Kamerstuk 27925-400

Verslag van een algemeen overleg

Bestrijding internationaal terrorisme


Nr. 400 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 22 juli 2010

De vaste commissie voor Defensie1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 30 juni 2010 overleg gevoerd met minister Van Middelkoop van Defensie, minister voor Wonen, Wijken en Integratie en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken over:

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 24 juni 2010 over de stand van zaken Afghanistan (27 925, nr. 398);

  • de brief van de minister van Defensie van 27 april 2010 houdende antwoorden op vragen van de commissie over ontwikkelingen op het gebied van civielmilitaire samenwerking (Cimic) (32 123-X, 123);

  • de brief van de minister van Defensie van 4 juni 2010 over burgerslachtoffers in Uruzgan (27 925, nr. 396);

  • de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 25 juni 2010 houdende een reactie op de motie Peters/Pechtold over politietraining in Afghanistan (27 925, nr. 399).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,

Van Miltenburg

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Defensie,

De Lange

Voorzitter: Van Miltenburg

Griffier: Van Toor

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van Bommel, Van Miltenburg, Ormel, Ten Broeke, Voordewind, Eijsink, Brinkman, Hachchi en Peters

en minister van Middelkoop van Defensie, minister voor Wonen, Wijken en Integratie en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

De voorzitter: Namens de leden van de Tweede Kamer heet ik de ministers, de ambtenaren en natuurlijk de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Voor dit algemeen overleg is drie uur uitgetrokken. Ik stel mij voor de eerste termijn van de zijde van de Kamer een spreektijd voor van 5 minuten en twee interrupties per fractie toe te staan. Dit houdt in dat in een interruptie nog doorgevraagd mag worden. Het is mij bekend dat de leden daarvoor uitgebreid de ruimte nemen.

De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik moet even wennen aan uw strengheid. Het aantal van twee interrupties is wel erg weinig bij zo'n groot onderwerp. Maar goed, wij gaan het proberen.

Sinds het vorige overleg zijn drie Nederlandse dodelijke slachtoffers te betreuren in Afghanistan. Namens de SP betuig ik mijn medeleven aan de familie en de vrienden van de omgekomen Jeroen Houweling, Marc Harders en Luc Janzen. In de brief wordt ook melding gemaakt van tien Nederlandse gewonde militairen. De Telegraaf maakte verleden week de balans op van het totale aantal Nederlandse slachtoffers in Afghanistan. Dat leverde een triest beeld op: 24 doden, 140 gewonden en 41 blijvend verminkten, van wie 18 nog revalideren. Duizend militairen hebben het zogeheten posttraumatisch stress syndroom (PTSS). Kan de minister van Defensie de juistheid van deze cijfers bevestigen? Kan hij ook ingaan op de vraag of de Defensieorganisatie voldoende is toegerust om de slachtoffers alsook de familie de noodzakelijke nazorg te geven?

Ik kom te spreken over de stand van zaken in de oorlog. De oorlog wordt steeds bloediger. Cijfers van de Verenigde Naties tonen aan dat het geweld in Afghanistan in de eerste vier maanden van dit jaar alarmerend is toegenomen. Het aantal bermbomincidenten steeg met 94%, vergeleken met 2009. Gemiddeld zijn er drie zelfmoordaanslagen per week, waarvan de helft in het zuiden van Afghanistan. Dit VN-rapport wijkt af van de berichten van het Pentagon dat een trage, maar lichte verbetering meldt van de veiligheidsituatie. Wat is volgens de Nederlandse regering de stand van zaken, als het om de veiligheid gaat, en waarop baseert het kabinet zich bij dat oordeel? Is dat het rapport van de Verenigde Naties of dat van het Pentagon?

De afgelopen week was er veel ophef over het ontslag van de viersterrengeneraal McChrystal. Die ophef kan echter niet verhullen dat er in Amerika een stammenstrijd wordt gevoerd over de militaire strategie: moet worden doorgegaan met counter-insurgency (COIN), grootschalige militaire operaties, moet worden gekozen voor de bescherming van de bevolking of moet worden gekozen voor het plan van vicepresident Biden, die louter wil dat gezocht wordt naar Al Qaida? Wat is de opvatting van de Nederlandse regering over dit vraagstuk? Wanneer men er in Amerika, de grootste leverancier van troepen, niet uitkomt, hoe valt deze discussie uit binnen de NAVO?

Intussen zijn er andere spelers gekomen die zich met het vraagstuk van de strategie willen bemoeien. Zo heeft de G8 zich het afgelopen weekeinde bij het rijtje gevoegd. De G8 heeft verklaard dat binnen vijf jaar alle buitenlandse militairen uit Afghanistan weg moeten zijn. De Britse premier Cameron heeft nog een militair operationeel voorstel gedaan: door middel van een groot offensief in het zuiden een beslissende slag aan de opstandelingen toe te brengen. Sinds wanneer heeft de G8 een taak gekregen om militaire operaties te plannen? Is er sprake van een verschuiving van de besluitvorming van het NAVO-hoofdkwartier naar de G8? Wat is de opvatting van de Nederlandse regering hieromtrent? Nederland mag weliswaar aanschuiven bij de G20, maar bij de G8 praten wij nog niet mee, zeker niet over dit thema volgens mij. Nogmaals, graag verneem ik hierop de reactie van de ministers.

Ik kom te spreken over resolutie 1267. De regering geeft in de brief over de stand van zaken een zonnige weergave van de recente vredesjirga. Deze vredesraad riep ook op tot verzoening met talibanstrijders. Daartoe moet het regime van de VN-resolutie 1267 verzacht worden. Volgens Karzai zal de VN een aantal talibanleden van de terreurlijst verwijderen, althans geleidelijk. Dat maakt politieke toenadering tot deze lieden mogelijk. Wat is het standpunt van de Nederlandse regering over deze ontwikkeling? Obama en Medvedev lijken er na hun gezamenlijke beraad mee in te stemmen. Zij voegen er echter aan toe dat zij nieuwe namen aan de talibanlijst willen toevoegen. Denkt de minister dat deze kwestie op de Kabulconferentie van 20 juli aanstaande geschikt kan worden of drijven Karzai en het Westen steeds verder uit elkaar?

In maart jongstleden was Karzai in Pakistan. Daar bevestigde hij «dat er een belangrijke rol was weggelegd voor Pakistan in het verzoeningsproces.» Hoe beoordeelt de Nederlandse regering de berichten over steun van de Pakistaanse geheime dienst, die de taliban zou aansturen? Is dit onderwerp van onderzoek en bespreking met Afghanistan? Graag verneem ik ook hierop een reactie.

Niet alleen in de Kamer, maar ook in het publieke debat is een groot onderwerp de steunverlening ten behoeve van het opleiden van de politie. De regering geeft in haar brief naar aanleiding van de motie-Peters/Pechtold een overzicht van de specifieke behoeften met het oog op politietraining en -opleiding. De conclusie van de regering is dat zij onderzoekt of deze motie uitvoerbaar is in het licht van de concrete behoefte. Als er een concreet plan wordt opgesteld, zal dat door een nieuwe regering in het kader van een artikel 100-procedure worden ingediend. Dat lijkt mij een logische gang van zaken. Een demissionair kabinet kan geen nieuw, omstreden, Afghaans militair avontuur beginnen.

In de brief wordt echter met geen woord gesproken over een militaire beschermingsmacht. Is dat punt niet onderzocht of krijgt een kritische Kamer dat vanzelf aangeboden op het moment dat het aan de orde is?

Tot slot kom ik te spreken over de materieeloverdracht. Nog steeds is niet duidelijk wat er in het overleg met Australië en de VS aan resultaat geboekt is over de overname van het materieel. Er wordt gesteld dat de besprekingen in de komende weken worden afgerond en dat op dit moment geen aanleiding is om de financiële raming voor redeployment aan te passen. Verder wordt opgemerkt dat de raming na de zomer opnieuw bezien wordt. Ik mag toch hopen dat aan de Kamer in ieder geval vóór Prinsjesdag hiervan een plaatje wordt gepresenteerd?

Ik heb nog een afsluitende vraag over de F16's. Hoe lang blijft nog onduidelijk wat «hun» taak en de duur van «hun» verblijf in Afghanistan is? Daarover wordt nu niets uitdrukkelijk gemeld. Ik wil graag een antwoord. In de brief wordt wel ingegaan op de vraag over de stafofficieren, maar niet op die over de F16's. Vandaar mijn verzoek of vandaag op dit punt helderheid verschaft kan worden.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. In maart hebben wij de laatste voortgangsrapportage gekregen van de minister. Sindsdien zijn drie Nederlandse militairen overleden. Ook mijn fractie betuigt haar medeleven aan de familieleden van deze drie overleden militairen: Jeroen Houweling, Marc Harders en Luc Janzen, en niet te vergeten de tien gewonden die daar ook zijn gevallen, alsook de omgekomen Fransman en twee Australiërs. Dit is de zwarte zijde van de missie. Ook deze risico's waren evenwel te voorzien, toen wij in deze missie stapten.

De brief geeft nog steeds een gemengd beeld, als het gaat om de veiligheid, de wederopbouw en de opbouw van goed bestuur. Over de veiligheid zijn verschillende rapporten uitgebracht. In de wederopbouw zien wij nog steeds positieve ontwikkelingen; die vertonen een opgaande lijn. Wat het bestuur betreft, is de situatie helaas nog steeds belabberd, nadat wij inmiddels al, als ik mij niet vergis, de vierde gouverneur «kwijt» zijn.

De ministers doen in de voortgangsrapportage haast geen verslag van de veiligheidsituatie zelf in Afghanistan. Het rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (SGVN), Ban Ki-moon, is daar duidelijker over en windt er geen doekjes om. Hij geeft aan dat in het eerste kwartaal van dit jaar het geweld fors is toegenomen. Ik noem het aantal aanslagen op lokale functionarissen en complexe zelfmoordaanslagen. Verder noem ik het aantal bermbommen: dat is met 94% toegenomen. Eerlijk gezegd, zijn dit allemaal vrij schokkende cijfers. Graag verneem ik de reactie van de minister op het deel van het rapport van Ban Ki-moon dat over de veiligheidssituatie in Afghanistan gaat.

Als het gaat over redeployment, klopt het dat, zoals de berichten in de media doen voorkomen, de Amerikanen het PRT per 1 augustus overnemen en dat zij dit slechts twee maanden doen, omdat hun termijn er dan op zit? Vervolgens zou er wederom een overdracht nodig zijn aan het volgende team. Mijn fractie is altijd zeer gespitst geweest op een goede voortgang van de wederopbouwactiviteiten, inclusief die van het PRT. Wij zouden er dus ook geen probleem mee hebben, als wij langer zouden moeten blijven bij het PRT, om de overdracht aan het tweede Amerikaanse team goed te laten verlopen. Mijn vraag is wel hoe lang dat zou duren. In de media wordt een termijn van ongeveer acht weken genoemd, maar ik neem aan dat de overdracht zelf ook een tijdje in beslag neemt. Mocht de totale overdracht in het kader van het PRT inderdaad acht of negen weken duren, dan heeft mijn fractie daar geen problemen mee. Hoe lang duurt volgens de inschatting van de minister dus de overdracht?

Het is goed om in de brief te lezen dat de infrastructuur die Nederland heeft opgezet, ook door de VS en de Australiërs wordt overgenomen. Om hoeveel materieel gaat het precies? Wel weten wij dat het om huisvesting gaat, maar kan de minister al inschatten of dat voor de belastingbetaler in Nederland ook financieel een voordeeltje gaat opleveren? Ik vraag dit met het oog op de cijfers die ons de vorige keer gepresenteerd werden. Kan de minister daar dus al iets over zeggen?

Uit onderzoek van het Amerikaanse Congres is gebleken dat een deel van het geld dat de VS betaalt voor het inhuren van lokale beveiligingsbedrijven om militaire konvooien te beschermen, in handen komt van krijgsheren, corrupte overheidsfunctionarissen of misschien zelfs de taliban. Wordt door Nederland bij de redeployment ook gebruik gemaakt van lokale beveiligingsbedrijven? In hoeverre lopen wij hetzelfde risico om vervolgens indirect begeleid te worden door de tegenstander, de taliban?

Ik maak nog enkele opmerkingen over de follow up van de Londenconferentie. Het is positief dat de vredesjirga inhoudelijk goed is verlopen. Honderden tribale leiders hebben daaraan deelgenomen en de verklaring ondertekend. Deze verklaring hield onder andere in dat er onderhandeld zou kunnen worden met de gewapende oppositie. In de brief van de minister lees ik echter dat daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat het geweld tegen landgenoten afgezworen wordt. Dat verbaast mij een beetje, want ik neem toch aan dat in die verklaring ook staat dat het geweld tegen bijvoorbeeld ISAF zou moeten stoppen. Het zou toch vreemd zijn, wanneer ISAF de belangen van de Afghanen verdedigt en werkt aan de wederopbouw van het land, vervolgens het geweld tegen ISAF getolereerd werd. Graag verneem ik hierop de reactie van de minister.

Een andere voorwaarde is dat de gewapende oppositie geen banden mag hebben met Al Qaida of regionale terreurnetwerken. Vallen de taliban daar ook onder? Vormen zij ook een regionaal terreurnetwerk? Ik neem aan dat banden met de taliban, die zich nog steeds verzetten tegen de regering-Karzai en ISAF, ook onder die voorwaarde vallen.

De Kabulconferentie is gepland op 20 juli aanstaande. Daar moeten concrete afspraken gemaakt worden; die worden ook in het vooruitzicht gesteld. Tevens worden monitoringsmechanismes vastgesteld om te zien of er inderdaad voortgang wordt gemaakt. Dat lijkt mij heel goed. Graag verneem ik hierop de reactie van de minister, alsook op het kritische rapport van Arnold Fields, speciaal inspecteur-generaal voor de wederopbouw. Daarin schetst hij toch weer een ander beeld van de «opbouw» van militairen en politie; wat dat betreft zou er nog steeds een grote afhankelijkheid bestaan van westerse troepen.

Over de mensenrechten en de godsdienstvrijheid hebben wij Kamervragen gesteld. Is al bekend wanneer de werkzaamheden door de twee desbetreffende christelijke hulporganisaties hervat kunnen worden?

Wij hebben er begrip voor dat wat de politiemissie betreft het huidige kabinet het besluit over de artikel 100-brief uitstelt tot een volgend kabinet. De huidige brief vind ik wat dat betreft echter wat mager. Ik zou zeggen: ga vooral door met de voorbereidingswerkzaamheden, het in de steigers zetten van die missie. Kan de minister wat meer precies zijn over de directe behoefte die Nederland zou kunnen vervullen bij die politiemissie?

Mevrouw Hachchi (D66): Voorzitter. Dank en dank aan de ministers voor hun brieven en aanwezigheid.

Allereerst wil ik namens mijn fractie mijn medeleven betuigen met de familie van de overleden militairen en de slachtoffers in de afgelopen periode. Ik heb diep respect voor het werk dat onze mensen in Afghanistan verrichten.

Ik kom nu te spreken over de agendapunten van dit overleg. Ik constateer dat er nog steeds geen antwoord is gegeven op het verzoek van de secretaris-generaal van de NAVO, de heer Rasmussen. Op 26 maart 2010 schreven de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie het volgende in een brief aan de Tweede Kamer: Gezien de demissionaire status van het kabinet zal de minister van Buitenlandse Zaken de secretaris-generaal van de NAVO op de hoogte stellen van het feit dat dit kabinet niet inhoudelijk op deze brief zal reageren. Waarom hebben de ministers dat formeel niet gedaan? Waarom moet een volgend kabinet formeel antwoord geven? Twee weken geleden stond nog in een artikel in de krant dat de heer Rasmussen aangaf dat het NAVO-verzoek nog open stond. Mijn fractie wil dat dit kabinet zo spoedig mogelijk aangeeft aan de heer Rasmussen wat er aan de hand is. Dit kan in een korte notificatiebrief.

Het is zeer opvallend dat er wel gesproken wordt met de NAVO en met de Verenigde Staten, alsook met Australië, Frankrijk, Singapore en Slowakije om de overdracht maximaal te faciliteren, zonder dat de NAVO formeel op de hoogte is gebracht van onze situatie.

Nederland zal na 1 augustus 2010 nog enkele maanden blijven investeren in een zorgvuldige overdracht. Wij hebben veel kennis en ervaring opgedaan. Onze 3D-benadering wordt internationaal geroemd. Het is goed dat wij het Combined Team Uruzgan (CTU) ondersteunen, maar als ik de kranten mag geloven, zullen wij overdragen aan een eenheid die alweer na twee maanden stopt. Pas de eenheid die daarna komt, blijft langer. Kunnen de ministers niet op de een of andere manier regelen dat de Nederlandse kennis en ervaring terecht komen bij die «tweede» eenheid?

De regering zal op basis van het Toetsingskader de Nederlandse deelname aan ISAF in Uruzgan evalueren. Is al duidelijk wanneer deze evaluatie zal plaatsvinden en wanneer deze zal eindigen?

De heer Ten Broeke (VVD): Ik moest het even op mij laten inwerken, maar ik vind het toch een beetje vreemd. Wij hebben hierover een aantal overleggen gehad. De vorige keer werd iedereen verrast door een initiatief van D66 om zelf te gaan bedenken hoe die politiemissie eruit zou moeten zien. Nu stelt mevrouw Hachchi voor om de brief van 4 februari jongstleden van de heer Rasmussen alsnog te beantwoorden. Dat kan. Ik herinner mij dat in die brief ook staat dat «increased police training» nodig is. Wij hebben er destijds op aangedrongen dat die brief keurig beantwoord zou worden, maar daar was de fractie van mevrouw Hachchi mordicus tegen, omdat het er allemaal wel eens veel te militair zou kunnen uitzien. Nu vraagt u ineens om een notificatiebrief? Ik ben even het spoor bijster. Kan mevrouw Hachchi mij bijlichten?

Mevrouw Hachchi (D66): Het is belangrijk dat wij in ieder geval aan de NAVO aangeven, hoe kort ook, in een notificatiebrief of in welke vorm dan ook, wat de situatie in ons land is en waarom wij nu nog geen reactie geven op de brief over de inbreng in Uruzgan, politiemissie of niet. Straks ga ik even in op de reactie van de regering op de motie-Peters/Pechtold.

Voorzitter. Ik kom te spreken over redeployment. Overleg met Australië en de Verenigde Staten is gaande over de overname van materieel. Hoe verlopen deze besprekingen? Zijn de ministers optimistisch over de vooruitzichten? De brief zegt dat «een groot deel van de infrastructuur wordt overgenomen». Kan de minister specifieker zijn?

