Kamerstuk 28345-130

Verslag van een algemeen overleg

Aanpak huiselijk geweld


Nr. 130 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 23 juli 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie hebben op 15 mei 2014 overleg gevoerd met Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over kindermishandeling – geweld in afhankelijkheidsrelaties.

(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Neppérus

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Teunissen

Voorzitter: Agema

Griffier: Sjerp

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Agema, Bergkamp, Van der Burg, Keijzer, Kooiman, Rebel

en Staatssecretaris Van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie en Staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 11.03 uur.

De voorzitter: Ik heet de Minister en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom. Ook heet ik de ambtenaren van harte welkom en onze gasten op de publieke tribune. De spreektijd per fractie is zes minuten. Het onderwerp over het dossier loverboys is van de agenda afgevoerd.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Wees de boodschap. Dit AO gaat niet over cijfers, maar over mensen. In mijn werk als huisarts heb ik regelmatig gezien wat huiselijk geweld betekent, maar ik heb ook signalen gemist. Ik heb ervaren wat het is om geweld mee te maken en welke impact geweld tegen jouzelf of tegen iemand in het gezin heeft. Dit kan veel betekenen voor je verdere ontwikkeling.

We hebben het vandaag over cijfers. Een op de negen mensen heeft de afgelopen vijf jaar te maken gehad met huiselijk geweld. Een op de drie getuigen van huiselijk geweld is jonger dan achttien jaar. 119.000 kinderen en 200.000 volwassenen worden als cijfers genoemd. Dit betekent dat we dus allemaal wel iemand kennen die hiermee te maken heeft, maar we weten vaak niet wie. Het vergroten van de bespreekbaarheid is misschien wel de belangrijkste stap die we kunnen zetten. Toen ik afgelopen maart op werkbezoek was in blijfhuizen in Haarlem en Alkmaar realiseerde ik mij dat het voor mij 35 jaar geleden was dat ik daar, als meisje van 6, voor het laatst was en hoe relevant die ervaring voor mij geweest is, want de getallen zijn dus mensen. We zien hier op tafel heel veel rapporten, evaluaties en beleidsrapportages en ik zie ook al collega's met grote stapels voor zich. We spreken over plannen van aanpak en meldcodes, maar ik wil eigenlijk vooral focussen op het vergroten van de bespreekbaarheid en het zoeken naar oplossingen aan de voorkant in plaats van, maar vooral ook naast, ingrijpen als het kwaad al is geschied.

Er zijn veel vragen en punten die ik namens mijn partij zou willen bespreken. Juist al deze rapportages verdienen aandacht en dat gaat niet lukken. Ik hoop er dus op dat we elkaar mooi kunnen aanvullen en ga snel starten met de vragen die ik wil voorleggen.

Allereerst bleek uit het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van vorig jaar dat de invoering van de meldcode binnen een aantal gezondheidssectoren nog onvoldoende was. Op grond van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is die nu bijna een jaar verplicht. Ik zie dat er binnen de gezondheidszorg grote stappen worden gezet op het gebied van scholing en nascholing. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de huidige stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de meldcode? De IGZ heeft aangekondigd om in 2014 bij inspecties over te gaan tot handhaving als de meldcode niet is ingevoerd. Heeft de Staatssecretaris daar al gegevens over? Ik weet dat een quickscan in 2015 volgt, maar juist nu met alle voorbereidingen voor de decentralisaties is het belangrijk om nauwlettend de ontwikkelingen in de gaten te houden. Ik wil dus graag informatie over de stand van zaken.

Afgelopen maandag ontvingen wij het manifest Stop huiselijk geweld. In het manifest pleiten betrokkenen, professionals en hulpverleners voor een integrale en multidisciplinaire werkwijze die gekoppeld moet worden aan de inrichting van de Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK's). Juist in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is inderdaad die multidisciplinaire aanpak nodig. Ik wil graag van de bewindspersonen hun reactie op dat manifest. Krijgt die multidisciplinaire aanpak naar hun mening nu ook vorm?

De stap die volgt op het melden is ook belangrijk. Het gaat dan om bewijsvoering en waarheidsvinding op basis waarvan vervolgens ook kan worden bekeken of strafrechtelijke vervolging nodig is. In de meldcode gaat het ook specifiek over forensisch-medische functies. Ik heb het signaal gekregen dat de forensisch-medische zorg in juni van dit jaar wordt aanbesteed door de Nationale Politie. Ziet de Minister van Veiligheid en Justitie ook een risico dat de taak hierdoor versnippert en dat die naar de markt verdwijnt? Kan hij ons nader toelichten hoe het staat met de aanbesteding, en kan hij ons zekerheid geven over het feit dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet?

Daarnaast heb ik vanochtend een brief van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) over het stroomdiagram voorbij zien komen. We hebben daar eerder over gesproken tijdens het debat over kindermishandeling, maar in de brief wordt gesteld dat er onvoldoende rolduidelijkheid is en ik wil toch graag een reactie hierop van de Staatssecretaris. De Kamer heeft eerder aangegeven dat zij sowieso zorgen heeft over de verantwoordelijkheidsverdeling, ook gezien het feit dat verschillende ministeries betrokken zijn. De Gezondheidsraad heeft vorig jaar ook geadviseerd om de verantwoordelijkheid voor de forensische geneeskunde bij het Ministerie van V en J te leggen. Ik wil daarover graag van gedachten wisselen met de bewindspersonen die hier zijn. Gaan zij mee in die beslissing van de Gezondheidsraad? Graag ontvang ik daar een reactie op.

De laatste cijfers over het eergerelateerd geweld zijn schokkend. We hebben een reactie hierop gezien van de regering. Ik vraag me echter af hoe het staat met de knelpunten die in het rapport van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling worden gesignaleerd, zeker ook als ik de recente cijfers in ogenschouw neem. Welke concrete stappen zijn er gezet naar aanleiding van die evaluatie? Hoe moeten we die zien in relatie tot de cijfers die we nu hebben? En wat is er nog meer voor nodig om die cijfers toch naar beneden te krijgen? Dat wil ik graag weten.

De PvdA is van mening dat de decentralisaties kansen bieden, maar dan moeten we wel zorgen voor landelijke kennisdeling. De drie hier aanwezige bewindspersonen zijn uiteindelijk systeemverantwoordelijken. Hoe kijken zij hiertegenaan? Herkennen zij de kansen? Hoe zien zij de vormgeving van die kennisdeling voor zich? Hoe gaan zij zich inzetten voor de impact van de decentralisaties op de bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling? Er worden immers allerlei visies ontwikkeld, maar hoe ver is men nou met die regiovisies? Hoe staat het met het overleg met de centrumgemeenten vrouwenopvang, de VNG en de ggz over de wijze waarop zij de nieuwe decentralisaties vorm moeten geven, juist voor deze heel kwetsbare groepen?

De Federatie Opvang heeft voor het AO dat oorspronkelijk in maart gepland stond een heel goede brief geschreven. Ik kan wel alle punten uit die brief pikken, maar ik wil eigenlijk graag een reactie van de drie aanwezige bewindspersonen op de punten die genoemd zijn in deze brief. Ik denk dat al die punten zeer relevant zijn en dat het goed is om daar met elkaar over van gedachten te wisselen.

Ten slotte ben ik in maart in Brussel geweest bij de presentatie van een survey over geweld tegen vrouwen. Ik wil graag horen hoe wij daarmee verder gaan.

Aan het begin zei ik: «Be the message». Ik wil de bewindspersonen daarmee oproepen om dat ook te zijn en om een rol op zich te nemen in het verder aanzwengelen van het maatschappelijke debat om het onderwerp bespreekbaar te maken en om met gemeenten en zorgverleners, onderwijzers en iedereen die hier betrokken bij is, naast signalering en handelen, de focus te leggen op preventie en bespreekbaarheid.

Mevrouw Bergkamp (D66): Voorzitter. Uit onderzoek blijkt dat in 2010 ruim 118.000 kinderen in Nederland werden blootgesteld aan een vorm van kindermishandeling. Dat zijn cijfers om van te schrikken. Ondanks alle maatschappelijke inspanningen en inspanningen van de overheid lijkt het aantal slachtoffers niet te verminderen. We hebben daar onlangs ook een debat over gehad. Toch vraag ik vandaag aan de bewindspersonen of we voldoende effectief zijn in wat we doen. Moeten we niet meer leren van ervaringen uit het buitenland, maar ook van pilots in Nederland? Mijn collega Rebel stelde daar zojuist ook een vraag over. Wat vinden de bewindspersonen nu van de multidisciplinaire initiatieven zoals de Multidisciplinaire Centra Kindermishandeling, de Family Justice Centers, de Centra Seksueel Geweld, en de Veilige Haven?

Laatst sprak ik samen met een aantal collega's met de Jongerentaskforce Kindermishandeling en kindermishandeling bleek nog steeds een taboe te zijn. Dat geldt ook voor huiselijk geweld. Ik heb daarom ook veel respect voor mijn collega Rebel die vandaag in een heel mooi interview in Trouw haar eigen persoonlijke verhaal vertelt met als doel om het taboe te doorbreken. Ik wil graag gezegd hebben dat ik veel respect heb voor mensen die dat durven en die dat, in welke rol dan ook, doen.

Daarnaast spelen scholen een cruciale rol bij het bespreekbaar maken van mishandeling. Kinderen blijken echter vaak juist daar niet terecht te kunnen. We hebben dat ook gemerkt in het gesprek met de Jongerentaskforce. Leden daarvan zeiden dat het lang niet altijd duidelijk is waar jongeren terechtkunnen. Ik vind dat een belangrijk aandachtspunt, want we doen het natuurlijk uiteindelijk ook om ervoor te zorgen dat jongeren en kinderen veilig zijn. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat dit wordt opgelost?

De invoering van de meldcode is een heel goede stap geweest, maar dat neemt niet weg dat professionals niet altijd de weg weten te vinden. Soms heeft dat te maken met handelingsverlegenheid en soms met negatieve beeldvorming over Bureau Jeugdzorg, of met de angst dat er te snel wordt geïntervenieerd of de angst voor het schenden van de geheimhoudingsplicht. Allerlei dilemma's spelen een rol. Het lijkt mij heel goed als de bewindspersonen samen met de sector bekijken hoe dit komt en wat eraan gedaan kan worden. Educatieontwikkeling speelt daarbij natuurlijk ook een belangrijke rol. Het is goed om met de sector te bekijken wat er speelt, anders spreken we dingen met elkaar af die in de praktijk misschien niet goed werken.

Het is goed dat bijna alle relevante opleidingen aandacht besteden aan huiselijk geweld. We hebben echter ook in de stapels stukken kunnen lezen dat er geen structurele inbedding is. Het is onduidelijk of een opleiding voldoende startbekwaamheid biedt. Datzelfde geldt eigenlijk voor de aandacht voor seksuele gezondheid en seksueel misbruik. Wat vindt de Staatssecretaris hiervan? Is hij bereid om verdere actie te ondernemen?

D66 vindt het belangrijk dat zorgcentra met zeer gespecialiseerde zorg, zoals Fier Fryslân en Kompaan en De Bocht, blijven bestaan en zich blijven doorontwikkelen. Ik zou vandaag ook graag van de Staatssecretaris willen horen of het nu geregeld is met die centra. We krijgen toch elke keer weer verschillende beelden en geluiden. Ik wil daarop graag een reactie, omdat ik het vervelend vind om het onderwerp elke keer te benoemen. Ik zie aan de non-verbale communicatie van de Staatssecretaris dat hij daarop straks graag wil reageren!

Het Verdrag van Istanbul is een heel goede ontwikkeling, die gevolgen zal hebben voor gemeenten en Rijk. Na het Verdrag van Istanbul zal er een vorm van nationale coördinatie moeten blijven bestaan. Hoe gaat Nederland dit doen, gezien de decentralisaties? Is er al een wetsvoorstel ter goedkeuring van het verdrag in aantocht?

We hebben het ook vaak gehad over het stroomschema. Ik sluit mij aan bij de vragen die hierover gesteld zijn door mijn collega Rebel. Hoe staat het daar nu eigenlijk mee en is er voldoende draagvlak? Volgens mij is er nog heel veel discussie over de rollen die je kunt hebben. Als je behandelaar bent, moet je dan ook forensisch onderzoek doen? Het is heel goed om een breed gedragen stroomschema te hebben. Ik hoor graag waarom dat er nog niet ligt.

Ook hebben wij de vorige keer vragen gesteld over de 2 miljoen voor forensische expertise. We hebben een vorm van verantwoording daarover gekregen, maar het belangrijkst is natuurlijk of dit geld voldoende is om de knelpunten in het sporenonderzoek op te lossen. Is 2 miljoen genoeg om forensische expertise ook na de decentralisaties te waarborgen? Tot slot stel ik een vraag die ik de vorige keer in het debat ook stelde. Is er in de opleiding voldoende kennis over sporenonderzoek bij kinderen, wat toch een aparte expertise is?

In de afgelopen jaren zijn de cijfers over slachtoffers van eergerelateerd geweld niet gedaald, ondanks de gespecialiseerde politie-eenheden. Hoe verklaart de Minister deze cijfers?

Ik complimenteer de Staatssecretaris met zijn aanpak omtrent slachtofferbeleid. D66 ziet het voorstel tot wetswijziging als een vooruitgang in het slachtofferbeleid. Zijn er al vorderingen op het gebied van de wetswijzigingen over contact/omgang voor kinderen na partnerdoding?

Over de Wet tijdelijk huisverbod hoor ik verschillende verhalen. De implementatie van de wet verloopt heel goed. Die is ook goed aangepakt; de sector is er erg over te spreken. De effectiviteit is echter minder duidelijk; dat aspect loopt wat minder goed. Hulpverlening wordt niet geaccepteerd of niet afgemaakt, en zonder hulp is de kans op terugval natuurlijk veel groter. Hoe kan de hulpverlening na huiselijk geweld verbeterd worden om herhaling te voorkomen?

Ik moet helaas eindigen met een grote zorg. Recent onderzoek van de European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) wijst uit dat veel vrouwen in Europa seksueel misbruikt worden. In Nederland is dat 45%. Dat zijn aantallen waarvan ik erg schrik. Natuurlijk kun je aantallen altijd relativeren. Misschien wordt er in Nederland vaker gemeld ten opzichte van het buitenland, maar dat doet niets af aan deze grote aantallen. Zouden we van het kabinet een analyse van deze cijfers kunnen ontvangen?

Het is goed dat wij vandaag wederom over kindermishandeling en geweld in afhankelijkheidsrelaties hebben gesproken. Het zijn onderwerpen waarvan iedereen zich te allen tijde bewust moet zijn.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Op dit moment sterven er jaarlijks 23 vrouwen, 13 kinderen en 13 mannen als gevolg van huiselijk geweld. Ruim 9% van de Nederlandse bevolking heeft te maken met huiselijk geweld en 1 op de 3 getuigen van huiselijk geweld is jonger dan 18 jaar. Jaarlijks worden er in Nederland 118.000 kinderen mishandeld. Dit zijn lege cijfers, maar achter elk cijfer zit een gezicht. Daarom vind ik het des te moediger van mijn collega Rebel om te vertellen dat zij ooit een van die gezichten is geweest. Toen ik vandaag de stapels papier weer eens uit de kast trok voor dit debat, dacht ik: het zijn allemaal stapels papier met mooie woorden, maar papieren helpen mensen niet; mensen helpen mensen. Daarin zit gelijk mijn eerste zorg, want juist op deze mensen wordt ontzettend veel bezuinigd. Ik hoor in elke gemeente dat heel veel opvangmogelijkheden voor kinderen worden gesloten. Ik vraag daarom de Staatssecretaris van VWS om in kaart te brengen hoeveel residentiële voorzieningen er nu voor jongeren zijn. Gaat dat aantal straks omlaag? Want het is natuurlijk wel de bedoeling dat kinderen die opvang nodig hebben, daar aanspraak op kunnen maken.

Dit geldt niet alleen voor kinderen, maar natuurlijk ook voor de maatschappelijke opvang. Als je slachtoffer bent geworden van huiselijk geweld, is het wel de bedoeling dat je opgevangen kunt worden. Ook daar zit een grote zorg. We hebben in maart een brief ontvangen van Kompaan en De Bocht, dat aangaf dat het 50% moet bezuinigen en dus mogelijk 5% van de opvanglocaties moet sluiten. Ik vraag de Staatssecretaris van VWS wederom: dat is toch niet de bedoeling van het beleid? Kan hij garanderen dat die opvanglocaties open blijven? Ik was afgelopen maand in Zaandam. Daar gaf de GGD aan: we hebben eigenlijk niet direct een opvanglocatie voor deze vrouwen; wij zetten deze vrouwen in een hotel. Ik vind dat heel gek. Deze vrouwen hebben professionele begeleiding nodig, zeker als er kinderen zijn.

Dit zijn grote zorgen, maar ik wil natuurlijk ook een positief beeld achterlaten. De bewindspersonen weten dat ik een positief ingesteld persoon ben, dus ik ben altijd op zoek naar positieve voorbeelden. Zo was ik in Tilburg in het Family Justice Center. De Minister is daar natuurlijk zeer bekend. Daar zijn ze bezig met één loket voor alle betrokkenen van huiselijk geweld. Vrouwen kunnen daar in een huiskamersetting aangifte doen van huiselijk geweld. Deze opzet is ook in Amerika bewezen effectief gebleken. Wat gaan de bewindspersonen dus doen om dit soort goede initiatieven door het hele land te verspreiden? In Tilburg hoorde ik ook dat er in de overleggen van de AMHK's een terugtrekkende beweging te zien is van de reclassering en het Openbaar Ministerie. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Ik krijg daarop graag een reactie.

Ik heb ook grote zorgen over het uitwisselen van informatie. De reclassering heeft bijvoorbeeld een ander wettelijk regime dan sommige jeugdzorginstellingen. Dat matcht niet altijd. De veiligheid van gezinnen, vrouwen en mannen moet natuurlijk vooropstaan, en het wettelijk kader mag niet belemmerend werken.

In Tilburg kiest men er straks ook voor om 24 uur per dag beschikbaar te zijn, dus ook het AMK. We hebben allemaal de mooie spotjes op tv gezien. Als je 's avonds of in het weekend tv zit te kijken en op dat moment alle moed verzameld hebt om daadwerkelijk te bellen, is het niet de bedoeling dat je de voicemail krijgt. Je moet dan direct hulp krijgen. Hoe zien de bewindspersonen dit voor zich? Zijn zij bereid om dit op te pakken, zodat er in ieder geval altijd 24 uur per dag, 7 dagen per week hulp beschikbaar is?

Over de dubbele toestemmingsvereisten heb ik in het debat over kindermishandeling al gesproken. Als een kind hulp nodig heeft, bijvoorbeeld van een Kinder- en Jeugdtraumacentrum, is er een dubbele toestemming nodig: zowel van vader als van moeder. Soms is een van die twee personen ook de dader, of de mogelijke dader, en wil diegene geen toestemming geven. Dat is een behoorlijke belemmering om hulp te regelen. Nu zijn er heel veel professionals betrokken geweest, die allemaal goede ideeën op papier hebben gezet. De Staatssecretaris heeft die aan ons toegestuurd. Dat was echter in april en ik ben natuurlijk heel benieuwd wat de bewindspersonen – niet alleen de Staatssecretaris – nu gaan doen om dit wettelijk goed te regelen. Een verplichte toestemming mag natuurlijk niet belemmerend werken bij de hulp aan een getraumatiseerd kind.

Dat geldt ook voor de dbc kindermishandeling. We zouden eigenlijk mooi regelen dat een kind of een ouder niet altijd een stoornis nodig heeft dus een ticje, om hulp te krijgen, maar helaas is dat nog wel zo. Pas dan krijg je ook de financiële vergoeding voor de behandeling. Blijkbaar is er nog altijd een stoornis nodig om traumabehandeling in te zetten. We spreken hier nu al jaren over en ik wil dat het nu echt geregeld wordt. Ik denk dat de Staatssecretaris van VWS daar wel op wil reageren. Wanneer krijgen we nu eigenlijk zo'n dbc kindermishandeling? Het liefst zie ik dat het hele gezin in één keer behandeld kan worden en men dus niet drie keer een aanvraag moet doen, want dat is enorm bureaucratisch.

Ik sluit me aan bij mijn collega's van de Partij van de Arbeid en D66 over de rolduidelijkheid bij de forensisch-medische zorg.

Tot slot wijs ik nog op de wijze van financiering van Fier Fryslân. Die opvanglocatie voor slachtoffers van mensenhandel, eergerelateerd geweld en loverboys zit behoorlijk in de knel. Ik heb begrepen dat die nog steeds bij elke gemeente en elke zorgverzekeraar langs moet gaan, en dat zelfs door de zorgverzekeraars niet één duidelijke afspraak gemaakt kan worden. Dat is ontzettend slopend voor hen. Het is ontzettend belangrijk dat dit nu voor eens en voor altijd goed geregeld wordt. Ik geloof dat hierover zelfs Kamervragen gesteld zijn, volgens mij door de Partij van de Arbeid en D66. Het zou heel fijn zijn als die opvang voor eens en voor altijd goed geregeld wordt voordat de decentralisatie een feit is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Wij spreken over een heel belangrijk onderwerp, dat veel meer mensen raakt dan je in eerste instantie zou verwachten. De aantallen zijn al verschillende keren genoemd. 9% van de Nederlandse bevolking had in de afgelopen vijf jaar te maken met huiselijk geweld. Dat zijn 1 miljoen mensen. Ik heb ook weleens gezegd: in Nederland wordt één kind per klas mishandeld. Dat zijn schokkende aantallen. Er zijn ook cijfers genoemd over seksueel misbruik van vrouwen. Het is een diep trieste statistiek, maar het zijn statistieken.

