niet helemaal congruent, maar we hebben inmiddels wel gesproken met de stichting LSG-Rentray. Het probleem is niet zozeer of er in het justitieel traject sprake is van MST als gedragsbeïnvloedende maatregel of als bijzondere voorwaarde, maar het zit in het voortraject bij VWS. Wij hopen hiervoor een oplossing te kunnen vinden met de stichting LSG-Rentray en wij zullen daarover zo snel mogelijk berichten. Het is nog wat prematuur, maar wij denken dat er een oplossing kan zijn voor de budgetproblemen die er bestaan bij VWS, die ik overigens ook niet kan veranderen.

Mevrouw Kooiman (SP): Daar ben ik heel blij mee. Mijn vraag is natuurlijk wanneer de staatssecretaris de Kamer daarover kan informeren. Kan hij in die brief niet alleen ingaan op de multisysteemtherapie, maar ook op Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT), een soortgelijke training, die is gericht op licht verstandelijk gehandicapte jongeren, omdat men daar in Flevoland en Rotterdam mee in de knel komt?

Staatssecretaris Teeven: Ik zeg toe dat ik de Kamer voor 1 juli schriftelijk zal berichten wat de oplossingen inhouden. Ik denk dat dit een goede afspraak is die we kunnen maken.

De heer Çörüz heeft gezegd dat er hoge verwachtingen bestonden over de gedragsmaatregel, maar dat deze in de praktijk niet echt uitbundig wordt gebruikt. Bij de brief die ik op 24 februari heb toegezonden, heb ik ook een evaluatierapport toegestuurd. Inderdaad blijkt dat die maatregel minder vaak wordt gebruikt dan wij hadden verwacht. In die brief ben ik ook ingegaan op de oorzaken. Een van de oorzaken is de lichte daling van de jeugdcriminaliteit. Een andere oorzaak heeft te maken met wat ik zei over de uitvoering van de motie-Marcouch, namelijk dat rechters in ieder geval op een aantal plaatsen in het land terughoudend zijn met het opleggen van die maatregel. Om die reden wordt terbeschikkingstelling van het onderwijs opgenomen als bijzondere voorwaarde of als onderdeel van de straf en niet als een aparte maatregel.

Ik laat momenteel een impactanalyse uitvoeren om de gevolgen van het wetsvoorstel en het bijbehorende beleid inzake het adolescentenstrafrecht in beeld te krijgen, wanneer het gaat om een verschuiving in de sanctietoepassing, om te kijken welke systeeminterventies en therapieën het beste gedijen als bijzondere voorwaarde en welke als maatregel. Het opleggen van de gedragsbeïnvloedende maatregel is op zichzelf geen doel, maar het gaat erom dat de therapie die erachter zit, effect sorteert. Het is voor mij niet het allerbelangrijkste of dat als onderdeel van de straf gebeurt of als strafrechtelijke maatregel, maar het gaat uiteindelijk om het resultaat.

De heer Çörüz was wat mij betreft iets te kritisch, maar het staat hem vrij om zo kritisch te zijn als hij zelf wil, over de verschijningsplicht van ouders. Ik denk dat wat de heer Schouw daarover zei, wat meer de feitelijke werkelijkheid raakt. Ik geef even wat cijfers over de invoering van die verschijningsplicht. Ik waardeer het positief dat in 86% van de gevallen een van beide ouders aanwezig is en in bijna de helft van de gevallen beide ouders. Er was geen dekking voor het amendement-Wolfsen/Çörüz, zoals de heer Çörüz zich ongetwijfeld kan herinneren, zodat we het geleidelijk moesten invoeren vanaf 2007, en dat hebben we ook gedaan.

De wet laat de rechter ruimte om in elk individueel geval te bepalen of kan worden volstaan met de aanwezigheid van één ouder. In het interruptiedebat zijn al enkele voorbeelden genoemd van gevallen waarin dit gebeurt. Ik spreek tegen dat ik de aanwezigheid van ouders niet belangrijk zou vinden. Ik denk dat het heel belangrijk is om die ouders er in een vroeg stadium bij te betrekken, maar de realiteit waar de heer Schouw op wees, en die de heer Çörüz volgens mij ook heel goed ziet, is dat ouders soms gewoon geen rol hebben. In een eenoudergezin heeft het helemaal geen zin om de andere ouder er met de haren bij te slepen, want dat werkt eerder contraproductief. Een ander voorbeeld is dat een ouder een gebiedsverbod heeft en niet in de buurt mag komen van het gezin. Dat zal geen 10% zijn, maar die gevallen zijn er wel. Er zijn ook heel schrijnende voorbeelden van echtscheidingen waarbij afspraken zijn gemaakt in een convenant. Dan heeft het niet veel zin om de ouder er zogezegd met de haren bij te slepen, omdat er geen meerwaarde aanwezig is.