Ons vertrek is ook onderwerp van gesprek onder provinciale en stamleiders. Zij maken zich zorgen over ons vertrek. Mijn fractie pleit ervoor dat Nederlanders op de een of andere manier betrokken blijven bij de kennisoverdracht naar het team dat langer in Uruzgan blijft. Wij pleiten ervoor dat deze stamleiders op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen en onze positie. Is daar een actieve woordvoeringslijn voor, richting deze leiders en richting de bevolking?

Tot slot heb ik nog de volgende opmerkingen. Mijn fractievoorzitter heeft samen met mevrouw Peters van Groenlinks de motie-Peters/Pechtold ingediend in april van dit jaar. Deze motie is door «iedereen» aangenomen, behalve door de SP, de PVV en de PvdA. De motie verzoekt de regering de Afghaanse behoefte op het gebied van civiele politietraining en -opleiding in Afghanistan in kaart te brengen en de Kamer te informeren over de wijze waarop Nederland daarin kan voorzien. Wij hebben nu de officiële reactie van het kabinet gekregen: een nieuw kabinet moet besluiten over een eventuele nieuwe politiemissie. De minister van Defensie heeft in de pers aangegeven geïnteresseerd te zijn in de mening van de nieuwe Kamer. Is dit uit persoonlijke interesse of zou de mening van deze nieuwe Kamer nog veranderingen in de opvattingen van de minister op kunnen leveren? Nogmaals, de brief is duidelijk: een nieuw kabinet moet besluiten over een eventueel nieuwe politiemissie. Graag verneem ik hierop de reactie van de ministers.

Mijn laatste vraag gaat over het volgende. EUPOL heeft ongeveer 100 trainers nodig, de NAVO-missie ongeveer 450. Kan de minister aangeven wat er gebeurt als deze trainers niet geleverd worden?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. Ook namens de fractie van de Partij van de Arbeid spreek ik mijn grote waardering uit voor het werk van de militairen dat zij in het gebied verzet hebben. Dit geldt ook voor de resultaten die onder complexe omstandigheden bereikt zijn. Ik sluit mij graag aan bij de opmerkingen van de heer Van Bommel over slachtoffers en nazorg. Voor het thuisfront zal de missie namelijk nooit voorbij zijn. Het is dan ook van groot belang om ons dat in deze Kamer te blijven realiseren.

Wellicht helemaal ten overvloede wijs ik de minister erop dat bij het aannemen van de artikel 100-brief in februari 2006 en in december 2007 door de PvdA-fractie en door collega's hier is gevraagd om een evaluatie. Dit is de «e» in hele traject van de artikel 100-brief. Daarbij gaat het erom dat ook de nazorg voor onze veteranen, militairen en hun thuisfront bij de evaluatie wordt betrokken. Ik zei al dat deze opmerking wellicht ten overvloede is, maar het moge duidelijk zijn dat wij zeer hechten aan die nazorg.

De behaalde resultaten in Afghanistan, Uruzgan, zijn wankel. Er is daar een wankel politiek evenwicht en er moet nog veel worden veilig gesteld; een goede overdracht is dus van groot belang. Wat onze fractie betreft, hebben wij meer beeld en geluid nodig bij de verstrekte informatie over de overdracht van de Nederlandse taken aan internationale partners.

De schets van de veiligheidsituatie is zeer aan de optimistische kant; je zou zelfs kunnen zeggen: heel broos. Uit verschillende hoeken vernemen wij dat de «operating military forces» steeds meer de kans schoon ziet om gebruik te maken van het machtsvacuüm waarvan momenteel mogelijkerwijs sprake is. Graag verneem ik hierop een reactie, mede naar aanleiding van de recente incidenten: onthoofding van burgers, zelfmoordaanslagen en niet te vergeten de vele omgekomen Afghaanse burgers, alsook, in juni van dit jaar, in totaal honderd militairen van onze internationale troepenmacht.

Het VN-rapport waarnaar al verwezen is, verschijnt op een precair moment: Obama breidt nog steeds de troepen uit om een ommekeer in Afghanistan te realiseren; de 30.000 extra militairen zijn er overigens nog niet. Ik denk aan het offensief tegen de taliban in de provincie Helmand. Volgens het VN-rapport is de uitbreiding van het geweld toe te schrijven aan een toename van militaire operaties in de zuidelijke regio in het eerste kwartaal van 2010. Dat is niet nieuw; wij horen dat in de Kamer al jaren. Ook twee jaar geleden zei de voormalig Commandant der Strijdkrachten (CDS) al: iedere keer wanneer er meer militairen zijn, wordt de situatie verslechterd door de militaire operaties. Dit heeft de Kamer dus keer op keer gehoord en gelezen. Ik vind het toch erg lastig, als ik nu nog steeds hoor: meer militairen, meer geld geïnvesteerd en meer slachtoffers. Wat zijn de resultaten?

Ik zei al dat juni 2010 de bloedigste maand was sinds 2001, zo blijkt uit de verschillende rapporten. Ik wil graag dat hierop gereageerd wordt.

Collega Van Bommel verwees ook al naar het rapport van de London School of Economics and Political Science over de veiligheidsdienst. Ook ik wil graag dat hier een reactie op komt. Het is namelijk verontrustend wat in dit rapport staat over de veiligheidsituatie en de inlichtingen die door de Pakistaanse geheime dienst met de taliban gedeeld worden.

Ik help het de speciaal afgezant van de VN De Mistura hopen dat de parlementaire verkiezingen ordentelijker verlopen dan de presidentsverkiezingen. Er zijn weliswaar veel positieve stappen gezet, maar er is nog veel om je zorgen over te maken. Positief is de constatering dat 400 vrouwen zich kandidaat hebben gesteld en dat zelfs in het aartsconservatieve Uruzgan vier dappere vrouwen zich voor de parlementaire democratie wensen in te zetten. Randvoorwaarden om te gaan stemmen en om gekozen te worden, zijn wel van belang, maar die zijn nog allesbehalve gunstig. Daarom wil ik graag van de minister horen welke concrete protectie geboden wordt aan vrouwen die campagne gaan voeren. Daar gaat het natuurlijk om: je kandidaat stellen, is een stap, maar gekozen worden is de tweede stap. Welke bijdrage zouden wij daaraan kunnen leveren?

Nogmaals, ondanks de extra troepen is er nog geen voortgang in zicht. Zowel generaal McChrystal als zijn baas generaal Petraeus suggereerde de laatste tijd dat zij meer tijd nodig hadden om te bewijzen dat hun strategie zou werken. Dit zou volgens hen betekenen dat een terugtrekking medio 2011 niet mogelijk zou zijn. In het gewraakte stuk in Rolling Stone staat zelfs dat generaal McChrystal juist meer troepen wil. Ik heb dat artikel voor mij liggen en ik ga ervan uit dat de minister ook de elf bladzijden van het desbetreffende artikel gelezen heeft. Ik wil graag dat hij op dat artikel reageert. Als je het artikel namelijk leest, merk je dat dit stuk eigenlijk een soort afleidingsmanoeuvre is om de generaal weg te sturen. De generaal doet daarin namelijk nogal wat uitspraken. Ik ga ervan uit dat minister Verhagen dit artikel gelezen heeft. Ik wil dan ook graag dat hij een reactie geeft. Als je dit leest, blijkt het wegsturen van Obama ook een afleidingsmanoeuvre van wat gaande is in Afghanistan. Oh, gezien de reacties denk ik dat ik mij versproken heb. Ik bedoel: het wegsturen van McChrystal. Hoe kon ik vandaag die vergissing maken? Ik ga gelijk mijn oprechte excuses aan de minister aanbieden. Overigens weet ik niet precies wat mijn verspreking was.

De voorzitter: U had het over het wegsturen van Obama.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik bedoelde uiteraard: het wegsturen van McChrystal door Obama; dit artikel laat een heel ander licht op de zaak schijnen. Toch verneem ik hierop graag de reactie van de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie.

Ik sluit mij ook aan bij de opmerking van collega Van Bommel over de G8. Ook ik was nogal verbaasd, toen ik dit niet onbelangrijke artikel las. Deze dagen vliegen ons de rapporten om de oren, want gisteren heeft de inspecteur-generaal van de krijgsmacht van de Verenigde Staten een rapport uitgebracht waarin klip en klaar (dit gebeurt tegenwoordig in de VS) staat dat men onvoldoende inzicht heeft in dan wel overzicht van de aanwezigheid van Afghaanse militairen, politieagenten, getraind om de zaak over te nemen. In het rapport staat klip en klaar dat dit door de Amerikanen zelf overdreven wordt.

Tot slot wil ik nog iets opmerken over de Kabulconferentie. Tja, wij hebben Londen gehad en wij hebben Den Haag gehad. Wat was de toevoeging hiervan en waarom krijgt de Kamer pas twee weken voor 20 juli een brief? Het is vandaag al 30 juni. Mogen wij vandaag de inzet van de minister op de conferentie weten? In de kwartaalrapportage schrijft de regering dat de Kamer daarover nog informatie krijgt. Ik begrijp nu dat wij vandaag daarover meer vernemen; dat is heel fijn.

Helemaal tot slot nog iets over de overdracht en de redeployment. Blijkbaar hebben wij geen 1400 mensen nodig voor de redeployment. Toch wil ik wel heel graag een financieel overzicht krijgen. De minister schrijft namelijk: na de zomer wordt de raming opnieuw bezien. Wij kennen de ramingen van Defensie enigszins. Verleden week zijn wij daar ook weer van geschrokken: alles wordt weer bijgesteld zonder dat daarover met de Kamer is overlegd. Hoe dan ook: ramingen worden bijgesteld en de Kamer wordt achteraf geïnformeerd. Ik wil graag van de minister van Defensie weten wat dit betekent. In 2011 houden wij 60 mensen in Afghanistan. Wij gaan daarmee akkoord, in die zin dat onder anderen de politiek adviseur blijft. Dit is voor de overdracht, begrijp ik, dus buiten de 60 voor de Uruzgan-missie. Mag ik van de minister weten wat die 60 militairen gaan doen in 2011, op welke hoofdkwartieren zij een inzet blijven plegen en om welke stafofficieren het gaat? Daarover wordt niets gemeld in de brief. Inderdaad staat het los van de Uruzgan-missie, maar wat ons betreft, mag de minister de Kamer daarover beter en meer informeren, alsook over de kosten en de taken.

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ook de PVV wil graag in herinnering brengen dat sinds ons laatste overleg drie soldaten in Uruzgan zijn gesneuveld, alsook dat een aantal gewond is geraakt. Ook ons diepe respect gaat uiteraard uit naar hun nabestaanden.

Ik moet Defensie nog bedanken voor de geweldige Veteranendag die wij hebben mogen meemaken, waarvan ook de Afghanistan-veteranen onderdeel hebben mogen uitmaken. Ook dank daarvoor. Iets minder dank voor de speech van de minister in verband met de 4,9 die de Kamerleden kennelijk bij de burgers gescoord hadden.

Minister Van Middelkoop: De minister was daarbij inbegrepen.

De voorzitter: Ik verzoek de heer Brinkman zijn inbreng voort te zetten.

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. De opstelling van de regering om de uitvoering van de motie over de politiemissie aan het volgende kabinet over te laten, vind ik begrijpelijk. Ik hoop ook dat alle voorbereidingen, die volgens mij her en der plaatsvinden, gestopt worden. Wij weten namelijk nog helemaal niet zeker of het nieuwe kabinet de politiemissie doorzet. In dit kader vindt de PVV het vreemd dat het kabinet, dat nu alleen maar lopende zaken dient waar te nemen, zo diep ingaat op en al bepaalde voorbereidingen treft voor die eventuele politiemissie. Met welk doel is bijvoorbeeld de uitgebreide politie-inventarisatie gemaakt? Waarom moet de Nederlandse politiek op dit moment weten aan hoeveel trainers behoefte is in Afghanistan, als wij daar toch weggaan? Lopen wij vooruit op een eventueel grote Nederlandse deelname aan de politiemissie? Wie gaat dat betalen? Sterker, wie gaat het betalen, als die missie er uiteindelijk toch niet komt? Ik wil dat wel specifiek weten.

De huidige problematiek inzake redeployment is veel belangrijker dan beschouwingen over de politiemissie, die op dit moment totaal niet aan de orde is. Laten wij even beseffen waarvoor wij eigenlijk in Uruzgan waren. Ik moet ook zeggen dat ik het wat dit betreft prettig zou vinden, wanneer de regering vicepresident Biden totaal nastaat. De heer Biden heeft het namelijk helemaal bij het rechte eind: wij zijn daar gekomen om Al Qaida te bestrijden, niets meer en niets minder. Ik wil in dit geval dus grote steun voor Biden uitspreken.

Laat ik met het belangrijkste element van redeployment beginnen. Het kabinet geeft aan dat het waarschijnlijk noodzakelijk is om een deel van het personeel gedurende enkele weken in ongepantserde accommodatie te legeren; Nederlandse militairen moeten waarschijnlijk in minder veilige containers wonen. Wij weten dat nog niet zo lang geleden iemand in Kamp Holland daardoor is gesneuveld. De PVV vindt dat echt onacceptabel. Nederlandse militairen en hun thuisfront moeten wat dat betreft te allen tijde volledig beschermd worden. Ik ben ervan overtuigd dat, wanneer andere landen, ontwikkelingslanden, daar een operatie zouden uitvoeren en niet zouden beschikken over gepantserde containers, Nederland met ontwikkelingsgeld bereid zou zijn om daar gepantserde containers in te voeren. Waarom zouden wij bijvoorbeeld van ontwikkelingsgeld niet onszelf een cadeautje geven door wél gepantserde containers te leveren om zo de beveiliging te regelen?Het is een soort ontwikkelingshulp aan onszelf, omdat wij er anderszins kennelijk het geld niet voor hebben.

Dit roept bij mij ook een vraag op over de bescherming van transporten door F16's. Is die nu adequaat geregeld? Wat gaan de F16's langer doen? Hoe zit het precies na 1 augustus aanstaande? Om hoeveel vliegtuigen gaat het, om hoeveel F16's in totaal? Hoe geven zij directe bescherming gedurende de hele reis?

Gezien de beschikbare spreektijd moet ik een aantal collega's overigens bijvallen in wat zij hebben opgemerkt over de lokale bescherming. Ook wij zetten daar grote vraagtekens bij, zeker aangaande de betrouwbaarheid en daardoor de indirecte ondersteuning van de taliban. Graag ontvang ik een helder antwoord op de vragen die hierover al door andere woordvoerders zijn gesteld.

Momenteel wordt met Australië en de VS overleg gevoerd over de overname van materieel. Het kabinet geeft aan dat deze gesprekken de komende weken worden afgerond, maar kan de minister voor het zomerreces misschien al een tipje van de sluier oplichten? Wij hebben het hier al zo vaak over gehad en nooit krijgen wij concreet antwoord.

Het kabinet stelt dat er op dit moment geen aanleiding voor is om de financiële raming voor de redeployment aan te passen. Defensie rekende op een bedrag van ongeveer 115 mln.; achteraf bleek het om 230 mln. te gaan. Kortom, hoe zit het ermee? Welke additionele kosten zijn er in het kader van de redeployment te verwachten? Ik kijk in dit geval toch maar even schielijk naar het budget van ontwikkelingssamenwerking. Het moet immers allemaal wel veilig gebeuren. Dat zouden wij ook bij ontwikkelingslanden verwachten; misschien moeten wij het geld daarvoor ook maar uit het potje van ontwikkelingssamenwerking halen, op het moment dat de veiligheid voor Nederland niet gegarandeerd kan worden.

Ik rond mijn inbreng af. Al eerder heb ik vragen gesteld over het eren van onze mensen die in den vreemde aan een missie hebben deelgenomen. Een motie van mij ter zake is ook aangenomen. De minister heeft daarop het afgelopen jaar gereageerd door zes medailles uit te reiken, vier binnen een kazerne en twee in het openbaar. In de brief daarover staat dat uit een oogpunt van veiligheid onze soldaten, onze mannen en vrouwen uit Afghanistan, niet in het openbaar geëerd worden met een medaille. Met alle respect, maar ik vind dat onacceptabel. Wij gaan niet buigen voor eventuele veiligheidsproblemen; dan moet voor de beveiliging maar de Koninklijke Marechaussee extra worden ingezet. Ik herhaal dat de laatste Afghanistan-gangers, die uit Afghanistan komen, in het openbaar, wat mij betreft op het dorpsplein, geëerd moeten worden. Als daarvoor een extra inzet nodig is in verband met de veiligheid, moet dat maar geregeld worden.

De heer Ormel (CDA): Voorzitter. Sinds het vorige debat op 15 april zijn drie Nederlandse militairen omgekomen: Jeroen Houweling, Marc Harders en Luc Janzen. Ook een kapitein van het Franse leger, een Afghaanse tolk en twee Australische militairen van Task Force Uruzgan (TFU) zijn omgekomen. De CDA-fractie herdenkt hen in diep respect; ons medeleven gaat uit naar de nabestaanden.

Ik wil mij eigenlijk beperken tot twee onderwerpen: de situatie na 1 augustus en de algemeen politieke situatie in Afghanistan. Nederland vertrekt 1 augustus, maar vertrekt ook weer niet. Over de situatie na 1 augustus heb ik een aantal vragen. Wat gebeurt er met het PMT, het Police Mentor Team? Blijft dat daar nog en zo ja, hoe lang? Wie zorgt er dan voor de force protection van dat team?

Voorts heb ik vragen over de veiligheid van de militairen. Collega Brinkman sprak ook al over de ongepantserde accommodatie. Ik ga niet zo ver dat ik daarvoor ontwikkelingsgeld wil reserveren, maar het is wel een punt van zorg van de CDA-fractie. Hoe is het dus gesteld met de veiligheid van de militairen, met name die militairen die voor de redeployment moeten zorgen? Kan de minister van Defensie daarover wat nadere inlichtingen verschaffen?

De redeployment duurt tot omstreeks 1 mei 2011. Wat betekent dit voor de militairen die dit zullen uitvoeren? Worden zij voor een halfjaar uitgezonden? Is er nog een mogelijkheid van verlof voor de militairen tijdens de redeployment, zoals nu ook het geval is? Of gaan militairen daar non stop een halfjaar naartoe? Kan de minister van Defensie ook aangeven hoe het zit met de vaardigheden van de militairen? Die mensen zijn met elkaar «opgetraind", maar het is mogelijk dat zij pas half november of december uitgezonden worden. Worden er in de tussentijd nog gezamenlijke oefeningen gehouden in Nederland? Graag verneem ik hierop de reactie van de minister van Defensie.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven dat hij uiterlijk 30 september een besluit zal nemen over de toekomst van het Fonds Economische Opbouw Uruzgan (FEOU), ter waarde van 10 mln. De CDA-fractie hecht zeer aan dat fonds. Dit fonds betekent economische ontwikkeling in Uruzgan en alternatieve agrarische productie in plaats van papaverteelt. Wij hechten er zeer aan, dat de minister ter zake eerder dan 30 september besluit om dat fonds te laten bestaan.