Ik wil mijn waardering uiten voor de jongeren in de jongerentak van de taskforce die kindermishandeling aanpakt en voor mijn collega Rebel, die behalve door het andere werk dat zij doen, ook met persoonlijke verhalen aangeven wat de impact is en daarvoor uitkomen. Het is heel belangrijk voor degenen die nu in die situatie zitten om het bespreekbaar te maken. Ik kan daar alleen maar heel veel waardering voor hebben. Ik dank dus de jongeren en collega Rebel hiervoor, en ook al die andere mensen die de moed opbrengen om hierover te spreken.

Ik heb een groot aantal punten. Er zijn heel veel rapporten, dus ik ga mijn inbreng puntsgewijs doen. Het antwoord krijg ik wel van de bewindspersoon die het betreft.

Ik begin met de verplichte meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft vorig jaar juni gezegd dat die te weinig gebruikt wordt en aanbevelingen gedaan voor de opleidingen. Daarop zou in dit AO worden teruggekomen. Ik ben hierop ook al tijdens het debat ingegaan. Ik maak mij zorgen over dit soort signalen. Ik weet dat die van net vóór de wettelijke plicht dateren, maar ik ben heel benieuwd hoe het hier nu mee staat. Heeft iedereen inderdaad die verplichte meldcode geïmplementeerd? Heeft iedereen zijn mensen opgeleid? Is de code inmiddels verankerd in de opleiding? Dat is immers de basis om hier überhaupt iets mee te kunnen. Ik krijg graag een uitgebreide toelichting van de bewindslieden op dit punt. Is het nu wel op orde?

Ik ga nu in op de ouderprotocollen. Met de collega van de PvdA en met steun van een grote meerderheid van de Kamer heb ik bij motie geregeld dat die bij ziekenhuizen, bij ambulancediensten en bij huisartsenposten gebruikt zouden worden. De ouderprotocollen blijken bij ziekenhuizen en ambulancediensten goed geïmplementeerd te worden, maar bij de huisartsenposten blijkt dit op een heel andere manier te gebeuren dan de bedoeling was, namelijk op de manier waarop dat in Haaglanden is gebeurd. Daar doet men namelijk een melding terug aan de eigen huisarts in plaats van aan het AMK. Dat was niet de bedoeling van de ouderprotocollen. Als ze het en-en doen is dat uitstekend, maar het moet niet of-of zijn, en zo wordt het nu ingevuld. Ik wil daarop graag een reactie, want dat is geen uitvoering van de motie.

In gevallen van kindermishandeling is ook een tijdelijk huisverbod mogelijk. Daarover heb ik een aantal jaren geleden een debat gevoerd met de Staatssecretaris van V en J. Ik heb toen de toezegging gekregen dat het gebruik hiervan gestimuleerd zou worden. Rotterdam heeft dat heel goed opgepakt. Daarvan is ook een mooie evaluatie gekomen. Het blijkt te werken. Een partner die lijdzaam toekijkt, blijkt vaak wel de moed op te vatten om iets te gaan doen als er een huisverbod opgelegd wordt. Dat zijn heel goede effecten van een tijdelijk huisverbod. Ik zou graag willen weten wat er gedaan wordt om ervoor te zorgen dat de lessen uit Rotterdam actief en op een heel praktische manier verspreid worden, zodat gemeenten er gebruik van kunnen maken. Er zijn nu namelijk veel gemeenten geïnteresseerd. Ook blijkt uit de evaluatie dat de politie vaak leidend is in het inzetten van het huisverbod. Uiteindelijk bepaalt de burgemeester, maar een van de lessen uit Rotterdam is dat er veel gedaan is aan de samenwerking tussen de zorgkant en de politiekant, en dat dat heel belangrijk is om het middel goed te kunnen inzetten. Hoe worden die lessen ook bij andere gemeenten neergelegd? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat het huisverbod in een eerdere fase wordt ingezet? Want dat was ook een van de lessen van Rotterdam. Als we het huisverbod eerder zouden inzetten, zou dat misschien in combinatie met zorg ook tot een normalisatie van de situatie kunnen leiden, waardoor een gezin niet helemaal uit elkaar valt en de mishandeling veel eerder binnen het gezin gestopt kan worden.

Ik heb nog een laatste opmerking op dit punt. Nu wordt er vaak wel hulp geboden aan de dader en het slachtoffer, bijvoorbeeld de moeder die mishandeld wordt, maar krijgt het kind helemaal geen ondersteuning. Dat was ook een van de lessen uit Rotterdam. Wat gaan we daaraan doen?

Ik heb vragen ingediend over seksueel misbruik in jeugdhulpinstellingen, waarop ik gisteren laat de antwoorden heb gekregen. Mij viel op dat er eigenlijk geen antwoord komt op mijn opmerking dat seksueel misbruik in jeugdhulpinstellingen, anderhalf jaar na de commissie-Samson, nog steeds geen incident is maar iets structureels. Iedereen doet zijn best. Dat horen we al heel lang en ik begrijp dat we het niet helemaal kunnen voorkomen, maar ik was niet erg tevreden over dat antwoord. Welke acties gaan er nou plaatsvinden? Het is goed dat de inspectie hierop een specifieke actie richt, maar het baart mij nog steeds veel zorgen dat Jeugdzorg Nederland elke keer commissies en protocollen instelt, terwijl uit alle onderzoeken blijkt dat professionals vaak maar 2% van het misbruik kunnen constateren. Hoe kun je met protocollen iets oplossen als je het niet ziet? Dat is een indringende vraag, waarop elke keer geen antwoord komt. Ik heb al de suggestie gedaan om ervaringsdeskundigen te verbinden aan de inspectie, of te werken met vliegende brigades. Het maakt mij niet uit hoe het gebeurt. Lotgenotenorganisaties hebben dat aangeboden en ik vond het antwoord dat daarop kwam van de Staatssecretaris heel erg mager: nee, we hebben ze niet en het is niet zo'n goed idee. Dat niet iedereen het wil en niet iedereen het kan, begrijp ik, maar er zijn een aantal mensen die heel graag bereid zijn om dit te doen. Dan moet natuurlijk bekeken worden of zij dat ook kunnen – het moet immers niet leiden tot een dubbel trauma bij deze mensen – maar laten we ze alsjeblieft de mogelijkheid geven als zij daartoe wél in staat zijn. Ik ben er een aantal tegengekomen van wie ik denk dat ze er wel degelijk toe in staat zijn. Het geeft deze mensen ook de mogelijkheid om met hun trauma iets heel positiefs te doen en dat willen ze graag. Ik krijg hierop graag een serieus en diepgaand antwoord.

De voorzitter: Mevrouw Van der Burg, u bent al een poosje door uw tijd heen. Misschien kunt u er nog een paar puntjes uitpikken, want we zijn niet met veel sprekers.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Klopt. Ik ga nog in op het eergerelateerd geweld, voorzitter. Ik heb daarover twee vragen aan de Staatssecretaris en de Minister. Er is een landelijk expertisecentrum. Er is toegezegd dat dit geborgd gaat worden binnen de landelijke politie, maar hoe gaat dit gebeuren en per wanneer is dit daadwerkelijk geregeld? Dat vraag ik aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Ook wil ik van deze Minister weten hoe de koppeling plaatsvindt met de elf regionale centra. De expertise moet niet losgezongen worden, maar op beide plekken heel goed worden gebruikt. Men moet elkaar versterken.

Voorzitter, staat u mij nog één zin toe? De jongerentaskforce merkt dat jongeren de behoefte hebben om op school, waar ze veel zijn, terecht te kunnen met zorgen over klasgenootjes. Ook als zij zelf in een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling zitten, hebben zij de behoefte om daarover te kunnen spreken. De Staatssecretaris heeft in het vorige debat toegezegd om daarover in gesprek te gaan. Zijn er al vorderingen op dit vlak? Ik vind dit een belangrijk punt.

Dank u wel voor uw souplesse, voorzitter.

Mevrouw Keijzer (CDA): Voorzitter. Huiselijk geweld is een belangrijk onderwerp. Het grijpt gigantisch in in het leven van de mensen die het aangaat en de mensen die eromheen wonen en leven. Ik wil vandaag drie onderwerpen bespreken, te weten het onderzoek naar ontspoorde mantelzorg, het tijdelijk huisverbod en het forensisch pediatrisch onderzoek in het stroomschema, dat de Kamer gisteren heeft ontvangen.

In de afgelopen week had ik mij aangemeld voor mondelinge vragen aan de Staatssecretaris van VWS over het feit dat Movisie onderzoek wil doen naar ontspoorde mantelzorg. Die vragen zijn niet doorgegaan, dus is dit een mooi moment om ze aan de orde te stellen. Ik wil graag van de Staatssecretaris horen wat hij daarvan vindt. Wil hij dit faciliteren? Hoe wil hij dit vanuit het Ministerie van VWS ondersteunen? Er ligt inmiddels ook een stappenplan van Movisie. Wat is ontspoorde mantelzorg? Daarvan is sprake als mensen in de huiselijke kring de zorg voor hun familielid met beperkingen of hun oudere vader of moeder niet meer aankunnen en overgaan tot huiselijk geweld in alle mogelijke vormen. In het stappenplan van Movisie is niet opgenomen de stap naar de gemeente toe. Vaak kunnen mensen het niet meer aan en zou er dus met gemeentes overlegd moeten worden: wat hebben deze mensen extra nodig aan professionele zorg? Die stap zit er echter niet in. In de Wmo 2015, die wij voor het reces hebben vastgesteld, wordt hier ook niets over gezegd. De CDA-fractie heeft nog een amendement ingediend om zorgvragers en familie echt een rechtspositie te geven. Als zij op een gegeven moment zeggen aan hun max te zitten en er niets meer bij te kunnen hebben, mag de gemeente dat niet van tafel vegen en zeggen: nee, u kunt echt nog wel wat extra's hebben. Dat amendement is niet aangenomen. Jammer, maar dat is een feit. Maar hoe wil de Staatssecretaris dan toch de discussie die hieraan vastzit een plek geven? Is hij met de CDA-fractie van mening dat het stappenplan op dit onderdeel eigenlijk aangepast zou moeten worden?

Toen het tijdelijk huisverbod ingevoerd werd, was ik nog wethouder. Ik weet nog hoe blij wij waren als gemeentebestuur dat die wet eraan kwam. Wij werden namelijk te vaak geconfronteerd met verhalen van politiemannen en -vrouwen over situaties van huiselijk geweld waarin alles werd ontkend, waardoor ze niets konden doen. Het tijdelijk huisverbod is echt een geweldig instrument gebleken waarmee men daadwerkelijk iets kan. Dat blijkt ook uit de evaluatie. De agressor wordt uit huis gehaald in plaats van dat moeder en kinderen in de nacht de stad in moeten naar een tijdelijke plek. Ik heb nog wel een vraag bij de aanbevelingen. Ik ben het overigens wel eens met het grootste gedeelte van de reactie van de regering op de aanbeveling waarin wordt gesteld dat men nog iets mist. Mijn vraag gaat over de voorlopige hechtenis. Soms gaat het goed en gaat de agressor de deur uit, maar soms wordt er contact gezocht. Dan kan er geen voorlopige hechtenis opgelegd worden als instrument om ervoor te zorgen dat hij geen contact opneemt. Begrijp ik goed dat de regering dat delict niet onder de voorlopige hechtenis wil brengen, maar vindt dat het Openbaar Ministerie gewoon moet vervolgen, omdat iemand die wel contact opneemt met degene die hij mishandeld heeft, dan alsnog in voorlopige hechtenis genomen kan worden? Als ik dat goed begrijp, en dat voeg bij de andere aanbevelingen, waaruit blijkt dat er onvoldoende kennis is bij uitvoerders van deze wet, wat gaat de regering dan doen om de tekorten die worden genoemd, op te lossen? Veel dingen die nog niet goed gaan bij de uitvoering van het tijdelijk huisverbod, zijn volgens mij namelijk een gevolg van het feit dat mensen eigenlijk niet goed weten wat hun instrumenten zijn.

Mijn laatste onderwerp is – het zal de Kamer niet verbazen van de CDA-fractie – het nu eens echt gaan borgen van de forensisch-pediatrische expertise. Ik kan het vandaag op allerlei manieren aan de orde stellen, maar eigenlijk wil ik gewoon weten: vindt de regering ook dat je voor echt onderzoek forensisch artsen moet hebben, die verstand hebben van de oorzaak van de blauwe plek en het gebroken armpje? Als je dat namelijk vindt, heb je geen ander alternatief dan het aanpassen van het huidige stroomschema. In dat stroomschema wordt er namelijk van uitgegaan dat ook de behandelend arts een oordeel mag vellen over de oorzaak van het letsel. Als de regering vindt dat een behandelend arts dat niet kan, omdat hij een behandelrelatie en een vertrouwensrelatie heeft, of omdat hij er niet voor is opgeleid en er de expertise niet voor heeft, dan rest haar toch niets anders dan dit stroomschema aan te passen en de forensisch-pediatrische expertise echt de plek te geven die zij verdient en die nu niet in het stroomschema zit? Voorzitter, u hoort een zeer geëmotioneerd en betrokken betoog om dit nu eens goed te gaan regelen. Ik hoop dat ik hier zo meteen nog ben voor het antwoord van de Staatssecretarissen hierop. Als ik zo naar de klok kijk, gaat dat lukken. Ik ga er eigenlijk van uit dat zij het met de CDA-fractie eens zijn en dat zij het stroomschema willen aanpassen. Ik zeg dat omdat mevrouw Bergkamp en ik vanmiddag naar de behandeling van de bibliotheekwet moeten. Wij waren een beetje bang dat we niet op tijd zouden zijn voor de beantwoording in eerste termijn, maar volgens mij gaat dat vandaag lukken. Ik ben daar in ieder geval heel erg blij mee.

De voorzitter: Om 13.00 uur vertrekken de leden Bergkamp en Keijzer naar een plenair debat. Ik draag nu het voorzitterschap over aan mevrouw Rebel voor mijn eigen eerste termijn. Daarna zullen we bekijken hoe we een en ander gaan organiseren.

Voorzitter: Rebel

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de vorige sprekers op de meeste onderwerpen, of eigenlijk op allemaal. Er zijn nog twee onderwerpen die ik niet heb horen langskomen. In de eerste plaats is dat de NODO-procedure, dus de procedure voor het nadere onderzoek naar de doodsoorzaak. Op mijn vragen daarover in het debat dat wij recentelijk plenair voerden, is een antwoord gekomen dat ik een beetje teleurstellend vind, namelijk dat de procedure is gestopt omdat die onvoldoende effectief zou zijn. De forensisch specialisten en de artsen zijn het daarmee echter oneens. Zij zien het nut er wel van in. Ik had de regering gevraagd om eens op te helderen hoe het zit tussen V en J en VWS, omdat dit eigenlijk een bezuinigingsopgave is. Voor die paar miljoen vind ik het heel triest dat wij sinds 1 januari niets meer hebben. In de brief staat dat wij eind juni horen wat er gaat gebeuren in de toekomst. In de tussentijd is er dus niets geregeld om op te sporen of er sprake is van kindermoord of dat een erfelijke ziekte of een infectieziekte de doodsoorzaak is. Ik vind dat vrij ernstig. Het gaat om niet zo veel miljoen en ik vind dat deze tak van sport niet het kind van de rekening mag worden. Ik vraag de Staatssecretaris en de Minister van V en J dus om een tussenoplossing. Wat gaan we doen nu de procedure sinds 1 januari gestopt is en wat gaat er vanaf eind juni gebeuren? Wat doen we in de tussenliggende periode? Komt er een tijdelijke regeling of financiering? Ik vind dat heel belangrijk en ik krijg graag een toezegging of een ander soort oplossing. Dat laat ik aan de bewindspersonen over.

Een ander onderwerp dat wij in het plenaire debat kort behandeld hebben, is meisjesbesnijdenis. Ik heb er hier ook mijn wekelijkse column aan gewijd, omdat ik gechoqueerd ben dat het debat er tien jaar na Ayaan Hirsi Ali eigenlijk niet meer over gaat. In de jaarrapportage van het AMHK lees ik dat meisjesbesnijdenis 20 keer wordt aangetroffen en dat er in 1 geval vervolging en een veroordeling is geweest, op 20.000 meisjes van wie we weten dat ze risico lopen. Ik denk dat er iets mis zit in de keten. Ik denk dat er vanuit een misplaatste tolerantie de andere kant op gekeken wordt als dit aangetroffen wordt, want het is nogal duidelijk aan te treffen voor bepaalde hulpverleners. Zij kunnen er niet omheen; zij treffen het aan en vervolgens gebeurt er kennelijk niets. Kunnen de Minister van V en J en de Staatssecretaris een doelstelling formuleren? Want in de Nederlandse samenleving, waarin we dit soort barbaarse daden zo ferm verafschuwen, is één veroordeling gewoon veel te mager. Ik vraag de bewindspersonen dus om hieraan een doelstelling te hangen.

Voorzitter: Agema

De voorzitter: Ik zit met een dilemma, want het is nu 11.45 uur. Ik zou de leden iets willen voorleggen. We hadden een halfuur lunchpauze gepland. Het is wat vroeg om te gaan lunchen, maar het is wel een natuurlijk moment in de vergadering. Als de Minister van V en J echter al klaar is om te antwoorden, zouden we hem ook al aan het woord kunnen laten.

Minister Opstelten: Laten wij het gewoon doen in de volgorde zoals die was gepland.

De voorzitter: Oké. Dan gaan wij nu schorsen tot 12.15 uur voor een vroege lunch.

De vergadering wordt van 11.45 uur tot 12.18 uur geschorst.

De voorzitter: We zijn toe aan de beantwoording door de regering in eerste termijn. Mevrouw Keijzer is op weg; die kan elk moment binnenkomen. Ik verzoek de bewindspersonen om, voor zover mogelijk, eerst de vragen van mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer te beantwoorden, omdat die over drie kwartier een volgend debat hebben.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Ik zal beginnen met een korte inleiding en daarna bekijken of ik een beetje kan schakelen. Ik dank de leden voor hun bijdragen en hun betrokkenheid. Het goede van dit soort debatten is dat we het over het doel en het belang van een grotere bewustwording van huiselijk geweld en kindermishandeling eens zijn. De discussie gaat soms over cijfers en soms over de aanpak – ik kom daar nog op terug – maar het is goed om te constateren dat niet alleen media-aandacht maar ook politieke aandacht voor dit onderwerp uitermate belangrijk is. Het is dus goed dat we daarover af en toe met elkaar spreken en het onderwerp op de agenda houden, want inderdaad, we zijn er misschien nog lang niet. Het is goed om nog eens te onderstrepen dat wij inderdaad kiezen voor een heel brede benadering, een samenhangende aanpak: signaleren, stoppen en ervoor zorgen dat de schade beperkt wordt en er goede nazorg is. Ik ben het echter ook eens met wat mevrouw Rebel aan de orde stelde. Ik heb namelijk ook weleens de indruk dat wij heel veel doen en heel veel rapporten en cijfers hebben, maar dat de sleutel zit in de bewustwording. Die kan namelijk de start zijn voor een nazorgtraject, maar vooral ook voor bijvoorbeeld een aangifte. Alle betrokkenen moeten zich ervan bewust worden dat dit een ernstig probleem is, dat dus ook actie vergt van onszelf. Ik zal er niet al te uitgebreid op ingaan, maar ik complimenteer mevrouw Rebel met haar eigen actie, want je kunt wel zeggen wat anderen moeten doen, maar je kunt het ook zelf doen. Dat levert een bijdrage aan de bewustwording van het feit dat dit een onderwerp is dat bij ons allemaal kan spelen.

Als overheid maken we handreikingen. We werken al heel sterk aan die bewustwording. Ik wijs op de mediacampagnes die we hebben gemaakt en die we ook zullen doorzetten. We maken afspraken met de sectoren. In het licht van de decentralisatie spreken we met gemeenten en professionals. Ik denk dus dat we met de bewustwording op de goede weg zijn. We zijn ook zeer ontvankelijk voor allerlei discussies, adviezen en bijsturingen als die nodig mochten blijken.

Misschien is het goed om nu het onderwerp forensisch-medische expertise aan de orde te stellen, omdat dit aansluit bij de vragen die mevrouw Bergkamp en mevrouw Keijzer hebben gesteld. Laat ik vooropstellen dat we, als we de geschiedenis er nog even bij nemen, kunnen constateren dat het onderwerp een hele voorgeschiedenis kent, omdat er ook wel wat dispuut was, en misschien wel nog steeds is, over de vraag hoe we dit moeten aanpakken en wie er nou precies verantwoordelijk voor is. Zoals de Kamer weet was het eerst een actie die wij samen met de KNMG hebben opgezet. Op het laatst heeft de KNMG daarvan gezegd: wij gaan ons er verder niet mee bemoeien. We hebben die actie toen zelf verder opgepakt, overigens vooral om te faciliteren dat forensische artsen, kinderartsen en de FPKM met elkaar spreken. Dat heeft geleid tot een aanpassing van het stroomschema dat er nu ligt. Ik denk dat dit een erg belangrijke stap voorwaarts is. In essentie komt deze erop neer dat er nu, in tegenstelling tot het stroomschema dat we hadden, afgesproken is dat je in geval van twijfel of bij de constatering van kindermishandeling eigenlijk altijd moet overwegen om een specialistische arts of forensisch-pedriatische expertise in te schakelen. Dat is belangrijk en het sluit ook aan bij het voorstel dat de FPKM zelf heeft gedaan, namelijk om ervoor te zorgen dat het altijd verplicht wordt om een overweging uit te voeren. Natuurlijk kun je altijd blijven discussiëren over de vraag wat het resultaat van die afweging en die overweging moet zijn. Sommigen zullen misschien zeggen dat je dat wel kunt overwegen, maar dat de uitkomst altijd moet zijn dat je expertise moet inschakelen. Andere artsen hebben gezegd dat je het inderdaad altijd moet afwegen, maar dat deze afweging niet altijd tot de conclusie hoeft te leiden dat je naar die forensische expertise toe moet. Soms zijn immers de kennis en kunde aanwezig om dat zelf te kunnen beoordelen. In dat geval hoef je iemand niet nog verder te belasten met een diepgaand onderzoek. Maar soms is dit ook niet het geval. Op voorstel van de forensische artsen is gevraagd: wat zijn nou de afwegingen die je moet hanteren bij die verplichte overweging? Dat zijn eigenlijk twee vragen. Een eerste vraag is of je eigen kennis en kunde eigenlijk wel voldoende zijn. Het is natuurlijk heel logisch dat je, als je nooit met zo'n zaak te maken hebt, vindt dat je die niet zelf moet gaan beoordelen, maar er zijn natuurlijk een hoop kinderartsen die heel veel te maken hebben met die zaken.