De heer Çörüz (CDA): Ik ben het toch niet eens met de staatssecretaris. Om even terug te gaan, vóór het amendement verschenen beide ouders in 19% van de gevallen. Na het amendement is het 25% hoger, namelijk 44%, maar dat is nog hartstikke weinig. Wij vinden het ook belangrijk in Nederland dat beide ouders er zijn als we een tienminutengesprek op school hebben. In dezelfde brief lees ik: door de verschijningsplicht is het vaker mogelijk om de visie van beide ouders te horen, hun houding te observeren en met eigen ogen te zien hoe de onderlinge verhoudingen liggen. Vooral in het geval van gescheiden ouders staat er dat dit kan helpen. 44%, dat is nog niet eens de helft! Het amendement is van 2006, maar ik heb sterk de indruk dat rechters er moeite mee hadden en eigenlijk de uitzonderingsgevallen laten prevaleren. Collega Wolfsen en ik hebben die ontsnappingsclausule gemaakt voor als een van de ouders ziek was of in het buitenland, dus echte uitzonderingen. Ik proef nu dat rechters dat toch op een heel pragmatische manier uitvoeren, zoals er staat, maar in mijn woorden op een creatieve manier, en dat was niet de bedoeling. Wij zitten hier geen wetten of amendementen te maken die vervolgens creatief worden ingevuld in de praktijk.

Staatssecretaris Teeven: De heer Çörüz heeft groot gelijk, maar we zitten ook geen wetten te maken om ervoor te zorgen dat zij heel formalistisch worden uitgevoerd. We moeten deze natuurlijk wel toesnijden op de praktijk. Ik ben het eens met de doelstellingen van het amendement, maar net als de heer Çörüz weet ik dat er bij de totstandkoming ook wel twijfel bestond bij fracties of het in de praktijk altijd haalbaar zou zijn. Dat die twijfel in de praktijk werkelijkheid is geworden, was noch voor de heer Çörüz noch voor de achtereenvolgende bewindslieden op dit terrein een verrassing.

Bij de gesprekken die ik in het land met rechters heb gehad, in de familiekamers, maar ook op andere plaatsen, heb ik gehoord dat er in eerste instantie wel weerstand was bij de zittende magistratuur, maar dat er nu al werkende, praktisch mee wordt omgegaan. Ik breng het ook steeds onder de aandacht in het overleg met de familiesector van de Raad voor de rechtspraak, maar ik denk dat het goed is dat rechters er wel praktisch mee omgaan, want anders regent het aanhoudingen. Het is over het algemeen geen oplossing als een zaak iedere keer moet worden aangehouden. We delen de uitgangspunten. Ik deel het standpunt van de heer Çörüz dat we geen wetten maken om ze niet uit te voeren, maar volgens mij delen we ook het standpunt dat het allemaal wel een beetje werkbaar moet blijven, ook in de sector van het familierecht. In die zin kijk ik wat meer naar de heer Schouw en zijn heel realistische opstelling, maar ik ken de heer Çörüz als een realistisch mens, dus volgens mij delen wij dit ook.

De heer Çörüz heeft ook gevraagd om een analyse van de betrokkenheid van ouders, omdat hij daar niets meer van had gehoord. Dat onderzoek loopt nog. Ik zeg toe dat ik voor 1 augustus zal laten weten wat de cijfers zijn.

De heer Çörüz heeft wat kritische vragen gesteld over de erkenningscommissie. Hij vroeg letterlijk of deze nog bestond, omdat hij er weinig van hoorde. Het is misschien een goed bericht dat de Kamer er zo lang niets van hoort, omdat ze dan hard werken, maar in stilte. Ze liggen op schema. Er zijn 16 interventies erkend. We hadden in totaal ongeveer 20 interventies. Enkele ervan zijn hier vandaag ook ter sprake gekomen, zoals MST, FFT, nieuwe perspectieven, kortom een hele lijst. We zijn nu bezig met de implementatie van die interventies. Dat ligt op schema, want er wordt hard gewerkt in de erkenningscommissie.