Hoe zit het met de benoeming van de nieuwe gouverneur in Uruzgan? Op dit moment is er een tussengouverneur, de heer Rahim Popal. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in het vorige debat aangegeven: dat wij weggaan, betekent dat wij minder invloed kunnen uitoefenen op de benoeming van de nieuwe gouverneur. Dat begrijp ik, maar het is wel verschrikkelijk belangrijk. Daar zijn allerlei bewegingen gaande, onder andere rond de gouverneur die aanvankelijk door ons is weggestuurd, Mohammed Kahn. Kan de minister daar wat meer over zeggen? Als wij geen invloed kunnen uitoefenen, wie doet dat wel op dit moment?

Het vervult mij met grote zorg dat de Amerikaanse eenheid die het overneemt in Uruzgan al na twee maanden weer weggaat. Sterker nog, de Amerikaanse eenheid komt uit het oosten van Afghanistan waar die een PRT heeft bemand. Die mensen zijn moe en staan op het punt om naar huis te gaan. De Amerikanen blijven namelijk wat langer van huis dan Nederlanders. Vervolgens mogen zij zich nog eens twee maanden in Uruzgan voorbereiden op de terugkomst. Wij achten dat een weinig wenselijke situatie. Daar komt nog bij dat er 18 september verkiezingen zijn. Dat moet ook door die tijdelijke eenheid worden opgevangen. In dit verband heeft collega Voordewind de suggestie gedaan dat Nederland wat langer bij het PRT blijft, zodat de kennis en de intelligence niet aan een tijdelijke eenheid worden overgedragen, maar aan een eenheid die daar langer blijft. Dat voorstel klinkt ons zeer logisch in de oren. Hierop verneem ik graag de reactie van het kabinet. Nu staat in de brief dat nog enkele diplomaten en ontwikkelingsexperts blijven. Wat zijn «enkele»? Laat dat dan het PRT zijn. Nogmaals, hierop verneem ik graag de reactie van het kabinet.

Dit geldt ook voor de F16's: tijdens de gehele redeploymentfase zouden de F16's voor ondersteuning beschikbaar moeten zijn.

Ik kom te spreken over de politieke situatie. Petraeus wordt de nieuwe Commander in Chief. Petraeus was verleden jaar in Nederland en is van Friese afkomst. Nederlanders weten wat de karaktereigenschappen zijn van de gemiddelde Fries, dus wij vertrouwen die functie dus wel toe aan de heer Petraeus. Hij heeft voor de senaatscommissie, toen het ging over de mogelijke deadline van juli 2011, gezegd: it is the beginning of a process. Dat is belangrijk, want daarmee geeft de Verenigde Staten aan dat het geen bureaucratisch gebeuren is, zoals wij hebben gedaan: aangegeven wanneer wij weg zijn. Ik herhaal de woorden van de heer Petraeus: it is the beginning of a process. Wat betekent dit voor de NAVO-aanwezigheid? Welnu, dat ook de NAVO langer bij Afghanistan betrokken zal zijn. Wat betekent dit voor Nederland? Nu heeft Letland daar 750 militairen, Georgië 950 en België 600. Tegen deze achtergrond zal Nederland zich hier mijns inziens toch nog eens op moeten bezinnen. Het nieuwe kabinet zal dus zeer serieus moeten nadenken over de brief van de secretaris-generaal van de NAVO ter zake.

De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ook ik hecht er namens de fractie van de VVD aan om mijn inbreng bij dit AO te beginnen met even stil te staan bij het vreselijke verlies aan de levens van Jeroen Houweling, Marc Harders en Luc Janzen. Zij zijn ons komen te ontvallen. Ons medeleven gaat dan ook uit naar de familie en de bekenden van hen. Behalve deze drie slachtoffers zijn er tien gewonden gevallen. Dit is het gevolg van een bijzondere toename van geweld; het is ook een bijzonder zware periode geweest.

Het lijkt erop, mede gezien de uitlatingen van de nieuwe Commander in Chief de heer Petraeus afgelopen dinsdag in de senaatscommissie, dat dit voorlopig wel zo zal blijven. Ook andere coalitiegenoten hebben grote verliezen te verduren. Een aantal collega's heeft daar ook terecht op gewezen. Ons medeleven gaat ook uit naar de slachtoffers van de coalitiegenoten.

Ten tijde van het vorige AO was nog niet bekend wie Nederland zou opvolgen. Nu weten wij dat dit de VS zal zijn. Ook ons is opgevallen dat die ploeg daar slechts twee maanden blijft. Ook wij maken ons zorgen in die zin dat wij ons afvragen of dit betekent dat de vergaarde kennis, de opgebouwde intelligence, daardoor verloren dreigt te gaan. Daarom willen wij ook graag van de regering het antwoord vernemen op de vraag of het niet verstandig is om tegen die achtergrond op de een of andere manier te verzekeren dat die kennis behouden wordt. Het voorstel dat de heer Voordewind zojuist deed lijkt mij verstandig, maar ik hoor graag de mening van het kabinet hierover.

Er is nog een aantal logistieke zaken die wat raar lijken samen te lopen. Zo wordt bij de redeployment juist in de tweede helft van dit jaar de landingsbaan in Tarin Kowt verhard. Daar kunnen geen grote vliegtuigen landen. Wat betekent dit voor de veiligheid van de redeployment? Nu moet die vooral over de weg gaan. Is dit verstandig of zou de redeployment misschien moeten worden uitgesteld? Wij willen er in ieder geval voor zorgen dat de redeployment op de meest veilige wijze gestalte krijgt; er mag geen enkel risico zijn, althans niet meer dan wat normaal is. Hetzelfde geldt voor de verhuisploeg die wordt ingevlogen. Volgens berichten die ons daarover zijn geworden, kan de verhuisploeg niet over hetzelfde beschermingsniveau beschikken als de daar aanwezige militairen. Ook dat kan wat ons betreft niet het geval zijn. Het dondert eigenlijk niet uit welk potje dat gefinancierd wordt, als de beveiliging, de bescherming, maar optimaal is. Graag wil ik dat het kabinet hierop ingaat.

De kosten die hiermee gemoeid zijn, zijn ook niet duidelijk. Er vliegen ons wel bedragen om de oren en die worden weliswaar kleiner, maar wat gaat het de Nederlandse belastingbetaler precies kosten? Wij willen dat graag weten. Nogmaals, tijd en kosten mogen uiteindelijk niet ten koste gaan van de veiligheid van de militairen die worden teruggetrokken. Mocht het zo zijn dat wel wordt overgenomen maar dat daarvoor niet betaald wordt, dan lijkt mij dat een deel van die kosten verhaald kan worden op het OS-budget. Wij laten immers een heel dorp achter en er zijn Afrikaanse landen die het met minder moeten doen.

De Australische collega van de heer Verhagen, de heer Smith, heeft verklaard: we strongly encourage a continued contribution of the Dutch in Uruzgan. Tegen de achtergrond van het feit dat met name de Australiërs hun PRT aanhouden en de PRT-taken overnemen, is het misschien nog verstandiger om na te gaan op welke wijze de kennis die Nederland daar samen met Australië heeft opgebouwd, niet verloren gaat, dus in stand kan worden gehouden. Dit plaats ik nog een keer in het licht van de opmerkingen hierover die zowel door de heer Voordewind als door de heer Ormel namens de CDA-fractie gemaakt zijn.

Het verzoek van GroenLinks, uiteindelijk ook door ons gesteund, aan de regering is om na te gaan of het mogelijk is om met de politiemissie door te gaan. Wij begrijpen dat de regering, gegeven de huidige omstandigheden, niet veel verder wil gaan dan het inventariseren van de mogelijkheden. Het kabinet wil daarover op dit moment verder geen besluit nemen. Ik wijs er echter nog een keer op, ook aan het adres van de fractie van D66, dat de brief van Rasmussen wel degelijk openingen biedt. Daarin verzoekt hij immers om een focus «on increased training of Afghan security forces and on responsible transition». Dit staat bovenaan de tweede pagina van zijn brief. Mijn reactie is: die brief is nog niet beantwoord; wellicht is dit een invalshoek voor een nieuw kabinet.

Tot slot nog iets over de politiek. De Amerikaanse viersterrengeneraal Petraeus heeft «de zaak» daar overgenomen. Ik heb met eigen ogen kunnen zien dat de driesterrengeneraal Rodriguez daar zeer gecommitteerd is aan de zogeheten COIN-strategie, die erop gericht is om zo min mogelijk burgerslachtoffers te maken. Hoe vreemd het ook klinkt tegen de achtergrond van het toenemende geweld in met name het zuiden van Afghanistan naar aanleiding van de twee operaties die daar nu worden uitgevoerd, ik wil graag van de regering weten of zij nog steeds van mening is dat de Amerikanen volledig gecommitteerd zijn aan de genoemde strategie. De senaatshearing met Petraeus leek hiertoe aanleiding te zijn. Denkt het kabinet ook dat op de komende Kabulconferentie gesprekken mogelijk zijn met de taliban? Daarover wordt alom gespeculeerd; vandaar dat ik graag wil weten of dat tot de mogelijkheden behoort.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik wil namens mijn fractie stilstaan bij de jongste gevallenen en slachtoffers. Wij betuigen ons medeleven met hun familie en nabestaanden.

Na de strijd in de Nederlandse politiek over de toekomstige betrokkenheid van Nederland bij Afghanistan, die uiteindelijk tot de val van het kabinet leidde, lees ik de droge feitelijke weergave in de nieuwe brief betreffende de stand van zaken, van de aanstaande terugtocht uit Uruzgan. Daarbij is niet duidelijk op welke manier Nederland in de toekomst bij Afghanistan betrokken blijft. Dit komt op mij een beetje over als een tragisch relaas, waarbij het drama af en toe tussen de regels door opkomt. Waarschijnlijk zullen wij niet meer meemaken hoe de grote veldtocht van de NAVO in Afghanistan verder gaat. Zal de strategie slagen of niet? ISAF is op de toppen van het kunnen; er zijn meer buitenlandse troepen in Afghanistan dan tijdens de Sovjet-bezetting. Amerika gooit het laatste grote gewicht in de schaal, maar kampt in de hoogste regionen met een stammenstrijd over de strategie.

De berichten over de veiligheid worden erger. Daartoe verwijs ik naar het laatste rapport van de VN Veiligheidsraad. Ook de berichten over corruptie worden erger. Transparency International zet Afghanistan op de wereldranglijst nog onder Somalië. Er zijn ernstige beschuldigingen; de Washington Post rapporteerde hoe Karzai vervolging van corruptie actief obstrueerde. Er komen verkiezingen. De operatie Moshtarak en de operatie Kandahar lopen vertraging op; Atmar en Saleh zijn opgestapt; Karzai blijft een twijfelachtige partner; ondertussen is in Uruzgan de weg nog niet af en evenmin het vliegveld. Bij de inrichting van de missie Uruzgan waren justitieplannen een van de voorwaarden waarmee Nederland op stap ging voor de wederopbouw in Uruzgan. Die plannen komen nog maar net op gang. Zo is de gouverneur weg. Ik weet niet eens hoe het met zijn opvolging staat. Het is een dramatisch moment.

Ik heb nog enkele concrete vragen. Allereerst over de terugtrekking. Welke Nederlandse ngo's blijven actief? Wat staat er in de steigers voor de opvolging van de gouverneur? Hoe staat het met de positie van Matiullah Khan en Popal? Wat zal er gebeuren met het door Nederland opgezette politietrainingscentrum? Ligt de terugtrekking qua tijd op schema? Welke consequenties voor het redeploymentschema zal het voorstel hebben van onder meer collega Voordewind om eventueel langer te blijven om het tweede Amerikaanse PRT te begeleiden? Welke inlichtingenpositie is Nederland van plan te behouden in Afghanistan na beëindiging «Uruzgan»? Wat gebeurt er met de aan de autoriteiten overgedragen gevangenen? Blijven wij hen volgen?

De heer Ormel (CDA): Mevrouw Peters vraagt welke gevolgen het eventueel langer blijven van het PRT heeft voor het redeploymentschema. Betekent dit dat zij in principe welwillend staat tegenover deze gedachte?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Dit is te vroeg, hoewel ik het een goede vraag vind. Er is, ongeacht wat je van die missie vindt, een objectief belang bij een goede overdracht. Dat vindt ook mijn fractie. De vraag is gesteld of mensen daar langer moeten blijven om de overdracht zo goed mogelijk te laten verlopen. Nogmaals, dat is een goede vraag. Daar wil ik dan ook meer over weten, onder andere wat de gevolgen daarvan zijn. Vervolgens kan ik het verzoek beoordelen.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De fractie van GroenLinks heeft zich altijd erg ingezet voor de PRT's en de wederopbouwactiviteiten. In de brief staat dat het gaat om Nederlandse civiele experts die de NAVO zou kunnen gebruiken voor de overdracht aan ook het tweede Amerikaanse team straks. Ik herhaal dat het om civiele mensen gaat. Is dit misschien nog een duwtje in de goede richting, in die van GroenLinks?

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik heb geen duwtje nodig. Ik heb de passage in de brief gelezen. Ik heb het verzoek verstandig gevonden. Ik wil nu weten wat de consequenties zijn. Ik neem aan dat u dit ook wilt weten.

Mevrouw Eijsink (PvdA): In de brief staat nog een regel, waarop de heer Voordewind niet wijst: de experts zullen zich zo nodig buiten de militaire basis begeven. Dit leidt tot de volgende interessante vraag. Ik neem aan dat mevrouw Peters daarover ook heeft nagedacht. Betekent dit dat de civiele experts onder bescherming van de Combined Task Force Uruzgan (Combined Team Uruzgan) komen? Dat is de vraag waar het om gaat, als die mogelijkheid er al is. Voorts is de vraag onder welke Rules of Engagement (ROE) dat gaat gebeuren.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Juist, ik wil dan ook precies weten welke consequenties die goede vraag van de ChristenUnie heeft, als je gevolg geeft aan dat verzoek. Dat geldt tot en met de beschermingstroepen en de laatste dag dat zij wel zouden kunnen vertrekken. Na beantwoording van mijn vragen ter zake, kan mijn fractie daarover een verstandig oordeel vormen. Wij zijn dus nieuwsgierig naar het antwoord.

Voorzitter. Als het gaat om de meer brede inspanningen, nationaal, wat is de Nederlandse bijdrage aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF)? Hoe zal die worden voortgezet? Wat gebeurt er eigenlijk op het gebied van corruptiebestrijding? Wat is in dat opzicht te verwachten en hoe wordt dit gemonitord? Kan uitgesloten worden dat Nederlands donorgeld op het spreekwoordelijke vliegveld in grote zakken naar Dubai wordt doorgesluisd, zoals de Washington Post berichtte? Hoe blijft Nederland betrokken bij het nieuwe donorcircus, dat na afloop van de Kabulconferentie wordt opgetuigd? Hoeveel draagt Nederland bij aan de verkiezingen? Wat zijn benchmarks voor succes van die bijdrage aan de verkiezingen? Hoeveel zal Nederland blijven bijdragen aan justitie? Minister Koenders had die gelden namelijk eerder opgehouden. Hoe blijft Nederland de positie van vrouwen steunen?

Ik heb nog enkele opmerkingen over de politietraining. Het was het verlangen van mijn fractie samen met die van D66 en met andere collega's dat Nederland na de val van het kabinet niet alleen het besluit tot terugtrekking uit Uruzgan, maar ook de contouren van toekomstige betrokkenheid kenbaar zou maken, dus dat Nederland, ondanks de demissionaire stilstand, toch in staat zou blijken te zijn, te blijven bijdragen aan dit grote dossier van het buitenlandse veiligheidsbeleid van de NAVO en de EU. De wereld, Afghanistan, draait door, ook als «wij formeren». Daarom gaf de Kamer aan het demissionaire kabinet het mandaat om een besluit over een civiele politietrainingsmissie voor te bereiden. Daarvoor was in het parlement een gemene deler gevonden. Sommigen wilden misschien meer, anderen misschien minder, maar, zoals gezegd, was hiervoor een gemene deler gevonden. Bovendien bestond er een urgente behoefte aan zo'n civiele politietrainingsmissie. Als het goed is, wordt daarvoor nu geworven. Daarom spreek ik mijn dank uit voor het feit dat wij een brief hebben waarin de behoeftes nog eens in kaart worden gebracht. Eerlijk gezegd, bevat die brief niet veel nieuws. Een, twee telefoontjes naar Afghanistan en je hebt hetzelfde opgeschreven. Ik moet dan ook eerlijk zeggen dat wij die informatie al hadden, toen de desbetreffende motie werd ontworpen. Het is wel een handig overzicht; ik vind het misschien teleurstellend dat de regering hiermee niet al verder heeft kunnen gaan. Ik denk aan het mandaat dat in de motie was verwoord: een besluit voor te bereiden. Bij nader inzien en na overleg met mijn fractie begrijp ik het echter wel. Het is misschien te veel gevraagd van dit demissionaire kabinet in het huidige extreem moeilijke politieke landschap. Wel doe ik nu graag een beroep op de minister van Buitenlandse Zaken. Het is namelijk zijn taak om te waken over het Nederlandse belang van het buitenlandbeleid, zodat je kan blijven meedoen met een doordraaiende wereld, ook als je zelf even stilstaat, ook als het politiek moeilijk is, misschien wel tot de kerst.

De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie weten als geen ander dat de voorbereiding van de nieuwe missie, waartoe het nieuwe kabinet, gesteund door het nieuwe parlement, eventueel kan besluiten, ontzettend veel tijd kost. Deze tijd zal dan ook optimaal benut moeten worden voor onderhandelingen met partners om het buitenlandbeleid van Nederland vorm te blijven geven. Wij moeten, ook nu, niet stil blijven staan. Daarom doe ik namens mijn fractie de oproep, alsook een verzoek aan de collegapartijen om zich daarbij aan te sluiten, om voort te gaan met het in kaart brengen van een zinvolle bijdrage aan civiele politietraining in Afghanistan. Civiele politietraining is daar de specialiteit van EUPOL. Mijn vraag aan de ministers is om de Kamer hierover voor Prinsjesdag te berichten. Dit is dus een verzoek om nadere, feitelijke informatie.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb toch nog een vraag over de motie. Op 15 april jongstleden zei mevrouw Peters: ik heb een en ander onderzocht; er ligt een plan, et cetera. Los van wat dit demissionaire kabinet vindt, lees ik in de brief heel duidelijk: er is geen concreet actieplan. Nogmaals, daarin staat heel duidelijk: het huidige gebrek aan gedetailleerde uitwerking. Dat kunnen wij dus zelf lezen. Voorts staat in de brief: volgens EUPOL, ISAF en de Afghaanse politiestrategie is een holistische aanpak noodzakelijk om duurzaam resultaat te bereiken. Als het woord «holistisch» wordt gebruikt, denk ik: men weet niet waar het over gaat en waar het naartoe moet. Ik wil graag antwoord van mevrouw Peters op de volgende vraag. Deze organisaties (EUPOL en ISAF) zeggen zelf dat zij de informatie niet hebben. Mevrouw Peters had een plan en dat heeft zij op 15 april verwoord. Ik heb nog even de Handelingen erop nagelezen. Hoe staat zij tegenover het feit dat de genoemde organisaties zelf zeggen dat er geen concreet actieplan is? Dat is duidelijk aangegeven. Mede naar aanleiding van de brief van 4 februari van de NAVO is de inbreng van mevrouw Peters eigenlijk heel verbazingwekkend.