Een tweede vraag is of je een behandelrol hebt die aan een objectief oordeel in de weg staat. In dat geval moet je oppassen en ook zorgen dat je naar die expertise toegaat. Over de vraag wat de uitkomst van die afweging moet zijn, kan er discussie blijven. Na heel veel discussie hebben we nu een aanvulling op het stroomschema die weleens zou kunnen werken. Ik denk dat we de grote discussie een beetje moeten begraven en dat we nou eens moeten kijken hoe dit in de praktijk werkt. Bij twijfel heb je een verplichte afweging waar twee vragen aan vastzitten. Staat mijn behandelrol aan een oordeel in de weg? En: staat het feit dat mijn eigen kennis en expertise onvoldoende zijn aan een oordeel in de weg? In beide gevallen moet er worden overgestoken. We moeten dit met elkaar blijven volgen; niet alleen om te kijken of het in de praktijk werkt, daar zou ik erg voor zijn, maar eigenlijk ook om een volgende slag te kunnen maken. We willen immers eigenlijk dat de forensische expertise veel breder bekend wordt en dat er ook in de opleiding veel meer aandacht wordt besteed aan dit type afwegingen. Daarom hebben we de forensische artsen, waar ook de FPKM bij betrokken is, gevraagd om kwaliteitseisen op te stellen waar die kennis en kunde aan moeten voldoen om dit goed te kunnen beoordelen. Op die manier vindt niet alleen een verbreding plaats van de bewustwording bij de professionals, maar ook van de kennis en kunde om dat te beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat we hier discussie over zullen blijven houden. Dat is ook goed om te kunnen bekijken hoe die kennis en kunde in de praktijk verder worden verspreid. Na alle discussies, overigens ook met een zeer positieve insteek van de FPKM, kinderartsen en andere forensische artsen, ligt er nu een aanvulling op een stroomschema die volgens mij werkbaar is in de praktijk. We moeten nu ophouden met discussiëren en gewoon zeggen dat we het zo gaan doen en heel goed in de gaten houden of het tot de resultaten leidt die we voor ogen hebben.

Mevrouw Rebel (PvdA): Het uitgangspunt van de Staatssecretaris dat wij vooral aan de slag moeten en dat er in het stroomschema een hoop punten aan de orde zijn gekomen waar we mee aan de slag kunnen, deel ik. Ik wil wel het volgende meegeven, ook vanuit mijn ervaring als professional in de zorg. We moeten misschien als uitgangspunt nemen dat forensische expertise echt een apart doel dient en dat het niet moet worden verward met iets wat je makkelijk bijleert. Het doel is namelijk het creëren van mogelijkheden om bijvoorbeeld ook in een strafrechtelijke procedure met goede rapportages te komen. Je moet weten wat je ziet. Op het moment dat je letsel constateert, of op het moment dat je vermoedt of je je ervan bewust wordt dat het weleens wat zou kunnen zijn, moet je als medisch professional handelen en weten dat het belangrijk is dat die forensische expertise wordt ingeschakeld voor de beoordeling en de rapportage daarvan. Dat is dus niet in het kader van de behandeling, maar in het kader van een heel ander traject. Ik heb de indruk dat de rolverwarring hem juist daar in zit. Het gaat dus niet om de expertise en de kennis van de kinderartsen, van de huisartsen of van wie dan ook; het gaat erom dat die niet zijn opgeleid – en ook niet opgeleid moeten worden – om die rapportage te maken en om letsel eigenlijk meer juridisch uit te werken. Ik zou dit dus als basisgedachte willen meegeven, want dit schuurt ook tegen de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de ministeries aan. We hebben de neiging om het zorg te maken, maar het is geen zorg. Het is echt een justitieel aspect dat uitgevoerd wordt door gespecialiseerde zorgprofessionals. Graag ontvang ik daar een reactie op van de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar ben ik het eigenlijk wel mee eens. Ik ben het er erg mee eens dat een forensisch arts ingeschakeld moet worden voor sporenonderzoek en het opstellen van een juridische letselverklaring, omdat er sprake is van een strafbaar feit of een vermoeden daarvan. Als zoiets aan de orde is, moet je bewijs verzamelen om ervoor te zorgen dat het aangepakt kan worden. Bij vermoedens van seksueel misbruik van minderjarigen is dat duidelijk het geval. Het is niet omgekeerd waar. Niet bij elk fysiek letsel is er sprake van kindermishandeling. Daar draait het om. Als er vermoedens zijn van kindermishandeling of seksueel misbruik is het nodig om bewijzen te verzamelen. Als dat niet het geval is, dan kan het zijn dat je daarvan afziet. Het is echt een testcase voor de praktijk. Ik heb gemerkt dat er in alle gesprekken over dit punt weinig discussie is over het nut van expertise als je sporen moet verzamelen voor een strafzaak. De waarde van de hele discussie over het stroomschema is misschien niet zozeer het schema op zichzelf, als wel de overtuiging van de betrokken artsen dat zij niet alleen als zorgbehandelaar in de zorgrol moeten schieten, maar dat zij juist bij vermoedens van seksueel misbruik ook moeten denken aan het verzamelen van bewijzen, aan het starten van een justitieel traject. In het verleden is er misschien wel te veel gediscussieerd over de vraag of het justitie of zorg is. Bij dit soort gevallen moet je dit onderscheid eigenlijk niet hanteren. Natuurlijk moet je zorg leveren, maar bij vermoedens moet je gewoon bewijs verzamelen. Immers, het moet tot een zaak leiden. Ik sluit mij in die zin aan bij de opmerkingen van mevrouw Rebel in het begin van haar betoog. Wij doen inmiddels heel veel. Wij hebben heel veel feiten, rapporten en handreikingen verzameld. Dat is heel goed, maar laten wij niet uit het oog verliezen dat de effectiviteit ervan, de bewustwording, ertoe moet leiden dat er strafzaken komen. De daders moeten worden aangepakt. Daarvoor moeten wij maatregelen nemen. Het is niet alleen een zorgkwestie.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik denk dat wij elkaar wel vinden, behalve op het punt dat forensische expertise ingezet kan worden voor een mogelijke strafvervolging. Wij moeten uitkijken voor die verwarring met zorg. De Staatssecretaris zegt dat het moet samenvallen – daar ben ik het helemaal mee eens – maar het zijn wel twee aparte onderdelen. De zorgprofessional die bezig is met het misbruikte kind, moet zich ervan bewust zijn dat het sporenonderzoek misschien niet zijn expertise is. Daar moet hij of zij zich misschien niet mee bezighouden. Die afweging moet expliciet gemaakt worden. Je kunt je afvragen of je die afweging kunt maken zonder dat je overleg hebt gepleegd met een forensisch deskundige. Een afweging is prima, maar je moet je ervan bewust zijn dat dit niet behoort tot jouw expertise. Je moet in ieder geval overleg voeren over de vraag wanneer je sporen moet gaan verzamelen. Eigenlijk hoort het bij iemand anders thuis.

Staatssecretaris Van Rijn: Dit is heel to the point: die verplichte afweging is heel belangrijk. Als je het vermoeden hebt dat er sprake is van kindermishandeling, dan moet je de sporen onderzoeken. Je mag het ook niet omkeren. Het is niet zo dat die afweging er altijd toe leidt dat... Nee, je moet altijd de afweging maken of er wel of niet sprake is van kindermishandeling of seksueel misbruik. Als dat vermoeden er is, zul je de forensisch-medische expertise moeten inschakelen.

Ziekenhuizen hebben hier ook wat ervaring mee opgedaan. Daar wordt bijvoorbeeld gewerkt met een risico-instrument om artsen alert te maken op mogelijke kindermishandeling. Er is een onderzoek geweest van het UMC Utrecht waaruit blijkt dat de cijfers heel erg kunnen verschillen. Bij 112 gevallen van een vermoeden was in 3 gevallen daadwerkelijk sprake van kindermishandeling. Dat illustreert het dilemma nog eens. Je moet het altijd afwegen. In gevallen waarin het aan de orde is, moet je de expertise ook gewoon inschakelen. Ik probeer steeds de nuance te zoeken. Je moet het afwegen en dat betekent dus niet dat je altijd op een bepaalde plek terechtkomt. Dat gaat te ver de andere kant op. Bij vermoedens van seksueel misbruik waarin je bewijzen moet verzamelen moet je expertise inschakelen. Overigens ben ik het ook met mevrouw Rebel eens als zij zegt: let op dat het expertise is. Je kunt niet zomaar veronderstellen dat het er even bij wordt gedaan. Dat is gewoon niet mogelijk.

Mevrouw Bergkamp (D66): Mevrouw Rebel heeft perfect uitgelegd wat het dilemma is. Ik zou daar alleen nog aan willen toevoegen dat wij te maken hebben met een cultuuromslag. Ik heb begrepen dat het zoeken naar en inschakelen van forensische kennis echt geen vanzelfsprekendheid van artsen is. Er kan een drempel zijn om dit te doen. Het stroomschema kan helpen om die cultuuromslag te realiseren, maar ik heb nog niet helemaal duidelijk of in dat stroomschema de behandeling, de zorg en het justitiële echt goed uit elkaar worden gehaald. Ik schrok een beetje van de Staatssecretaris toen hij zei: het is niet het een of het ander, het gaat om het geheel. Dat deel ik wel, maar er zitten twee kanten aan met een fundamenteel ander doel. Ik kan even niet beoordelen of het stroomschema daar nou echt afdoende duidelijkheid in biedt. Ik krijg signalen dat het nog niet helemaal afdoende is. Wij moeten het goed monitoren. Wij moeten de implicaties goed in de gaten houden.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben het daarmee eens. Wij moeten het gewoon gaan zien. Op het moment dat wij de cultuuromslag bewerkstelligen, of het nu met een stroomschema is, met meer voorlichting, met meer aandacht in de opleidingen of met een goed nageleefde meldcode, moeten wij niet alleen aandacht hebben voor de opvang, de zorg en de nazorg – die zijn heel belangrijk en vaak acuut nodig – maar ook voor die andere kant, die een andere expertise vraagt. Ik verwacht dat dat uit de cijfers gaat blijken. Ik zal dat ook monitoren. Wij kunnen van alles en nog wat doen, maar uiteindelijk moeten constateringen tot meer vervolging en strafrechtszaken leiden waarin daders gewoon worden aangepakt. Het stroomschema is hartstikke belangrijk. Het is goed dat deze stappen worden gezet, maar het is niet het eind. Het is misschien wel het begin van een cultuuromslag waarin wij moeten nadenken over de vraag hoe wij er ook in de zorg van doordrongen raken dat er, daar waar sprake is van geweld in huiselijke kring of seksueel misbruik, strafrechtelijke gevolgen zijn. Je kunt je niet alleen baseren op de zorgrelatie.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik ben blij met de reactie van de Staatssecretaris dat hij het goed gaat monitoren. De effectiviteit moet mede uit de cijfers blijken. Toch heb ik nog een vraag over dat stroomschema. De uitleg die de Staatssecretaris eraan geeft, is de uitleg die wij Kamerbreed delen. Maar beleeft de sector het op dezelfde manier? De Staatssecretaris kan het stroomschema op een heel goede manier uitleggen, maar als de sector het toch op een andere manier gaat doen, dan bereiken wij het doel niet. Hoe denkt de sector over het stroomschema?

Staatssecretaris Van Rijn: Hoe de sector denkt over het stroomschema moet in de praktijk blijken. Ondanks de lastige discussies over het stroomschema, ondanks de belangen die her en der een rol spelen, is het goed om met elkaar te bespreken waar je op moet letten als je zo'n geval tegenkomt. Waar houdt je eigen expertise op en waar begint die van een ander? Staat je behandelrelatie een oordeel over de strafrechtelijke kant in de weg? Die discussie is heel belangrijk en is ook gevoerd. Ik vind het van belang dat het niet bij een stroomschema blijft, maar dat de discussie in de hele sector wordt gevoerd. Ik ga ervoor zorgen dat daarop toegezien wordt. Nogmaals, the proof of the pudding is in the eating. Het moet uit de cijfers gaan blijken. Het is heel belangrijk dat er een stroomschema is. Misschien moeten wij zoiets niet altijd in de Kamer bespreken, maar het gaat om die overkoepelende gedachte. Hoe krijgen wij het zover dat er in de sector aandacht is voor het andere aspect, de meer juridische kant van de zaak?

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik heb niet zo'n moeite met het bespreken van het stroomschema, omdat het hier in essentie op neerkomt. In het interruptiedebatje tussen mevrouw Rebel en de Staatssecretaris werd vastgesteld hoe het zit. De vaststelling of letsel al dan niet afkomstig is van mishandeling hoort niet gedaan te worden door de behandelend arts. Dat is de essentie. Ik hoorde de Staatssecretaris zeggen: het is niet alleen een zorgkwestie. Het is helemaal geen zorgkwestie. Vervolgens kom je aan de vraag: wanneer heb je twijfels, wanneer is er een vermoeden? Een kind komt met een gebroken armpje binnen op de eerste hulp. Op dat moment denkt de dokter: hm, waar zou dit nou van komen? Dat is niet het moment dat ik bedoel. Hij gaat het armpje bekijken, hij gaat praten en op een gegeven moment heeft hij een vermoeden. En dan is het klaar. Dan moet het namelijk bekeken worden door een forensisch arts. Daar is geen twijfel over mogelijk. Als je dat niet doet, mis je sporen, waardoor wij uiteindelijk in een situatie terechtkomen waarover wij op 2 april met elkaar gedebatteerd hebben. Het tegenovergestelde is dat een arts zegt dat het kindermishandeling is, dat vervolgens de hele keten met al het gedoe gaat lopen en dat er uiteindelijk geen sprake van blijkt te zijn. De instemmende woorden van de Staatssecretaris in zijn reactie op mevrouw Rebel leiden mijns inziens tot de noodzaak van aanpassing van het stroomschema. Wij laten nu te veel ruimte aan de behandelend arts om op een gegeven moment voor zichzelf de conclusie te trekken dat er wel of niet sprake is van kindermishandeling. Volgens mij is dat niet de bedoeling.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wil toch even de nuance zoeken, al is het maar voor dit debat. Mevrouw Keijzer zei het terecht: niet elke gebroken arm leidt tot een vermoeden van mishandeling of misbruik. Die overweging zit er altijd in: is er sprake van misbruik of mishandeling? Seksueel misbruik is vaak nog veel lastiger te constateren. Daarbij zul je eerder twijfelen om expertise in te schakelen. Op het moment van het vermoeden ontstaat de afweging rond het inschakelen van expertise. Een gewone gebroken arm kun je gewoon behandelen. Als je denkt dat er iets anders aan de hand is, zul je naar de afweging toe moeten dat je een expert inschakelt. Daar zit het punt. Het stroomschema is natuurlijk hartstikke belangrijk, omdat het expliciet wordt vastgelegd, maar veel belangrijker is dat alle artsen alert worden of zijn op hun afwegingen bij letsel waarbij mogelijk iets aan de hand is. Dat afweegmoment zit er altijd in. Het is heel belangrijk dat wij bij die afweging meegeven: let op, bij een vermoeden van misbruik moet je andere expertise inschakelen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Daar zijn wij het over eens, maar dan is de vraag of dat goed in het stroomschema zit. Het CDA is daar niet van overtuigd. Het stroomschema laat ruimte aan een arts om zelf de conclusie te trekken. Als je twijfels, als je vermoedens hebt, niet bij eerste binnenkomst maar na een gesprek, dan moet je een forensisch arts inschakelen om het zeker te weten. Volgens ons zit dat niet voldoende in het stroomschema. Ik moet zo dadelijk deze vergadering verlaten voor het plenaire debat over de bibliotheekwet, maar ik geef mee dat het mij goed lijkt om hierover de komende dagen nog eens even na te denken. Ik wil ruimte laten voor het aanvragen van een VAO. Als wij met elkaar niet tot de conclusie komen dat het goed geregeld is, wil ik een uitspraak van de Kamer kunnen vragen.

Staatssecretaris Van Rijn: En ik geef mevrouw Keijzer nog even het volgende mee. Zij formuleerde het voor zichzelf ook al zuiver. Zij gebruikte de woorden «als je vermoedens hebt». Dat betekent dat die afweging altijd gemaakt moet worden bij de bron. Dat is de essentie.

Mevrouw Keijzer (CDA): Dat is de essentie. Als je een vermoeden hebt, verwijs je door naar een forensisch specialist. Daarvoor is er geen alternatief. Dat is de essentie van het dispuut dat wij hier hebben.

Staatssecretaris Van Rijn: Volgens mij gaan wij hier uitkomen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dit is ook altijd een van mijn onderwerpen geweest. Ik ben blij dat de collega's er ook zo scherp op ingaan. Ik heb enig ongemak om te praten over een stroomschema, want eigenlijk moeten de experts daar gewoon uitkomen. Volgens mij is de oplossing net duidelijk geworden. Je hoeft niet bij elk letsel te melden, maar op het moment dat je een vermoeden hebt van kindermishandeling of seksueel misbruik, moet je in elk geval advies gaan inwinnen bij de forensisch expert, want dat is een andere tak van sport. Volgens mij zijn wij er daarmee uit. Daarmee zijn wij eindelijk klaar met het stroomschema. De Staatssecretaris zei terecht dat het ook een kwestie van bewustwording is. Ik heb daarnet al iets gezegd over seksueel misbruik in instellingen. Als je je er niet van bewust bent en er is een stroomschema waarmee je ruimte hebt, dan heb je toch een probleem. Wij hebben met elkaar de oplossing gevonden. Als dat nog even met de experts getoetst wordt, zijn wij klaar.

Staatssecretaris Van Rijn: Toetsing door experts leidt niet altijd tot snelle resultaten, zoals gebleken is. Laten wij niet proberen om in de Kamer op de stoel van de arts te gaan zitten. Er is een verschil van kennis en kunde. Dat vind ik een van de goede dingen van het stroomschema. Let op je eigen rol. Het hebben van een vermoeden kan minder aan de orde komen omdat je een behandelrelatie hebt. Dan moet je dus eigenlijk nog alerter zijn en zou je eerder tot de conclusie moeten komen dat je een expert moet inschakelen. Dat heb ik teruggevonden in de die discussie met de experts. Zij zeggen dat de overweging van de arts bij de een anders kan liggen dan bij de ander, afhankelijk van de kennis en kunde, de ervaring en de behandelrelatie. Wij zijn het met elkaar eens dat je bij vermoedens van mishandeling of seksueel misbruik experts moet inschakelen. De discussie gaat over de vraag hoe je komt tot «goede vermoedens». Die goede vermoedens zijn afhankelijk van kennis, kunde, expertise, ervaring en wat dies meer zij. Misschien moeten wij dit alles met elkaar wegen. Ik vind het erg belangrijk om nu de volgende stap te zetten. Wij hebben de discussie gehad. Wij kunnen nog wat schakelen over woordjes, maar uiteindelijk gaat het over de attitude. Bij vermoedens van mishandeling of misbruik moet je zorgen voor inschakeling van de ter zake deskundige experts, ook om aan waarheidsvinding te doen om volgende stappen te kunnen zetten. Als er her en der nog een woordje veranderd moet worden, kunnen wij dat altijd bekijken, maar volgens mij moeten wij zorgen voor een grote alertheid bij de artsen. Als er vermoedens zijn, moet de juiste expertise worden ingeschakeld, met name om de juridische feiten te verzamelen.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is mooi dat de Staatssecretaris zegt dat wij er wel uitkomen, maar dan wil ik wel graag weten wat hij wil veranderen in het stroomschema. Vooralsnog heb ik niet het idee dat hij iets wil veranderen. Ik ben zelf jeugdhulpverlener geweest. Als ik een vermoeden had van kindermishandeling, dan ging ik altijd naar een arts. Dat is dus niet de bedoeling. Er moet altijd forensisch-pediatrisch onderzoek worden verricht. Daar zit hem de crux. Dat is precies de cultuuromslag waar mevrouw Bergkamp het over had. Als er een vermoeden van kindermishandeling is, moet het uitermate duidelijk zijn dat er niet naar een gewone arts wordt doorverwezen, maar naar forensisch-pediatrisch onderzoek.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat ben ik in zijn algemeenheid met mevrouw Kooiman eens, maar de discussie gaat nog een stapje verder: hoe kom je tot het vermoeden? Dat is niet bij elke blauwe plek of elke gebroken arm het geval. De cultuuromslag zit in de alertheid op mogelijk misbruik of mishandeling en op het volgende afwegingsproces. Ik zou het heel belangrijk vinden als de artsen het daar zelf heel erg over eens zijn. Het is niet zo dat met de verandering van een woordje het proces goed verloopt. Nee, het gaat om die cultuurverandering waardoor een goede beoordeling ontstaat en de juiste expertise wordt ingeschakeld. Het gaat vooral om die afweging. Dat sluit aan bij de bewustwording die mevrouw Rebel heeft geschetst. Bij letsels moet je alert zijn op de mogelijkheid dat ze het gevolg zijn van mishandeling. En dan heb je extra expertise nodig. Als wij erin slagen om dat meer naar de voorkant te krijgen, dan zijn wij al een heel stuk verder.