Mevrouw Helder heeft nog wat opmerkingen gemaakt en vragen gesteld over de strafdienstplicht, die in het regeerakkoord was opgenomen. Deze is eigenlijk ondergebracht in het wetsvoorstel over adolescentenstrafrecht en komt op drie plaatsen terug, namelijk bij de aanscherping van de voorwaardelijke veroordeling, met name het strakkere toezicht daarop door de Reclassering, het strenger optreden bij een mislukte taakstraf, waarvoor mevrouw Helder in het verleden veelvuldig aandacht heeft gevraagd, en de uitbreiding van de jongvolwassenenaanpak, waar de heer Schouw met het oog op preventie aandacht voor heeft gevraagd. Dan gaat het om de maatregel Inrichting stelselmatige dader (ISD). Ik zal hier bij de beantwoording van de vragen nog op ingaan, maar bij deze drie punten komt die strafdienstplicht in een of andere vorm naar voren. Bij nadere analyse, maar daarover hebben wij in eerdere overleggen al gesproken, blijkt een nieuwe, speciale sanctie eigenlijk niet nodig en ook niet gewenst. Deze is op deze manier ingepast in het instrumentarium.

Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of er niet veel meer gemeentelijke jeugdpreventieteams moeten komen. In de periode tussen april 2010 tot december 2011 is in Den Haag nauwgezet gewerkt aan een laboratoriumstudie met betrekking tot het werkproces 12-min. Het doel was onder meer om de aard en omvang van de lokale groep 12-minners beter in beeld te krijgen. Deze methodiek wordt in 2012 beproefd en onderbouwd, zodat we aan het eind van dit jaar kansrijk kunnen zijn met het indienen van de databank effectieve interventies van het Nationaal jeugdinstituut. Op deze wijze bevorderen we ook de toepassing ervan, maar het is verder aan gemeenten om het stokje over te nemen, omdat het kabinet een decentraal stelsel voor jeugdzorg voorstaat. We zullen dat goed overdragen en op een goede manier begeleiden.

Mevrouw Van der Burg heeft nog gevraagd naar de toepassing van gerichte interventies bij ots, bijvoorbeeld de agressietherapie. Ik heb het interruptiedebatje tussen mevrouw Kooiman en mevrouw Van der Burg met interesse gevolgd. Er mag geen twijfel over bestaan dat de inzet van de regering was om eerder te kunnen ingrijpen, maar een meerderheid in deze Kamer dacht daar anders over en dat hebben we te accepteren. Er liggen nog wat vragen van de Eerste Kamer over het wetsvoorstel Kinderbeschermingsmaatregelen, juist over dit punt, dus we zijn nog aan het bekijken of de lichte maatregel die via het amendement-Dijsselbloem in het wetsvoorstel is gekomen, een oplossing biedt voor de problemen die mevrouw Van der Burg signaleert. Als dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer is behandeld, kunnen we vervolgens kijken naar nieuwe maatregelen, want ik zie tussen wat in het amendement-Dijsselbloem staat en wat er in het wetsvoorstel staat geen ruimte om nu nog nieuwe maatregelen in te voeren, gehoord de wens van de meerderheid van de Kamer toen wij over de kinderbeschermingsmaatregelen spraken.

Mevrouw Van der Burg (VVD): In het wetgevingsoverleg ging het debat over een gerichte maatregel, bovenop ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing, ondervoogdijplaatsing, juist om ervoor te zorgen dat er niet alleen een plan van aanpak is van de zorg, maar dat de rechter een besluit neemt dat dit gebeurt. Het is dus geen lichte maatregel, maar deze is erbovenop, gericht op die zware maatregel. Is er geen mogelijkheid toe op korte termijn? De staatssecretaris heeft toen wel toegezegd ernaar te kijken en er op korte termijn mee te komen. Dit verbaast mij een beetje. Ik zou het jammer vinden als het wetsvoorstel blijft liggen, want dat hebben we al een jaar geleden behandeld.

Staatssecretaris Teeven: Het is misschien noodzakelijk om naar aanleiding van de behandeling in de Eerste Kamer opnieuw terug te komen naar deze Kamer, omdat er nog een aanpassing moet plaatsvinden. Als dat gebeurt, is dat mogelijk het moment om die aanpassing te doen, dus ik wil dat even afwachten. Ik wijs er wel op dat er juist vanwege dat amendement-Dijsselbloem heel concrete gedragsinterventies konden plaatsvinden, waarvan de meerderheid van de Kamer wilde dat deze zonder die ingrijpende maatregel van ondertoezichtstelling en zonder uithuisplaatsing konden gebeuren. Ik ben ermee bezig om dat uit te werken. Ik vraag de leden om mij die ruimte even te gunnen. Als ik er door dat amendement-Dijsselbloem niet uitkom in de behandeling van de Eerste Kamer, kunnen wij altijd kijken naar een nieuwe variant, maar dan zal ik eerst moeten weten wat de meerderheid van deze Kamer daarvan vindt.

Mevrouw Kooiman (SP): Het amendement-Dijsselbloem was eigenlijk een halfbakken oplossing voor iets wat het CDA en de SP wilden, namelijk om eerder een opvoedmaatregel op te leggen, op het moment dat we het idee hebben dat het misgaat met een jongere. Kan de staatssecretaris ons op tijd informeren, zodat wij hem te hulp kunnen schieten, wanneer het vastloopt in de Eerste Kamer? Als het vastloopt in de Eerste Kamer, kunnen wij mogelijk nog even bekijken of wij wel de juiste beslissing hebben genomen.

Staatssecretaris Teeven: Op het gevaar af dat ik nu een wat flauwe opmerking maak, maar alle lichten staan op groen. Dat was ook de strekking van mijn opmerking, namelijk dat ik zeker zal terugkomen als ik er niet uitkom met dit amendement. Mevrouw Kooiman kent het standpunt van de regering, dat op dit punt hetzelfde is als van de fracties van de SP en het CDA.

Mevrouw Van der Burg (VVD): De staatssecretaris vraagt ruimte, maar ik wil graag weten aan welke termijn wij moeten denken, vooral omdat we bij die 12-minners een probleem hebben. Ik heb niet voor niets deze optie ter sprake gebracht in het wetgevingsoverleg. Ik wil de staatssecretaris best wat ruimte geven om deze problemen op te lossen, maar over wat voor termijn spreken we dan?

Staatssecretaris Teeven: Ik hoop dat het wetsvoorstel tot herziening van de kinderbeschermingsmaatregel binnen anderhalve maand wordt behandeld bij de Eerste Kamer. Dan kan ik de Tweede Kamer berichten of het er komt of dat ik het terug moet nemen. Dan kom ik terug naar deze Kamer.

De heer Dibi heeft mij gevraagd of het kabinet de waarneming heeft dat er vaak sprake is bij jongeren van psychosociale problemen, waarbij stoornissen een van de oorzaken zijn van het gedrag dat plaatsvindt. Het kabinet ziet hetzelfde beeld als de heer Dibi meent waar te nemen. Om die reden hebben wij twee systemen ingevoerd, waarover de Kamer al eerder is geïnformeerd, namelijk het landelijk instrumentarium voor de jeugdstrafrechtketen, waarmee wij die risicofactoren in een vroeg stadium hopen te onderkennen. Daarnaast is er het ProKid-systeem, waar ik mevrouw Van der Burg ook even op wijs. Dat gaan we ook landelijk uitrollen. Daarmee worden ook problemen gesignaleerd bij kinderen jonger dan 12 jaar, dus dat houdt ook verband met het Bureau Jeugdzorg. Wij zien die oorzaak ook wel. Onze waarneming is dat het bij jeugdigen in de leeftijdsgroep van 12 tot 16 soms ook aan drugsgebruik ligt. De inzet van het kabinet is om het drugsgebruik onder jongeren terug te dringen. De minister heeft daar naar mijn oordeel heel goede, concrete voorstellen voor gedaan.

De heer Dibi (GroenLinks): We delen in ieder geval deze waarneming, dat is mooi. Het probleem is dat dit ziektebeeld pas na aanraking met justitie wordt herkend. Gevangenissen of justitiële jeugdinrichtingen zijn geen behandelcentra. Ook al zou daar meer en beter worden behandeld, dan nog zou je willen dat als Marokkaans-Nederlandse jongens herhaaldelijk in aanraking komen met de politie, dan al meteen een check wordt gedaan om te kijken of er sprake is van schizofrenie. Ik vraag het kabinet om op een later moment te bekijken welke mogelijkheden er zijn om eerder in te grijpen.

Staatssecretaris Teeven: Dat wil het kabinet best doen, maar ik wijs er wel op dat voor minderjarigen het ProKid-instrument via de lijn van Bureau Jeugdzorg al adequaat is. Als het gaat om jongeren in de leeftijdscategorie van 12 tot en met 18 jaar, moeten we bekijken of we dat kunnen inpassen, maar er wordt wel herkend dat dit een van de oorzaken is van crimineel gedrag.

Tot slot het pleidooi van de heer Schouw voor preventie. Wij denken wel dat de aanpak van stelselmatige daders ook voor jongvolwassenen moet gelden. In het wetsvoorstel over adolescentenstrafrecht is opgenomen dat we dat mogelijk maken. Wij hebben hierover gesproken in het algemeen overleg. Preventie is heel belangrijk. Gemeenten hebben daar ook veel aandacht voor. De kennis is lokaal aanwezig bij gemeenten en wordt regelmatig verspreid via het CCV, via websites en via de databank. Natuurlijk is het van belang, maar daarover is in eerste termijn al uitvoerig gesproken, dat de problematiek in de gezinnen, ook bij broertjes en zusjes, in een vroeg stadium wordt herkend en dat dan ook wordt ingegrepen. Als je dat in een vroeg stadium doet, is dat de preventie waardoor het niet hoeft te komen tot die repressieve aanpak. Het kabinet en de Kamer vinden wel dat deze nodig is, maar ook dat we moeten proberen deze te voorkomen. Ik denk dat ik alle vragen heb behandeld.

De voorzitter: Ik geef de Kamer één minuut spreektijd in tweede termijn. Op sommige congressen is één minuut ook echt één minuut, dus daar houd ik u aan.

De heer Marcouch (PvdA): Voorzitter. Eens even kijken of het lukt in één minuut. Veiligheid is terecht een topprioriteit, omdat deze de basis is van alle randvoorwaarden om te kunnen zijn wie je bent. Daarom is het heel belangrijk dat het kabinet niet alleen maar administratieve veiligheid nastreeft, waarbij de resultaten in een cijfermatige exercitie worden weergegeven, maar ook kijkt naar de werkelijkheid. Mijn conclusie blijft toch dat de minister een resultaat heeft gecommuniceerd dat geen resultaat is, en dat is niet goed voor de veiligheid. Wat mij betreft kan dat echt niet. Omdat ik weinig tijd heb, vraag ik de minister om nog eens goed te kijken naar de gebezigde Beke-methode. Ik ben er niet op tegen, maar we moeten oppassen dat we daar niet in blijven hangen. De landelijke jeugdofficier heeft er kanttekeningen bij geplaatst die ik onderschrijf. Ik vraag de minister om hier heel goed naar te kijken en voortaan alstublieft geen non-resultaten te communiceren.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik concludeer dat de minister de indruk heeft gewekt dat criminele jeugdbendes in 2013 zullen zijn opgeruimd en van de straat worden gehaald, maar dat dit een illusie is. Ik ben blij dat we dit hebben geconstateerd, want dan is dat uit de lucht. Wat mij wel zorgen baart, is de preventie, omdat de Montfransgelden worden weggehaald uit het veiligheidsbudget. Er wordt ontzettend veel bezuinigd op jongeren- en buurthuiswerk, wat ook preventieve zorg is. Ik ben wel heel tevreden dat staatssecretaris Teeven zegt te zoeken naar een oplossing als het gaat om MST en nieuwe perspectieven. Ik hoop dat hij niet alleen met Rentray gesprek gaat, maar ook met MST Nederland en de NPT-aanbieders, omdat daar een behoorlijke slag te maken is, als het gaat om begeleiding van jeugdigen en het aanpakken van de recidive.

Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Dank aan beide bewindspersonen voor de beantwoording van de vragen. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag om de ISD-maatregel voor jeugdige delinquenten mogelijk te maken.

Ik licht er nog twee punten uit. De minister zei dat tuigdorpen of campussen, zoals hij het noemde, niet werken. Ik ben benieuwd wat de minister dan bedoelt met zijn opmerking dat we ze van de straat moeten halen en dat de samenleving van hen moet worden verlost. Ik wijs erop dat de gemeente Den Haag in oktober 2011 heeft besloten op twee plaatsen in die gemeente aso-containers te plaatsen. Een Kamermeerderheid van VVD, PvdA en CDA was in 2005 van mening dat deze wel werken, want zij waren er toen voor. De SP heeft een vergelijkbaar voorstel gedaan in 2008, dus ik ben geen roepende in de duisternis, maar ik heb een iets ander voorstel, dus het is geen plagiaat.

Mijn tweede punt betreft de groepsaansprakelijkheid. Ik heb niet betwist dat het nu al kan, maar bewijstechnisch is de bewijslast te zwaar. Ik noem een voorbeeld: twee jongens hebben vuurwerk gegooid naar agenten. De voorlopige hechtenis werd opgeheven, want verwacht werd dat de op te leggen straf veel korter zou zijn dan de voorlopige hechtenis, omdat volstrekt onduidelijk was wie wat had gedaan. Met ons voorstel is dat niet meer nodig, want dan gaan ze allebei daarvoor de bajes in of een tuigdorp, whatever. Ik hoor hierop graag een antwoord van de minister. Ik heb een beetje de indruk dat hij niet wil, maar dan zal ik dit afdwingen met een initiatiefwetsvoorstel.

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun antwoorden. Ik ben ronduit ontevreden over de houding van de staatssecretaris met betrekking tot de verschijningsplicht. Dat moet mij echt van het hart. Hier wordt de regel niet toegepast door rechters, maar zij grijpen de mogelijkheid van uitzonderingen aan. Ik wijs erop dat de heer Teeven als Kamerlid voor dit amendement heeft gestemd. Sterker nog, de hele Kamer heeft voorgestemd. Het argument over het aanhouden vind ik een beetje vergezocht, want als een tolk niet komt, wordt de zaak ook aangehouden. Wat is nu belangrijker: afwezigheid van de tolk of van beide ouders? Het percentage aanwezigheid van beide ouders staat nu op 44%. Mijn concrete vraag aan de bewindslieden is om in gesprek te gaan met de Raad voor de rechtspraak en ons over zes maanden een rapportage toe te zenden. Als deze niet nadrukkelijk een verbetering laat zien, zal ik dit punt hernemen.

Ik was nog een punt vergeten. Het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid, STAP, heeft naar voren gebracht dat een op de vijf jeugddelicten wordt gepleegd door pubers die een slok teveel op hebben. Heeft de minister plannen om dronkenschap van jongeren onder 16 jaar hard aan te pakken? Zijn er bijvoorbeeld mogelijkheden om dronken jongeren vaker te beboeten voor openbare dronkenschap?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik dank beide bewindspersonen voor de beantwoording en de toezeggingen. Ik ben blij dat we voor de zomer weten hoe het precies zit met de cijfers. Ik ben verbaasd dat we hier op basis van persberichten discussiëren, terwijl we als Kamer het recht hebben op een brief, die we ook hebben gekregen. Daar staat duidelijk in wat de uitgangspunten zijn. Ik denk dat deze Kamer heel raar zou staan te kijken als de minister over een halfjaar zegt dat zijn uitgangspunten zijn veranderd en dat hij dan zijn doelstelling heeft gehaald. Ik geef maar even een tegengeluid, want ik vind het raar dat als er 62 van de 89 groepen zijn aangepakt, waarvan we in juni zien hoe dat precies uitpakt, er over persberichten en schuivende panelen wordt gesproken. Er is nog één ander punt dat mij niet lekker zit. Dat betreft de civielrechtelijke maatregel bovenop ots en uithuisplaatsing. Ik heb even uitgerekend dat de staatssecretaris eind mei klaar is, als het goed loopt bij de Eerste Kamer. Ik hoor graag een toezegging dat hij vervolgens hieraan prioriteit geeft, omdat hij tijdens het wetgevingsoverleg al heeft toegezegd dat deze maatregel er komt.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Dit is een heel goede prioriteit van het kabinet. GroenLinks steunt de aanpak op hoofdlijnen volledig, met een aantal accentverschillen, met name rond preventie. Er zijn nog twee punten waarover ik ontevreden ben. Voordat het uit de hand loopt met die gekke persberichten, zal ik de Kamer vragen om een uitspraak dat er geen politieke conclusies worden gedaan in persberichten die niet zijn gebaseerd op gevalideerde cijfers. De kop van het persbericht is: Aanpak jeugdbendes effectief. Na dit debat zou ik de kop herschrijven als: Aanpak jeugdbendes nog niet bekend. Dat is de enige conclusie die op dit moment te trekken valt.

Het tweede punt betreft schizofrenie onder Marokkaans-Nederlandse jongens. De staatssecretaris verwees naar het Bureau Jeugdzorg, maar het probleem is nu juist dat we pas als zij bij justitie terechtkomen, weten dat er sprake is van een ziektebeeld zoals schizofrenie. Ik denk dat hier heel veel winst te behalen is, maar ik zal hierover in een VAO nader van gedachten wisselen met het kabinet.

De heer Schouw (D66): Mevrouw de voorzitter. Ook namens mijn fractie veel dank voor het antwoord van beide bewindslieden, in het bijzonder voor de heldere uiteenzetting van de staatssecretaris over de verschijningsplicht, die ons zeer aanspreekt. Met betrekking tot de cijfers sluit ik mij gemakshalve aan bij collega Dibi. Ik vind dat de minister echt een scheve schaats heeft gereden. Het was beter geweest om meer uit te lichten dat onbekend is hoe de stand van zaken is in 2012. Verder ben ik een beetje geschrokken van de reactie over preventie. De minister improviseerde na mijn interruptie wel wat, en de staatssecretaris had er ook nog wel wat over, maar ik heb niet de indruk dat preventie een prioriteit is van dit kabinet. Ik heb hierover een aantal vragen gesteld die categorisch niet zijn beantwoord, namelijk over resocialisatie en over de recidive-effecten. Ik heb gezegd dat deze onbekend zijn en ik heb verwezen naar de draaideur. Ik heb gevraagd wat het kabinet daaraan gaat doen. We kunnen nu een harde aanpak prediken en daarmee de voorpagina's van de kranten halen, maar als degenen die we vandaag oppakken, overmorgen weer door die draaideur gaan, zijn we water aan het verplaatsen en dat vindt mijn fractie niet verstandig.

Minister Opstelten: Mevrouw de voorzitter. Dank voor de bevestiging dat dit een topprioriteit is, niet alleen van het kabinet, maar ook van de Kamer, bij de diverse aandachtspunten die er zijn. Tegen de heer Marcouch zeg ik dat we naar de gebezigde methode zullen kijken en verbeteringen zullen aanbrengen. Daar zullen we hard op letten.

Tegen mevrouw Kooiman, de heer Dibi en de heer Schouw zeg ik nog een keer drie dingen over de cijfers. Het is geen illusie dat het beter gaat, maar dat is werkelijk de trend. Dat geven alle onderzoeken aan die ik in de brief heb genoemd. Het gaat niet een beetje beter, maar het gaat voortreffelijk. Ik heb vierkant gezegd hoe het gaat met de doelstelling van 89. Ik heb erbij gezegd dat we er bovenop zitten wat betreft wat erbij komt. Ik vind het aardig dat er nu een persbericht komt van de driehoek in Amsterdam dat de overlast van jeugdgroepen is teruggedrongen met 10% en het aantal criminele, hinderlijke en overlastgevende groepen is afgenomen van 40 in 2010 naar 31 in 2011. Dat is een bevestiging van hoe iedereen meekijkt. Laten we ook nadrukkelijk zeggen dat het gewoon beter gaat, en dat was de bedoeling van de interventie, maar nog lang niet goed genoeg. Het blijft werk in uitvoering. Ik heb aangegeven hoe ik die cijfertoestanden zal verbeteren en ook zichtbaar zal maken wat het Openbaar Ministerie doet en wat er met die verdachte gebeurt. Het laatste punt, om de totale validering helder te maken, is dat ik de suggestie van de heer Schouw overneem. Ik zal het WODC daar nadrukkelijk bij betrekken. Bij alle monitoring van mijn targets is aangegeven dat ik een gevalideerde beoordeling wil hebben.

Mevrouw Helder sprak over de tuigdorpen. Ik heb gezegd wat wij doen. Het gaat om het effect van de aanpak. Ik vraag mevrouw Helder om bij de OM-rapportage die binnenkort komt, even te kijken wat de aanpak heeft opgeleverd.

Verder gaan wij de discussie over de groepsaansprakelijkheid voortzetten. Ik ben benieuwd naar de uitspraak van de rechter naar aanleiding van FC Utrecht-FC Twente, waarbij dit punt nadrukkelijk aan de orde komt. Bij de evaluatie van de Voetbalwet zal hierover ook een oordeel worden gegeven.

De heer Çörüz heeft nog een vraag gesteld over alcohol. Het kabinet wacht het debat in de senaat over de wijziging van de Horecawet af, die daar hopelijk doorheen wordt geloodst. Er is nadrukkelijk aandacht voor dit punt.

Ik ben de heer Dibi erkentelijk voor zijn bevestiging van deze prioriteit. Daar gaat het tenslotte om.

Tegen de heer Schouw zeg ik nog twee dingen. Preventie heeft onze aandacht. De staatssecretaris, die dat in zijn pakket heeft, heeft dat ook nadrukkelijk gezegd. Ik ben natuurlijk van de totale keten. Bij preventie kijk je eerst naar de gemeentebesturen. Zo hebben we de taken verdeeld. Het is een integrale keten. Natuurlijk zullen in de OM-rapportage de recidive-effecten zichtbaar worden. Dan weten we gewoon wat er met de daders is gebeurd, wat hun verleden is. Die draaideur is voor ons buitengewoon belangrijk.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Mevrouw Helder vroeg nog naar de ISD-maatregelen voor jongeren. We zijn ermee bezig om het programma aan te passen. Dat is onderdeel van de modernisering van het gevangeniswezen, die op schema ligt. Het is straks gewoon mogelijk om de ISD-maatregelen ook voor jongeren te doen.

Ik blijf van mening verschillen met de heer Çörüz. Ik zal een nog sluitender voorlichtingskader maken om de communicatie over het bevel tot medebrenging te verbeteren. Bij de opleiding van rechters en officieren bij de Raad voor de rechtspraak zal ik nog de aandacht vragen voor dit punt. Dat zal ik allemaal nog doen. Er wordt niet over gerapporteerd. We weten niet landelijk wat er aan de hand is. Dat gebeurt niet binnen de zittende magistratuur. Er zijn drie dingen die wij concreet doen en ik zeg toe dat ik een gesprek zal voeren met de Raad voor de rechtspraak om dit opnieuw onder de aandacht te brengen.

Ik zeg mevrouw Van der Burg toe dat ik binnen acht weken uitsluitsel zal geven over hoe het zit met de civielrechtelijke maatregel.

De heer Dibi heeft een belangrijk punt naar voren gebracht, maar ik wijs er wel op dat jeugdzorg geen justitie is, maar een andere instelling. We delen het uitgangspunt dat daar veel winst te behalen valt en we zullen kijken wat de mogelijkheden daarvoor zijn.

De heer Schouw maakte een wat kritische opmerking over de preventieactiviteiten van het kabinet. Ik wijs hem erop dat de verplichte nazorg voor jeugd per 1 juli 2011 is ingegaan. Ik wijs ook op de vroegsignalering via scholen en zorginstellingen en de programma's tegen schooluitval, dus we doen er kabinetsbreed wel degelijk wat aan. Ook binnen het departement van Veiligheid en Justitie zijn we er druk mee bezig. Ik heb de kritiek goed gehoord, maar ik voel me niet erg aangesproken.

De voorzitter: Dan heb ik een heel lijstje toezeggingen:

  • De minister stuurt de Kamer in januari 2013 de eindevaluatie waarbij het WODC zal worden betrokken.

  • De minister stuurt de Kamer voor het zomerreces 2012 het OM-overzicht van de strafrechtelijke interventies, met de validatie van de Beke-methode en de meest recente cijfers uit de Politiemonitor.

  • De staatssecretaris stuurt de Kamer voor 1 augustus 2012 de resultaten van het onderzoek naar het betrekken van ouders in het strafproces.

  • De staatssecretaris stuurt de Kamer voor 1 juli 2012 een brief over de oplossing voor de financiering van MST en NPT, nieuwe perspectieven.

  • De staatssecretaris zal over de verschijningsplicht van ouders de Kamer nog informeren naar aanleiding van de gesprekken die hij daartoe heeft met de Raad voor de rechtspraak.

  • Binnen acht weken zal de staatssecretaris naar de Kamer terugkomen met de uitslag van de afwikkeling van het wetsvoorstel dat nu in de Eerste Kamer ter behandeling is over de kinderbeschermingsmaatregel.

Staatssecretaris Teeven: Ik verzoek u om die termijn van acht weken niet in de toezegging op te nemen, want ik ben afhankelijk van de agenda van de Eerste Kamer, maar ik verwacht dat het binnen acht weken is.

De voorzitter: Met die kanttekening is het prima. Er is behoefte aan een VAO, met als eerste spreker de heer Dibi. Met dankzegging aan eenieder, en in het bijzonder aan de bewindspersonen, sluit ik de beraadslaging.