Mevrouw Peters (GroenLinks): De fractie van de Partij van de Arbeid zal met mij kunnen constateren dat er grote behoefte is aan politietraining in Afghanistan. Bovendien zijn de inspanningen daartoe door de internationale gemeenschap en de Afghaanse overheid rijkelijk laat op gang gekomen. Zo'n twee, drie maanden geleden was al bekend dat de EU, omdat de steun van EU-lidstaten aan de EU-politietrainingsmissie zo teleurstellend is, de missie in Afghanistan zou bijstellen. Dit is afgelopen mei daadwerkelijk gebeurd in de Europese Raad. Dat kwam erop neer dat de EU zich zou concentreren op vijf regionale politietrainingscentra en in provincies zou doen wat op kleinere schaal nog mogelijk zou zijn. Er zouden ongeveer 100 trainers nodig zijn. Voorts is de NAVO zich behoorlijk achter de oren gaan krabben, omdat zij het tekort aan politietrainers voor haar eigen strategie als nijpend ervaren. De NAVO zoekt dus meer samenwerking met de EU om dit tekort samen aan te vullen. Op dit moment is de EU op zoek naar extra trainers en mensen die de regionale trainingscentra kunnen bemannen. De EU kan niet meer en niet minder doen dan datgene waartoe de individuele lidstaten bereid zijn te leveren. Het is bekend dat dit alles via consensusbesluitvorming geschiedt. De EU loopt nu dus bij de concrete nadere vormgeving van die training net zo hard als de lidstaten bereid zijn te lopen. Daarom hebben wij een oproep gedaan aan de Nederlandse regering om de vaart erin te zetten en erin te houden, derhalve om het aanbod te doen om de EU-missie vaart te geven.

De voorzitter: U antwoordt op een interruptie; dit is geen onderdeel van uw inbreng. Mevrouw Eijsink kan een korte vervolgvraag stellen; de eerste interruptievraag was rijkelijk lang.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik stel voor om dit naast het rapport te leggen van de inspecteur-generaal, dat gisteren is uitgekomen. Daarin staat: er is geen betrouwbare manier om vast te stellen hoeveel strijdkrachten bij de politie zijn; er is geen sprake van controle; wij weten het niet. Waar halen wij dan betrouwbare cijfers vandaan? Ik verwijs toch weer naar de brief waarin wordt gereageerd op de motie van mevrouw Peters.

De voorzitter: Uw vraag is helder: waar komen de getallen vandaan?

Mevrouw Eijsink (PvdA): Waar baseert mevrouw Peters zich dan op? Wij moeten het wel weten, als iedereen roept hoeveel nodig is: zoveel politie, zoveel dit en zoveel dat. Wij moeten dan allemaal dus wel weten wat concreet echt nodig is. Wij kunnen eind juni, na vier jaar, niet verwijzen naar een holistische aanpak.

De voorzitter: Kunt u een kort antwoord geven op de vraag waar de cijfers vandaan komen?

Mevrouw Peters (GroenLinks): De aantallen trainers waaraan de EU en de NAVO behoefte hebben, worden door de EU- en NAVO-lidstaten bepaald. Wat mij betreft, kiezen die ook een vrij arbitrair aantal op te leiden agenten. Het gaat nu echter over het aantal trainers dat mede door ons bepaald is. Over holistisch gesproken, ik lees dat als volgt. ISAF heeft onderkend dat een politietraining niet louter paramilitair moet zijn, maar zich juist ook tot het terrein van de justitieketen moet uitbreiden. Er is namelijk veel meer behoefte aan civiele politietechnieken. En dat noemt ISAF holistisch.

De voorzitter: Hiermee is de eerste termijn van de zijde van de Kamer beëindigd. Ik schors de vergadering. Ik hervat de vergadering stipt op tijd. Ik stel mij voorlopig voor dat elke woordvoerder twee keer kan interrumperen in het antwoord van beide ministers. Het AO is gepland tot 13.00 uur en dat is de reden dat ik streng ben; als daarvoor ruimte blijkt te zijn, kan ik het aantal interrupties per woordvoerder altijd nog uitbreiden. Bovendien heeft de minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat hij iets eerder weg moet in verband met de herdenking van de vliegramp.

Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng. Ik zal ingaan op de afronding van de huidige missie, de politieke situatie in Afghanistan, de situatie in Uruzgan en uiteraard zal ik kort ingaan op de motie-Peters. De minister van Defensie zal met name de redeployment en de defensieaspecten van de huidige stand van zaken nader toelichten.

Ik dank de leden voor het betuigen van hun medeleven met de nabestaanden van de gesneuvelde militairen en de uitgesproken waardering voor de inzet van de Nederlanders in Afghanistan. Ondanks het feit dat er over precies een maand een einde komt aan onze huidige missie in Uruzgan, is het duidelijk dat de situatie van dien aard is dat de betrokkenheid van zowel het kabinet als de Kamer gewenst blijft, vanwege het feit dat wij nog steeds in Uruzgan zijn. Ik ben blij dat ook de leden van de Kamer dit onderstreept hebben. Dit is van belang, wil Nederland de huidige overdracht zorgvuldig en verantwoord laten verlopen. Uiteraard streven wij er daarbij naar dat 1. onze mensen zo snel en veilig mogelijk thuis komen en 2. sprake is van een duurzame verankering van hetgeen wij de afgelopen vier jaar bereikt hebben.

Het is duidelijk dat het vertrek van Nederland internationaal betreurd wordt. Het zou helemaal een slechte zaak zijn, als wij op 1 augustus de zaak gewoon uit onze handen zouden laten vallen en ons niet verder meer zouden bekommeren over de overdracht en over de wijze waarop de resultaten van onze inspanningen gecontinueerd zouden kunnen worden, alsof wij ons niet meer verantwoordelijk zouden voelen voor de uitdagingen waarvoor wij ons juist hebben ingespannen. Wij wilden een goede uitgangspositie realiseren. Daarmee krijgen onze opvolgers te maken na beëindiging van de huidige missie. Ik proef dezelfde betrokkenheid bij de Kamer.

Ik heb er alle vertrouwen in dat onze opvolging in Uruzgan goed zal kunnen verlopen. Ik ben blij met de duidelijkheid. Ik heb er alle vertrouwen in dat onze opvolging op een goede wijze zal plaatsvinden, aan wie dat ook moge gebeuren. Ik denk aan het multinationale team Uruzgan dat vooralsnog voornamelijk zal bestaan uit Amerikanen, Australische militairen en civielen, ondersteund door Slowaakse en Singaporese militairen. Ook zullen wij er alles aan doen om ervoor te zorgen dat de bevolking in Uruzgan zo weinig mogelijk merkt van die overgang. Tevens stellen wij onze opvolgers in staat om optimaal te profiteren van onze kennis en ervaringen.

Prioriteit blijft natuurlijk dat juist de verbeteringen die wij in veiligheid en anderszins hebben weten te bereiken, bestendigd kunnen worden. Het gaat erom dat niet alleen voor de mensen in Uruzgan, maar ook voor de vele ontwikkelingsorganisaties die los van de militaire missie hun waardevolle werk in de provincie verrichten, voortgebouwd kan worden op hetgeen wij daar in de afgelopen jaren neergezet hebben.

Onder anderen de leden Voordewind en Eijsink hebben vragen gesteld over de overdracht. Gelukkig is het niet zo dat onze opvolgers geheel blanco beginnen aan die taak. In de afgelopen twaalf maanden hebben wij namelijk ook reeds een internationalisering van het PRT gezien. Dat is van grote waarde. Australië, de VS en Slowakije zijn op dit moment ook volop onderdeel van de planning en de uitvoering van de werkzaamheden van het PRT. Alhoewel de Task Force Uruzgan op 1 augustus formeel stopt, zullen ook delen van het PRT tijdelijk aanwezig zijn bij het civiele deel. Het ontwikkelings- en diplomatieke deel van het PRT zal ook tijdelijk aanwezig blijven om de opvolgers te adviseren en zijn kennis over te dragen, alsook om de opvolgers voor te stellen aan de lokale leiders met wie «Nederland» een band heeft opgebouwd en met wie Nederland heeft samengewerkt. Dat betreft een aantal diplomaten en ontwikkelingsexperts. De collega van Defensie zal daar nog verder op ingaan.

Ik meen dat de heer Ormel over het PRT heeft gesproken. Daarbij gaat het dus om een combinatie. Het team staat weliswaar onder civiele leiding, maar daarbij zitten natuurlijk ook heel veel militairen. Als wordt gevraagd om het PRT voort te zetten, wordt impliciet gevraagd om de huidige missie voort te zetten. Ik sta open voor allerlei discussies, maar een beetje continuïteit is, eerlijk gezegd, wel zo plezierig met het oog op de planning en de overdracht.

Gedurende de overdracht zullen wij uiteraard onze opvattingen en visies delen met de opvolgers. Ik denk daarbij aan de wijze waarop is om te gaan met sterke lokale leiders, zoals Jan Mohammed Khan en Matiullah Khan, over wie door de woordvoerders zojuist ook is gesproken. Daarbij moet men zich realiseren dat onze opvolgers niet een-op-een dezelfde gedachten hebben als wij. Het is ook een van de elementen: als wij weggaan, heeft dat ook consequenties voor de invloed. De heer Ormel sprak daarover in dit kader. Wij kunnen niet tegelijk zeggen: wij zijn weg, maar het moet allemaal wel precies zo gebeuren als wij dat indertijd wilden. Dat heeft een-op-een ook te maken met de gedachten die in die landen leven, waar men nu wel bereid is om extra militairen en extra civiele werkers naar Afghanistan te sturen. Wij hebben onze aanpak gehad en onze opvolgers zullen hun eigen aanpak vormgeven. Die aanpak kan dus op onderdelen anders zijn. Ik herhaal dat wij ons dat moeten realiseren. Wij zullen de overdracht zo goed mogelijk laten verlopen, maar ik kan en wil niet garanderen dat de opvolgers op dezelfde wijze met provinciale besturen en stammenverhoudingen zullen omgaan als wij. Dit zeg ik met name ook tegen mevrouw Eijsink; zij zei namelijk: het moet zo en zo gebeuren; zorg ervoor dat bijvoorbeeld ook de bescherming van specifiek de vrouwen geregeld is bij de verkiezingen. Die verkiezingen zijn volgend jaar en tja, als wij daar niet zijn, kunnen wij dat wel willen en onze ideeën erover hebben, maar je kunt niet twee dingen tegelijkertijd doen.

De heer Ormel (CDA): Ik begrijp dat wij onze invloed niet kunnen uitoefenen als wij daar niet meer zijn en dat onze opvolgers andere gedachten kunnen hebben over de regionale politieke machtsverhoudingen dan wij. Het is echter van belang dat zij daar wél gedachten over hebben. Zijn er gesprekken geweest of worden die gehouden tussen de Nederlandse deskundigen en de opvolgers (de Slowaken, de Singaporezen, de Australiërs, de Amerikanen), zodat wij in ieder geval onze gedachten aan hen kunnen meegeven? Hoe ziet de minister van Buitenlandse Zaken in dit licht de tussenfase, waarin het PRT bemand wordt door een overgangsteam van de Amerikanen?

Minister Verhagen: Op het eerste deel van de vraag kan ik volmondig met «ja» antwoorden, juist omdat wij in de afgelopen jaren daar (specifieke) ervaring en kennis hebben opgebouwd. Dit is ook de reden dat diplomaten en ontwikkelingsexperts na 1 augustus doorgaan, namelijk om in het kader van de overdracht de ervaring en de kennis uitgebreid te kunnen delen met onze opvolgers. Op die wijze realiseren wij een optimale uitgangspositie voor het bestendigen van de behaalde resultaten. De heer Van Middelkoop zal nog op het tweede deel van de vraag ingaan.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Was het niet mevrouw Clinton die vorig jaar maart onze minister Verhagen bijna omarmde, figuurlijk gesproken, althans zeer enthousiast was over de Dutch approach en de 3D-benadering? Was het niet Obama die zei «the Dutch approach is wonderful»? Ik kan mij uiteraard voorstellen dat er op details verschillen zijn. Ik ben er wel verbaasd over dat de minister zegt dat iedereen een eigen aanpak heeft en die vorm geeft. Dat kan volgens mij niet zo zijn. Waren het niet de voormalig secretaris-generaal van de NAVO, De Hoop Scheffer, alsook Rasmussen, die spraken over the Dutch approach, dus de 3D-benadering? Ik wil graag van de minister vernemen wat daar nu van over is en welke delen zijn overgenomen. Nogmaals, het was wel de werkwijze die door een ieder bejubeld werd.

Minister Verhagen: Ja, het antwoord is «ja».

Mevrouw Eijsink (PvdA): Hoe is dat mogelijk? Dan stel ik gelijk maar mijn vervolgvraag. Ieder een eigen aanpak, ja, maar ook mevrouw Clinton zei bij haar aantreden: wij gaan veel meer aan ontwikkelingssamenwerking doen en wij gaan zorgen voor een evenwicht tussen militairen, ontwikkelingssamenwerking en diplomatie. Bij dezen vraag ik de minister om daarbij toch wat meer beeld en geluid te geven. Het verbaast mij namelijk als de minister in dit verband zegt: iedereen heeft zijn eigen aanpak en wij zullen wel zien; bovendien verliezen wij onze invloed. Wij zijn immers lid van de NAVO, wij dragen bij en wij blijven bijdragen. Wij blijven nog met 60 mensen in Afghanistan, ook in 2011.

Minister Verhagen: Mevrouw Eijsink, natuurlijk is er een NAVO-strategie. Die houdt de 3D-benadering in. U kunt wel veel eisen en willen, maar op het moment dat ik daar 60 militairen heb en de Amerikanen 60.000 militairen en als ik ga eisen dat zij de missie op een bepaalde manier uitvoeren en dat zij niet met mijnheer Khan moeten praten, omdat ik daar bepaalde opvattingen over heb, is mijn reactie aan uw adres: laten wij elkaar toch een beetje reëel benaderen. De 3D-benadering betreft een NAVO-aanpak; er wordt dus niet alleen gekeken naar defensie en veiligheid, maar ook naar ontwikkeling en goed bestuur en naar de noodzaak van emancipatie van de vrouw, van respect voor mensenrechten, et cetera. Dat moge duidelijk zijn, maar aangezien u, mevrouw Eijsink, actief bent in niet alleen de vaste commissie voor Defensie en die voor Buitenlandse Zaken, alsook internationale contacten hebt, weet u toch als geen ander dat niet iedereen exact hetzelfde is als een Nederlander, ook in de manier waarop de Nederlander met bepaalde mensen omgaat?

Mevrouw Eijsink (PvdA): De minister bagatelliseert mijn opmerkingen nu min of meer. Ik heb niet gezegd dat wij dit moeten eisen. Ik heb verwezen naar de wijze waarop de regering zelf ons iedere keer gemeld heeft hoe enthousiast de internationale gemeenschap is over de 3D-aanpak. Bovendien: ISAF is NAVO. Als de NAVO-strategie, de strategie van McChrystal, daar van toepassing is, betekent dit ook dat er een uitgangspunt moet zijn, ook al zijn daar veel meer Amerikaanse dan Nederlandse militairen. Dat klopt allemaal. De motie-Peters/Pechtold en de brief van de minister gaan hierover. Ik mag tegen deze achtergrond er toch wel van uitgaan dat wij niet zo maar van alles loslaten, dus dat er iets overeind blijft van de 3D-strategie van de NAVO?

Minister Verhagen: Er blijft niet «iets» overeind van de 3D-strategie van de NAVO, die strategie blijft helemaal overeind. Er kan echter sprake zijn van een verschil in aanpak, als het gaat om de invulling daarvan. Dit is te vergelijken met onze ideeën over de vormgeving van ontwikkelingssamenwerking. Dat doen wij ook anders dan onze Noorse collega's; zo eenvoudig is het. Daarmee bagatelliseer ik uw opmerkingen niet; het zijn de feiten. Ik vind dat wij de feiten onder ogen moeten zien.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister zegt dat het PRT al een civiele leiding had. Inderdaad wisten wij dat ook. Het voorstel is nu om de civiele leiding langer aan te houden. Daarover heb ik een aantal specifieke vragen. De eerste is: wat is «langer»? Ik begrijp uit de pers dat het Amerikaanse PRT uit het oosten acht weken langer zou blijven. In dat licht ga ik ervan uit dat dit team daar minimaal tien weken moet blijven om de overdracht goed te laten verlopen. Kan de minister die duur beperken? De tweede vraag is: om hoeveel mensen gaat het nu? De minister spreekt over «enkelen"; gaat het om een aantal van vijf of van tien? De minister zegt: deze mensen moeten natuurlijk niet alleen de overdracht verzorgen in Kamp Holland, maar zij moeten ook naar buiten kunnen om de contacten over te dragen. Dit betekent dat zij moeten kunnen rekenen op ondersteuning van CTU: zij moeten onder Amerikaanse protectie naar buiten kunnen. Dit leidt tot de derde vraag: kan de minister dat ook bevestigen?

Minister Verhagen: Inderdaad. Het is zoals de militairen zeggen: vanaf 1 augustus «zijn wij er niet meer van». Dit betekent dat het Combined Team Uruzgan (CTU) de totale verantwoordelijkheid overneemt. Dat team is dan de leider; dan zullen ook geen Nederlands geleide missies meer plaatsvinden. De heer Voordewind doelde nog wel terecht op de mogelijkheid dat Nederlandse civiele experts, die per 1 augustus niet meer de leiding hebben, ten behoeve van de overdracht met leden van het CTU de poort uitgaan, bijvoorbeeld om de opvolgers voor te stellen aan leiders in Tarin Kowt, Deh Rawod en Chora, met wie zij contact hebben gehad. Het kan ook niet zo zijn dat er een Nederlandse civiele leiding van het PRT is. Ik neem aan dat vanaf die datum een Amerikaan de nieuwe leider is van het CTU. Dan zullen er dus geen Nederlands geleide missies meer zijn. Ik heb al gezegd dat de minister van Defensie ingaat op de wijze waarop de overdracht door Defensie begeleid wordt.