Mevrouw Kooiman (SP): Dan zou ik graag willen weten hoe de Staatssecretaris die cultuuromslag gaat bewerkstelligen, want het gaat niet alleen om artsen, maar ook om jeugdhulpverleners. Soms is het vaststellen dat er geen sprake is van mishandeling ook waardevol. Dan weet je of er een omgangsregeling met een vader of moeder kan zijn. Ik kan het mij voorstellen dat er een cultuuromslag moet plaatsvinden, maar deze bespreking maakt niet dat alle hulpverleners nu weten dat zij zulk onderzoek moeten inschakelen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat klopt. In de rest van mijn betoog hoop ik aan te tonen wat wij allemaal nog meer doen om te zorgen dat die cultuuromslag plaatsvindt, niet alleen met wet- en regelgeving, maar ook met andere handreikingen en acties, ook richting gemeenten.

Mevrouw Bergkamp en anderen hadden gevraagd wat ik vind van het manifest Stop huiselijk geweld. Gisteren heb ik met de VNG afspraken gemaakt over een kwaliteitsimpuls voor de vrouwenopvang en de aanpak huiselijk geweld. Daarin is expliciet opgenomen dat gemeenten multidisciplinaire initiatieven zullen ondersteunen. Ik ben daar positief over en heb al actie ondernomen richting gemeenten.

Mevrouw Bergkamp vroeg ook wanneer het Verdrag van Istanbul wordt geratificeerd. Het wetsvoorstel ter goedkeuring van dat verdrag is ter consultatie aan de veldpartijen voorgelegd. Die reacties zijn zo'n beetje verwerkt. Ik streef ernaar het wetsvoorstel in de loop van 2014 voor te leggen aan de Tweede Kamer.

Mevrouw Bergkamp (D66): Het is goed om te horen dat wij in 2014 het wetsvoorstel krijgen te zien. In het verdrag wordt gesproken van nationale coördinatie. Wij staan aan de vooravond van veel decentralisaties. Hoe gaan wij die nationale coördinatie regelen?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb de indruk dat mijn collega's daar nog over komen te spreken. Anders zal er bij gelegenheid van de aanbieding van het wetsvoorstel hiervoor een voorstel worden gedaan.

Mevrouw Bergkamp (D66): De Staatssecretaris komt daar niet zomaar mee weg. Misschien kan hij er schriftelijk op reageren.

Staatssecretaris Van Rijn: Als uit het verdrag voortvloeit dat er nationale coördinatie moet zijn, dan moeten wij die regelen.

Mevrouw Bergkamp (D66): Het staat erin, dus ik vraag hoe de Staatssecretaris die coördinatie gaat regelen, kijkend naar de decentralisatie.

Staatssecretaris Van Rijn: U moet mij de gelegenheid geven om daar een voorstel voor te doen. Dat kan prima aan de orde komen bij het voorstel van wet.

Mevrouw Bergkamp en mevrouw Rebel hebben gevraagd hoe wij omgaan met de Europese cijfers. Ik schrok ook van die cijfers. Bij de voortgangsrapportage zal ik er zeker op terugkomen, maar mij viel wel op dat de landen heel verschillende methodieken hanteren. Een land dat nogal veel doet aan het bevorderen van bewustwording en melden, scoort al heel gauw hoger op de lijst dan een land dat daar helemaal niets aan doet. Ik ben een beetje voorzichtig met een conclusie over het feit dat Nederland zo hoog scoort. Misschien is dat wel een gevolg van succesvol beleid. Dit vergt echt nadere analyse. Wij zullen er in de volgende rapportage op terugkomen.

Mevrouw Bergkamp en mevrouw Van der Burg vroegen naar de Jongerentaskforce Kindermishandeling. Samen met de Minister van V en J en de Staatssecretaris van OCW heb ik onlangs een gesprek gevoerd met de taskforce. In dat goede gesprek is het werkprogramma besproken. Wij waren onder de indruk van de voorbereidingen en hebben de taskforce uitgenodigd om deel te nemen aan het lerarencongres om op die manier een groot aantal leraren te kunnen bereiken met zijn boodschap. Wij hebben de taskforce ook uitgenodigd om deel te nemen aan de dag die de gemeenten organiseren rondom het jeugdbeleid. Verder hebben wij gesproken over de mogelijkheid om de taskforce te betrekken bij de opleidingen, met name de pabo's en de lerarenopleidingen. Samen met de Minister van V en J heb ik de taskforce gevraagd om mee te werken aan de ontwikkeling van de deelcampagne gericht op jongeren, die dit najaar zal worden gevoerd. Daar heeft de taskforce zich zeer positief over uitgelaten. De campagne is onderdeel van de campagne Veilig Thuis. De inspectie is bezig met het tot stand brengen van het toetsingskader seksueel misbruik. Ik heb met de inspectie afgesproken dat ook zij de taskforce zal inschakelen. Met deze afspraken kunnen wij een goede inbreng van de Jongerentaskforce Kindermishandeling bewerkstelligen. Ik heb daar hoge verwachtingen van, net als de taskforce zelf.

Mevrouw Keijzer vroeg of landelijk onderzoek nodig is naar ontspoorde mantelzorg. Ook met Movisie zijn wij in gesprek over de vraag wat de agenda moet zijn rond mantelzorg en vrijwilligerswerk. Daarin zitten al heel veel onderzoeken en stappen om ervoor te zorgen dat mantelzorg een goede en primaire plek krijgt in het beleid dat gemeenten gaan ontwikkelen. Wij maken de agenda informele zorg samen met mantelzorgorganisaties en vrijwilligersorganisaties. Daarin zal dit onderwerp worden meegenomen. Er is geen aparte actie nodig. Dit kan gewoon worden meegenomen in het actieplan mantelzorg en vrijwilligerswerk dat ik met de betrokken organisaties opstel. In het kader van de Wmo hebben wij misschien wel discussie gehad over de specifieke juridische positie van mantelzorgers, maar niet over het doel, namelijk dat juist bij het ontwikkelen van beleid door de gemeenten en de ondersteuning thuis de positie van mantelzorgers wordt meegenomen. Ook bij gemeenten en in het nieuwe beleid van de Wmo vragen wij extra aandacht voor de positie van mantelzorgers. Ik denk dat mevrouw Keijzer en ik het over dat beleid niet zo oneens zouden hoeven te zijn. Ontbreekt het in het stappenplan? Het kortste antwoord is dat wij het een goede suggestie vinden en dat wij met Movisie hebben afgesproken dat wij het gaan toevoegen.

Minister Opstelten: Voorzitter. Ik zal ook eerst antwoorden op de vragen van mevrouw Bergkamp. In de follow-up van de discussie over het stroomschema en de forensische kennis wijs ik even op de 2 miljoen die beschikbaar is voor het strafrechtelijk en justitieel onderzoek. Naast het NFI, dat het topsegment beheerst, wordt ruimte geboden voor particuliere instituten die ook goed zijn. Het OM en de politie hebben bij de inschakeling de keuze. Er is voldoende capaciteit. Een commissie van toezicht houdt er toezicht op dat het goed loopt. Dat is belangrijk voor de kwaliteit van de expertise. Met de leden van de vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie is dit overeengekomen.

Mevrouw Keijzer heeft gevraagd naar de voorlopige hechtenis in het kader van het huisverbod. Zij heeft het precies goed gezegd. Het is onwenselijk dat bij elke overtreding van het huisverbod een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden afgegeven. Het gaat om de gepleegde strafbare feiten. Daar moet de proportionaliteitseis voor het OM uitgangspunt zijn. In geval van ernstige mishandeling is voorlopige hechtenis mogelijk. Dat is niet het geval bij het sturen van een sms'je in strijd met de voorwaarden van het huisverbod. In die gevallen staat voorlopige hechtenis niet in verhouding tot de begane overtreding. Overigens heb ik het OM gevraagd om vaker tot vervolging van overtreding van het huisverbod over te gaan. Men heeft gezegd dat men dat gaat doen.

Mevrouw Keijzer (CDA): Strafrecht staat wat verder van mij af, dus ik vraag mij af of ik het goed begrijp. Stel dat iemand het tijdelijk huisverbod overtreedt in het geval dat er niet vervolgd is voor de mishandeling op zichzelf. In zo'n geval kun je altijd nog vragen om vervolging voor het eerste delict.

Minister Opstelten: Ja. Het delict waar het over gaat wordt beoordeeld.

Hoe verklaar ik de cijfers over eergerelateerd geweld in de evaluatie? Wij hebben daar natuurlijk al een antwoord op gegeven. Er is pas sinds 2012 een registratiesysteem voor eergerelateerd geweld. De periode is te kort om nu harde uitspraken over de aantallen te doen. Ieder jaar zien wij in de landelijke cijfers rond de 2.800 zaken. Ongeveer 500 daarvan worden voorgelegd aan het landelijk expertisecentrum. Eergerelateerde geweldszaken zijn voor de politie zogenaamde haalzaken. Je komt het niet tegen, maar je haalt het op. Dagelijks worden query's gedraaid om zaken te halen, maar de systematiek moet zich nog verder ontwikkelen. Met de borging van de aanpak binnen de Nationale Politie en de landelijke sturing verwacht ik dat meer zaken uit de systemen worden gehaald. Dit betekent niet meteen een toename.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Mevrouw Bergkamp heeft mij een vraag gesteld over de acties inzake partnerdoding. Bij het AO over het slachtofferbeleid van 18 december jongstleden hebben wij daarover gesproken. Er komt een wetswijziging om het recht op omgang tussen de ouder/dader en het kind te beperken. De wet wordt zo aangepast, dat het altijd de rechter is die oordeelt over de vraag of de omgang in het belang van het kind is, nadat de Raad voor de Kinderbescherming daartoe een verzoekschrift heeft ingediend. Ik ben voornemens deze wet vóór de zomer in consultatie te brengen.

Er is een verbeterde samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de Nationale Politie en Slachtofferhulp Nederland. Er is een protocol opgesteld waarmee na partnerdoding kinderen zo snel mogelijk de gewenste professionele ondersteuning krijgen in afstemming met de zorg voor andere nabestaanden.

Wat het vergroten van de kennis over de gevolgen van partnerdoding voor kinderen betreft, meld ik dat ik het WODC-onderzoek eind september, begin oktober van dit jaar verwacht.

De voorzitter: Ik denk dat wij dan terug kunnen naar het betoog van de Staatssecretaris van VWS.

Mevrouw Keijzer (CDA): Ik wilde de bewindspersonen en mijn collega's bedanken voor de coulance.

Mevrouw Bergkamp (D66): Ik sluit mij daarbij aan.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Wat willen wij met het beleid bereiken en wat is het ambitieniveau? Wij kunnen constateren dat er een groot aantal acties loopt. Er wordt regelmatig aan de Kamer gerapporteerd. Het ambitieniveau blijft dat mensen weten wat zij moeten doen bij vermoedens van geweld in huiselijke kring. Het gaat dan niet alleen om de professionals en de leerkrachten, maar ook om de sociale omgeving. Ik ben er erg voor om onderzoek te doen naar de effecten van alle acties die wij met elkaar ondernemen. Wij doen dat onderzoek al. De eerste resultaten ervan komen binnen. In de eerstvolgende voortgangsrapportage zal ik er verder op ingaan. Drie kwart van de Nederlanders blijkt het vanzelfsprekend te vinden om bij een vermoeden van geweld in huiselijke kring actie te ondernemen. Zeven op de tien Nederlanders onderneemt zelf actie bij een vermoeden van kindermishandeling. Dat zijn er nog drie te weinig, maar uit de cijfers blijkt een verandering van bewustzijn. Het is iets waar je vroeger misschien over zweeg, omdat het misschien eng was om erover te praten. Nu vinden steeds meer mensen dat dat wel moet. In die bewustwording, waar mevrouw Rebel terecht nadrukkelijk de aandacht voor vroeg, ligt de sleutel om acties te beginnen en om de mishandeling te kunnen laten stoppen. Samen met mijn collega's van Veiligheid en Justitie en de andere departementen ben ik vast van plan om door te gaan met de campagne en om de effecten ervan op het beleid en bijvoorbeeld op het aantal aangiftes te meten.

In dat kader ben ik ook blij met de Wet meldcode, waarmee professionals worden ondersteund. Op verzoek van de Kamer is er een belangrijk punt aan toegevoegd, namelijk de verplichte kindcheck. Het is heel belangrijk om professionals die alleen met volwassenen te maken hebben, alert te maken op het feit dat er risico's voor kinderen kunnen zijn. Te denken valt aan psychische problemen, verslaving en huiselijk geweld. Voor die kindcheck is er inmiddels een handreiking voor professionals gepubliceerd op de website van de meldcode.

Hoe staat het met het gebruik van die meldcode? De inspectie en de gemeenten zien erop toe dat organisaties daadwerkelijk over een meldcode beschikken. In 2015 zal er een quickscan worden uitgevoerd. Mevrouw Rebel vroeg naar het beeld in afwachting daarvan. Wat de jeugdgezondheidszorg betreft heeft de inspectie opnieuw gevraagd naar het gebruik van de richtlijn kindermishandeling, de operationalisering van de meldcode en de scholing van medewerkers. Daarover verschijnt later dit jaar een rapport. De voorlopige resultaten laten zien dat de scholing en het gebruik van de meldcode binnen deze sector op orde zijn. De IGZ gaat dit jaar opnieuw binnen de diverse sectoren na hoe het zit met het gebruik van de meldcode. Dat onderzoek is eind 2014 afgerond. Wij zullen daarover rapporteren. De inspectie richt zich bij dit onderzoek op een groot aantal sectoren, van asielzoekerscentra tot revalidatie-instellingen, tandartsen, thuiszorginstellingen, verloskundigen, enz. Het is een heel breed onderzoek naar het gebruik van de meldcode. Vooralsnog is een handhavende maatregel niet nodig gebleken, maar wij houden de vinger nadrukkelijk aan de pols.

Een aantal leden heeft gevraagd hoe wij kunnen bevorderen dat aankomende professionals zich heel bewust zijn van huiselijk geweld en kindermishandeling. Samen met de Minister van OCW heb ik een plan van aanpak gemaakt, gericht op de belangrijkste opleidingen in het mbo, het hbo en de universiteiten. De komende periode zal ik daarmee doorgaan. In mijn voortgangsrapportage van december heb ik de Kamer al gemeld dat ik een monitor laat uitvoeren over de manier waarop de meldcode in de diverse opleidingen wordt verwerkt in de curricula. Uit die voorlopige monitor blijkt dat er steeds meer aandacht wordt besteed aan huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik blijf in overleg met de onderwijskoepels om te bespreken hoe wij dit in de diverse sectoren het beste kunnen blijven agenderen. Inmiddels hebben zo'n 25 verkennende gesprekken plaatsgevonden met de branche- en beroepsverenigingen om vanuit de diverse onderwijskoepels draagvlak te krijgen voor het plan van aanpak in die opleidingen. De eerste reacties van de brancheorganisaties zijn zonder meer positief. Inmiddels hebben 62 opleidingen verspreid over 37 roc's en hogescholen toegezegd deel te nemen aan de ontwikkeling van pilots en lespakketten. In de nieuwe kwalificatiedossiers voor de mbo-opleidingen zorg, welzijn en sport, die in 2016 van kracht worden, is geformuleerd welke kennis en vaardigheden studenten moeten hebben in het kader van de Wet meldcode. De MBO Raad heeft alle relevante opleidingen nu al actief gewezen op de noodzaak om dit in de curricula op te nemen. Wij moeten natuurlijk altijd nog beoordelen hoe het in de praktijk gaat, maar gelet op de reacties, de acties van de inspectie en de zeer welwillende houding van de opleidingen, denk ik dat wij hier echt een belangrijke positieve slag kunnen slaan.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank de Staatssecretaris voor deze toelichting. Het is in elk geval goed nieuws, maar wij zullen dit blijven volgen. Dat doet de Staatssecretaris gelukkig ook. Ik heb nog een aanvullende vraag. De IGZ gaat de branches langs in het kader van de bewustwording. Wij hebben het eerder gehad over de handelingsverlegenheid waar professionals zich soms op beroepen. De Inspectie Jeugdzorg heeft gezegd dat zij dit niet meer als excuus accepteert. In het kader van de bewustwording zouden de inspecties dit nog eens heel expliciet kunnen melden. Mensen worden gewoon geacht te handelen.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben alleszins bereid om dat mee te geven aan de inspectie voor haar ronde.

Mevrouw Rebel (PvdA): Dit zijn zeer bemoedigende gesprekken. De initiatieven liggen er en bieden hoop voor verbetering. Uiteindelijk moet het in je DNA zitten, niet alleen binnen opleidingen, maar ook maatschappelijk. Ook in het kader van de handelingsverlegenheid lijkt het mij heel goed om casuïstiek te gebruiken om van te leren. De professionals die hadden moeten ingrijpen, kunnen daar baat bij hebben. Het lijkt terugkijken, maar kan een goed bewustwordingsaspect hebben. Leren doe je ook door dingen die misgegaan zijn, expliciet mee te nemen in opleidingen. Dan blijft het geen theoretische leercurve, maar voel je het aan de hand van casussen.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat is een goede suggestie. In de trainingen die plaatsvinden in het kader van de verplichte meldcode wordt niet alleen ingezet op de kennis en kunde rond die code, maar ook op het voorkomen van handelingsverlegenheid. De suggestie om casussen mee te nemen in de trainingen lijkt mij goed. Misschien moeten wij het breder trekken naar ervaringsdeskundigheid, zowel van professionals als van slachtoffers. Ik herken niet het beeld dat er eerder afwijzend gereageerd zou zijn. Sterker nog, zeker bij de inspectie is er alleszins grote bereidheid om te leren van lotgenoten bij het aanscherpen van het toezichtbeleid. De inspectie heeft lotgenotenorganisaties betrokken bij de vormgeving van het toezicht en de naleving van het kwaliteitskader. Lotgenoten hebben bij de inspectie voorlichting gegeven aan alle inspecteurs die op pad zijn. De inspectie heeft heel erg haar bereidheid getoond om te luisteren naar de ervaringen van ervaringsdeskundigen. Ik ben terughoudend geweest in het meenemen van lotgenoten bij inspecties. Daarmee kom je ook bij andere vragen terecht. Hoe kun je objectiviteit bereiken? Hoe kun je rekening houden met de ervaringen en de trauma's? De inspectie heeft dus wel degelijk lotgenoten en ervaringsdeskundigen ingeschakeld. Het kan goed zijn om ook ervaringen van professionals die erkennen dat het in bepaalde zaken niet goed is gegaan, te betrekken bij de verdere ontwikkeling van de handhaving en het toezicht.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Geeft de Staatssecretaris nog antwoord op mijn vraag?

Staatssecretaris Van Rijn: Dat was wel de bedoeling, maar dat is blijkbaar niet gelukt.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dan wil ik nog een vervolgvraag stellen. De brief van de Staatssecretaris was wat mager. Dat geldt niet voor de reactie van de inspectie. Ik ben blij te horen dat deze ervaringen gebruikt worden. Ik kauw nog even op de vraag of je ze daadwerkelijk kunt meenemen. Daar moet natuurlijk een hele screening voor plaatsvinden; dat begrijpen wij allemaal. Het zijn mensen die helaas door schade en schande precies weten waar de risico's zitten. Je kunt het wel vertellen, maar het laten zien wat er gebeurt als je niet alert bent, kan een sterker effect hebben. Het biedt een extra factor in het alert maken van professionals. Ik vraag de Staatssecretaris om hier toch nog eens over na te denken, samen met de inspectie. Misschien kan het gewoon een keer worden geprobeerd. Uiteraard mag het niet leiden tot problemen bij de slachtoffers die al een trauma hebben opgelopen. De mensen bieden het echter niet voor niets zelf aan.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik ben alleszins bereid om dat nog een keer met de inspectie op te nemen. Waar de terughoudendheid voor een deel in zit, los van de voorzichtigheid met de betrokkenen zelf, is het feit dat de inspectie haar constateringen en handhavingsconstateringen moet baseren op bevindingen. Het kan bezwaarlijk zijn om bevindingen of toezichtmaatregelen te baseren op iemand die meekijkt en die geen formele rol of bevoegdheid heeft om die bevindingen te doen. Ik heb alle bereidheid om te bekijken of het op een andere manier is in te passen, maar dit is mijn formele voorzichtigheid.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor deze toezegging. Dit probleem kunnen wij makkelijk met elkaar oplossen. Het gaat erom dat wij lotgenoten inzetten voor de bewustwording van medewerkers. Daar hoef je niet direct allerlei conclusies aan te verbinden. Dat is namelijk de rol van de inspectie. Uit onderzoeken blijkt dat mensen die dit niet hebben meegemaakt, vaak ziende blind zijn. Het formele probleem dat de Staatssecretaris schetst en waar ik begrip voor heb, kunnen wij omzeilen. Wij moeten proberen het instrument in te zetten voor de cultuuromslag die echt heel hard nodig is. Als de Staatssecretaris er zo mee wil omgaan en er nog een keer op wil terugkomen, dan ben ik heel tevreden.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat zal ik doen.

De voorzitter: Wanneer?

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal daarover rappopteren bij de eerstvolgende voortgangsrapportage.

Er is een aantal vragen gesteld over het AMHK, het Steunpunt Huiselijk Geweld en de integrale MHK-beweging die wij aan het maken zijn. In een motie hebben de leden Baay en Bergkamp mij gevraagd om na te denken over een nieuwe naam om duidelijk te maken dat het een laagdrempelig advies- en meldpunt is dat ook bedoeld is voor meldingen van ouderenmishandeling. Wij zijn dit aan het bespreken met de betrokken partijen en zullen met een voorstel komen. Het is heel belangrijk dat het voor burgers en professionals gewoon hartstikke helder is waar zij terechtkunnen voor advies en voor melding van kindermishandeling en huiselijk geweld, en dat die een 24/7-voorziening is. Overigens zijn wij ook in gesprek met de Federatie Opvang en de MOgroep, die wat zorgen hadden over de vraag of het voldoende laagdrempelig zou zijn. Zowel in de regelgeving als in de ondersteuning voor gemeenten heeft die laagdrempeligheid een belangrijke plaats. Volgens de AMvB zijn de gemeenten verplicht om te zorgen voor een toegankelijk AMK. Wij zijn met de gemeenten in gesprek om dat zo laagdrempelig mogelijk te organiseren.