Voorzitter. Met name de heren Van Bommel en Voordewind zijn ingegaan op de verzoening, op de «peace jirga». Begin juni was er een vredesjirga en volgens mij is dat een belangrijke stap geweest in het vredesproces, want daar stonden met name dialoog, verzoening en re-integratie van strijders in de samenleving als belangrijke onderdelen op de agenda. Die punten zijn ook van groot belang voor de toekomstige stabiliteit in Afghanistan.

Tegelijkertijd is het duidelijk dat het proces van verzoening en re-integratie lastig, gevoelig en kwetsbaar is. De heer Voordewind sprak hier specifiek over. Wij moeten constateren dat deze vredesjirga boven verwachting goed is verlopen; dit hebben met name ook Afghaanse ministers gezegd. Deze vredesjirga was ook bedoeld als voorbereiding van de Kabulconferentie. Wij zijn er echter absoluut nog niet, als het gaat over verzoening, democratisering en respecteren van mensenrechten. Zo kun je je bij de vredesjirga afvragen of die wel voldoende representatief was. Ik denk hierbij aan het recente ontslag van twee vrij belangrijke en zeer capabele Afghaanse ministers. Dat is een reden tot zorg. Dat ben ik ook met mevrouw Eijsink eens. Er zijn aanwijzingen dat het ontslag van deze twee ministers samenhangt met een verschil in visie op de vormgeving van de verzoening en het vredesproces.

Enerzijds moet er dus een balans zijn tussen de dialoog met de opstandelingen en de verhoudingen tot de Afghaanse grondwet en anderzijds is het noodzakelijk dat er ten behoeve van de verzoening stappen gezet worden. Dit laatste is nog eens in Londen bevestigd. Het is evident dat de verzoening uiteindelijk een Afghaans geleid proces moet zijn; Afghanistan moet immers daartoe in staat zijn. Wel moeten wij als internationale gemeenschap duidelijk aangeven wat in dit verband acceptabel is. Het kan namelijk niet zo zijn dat schenders van mensenrechten door dit proces geheel vrijuit gaan of dat straffeloosheid gaat gelden in ruil voor een snelle vrede. Eerder hebben wij in relatie tot de amnestiewetgeving duidelijk gemaakt dat duurzame vrede zonder gerechtigheid buitengewoon moeilijk te realiseren is. Dat is ook elders in de wereld te zien. Hierin zou de Europese Unie een belangrijke rol moeten spelen. Dit geldt zeker als je er veel in investeert, mede door middel van ontwikkelingssamenwerking. Je moet dan ook aangeven waar de grenzen liggen. Op die wijze kan je dus invloed hebben en uitoefenen. In dit verband merk ik op dat in de Afghaanse grondwet mensenrechten en democratie een belangrijke plaats gekregen hebben. Je kunt dat dus niet zo maar overboord gooien.

Uiteraard ben ik het eens met de heer Voordewind wanneer hij zegt dat het afzweren van geweld tegen ISAF noodzakelijk is. Anders kan er helemaal geen sprake zijn van verzoening. Bij verzoening hoort immers dat je elkaar niet meer bedreigt. In het kader van de verzoening is het ook de bedoeling dat de gehele Afghaanse gemeenschap onderling een constructieve relatie aangaat, alsook uiteraard met de internationale gemeenschap, ISAF.

De voorzitter: Ik zie dat de heer Voordewind wil interrumperen. Ik herinner hem eraan dat wij twee interrupties per woordvoerder hebben afgesproken. U kunt nu interrumperen, maar dan kan het straks niet meer, als de minister van Defensie aan het woord is.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik heb de helft van een antwoord gekregen op mijn vraag. Het tweede deel van het antwoord heeft de minister doorverwezen naar de minister van Defensie. Dat blijft staan; ik wacht dat antwoord van de minister van Defensie dus af. Ik ben blij dat deze minister nu zegt dat het natuurlijk ook voor ISAF geldt. Dit zijn echter de woorden van de minister, maar wat is hierover in de verklaring opgenomen? De minister spreekt in zijn voortgangsrapportage namelijk expliciet over geweld tegen landgenoten. In de verklaring die de tribale leiders hebben ondertekend, staat echter dat geweld überhaupt moet worden afgezworen, dus niet expliciet tegen landgenoten. Dat vind ik een belangrijk verschil.

Minister Verhagen: Het moge duidelijk zijn dat de internationale gemeenschap juist in het kader van de verzoening ook eisen zal stellen, zoals het afzweren van geweld tegen ISAF. Dat is logisch, want ISAF zit daar op uitnodiging van de Afghaanse regering.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is logisch wat de minister zegt, maar ik stelde een heel feitelijke vraag. De minister houdt van feiten. Staat dit expliciet in de verklaring? De minister is namelijk degene die heel expliciet heeft geschreven dat het geweld tegen landgenoten moest worden afgezworen. Ik heb dat niet opgeschreven!

Minister Verhagen: Dit is een van de elementen waaraan zeer nadrukkelijk aandacht zal worden besteed op de Kabulconferentie.

De heer Voordewind (ChristenUnie): De conclusie is: het staat er niet in.

Minister Verhagen: Anders had ik het wel opgenomen. In uw vraag verwees u naar de brief. Welnu, in de brief staat wat in de verklaring is opgenomen. Ik hoor de heer Voordewind nu zeggen dat dit bizar is, maar het is wel een feit.

De voorzitter: Gaat u verder met uw antwoord.

Minister Verhagen: De heer Voordewind vraagt aan mij wat er staat. Welnu, ik geef dat aan. Ik kan er niet meer van maken, al ga ik op mijn kop staan.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de Kabulconferentie. Met name mevrouw Eijsink en de heer Van Bommel hebben hierover opmerkingen gemaakt. Het voorgaande punt zal ongetwijfeld aan de orde komen op de internationale Kabulconferentie. Ook zal dan worden gesproken over implementatie van andere beleidsplannen van de regering-Karzai. Hierbij denk ik met name aan de wijze waarop openbaar bestuur, leger en politie de komende jaren verder versterkt kunnen worden, alsook het anti-corruptiebeleid vorm kan krijgen. Mevrouw Peters verwees terecht naar het nog steeds buitengewoon grote probleem van de corruptie, dat inmiddels een bedreiging is voor de geloofwaardigheid van het Afghaanse bestuur. Wij zullen ons dus inzetten voor de oprichting van een comité met Afghaanse en internationale leden, dat zal toezien op de uitvoering van de anti-corruptiemaatregelen die afgesproken worden.

De conferentie is vooral bedoeld als follow up van de conferentie in Londen om de Afghaanse president en de Afghaanse regering een gelegenheid te bieden om meetbare beloften te doen, niet alleen aan de eigen bevolking, maar ook in het algemeen. Het gaat dan om meetbare beloften en een meetbare inzet voor de komende periode. Uit het verloop van de verkiezingen blijkt duidelijk dat het vertrouwen van de bevolking broos is en dat de regering Karzai hard aan de slag moet om haar plannen waar te maken en haar beloften na te komen. Het is evident dat sommige bevolkingsgroepen en sommige stammen zich nog steeds buitengesloten voelen. Met name het vertrouwen van het vrouwelijk deel van de bevolking, dus van de helft van de bevolking, is in het geding. Als je een werkelijk duurzame verbetering wilt bereiken, zul je dus met name een duurzame verbetering van de positie van de vrouw moeten realiseren. Mede daarom moeten de internationale gemeenschap en de NAVO in overleg met de Afghanen kijken waar concrete stappen kunnen worden gezet voor de overdracht van verantwoordelijkheden, ook op het gebied van de veiligheid. Dit zal ook bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in de eigen overheid. Tijdens de Kabulconferentie zullen de planning en timing van de overdracht van verantwoordelijkheden aan de Afghaanse regering veelvuldig ter sprake komen.

Ik zal nu een aantal opmerkingen maken over de motie-Peters/Pechtold. Wij hebben de secretaris-generaal van de NAVO goed geïnformeerd over de stand van zaken en de discussie in Nederland. Dat Nederland per 1 augustus de leidende verantwoordelijkheid in Uruzgan zal neerleggen, was al eerder aan de NAVO gemeld. Daarover hoefden wij de secretaris-generaal dus niet te informeren. Juist omdat ook in de brief van de secretaris-generaal wordt verwezen naar training, overdracht, et cetera zal het formele antwoord op de brief van de heer Rasmussen pas uitgaan als het nieuwe kabinet over een nieuwe missie heeft besloten – als er dus een artikel 100-brief is – en is gebleken dat de Kamer zich daarbij aansluit. Dit is de normale gang van zaken. Ik kan mevrouw Peters echter geruststellen. De secretaris-generaal weet heel goed hoe de vlag er in Nederland bij hangt en wat hij op dit moment van de demissionaire regering kan en mag verwachten.

Mede naar aanleiding van de motie-Peters/Pechtold hebben wij uitgebreid gesproken met de betrokken partners zoals EUPOL en de NAVO-trainingsmissie. De resultaten van die gesprekken staan in de brief die in aanvulling op de standvanzakenbrief aan de Kamer is toegestuurd. Het is duidelijk dat beide partijen behoefte hebben aan personeel, maar ook dat beide elkaar in de onderlinge samenwerking opzoeken. Het zijn geen aparte missies; ze raken meer en meer met elkaar verweven. Op basis van die gesprekken is ook evident dat een samenhangende Nederlandse bijdrage aan de opbouw van politie en justitie een belangrijke impuls zal kunnen geven aan de NAVO-trainingsmissie en EUPOL en uiteraard ook aan de regering Karzai. Veel partners kijken naar ons om hieraan juist een nieuwe impuls te geven, omdat wij – gelet op onze ervaringen in Uruzgan – worden gezien als een land dat ook een visie kan ontwikkelen op wat nodig is, juist op dit terrein.

Het demissionaire kabinet kan na de verkiezingen nog rekenen op de steun van zo'n 26 zetels in de Tweede Kamer. Het ligt dan ook niet direct voor de hand dat het een artikel 100-brief over dit onderwerp aan de Kamer stuurt. Wij zullen juist vanwege het tijdsverloop waarop mevrouw Peters terecht wees, wel die stappen zetten die het een nieuwe regering mogelijk maakt om direct een besluit te nemen. Deze brief moet daarom worden geduid als een soort notificatiebrief aan de Kamer. Het kabinet zal in aanvulling op hetgeen wordt gevraagd in de motie-Peters/Pechtold onderzoeken of en hoe hieraan invulling wordt gegeven. Dit is de normale procedure voor de voorbereiding van een artikel 100-brief. In die zin geven wij uitvoering aan de motie-Peters/Pechtold, maar het formele besluit wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet. Dit kan natuurlijk altijd nee zeggen en dan zal de Kamer daarover met dit nieuwe kabinet in debat moeten gaan.

Er is gevraagd om een appreciatie van het laatste kwartaalrapport van de secretaris-generaal van de VN en of er sprake is van een verslechtering. Het kwartaalrapport wordt nu in de Veiligheidsraad besproken. Ik ben het met de leden eens dat het buitengewoon zorgelijk is dat het aantal gewelddadige incidenten en het aantal slachtoffers van bermbommen blijft stijgen. Uit de rapportage blijkt echter ook dat er grote regionale verschillen in de veiligheidssituatie in Afghanistan zijn. Het is bekend dat het in Uruzgan, voor zuidelijke begrippen in ieder geval, relatief rustig is geweest in de afgelopen tijd, hoewel het feit dat er de afgelopen maanden helaas weer Nederlandse slachtoffers zijn te betreuren, laat zien dat ook hier waakzaamheid blijft geboden. Je kunt echter niet voor iedere regio dezelfde appreciatie hebben en het rapport van de secretaris-generaal strekt zich over heel Afghanistan uit.

De secretaris-generaal signaleert ook positieve trends. Zo verlopen de voorbereidingen van de parlementsverkiezingen op dit moment naar behoren. In combinatie met de stappen die zijn gezet in de vredesjirga, zijn er dus niet alleen negatieve ontwikkelingen te melden, maar ook positieve. Ook hier geldt echter dat wij ons niet te snel rijk moeten rekenen.

De bezetting van UNAMA blijft een zorgpunt. Ik heb van de Verenigde Naties wel begrepen dat essentiële posities worden vervuld en dat er in die zin dus geen sprake is van terugtrekking van de hele VN-staf. In dit kader is het echter zorgelijk dat de taliban zich meer en meer op die buitenlandse doelen richten. Dit is ook een realiteit waarmee de VN moet rekenen, net als de diplomaten en de ontwikkelingswerkers van de individuele landen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik wil nog even terugkomen op de politiemissie. Heb ik goed begrepen dat wij deze «inventarisbrief», zo noem ik hem maar even, eigenlijk mogen opvatten als een notificatiebrief?

Minister Verhagen: De laatste alinea.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Dit betekent dat stap twee is: het besluit voorbereiden, al zal deze regering dit besluit niet meer nemen. Wij weten niet wanneer een nieuw kabinet dit besluit kan nemen. Dit kan misschien nog wel tot de kerst duren, terwijl de behoefte aan de politietraining er nu is, de werving van die politietrainers naar ik aanneem nu aan de gang is en de nadere invulling van die holistische politietrainingsmissie nu plaatsvindt. Ik zou graag een oplossing vinden om die moeilijke eenheden met elkaar te kunnen combineren; het verlangen om nu toe te slaan en de noodzaak om politiek nog eventjes ...

De voorzitter: Mevrouw Peters, ik onderbreek u even. Het is de bedoeling dat u een vraag stelt en niet dat u een betoog houdt. U hebt al een inleiding gegeven, stelt u dan nu alstublieft een vraag.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Hoe zal de minister de Kamer op de hoogte houden van de vorderingen bij de vormgeving van de politiemissie en het wervingsproces? Ik heb gevraagd om dit voor Prinsjesdag aan de Kamer te laten weten.

Minister Verhagen: Uit andere hoofde ben ik niet zo pessimistisch als mevrouw Peters. Tegen een journalist zeg ik altijd: ik ga niet in op wat-alsvragen. Mocht ik nog in de hoedanigheid van demissionair minister van Buitenlandse Zaken actief zijn op Prinsjesdag, dan zal ik de Kamer in ieder geval op de hoogte houden van de stand van zaken. Mevrouw Peters zei al dat met de voorbereiding van een missie snel een maand of twee is gemoeid en ik ben het met haar eens dat de ondersteuning en de training van politie urgente onderwerpen zijn. Ik zeg dus niet dat het kabinet voor Prinsjesdag een artikel 100-brief aan de Kamer zal sturen, maar ik zal haar uiteraard op de hoogte houden van de gang van zaken. Ik blijf bij hetgeen in de laatste alinea van deze brief is gesteld, namelijk dat een volgend kabinet hierover een besluit moet nemen.

De heer Ten Broeke (VVD): Nu wordt het interessant. Het is sowieso interessant om deze minister mee te maken nu hij twee petten op heeft en dan weer aan onze kant, dan weer aan de andere kant van de voorzitter zit.

Minister Verhagen: Drie petten, nee vier! Ik ben ook nog de nestor. Pas op.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik zal mijn toon matigen. De minister zegt dat hij de Kamer op de hoogte zal houden – ja, dank je de koekoek, dat is nogal wiedes en anders vragen wij daar wel naar – maar dat het kabinet geen artikel 100-brief zal voorbereiden.

Minister Verhagen: Sturen!

De heer Ten Broeke (VVD): Dus eventueel wel voorbereiden, maar niet sturen? Dan doet zich de vraag voor of dit, zoals mevrouw Peters het zo mooi uitdrukte, een «inventarisbrief» is of inderdaad een notificatiebrief. De minister zei zojuist dat wij de brief als een notificatiebrief mogen beschouwen. Dit betekent dat het kabinet eventuele voorbereidingen, indien gewenst, indien daarom gevraagd wordt, voortzet. Wij zouden dan gewoon voor Prinsjesdag kunnen horen dat het kabinet bereid is om een politiemissie te «sturen».

Minister Verhagen: Ik verzoek de heer Ten Broeke de laatste alinea van de brief nog eens goed te lezen. Daarin staat in wezen dat wij van mening zijn dat een nieuw kabinet de artikel 100-brief moet sturen en dus ook het besluit moet nemen, want anders zal het geen brief versturen. In de tweede plaats zullen wij een en ander zodanig voorbereiden dat eigenlijk alles klaar is, maar wij nemen geen besluit. Wij bereiden het voor. Wij melden dat wij op basis van de motie-Peters/Pechtold een missie voorbereiden. Dit staat normaal gesproken in een notificatiebrief. Als de Kamer een dergelijk verzoek doet, is het antwoord dat de regering de mogelijkheden zal onderzoeken. Daarna worden de voorbereidingen gestart en uiteindelijk krijgt de Kamer de artikel 100-brief. Datzelfde is nu het geval, maar wij zijn van mening dat de druk op de knop aan het nieuwe kabinet is.

De heer Ten Broeke (VVD): Dat is heel helder, maar in de laatste alinea van die inventarisatie wordt ook heel nadrukkelijk de NTM-A genoemd, dus de NAVO-politietraining. Wat mij betreft valt dit ook onder het bereik van de motie-Peters/Pechtold en ik begrijp dat dit ook volgens de minister het geval is. Dan kunnen wij dus over de volle breedte, zowel EUPOL als NTM-A, iets tegemoet zien? Laten wij dat hier dan vaststellen.

Minister Verhagen: Ja, ja.

De heer Ten Broeke (VVD): Dat is fijn.

Minister Verhagen: Dan de vragen die zijn gesteld over de strategie in relatie tot het vertrek van de heer McCrystal. In de media is veel gespeculeerd over de vraag of zijn vertrek het resultaat is van het verschil van inzicht over de te volgen strategie. Ook op basis van de contacten die ik met mijn Amerikaanse collega heb gehad op dit punt heb ik geen enkele aanwijzing dat dit het geval is, integendeel. Ik ga ervan uit dat de Amerikaanse regering iedere bondgenoot heeft geïnformeerd over de stand van zaken. President Obama heeft duidelijk gezegd dat het vertrek van de heer McCrystal niets te maken heeft met een verschil van inzicht over de te volgen strategie. Mij is ook verzekerd dat de afgesproken strategie door de VS zal worden voortgezet. Op basis van onze eerdere ervaringen met generaal Petraeus ben ik ervan overtuigd dat wij daarin vertrouwen kunnen hebben en dat hij de huidige strategie naadloos zal voortzetten.