Mevrouw Rebel (PvdA): Toen het AO nog gepland stond in maart, heeft collega Bergkamp ook naar buiten gebracht dat zij signalen kreeg dat voor artsen de drempel om bij het AMK te melden hoog was. Wij hebben naar aanleiding daarvan besproken met de KNMG of men daar deze signalen herkende. Het is, zeker met de vorming van het AMHK's, heel belangrijk voor zorgprofessionals en voor artsen om te weten met wie zij overleggen. Daarbij geldt ook altijd de geheimhoudingsplicht, de behandelrelatie en de vraag wat je wel vertelt.

Ik heb met collega Bergkamp bij de KNMG het verzoek gedaan om dit ook bij de leden neer te leggen. Ik vraag de Staatssecretaris bij dezen om ook met de KNMG hierover in gesprek te gaan. Het lijkt mij belangrijk dat je naast 24x7-hulp weet wie je aan de telefoon hebt. Ook vanuit steunpunten en gemeenten is de zorg geuit dat het AMHK niet een meldkamer moet zijn met een centralist aan wie je eerst je verhaal moet vertellen, waarin je moet wachten tot je gebeld wordt, bijvoorbeeld door een collega. Dus het is uitermate belangrijk dat een collega beschikbaar is. Die hoeft niet bij ieder AMHK aanwezig te zijn, maar je moet wel weten dat er een vertrouwensarts beschikbaar is. Graag krijg ik hierop een reactie.

Staatssecretaris Van Rijn: Als die signalen er zijn of waren, moeten wij die nog eens goed bespreken. Ik heb alle bereidheid om dit nog met de KNMG op te nemen. Met alle partijen, de Federatie Opvang, de MOgroep, GGD Nederland, Jeugdzorg Nederland en KNMG, gaan wij gezamenlijk die laagdrempeligheid van de AMHR vormgeven, die ik ook een belangrijke voorwaarde vind voor het welslagen van de operatie die wij nu met elkaar gaan inzetten. Ik zal dit proces ook zelf nauwlettend volgen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik had gezegd dat ik zeer te spreken was over de werkwijze van de Family Justice Centers. Misschien komt de Staatssecretaris daar nog op. In Tilburg heeft de politie gezegd: prima dat jullie zo voortvarend te werk gaan, maar dan willen wij ook dat jullie 24 uur per dag en zeven dagen per week letterlijk je deuren openstellen wanneer een vrouw aangifte wil doen en direct hulp wil. Ik vond dat een prachtig idee, dat ook effectief is gebleken in Amerika. Dus waarom rollen wij dat systeem niet volledig uit in heel Nederland? Dat lijkt mij een heel logische gedachte.

Staatssecretaris Van Rijn: Alle goede voorbeelden moeten worden bekeken en zo nodig worden uitgerold. Dit is natuurlijk een voorziening die in samenspraak met gemeenten en justitie zal worden gerealiseerd. Wat mij betreft is er alle bereidheid om te bekijken of wij dit model verder onder de aandacht van gemeenten en justitie kunnen brengen. Ik kom overigens nog uitgebreid te spreken over de rol van de gemeente in het nieuwe systeem.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik neem aan dat de Minister heel goed weet hoe het er in Tilburg aan toegaat en dat alle best practices ook daadwerkelijk bij andere gemeenten terechtkomen. Graag hoor ik hier meer over in de volgende voortgangsrapportage.

Staatssecretaris Van Rijn: Daar zullen wij voor zorgen.

De voorzitter: Wij hebben weer een toezegging!

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wilde daar nog zo voorzichtig mee zijn!

Mevrouw Van der Burg (VVD): Fijn dat dit in elk geval als best practice naar voren gebracht wordt. Daar sluit ik mij bij aan.

De Staatssecretaris zei net dat het AMHK, of hoe die voorziening straks ook gaat heten, laagdrempelig moet zijn. De Staatssecretaris weet dat ik niet aan de beleidsvrijheid van gemeenten wil komen, maar wij constateren dat deze voorziening op een aantal plaatsen bij Bureau Jeugdzorg zal worden opgehangen. Ik had daar ook wel wat bedenkingen bij. Is dat dan een laagdrempelige voorziening, of krijgen wij het probleem dat men daar niet naartoe gaat? Ik wil hierop wel een reflectie van de Staatssecretaris, want dit soort debatten is er ook om van elkaar te leren en te bekijken of iets handig is of niet.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik wil daarover geen eenduidige uitspraak doen, omdat ik denk dat het wel verstandig is als gemeenten bij die laagdrempeligheid bekijken hoe het nu georganiseerd is en wat de ervaringen zijn. Als er nu heel goede ervaringen zijn met laagdrempelige toegang, lijkt het me heel verstandig om daarbij aan te sluiten. Waar men nu ontevreden is over de toegang, lijkt het mij verstandig om het anders te gaan doen. Dus ik zou het dan verstandig vinden als die laagdrempeligheid, die natuurlijk toch soms lokaal bepaald is, een expliciete afweging is in de vormgeving.

Ik wil met mevrouw Van der Burg niet een vorm voorschrijven. Ik vind het goed dat zij nog even memoreert dat dit niet automatisch ergens wordt ondergebracht maar dat je met name vanuit het oogpunt van laagdrempeligheid bekijkt wat nu handig is. Ik denk dat wij het daarover eens zijn.

De rol van de gemeenten is belangrijk en wordt natuurlijk belangrijker. Vanwege de versterking van de rol van de gemeenten straks bij de decentralisaties ben ik ervan overtuigd dat het onderwerp geweld in afhankelijkheidssituaties niet los kan worden gezien van de context en de omgeving waarin dit plaatsvindt. Na de decentralisatie staat de gemeente natuurlijk nog meer aan de lat om hier ook aandacht voor te hebben. Ik voer al een tijdje overleg met gemeenten en onder andere de Federatie Opvang over de RegioAanpak Veilig Thuis om tot afspraken te komen over de visie in regioverband op de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De kern van de RegioAanpak Veilig Thuis is dat de centrumgemeenten regiovisies gaan opstellen waarin zij hun beleid voor de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties zullen opnemen. Er worden ook doelen en resultaten geformuleerd, en de verantwoordelijkheden en financiën worden vastgelegd.

Dat was ook nodig, want ik moet een nieuw verdeelmodel opstellen voor de middelen die hiervoor beschikbaar zijn, bijvoorbeeld de decentralisatieuitkering vrouwenopvang. In die uitkering zit nu zo'n 100 miljoen per jaar. Een nieuw verdeelmodel is nodig omdat dat model tot nu toe gebaseerd was op het aanbod vanuit het verleden, terwijl we het willen baseren op een meer objectieve behoefte. Daarom bekijken wij ook met gemeenten hoe het verdeelmodel eruit zou moeten komen te zien. Het moet juist gaan stimuleren tot de gewenste preventie en de ambulante hulp waar die nodig is. Ik heb gisteren met de VNG afspraken kunnen maken over wat ik maar even noem de zachte landing van de herverdeling – elke herverdeling leidt natuurlijk tot discussie – met daaraan gekoppeld een goede opvang van specifieke groepen en een kwaliteitsimpuls voor de aanpak van huiselijk geweld. Voor volgend jaar stel ik voor om daarvoor 10 miljoen extra ter beschikking te stellen. Die zachte landing is nodig omdat er verschuivingen plaatsvinden bij de centrumgemeenten. De extra middelen worden voor de eerste jaren ten dele gebruikt om de centrumgemeenten die erop vooruitgaan direct in staat te stellen te investeren in de RegioAanpak Veilig Thuis, maar de gemeenten die erop achteruitgaan, zullen pas in 2018 die achteruitgang ervaren, zodat ze ook de tijd hebben om daarop in te spelen en ze ook afspraken kunnen maken met de andere regiogemeenten.

Het tweede onderdeel betreft goede opvang van specifieke groepen. Gisteren heb ik met de gemeenten en de VNG kunnen vaststellen dat we voor het in stand houden van de specialistische functies, zoals Fier Fryslân, Kompaan en De Bocht, juist die slachtoffers de beste ondersteuning kunnen bieden doordat gemeenten geld apart gaan zetten. Er wordt een raamovereenkomst gesloten waarmee gemeenten voor specifieke groepen in de vrouwenopvang adequaat zorg kunnen inkopen. Gemeenten gaan dat niet alleen periodiek evalueren maar ook permanent monitoren per 1 januari, waarna zo nodig direct kan worden bijgestuurd.

Het gaat mij niet alleen om het raamcontract maar ook om de manier waarop dit in de praktijk werkt. Ik heb daarvoor met name van de VNG bestuurlijk commitment gevraagd en gekregen. Overigens zegt de VNG ook, terecht, tegen mij dat zij dit niet voor niets doet maar een sterk bestuurlijk commitment heeft om de specialistische functies de komende periode in de lucht te houden.

Mevrouw Kooiman (SP): De grote zorg is natuurlijk ook of wij het aantal bedden kunnen behouden. In sommige regio's zijn die er niet eens, zoals in de regio Zaandam, waar men vrouwen en kinderen in hotels moet stoppen omdat er geen opvanglocatie is. Is de Staatssecretaris bereid om in ieder geval goed te monitoren hoeveel opvanglocaties we hebben en of gemeenten dit beleid kunnen voortzetten, ook met de raamovereenkomst? De Staatssecretaris heeft het ook over Fier Fryslân. Los van het feit dat het moeilijk afspraken maken is met gemeenten, is dat ook met zorgverzekeraars heel lastig. Ik zou het daarom heel fijn vinden als de Staatssecretaris ook met zorgverzekeraars rond de tafel gaat zitten opdat gemeenten in ieder geval maar één overeenkomst hoeven te sluiten en niet met alle zorgverzekeraars apart.

Staatssecretaris Van Rijn: Volgens mij lopen die gesprekken. Er bestaat geen misverstand over dat we de specialistische functies – niet de organisatie maar de functies – hard nodig hebben in de toekomst. Ik zal ook mijn oor te luisteren leggen of daarbij nog problemen leven. Fier Fryslân heeft mij overigens laten weten met de inkoopafspraken op dit punt redelijk uit de voeten te kunnen. Er zullen altijd wensen blijven maar ik denk dat we hier ook van de gemeenten een goed bestuurlijk commitment hebben om de specialistische functies in de lucht te houden.

Het derde element van de afspraken is de kwaliteitsimpuls zelf. Gemeenten gaan samen met de instellingen werken aan de kwaliteit van de vrouwenopvang. Wat mij betreft zou dat moeten uitmonden in de vraag wat nu de basisnorm is die je hierbij zou kunnen hanteren en die eigenlijk altijd geregeld moet zijn en hoe het knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating wordt georganiseerd, met extra aandacht voor ouderenmishandeling en de multidisciplinaire aanpak die verder ontwikkeld zal worden. Dat zijn de speerpunten in dit plan.

Wij hebben inderdaad naar aanleiding van de vraag van mevrouw Kooiman afgesproken dat wij, wanneer we het andere verdeelmodel maken, heel goed monitoren of er voldoende opvangcapaciteit beschikbaar blijft.

Mevrouw Kooiman (SP): Daarover zou ik graag op de hoogte gehouden worden, want dat willen wij als Kamer natuurlijk ook goed controleren.

Nu noemde de Staatssecretaris weer een ander punt waarop ik ook had geïnterrumpeerd, namelijk het programma Veerkracht. Ik heb begrepen dat de financiering daarvan nogal lastig is en dat die blijft steken. Dat is heel jammer, want dit is een specifieke aanpak van kinderen in de vrouwenopvang. Zij krijgen een eigen hulpverleningstraject met een eigen hulpverleningsplan, maar dat blijft steken en is niet overal in de maatschappelijke opvang goed geïntegreerd. Ik wil graag specifieke aandacht voor kinderen in de maatschappelijke opvang en voor de uitrol van het programma Veerkracht.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik was mij er niet zo van bewust dat dit zou stagneren. Sterker nog, wij hebben met elkaar geconstateerd dat wij heel belangrijke stappen zetten, met name bij dit programma Veerkracht, dat aardige resultaten oplevert en waarvan eigenlijk alle partijen zeggen dat het ook een impuls zou moeten krijgen. In die kwaliteitsimpuls, die wij ook met de Federatie Opvang en de VNG hebben afgesproken, zullen we wat mij betreft ook extra aandacht aan dit onderwerp besteden. Ik heb zelf al een keer gezegd dat we juist rond de vrouwenopvang een verbredingsslag aan het maken zijn, in die zin dat we niet alleen een veilige plek creëren maar ook aandacht hebben voor de mensen op die veilige plek. Dat vind ik echt een belangrijke zaak, waarover we het volgens mij eens zijn. Ik wil dit ook een plaats geven in de kwaliteitsimpuls.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik zie mijn collega van de Partij van de Arbeid hierbij ook knikken. Wij krijgen signalen dat de uitrol van het programma Veerkracht en de maatschappelijke opvang wel stagneert. Dat zit met name in de bekostiging, zo hebben wij begrepen. Ik hoop in ieder geval niet dat kinderen daarvan de dupe zijn. Ik spoor de Staatssecretaris aan om dit goed te onderzoeken en ik hoop dat hij zich hiervoor hard wil maken.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik heb gisteren afspraken gemaakt over die kwaliteitsimpuls en over 10 miljoen extra voor de komende periode, dus dat moet voor de VNG geen enkel probleem zijn, zeg ik met een glimlach.

Mevrouw Rebel (PvdA): Dat klinkt inderdaad heel positief. Inderdaad werd een specifieke groep kinderen hier niet genoemd.

Ik had mij voorgenomen dat ik de term «zachte landing» niet meer zou willen horen en gebruiken, omdat die volgens mij geen recht doet aan een soms iets duidelijker landing en omdat een nieuw startpunt ook wel prettig is. Krijgen wij over het gesprek dat de Staatssecretaris gisteren heeft gevoerd en de afspraken die daar zijn gemaakt nog informatie?

Daarnaast hoor ik graag hoe de aandacht voor de kinderen dan specifiek wordt vormgegeven, bij de problemen die wij wel te horen hebben gekregen over de financiering.

Staatssecretaris Van Rijn: Als mevrouw Rebel het goed vindt dat ik dat punt ook meeneem in de eerstvolgende rapportage, dan lijkt mij dat prima. Die komt nog voor de zomer.

Bij wijze van slot kunnen we constateren dat we met de inzet van heel wat partners het nodige doen op het gebied van geweld in afhankelijkheidsrelaties, maar ook dat het beleid niet af is, waarvan je je moet afvragen of het ooit af zal zijn. We moeten helaas ook met elkaar constateren dat we hiervan steeds nieuwe verschijningsvormen zullen zien.

We hebben de afgelopen periode veel geïnvesteerd in samenwerking tussen verschillende partners, waarvan het bewustzijn sterk toeneemt. Er komen ook nieuwe onderwerpen op die heel belangrijk zijn. Ik wijs op het punt dat wij hier hebben besproken van de ouderenmishandeling, dat meer aandacht nodig heeft. Het klinkt wat merkwaardig, maar ik constateer dat het aantal meldingen gelukkig toeneemt. Dat betekent dat de bewustwording dat dit voorkomt en dat mensen er niet meer over zwijgen of er verlegen over zijn met het aantal meldingen toeneemt. Dit is een nog relatief onbekend probleem. Ook mevrouw Agema heeft er de nodige aandacht voor gevraagd in de afgelopen periode. Het is goed om te constateren dat er langzaam beweging is, dat het taboe van dit onderwerp afgaat en dat het aantal meldingen toeneemt.

Ik ben mijn verhaal begonnen met de uitspraak dat wij heel veel doen. Natuurlijk gaat het uiteindelijk om wat we daarmee bereiken. De vraag is of alle inspanningen die we leveren nu het effect hebben dat wij met elkaar beogen. Leiden de maatregelen die we nemen nu ook tot een afname van het geweld?

Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden, want hoe meet je dat en wat is je markeringspunt? Ik vind het wel heel belangrijk dat we in de fase die we nu ingaan niet alleen maar continueren en best practices pakken die we zien, maar dat we ook stappen zetten om de effectiviteit van de maatregelen aan te tonen. We hebben daarover ook al een paar keer van gedachten gewisseld. Ik ben mij er zeer van bewust dat het geen gemakkelijke zaak is hoe je dit nu meet. Als het aantal meldingen toeneemt, wat voor signaal is dat dan? Betekent dit dat het verschijnsel meer voorkomt of dat de bewustwording toeneemt? Ik ben zeer gemotiveerd om de komende periode niet alleen maatregelen te nemen maar ook te bekijken hoe het zit met het prevalentieonderzoek ten aanzien van kindermishandeling, ouderenmishandeling en huiselijk geweld. Wat is het effect van al die maatregelen? Ik kan niet beloven dat wij al snel een goede aanpak hebben waarmee wij het effect goed kunnen meten, maar ik ben zeer gemotiveerd om langzaam maar zeker die effectrapportages tot stand brengen. In de eerstvolgende voortgangsrapportage eind dit jaar wil ik hier graag op terugkomen door te bekijken wat de stand van zaken op dat punt is.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor deze mooie afronding. Misschien kan de Staatssecretaris ook iets zeggen over kinderen in de gehandicaptensector. Voor hen zou een extra inspanning plaatsvinden, juist omdat daarbij nog wel wat achterstallig werk te doen was. Laten wij dat zo maar zeggen. Mijn vraag ging over de ouderprotocollen, waarover ik een heel indringende vraag had gesteld in het kader van de huisartsenposten, met het verzoek aan de Staatssecretaris om die in eerste termijn te beantwoorden. Ik neem aan dat mijn vraag tussen zijn te beantwoorden vragen zit. Anders zal ik die graag nog een keer stellen.

Staatssecretaris Van Rijn: Misschien is het goed om nog even heel precies te zeggen dat het Haagse ouderprotocol een mogelijke uitwerking is van de kindcheck. Er zijn natuurlijk meerdere uitwerkingen, maar dit is een heel goede, waarin van de volwassene die zich meldt bij de spoedeisende hulp wordt bekeken of er sprake is van een risicogroep. De melding bij de AMK is geen wettelijke verplichting, zoals mevrouw Van der Burg weet, maar bij twijfel moet een melding plaatsvinden. In de uitwerking bij andere ziekenhuizen en de huisarts wordt daaraan op deze wijze invulling gegeven. Volgens mijn informatie sluit bij de huisartsenposten de implementatie aan bij de kindcheck zoals die is opgezet bij het Haags protocol. Mevrouw Van der Burg twijfelt daaraan omdat zij andere signalen op dit punt krijgt. Ik heb een ander signaal. Ik zal dit voor de Kamer uitzoeken, want het is de bedoeling dat het huisartsenpostenprotocol aansluit het Haags ouderprotocol. Ik denk dat wij dat doel delen. We zullen nagaan waar het aan schort op dit punt.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dank voor die toezegging. Ik zou ook graag horen wanneer ik daarover geïnformeerd word. Ik neem aan dat dat ook bij de voortgangsrapportage zal gebeuren voor de zomer.

Staatssecretaris Van Rijn: Zeker.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik heb ook een aantal berichten gezien dat er alleen maar zou worden gemeld aan de eigen huisarts. Dat kan echt niet de bedoeling zijn en dat was niet de afspraak. Dus ik ben blij dat de Staatssecretaris het met mijn interpretatie eens is.

Dan misschien nog even over de gehandicaptensector.

De voorzitter: Mevrouw Van der Burg, ik hoor net dat het om verschillende voortgangsrapportages gaat, dus dat wij het dan over december hebben.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik wil hierover veel eerder geïnformeerd worden, namelijk voor de zomer.

Staatssecretaris Van Rijn: Wij rapporteren periodiek. De eerstvolgende daarvan komt volgens mij voor de zomer. Ik zeg toe dat deze rapportage voor de zomer komt.

Mevrouw Kooiman (SP): Nog twee vragen zijn blijven liggen, namelijk over de dubbele toestemmingsvereisten, waarover wij jaar op jaar weer spreken, en over het nu eindelijk eens regelen van de dbc inzake kindermishandeling, waardoor er geen stoornis of stickertje op een kind of een ouder nodig is om hulp te organiseren. Als de Staatssecretaris gewoon zegt dat we dit gaan regelen, dat hij daarvoor zorgt en dat hij de Kamer daarover zal informeren in de volgende voortgangsrapportage, dan ben ik ook al blij.

Staatssecretaris Van Rijn: Dat laatste zal ik doen. Hierbij vraag ik specifiek aandacht voor het volgende. De dbc-regels zijn aangepast. Dat heeft geleid tot een praktische behandeling. Een deel van de dbc gaat over naar de gemeente, dus dan moet er als het ware weer een nieuw gesprek plaatsvinden. Ik zeg graag toe dat ik de Kamer op dit punt nog eens nader zal informeren bij de volgende rapportage, maar de regels zijn aangepast en hoe het straks gaat als een deel naar de gemeente gaat, is een nieuw element in de discussie. Dat zullen wij in de rapportage meenemen. Een meer onparlementaire manier om dit te zeggen is dat het gewoon goed moet komen. Dat zijn we volgens mij met elkaar eens.

Ik had inderdaad nog drie kleine puntjes. Een daarvan was de dubbele toestemming. We hebben op 22 april een voorstel gekregen van de traumacentra. Ik wil daar heel serieus naar kijken en dat met deskundigen van het traumacentrum en ook in juridische zin bekijken, want er zitten veel juridische vraagstukken in, ook rond gezagsrelaties. Ik heb nog geen inschatting voor mezelf hoe lang dat zal duren. Maar misschien moeten we hier het mantra hanteren dat we dit bij een eerstvolgende rapportage aan de Kamer zullen melden.