De heer Ormel heeft gevraagd of het bedrijfslevenfonds blijft bestaan dat alternatieven ontwikkelt voor de papaverteelt. Ik zal de Kamer hierover uiteraard geïnformeerd houden. De huidige subsidiefaciliteit staat nog steeds open voor inschrijvingen van Nederlandse bedrijven. Ik kan nu echter nog niets definitiefs zeggen over deze faciliteit, omdat wij nog geen conclusies over het succes en de toekomst van het fonds kunnen trekken. Op dit moment worden nog projecten gefinancierd uit dit fonds. Zo is afgelopen week goedkeuring gegeven aan een groot graanproject. Het is de bedoeling dat Nederland in het kader van de ontwikkelingssamenwerking en de langeretermijnafspraken die eerder zijn gemaakt, de landbouw in Afghanistan zal blijven ondersteunen via projecten onder andere op het terrein van het landbouwonderwijs.

De heer Voordewind heeft gevraagd of al meer bekend is over de christelijke organisaties. Het onderzoek naar de beschuldiging van bekering is nog steeds gaande. De werkzaamheden van de betrokken organisaties zijn dan ook nog steeds opgeschort hangende dit onderzoek. Informele signalen lijken erop te wijzen dat de commissie die het onderzoek uitvoert, geen bewijzen aanwezig acht conform de claim van deze christelijke organisaties. Vooralsnog is echter niet duidelijk wanneer het onderzoek wordt afgerond. Nederland en de EU-partners volgen dit uiteraard nauwlettend opdat het werk van organisaties van christelijke signatuur niet op basis van onterechte claims van bekering onmogelijk wordt gemaakt. Wij zullen ons daarvoor inspannen.

Tot slot rest mij het hypothetische geval dat uit het budget voor ontwikkelingssamenwerking gepantserde containers voor Afrikaanse troepen in Afghanistan worden gefinancierd. Ik zou dit willen omschrijven als leuk geprobeerd, maar toch mis.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Voorzitter. U meldde zojuist dat de minister van Buitenlandse Zaken eerder weg moet. Betekent dit dat er geen tweede termijn komt? Wanneer gaat de minister weg?

De voorzitter: De minister gaat vijf minuten eerder weg.

Minister Van Middelkoop: Mevrouw de voorzitter. Ik wil allereerst, net als een aantal leden van de commissie, stilstaan bij de slachtoffers die wij de afgelopen periode hebben moeten betreuren. Op zaterdag 17 april zijn de 29-jarige korporaal van de mariniers Jeroen Houweling en de 23-jarige marinier Marc Harders bij een aanslag met een geïmproviseerd explosief om het leven gekomen. Op zaterdag 22 mei kwam de 25-jarige korporaal der eerste klasse Luc Janzen om het leven, ook door een geïmproviseerd projectiel. Bij deze aanslag zijn tevens een kapitein van het Franse leger en een Afghaanse tolk gesneuveld. Ik wil op deze plaats nogmaals mijn medeleven betuigen met de nabestaanden van de gesneuvelde militairen. Ik wens de familie, vrienden en collega's de kracht toe die zij nodig hebben bij het dragen van dit verlies.

Dit medeleven wil ik nog verbreden. Een van de leden heeft gesproken over de Australische verliezen, maar daarnaast hebben ook andere bondgenoten vele verliezen te betreuren. Ik noem de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Canada en onlangs heb ik een brief moeten sturen aan mijn Roemeense collega die ook een aantal gesneuvelde militairen heeft te betreuren.

In de afgelopen periode zijn tien Nederlandse militairen gewond geraakt bij het uitvoeren van hun werk, van wie sommigen ernstig. Ik wens hun allen de komende periode sterkte toe en een spoedig en volledig herstel, al weet ik dat een volledig herstel voor een enkeling niet waarschijnlijk is. Ik stel overigens de aandacht van de Kamer zowel in de plenaire vergadering als in de commissievergaderingen steeds weer zeer op prijs.

De afgelopen weken zijn de ervaringen van onze mensen in Afghanistan op een wat bijzondere wijze in beeld gebracht door het dagblad De Telegraaf in een online videoserie getiteld Het dagboek van Onze Helden; vorige week was de laatste aflevering. Een aantal militairen heeft een videocamera meegekregen en de beelden die zij hebben gemaakt, zijn op de site van De Telegraaf geplaatst. Door dit initiatief kon iedereen in Nederland zien hoe het leven van onze mensen in Afghanistan echt is, althans fragmentarisch. Het is een prachtige weergave geworden, soms wel met geheel eigen taalgebruik, maar toch altijd wel eerlijk en openhartig. Er hebben ongeveer één miljoen mensen naar gekeken. Ik dank De Telegraaf voor dit initiatief en ik heb waardering voor de Nederlandse samenleving die zo veel belangstelling toont voor het wel en wee van onze militairen.

Dan een sprong naar het afscheid van de heer McCrystal. Ik heb niet zo veel toe te voegen aan de woorden van collega Verhagen. Voor zover ik hem ken, kan ik zeggen dat de heer McCrystal een professionele en zeer intelligente militair is; hij is een vakman en het is jammer dat hij moest vertrekken. Dit is echter een Amerikaanse aangelegenheid. Ik heb er alle vertrouwen in dat zijn opvolger, generaal Petraeus die hiervoor overigens zijn superieur was, inhoudelijk het werk zal voortzetten zoals de heer McCrystal dat heeft verbijzonderd in de comprehensive approach van de NAVO.

De veiligheidsituatie in Afghanistan, in het bijzonder in het zuiden, blijft zorgelijk. Een aantal leden heeft hierover gesproken en over het rapport van de Verenigde Naties. Het aantal veiligheidsincidenten in het zuiden blijft hoog en daar vallen helaas nog altijd veel slachtoffers door de IED's. Overigens vallen de meeste slachtoffers onder de burgerbevolking. Dat het er op dit moment zo hevig aan toe gaat, heeft te maken met het feit dat de papaveroogst achter de rug is. Dan volgt er altijd weer een nieuwe activiteit van de taliban; dat hebben wij in voorafgaande jaren steeds gezien. Daarnaast is dit ook het gevolg van de verhoogde aanwezigheid en toegenomen activiteiten van ISAF. De afgelopen tijd zijn er tienduizenden, in het bijzonder Amerikaanse, militairen binnengekomen. Dan worden er nieuwe operaties gestart. Ook het Afghaanse leger is in toenemende mate betrokken bij de operaties. Dit ontmoet weerstand en leidt tot geweldsincidenten en slachtoffers. Die verklaring is niet veel anders dan bijvoorbeeld de verklaring in dezelfde periode vorig jaar.

Een van de bekendste voorbeelden dat in Nederland echter niet zo veel aandacht heeft gekregen omdat er nauwelijks Nederlandse militairen bij waren betrokken, is de operatie Moshtarak in Helmand. Deze massale operatie werd geleid door ISAF en Afghaanse militairen en was erop gericht om de taliban in Helmand hun safe havens te ontnemen. Door de taliban daar onder druk te zetten, wordt het veel lastiger om aanslagen voor te bereiden in andere delen van de provincie.

Daarna zal de aandacht zich richten op Kandahar-stad in de directe omgeving. Die operatie is geen puur militaire operatie zoals de operatie Moshtarak was. In Kandahar-stad gaat het er primair om dat de politie en het overheidsapparaat worden versterkt en dat de basisveiligheid wordt gegarandeerd. De militaire operaties zullen vooral in de ring om Kandahar plaatsvinden, ook om de druk op de Taliban op te voeren.

De veiligheidsituatie in Uruzgan blijft een positieve uitzondering in het zuiden. Die situatie is althans zeker beter dan in Kandahar en Helmand en dat beeld zien wij al jaren. Toch blijft de inzet van ISAF ook in Uruzgan nodig. De afgelopen periode was de aandacht van de Taskforce Uruzgan vooral gericht op het bestendigen van de recente uitbreidingen van de inktvlek en het verstevigen van de veiligheid in bepaalde delen daarvan. De aandacht is daarbij vooral uitgegaan naar de Rafshanvallei, linksboven Tarin Kowt, het gebied ten westen van Chora en de Mirabadvallei, ten oosten van Tarin Kowt.

De veiligheid op de route van Kandahar naar Tarin Kowt verdient speciale aandacht. Dit zal ook een punt van aandacht blijven. Het belang van de route wordt nog vergroot door de redeployment, want een deel van de redeployment zal over die route worden voltrokken. Tijdens de redeployment verwachten wij ook een aantal militaire konvooien over die weg te vervoeren. Die zullen militair worden begeleid, maar een deel zal gewoon – «gewoon» in de zin zoals wij dat al jaren doen – worden aanbesteed. Dit deel zal door particuliere vervoerders worden uitgevoerd die zelf verantwoordelijk zijn voor hun beveiliging. Dat doen wij nu ook al en dit gaat zo door. Natuurlijk zullen wij proberen de risico's zo veel mogelijk te beperken door verkenningen met F16's vooraf en door het bieden van bescherming door F16's en Apaches die wij om die reden daar houden.

Enkele woordvoerders hebben gevraagd naar de reactie van de bevolking in Uruzgan op het vertrek van Nederland dat natuurlijk al geruime tijd bekend is. Inderdaad maken lokale leiders zich daarover zorgen en zij vragen zich af of onze opvolgers op dezelfde sociaal sensitieve of tribaal sensitieve manier zullen opereren als wij hebben gedaan. Het is een van onze taken om ook op dit punt de overdracht zo goed mogelijk te laten plaatsvinden.

De opbouw van het Afghaanse leger in Uruzgan verloopt over de langere termijn gezien positief. Een deel van de Afghaanse brigade is een tijd ingezet in Helmand voor de operatie Moshtarak, maar de mensen zijn inmiddels terug in Uruzgan. De brigade in Uruzgan telt nu – met een zekere bandbreedte – zo'n 2000 inzetbare militairen. De kwaliteit van het Afghaanse leger neemt nog steeds toe. Steeds vaker plannen de Afghanen zelf hun operaties waarbij zij alleen nog worden ondersteund door de Task Force Uruzgan. Dit zal de komende tijd ongetwijfeld ook het geval kunnen zijn met het Combined Team Uruzgan dat na ons komt.

Dit brengt mij op het onderwerp transitie en redeployment. De standvanzakenbrief die wij aan de Kamer hebben gezonden, staat voor een groot deel in het teken van de overdracht van taken en de redeployment. Ik begin met de overdracht. Bij de overgang van de Nederlandse TFU naar het internationale CTU heeft de continuïteit van de activiteiten natuurlijk bijzondere aandacht. Ik wijs erop dat een deel van die continuïteit al verzekerd is doordat de Australiërs ter plaatse blijven. Zij hebben de afgelopen jaren naast ons vergelijkbare activiteiten ontplooid. Zij hebben ook een vergelijkbaar inzicht in de situatie in Uruzgan.

De overdracht is niet geconcentreerd op 1 augustus als zouden wij op 31 juli nog alles zelf doen en op 2 augustus opeens niets meer. Dat zou onverstandig zijn en zal ook niet gebeuren. Wij moeten de overdracht aan onze opvolgers zorgvuldig laten verlopen. Daarom voeren wij voortdurend gesprekken met onze opvolgers en het hoofdkwartier in Kandahar. Wij houden rekening met elkaar en dus bijvoorbeeld ook met de wetenschap welk land welke capaciteit in Uruzgan kan hebben. Over veel zaken zijn inmiddels goede afspraken gemaakt. De commandant van het CTU, de Amerikaanse kolonel Creighton, heeft zich de afgelopen week in Den Haag uitgebreid laten informeren door mijn mensen. Wij zien allemaal in dat wij een gemeenschappelijk belang hebben bij een goede overdracht.

De NAVO heeft ons verzocht om in dit kader enkele activiteiten voor een beperkte periode na 1 augustus voort te zetten. Het gaat dan vooral om taken die wij ook in het kader van de redeployment zouden moeten uitvoeren, zoals een bijdrage aan het hospitaal op de basis in Tarin Kowt en bepaalde activiteiten op het vliegveld voor de afhandeling van vluchten. Daarvoor wordt van ons een beperkte inspanning verwacht en die zullen wij ook leveren. Daarnaast zullen enkele medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbaar blijven voor adviezen over het bestuur en de wederopbouw. De minister van Buitenlandse Zaken sprak hier al over.

De heer Ormel stelde een vraag over het Police Mentoring Team. Dit gaat over naar het CTU, dus de internationale taskgroup onder leiding van een Amerikaanse kolonel over wie ik al sprak. Mevrouw Peters stelde in dit verband nog een vraag over toekomst van het Police Training Centre. Dit wordt nu beheerd door EUPOL en dat blijft natuurlijk ook zo, zij het dat EUPOL bij ons vertrek een aantal vragen moet beantwoorden, logistieke vragen bijvoorbeeld over voeding en dergelijke, maar natuurlijk ook over het element protectie. Dat is niet onze verantwoordelijkheid, maar de verantwoordelijkheid van EUPOL.

De taken in het kader van de begeleiding van het Afghaanse leger met de Operational Mentoring and Liaison Teams (OMLET), dus puur militair, zijn eind mei al volledig overgedragen aan onze Australische collega's. Dit is dus ook weer een voorbeeld van het feit dat wij niet alles concentreren op 1 augustus.

Wij zullen kleine locaties, bases in de provincie, overdragen aan de Afghanen of al eerder aan het CTU. Zo zorgen wij samen met onze partners in ISAF voor de nodige continuïteit en overdracht van kennis. Begin juni zijn de uitvoerende taken van de TFU in Chora overgedragen aan onze Australische partners. Een peloton heeft de afgelopen maand de overgang gemonitord waardoor er voor de bevolking een geleidelijke overgang werd gerealiseerd. Deze aanpak is exemplarisch voor de overdracht in de rest van Uruzgan.

Een aantal leden heeft vragen gesteld over de opvolging en de overdracht van het PRT, tot nu toe het hart van onze TFU. De vraag was of het klopt dat het ISAF-PRT wordt afgelost door een PRT dat maar twee maanden in Uruzgan blijft. De internationale gemeenschap zit niet ruim in de militaire en civiele capaciteit die in Afghanistan kan worden ingezet. Dat is een van de redenen waarom mijn Amerikaanse collega – wel begrijpend dat wij zouden stoppen met onze lead nation functie – de afgelopen jaren met enige regelmaat aan mij heeft gevraagd «what about your PRT». Die vraag hebben wij niet kunnen beantwoorden. Er is een tekort aan die expertise en capaciteit waarin Nederland heel goed is geworden. Als een land besluit te stoppen met het leveren van een bijdrage, is het vervangen daarvan lastig. Toch is ISAF erin geslaagd om capaciteit te vinden. Nu onze aanwezigheid in Uruzgan ten einde loopt, staat het CTU met een PRT klaar om ons op te volgen. In aantallen is dit Amerikaans PRT een klein deel van de capaciteit van Uruzgan. Het belang ervan is echter evident; daarover hebben wij de afgelopen jaren al vaker gesproken.

De Amerikanen en de NAVO wilden dat een ander PRT onmiddellijk op 1 augustus onze taken zou overnemen. Wij hadden nog een mogelijkheid om iets verder te gaan, maar men wilde dit in de functie van lead nation graag op die datum overnemen. Wij hebben daarvoor begrip getoond en overigens is dit een zaak van de NAVO. Nu is een PRT aangewezen dat helaas pas op 1 oktober die taak duurzaam kan overnemen. Daardoor ontstond een gat van twee maanden en de NAVO en de Amerikanen hebben dit zelf willen opvullen. Ik heb dat maar te respecteren. Dit betekent wel dat wij onze kennis zo veel mogelijk overdragen aan dit interim- of overgangs-PRT. Wij zijn daar nu goed mee bezig en wij weten ons ervoor verantwoordelijk dat die kennis zo goed mogelijk wordt geborgd, opdat het definitieve PRT in oktober over die kennis kan beschikken. Dan zijn wij overigens nog niet weg, maar het Nederlandse PRT is wel verdwenen. Deze constructie is misschien niet ideaal, maar ik heb die verklaard en uitgelegd en dat is het.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Waarom gaat de minister niet voor de optie om deze civiele mensen langer te laten blijven opdat de kennis die wij tot nu toe hebben opgebouwd, na 1 oktober rechtstreeks kan worden overgedragen aan het tweede team?

Minister Van Middelkoop: Er blijft een aantal ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking. De verantwoordelijkheid voor het PRT als zodanig is per 1 augustus overgenomen door de NAVO; dat moeten wij respecteren. Ik ben niet in de positie om te gaan protesteren tegen een situatie die ik volledig begrijp. Nogmaals, er is een groot tekort aan dit soort expertise.

Het is belangrijk dat wij de kennis zo overdragen en dat wij daarna ook nog beschikbaar zijn. Je hoeft daarvoor niet altijd ter plekke te zijn; kolonel Creighton was eerder in Den Haag. Wij blijven beschikbaar in Den Haag om kennis over te dragen en eventueel later ook een missie te sturen met relevante kennis. Zo zullen wij proberen om de kleine kloof die er nu is, zo goed mogelijk te overbruggen. Nogmaals, het is niet onze verantwoordelijkheid.

De heer Ormel (CDA): Ik begrijp het toch niet helemaal. De minister zegt dat er een groot tekort is en dat overal wordt gezocht naar mensen. Wij willen eventueel wel helpen in de tussenfase, maar de Amerikanen laten weten dat zij dat niet willen. Dan vraag ik mij af hoe goed de communicatie tussen Nederland en de VS op dit punt verloopt. De minister zegt dat enkele diplomatieke medewerkers nog wat langer kunnen blijven. Kan hij dat nader preciseren? Kan hij aangeven hoeveel Nederlanders tot 1 oktober betrokken blijven bij de overdracht?

Minister Van Middelkoop: Die laatste vraag is voor collega Verhagen en ik meen dat hij daarover al heeft gesproken.

Het element van kritiek in de richting van de Amerikanen in de vraag van de heer Ormel is niet gerechtvaardigd.

De heer Ormel (CDA): Nee, niet richting Amerikanen, maar richting onszelf.

Minister Van Middelkoop: Dat is ook niet gerechtvaardigd. Het schamele restant van dit kabinet dat hier zit, kan er ook niets aan doen dat wij datgene waar wij goed in zijn, niet nog een jaar kunnen voortzetten. Dit geldt zeker voor het PRT. Dan nog weet ik niet of die transitie over een jaar ook niet problematisch zou zijn geweest, maar dan waren wij wel weer een jaar verder. Dit is niet gelukt en ik moet mij neerleggen bij het feit dat onze politieke actieradius ophoudt per 1 augustus. Ik begrijp best dat men als de CTU die vooral bestaat uit Amerikaanse militairen, daar komt om de veiligheid van het gebied te garanderen, wat bij ons de Battle Group deed, dit graag vanaf het begin combineert met eigen PRT-activiteiten. Een deel van de samenwerking tussen het PRT met zijn missieteams die het veld ingaan en de Battle Group, was een geïntegreerd concept. Als de Amerikanen iets vergelijkbaars willen doen, wat mij heel verstandig lijkt, begrijp ik best dat zij zeggen: op het moment dat wij die verantwoordelijkheid voor de veiligheid overnemen en dus honderden militairen laten instromen om jullie battlegroeptaken over te nemen, willen wij ook onmiddellijk de verantwoordelijkheid nemen voor de reconstructietaken die daarmee onlosmakelijk samenhangen.