Mevrouw Van der Burg had nog een vraag gesteld over de gehandicaptensector. Het Platform VG heeft de opdracht gekregen om het bestaande materiaal te vertalen naar specifieke groepen met autisme of het syndroom van Down. Ik ben in overleg met de Universiteit Maastricht over het maken van een wegwijzer waarmee beschikbare informatie voor zorgprofessionals beschikbaar wordt gesteld. De bedoeling van die wegwijzer is om een overzicht te maken van al het bruikbare materiaal rond de aanpak van seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijke beperking in elke stap van de keten. Het onderzoek daarnaar is gestart op 1 april. Ik verwacht deze concept-wegwijzer op 1 januari 2015. Dit heeft echt onze specifieke aandacht, naar aanleiding van de vraag die mevrouw Van der Burg hierover heeft gesteld.

Volgens mij ben ik hiermee door de vragen heen, onverlet de vragen die mijn collega's nog zullen beantwoorden.

Voorzitter: Rebel

Mevrouw Agema (PVV): De NODO en de meisjesbesnijdenis komen daarbij nog aan bod?

Staatssecretaris Van Rijn: Jazeker.

Voorzitter: Agema

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank voor de gestelde vragen. In het verlengde van wat de Staatssecretaris al heeft geantwoord, merk ik op dat het heel belangrijk is dat wij hier op het belangrijke punt van geweld in afhankelijkheidsrelaties multidisciplinair opereren. Dat maken wij ook zichtbaar in onze taskforce onder leiding van de burgemeester van Amsterdam. De Staatssecretaris sprak er al even over dat wij een heel goed gesprek hebben gehad met de jongerentaskforce, die dit ook multidisciplinair benadert en die ons op de voet volgt, want de vertegenwoordigers daarvan zitten in deze zaal. Wij voelen die spanning. Dat lijkt mij belangrijk.

Complimenten voor de commissie dat wij de bespreking van deze onderwerpen met elkaar iets beter hebben georganiseerd. Vroeger waren er veel deeldiscussies. Die waren natuurlijk allemaal heel noodzakelijk, maar wij hebben naar aanleiding daarvan gevraagd om een goede coördinatie door de Staatssecretaris en door uw commissie. Nu bespreken wij alle onderwerpen in elkaars verlengde, waarvoor dank.

Mij resten nog de vragen over het huisverbod, waarover ik al iets heb gezegd aan het adres van mevrouw Keijzer. Ik denk dat alle leden ook de rapportages hebben gevolgd, een belangrijk en nieuw instrument dat goed werkt. Het verheugt mij dat heel veel gemeenten nu ook werk maken van het huisverbod bij kindermishandeling.

Natuurlijk kost het mij geen moeite om met mevrouw Van der Burg Rotterdam als voortrekker te noemen. Ik wil Tilburg natuurlijk ook niet vergeten. Als u mijn leven kent, dan weet u dat ik nog wel een tijdje bezig ben, maar er zijn ook andere gemeenten. Ik noem bijvoorbeeld ook de gemeenten in de noordelijke provincies die dit scherp doen. In mijn brief van 14 mei ben ik hierop ingegaan.

Ik antwoord mevrouw Van der Burg dat dergelijke initiatieven worden bekendgemaakt via de website van het Rijk huiselijkgeweld.nl. Daarnaast is er eind vorig jaar tijdens een tweetal landelijke congressen, die wij mede hebben gefinancierd, aandacht besteed aan dit onderwerp. Ik heb dat ook gezegd in het debat dat we laatst plenair hebben gevoerd over dit onderwerp. Ik zal bezien of het risico-taxatie instrument huiselijk geweld moet worden toegesneden op situaties waarin sprake is van kindermishandeling. Dat punt uit de inbreng van mevrouw Van der Burg heb ik heel goed begrepen.

Daarnaast heb ik gezegd dat ik dit punt zal agenderen voor het coördinerend beraad dat ik periodiek voer met de VNG. Het bestaande informatiemateriaal dat beschikbaar is over het huisverbod moeten wij voortdurend laten actualiseren en aanscherpen. Ook het huisverbod bij kindermishandeling zal ik daarin meenemen.

Ik zal de ervaring uit Rotterdam, ook ten aanzien van de samenwerking tussen politie en hulpverlening, hierbij heel precies geformuleerd meenemen. Jeugdzorg Nederland heeft de rapportage van Rotterdam onder de aandacht gebracht van de Bureaus Jeugdzorg. Verder wordt de mogelijkheid van het huisverbod opgenomen in het model handelingsprotocol van het AMHK.

Mevrouw Van der Burg heeft ook gevraagd of wij het huisverbod niet eerder kunnen inzetten. Ik heb het dan over preventieve inzet. Bij een huisverbod gaat het bij preventief ingrijpen niet om situaties waarin nog geen huiselijk geweld heeft plaatsgevonden maar om situaties waarin nog geen sprake is van feiten die strafrechtelijk kunnen worden vervolgd. Een huisverbod kan worden opgelegd bij een actueel incident, maar ook als er een vermoeden is van een ernstig en onmiddellijk gevaar. Voor het opleggen van een huisverbod is daarom geen actueel incident nodig. Met de beleidsreactie op de effectevaluatie huisverbod heb ik de Kamer geïnformeerd dat een wetswijziging op dit punt niet nodig is. Gelukkig, want daardoor kunnen wij meteen verder doorschakelen. Preventieve inzet van het huisverbod moet vooral in het aanpassen van werkprocessen worden gevonden, waarbij het vooral van belang is dat aan goede dossiervorming wordt gedaan. Het is aan de burgemeester om het instrument van het huisverbod al dan niet in te zetten, maar wij zullen niet nalaten om ook in ons overleg te trachten een aanscherping te bewerkstelligen als daartoe inhoudelijk aanleiding is. De punten die mevrouw Van der Burg heeft ingezet, zullen wij ook agenderen op de relevante plaatsen.

Ik ga door met de vraag van mevrouw Van der Burg over het eergerelateerd geweld, namelijk hoe het staat met het landelijk expertisecentrum, of dat goed is geborgd bij de nationale politie en sinds wanneer. Dat is het geval per 1 januari 2013. Ik heb toegezegd dat dit zou worden doorgezet en dat heeft men ook trouw gedaan. Natuurlijk zijn de gezagsverhoudingen tussen mij en de politie ook zo dat men doet wat ik zeg. Net zo als de Kamer mij iets vraagt en ik dat toezeg; dan doe ik dat ook. Het landelijk expertisecentrum had voordien een projectstatus. Vanaf 1 januari 2013 is het, ook financieel, een vast onderdeel van de politiebegroting. Dit onderwerp verandert helaas niet, de expertise en de inrichting van het expertisecentrum ook niet, dus hierin zit een bepaalde dynamiek, die we goed zullen volgen.

Verder heeft mevrouw Van der Burg gevraagd naar de verbinding van het centrum met de regionale eenheden. Er is een goede verbinding. Iedere eenheid heeft contactpersonen, speciaal voor zaken die te maken hebben met eergerelateerd geweld. Het landelijk expertisecentrum organiseert voor deze contactpersonen jaarlijks meerdere expertise- en terugkombijeenkomsten. Het expertisecentrum adviseert ook bij complexe eergerelateerde zaken. Ik hoop dat ik daarmee mevrouw Van der Burg heb gerustgesteld. We zullen dit natuurlijk blijven volgen, want ook de Nationale Politie is een veranderende organisatie.

Mevrouw Rebel heeft over eergerelateerd geweld gevraagd naar de stand van zaken met de oplossing van knelpunten uit het evaluatierapport. We hebben natuurlijk gereageerd. Over de knelpunten heb ik net ook iets tegen mevrouw Bergkamp gezegd. In 2012 is dit onder de aandacht gebracht van de betrokken instanties, te weten de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg. De politie en de Raad voor de Kinderbescherming hebben ingezet op deskundigheidsbevordering. Dat gaat natuurlijk verder door. Het landelijk expertisecentrum en de aanpak van eergerelateerd geweld zijn geborgd binnen de Nationale Politie. Er vindt nauw en regelmatig contact plaats tussen de politie en andere betrokken instanties, bijvoorbeeld ook de vrouwenopvang.

Mevrouw Agema heeft over de meisjesbesnijdenis en over de keten gezegd dat 20.000 meisjes een risico lopen. Het onderzoek van Pharos uit 2012 wijst uit dat 40 tot 50 meisjes een risico lopen. Dat is onze ervaring en we blijven dit natuurlijk onderhouden. Als zodanig is er naar onze overtuiging niets mis in de keten, maar elk signaal op dit punt neem ik serieus. De keten moet altijd onderhouden worden en vergt blijvende aandacht.

Het gros van de meldingen ziet op dreiging. In die gevallen wordt een preventief traject ingezet, bijvoorbeeld via de kinderbescherming. Het strafrecht werkt hierbij natuurlijk preventief. De strafrechtelijke aanpak is onderdeel van de aanpak kindermishandeling en is ook genoemd in de aanwijzing door het OM. In de periode tussen 2006 en 2014 zijn er «maar» zeven zaken bij het OM ingestroomd. Dit zijn doorgaans bewijstechnisch zeer complexe zaken, want zij zijn bijvoorbeeld in het buitenland uitgevoerd. Een geval is soms medisch ook niet goed vast te stellen, hoewel we goede expertise hebben bij het NFI, of het kind weigert medisch onderzoek, de ouders ontkennen en er zijn geen getuigen. We kunnen pas vanaf 2006 in het buitenland uitgevoerde zaken van in Nederland woonachtige meisjes vervolgen. Dit blijft vanwege beperkingen voor onderzoek in andere pleeglanden lastig. Concluderend ten aanzien van de interventie van mevrouw Agema, de cijfers liggen iets anders. We houden dat natuurlijk vast. Het gaat hier om een onderzoek uit 2012. De keten is naar onze mening wel op orde. Het onderwerp krijgt de prioriteit die het verdient, maar we kunnen niet zeggen dat we uit een oogpunt van justitiële opsporing wapenfeiten kunnen laten zien. Het houdt onze aandacht.

Ik kom tot slot nog bij mevrouw Rebel.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik wil heel graag nog een vraag stellen naar aanleiding van wat de Minister vertelde over het eergerelateerd geweld. Ik neem aan dat mevrouw Agema daarna nog een vraag wil stellen over het tweede onderwerp waar de Minister het over had.

De Minister zegt dat er verder wordt gesproken naar aanleiding van de gesignaleerde knelpunten in de evaluatie. We hebben recentelijk de cijfers gezien. Ik ben het op zich wel eens met wat de Staatssecretaris van VWS eerder zei, dat misschien een hoger cijfer en meer meldingen gunstig kunnen zijn omdat er dan meer aandacht is. Maar ik hoor nog niet concreet terug welke stappen er nu genomen zijn om met de knelpunten die in de evaluatie zijn gesignaleerd ook te kijken naar die hogere cijfers. Is dat opgelost? Komt het door effectiever werken dat we hogere cijfers en meer meldingen hebben? Dat is misschien de meest gunstige variant. Kan de Minister aangeven welke concrete stappen er zijn gezet, behalve dat er gesprekken hebben plaatsgevonden, en op welk moment we ook weer een evaluatie krijgen van het vervolg? Ik vraag dit juist vanwege de stijging van de meldingen. Ik wist niet eens dat wij een meldpunt eergerelateerd geweld bij de PvdA hebben. Daarvan kreeg ik van de week een casus binnen, die dit ook gelijk heel concreet maakt. Ik wil hierop een concreter antwoord van de Minister.

Minister Opstelten: Dat zijn precies de punten die ik heb aangegeven. Het gaat hier om de keten en om de aandacht van de partijen die wij noemen, dus de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdzorg. We krijgen een stelselwijziging in de jeugdzorg die de resultaten en de bekendheid van de jeugdzorg met deze problemen zal bevorderen. Ook door de politie en de Raad voor de Kinderbescherming wordt verder ingezet op deskundigheidsbevordering, dus training, opleiding en bevordering van verdere expertise in dit verband. Dat zijn heel concrete maatregelen.

Dan hebben we natuurlijk het landelijk expertisecentrum, dat hier ook scherp op zal letten. En ik zeg natuurlijk ook ten aanzien van het OM wat ik net heb gezegd. We hebben de meldingen, vervolgens de politie en dan het OM. Dat is een belangrijk element in de totale keten. Dit wordt dus heel scherp en zeer serieus meegenomen.

Rond de verbeterpunten na deze evaluatie, die nog maar net effect heeft, moeten we niet de fout maken dat we na elke evaluatie meteen weer gaan evalueren. We moeten de organisaties even de ruimte geven om dit aan te scherpen. Dat zijn toch in hoofdlijnen de concrete dingen die we kunnen noemen. Ik kan ook nog de zorg voor en de bescherming van de slachtoffers noemen, want dat is natuurlijk ook nog een punt waar we aandacht aan schenken, en een van de conclusies uit het evaluatierapport.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik neem even de ruimte om hierop te reageren. De evaluatie uit 2012 moeten wij hier wel bij betrekken. We leven nu in 2014, dus er is alweer enige tijd overheen gegaan. Ik heb ook de reactie gezien van de Minister van Sociale Zaken. Dit heeft natuurlijk ook te maken met bewustwording in groepen waar dit veel plaatsvindt. Ook in dat opzicht begrijp ik wel dat wij dat stuk ook moeten meenemen en dat het niet alleen maar gaat over melding, maar vervolgens ook over bespreekbaar maken. Dat sluit ook aan bij het verhaal dat ik vandaag probeer te houden. Het is voor de Kamer natuurlijk belangrijk om te weten waar de aanpak concreet toe leidt. Je zou kunnen veronderstellen dat als er meer zaken komen of meer meldingen en meer problemen, het nog niet goed genoeg is. Ik wijs erop dat wij daarop wel duidelijk zicht moeten krijgen. Bewustwording kan ook worden gemeten, dus als de Minister er zicht op geeft hoe dit gemeten wordt, ben ik alweer een stuk verder.

Minister Opstelten: Dank daarvoor. Ik wil nog even iets zeggen over de hogere cijfers. Wij kunnen niet zeggen dat wij hogere cijfers hebben, want recente cijfers geven geen feitelijke stijging weer. Om precies te zijn, waren daar twee cold cases bij, een zaak in België en drie zelfdodingen, op zichzelf ernstige zaken, waarvan het landelijk expertisecentrum zo veel mogelijk de componenten heeft bekeken. Er blijven in deze situatie in de cijfers veertien moorden over; in 2012 waren dat er vijftien; dat is heel ernstig. Ieder geval is er een te veel, maar daarom gaan wij door met de strafrechtelijke aanpak en de borging van de aanpak binnen de Nationale Politie. Dat is de kern. Deze aanpak voldoet. Naar onze mening zijn er nu geen nieuwe instrumenten of nieuwe maatregelen nodig. Het is een kwestie van bewustwording en kennis en men is zeer gemotiveerd, zo heb ik ook in gesprekken met de totale keten kunnen merken. Laten wij nu langs deze lijnen doorgaan. Er zijn natuurlijk de normale rapportagelijnen. Per jaar wordt er gerapporteerd over de stand van zaken en de cijfers. Het gaat mij erom dat de evaluatie geen aanleiding heeft gegeven tot nieuwe instrumenten. Die worden ook niet aanbevolen.

Voorzitter: Rebel

Mevrouw Agema (PVV): Ik ben een beetje verward over het aantal van 20.000, dat ik nu even niet terugvind maar dat overal op internet genoemd wordt. Ik dacht dat ik het uit officiële Kamerstukken had van een poosje geleden. Het aantal van 40 tot 50 verbaast mij enorm. Dat lijkt me ook zeer onwaarschijnlijk, gelet op de aantallen meisjes uit Ghana, Nigeria, Somalië en Indonesië die hier wonen en die daardoor ook extra risico lopen. Het was mij niet te doen om de strafrechtelijke vervolging. Als ik doel op de keten, doel ik op meisjes die bij de huisarts of bij de jeugdgezondheidszorg een keer worden aangetroffen en waarbij dan kennelijk de andere kant op wordt gekeken of een hulpverleningscircuit wordt opgestart waarin iets stokt, waardoor ze dus niet in het strafrechtelijke traject terugkomen. Daar zitten mijn zorgen. Daarom dacht ik: kunnen wij nu niet als doelstelling aangeven in de hulpverleningsketen dat we dit niet accepteren, dus dat we niet beginnen met praten maar dat we graag willen dat er meer daders worden vervolgd en veroordeeld omdat dat een effectief middel is.

Minister Opstelten: Ik begrijp het punt. Dan heb ik het ook over de keten, maar niet alleen, want de keten is breed. Dan hebben we het niet alleen over de politie en het Openbaar Ministerie, maar ook over de hulpverlening en de instanties die daar sturing aan geven. Het punt is natuurlijk dat iedereen weet dat meisjesbesnijdenis strafbaar is. Dat kan op zichzelf in sommige gevallen ook verhinderen dat men er melding van maakt. Dat is bij dit onderwerp natuurlijk ook het geval. We moeten hier ontzettend hard aan werken, maar in de keten als zodanig werkt het wel sterk. Mede gelet op de uitkomst van het in opdracht van het Ministerie van VWS verrichte onderzoek vrouwelijke genitale verminking in Nederland van vorig jaar is er op dit moment geen aanleiding om de strafrechtelijke aanpak nog verder te intensiveren, maar wel om hiervoor voortdurend aandacht te vragen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat van de strafbaarheid een sterke preventieve werking uitgaat. Dat heeft dus gewerkt, net als de aandacht die eraan geschonken wordt, hoewel er nog geen veroordelingen hebben plaatsgevonden. Ook kwam naar voren dat het aantal meisjes dat jaarlijks risico loopt gering is. Gevallen die zich in Nederland voordoen, pakken we uiteraard op. Daarvoor zijn de huidige mogelijkheden voor aanpak toereikend.

Ik neem het signaal van mevrouw Agema natuurlijk zeer serieus. Daarover mag geen enkel misverstand bestaan. De keten mag niet strak genoeg georganiseerd zijn op dit punt, maar dit is een missie en ik zou ervoor willen waken dat wij nu in cijfers hier doelstellingen gaan formuleren voor hoeveel gevallen wij uiteindelijk veroordeeld willen zien. Natuurlijk willen wij elke situatie die daar aanleiding toe geeft ook door het OM aangepakt zien, maar dat is ingewikkeld, om de reden die ik heb aangegeven.

Mevrouw Agema (PVV): De Minister en ik hebben een ernstig verschil van inzicht. Ik denk niet dat wij daaruit komen, gezien de beantwoording, alleen al wanneer wij zien hoeveel meisjes uit deze landen komen, vooral islamitische landen. Besnijdenis is niet alleen een gebruik in donker Afrika maar veel wijder in de islamitische wereld. Wij weten dat heel veel meisjes in ons land echt risico lopen. Als in één jaar één dader wordt vervolgd en berecht, dan weten wij dat er in de hele keten iets misgaat en dat er in het geheel geen afschrikkende werking uitgaat van de vervolging, maar dat het gewoon een vrijbrief is om in Nederland je goddelijke gang te gaan als je vindt dat het anders moet. Ik vrees dat we hier echt totaal verschillend in staan. We hebben hier niet te maken met een Minister die zegt dat dit een afschrikwekkende situatie is in Nederland. 20.000 is de ondergrens van het aantal meisjes dat risico loopt. Het gaat om de opsporing en veroordeling, want dat is de enige manier om ervoor te zorgen dat dit uit het sluimercircuit raakt en dat wij er echt iets tegen kunnen doen. Dit is een levenslange, zware kindermishandeling, die nooit meer goed komt!

Minister Opstelten: Als er een verschil van mening is, is het over de cijfers en niet over de aanpak. Anders begrijp ik mevrouw Agema niet goed. Zoals ik al heb gezegd, pakken wij het heel strak aan. Het is bewijstechnisch een ingewikkelde situatie. Dat kan mevrouw Agema ook niet veranderen. Alle organisaties in de keten zitten erbovenop omdat het algemeen bekend is dat het een preventieve werking heeft dat het strafrechtelijk aangepakt wordt. Het onderzoek van Pharos van 2012 wijst uit dat er 40 tot 50 meisjes risico lopen en dat er als zodanig niks mis is in de keten. De keten moet wel onderhouden blijven. Ik zeg toe dat ik dat in alle scherpte zal doen. Ik wil ook best nog eens een keer goed rapporteren over hoe dat gaat. Dat is geen enkel punt. Dit is voor het kabinet een belangrijk item om aan te pakken. Wij trachten te voorkomen dat dat gebeurt.

Mevrouw Agema (PVV): Ik sla aan op stichting Pharos, want die promoot met overheidsgeld, met subsidie, de lichtste vorm van meisjesbesnijdenis. Ik vind dat geen betrouwbare bron. Daar wind ik mij over op. Wij financieren die organisatie, zij vindt de lichtste vorm van meisjesbesnijdenis acceptabel en dan moeten wij van haar aannemen dat het er 40 tot 50 zijn, terwijl er zo ongelooflijk veel meer meisjes uit landen met een ernstig risico hier in Nederland wonen.

Minister Opstelten: Ik zeg het nog een keer: het kan zijn dat mevrouw Agema dat aantal van 20.000 op een andere manier benoemt, namelijk als meisjes van wie zij vindt of denkt dat zij als zodanig risico lopen. De officiële rapporten, die wij serieus nemen en waar wij op af kunnen gaan, wijzen uit dat 40 tot 50 meisjes risico lopen. Ik kan constateren dat er niks mis is met de keten als zodanig en het belang dat eraan wordt gehecht. Wij staan ervoor om te zorgen dat die keten in alle scherpte zijn werk doet. Ik denk dat dat voldoende is.

Voorzitter: Agema

Minister Opstelten: Tot slot had mevrouw Rebel nog een vraag die in het verlengde ligt van de forensisch-medische expertise, meer specifiek over de aanbestedingsprocedure bij de Nationale Politie. Zo heb ik het begrepen. Die loopt. Men is druk bezig met de voorbereidingen. De beoogde afronding is in het najaar van 2014. Die aanbesteding is bedoeld voor de periode vanaf 2015. Zoals alles bij de Nationale Politie is het doel een verbetering van de kwaliteit. Om elk misverstand te voorkomen: er is daarbij geen bezuinigingsdoelstelling.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik wil daarbij wel het belang van de publieke gezondheidstaak benoemen. De kwaliteit van de geleverde forensische zorg moet vooropstaan. Ik wil dat de Kamer over het verloop daarvan geïnformeerd blijft.

Minister Opstelten: Wij zullen dat doen in het verlengde van het betoog van de Staatssecretaris. Het gaat hier om een kwalitatieve impuls, niets meer en niets minder. Het gaat om de kwaliteit binnen de politieorganisatie, waar de politie gebruik van maakt. Daarom financiert de politie dat, gewoon als een taak, in het verlengde van de taken en de functie van het NFI en de andere centra, die meestal privaat of universitair georganiseerd zijn. Dat is dat tweemiljoenverhaal. Daar is ook iets over geschreven in het rapport van de commissie-Winsemius. Die aanbesteding zal in dat kader plaatsvinden. De Kamer wordt geïnformeerd over alle facetten van de uitvoering van het inrichtingsplan van de Nationale Politie. In dat patroon zou ik dat willen meenemen, want het is een onderdeel daarvan.

De voorzitter: Viel de NODO-procedure onder u of onder de Staatssecretaris?

Minister Opstelten: Onder de Staatssecretaris.

De voorzitter: Dan geef ik het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Laat ik beginnen met de NODO-procedure. Ik heb de Kamer daar een aantal brieven over gestuurd in het verleden. Die NODO-procedure is overigens niet gestopt om bezuinigingstechnische redenen. Daar is totaal geen sprake van. Het stoppen van de NODO-procedure had inhoudelijke overwegingen. Wij hebben moeten vaststellen dat de NODO-procedure effectief is in het achterhalen van de aard van het onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen in Nederland in de 40 onderzochte cases. Dat is ook vastgesteld door deskundigen. De 40 cases waarbij de afgelopen tijd de NODO-procedure heeft gelopen, zijn onderzocht. In 2 gevallen is een verklaring voor niet-natuurlijk overlijden afgegeven, in de andere 38 gevallen niet. In die 2 gevallen is geen sprake geweest van kindermishandeling.

De procedure is wel effectief gebleken voor het achterhalen van de doodsoorzaak – laat ik maar zeggen: voor de VWS-component, de medische component – maar niet voor het opsporen van gevallen van fatale kindermishandeling, het onderwerp van het algemeen overleg van vandaag. Daar is de NODO-procedure niet effectief voor gebleken. De medische sector ziet wel een toegevoegde waarde van de procedure, maar alleen indien de inrichting en de doelstelling van de NODO-procedure ook worden aangepast.

Het overleg tussen de Minister van VWS en de medische sector is op dit moment gaande. Dus als de vraag van mevrouw Agema is of wij bereid zijn om de opgebouwde kennisinfrastructuur te behouden, dan is het antwoord zeker ja. Er wordt op dit moment bekeken hoe dat kan worden voortgezet, maar de ervaring van de afgelopen periode heeft geleerd dat het geen bijdrage heeft geleverd aan het opsporen van kindermishandeling. Dat moeten wij in ieder geval vaststellen.

Voorzitter: Rebel

Mevrouw Agema (PVV): Volgens mij is die NODO-procedure daar helemaal niet voor bedoeld. Die is ervoor bedoeld om de doodsoorzaak te achterhalen. Die is er dus niet alleen voor bedoeld om kindermoord aan te tonen, maar ook om ouders vrij te pleiten als er bijvoorbeeld sprake is van een infectieziekte of een andere doodsoorzaak. Dus het aantonen van kindermishandeling is helemaal niet de bedoeling van die hele procedure. Het is wel een feit dat per 1 januari de financiering is gestopt, dat er nu niets is en dat wij eind juni pas horen wat ervoor in de plaats komt. Het achterhalen van de oorzaak van het niet-natuurlijk sterven van kinderen moet de allerhoogste prioriteit hebben. Wij moeten niet tot eind juni wachten, want als je dat als ouder volgende week meemaakt, dan wil je ook dat wordt opgehelderd waarom, ook om je als ouder vrij te kunnen pleiten, zodat je niet de rest van je leven met roddels geconfronteerd wordt. Dus mijn vraag is: wat doen wij in de overgangsperiode? Wat gebeurt er? Moeten wij niet snel een overgangsperiode krijgen en helder krijgen wat er na eind juni gaat gebeuren?

Staatssecretaris Teeven: Ik denk dat mevrouw Agema op dat punt wellicht niet goed geïnformeerd is, want het is niet zo dat er niets gebeurt in de overgangsperiode, waarin wij praten over de vraag hoe het opnieuw gestructureerd zou moeten worden. De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en het Forensisch Medisch Genootschap hebben onderling werkafspraken gemaakt om per 1 januari 2014 – dus al vanaf dat moment – te trachten de voorkomende NODO-gevallen lokaal te onderzoeken. Dat gebeurt op dit moment. Het is dus niet zo dat er helemaal niks gebeurd. Alleen, wat het samenwerkingsverband tussen de beide departementen betreft: de NODO-procedure had ooit als uitgangspunt om onder meer een bijdrage te leveren aan het opsporen van kindermishandeling. Dat heeft de voorganger van mevrouw Rebel, mevrouw Arib, veelvuldig aan de orde gesteld tijdens de kabinetten-Balkenende IV en -Rutte I. Maar die bijdrage is er niet. Ik ontken niet dat er heel wel een bijdrage is aan het achterhalen van medische oorzaken, zoals mevrouw Agema ook zegt. Dat belang wordt ook onderkend, maar dat moet op een andere manier worden ingevuld. Daar is de Minister van VWS op dit moment over in gesprek met de sector. Er is geen ruimte of aanleiding meer voor de bewindslieden van Veiligheid en Justitie om daar betrokkenheid bij te hebben, niet om ervan weg te lopen, maar de sector heeft zelf aangegeven dat er geen justitieel belang is. Dat is de stand van zaken. Het is niet zo dat er helemaal niks gebeurt. Er wordt wel degelijk naar gekeken, maar wij moeten nu even bekijken hoe het ingericht wordt. Daar is het Ministerie van VWS op dit moment mee bezig.

Mevrouw Agema (PVV): Ik ben een beetje in de war over het antwoord dat er niet niks gebeurt, want mijn bron is de laatste brief van de Staatssecretaris van VWS waarin wij eerst lezen dat de procedure is beëindigd. Dan lezen we dat er gesprekken gaande zijn. Dan staat er letterlijk: «Op basis van deze verkenning wordt besloten of en, zo ja, hoe een alternatieve procedure in het leven geroepen kan worden en wie daarvoor verantwoordelijkheid draagt. Daarbij wordt ook bezien of het wenselijk of mogelijk is om dergelijk onderzoek in te bedden in de bestaande (medische) zorg en financiering. Uw Kamer wordt hierover eind juni geïnformeerd.» Dus het is helemaal niet gek dat ik de conclusie trek dat per 1 januari de NODO-procedure is gestopt en dat er in de tussentijd helemaal geen alternatief is. Als de Staatssecretaris hier bevestigt dat er in geval van twijfel, in geval van een niet-oorspronkelijke doodsoorzaak, nog steeds forensisch-medisch onderzoek wordt gedaan naar het overlijden van de kinderen, dan heb ik geen zorg. Maar dat haal ik niet letterlijk uit de brief. Daarom heb ik die vraag gesteld.

Staatssecretaris Teeven: Ik zeg ook niet dat de vraag van mevrouw Agema onterecht is. Dat hoort zij mij helemaal niet zeggen. Ik probeer alleen te zeggen dat het Ministerie van VWS hier een oplossing voor probeert te zoeken. Wij, van de zijde van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, hebben dat de afgelopen jaren in volle overtuiging gedaan. Vanuit de sector is gezegd dat de betrokkenheid van de zijde van Justitie niet meer wenselijk is. Het kabinet zal de Kamer eind juni inderdaad laten weten hoe het ervoor staat.

Mevrouw Agema (PVV): Ik snap het niet. Volgens mij zegt het Ministerie van Veiligheid van Justitie dat het met de financiering gestopt is en dat VWS het gaat oplossen. Dan zijn wij weer bij die fittie waar wij het een paar maanden geleden over hadden: er is in wezen een soort ruzie over wie het moet betalen. V en J zegt: als het zo weinig gaat om de strafrechtelijke tak, dus zo weinig over het opsporen van kindermishandeling en kindermoord, dan moet VWS het betalen. Die vraag stelde ik toen al. Daarop kwam dit gekke antwoord. Dus V en J stopt met de financiering, want het zegt: er is in 2 gevallen van de 40 sprake van kindermishandeling. En VWS is nog niet begonnen met de financiering.

Staatssecretaris Teeven: Nee, het is anders. Er hebben 40 onderzoeken plaatsgevonden. In 2 gevallen was er sprake van een verklaring van een niet-natuurlijke dood niet ten gevolge van kindermishandeling, en in 38 gevallen was er niks aan de hand. Dat is de feitelijke situatie. Los daarvan wordt het belang gezien. Het is ook geen ruzie over de centjes, zoals mevrouw Agema zegt. Daar is helemaal geen sprake van. De sector zelf heeft gezegd: waar het gaat over de doodsoorzaak, is dat puur een medische aangelegenheid. Het nut ervan voor de andere doelstelling die ooit bij het instellen van de NODO-procedure aanwezig werd geacht, namelijk het opsporen van kindermishandeling, zien wij niet. Dat blijkt ook uit de procedure de afgelopen jaren. Dus het gaat echt niet om het geld. Het gaat om de vraag: moeten wij op dezelfde wijze voortgaan? Daarvan heeft de sector zelf gezegd: doe dat nou niet. Op dit moment zoekt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het kabinet, een oplossing. Het is dus niet zo dat wij het om het geld niet willen doen. De sector zelf heeft gezegd: die twee doelstellingen halen wij niet; er wordt eigenlijk maar één doelstelling gehaald.

Mevrouw Rebel heeft gevraagd naar de waarheidsvinding. Die is gisteren in het algemeen overleg over vechtscheidingen ook al aan de orde geweest. Ik heb daar toen naar aanleiding van een vraag van mevrouw Ypma en mevrouw Van der Burg op gereageerd. Kortweg, er wordt bij Bureau Jeugdzorg nadrukkelijk aandacht besteed aan de vraag hoe medewerkers feiten en meningen kunnen onderscheiden. Bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt expliciet gewezen op het onderbouwen van conclusies en op het nadrukkelijker aangeven van de afwegingen die worden gemaakt. Dat zal ook met de ouders worden besproken. Op die wijze willen wij zowel in het stadium van Bureau Jeugdzorg als bij de Raad voor de Kinderbescherming de kwaliteit verhogen.

Tot slot heeft mevrouw Kooiman nog opgemerkt dat de reclassering en het Openbaar Ministerie een terugtrekkende beweging zouden maken bij het AMHK. Ik beantwoord deze vraag in relatie tot de decentralisatie van de jeugdzorg. Er is op dit moment een ondersteuningsprogramma AMHK bij de VNG. Dat programma heeft op dit moment een handelingsprotocol voor het AMHK opgeleverd in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg. Hier zijn politie en Openbaar Ministerie ook bij betrokken. Ik zeg de Kamer toe dat ik zal nagaan of betrokkenheid van de reclassering daarbij gewenst is. Ik bespeurde in de vraag van mevrouw Kooiman dat ze iets verwarde in de Veiligheidshuizen, in die zin dat de reclassering daar misschien een terugtrekkende beweging zou maken. Dat is een heel andere opmerking en een heel ander verband. Dat is een discussie over prioritering van de werkzaamheden van de reclassering in de zin van: waar moeten ze zijn en waar moeten zij werken binnen het bestaande budget? Maar dat heeft geen relatie met het AMHK.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik liep inderdaad te ver op de troepen vooruit, want de Veiligheidshuizen gaan natuurlijk in de AMK's op en dan krijg je de AMHK's. Dat bedoelde ik inderdaad met de Veiligheidshuizen. In Tilburg liepen ze daar inderdaad tegen aan. Zij zeggen: de betrokkenheid van de reclassering is zo ontzettend belangrijk dat wij graag willen dat zij aanwezig is, maar er wordt ook bezuinigd bij de reclassering, dus het is heel moeilijk, want wij krijgen haar niet meer altijd aan tafel. Dat is één. Ik weet dat de Staatssecretaris aan het onderzoeken is hoe dat moet worden geprioriteerd. Dus ik hoop dat hij de reclassering en de taken die zij wel of niet moet gaat uitvoeren, wil meenemen in zijn brief naar aanleiding van die bezuinigingen. Maar er was ook een andere discussie. Die ging met name over het uitwisselen van informatie tussen de reclassering en de jeugdhulpverleningsorganisaties of de hulpverleningsorganisaties an sich in het Veiligheidshuis. De reclassering loopt daar echt tegen aan omdat zij een ander juridisch kader heeft. Daar heb ik specifiek aandacht voor gevraagd.

Staatssecretaris Teeven: Op dat punt zal mevrouw Kooiman nog enig geduld moeten hebben, want de Minister en ik zijn samen aan het bekijken hoe wij de informatie-uitwisseling kunnen optimaliseren vanuit de verplichting van de doelbinding die wij vanuit de privacybepaling kennen. Dus wij zitten daarbij mogelijk met een aantal wettelijke beperkingen. Mevrouw Kooiman schetst dat zelf ook. Dan is de discussie: moet je daar de doelbinding van afhalen, vanuit de vraag welk resultaat je wilt bereiken in de Veiligheidshuizen. Daar wordt aan gewerkt. De Minister en ik zullen de Kamer daar zo snel mogelijk over rapporteren.

De voorzitter: Wanneer, vraagt mevrouw Kooiman.

Staatssecretaris Teeven: Ik kijk even naar de Minister, want dat is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Voor de behandeling van de begroting kunnen wij dat de Kamer laten weten.

De voorzitter: Dan zijn wij hiermee aan het einde van de eerste termijn. Is er nog behoefte aan een tweede termijn?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, kort.

De voorzitter: Dan stel ik voor dat wij even schorsen.

De vergadering wordt van 14.28 uur tot 14.38 uur geschorst.

De voorzitter: Wij gaan verder met de tweede termijn. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft ons verlaten omdat hij andere verplichtingen heeft elders in het gebouw.

Mevrouw Rebel (PvdA): Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag vrij uitgebreid spreken. Ik heb het in eerste termijn niet gezegd, maar ik denk dat het heel verstandig is dat wij het onderwerp loverboys apart agenderen, omdat dat anders in de veelheid aan onderwerpen was ondergesneeuwd. Ik wil daar graag op een ander moment veel uitgebreider over praten. Daarnaast wil ik de collega's en de bewindspersonen bedanken voor hun opmerkingen over hetgeen ik over mijn persoonlijke situatie heb gezegd. Dat helpt. Ik hoop dat het ook helpt om het punt dat ik wilde maken over bewustwording duidelijk te maken.

Ik heb één vraag namens mevrouw Bergkamp, want die staat nu plenair over de toekomst van bibliotheken te praten. Zij vroeg mij om bij de Staatssecretaris van VWS het signaal neer te leggen dat zij vanuit de jongerentaskforce had meegekregen, namelijk dat het voor jongeren vaak heel moeilijk is om te weten waar zij naartoe moeten. Op het moment dat er problemen zijn, vinden ze het heel moeilijk om te weten waar ze naartoe moeten. Ik hoor heel goede dingen over waar de jongerentaskforce allemaal bij betrokken wordt, maar namens mevrouw Bergkamp wil ik dit als specifiek punt van aandacht meegeven.

Daarnaast is het goed dat wij heel uitgebreid hebben gesproken over de positie van de forensische expertise. Daar hoeven wij nu niet verder op in te gaan, maar het is goed om de monitoring waar de Staatssecretaris het over heeft, wat te concretiseren: over wat en wanneer worden wij geïnformeerd en wat kunnen wij als uitkomstmaat hanteren? Graag een reactie daarop van de Staatssecretaris.

De Staatssecretaris noemde het effect van de campagnes. Het effect ervan is gemeten. Zeven op de tien Nederlanders zouden nu melden in het geval van... Dat klinkt te mooi om waar te zijn. Als dat zo is, dan hebben wij echt een capaciteitsprobleem. Ik vind het een mooi streven, maar er zit altijd iets tussen woord en daad. Toen de Staatssecretaris het zei, bedacht ik mij dat het effect van melden misschien nog niet zo duidelijk naar voren is gekomen in de campagnes. Ik kan mij voorstellen dat het heel krachtig zou zijn om ervaringsdeskundigen in te zetten die benoemen wat het voor hen heeft betekend dat iemand voor hen aan de bel trok. Dat sluit misschien aan bij het punt van mevrouw Van der Burg. Dat is misschien een andere manier om de ervaringsdeskundigheid op een heel effectieve manier in te zetten. Dat zou heel erg kunnen helpen om van het woord ook een daad te maken.

Dan kom ik op de AMHK's en hun eventuele nieuwe naam. Ik zou streven naar een naam die duidelijk maakt waar ze voor zijn en die laagdrempeligheid uitstraalt. Ik ben ook blij dat er met de KNMG wordt gesproken, juist voor artsen. Zo hebben artsen niet alleen een meldcode, maar hebben mensen ook de zekerheid dat degene met wie ze spreken de expertise heeft en is duidelijk wat hij gaat doen. Dat is een grote drempel, die wij kunnen wegnemen. Daarmee kunnen wij ook de meldingsbereidheid vergroten en de handelingsverlegenheid verkleinen.

Wat betreft het antwoord van de Minister, elk geval van eergerelateerd geweld is er een te veel. Of het aantal nou stijgt of gelijk blijft, het zijn er te veel. Het lijkt mij verstandig dat wij nadenken over het terugkoppelen van de vraag wie waar steken heeft laten vallen, zeker in de gevallen waarin er sprake is van een overlijden. Daar leer je uiteindelijk het meest van. Dat is de expertise waarop gewezen wordt bij de knelpunten. Dat helpt het meest bij de politie. Dat helpt het meest bij alle betrokken partijen: wat hebben wij nou verkeerd gedaan in deze casus en wat betekent dat voor ons onderwijs en onze opleiding?

Dan kom ik op het onderzoek in Europees verband. De Staatssecretaris zei dat het aantal gerapporteerde gevallen – het gaat immers over ervaren geweld – hoger is in landen waar de bewustwording en de aandacht voor bewustwording hoog is. Voor zover mogelijk is het goed om dat te objectiveren. Ik ben zeer benieuwd naar de uitkomst van die analyse.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik begon mijn eerste termijn met aan te geven dat wij ontzettend veel papier hebben gekregen. Een aantal collega's wees daar ook op. Je kunt inderdaad wel stapels papier creëren, maar dat wil niet zeggen dat een en ander in de praktijk ook gebeurt. Ik hoor alle bewindspersonen zeggen dat wij ook te maken hebben met een cultuuromslag. Wij kunnen het in deze kleine kamer wel blijven hebben over een cultuuromslag, maar de vraag is hoe wij die teweegbrengen. Bij het forensisch-pediatrisch onderzoek en het stroomschema is het belangrijk om goed te bekijken hoe wij die cultuuromslag bewerkstelligen. Daar heb ik geen heel duidelijk antwoord op gekregen van de Staatssecretaris van VWS. Ik hoop dat hij mij daar wat meer duidelijkheid over kan verschaffen.

Wij hebben volgende week een debat over de maatschappelijke opvang. Daarbij zal het aantal opvanglocaties aan de orde komen, maar waarschijnlijk ook het project Veerkracht. Dus er zal specifiek aandacht zijn voor kinderen in de opvang. Ik zou het heel erg prettig vinden als de Staatssecretaris voorafgaand aan dat debat even informeert naar de voortgang. Dat zou ons heel erg helpen. Anders kom ik er nog een keer op terug en dat is dan dubbel werk.

Ik ben blij met de toezegging dat best practices worden overgenomen, zoals de Family Justice Centers. Ik ben ook blij dat wij straks 24 uur per dag, 7 dagen in de week een beroep kunnen doen op het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Dat is echt ontzettend nodig, want juist 's avonds en in het weekend denken mensen: ik trek nu aan de bel.

Dan kom ik op het doorbreken van het beroepsgeheim bij het dubbele toestemmingsvereiste. Ik weet nog dat ik hier begon als fractiemedewerker en daarover mijn eerste schriftelijke vragen stelde. Toen zei het kabinet nog: er is geen probleem, want dat kunnen wij regelen. Ik ben heel erg blij met de cultuuromslag waarbij de Staatssecretaris in ieder geval zegt dat er een probleem is en dat hij serieus wil bekijken hoe wij dat kunnen oplossen, zodat het niet gebeurt dat kinderen niet de juiste hulp krijgen omdat één ouder geen toestemming geeft voor behandeling. Ik vind het ook weleens goed om te benoemen dat de wil er in ieder geval is om dat te doorbreken en goed te bekijken hoe wij dat juridisch kunnen oplossen. Dus ik ben heel erg benieuwd naar de voortgang en zie uit naar de volgende voortgangsrapportage. Ik zal dus nog heel even geduld moeten hebben, maar geduld is een schone zaak, zeggen ze altijd.