De heer Ormel (CDA): Ik begrijp niet dat de minister spreekt over een schamel restant. Hij vertegenwoordigt de regering en de Kamer biedt hem de mogelijkheid om ruimhartig te zijn bij de overdracht van expertise in de tussenfase van twee maanden. Ik begrijp dat de leiding van het PRT overgaat naar de CTU, maar ik verzoek hem aan de nieuwe leiding een ruimhartig aanbod te doen om in de overgangsfase behulpzaam te zijn bij het opbouwen van kennis en expertise.

De voorzitter: Mijnheer Ormel, ik wijs u erop dat u een interruptie namens uzelf en uw fractie kunt doen, maar niet namens de Kamer. Ik houd dit de minister voor.

Minister Van Middelkoop: Dit is ook inhoudelijk een relevante opmerking. Ik wil het nog wel een keer herhalen, want ik wil niet dat de leden het pand verlaten met ook maar enige twijfel over onze inzet. Zij mogen ook niet twijfelen aan onze bereidheid en de innerlijke overtuiging van onze opvolgers, de Amerikanen, altijd gesecondeerd door vooral de Australiërs, om de overdracht zo soepel mogelijk te laten verlopen. Op 1 augustus houdt de concrete verantwoordelijkheid op. Punt! Het is niet anders en de Kamer weet waarom. Andere partners van de NAVO moeten die verantwoordelijkheid overnemen. Dat weten wij van elkaar en Nederland zal als een goede NAVO-partner zo goed mogelijk alle kennis overdragen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Er is of sprake van een misverstand aan deze kant van de tafel of de minister heeft onze vraag niet begrepen. Wie zal het permanente opvolgings-PRT trainen? Wordt dat gedaan door het handjevol achterblijvende Nederlandse ontwikkelingswerkers? Zo ja, moeten zij daar dan langer voor in Afghanistan blijven dan nu in de standvanzakenbrief wordt gemeld? Hoe voorziet het redeploymentschema daarin?

Minister Van Middelkoop: Een deel van de overdracht vindt allang plaats door kennisoverdracht. Ik herinnerde al aan het bezoek van kolonel Creighton aan Den Haag. De Kamer mag ervan uitgaan dat men elkaar op militair niveau steeds weet te vinden als dat nodig is. Een deel van de continuïteit zal tot 1 oktober worden belichaamd door enkele civiele personen van het ministerie van Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking die een tijdje meelopen met het PRT van de nieuwe CTU dat vanaf 1 augustus zal instromen. Het is een voornamelijk Amerikaans PRT met mensen die verstand hebben van reconstructieactiviteiten. Dat wordt nog een tijdje gesecondeerd door enkele Nederlandse ambtenaren. Dit laatste houdt op 1 oktober op. Dat is tevens het moment waarop het definitieve Amerikaanse PRT zal binnenstromen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Volgens het huidige redeploymentschema blijven er geen Nederlandse civiele experts achter na 1 oktober om die permanente opvolging te trainen. Heb ik het zo goed begrepen? Is dit correct?

Minister Van Middelkoop: Als ik zeg dat tot 1 november iemand actief is dan wil de logica dat dit na 1 november niet meer het geval is. Dan kan altijd nog de telefoon worden gepakt en bijvoorbeeld de ambassade worden gebeld.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik heb nog een vraag ter verheldering. Kan de minister met een aantal voorbeelden duidelijk maken hoe het risico na overname kan worden beperkt?

Minister Van Middelkoop: Ik weet niet of je in termen van risico moet spreken. Dit is een bepaald type werk. De mensen die daar binnenkomen, zijn daarvoor opgeleid; het zijn specialisten die verstand hebben van reconstructieactiviteiten. Het gaat erom dat je zo snel mogelijk het vertrouwen van de bevolking kan winnen zoals wij de afgelopen jaren in behoorlijke mate hebben gedaan. Zo'n team moet ook zo snel mogelijk weten welke prioriteiten relevant zijn in de provincie. Men moet zo snel mogelijk inzicht krijgen in de tribale structuur met al haar gevoeligheden die zo relevant zijn voor de veiligheidspolitiek. Mevrouw Hachchi kan dit risico's noemen, dat neem ik haar niet kwalijk, maar dergelijke activiteiten behoren tot de taken van een PRT.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik vraag niet naar een voorbeeld van de risico's, maar hoe concreet wordt geborgd dat dit soort overdrachtsfouten niet voorkomen. Welke maatregelen worden daartoe genomen?

Minister Van Middelkoop: Als je je verantwoordelijkheid op een gegeven ogenblik overdraagt aan anderen, moet je er vertrouwen in hebben dat zij hun verantwoordelijkheid weten waar te maken net zoals wij dat hebben gedaan. Het houdt een keer op, je kunt anderen niet op de vingers blijven kijken.

De redeployment is een omvangrijke operatie. Naar verwachting zal er vooral veel infrastructuur worden overgenomen en dit geldt in het bijzonder voor de gepantserde legering. Dat verheugt mij, want als je die moet verplaatsen, wordt het allemaal nog duurder.

Het wordt steeds duidelijker hoeveel militairen voor de redeployment nodig zijn. In de vorige standvanzakenbrief hebben wij nog een heel ruime bandbreedte genomen, maar ik verwacht dat wij ruim onder het maximum van 1400 zullen blijven.

In juli komen de meeste militairen van de Redeployment Task Force in Uruzgan aan. Dit is een nieuwe lichting die met die taak wordt uitgezonden, terwijl de militairen van de TFU nog niet zijn vertrokken. Gedurende een vrij korte periode is er een tijdelijke piek op het kamp. Die proberen wij zo laag en zo kort mogelijk te houden, maar helemaal te voorkomen is dit niet. Daardoor is het gedurende een periode van enkele weken niet mogelijk om iedereen in gepantserde legering onder te brengen. Mocht de veiligheidsituatie daartoe aanleiding geven, dan kan de commandant daartoe alsnog besluiten, maar dat gaat wel ten koste van het comfort – vergeef mij het understatement – want dan moet een grote hoeveelheid mensen worden samengevoegd in de bestaande ruimte in de containers. De Nederlandse transporthelikopters blijven vanzelfsprekend actief tijdens de redeployment in Afghanistan.

De landingsstrip wordt in de loop van de komende maanden inderdaad verbeterd. Dit betekent dat heel grote transporttoestellen zoals de C17 daar niet meer kunnen landen, maar dit geldt dus niet voor de Hercules. Dat is mede bepalend geweest voor de beslissing van de Redeployment Task Force om een deel van het materiaal op te slaan tot het moment dat het op die manier de lucht in kan. Een deel gaat via Kandahar. Dit verklaart waarom een kleine groep militairen uitsluitend voor die taken daar ook na 1 december nog blijft.

Over de financiële raming heb ik niet meer te melden dan in de brief staat. Wij zullen de Kamer daarover zo snel mogelijk informeren.

Ik heb weinig toe te voegen aan de woorden van collega Verhagen over de motie-Peters/Pechtold. Als ik naar de inbreng luister van de woordvoerders, met uitzondering van die van mevrouw Peters, krijg ik de indruk dat het onderwerp al weer bijna is verdampt.

Mevrouw Peters (GroenLinks): De minister denkt er hopelijk zelf ook niet zo over?

Minister Van Middelkoop: Nee, maar met alle waardering voor haar compassie en betrokkenheid, heb ik toch de indruk dat mevrouw Peters een roepende in de woestijn is geworden. Nederland heeft even genoeg aan zichzelf. De brief heeft inderdaad een inventariserend karakter. De laatste passage is politiek gezien echter buitengewoon helder.

De voorzitter: Mevrouw Peters, ik begrijp dat u het woord wilt, want u wordt rechtstreeks aangesproken.

Minister Van Middelkoop: Maar niet geprovoceerd!

De voorzitter: Daar gaat mevrouw Peters zelf over en zij heeft blijkbaar wel die indruk. Mevrouw Peters, ik geef u de gelegenheid om een vraag te stellen.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Ik vraag de minister om de indiener van een motie die door een meerderheid van de Kamer is aangenomen, een meerderheid die bovendien na afloop van de verkiezingen nog groter is dan daarvoor, niet te kwalificeren als een roepende in de woestijn. Er gaat een duidelijke boodschap van de motie uit voor de betrokkenheid van Nederland bij Afghanistan. Die betrokkenheid moet weer zo snel mogelijk materiële vorm krijgen. Aan de andere kant erkennen wij dat het moeilijk is om een besluit te nemen als het politieke formatieproces nog zo veel onvoorspelbare kanten op kan. Desalniettemin is hier een duidelijke roep om de vaart erin te houden. Niemand heeft die vandaag weersproken.

Minister Van Middelkoop: Ik heb waardering voor de inzet van mevrouw Peters, maar onze brief is op het laatste punt door niemand weersproken. Daarin spreken wij uit dat wij ervan uitgaan dat een volgend kabinet een definitieve missie moet formuleren. Dat is een zeer zorgvuldig gecomponeerde zin.

Ik verzoek de heer Brinkman om goed te luisteren. Vorige week heeft de heer Hernandez exact dezelfde vraag gesteld over het in het openbaar onderscheiden van dappere militairen. Ik meen dat ik toen een goede uitleg heb gegeven. Het initiatief komt van de Kamer, in het bijzonder van de heer Brinkman. Wij voeren het uit en het is zeer succesvol. Ik ben heel blij met dit initiatief en de uitvoering ervan. Het komt een enkele keer voor dat mensen om redenen van veiligheid niet in de openbaarheid willen en kunnen worden onderscheiden. Dit is een keer gebeurd met mariniers en met commando's. Zij krijgen natuurlijk wel een onderscheiding, maar niet waar iedereen met een fotocamera bij staat. Dit is een veiligheidsmaatregel. Dit heb ik vorige week uitgelegd en ik doe het nu weer. Laten wij dit mooie initiatief en de goede uitvoering daarvan niet verzuren.

De heer Brinkman (PVV): In de brief staat dat het gaat om mensen die uit Afghanistan komen en de indruk wordt gewekt dat juist dit facet een extra gevaarsetting zou zijn. Ik vind dat onacceptabel. Ik zou graag van de minister horen dat de laatste mannen en vrouwen, onze helden, die uit Afghanistan komen en die ergens worden geëerd met een medaille, in ieder geval in het openbaar worden geëerd, met alle beveiliging erbij.

Minister Van Middelkoop: Deze commando's en mariniers krijgen een onderscheiding. Zij worden zeer gewaardeerd. Ik ben erbij en ook daar houd ik een toespraak. Het is een veiligheidsvereiste dat zij niet in het openbaar verschijnen en gefotografeerd kunnen worden. Ik zal het niet pathetisch maken door te zeggen dat de vijand ze kan fotograferen, maar dit is echt een abc'tje op het gebied van veiligheid en zelfbescherming. Om die reden worden ook geen foto's van deze mensen in de Defensiekrant of op de website geplaatst.

Collega Verhagen zegt dat de heer Brinkman veronderstelt dat die mensen worden bedreigd. Daar is geen sprake van; dit is een algemene maatregel.

De heer Brinkman (PVV): Ik heb het gehoord en dat dacht ik inderdaad. De minister roemde het initiatief van De Telegraaf. Daarin zijn wel mensen herkenbaar. Ik kan mij reportages herinneren waarin mensen die naar Afghanistan zijn uitgezonden, gewoon te zien zijn. Met andere woorden: dat argument snijdt geen hout. Die mensen worden wel in het openbaar getoond en dat zou de vijand toch ook allemaal kunnen zien. Ik blijf erbij dat de minister nu om de hete brij heen draait. Ik verwacht dat hij staat voor die mensen en dat hij ze in het openbaar eert.

Minister Van Middelkoop: Het is jammer dat de heer Brinkman de zaken nu zo problematiseert, want het is toch een mooi initiatief. De militairen die wij in beslotenheid decoreren, zullen om dezelfde reden ook niet op de site van De Telegraaf voorkomen.

Mevrouw Eijsink heeft een vraag gesteld over de samenstelling van de groep van 60 mensen die nog enige tijd in Afghanistan zal blijven. Van hen blijven er zes op het eerste hoofdkwartier in Kabul – dus veel minder dan het ooit geweest is – en vier op het tweede hoofdkwartier in Kabul. Twintig mensen blijven actief op RC-South in Kandahar. Bij de trainingsmissie van de NAVO NTM-A blijven zes mensen, bij het commando voor het luchtmachtdeel (COMKAF) nog tien mensen en dertien mensen blijven in het hospitaal in Kandahar.

In antwoord op de vraag van de heer Ormel naar de sociale kant van de redeployment taskforce wijs ik erop dat de verlofregelingen worden bepaald door de commandant. Er zal meer variatie zijn dan bij de rotaties van de afgelopen jaren. De uitzendduur is maximaal zes maanden, maar die zal slechts voor een aantal mensen gelden, de meesten zullen korter wegblijven. De verwachting is dat het personeel van de redeployment taskforce het verlof over het algemeen na de missie zal opnemen. Het belang van de missie wordt ook gedragen door de militairen die erbij betrokken zijn.

Mevrouw Eijsink (PvdA): De minister heeft mijn vraag niet beantwoord. In de kwartaalrapportage staat dat het ver onder de 1400 mensen blijft en dat zij voor 1 december terug zijn, maar ook dat er nog geen financiële planning kan worden gegeven. In dezelfde brief staat dat militairen en eenheden militairen op afroep beschikbaar moeten blijven en dat de Kamer in de zomer een brief krijgt over de financiële aspecten. Ik wil hierover meer duidelijkheid hebben. In de vorige kwartaalrapportage werd een «ongeveerplanning» gegeven. Ik zou graag weten wat de kosten nu zijn.

In de brief staat dat er 60 personen blijven en dat die situatie zal voortduren tot 2011. Ik vind het van belang dat de Kamer een aparte brief krijgt over de taken van de 60 mensen die in Afghanistan blijven. Ik kan mij voorstellen dat de minister die informatie nu niet kan geven, maar ik ontvang graag een brief waarin een uitleg wordt gegeven van wie onder welk commando waar blijft en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Ik heb al eerder gezegd dat wij dit steunen, maar ik krijg graag een nadere toelichting.

Minister Van Middelkoop: Het duurt nog heel lang voordat wij gaan praten over die 60 militairen. Voor zover er nog nieuwe mededelingen zijn naast hetgeen ik nu heb gezegd, zullen die worden opgenomen in de volgende standvanzakenbrief. Ik verwacht dat er nog meer van dergelijke brieven komen voordat iedereen, behalve deze 60, Afghanistan heeft verlaten. Ik noteer dat en wij zullen daaraan vanzelfsprekend aandacht blijven schenken al was het maar omdat dit voor de minister van Defensie dan nog de enige militaire betrokkenheid is.

Mevrouw Eijsink weet dat vorig jaar bij de begrotingsbehandeling voor het eerst het woord «redeployment» is gevallen en is gesproken over de planning. Aan de uitvoering daarvan moeten wij nog beginnen. De kennis die wij daarover hebben, zowel financieel als logistiek als operationeel, wordt inderdaad steeds concreter. In de volgende standvanzakenbrief zal dat nog concreter kunnen zijn. Ik wil echter niet met schattingen werken als ik pas over een paar maanden weet welk contract ik met wie kan sluiten en wat dat oplevert. Zodra ik daar meer over weet, wordt dat regulier aan de Kamer gemeld.

De voorzitter: Wij gaan direct over naar de tweede termijn.

De heer Van Bommel (SP): Ik heb een vraag gesteld over de cijfers in De Telegraaf over de slachtoffers en vooral ook over veteranen met posttraumatische stoornissen. Die is niet beantwoord.

Verder heb ik een vraag gesteld over de G8. Dit was meer dan alleen verontwaardiging, omdat ik mij echt zorgen maak over de verschuiving van het debat over de toekomst van Afghanistan naar gremia waar die discussie niet thuishoort, zeker als het om operationele zaken gaat. Ik krijg hier graag alsnog een reactie op.

Hetzelfde geldt voor mijn vragen over Pakistan. Het land is belangrijk voor het verzoeningsproces, maar de geheime dienst schijnt nog steeds initiatieven te ontplooien in de richting van de taliban.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik dank de bewindslieden voor hun reactie en beantwoording.

Ik heb nog een vraag over het PRT. Begrijp ik nu goed dat het gaat om het behoud van de kennis van de civiele leiding van het PRT bij de overdracht van de kennis van het PRT aan de Amerikanen.?

Ik ben dankbaar voor de eerste signalen over de commissie die het onderzoek doet naar de christelijke organisaties. Ik ben blij dat die positief zijn. In Afghanistan zou de godsdienstvrijheid gegarandeerd moeten zijn en daar valt volgens de internationale normen ook het recht om van geloof te veranderen onder. Wil de minister dit onder de aandacht blijven brengen in Afghanistan?

Ik vind het een schande dat in de slotverklaring van de vredesjirga ISAF en de buitenlandse troepen niet worden genoemd. Het geweld tegen deze mensen staat dus nog steeds vrij. Met die mensen kan gewoon zaken worden gedaan door de regering Karzai. Betekent dit ook dat er wordt onderhandeld met leden van de taliban die nog steeds actief zijn tegen ISAF? Dit staat ook niet in de verklaring.

Mevrouw Hachchi (D66): Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik weet dat ik als nieuw Kamerlid nog veel te leren heb; dat blijkt ook wel vandaag. Het is goed dat de heer Rasmussen informeel goed is geïnformeerd. Misschien begrijp ik de gang van zaken van een artikel 100-brief niet helemaal, maar het lijkt mij passend om een formele brief aan de NAVO te sturen, mede omdat het besluit van het kabinet over de voortgang van de missie nog op zich kan laten wachten. Overigens zeg ik dit ook met het oog op het belang van de Nederlandse positie in de internationale gemeenschap.

De interpretatie van de notificatiebrief naar aanleiding van de motie-Peters/Pechtold was voor mij ook een eyeopener. Ik begrijp dat nu voorbereidingen worden getroffen zodat er straks alleen nog maar op de knop hoeft te worden gedrukt. Wat gebeurt er als dan blijkt dat er onvoldoende steun in de Kamer is om de politiemissie voort te zetten? Wat zijn dan de gevolgen voor EUPOL en de NAVO?

Ik heb nog niets gehoord over de contacten met de stamleiders over het vertrek van de Nederlanders.

Mevrouw Eijsink (PvdA): De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat het VN-rapport zorgelijk is. Ik krijg graag een reactie op het rapport van gisteren waarin duidelijk staat dat de kracht van het Afghaanse leger en de politie onbekend is. Dit is heel belangrijk voor de veiligheidsituatie.

Ik begrijp dat de Kamer nog een brief krijgt over de inzet van de Nederlandse regering voor de Kabulconferentie.

Naar aanleiding van de opmerking over het aantal mensen dat in Afghanistan blijft voor de afbouw, verbaast het mij dat de minister nu zegt dat wij in de volgende standvanzakenbrief meer zullen lezen. Wij kregen op 15 april een brief met een zogenaamde planning. De minister gaat mij toch niet vertellen dat het ministerie van Defensie, dat bij uitstek een ministerie van planning is, de Kamer geen prijskaartje kan leveren, ook gelet op de berichten in de Defensiekrant over bezuinigingen? Ik ben van mening dat wij meer moeten weten over die 60 mensen. De minister zegt dat het nog lang duurt en dat er nog veel onbekend is, maar intussen wordt wel aan de Kamer gemeld dat er nog 60 mensen blijven voor een heel jaar. Ook dat is een vreemde gang van zaken. Ik wil daarover meer informatie en ik wacht daarmee niet tot een kwartaalrapportage, want wij weten zoals altijd niet wanneer wij die mogen verwachten.

De heer Van Bommel (SP): Dit kan niet zo maar passeren. Dit gaat over een langer verblijf van Nederlandse militairen in het buitenland. Mevrouw Eijsink geeft namens haar fractie aan dat zij dit niet zo maar laat gebeuren. Zij wil daarover eerst meer informatie hebben, maar die krijgt zij vooralsnog niet. Ik wil nu wel weten wat het standpunt van de Partij van de Arbeid is.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik heb eerder gezegd dat het van belang is dat Nederland binnen de NAVO een aantal taken blijft verrichten. Ik heb echter ook heel duidelijk gesteld dat het van belang is dat wij weten onder welke omstandigheden en onder wiens verantwoordelijkheid dat gebeurt. Het gaat om 60 man en in de rapportage staat dat hun uitzending tot eind 2011 zal voortduren, dus nog een jaar na ons vertrek uit Uruzgan. Ik blijf hierop hameren. Ik vraag de minister nogmaals om een brief aan de Kamer met verdere uitleg hierover. Dan, mijnheer Van Bommel, kunnen wij verder spreken. Ik wacht het antwoord in tweede termijn af.

De heer Brinkman (PVV): Ik vraag nog aandacht voor twee punten. In de eerste plaats de voorbereidende acties. Zijn de voorbereidende acties voor de politiemissie en de artikel 100-brief puur administratief? Worden er ook operationele voorbereidingen getroffen? Welke kosten zijn daarmee gemoeid?

In de tweede plaats de gepantserde legering. Ik begrijp dat daarvoor een oplossing is gevonden. Hoeveel heeft die opgebracht?

De heer Ormel (CDA): Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord in eerste termijn. De minister van Buitenlandse Zaken heeft uitgebreid antwoord gegeven op mijn vraag over het Fonds economische opbouw Uruzgan. Ik zal dat nadrukkelijk volgen. Ik weet dat er nog enkele projectvoorstellen zullen worden ingediend. Ik hoop dat het fonds bestendig zal zijn.

De minister van Defensie is nog niet ingegaan op mijn vraag of oefeningen in Nederland zijn voorzien voor de Redeployment Task Force die wat later in het jaar naar Afghanistan gaat, opdat die mensen goed getraind afreizen.

Ik heb nog nooit zo’n lange notificatiebrief gezien. Wij hebben in de artikel 100-procedure geleerd dat terughoudendheid past bij een notificatiebrief. De Taskforce Uruzgan gaat 1 augustus over naar een tijdelijke eenheid van de CTU. Behoort generaal Creighton ook tot die tijdelijke eenheid? Gezien de notificatiebrief naar aanleiding van de motie-Peters/Pechtold en de demissionaire status van dit kabinet verwacht ik dat er ruimhartig wordt omgegaan met de kennis en ervaring bij de redeployment, zeker tot 1 oktober.

De heer Ten Broeke (VVD): Ik dank de bewindslieden voor het antwoord op onze vragen, de meeste zijn adequaat beantwoord.

Ik ben blij dat de minister van Buitenlandse Zaken duidelijk heeft gezegd dat hij de motie-Peters/Pechtold zo verstaat dat die zowel EUPOL als NMT-A omvat. Het lijkt mij zinvol om daarin vooral geen beperking aan te brengen, al doen sommigen dat soms.

Na de onduidelijkheid die even aan deze kant van de tafel bestond over het PRT en de overdracht van kennis en ervaring, ben ik verheugd te horen dat er in ieder geval een maand overlap is waarin die kennis en ervaring kunnen worden overgedragen. Zie ik dat goed?

Mocht het inderdaad komen tot een voorbereiding op een politiemissie, dan hoor ik nog wel graag van de minister van Defensie hoe die zich verhoudt tot de bezuiniging bij de Marechaussee die 130 mensen raakt. Dit is onderdeel van een pakket dat afgelopen weekend bekend werd. Ik hoop dat ik dit verkeerd zie. Zo niet, dan dring ik erop aan dat die bezuiniging alsnog wordt geschrapt.

Mevrouw Peters (GroenLinks): Die zeer zorgvuldig gecomponeerde laatste zin van de politiebrief waar de minister van Defensie over sprak, vergde in dit overleg wel zeer zorgvuldige dissectie. Wij hebben te maken met een notificatiebrief. Dit demissionaire kabinet zal geen artikel 100-besluitbrief meer sturen, maar het bereidt alles voor. Daarmee doet de regering niet helemaal waartoe de motie oproept, namelijk om die brief nu al te sturen, maar heeft zij wel een verstandig midden gevonden tussen enerzijds het belang om zo veel mogelijk vaart houden en anderzijds de wens om de broedende formatiekip niet te veel stress aan te jagen. Als die brief niet voor Prinsjesdag aan de Kamer kan worden gestuurd, krijgt de Kamer sowieso een laatste standvanzakenbrief over de voorbereiding van de politiemissie. Als dat de helderheid is, dank ik de regering daarvoor.

Ik mis in dit overleg toch een volwaardige minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik heb een groot aantal vragen gesteld over de nationale OS-investeringen van Nederland in Afghanistan. Mag ik het kabinet verzoeken daarop in een volgende standvanzakenbrief nader in te gaan? Ik noem dan RTF, vrouwen, transitional justice, justitie.

Er resteert nog een open vraag aan de minister van Defensie. Ik steun het verzoek van mevrouw Eijsink om een brief, maar ik wil nu graag antwoord op de vraag wat er met de overgedragen gevangenen gebeurt na de terugtocht van Nederland.

Minister Verhagen: Ik dank de leden van de Kamer. Ik hoop dat mevrouw Peters wel heeft gezien dat ik, juist op haar verzoek, in de standvanzakenbrief veel aandacht heb besteed aan gender. Haar kritiek op de laatste brief waarvoor toen nog een volwaardig minister van Ontwikkelingssamenwerking aanwezig was, was dat er geen aandacht was besteed aan gender. Nu is er, zo uit mijn hoofd gezegd, toch in ieder geval een pagina aan dit onderwerp gewijd.

Mevrouw Peters (GroenLinks): De minister heeft gelijk.

Minister Verhagen: De heer Van Bommel vraagt een reactie op het feit dat tijdens de G8 uitspraken zijn gedaan over Afghanistan. Tijdens de Afghanistanconferentie in Londen zijn afspraken gemaakt over het uitbreiden van de sterktecapaciteit van de Afghaanse veiligheidstroepen, de verantwoordelijkheidsoverdracht, opdat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid in toenemende mate bij de Afghanen komt te liggen. Toen is gesproken over een tijdsbestek van vijf jaar. De inhoud van de uitspraak van de G8 was niet anders. De uitspraken van de G8 moeten ook in dit licht worden bezien. De G8 spreekt namelijk opnieuw steun uit voor de afspraken die in Londen zijn gemaakt en voor het proces van transitie dat hiermee in gang is gezet en dat verder zal worden uitgewerkt tijdens de Kabulconferentie. Die uitspraken zijn in lijn daarmee. Ik vind het op zich niet zo gek dat de regeringsleiders in de G8, die toch ook over mondiale vraagstukken spreekt, zich aansluiten bij hetgeen tijdens de conferentie in Londen naar voren is gebracht. Met name de uitspraken van de heer Cameron zijn hiermee in lijn. Ik begrijp het probleem dus niet direct. Het zou een probleem worden als de G8 besluiten wil nemen die contrair zijn aan hetgeen in een ander gremium is besloten, of dat nu de NAVO is, ISAF of de Londenconferentie. Dan zouden de afspraken worden overruled die in internationaal verband zijn gemaakt. Op het moment echter dat uitspraken daarmee in lijn zijn en die zelfs ondersteunen, heb ik daar geen probleem mee. Ik vind het vrij logisch dat men zich ook daarover buigt.

De heer Van Bommel refereerde ook aan het rapport van de London School of Economics waarin beweringen worden gedaan over connecties tussen de Pakistaanse inlichtingendienst en Afghaanse strijders. Het rapport vermeldt op zich geen nieuwe controleerbare feiten; het is een compilatie van eerder gepubliceerde opinieartikelen aangevuld met interviews met anonieme gesprekspartners. Je ziet dit ook wel eens in bepaalde journalistiek naar voren komen, al dan niet uit vuilnisbakken van Kamerleden. Ik kan over het waarheidsgehalte van die stellingen als zodanig niet veel zeggen, omdat die niet met controleerbare feiten zijn onderbouwd. Ik ben het ermee eens dat als dit waar is, er sprake is van een buitengewoon groot probleem en een onwenselijke situatie. Het Pakistaanse leger ontkent ten stelligste steun aan de Afghaanse taliban. Ons beleid in de richting van Pakistan blijft gericht op het bevorderen van stabiliteit in de regio. Juist met het oog op de langetermijnoplossingen in relatie tot de instabiliteit in het grensgebied en de rest van Pakistan, is het noodzakelijk dat wij inzetten op vermindering van de steun van de lokale bevolking voor het extremistische gedachtegoed. Dit doe je onder andere door alternatieven te bieden die aantrekkelijker zijn voor de bevolking. Dus als je een goed alternatief kan bieden door verbeterde veiligheid, rechtszekerheid, goed bestuur en onderwijs, is dat de beste methode om de steun aan de extremisten kleiner te maken.

De heer Voordewind maakt zich zorgen over de verklaring. Daarin staat: «Disfactored and armed opposition should renounce violence and all other activities that result in killing our people and destroying the infrastructure and should disassociate themselves from Al Qaida and other terrorist groups». Dat is dus iets breder op het punt van zich verre houden van Al Qaida en andere terroristische groeperingen. Ik ben het op zich eens met de opvatting van de heer Voordewind. Het is positief dat voor verzoening als basis geldt dat de taliban geweld tegen Afghanen afzweren en zich moeten distantiëren van terroristische groeperingen en Al Qaida, maar ik ben het ermee eens dat er geen sprake kan zijn van verzoening als niet ook het geweld tegen ISAF, partners van de Afghaanse regering, wordt afgezworen. Wij zullen dat blijven uitdragen en blijven inbrengen in de aanloop naar de Kabulconferentie en uiteraard daarna als dat nog nodig mocht zijn.

Mevrouw Peters heeft gevraagd wat er gebeurt met de gevangenen. Dit is een van de elementen van de overdracht. Nederland had een goed memorandum of understanding, goede afspraken en een goed track record, zo blijkt uit de bevindingen van onder andere het Rode Kruis. Sinds het begin van de missie zijn 545 mensen gevangen genomen. Daarvan is de meerderheid kort na de gevangenneming weer vrijgelaten. Momenteel bevinden zich 23 gevangenen in Kabul van wie 8 in de NDS-gevangenis. Deze gevangenen zijn door Nederland overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten conform het memorandum of understanding dat Nederland met de Afghaanse autoriteiten heeft gesloten. Nog steeds geldt dat als gevangen klachten hebben over de omstandigheden waaronder zij worden vastgehouden, de ambassade de autoriteiten daarop direct aanspreekt. Er zijn nog steeds geen klachten ontvangen van het internationale Rode Kruis over de toegang tot gevangenen die door Nederland zijn overgedragen.

Wij proberen bij de overdracht de Australiërs ook op dit terrein zo behulpzaam mogelijk te zijn, maar als er geen Nederlandse troepen meer zijn die Afghanen gevangen nemen, is er dus ook geen sprake van een Nederlandse verantwoordelijkheid voor die gevangenen. Ik houd de partners natuurlijk wel voor om te werk te gaan op basis van de afspraken die Nederland eerder heeft gemaakt. Op die manier kunnen immers klachten worden voorkomen en ondervangen. Daarom wisselen wij ook op dit punt onze ervaringen uit met Canada en Australië en andere partners om een zo goed mogelijk track record voor de mensenrechten van gevangenen zeker te stellen.

Ik ben blij met de opmerkingen van verschillende leden die ons de ruimte willen geven om de overdracht op een verantwoorde wijze te laten plaatsvinden opdat er niet geknipt wordt in aantallen mensen die nog gedurende de komende maanden actief zullen zijn in Afghanistan om een verantwoorde overdracht te bewerkstelligen.

De voorzitter: Ik begrijp dat het frustrerend is dat er nog onbeantwoorde vragen zijn, maar de minister heeft een dringende afspraak en moet nu echt weg.

Minister Verhagen: Ik moet aanwezig zijn voordat de Majesteit aanwezig is.

Mevrouw Eijsink (PvdA): Ik kom de minister graag tegemoet, want hij wil vast niet de indruk wekken dat hij niet op vragen wil antwoorden. Wil hij schriftelijk reageren op de vraag over de kracht van het Afghaanse leger?

Minister Verhagen: Ja.

Minister Van Middelkoop: Voorzitter. Excuses dat ik niet heb gereageerd op de vraag van de heer Van Bommel over het bericht in De Telegraaf. Het is bekend dat Nederland in de afgelopen periode 24 gesneuvelde militairen heeft moeten betreuren. Daarnaast zijn er 140 militairen gewond van wie er 41 revalideren of zijn gerevalideerd. Ik doe geen uitspraken over PTSS omdat ik dat niet kan en het ook niet verantwoord zou zijn. Het duurt soms tientallen jaren voordat dit zich manifesteert. Het gaat erom dat wij zo veel mogelijk voorkomen dat PTSS ontstaat en als dit wel het geval is, nemen wij onze verantwoordelijkheid. Ik geef echter geen prognoses voor de lange termijn.

De heer Voordewind kwam terug op de overdracht van de kennis van het PRT. Het gaat dan om de kennis in haar volle betekenis: militair voor zo ver nodig, de veiligheids- en beschermingscomponent, maar vooral ook civiele kennis. Het is een opbouwproject en alle kennis die daarmee samenhangt, dragen wij over aan degenen die de verantwoordelijkheid voor het opbouwproject overnemen. Daarnaast zit ook veel van dit type kennis bij de ngo's. Daar gaan wij niet over, maar zij zullen vermoedelijk wel blijven.

Mevrouw Hachchi heeft nog geïnformeerd naar de overdracht van kennis aan stamleiders. Ik heb meer dan eens met hen gesproken. Het kennisniveau van de belangrijke stamleiders in Uruzgan mag niet worden onderschat. Ik heb in Chora wel eens gediscussieerd over de recente ontwikkelingen in de Amerikaanse politiek met betrekking tot Afghanistan. Menig Nederlander zou daar zijn vingers bij aflikken, want die stamleiders zijn heel goed geïnformeerd, weten wat er zal veranderen en wanneer zij met voldongen feiten te maken hebben.

Mevrouw Eijsink sprak nog over het contingent van 60 man. In de standvanzakenbrief wordt nu voor het eerst gemeld dat om redenen van de redeployment 154 militairen teruglopend naar 60 zullen achterblijven in een aantal hoofdkwartieren in Kabul en in Kandahar en bij de politietrainingsmissie. Waarom zitten die mensen er nog zo lang, is de volgende vraag. Als je bij de NAVO vraagt om dit soort plekken op de hoofdkwartieren, moet je wel een jaar lang actief blijven. Er is altijd voldoende werk te doen. Daarom blijven die mensen daar dus voor een langere periode.

De heer Ormel kan ik melden dat de Redeployment Task Force al heeft geoefend. Men is opgeleid voor het werk en een deel van de mensen is nu al bezig met de inventarisatie. Dat is een enorme klus. Iedereen die daar de komende tijd naartoe gaat, staat nu op scherp.

Ik zeg tegen de heer Ten Broeke dat het mij gerechtvaardigd lijkt om nu maar even geen koppeling aan te brengen tussen een begrotingsbehandeling waar ik alleen maar wat voorinformatie mocht melden van de minister van Financiën en een eventuele politiemissie. Als de Kamer ooit een besluit neemt over welke missie dan ook, komt daar een militair advies bij van de minister van Defensie. Dan wordt de capaciteit berekend enzovoort. Heb daar maar vertrouwen in, houd ik de Kamer voor.

De heer Brinkman (PVV): Ik heb twee specifieke precieze vragen gesteld en die zijn beide niet beantwoord. In de eerste plaats heb ik gevraagd naar de kosten van de voorbereidende activiteiten voor de artikel 100-brief voor de politiemissie. In de tweede plaats heb ik gevraagd wat de gepantserde legering heeft opgebracht.

Minister Van Middelkoop: Over het laatste zal ik een mededeling doen als ik het weet. Dit zal daarop in een van de volgende standvanzakenbrieven terugkomen. Dat is een resultaat van contractuele onderhandelingen die nog niet helemaal zijn afgerond. Zodra ik het weet, zal ik het de Kamer melden.

Over het eerste punt kan ik helemaal niets zeggen, want er is geen politiemissie. Een politiemissie wordt pas concreet als wij weten welke taken de missie krijgt.

De voorzitter: Deze vraag heeft de minister van Buitenlandse Zaken in eerste termijn al uitgebreid beantwoord.

Hiermee is een einde gekomen aan dit algemeen overleg. Er is nog een aantal toezeggingen gedaan die ik nu zal herhalen.

In de eerste plaats heeft de minister van Buitenlandse Zaken toegezegd dat hij de Kamer uiterlijk op Prinsjesdag op de hoogte zal brengen van de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Peters/Pechtold. Daar zit volgens mij alle informatie in waarom zojuist werd gevraagd.

In de tweede plaats zal het kabinet in de volgende standvanzakenbrief informatie verschaffen over de kosten en de taken van de circa 60 Nederlandse ISAF-militairen die in Afghanistan blijven.

In de derde plaats zal de minister van Buitenlandse Zaken schriftelijk reageren op het rapport van de Amerikaanse inspecteur-generaal over de Afghaanse wederopbouw. Ik neem aan dat deze reactie binnen een week aan de Kamer kan worden toegezonden.