Het is ook fijn dat bekeken wordt hoe wij een kind altijd de juiste hulp kunnen bieden, ook al is er geen sprake van een stoornis. Dat stempeltje is blijkbaar toch nog altijd nodig, ook bij de tussenoplossing die de Staatssecretaris heeft bedacht. In ieder geval hulde dat hij gekeken heeft naar een mogelijke oplossing, maar in de praktijk werkt het niet altijd goed uit. Ik hoop dat hij daar nog aandacht voor heeft en in ieder geval in overleg gaat met de mensen in de praktijk die daartegenaan lopen, want het is doodzonde als dat blijft liggen.

Er gebeurt heel veel momenteel. Het kabinet en de mensen in de uitvoering zijn ontzettend hard aan het werk. Ik wens iedereen heel veel succes en wij zullen dit zeker scherp blijven volgen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik wil de bewindslieden graag danken voor de beantwoording en de toezeggingen. Wij hebben het al over de papieren gehad. Alle zaken, zoals protocollen en noem maar op, worden altijd gedaan met de beste bedoelingen.

Ik ben erg blij dat ervaringsdeskundigen al ingezet worden, maar dat dat nog een extra push krijgt, mede naar aanleiding van de extra plekken waar collega's het over hadden. Ik denk dat dat buitengewoon belangrijk is. In dat opzicht ben ik heel tevreden over het feit dat de jongerentaskforce er op een aantal plekken zo goed bij betrokken wordt. Laten wij daarmee doorgaan, want deze jongeren, met wie wij ook hebben gesproken, steken hun nek uit en durven aan te geven wat zijzelf hebben meegemaakt. Dat is ontzettend belangrijk om mensen bewust te maken maar ook om andere jongeren het vertrouwen te geven om zaken aan te kaarten waar ze mee zitten. In dat opzicht heb ik alleen maar hulde daarvoor, zoals ik ook in eerste termijn heb gezegd. Wat mij betreft kunnen ze zich altijd melden.

Ik ben ook blij dat wij worden gerapporteerd over de meldcode. Mijn fractie is voorstander van een meldplicht, maar voorlopig doen wij het maar met de meldcode en zitten wij daarbovenop.

Het ouderprotocol moet inderdaad volgens het model van Haaglanden worden uitgevoerd, ook bij huisartsenposten. Dank voor die toezegging. Daar wordt over gerapporteerd in de eerstvolgende voortgangsrapportage. Dat was in juni, toch? Ja, oké.

Wij hebben het gehad over het tijdelijk huisverbod. De Minister heeft aangegeven dat er nog een aantal belangrijke acties wordt ondernomen op dat vlak. Wanneer wordt daarover teruggerapporteerd? En hoe zorgen wij ervoor dat ook die kinderen ondersteuning krijgen? Misschien ligt dat wat meer bij de Staatssecretaris van VWS, maar ik heb het over de combinatie met dat tijdelijke huisverbod. Dat is namelijk een heel belangrijk instrument om slachtoffers te beschermen. Niet zij moeten uit huis worden geplaatst, maar juist de dader. Maar het is dan ook heel belangrijk dat het slachtoffer aandacht krijgt en dat het niet klaar is met het uit huis plaatsen van de dader.

Dan wil ik nog wat zeggen over de bewustwording bij kinderen. Je hoort vaak van jongeren dat het allerergste is dat je het met niemand kunt delen; de eenzaamheid en het idee dat niemand wat voor je doet, dat je volledig in de steek wordt gelaten, ook door volwassenen in je omgeving van wie je het een en ander zou mogen verwachten. Dat signaal kan niet genoeg naar buiten worden gebracht door ervaringsdeskundigen, om mensen over de handelingsverlegenheid, die wij allemaal voelen, heen te helpen. Dat signaal wil ik hier ook nog afgeven.

Ik wil besluiten met een punt dat ik in eerste termijn niet heb kunnen maken. Ik hoop dat u mij toestaat om het in tweede termijn te maken, voorzitter. Een van de dingen waardoor relaties tussen ouders en kinderen niet goed gaan, waardoor dingen kunnen escaleren naar geweld of wat dan ook, is dat de hechting niet goed is gegaan in de vroege levensjaren. Dat kan allerlei oorzaken hebben. Ik heb daar met een aantal mensen over gesproken. Jeugdartsen zijn inmiddels in gesprek met basic trust, die daar op dit gebied heel veel expertise heeft, om te bekijken of ze daar een handzaam instrument voor kunnen maken. Ze hebben dat al voor twee- tot vierjarigen, maar ze zijn ook bezig om dat voor nog jongere leeftijd te maken. Als je dat namelijk zou kunnen repareren, wat voor een deel mogelijk schijnt te zijn in een aantal opzichten, dan is het heel erg belangrijk dat consultatiebureaus dat meenemen in de adviezen die zij geven. Zou de Staatssecretaris bereid zijn om daar zijn licht eens op te laten schijnen en te kijken of wij daarin meters kunnen maken? In het kader van de prevalentie van kindermishandeling zou het kunnen helpen om ouders en kinderen hiervoor te behoeden.

Voorzitter: Rebel

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de warme woorden van mevrouw Van der Burg, onder andere over de eenzaamheid die je je bij een gelukkige jeugd niet kunt voorstellen als iemand de andere variant heeft meegemaakt. Datzelfde geldt natuurlijk ook voor ouderen of partners. Je kunt je niet voorstellen hoe ongelooflijk veel eenzaamheid mishandeling kan veroorzaken. Dat geeft mij een brok in de keel. De bespreekbaarheid die mevrouw Rebel beoogt, is heel erg belangrijk.

Ik wil nog één keer terugkomen op de NODO-procedure. Dat heb ik nog steeds niet helder. Aangezien de procedure niet meer bij Staatssecretaris Teeven ligt, maar de oplossing bij de Staatssecretaris van VWS ligt, ga ik het toch nog een keer proberen. Ik lees op de website van de KNMG een heel kort bericht van 4 maart 2014. Daarin staat heel helder: «De financiering van de NODO-procedure is stopgezet met ingang van 1 januari jl. Hoewel behandelend artsen bij het overlijden van een minderjarige nog steeds een forensisch arts moeten raadplegen en er soms nader onderzoek nodig is om de doodsoorzaak te achterhalen, worden de kosten van nader onderzoek vanuit één van de twee NODO-centra niet langer vergoed.» V en J vergoedt niet meer, VWS is er niet mee gestart en wij krijgen pas eind juni te horen wat er gaat gebeuren, terwijl er in de tussentijd wel kinderen overlijden. De argumentatie van de Staatssecretaris van Justitie is heel terecht, namelijk: als er in 2 van de 40 gevallen sprake is van een strafrechtelijke component, hoort de financiering niet bij mijn ministerie thuis. Maar als die dan thuishoort bij het Ministerie van VWS, dan moet daar wel financiering voor zijn, omdat na ieder overlijden van een kind duidelijk moet zijn wat de oorzaak ervan was en of er sprake was van mishandeling, erfelijke aandoeningen of wat voor een andere oorzaak dan ook die niet strafrechtelijk te noemen is. Ik zou graag duidelijkheid willen krijgen van de Staatssecretaris. Het liefst zou ik de toezegging krijgen dat hij de procedure in de tussenperiode gewoon financiert, want als wij tot eind juni wachten, dan financieren wij die een halfjaar niet.

Voorzitter: Agema

De voorzitter: Ik kijk even naar de bewindspersonen rechts van mij. Kunnen wij meteen doorgaan of moeten wij heel kort even schorsen?

Staatssecretaris Van Rijn: Laten wij het maar proberen.

De voorzitter: Ja? Dan is het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Rijn: Voorzitter. Dank, ook voor de gezamenlijke constatering dat dit onderwerp onze niet aflatende aandacht behoeft en dat wij niet alleen voortdurend op zoek moeten naar rapporten, handreikingen en andere acties, maar ook naar resultaten. Het kabinet voelt zich daardoor gesteund.

Ik kom op de vragen die nog zijn gesteld. Mevrouw Kooiman had het over jongeren die niet precies weten waar ze naartoe moeten. Dat signaal heb ik ook gekregen van de taskforce jongeren. Daar zijn een paar opmerkingen over te maken. Eén, veel jongeren weten de weg naar de Kindertelefoon te vinden. Twee, leerkrachten zijn steeds beter in staat te signaleren en te handelen met de meldcode. Dat hebben wij ook gemerkt. Zij kunnen dus ook een aanspreekpunt voor jongeren zijn. In gesprekken met de jongerentaskforce maar ook met andere jongeren merkte ik dat sommigen zeiden: de eerste plek om dit voorzichtig te bespreken, is misschien de school als je daar iemand vertrouwt. Een aantal jongeren heeft gezegd dat dat een belangrijke bron kan zijn om te gebruiken. Ik wil mevrouw Kooiman wel toezeggen dat wij in de najaarscampagne, die wij juist gaan richten op jongeren, meenemen waar zij terecht kunnen als zij met dit soort problemen zitten en dat wij dit nog eens expliciet met de jongerentaskforce bespreken.

Ik denk dat het goed is om de discussie over de forensisch-medische expertise in een volgende fase te brengen, maar ik heb naar aanleiding van de bijdrage van de Kamer nog wel een suggestie. Wij moeten aan het werk om ervoor te zorgen dat wij niet alleen werken op papier, met stroomschema's en andere pakketten. Wij hebben het daar in algemene zin over gehad. Misschien is het ook van toepassing op het stroomschema; wij moeten ons niet blijven bezighouden met de vraag welke woordjes precies op welke plek moeten staan, maar wij moeten twee dingen doen. Ten eerste moeten wij nu aan het werk gaan. Ten tweede moeten wij niet alleen goed monitoren maar ook goed bekijken of die cultuuromslag tot stand komt. Ik heb nu het voorstel van de artsen ontvangen, met alle aanvullingen en kanttekeningen erbij. Het lijkt mij goed dat ik hun mede naar aanleiding van dit debat een brief terug stuur, waarin ik zeg: wij hebben dit besproken; het lijkt mij goed om het op deze manier vast te stellen, maar ook deze constateringen erbij te doen. Daarbij kondig ik ook aan dat wij dat heel nauwlettend zullen volgen en monitoren opdat wij kunnen zien of het daadwerkelijk resultaat oplevert. Daarmee doe ik recht aan de bijdragen die de Kamer vandaag heeft geleverd met de vragen en kanttekeningen die nog bij het stroomschema zijn te stellen en te maken. Tegelijkertijd wil ik de overstap maken in die zin dat wij nu aan het werk moeten en moeten bekijken welke resultaten wij kunnen bereiken. Dat zou ik op die manier willen oppakken.

Mevrouw Rebel maakte heel terecht nog een opmerking over de bereidheid op papier van Nederlanders, maar vroeg zich vervolgens af wat daar in de praktijk van terechtkomt. Juist hier zou ervaringsdeskundigheid een rol bij kunnen spelen, zodat iedereen uit de eerste hand ervaart wat het is om zaken niet gemeld of juist wel gemeld te krijgen. Ik wil haar suggestie om te proberen die ervaringsdeskundigheid in die campagnes in te bouwen daarbij nadrukkelijk meenemen, zodat wij de bereidheid om die stappen te zetten letterlijk en figuurlijk een gezicht geven. Dat lijkt mij heel terecht. Dat zullen wij zeker meenemen. En ik bevestig mijn toezegging over de objectivering en de analyse van het EU-onderzoek.

Mevrouw Kooiman had nog een vraag gesteld over Veerkracht. Ik wil inderdaad mijn best doen om te bekijken of wij nog voor het debat kunnen kijken wat de stand van zaken is. Ikzelf heb ook de behoefte om dat signaal eens even te checken. Hoewel er nooit onnodige vragen worden gesteld in een debat, zullen wij dat voorkomen als wij dat kunnen doen. Dus ik zal bekijken of ik daarover voor het debat nog nadere informatie ter beschikking kan krijgen.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik wil niet heel erg pietluttig zijn en ook niet zeggen dat deze Staatssecretaris dat doet, maar soms krijgen wij een uur voor een debat een brief met zo veel belangrijke informatie dat ik het zonde vind dat wij die dan pas krijgen. Als het dus ruim op tijd kan, dan ben ik blij.

Mevrouw Van der Burg (VVD): U bent wel veeleisend.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben veeleisend, zeker, maar ik vind het heel fijn dat de Staatssecretaris ons tegemoetkomt en geef deze tip gewoon mee.

Staatssecretaris Van Rijn: Ik zal het in ieder geval ruim voor de eerstvolgende voortgangsrapportage doen en ga mijn best doen om dat niet een uur van tevoren te doen.

Ik herhaal mijn toezegging op de opmerking van mevrouw Kooiman: kijk nu naar de praktijk in het overleg over de dbc's en de toepassing daarvan. Dat lijkt mij een prima zaak. Daar is men ook al mee bezig.

Mevrouw Van der Burg maakte het terechte punt om naast aandacht voor de dader in straffende zin ook aandacht te hebben voor de kinderen die soms al dan niet letterlijk achterblijven. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het programma Veerkracht, maar daar wil ik ook in bredere zin uithuisplaatsing en huisverboden in meenemen.

Ik wil haar toezeggen dat ik zal bekijken of er van het programma basic trust valt te leren en of dat een best practice kan zijn. Mijn standpunt is dat alles wat je in dit opzicht aan preventie kunt doen, beter is dan aan de achterkant een en ander proberen te repareren. Hoewel al die maatregelen aan de achterkant en zijkant ook nodig zijn, blijven de bewustwordingskant, de ervaringsdeskundigenkant en de preventiekant sleutels om hier stappen in te zetten. Dus ik wil daar de nodige inspanningen op leveren.

Ten slotte, mij trof nog een kleine opmerking van mevrouw Agema in eerste termijn, die weliswaar niet aan mij gericht was. Ik heb in ieder geval niet de indruk dat stichting Pharos welke lichte vorm van besnijdenis dan ook acceptabel zou vinden. Mij is in ieder geval niet gebleken dat stichting Pharos dat acceptabel zou vinden, maar dat is misschien meer voor het verslag.

Mevrouw Agema (PVV): Stichting Pharos promoot toch echt van de vier varianten de eerste variant. Jazeker, dat hebben wij gewoon kunnen lezen in het verleden. Ik vind dat die stichting daarom niet gefinancierd moet worden met overheidssubsidie, maar dat terzijde.

Ik had nog een vraag naar de NODO-procedure gesteld. O, die wordt beantwoord door de Minister.

Minister Opstelten: Mevrouw de voorzitter. Bij gebrek aan Staatssecretaris zal ik daarop antwoorden. Daar zijn geen geheimen over. Dank aan allen voor deze buitengewoon constructieve vergadering. Er zijn nog een paar vragen overgebleven. Het is een belangrijk onderwerp. Aan dit overleg kun je zien dat het kabinet en de Kamer voor dezelfde punten staan. Ze hebben hier en daar dezelfde doelen en houden elkaar scherp. Het is heel belangrijk dat ik dat constateer. Dit is geen punt waarvan je zegt: dat moet je politiek zo benaderen. Ik bespeur in grote lijnen een grote mate van eensgezindheid. Dat is heel goed. Dank daarvoor. De betrokkenheid van beide kanten is groot.

Mevrouw Rebel bracht het punt in van de ervaringsdeskundige. Dat is heel belangrijk, zo zeg ik de Staatssecretaris na. Zij had het ook over het eergerelateerd geweld. Als zich ernstige feiten hebben voorgedaan, moet je daarop reflecteren en bekijken wat er fout is gegaan. Dat gebeurt natuurlijk ook en dat is altijd de eerste vraag die je behoort te stellen, maar het is goed dat mevrouw Rebel dat nog een keer aankaart. Dat zit wel gebakken in de organisaties van het OM en de politie. Zou het even wat minder gaan, dan worden ze daar natuurlijk op gewezen, maar dat is niet nodig. Ik vind het terecht om dat nog een keer te zeggen.

Mevrouw Rebel (PvdA): Ik ben blij dat de Minister inziet wat de mogelijke meerwaarde daarvan zou kunnen zijn. Op dat moment denk ik: wij zijn bijna aan het einde van het debat; laat ik dan nog één stapje verdergaan en kijken of ik de Minister kan vragen om te komen tot een overleg met het landelijk expertisecentrum om dit ook echt te implementeren, dus om de casuïstiekbespreking op te nemen in zijn werkwijze, in de effectiviteits- en bekwaamheidsbevordering.

Minister Opstelten: Natuurlijk zal het landelijk expertisecentrum daarop aandringen, maar nog belangrijker – niks ten kwade van het LEC – is het dat de organisaties dat zelf een volstrekt normaal patroon vinden. Dat hoort natuurlijk ook bij professionele, operationele organisaties als de politie en het Openbaar Ministerie, maar ik zal dit ook neerleggen bij het expertisecentrum.

Mevrouw Van der Burg vroeg wanneer ik ga rapporteren over al die prachtige concrete dingen die ik heb genoemd ten aanzien van de case-Rotterdam, de noordelijke provincies en Tilburg; laten wij die ook niet vergeten en ze allemaal noemen. In de normale rapportage, dus voor de zomer, wordt daarover gerapporteerd. Over de dingen die ik nu heb gezegd, hoef je echt geen jaren te doen. Het kan snel en het is ingezet.

Tot slot had mevrouw Agema het over de NODO-procedure. Ik kan herhalen wat de Staatssecretaris daarover heeft gezegd. Dat is ook de lijn. Er kan wel degelijk regulier onderzoek naar de doodsoorzaak worden gedaan. Het beeld dat er niets mee gebeurt, wil ik absoluut wegnemen. De Staatssecretaris heeft dat ook gedaan. Wij kunnen nu geen toezeggingen doen over de financiering. Het is aan de orde. De sector heeft zelf aangegeven te willen stoppen met de NODO-procedure in de vorm zoals die bestond. De sector wil alleen verder met een andere vorm en doelstelling. Daar wordt nu overleg over gevoerd. Eenvoudiger kan ik niet samenvatten wat de Staatssecretaris nog gedetailleerder heeft gezegd. In juni rapporteren de Minister van VWS en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de eindconclusie van de sector en van VWS.

Voorzitter: Rebel

Mevrouw Agema (PVV): Ik snap dat je de procedure anders wilt als die niet werkt en dat het naar VWS moet als het bij V en J niet werkt, maar ik snap niet dat je je oude schoenen weggooit voordat je nieuwe hebt. Dat lees je gewoon op de website van de KNMG. De financiering is gestopt per 1 januari 2014 en wij weten nog niet wat er gaat gebeuren. Dat horen wij eind juni. Daar sla ik op aan. Mijn vraag aan het begin van het debat, in eerste termijn was dan ook: zorg voor een overgangssituatie. Want er zit een gat tussen stoppen met de financiering en dan eind juni verder horen wat er gaat gebeuren. En er zal best toch onderzoek worden gedaan uit algemene ziekenhuisbudgetten of weet ik veel wat, maar dat is iets anders dan stoppen met de financiering en ons dan eind juni eens een keer laten weten wat er gaat gebeuren.

Minister Opstelten: Ten eerste heeft de sector zelf aangegeven hiermee te willen stoppen, dus de deskundigen zelf. Het is goed dat je daar dan ook maatregelen voor neemt. Ten tweede wil ik nogmaals het beeld wegnemen dat er niets gebeurt. Er kan nu wel degelijk regulier onderzoek naar de doodsoorzaak worden gedaan. Dat gebeurt ook. Ten derde zullen de Minister van VWS en de Staatssecretaris van V en J in juni – dat is dus heel dichtbij – rapporteren over de conclusies van de sector plus het departement van VWS. Daar zou ik het in alle helderheid bij willen laten.

Voorzitter: Agema

De voorzitter: Was dat voldoende dames? Oké. Dan zijn wij hiermee aan het einde gekomen van de tweede termijn. Ik dank de bewindspersonen voor hun antwoorden. Ik dank de ambtenaren voor hun aanwezigheid. Ik dank het publiek op de publieke tribune.

Mevrouw Keijzer zei dat ze in overweging nam om een VAO aan te vragen. Dus dat kan ik hier ook niet afconcluderen. De toezeggingen zijn wel bekend. Het meeste komt bij de eerstvolgende voortgangsrapportage. Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van dit algemeen overleg.

Sluiting 15.10 uur.

Volledige agenda

1. IGZ-rapport over de invoering van meldcodes

Kamerstuk 28 345-126 – Brief regering d.d. 03-09-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

2. Voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties

Kamerstuk 33 400-XVI-156 – Brief regering d.d. 15-07-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

3. Rapport «Meldcode: Stap 0» van Samenwerkend Toezicht Jeugd (STJ) over de preventie van kindermishandeling

Kamerstuk 31 015-92 – Brief regering d.d. 11-09-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

4. Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties

Kamerstuk 33 750-XVI-80 – Brief regering d.d. 16-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

5. Beantwoording vragen commissie over de Voortgangsrapportage voor Geweld In Afhankelijkheidsrelaties (GIA)

Kamerstuk 33 750-XVI-77 – Brief regering d.d. 12-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

6. Beantwoording vragen commissie over het plan van aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) in opleidingen

Kamerstuk 33 750-XVI-78 – Brief regering d.d. 09-12-2013

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

7. Overzicht samenhang activiteiten geweld in huiselijke kring

Kamerstuk 28 345-124 – Brief regering d.d. 05-07-2012

Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

8. Evaluatie strafrechtelijke aanpak eergerelateerd geweld

Kamerstuk 30 388-52 – Brief regering d.d. 26-09-2012

Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

9. Effectevaluatie en knelpuntenonderzoek huisverbod

Kamerstuk 28 345-128 – Brief regering d.d. 15-11-2013

Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

10. Bescherming van kinderen na partnerdoding

Kamerstuk 33 552-9 – Brief regering d.d. 15-11-2013

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

11. Toezeggingen gedaan tijdens het plenair debat over kindermishandeling op 2 april 2014

Kamerstuk 31 015-103 – Brief regering d.d. 14-05-2014

Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn