Kamerstuk 27923-246

Verslag van een algemeen overleg

Werken in het onderwijs

Gepubliceerd: 1 maart 2017
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27923-246.html
ID: 27923-246

Nr. 246 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2017

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 8 februari 2017 overleg gevoerd met mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 januari 2016 inzake lerarenopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (Kamerstuk 27 923, nr. 220);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 mei 2016 ter aanbieding van een afschrift van de brief aan de voorzitter van de Stichting van het Onderwijs over de motie-Rog over bovenwettelijke WW-uitkeringen in het onderwijs (Kamerstuk 34 300 VIII, nr. 147);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 mei 2016 met een reactie op de brief van SKPOEL over de ongewenste effecten van de Wet werk en zekerheid (Wwz) voor het primair onderwijs;

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 juni 2016 ter aanbieding van onderzoeksrapporten «Vraag en aanbod nascholing van leerkrachten primair onderwijs» en «Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen VO» (Kamerstuk 27 923, nr. 225);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 juli 2016 met een beleidsreactie bij de inspectierapporten «Beginnende leraren kijken terug» deel 3 en 4 over de eerstegraads lerarenopleidingen, en «De eerstegraads lerarenopleidingen: samenvatting en beschouwing» (Kamerstuk 27 923, nr. 228);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 november 2016 inzake uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Ypma betreffende meer tijd voor onderwijsverbetering (Kamerstuk 31 293, nr. 338);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 november 2016 inzake de onderwijsarbeidsmarkt (Kamerstuk 27 923, nr. 232);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 november 2016 ter aanbieding van de derde voortgangsrapportage Lerarenagenda, de tweede voortgangsrapportage Sectorakkoorden primair onderwijs en voortgezet onderwijs, en de onderwijsarbeidsmarkt (Kamerstukken 27 923 , 31 293 en 31 289, nr. 230);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 november 2016 ter aanbieding van de tweede voortgangsrapportage over sectorakkoorden primair en voortgezet onderwijs (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 348);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 november 2016 met de derde voortgangsrapportage inzake de Lerarenagenda: samen werken aan een doorlopende leerlijn voor leraren (Kamerstuk 27 923, nr. 231);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 1 juli 2016 inzake de arbeidsmarktpositie van jonge leraren in het funderend onderwijs (Kamerstuk 27 923, nr. 227);

  • de initiatiefnota van het lid Bruins: Kerels voor de klas, onderwijsmaatregelen die goed zijn voor jongens én meisjes (en ook voor juffen en meesters) (Kamerstuk 34 587);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 januari 2017 met een reactie op de Initiatiefnota van het lid Bruins: «Kerels voor de klas, onderwijsmaatregelen die goed zijn voor jongens én meisjes (en ook voor juffen en meesters)» (Kamerstuk 34 587, nr. 3);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 7 februari 2017 inzake nieuwe bevoegdheidscijfers voortgezet onderwijs (Kamerstukken 27 923 en 31 289, nr. 236).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Ypma

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Beertema, Bruins, Jasper van Dijk, Duisenberg, Van Meenen, Rog en Ypma,

en mevrouw Bussemaker, Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 13.05 uur.

De voorzitter:

Ik heet de Minister, de Staatssecretaris, de collega's, de medewerkers en alle belangstellenden hartelijk welkom bij dit algemeen overleg over leraren, onderwijsarbeidsmarkt en lerarenopleidingen. Voorts staat vandaag de initiatiefnota van het lid Bruins «Kerels voor de klas, onderwijsmaatregelen die goed zijn voor jongens én meisjes (en voor juffen en meesters)» op de agenda. Ik heet in het bijzonder de kinderen die vandaag op de tribune zitten, welkom. Hartstikke leuk! Fijn dat jullie erbij zijn, maar jullie moeten wel stil zijn.

We hebben met elkaar afgesproken dat de spreektijd achtenhalve minuut per fractie is. Heerlijk! Voorts mag eenieder twee interrupties plegen. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Meenen van de fractie van D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik weet niet of ik die achtenhalve minuut vol ga maken. We zullen zien. Maar ja, als je eenmaal begint over het prachtige onderwijs, houd je eigenlijk nooit meer op, en zeker niet als docent. Ik zie in ieder geval een heleboel leerlingen op de publieke tribune zitten, maar ik vind het leuk dat er ook een paar docenten aanwezig zijn. Ik vind het mooi dat een van de laatste onderwijsdebatten van deze hele politieke periode van het kabinet-Rutte II over leraren gaat. We kunnen immers rustig stellen: zonder leraren geen goed onderwijs!

In de afgelopen jaren heeft D66 veel voorstellen gedaan om de positie van leraren te verbeteren en om ze alle kans te geven om niet alleen zichzelf maar ook hun onderwijs te ontwikkelen en de kwaliteit daarvan te verbeteren. Daarvoor zijn drie dingen nodig: ruimte, vertrouwen en tijd. Er moet ruimte zijn om het eigen vak vorm te geven en er moet tijd zijn om dat vak en jezelf als docent te ontwikkelen en zo te werken aan de verbetering van kwaliteit. En er moet natuurlijk vertrouwen zijn. Daar ontbreekt het nog weleens aan in Den Haag. Willen we leraren echt hun vak teruggeven? Durven we het aan als Den Haag om docenten weer het vertrouwen te geven dat ze verdienen? Ik zeg «ja». Natuurlijk moeten ze daarvoor verantwoording afleggen, want we doen dat tenslotte allemaal met publiek geld. Maar dat verantwoorden moet vooral gebeuren in de richting van degenen voor wie je bestaat als school en voor wie je als docent werkt. Dat zijn de ouders, de kinderen en de omgeving. En er moet wat minder verantwoording aan Den Haag worden afgelegd. Dat is de afgelopen jaren de inzet van D66 geweest: minder Den Haag in de klas en meer kwaliteit.

Daarvoor zijn heel wat stappen gezet. We hebben hier met grote regelmaat, ook in Kamermeerderheden, mooie stappen kunnen zetten. Ik ga die hier niet allemaal noemen, maar haal er een paar naar voren. Ik ben bijvoorbeeld erg blij met de Wet op het inspectietoezicht, die erop neerkomt dat het inspectietoezicht weer moet gaan over het eigen verhaal van de school en de docent. Dat is de komende jaren een heel spannende ontwikkeling. Een andere stap waar ik heel blij mee ben geweest, is het door een meerderheid van de Kamer aanvaarden van mijn motie om de lestaak van docenten te reduceren. Helaas heeft de Staatssecretaris die motie niet omarmd, om het maar zacht uit te drukken. Sterker nog, hij schrijft ons een brief waarin hij allerlei bezwaren opwerpt en hij begint zijn antwoord in een interview in het Reformatorisch Dagblad op de vraag of hij de motie gaat uitvoeren, met de zin: D66 draait docenten een rad voor ogen. Dat doen wij dan als D66 maar dat doet dan blijkbaar ook een meerderheid van de Kamer. Hij zegt: het klinkt mooi, maar het kost geld en dat geld leveren de democraten er niet bij. Dat valt nog te bezien, want de verkiezingsprogramma's komen er nog aan. Nu is het geld er inderdaad niet. Maar op 15 maart is het: nieuwe kansen, nieuwe prijzen. Het zou mooi zijn als alles dan klaarlag. Wat doet de Staatssecretaris voor 15 maart om ervoor te zorgen dat het wel kan op het moment dat het geld of ten minste een substantieel deel daarvan er daadwerkelijk is? Wat heeft hij dan inmiddels gedaan?

Ik wil ook aandacht vragen voor de vmbo-docenten. Het vmbo is een prachtige vorm van onderwijs. Ik heb er zelf ook jaren les mogen geven. Heerlijk, fantastisch en soms ook heel moeilijk en ingewikkeld. Die vmbo-docenten zijn in de afgelopen jaren geconfronteerd met grote vernieuwingen en moeten zich om- of bijscholen. Zij krijgen wel hun scholingskosten vergoed, maar niet hun tijd. Gisteren hebben we met een paar partijen een petitie in ontvangst mogen nemen naar aanleiding van een conferentie op een vmbo-school in Noord-Holland. Uit die conferentie is een aantal aanbevelingen voortgekomen. Ik haal er twee naar voren. Voor degenen die de petitie hebben gezien, dat zijn de aanbevelingen zes en zeven. Dat is de aanbeveling dat er voor kansrijk vmbo een regeling voor studieverlof en vervangingskosten moet komen. En dat is de aanbeveling dat gezorgd moet worden voor een regeling dat pabo-afgestudeerden na vier jaar succesvol lesgeven automatisch bevoegd worden. We hebben in de Kamer uitgebreid over dat laatste punt gesproken. De Staatssecretaris en, naar ik meen, ook de Minister zouden uitgebreid in gesprek gaan met de lerarenopleiding. Hoe staat het ervoor? Ik hoor verhalen dat er vanuit de lerarenopleidingen heel veel barrières opgeworpen worden, dat er toch weer eindeloze en veel opleidingen moeten worden gevolgd voordat deze mensen, die uitstekend werk in het vmbo kunnen doen, daar als pabo-afgestudeerde met ervaring aan de slag kunnen.

Dan nog even over de Wet werk en zekerheid, die nog steeds veel mensen bezighoudt in het onderwijs. We hebben nu een tijdelijke oplossing. Wanneer komt er een structurele oplossing, zoals het makkelijker maken om leraren in vaste dienst aan te nemen?

Ik kom te spreken over de zeer gewaardeerde initiatiefnota van collega Bruins met de titel «Kerels voor de klas», met als doel om meer mannen voor de klas te krijgen. Dat is een heel goed initiatief, maar het moet niet zo zijn dat die mannen er komen in de plaats van vrouwen. Ook de vrouwen voor de klas hebben we hard nodig en zij doen prachtig werk. Maar het zou mooi zijn om meer leraren – meesters én juffen – voor de klas te krijgen, want zo zorgen we ook voor kleinere klassen en gaan we het tekort aan leraren, dat er gewoon aankomt en dat er hier en daar al is, voluit tegen. Diversiteit is goed, of het nu gaat om de klas, het schoolbestuur of de top van het bedrijfsleven. Wellicht zouden we meer mannen voor de klas houden als we meer vrouwen in de leiding van scholen zouden benoemen. Dat zou misschien helpen. Dat geef ik ook maar eens als suggestie mee. Ik geloof niet dat dat een onderdeel was van het plan van de heer Bruins, maar ik ben wel benieuwd naar de reactie van de indiener en de bewindslieden daarop. Immers, als de verhouding in het docentenbestand scheef is in het voordeel van de vrouwen, dan is de verhouding ook scheef in de andere functies, en dan in het voordeel van de mannen. Dat zou niet zo moeten zijn.

Het gaat overigens om meer dan alleen maar de verhouding tussen mannen en vrouwen. Er zijn meer zorgen over de diversiteit in het onderwijs. Ik denk ook aan de lerarenopleiding, waar zich nog steeds vooral veel blonde meisjes aanmelden en te weinig jongens en mensen van diverse achtergrond de selectie halen. Zouden we niet nog meer moeten doen om ervoor te zorgen dat ook zij kunnen voldoen aan de zware kwalificatie-eisen die inmiddels aan nieuwe pabo-studenten gesteld worden? Die eisen worden overigens terecht gesteld, daar wil ik niets aan afdoen. Maar zouden we niet nog meer kunnen doen om ervoor te zorgen dat zij die selectie ook kunnen halen?

Voorzitter. Ik zie dat de heren Rog en Duisenberg, zoals gebruikelijk, inmiddels weer een onderonsje hebben.

Sommige voorstellen in de nota van de heer Bruins klinken toch een beetje als «echte mannen drinken bier» en «wat mannen nodig hebben». Er wordt wel een beetje uitgegaan van een stereotiep beeld, maar experimenten kunnen geen kwaad. Laten we kijken of het werkt. Er staan veel interessante voorstellen in.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

De heer Van Meenen (D66):

Ja, ik ben toe aan mijn laatste onderdeel: het onderscheid tussen het jonge en het oudere kind, dus tussen onderbouw en bovenbouw op de basisschool. Ik meen dat dit punt ook in de initiatiefnota van de heer Bruins staat, maar ik zeg het ook nog maar een keer. Het is door verschillende partijen voorgesteld. Hoe staat het met de inspanningen van de Minister, met de gesprekken om te kijken of er behoefte is aan een meer gedifferentieerde pabo-opleiding richting hetzij het jongere kind hetzij het oudere kind? Ik denk dat ook dat zou kunnen helpen om het evenwicht tussen mannen en vrouwen in het basisonderwijs terug te brengen. Hoe staat het daarmee?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik had in dit laatste debat net voor de verkiezingen eigenlijk wel verwacht dat de heer Van Meenen uit de doeken zou doen hoe hij boter bij de vis doet als het gaat om minder lesuren voor leraren. Die vraag moet niet alleen aan de Staatssecretaris worden gesteld. Er is door D66 gewoon een ongedekte motie ingediend, het is eigenlijk een soort vrij gebaar. Welk bedrag gaat D66 daarvoor inboeken?

De heer Van Meenen (D66):

Ik wijs erop dat de partijen die hun verkiezingsprogramma laten doorrekenen door het CPB, enigszins terughoudend moeten zijn met het geven van dergelijke informatie. Nog één week en dan zal het allemaal onthuld worden. Ik kan wel zeggen dat het in ons verkiezingsprogramma een zeer substantieel bedrag zal zijn. Misschien mag ik de vraag terugstellen? Wat heeft de VVD daarvoor over?

De heer Duisenberg (VVD):

De naam van onze fractie stond niet onder die motie. U dient een motie in met een belofte en probeert daar heel mooie sier mee te maken. Dan is het nu tijd voor boter bij de vis. U zegt dat u dat volgende week doet. Ik heb berekeningen langs zien komen waaruit blijkt dat die belofte 2 à 3 miljard zal kosten. Ik hoor graag de bevestiging dat D66 die belofte gaat waarmaken.

De heer Van Meenen (D66):

Ik ga hier geen bedragen noemen, maar zeg wel dat het een substantieel bedrag is. De heer Duisenberg weet heel goed waarom ik op dit moment geen precies bedrag kan noemen. De Staatssecretaris heeft een bedrag van 2 miljard genoemd. De heer Duisenberg moet zich goed realiseren dat dat woorden zijn van een absolute tegenstander van het geven van meer tijd aan docenten. De Staatssecretaris plust het bedrag dus zo hoog mogelijk op en doet het op die manier voorkomen dat elke les die een docent in Nederland minder zal geven, door een andere docent gegeven moet worden. Ik denk dat het heel goed mogelijk is om daar op een andere manier mee om te gaan. Wij gaan er in het Nederlandse onderwijsbestel nog steeds van uit dat elke leerling evenveel onderwijs nodig heeft. Daarmee wordt volstrekt voorbijgegaan aan de verschillen die er tussen kinderen zijn. Ook daar zit dus ruimte. Ik zou zeggen dat we die ruimte ook veel meer aan scholen moeten geven om maatwerk voor leerlingen te leveren. Dan is die 2 miljard wellicht niet in zijn geheel nodig. Wij zullen in ieder geval een heel eind in de buurt komen.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Duisenberg zijn tweede interruptie wil plegen.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik wil graag dat de heer Van Meenen zijn woorden verduidelijkt. Hij doet conceptueel uit de doeken hoe hij dat dan wil gaan rond rekenen en zegt dat het bedrag van 2 miljard niet nodig zal zijn. Hij zegt in feite dat niet elk kind evenveel les nodig heeft. Als ik het goed begrijp, krijgt het ene kind van D66 straks meer les dan het andere kind.

De heer Van Meenen (D66):

Dat zou allang zo moeten zijn, ware het niet dat we hier in Den Haag de neiging hebben om kinderen die ongelijk zijn, gelijk te behandelen. Juist de ongelijkheid in het Nederlandse onderwijs vraagt ook om een ongelijke behandeling van kinderen. Wij gaan er nu van uit dat een kind zo'n 1.000 uur per jaar les krijgt. Als je dat in internationaal verband vergelijkt, is dat heel erg veel. Maar misschien zijn er wel kinderen die 1.200 uur nodig hebben. Dan moeten ze dat ook vooral krijgen. Maar er zullen ook heel veel kinderen zijn die met veel minder toe kunnen. Dat is een uitgangspunt dat breed in het onderwijs gedeeld wordt. Maar ja, dat dringt hier niet altijd door. Het is immers veel gemakkelijker, ook bekostigingstechnisch, om ervan uit te gaan dat elk kind in Nederland precies dezelfde hoeveelheid lesuren nodig heeft. Ik hoef de heer Duisenberg niet te herinneren aan de discussies over de 1.040-urennorm. Daar moeten we ook hier naar durven kijken.

De heer Duisenberg (VVD):

Wat de VVD betreft, moet ieder kind verschillend behandeld worden. Blijkbaar is dat bij D66 een kwantitatief gegeven. Als het ene kind ergens beter is dan het andere kind, dan kan het blijkbaar met minder lesuren toe. Nee, dan heeft dat kind een andere behandeling nodig. Dat betekent nog niet dat je dan ook meteen met minder les toe kunt. De conclusie is dus gewoon: als je ergens wat beter in bent, dan word je bij D66 verwaarloosd en wordt niet alles wat erin zit, eruit gehaald.

De heer Van Meenen (D66):

Nou ja, goed. Er worden kosten noch moeite gespaard om D66 in de hoek te drijven dat wij slecht zouden zijn voor het onderwijs en dat we met een kwantitatieve blik naar kinderen kijken. Dat is een idioot verwijt van een partij die juist de afgelopen jaren niets anders dan dat gedaan heeft: kwantitatief, gericht op rendementen, een urennorm die voor elk kind hetzelfde is, blijkbaar een van bovenaf gegeven dat elk kind het beste af is met 1.000 uur per jaar les. Al mijn jaren in het onderwijs heb ik alleen maar verschillende kinderen gezien, met verschillende behoeften. Het zou mooi zijn als we met ons beleid nu eens zouden gaan inspelen op die verschillen en zouden uitgaan van de behoeften van kinderen. Daar heeft de VVD echter geen belangstelling voor. Dat kost immers geld. Wij gaan dat geld leveren. Dat zeg ik dan nog maar een keer tegen de heer Duisenberg.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Voordat ik mijn inbreng lever, heb ik nog een opmerking. Ik heb begrepen dat dit debat mogelijk tot 18.00 uur duurt.

De voorzitter:

Er staat ook een initiatiefnota op de agenda, dus de initiatiefnemer krijgt ook de kans om te reageren op alle inbreng. Daarvoor is extra tijd uitgetrokken. Wij weten allemaal dat dit een drukke periode is, dus wij gaan er ook niet nog meer tijd voor nemen. Ik zal de rest van de vergadering dus net zo strak leiden als ik tot nu toe heb gedaan.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Toch wil ik, hopelijk ook namens de heer Duisenberg, zeggen dat hij het volste recht heeft om nog een interruptie te plegen, mocht dat nodig zijn. Drie interrupties lijkt mij geen punt.

De voorzitter:

Ik ben het daar als uw voorzitter niet mee eens. Het is mijn taak om de tijd te bewaken. Ik zie daar ook geen meerderheid voor.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Is dat zo? Laten we daar als Kamer over beslissen. Ik zie dat er wel genoeg steun is, van onder anderen de heren Van Meenen, Beertema, Rog en Duisenberg.

De voorzitter:

Dan gaan de mannetjes dat met elkaar regelen. Prima. Dan krijgt u drie interrupties. Mijnheer Van Dijk, wilt u beginnen met uw betoog.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Vervolgens moeten die kerels voor de klas, nietwaar?

De voorzitter:

In plaats van hier te zijn. Ga uw gang!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter, dank u wel. We praten over leraren en over het lerarentekort. Bijvoorbeeld in het basisonderwijs worstelen veel scholen met een invallersprobleem. Bij ziekte of afwezigheid worden klassen samengevoegd, worden leerlingen herverdeeld of worden onbevoegde docenten ingezet. Veelzeggend, omdat de Wet werk en zekerheid (Wwz), waarover veel discussie is, tijdelijk niet werkt. Er wordt op dit moment dus geen grens aan het aantal tijdelijke contracten gesteld. Het probleem is dus structureler: schoolbesturen gebruiken nog lang niet alle toegestane middelen, maar belangrijker is dat er zeker in de Randstad een tekort aan leraren is. De tijdelijke ontheffing van de Wwz zet dan ook niet voldoende zoden aan de dijk. Om leraren te werven en te behouden is een structurele aanpak nodig. De vraag is of de regering die heeft en uitvoert. Ik denk het niet.

Kijk eens naar het onderzoek van de Algemene Onderwijsbond, waaruit blijkt dat de leraar structureel overwerkt: in het basisonderwijs 47 uur, in het voortgezet onderwijs 45 uur. Wat vindt de Staatssecretaris daarvan? Ik heb hierover al vragen ingediend, en ook het CNV heeft hier onderzoek naar gedaan. Het is breed bekend dat leraren overwerken. Die hete aardappel hoort wat mij betreft niet op het bord van sociale partners maar op het bord van het kabinet, dat dat ook al langer weet. Het leidt namelijk tot uitval, vooral bij startende leraren, en daar wordt veel te weinig mee gedaan. Om politieke en financiële redenen heeft het kabinet het daarbij gelaten. Hoe staat het nu met de uitvoering van de motie om bijvoorbeeld het maximale aantal lessen van leraren te verlagen, om zo het vak aantrekkelijker te maken?

Werkdruk is een belangrijke oorzaak voor het gebrek aan leraren. Startende leraren geven hun baan een dikke 7. Ze vinden onderwijs een leuk vak, en terecht, maar desondanks denkt 63% weleens erover het onderwijs te verlaten. Een groot aantal startende leraren doet dat ook daadwerkelijk binnen vijf jaar. De werkdruk, elkaar opvolgende flexibele contracten, en een laag salaris zijn redenen voor een vroegtijdig vertrek uit het onderwijs. Als vervolgens ook nog kleine contracten worden aangeboden met zogenaamde sprokkeluren, is er amper sprake van een volwaardig inkomen om in het eigen bestaan te voorzien. Dit speelt tegen de achtergrond van een naderend lerarentekort van ongeveer 7.000 basisschoolleraren in 2020. In het voortgezet onderwijs zijn de problemen over de vakken verspreid en zullen de problemen eveneens groter worden. Veel afgestudeerden van de pabo of de lerarenopleidingen werken niet meer in het onderwijs. In Nederland heeft 43% van het onderwijspersoneel in de onderbouw van het vo een fulltimecontract; daar staat 78% van het onderwijzend personeel in Noordwest-Europa tegenover. Dat is volgens mij doorgeslagen flex en de lerarentekorten zijn een gevolg daarvan. Erkent de regering dat zij er onvoldoende in is geslaagd in haar termijn om het vak van leraar aantrekkelijk te maken?

Wat zijn de oplossingen van de SP? Ik noem er zeven. Een. Verhoog het salaris. De lerarensalarissen blijven ver achter ten opzichte van andere hoogopgeleiden. In het voortgezet onderwijs verdienen leraren 20% minder dan hun gelijken in andere sectoren, en in het basisonderwijs zelfs 30% minder. Twee. Verlaag de werkdruk. Zorg ervoor dat leraren voldoende voorbereidingstijd hebben en beperk de instroom vanuit het speciaal onderwijs, dat wordt verkocht onder de naam «passend onderwijs», dat veel te vaak knellend onderwijs is. Drie. Zorg voor voldoende begeleiding en ondersteuning. In de cao worden mogelijkheden aangeboden, waaronder een reductie in de lestaak van een beginnende leraar, maar daar wordt lang niet altijd gebruik van gemaakt. Hoe is dat mogelijk?

Vier. Leg een gemiddelde klassengrootte vast. Nederlandse klassen zijn groter dan in de ons omringende landen. Leraren in Actie, de vakbond, is de petitie www.stopdeovervolleklassen.nl gestart. De SP steunt dat initiatief en kiest voor kleine klassen. Samen met D66 hebben we daarvoor een wetsvoorstel ingediend. Vijf. Zorg ervoor dat het geld voor onderwijs ook werkelijk in het klaslokaal terechtkomt en niet op andere plekken. Betaal de lerarensalarissen landelijk uit via een landelijke cao. Tot je die situatie bereikt hebt, kun je de lumpsum opknippen in een deel voor personeel en een deel voor materieel. Het geld moet naar de klas! Zes. Bestrijd onbevoegde leraren voor de klas. Wat ons betreft geldt de regel: als je geen bevoegdheid hebt, kun je niet eindverantwoordelijk zijn voor een klas. Er zijn te veel uitzonderingen waaronder dat nu wel kan. De beleidsvrijheid voor schoolbesturen is erg groot. Pak dat aan!

Zeven. Sloop allerlei belemmeringen waardoor mensen geen leraar willen worden. De hele commissie heeft een mail gekregen van een leraar die graag zijn bevoegdheid Duits wil halen. Daar zijn echter torenhoge studiekosten aan verbonden, € 6.500 per jaar plus boeken et cetera. Die persoon heeft al een bevoegdheid. Daarin schuilt het probleem van het hoge collegegeld. Dat is toch zonde?

De heer Beertema heeft gezegd dat hij graag het rapport «Integratie op school» van onderzoeksbureau DUO wil betrekken bij het debat. Dat vind ik heel terecht. Ook het thema integratie hangt samen met de aantrekkelijkheid van het vak van leraar. Ik vraag de regering om daarop te reageren, want de cijfers zijn onthullend. Scholen worstelen met integratie. Meer dan 50% van de docenten en schoolleiders herkent het beeld van mislukte integratie en de scheiding van culturen. Segregatie is een groot probleem, dat we niet kunnen negeren. Het bijzonder onderwijs en religieuze scholen werken die segregatie hier en daar in de hand. Te veel islamitische, joodse en christelijke scholen zijn eilandjes met maar één exclusieve groep leerlingen. Daar moeten we van af. Wij willen dat leerlingen samen opgroeien en niet apart. Laten we die gesubsidieerde segregatie voorkomen. Dat betekent modernisering van artikel 23 van de Grondwet, allereerst door invoering van een acceptatieplicht. We hebben er al vaker over gesproken. Daarmee kunnen leerlingen niet langer geweigerd worden omdat ze niet de juiste religie hebben. Ik vind dat niet passen bij 2017. Wij willen gemengde scholen stimuleren, zodat ze een afspiegeling zijn van de wijk waarin ze staan, mits die wijk uiteraard gemengd is. We moeten er alles aan doen om gevoelige onderwerpen in het klaslokaal bespreekbaar te maken.

De heer Rog (CDA):

Ik was even benieuwd hoe die zin ging eindigen. Is de heer Van Dijk het met mij eens dat scholen over het algemeen een afspiegeling zijn van de wijk? Hoe ziet hij het voor zich? Moet een school in een witte of zwarte wijk, een wijk met een meer homogene samenstelling, verplicht gaan mengen? Kan de heer Van Dijk daar een toelichting op geven?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Laten we allereerst vaststellen dat de middenpartijen, zoals het CDA, de Partij van de Arbeid en de VVD, dit probleem van de segregatie in het onderwijs, het ontstaan van zwarte en witte scholen, totaal hebben laten lopen in de afgelopen dertig jaar, steeds onder het mom van: daar gaat het niet om; het gaat om de kwaliteit. Zeker, mijnheer Rog, het gaat om de kwaliteit. We moeten goede scholen hebben, maar het is doodzonde als u tot dit moment uw ogen blijft sluiten voor de groeiende segregatie. Leraren worstelen met dit probleem. Dan kom ik bij uw terechte vraag: wat doe je daaraan? Dat is een lastig probleem, maar ik zie overal in het land hoopvolle initiatieven van ouders, die met elkaar proberen om scholen meer een afspiegeling van hun wijken te laten zijn. Op het moment dat wijken ook gesegregeerd zijn, is dat natuurlijk een stuk lastiger. Dat erken ik direct en dan zou je ook iets moeten doen in de sfeer van de huisvesting, maar dat is een tijdrovend proces. Veel pijnlijker is het als wijken wel degelijk gemengd zijn en scholen in die gemengde wijken zeer gesegregeerd zijn. Ik kan daar zelf over meespreken. De Pijp in Amsterdam bijvoorbeeld is een zeer gemengde buurt, maar met zeer gesegregeerde scholen. Dat geldt voor allerlei middelgrote gemeenten: Amersfoort, Apeldoorn, ga maar kijken. Je ziet het overal. Daarom vraag ik scholen en gemeenten om hun uiterste best te doen om afspraken te maken over het representatieve toelatingsbeleid van scholen.

De heer Rog (CDA):

Ik ben het met de heer Van Dijk eens dat het prachtig is als ouders initiatieven nemen voor gemengde scholen of voor een ander soort scholen. Hij wekt echter de suggestie dat door het bestaan van bijzonder onderwijs segregatie wordt gestimuleerd. Erkent de heer Van Dijk dat er geen verschil is qua gemengdheid tussen openbare en bijzondere scholen? Openbare scholen zijn soms wit, soms gemengd en soms zwart. Dat geldt ook voor bijzondere scholen. Het feit dus dat een school bijzonder of openbaar is, maakt niet dat er segregatie wordt georganiseerd. Dat wijken verschillen, is duidelijk. Daarvoor heeft de heer Van Dijk de oplossing gevonden. Hij wil blijkbaar via huisvestingsbeleid gaan mengen. Erkent hij dat bijzondere scholen segregatie niet in de hand werken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Nee, dat erken ik niet. Ik snap dat de heer Rog van het Christen Democratisch Appèl een groot voorstander is van artikel 23, dat sinds 1917 bestaat. Ik snap dat hij daar het liefst tot het einde der tijden niets aan verandert.

De heer Rog (CDA):

Tot de wederkomst.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Tot de wederkomst, waarvan akte. Het is goed dat die christelijke roots van het CDA weer eventjes worden benadrukt, want soms twijfel ik daaraan. Ik erken direct dat er veel bijzondere scholen zijn met een gemengde leerlingenpopulatie. Laten we daar niet omheen draaien. Sterker nog: als ze leerlingen van een andere grondslag zouden weigeren, zouden ze in veel gevallen doodbloeden. Het is dus ook een overlevingstactiek. Tegelijkertijd zijn er ook bijzondere scholen, zeker de wat orthodoxere bijzondere scholen, die een heel strikt toelatingsbeleid hebben. Dat weet de heer Rog net zo goed als ik. Islamitische scholen hebben een heel exclusieve leerlingenpopulatie. Joodse scholen idem dito. Ook orthodox-christelijke scholen hebben een heel exclusieve leerlingenpopulatie. Dat zijn eilandjes, midden in die samenleving, ook in de grote steden. Daarover zou de heer Rog zich eens wat meer up-to-date mogen tonen. Als het CDA een moderne partij is, dan zou het er beter aan doen om eens na te denken over de vraag of dat nog wel representatief is, of dat nog wel verstandig is in deze tijd van oplopende spanningen tussen bevolkingsgroepen. Of zouden we de ontmoeting tussen deze groepen in het onderwijs kunnen stimuleren?

De heer Beertema (PVV):

Zo kennen we de socialisten weer, die met bestuurlijke dwang ouders de vrije keuze voor de scholen van hun kinderen willen ontnemen. Ik herinner de heer Van Dijk van de Socialistische Partij eraan dat al die dwangmaatregelen op niets zijn uitgelopen: bijvoorbeeld in Nijmegen, waar een heel stringent postcodebeleid werd gevoerd, en in Gouda, waar men zelfs zo ver ging dat er busjes van de ene naar de andere wijk gingen rijden om scholen toch vooral gemengd te maken. Ouders hechten ongelooflijk sterk aan die keuzevrijheid van ouders. Waarom willen die socialisten daar altijd maar aan tornen? Het werkt niet.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als het gaat om dwang en totalitaire maatregelen, dan moet men bij de PVV zijn. Die gaat vanaf dag één islamitische scholen sluiten. Hoeveel dwang wil je hebben? Dat is snoeiharde discriminatie. Dus dwang hoort bij Wilders en bij de PVV. Dat is één. Twee: de persiflage met die busjes is volstrekte nonsens. Dat bestaat in uw dromen. Die hebben nooit gereden. Dat komt uit Amerika. Ik zou de vraag terug willen stellen: bent u er dankbaar voor dat u dat rapport op de agenda hebt gezet? Blijkbaar bent u wél wakker geschud door het rapport. De middenpartijen slapen door, maar ik ben heel benieuwd naar wat u straks gaat doen aan het nijpende probleem van mislukte integratie in het onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

Ik zeg eerst even iets over dat eerste punt. Wij hebben er groot bezwaar tegen om de vrijheid van onderwijs zover uit te rekken naar een ideologie die eropuit is om onze vrijheden uiteindelijk om zeep te helpen. Wees daar maar blij mee, zo zeg ik tegen de heer Van Dijk, want iemand moet het zeggen, iemand moet onze vrijheden, onze Grondwet en onze rechtsstaat beschermen tegen deze totalitaire ideologie die zich «islam» noemt. Ik heb zelf het idee dat deze hele discussie over zwarte scholen en zo volstrekt voorbij is. In Rotterdam, in de Schilderswijk en noem maar op valt er niks meer te mengen. Leg je gewoon neer bij de feiten van de segregatie. Dan heeft het onderwijs nog maar één ambitie en nog maar één plicht: als je een zwarte school bent, zorg er dan voor dat je de beste zwarte school van Nederland wordt. Dat kan. In Rotterdam ken ik dat soort voorbeelden. Daar is een zwarte school als zeer zwakke school opgekrabbeld en is met heel veel ambitie en met keihard werken een excellente school geworden, een school waarvoor zelfs wachtlijsten bestaan. Dat noem ik nog eens een prestatie!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit soort prietpraat – «zorg ervoor dat de zwarte school de beste school wordt» – ken ik van 30 jaar PvdA-bestuurderspraat: nee, we gaan niks doen aan de segregatie, we gaan scholen goed maken. Intussen groeide de segregatie door. U hebt wel een punt als u zegt dat het in de grote steden een lastig punt is, omdat je daar segregatie in de huisvesting hebt. Daarom heb ik ook benadrukt dat we moeten beginnen in de middelgrote gemeentes, waar je nog gemengde wijken en segregatie op de scholen hebt. Tegelijkertijd kun je in de grote steden dan iets doen in de huisvesting. Ook daarbij zijn er veel meer oplossingen mogelijk. Ik noem als voorbeeld de planning van scholen: waar zet je een nieuwe school neer? Je kunt dus nog veel meer doen.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb een interruptie over een heel ander punt. De heer Van Dijk wees er terecht op dat 43%, geloof ik, van de docenten in de onderbouw van het voortgezet onderwijs een volledige baan heeft.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ja, in Nederland.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, we hebben het over Nederland. De heer Van Dijk koppelde dat aan de flexarbeidsmarkt. Maar, zo vraag ik hem, zou dat niet veel meer het gevolg zijn van het feit dat het een loodzwaar beroep is? Heel veel mensen willen eigenlijk wel een volle baan, maar redden het gewoon niet vanwege bijvoorbeeld de hoeveelheid lesuren, de hoeveelheid administratieve taken en alles wat er op hen afkomt in het kader van passend onderwijs. Om te overleven kiezen mensen dan maar voor een parttimebaan, die waarschijnlijk in de praktijk heel vaak neerkomt op een fulltimebaan. Is dat niet veel meer de verklaring voor het grote aantal deeltijdbanen in het voortgezet onderwijs?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zeker, dat was het hoofdpunt van mijn betoog. Die hoge werkdruk, structureel overwerkende leraren: ik denk dat we het snel met elkaar erover eens zijn dat daaraan iets moet gebeuren. Meer tijd voor leraren moet absoluut. Tegelijkertijd is het voor nieuwe leraren verdraaid lastig om een vast contract te krijgen, wat dan weer te maken heeft met de werkgevers. Dezen proberen op alle mogelijke manieren om zo'n leraar niet te snel een vast contract te geven, maar liever een flexcontract, omdat dat goedkoper is. Volgens mij is er steeds meer consensus over, zelfs bij het CDA, dat we nu meer vast in plaats van flex moeten krijgen.

De heer Van Meenen (D66):

Dan zijn we het daarover helemaal met elkaar eens.

De voorzitter:

Mijnheer Van Dijk, u hebt nog een halve minuut.

De heer Jasper van Dijk (SP):

In de klas mijden leraren soms gevoelige onderwerpen, zoals homoseksualiteit en terreuraanslagen. Dat kan echt niet. Die leraren moeten volop worden ondersteund om alles te kunnen bespreken. Dat heeft te maken met burgerschap, maar ook met de lerarenopleidingen.

Last but not least kom ik op de ChristenUnie-nota Kerels voor de klas. Dank daarvoor. Het aantal mannen dat stopt in het onderwijs, is hoger dan het aantal vrouwen dat stopt. Ik vraag zowel aan de ChristenUnie als aan de regering of ze het met me eens zijn dat dit ook te maken heeft met arbeidsvoorwaarden, zoals het salaris. Waarom neemt de regering dat niet ter harte? Verbeter nou de positie van de leraar. Dat is namelijk de kern van goed onderwijs.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Het mannentekort in het onderwijs, vooral in het primair onderwijs, gaat mij erg aan het hart. Ik ben dan ook blij dat de ChristenUnie het initiatief heeft genomen om dit probleem zo nadrukkelijk te agenderen als collega Bruins dat nu doet. Ik ben er temeer blij om daar ik in de brief die de Minister schreef in reactie op dit initiatief, maar heel weinig gevoel van urgentie bespeur. Dat vind ik zorgelijk. In de conclusie van de brief van de Minister lees ik de ene gemeenplaats na de andere. Bijvoorbeeld: overheid, opleidingen, besturen en scholen zijn «gezamenlijk aan zet». En: verschillende initiatieven zouden samen moeten optrekken, bijvoorbeeld – en nu komt het – «door een samenwerkingsplatform op te richten en zodoende elkaar te versterken». Dan denk ik: man, man, man, daarmee moeten we het dan doen. Dat wordt helemaal niks, zo zeg ik hier alvast tegen collega Bruins. Laat u niet in slaap wiegen, mijnheer Bruins, door deze geruststellende mantra's, die helemaal nergens naartoe gaan. De Minister ziet geen probleem. Ze vindt het best zo, zo lijkt het. De Minister beweegt hemel en aarde om de genderongelijkheid in het private bedrijfsleven te bestrijden, zelfs zo vergaand dat ze met de regelmaat van de klok dreigt met wetgeving om de gewenste vrouwenquota erin te fietsen, maar ze blijft stil en passief nu we meer mannen in de klas willen om de doorgeschoten feminisering van het onderwijs een halt toe te roepen. Op pagina 4 van haar brief staat: «Wij zien op dit moment geen reden voor aparte maatregelen vanuit de overheid om de instroom van mannen te vergroten.» Volgens haar blijkt uit de aanpak tot nu toe dat er een kentering gaande is. Ziet de Minister geen reden tot een voortvarende aanpak, omdat het aandeel mannelijke eerstejaarsstudenten op de pabo is gestegen van 20,3% in 2012 naar 24,1% nu, dus naar ik aanneem in 2016? Een stijging van enkele procenten in vier jaar wordt door de Minister gevierd als een doorbraak, als een kentering. Hoe moet ik dit anders interpreteren, zo vraag ik de Minister, dan als een signaal dat ze het eigenlijk wel best vindt?

Een van de aangedragen oplossingen is de functiemix. Daarmee zou het gemakkelijker worden om leraren niet in die tredmolen van dag in, dag uit, jaar in, jaar uit te laten lesgeven zonder perspectief op iets anders. Oké, dat is een mooi plan. In 2008 is dat samen met de sociale partners geïntroduceerd. Daarmee kreeg de leraar carrièreperspectief en uitzicht op een hogere schaal. Maar laten we er eens kritisch naar kijken. Hoeveel leraren in het p.o. hebben een hogere schaal gekregen sinds 2008? En welke schalen waren dat, gerekend vanaf schaal 9? Kan de Minister daarin inzicht geven? Eind 2016 kregen we een onderzoek toegestuurd: Doorgroeimogelijkheden in het primair onderwijs. Daarin staan volgens de brief van de Minister – daar komt het weer – «verschillende goede voorbeelden van hoe de functiemix kan bijdragen aan een beter carrièreperspectief.» Ook dit is weer die semantiek van een bewindspersoon die ons met een kluitje in het riet stuurt: vrijblijvendheid, weinig betrokkenheid en weinig urgentie. Ik geef het collega Bruins maar alvast mee.

Wat lees ik verder? Dit: «wij willen verkennen welke carrièrepaden passen binnen ons onderwijsstelsel en welke partijen aan zet zijn om daar verder vorm aan te geven.» In het najaar van 2017 komt die verkenning naar ons toe. In 2008 is het begonnen, en om heel goede redenen. Negen jaar later komt er een verkenning naar ons toe. Collega Bruins, u krijgt een heel harde dobber aan deze Minister. Ze wil niks.

De analyse van het probleem en de oplossingsrichting worden wel gedeeld door de Minister en de initiatiefnemer, en ik denk ook wel door ons allemaal. We hebben beide genders hard nodig om allerlei redenen. Maar het antwoord op de vraag waarom de mannen gillend van de pabo en de po-scholen weglopen, delen we niet, althans niet in zijn geheel. Ik mis het volgende. Beide partijen, dus de initiatiefnemer en de Minister, onderschrijven dat mannen een andere aanpak hanteren in het lesgeven en in het betrekken van leerlingen daarbij. Dat is alleen maar goed. Mannen hanteren een andere didactiek: meer gericht op persoonlijke uitdaging, presteren en individuele ambities realiseren, minder overleg, minder praten, praten, praten, minder consensus, minder groepswerk en minder reflecteren. Dus «minder, minder, minder», zo zeg ik maar even. Daarin zijn wij gespecialiseerd. Het probleem is echter dat er voor het hanteren van zo'n andere didactische aanpak, die mannen meer aanspreekt, helemaal geen ruimte meer is. Het hoger beroepsonderwijs, waaronder de pabo en de lerarenopleidingen ressorteren, was de eerste vorm van onderwijs waarin het competentiegestuurde onderwijs zijn slopende werking heeft gehad. Het waren bij uitstek de pabo's waar de kennis ondergesneeuwd raakte, omdat het proces belangrijker werd gevonden. Het was juist daar waar studenten al die persoonlijke ontwikkelingsplannen of persoonlijke aanpakplannen moesten schrijven, bijna tot ze er blauwe lippen van kregen. Er waren reflectiegroepjes, samenwerkingsprojectjes en groepsdingen. En maar evalueren en maar praten over persoonlijke groei, tot gekmakends toe!

Ik zeg het even generaliserend: we hebben het over een totaal gefeminiseerde onderwijsvorm, compleet toegeschreven op meisjes die hun best doen omdat de leraar het zegt, die hun afspraken en processen tiptop in orde hebben en die het heerlijk vinden om groepsgewijs hun diepgevoelde emoties te bespreken met de bff's (best friends forever) van het moment. Passen jongens daar niet in? Nee! De meeste jongens passen daar niet in.

Vergeet ook niet dat al dat reflecteren en al dat voelen in plaats van persoonlijk presteren juist een van de aspecten is waardoor het p.o. wordt geassocieerd met zorg. Dat wordt genoemd. Op de pabo gaat er bovenmatig veel aandacht uit naar de zorgstudent. In de praktijk van het primair onderwijs gaat er bovenmatig veel aandacht uit naar het zorgkind, niet naar de excellente leerlingen, niet naar het opzoeken van je eigen persoonlijke grenzen en niet naar het oprekken van je ambities. De op de pabo gehanteerde didactiek werkt dat in de hand. Het is een didactiek die geen individuele eisen stelt, die geen harde cognitie-eisen stelt, maar die procesgericht is, waarbij het proces maar één doel heeft, namelijk: «consensus», «samen», «groepsgewijs».

Dat aspect zie ik te weinig terug bij de Minister en bij de initiatiefnemer. Kunnen zij beiden daarop reflecteren? Als ze het met me eens zijn dat het pedagogische regime dat op de pabo en dus ook in het primair onderwijs heerst, funest is voor het aantrekken én behouden van mannen in het onderwijs, hoe willen ze dat dan veranderen? Gebeurt dit niet, dan is het echt water naar de zee dragen. Dan zouden we ons moeten neerleggen bij de verdere feminisering van het onderwijs, maar dat willen we geen van allen.

Ik hoop, tot slot, dat het schokkende onderzoek van DUO nog uitvoeriger kan worden besproken wanneer we spreken over burgerschap. De heer Van Dijk heeft er al een voorschot op genomen. Ik maak er toch een paar opmerkingen over. Alle partijen reageren heel geschokt op de uitkomsten van het DUO-onderzoek en op het eigen onderzoek van de inspectie. Het gaat om het falen van de integratie in het onderwijs. Leraren weten ook niet waar ze aan toe zijn. Ze hebben geen idee wat er van hen wordt verwacht als het gaat om het bijspijkeren van de Nederlandse waarden en van de vrijheden en plichten die in de Grondwet staan. Ik vind die geschokte reacties enigszins hypocriet. De Staatssecretaris zegt letterlijk in het interview in De Telegraaf van naar ik meen gisteren: «Nou, dan denk ik wel eens bij Nederland: wat gebeurt er hier? Hoe gaan we in dit land met elkaar om? Wat zijn nou de kernwaarden die we met elkaar delen? Dat vind ik echt een wezenlijk iets wat kinderen op school actief zouden moeten meekrijgen.» Ook zegt hij dat de vrijheid van onderwijs en de vrijheid van meningsuiting actief aan kinderen moeten worden meegegeven. «Scholen moeten actief gaan meewerken aan het creëren van een gedeelde identiteit, een gemeenschapsgevoel.» Verder noemt hij: kernwaarden, vrijheid, verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid. «Ik wil dat bij leerlingen doordringt wat het betekent om Nederlander te zijn, om in dit land te wonen en daar trots op te zijn.» Dit zijn bijna de dicta van de zestien moties die ik heb ingediend en waar de VVD altijd tegen heeft gestemd! Dat vind ik dan weer zo wonderlijk. Ik krijg hierop graag een reactie van de Staatssecretaris. In tweede termijn kom ik daar dan nog op terug.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Ik verzoek u om mij te waarschuwen wanneer ik zeven minuten spreektijd heb gebruikt.

Afgelopen november was ik bij De nacht van de leraar in Leiden. Ik moest daar terugdenken aan de eerste keer dat ik bij de Nacht van de leerkracht aanwezig was. Dat was in het Pakhuis de Zwijger in Amsterdam, een jaar of vier geleden. Sindsdien is er echt heel veel gebeurd. Wij spreken verder vandaag niet alleen over dingen die in het Haagse gebeuren maar vooral over wat er in het onderwijsveld aan de gang is. Dat is volgens mij allemaal heel positief te noemen.

Tijdens die Nacht van de leerkracht in het Pakhuis de Zwijger in Amsterdam, vier jaar geleden, sprak René Kneyber, een van de schrijvers van Het alternatief. Samen met Jelmer Evers heeft hij dat boek geschreven. Die lezing hield hij toen hun boek net was uitgekomen. Het maakte diepe indruk op mij toen hij zei dat je niet moet wachten op Den Haag en dat leraren zelf het initiatief kunnen nemen. Er zat een enorme energie in dat verhaal. Dat boek is overal rondgegaan, maar ook die zaal zelf zat vol met energie en initiatief. Dat hebben we de afgelopen jaren ook gezien. Ik denk dan aan initiatieven als Leraren met Lef, het initiatief leerKRACHT en de Nederlandse School, die inmiddels ook van start is gegaan. Zo kan ik nog een heel rijtje opnoemen. Ik denk dat het een van de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen jaren is geweest in het veld van leraren en schoolleiders zelf.

Met de voortgangsrapportage over de Lerarenagenda zijn we ook vier jaar geleden begonnen. Sindsdien staan we één keer per jaar stil bij de Lerarenagenda en houden we niet steeds weer van die ad-hocdebatjes. We bekijken nu één keer per jaar in een samenhangend debat hoe het erbij staat en hoe het gaat met de plannen van de Minister en de Staatssecretaris.

De Minister en de Staatssecretaris geven aan dat er op heel veel terreinen voortgang is geboekt, maar dat er nog wel weerbarstige vraagstukken op tafel liggen. Weerbarstig zijn, zo geven zij aan, het naderend lerarentekort, een betere overgang van de opleiding naar de arbeidsmarkt en de afstemming van vraag en aanbod tussen opleiding en scholen. Het kabinet constateert dat meer samenwerking tussen opleiding en scholen nodig is. Op een aantal van deze punten wil ik ingaan. Ik zal daarbij een paar haakjes slaan naar de toekomst na 15 maart. Ik begin met een aantal vragen over de voortgangsrapportage over de Lerarenagenda. Daarna ga ik achtereenvolgens in op de tekorten, de lerarenopleiding, het carrièreperspectief en de po-, vo- en ho-netwerken.

In de voortgangsrapportage wordt ingegaan op de stand van zaken bij een aantal zaken, waaronder de ICT-vaardigheden. Die zijn nu 60% en in het vo ligt dat percentage nog lager. Wat zijn de plannen van de Minister en de Staatssecretaris om het doel van 100% te halen? Mijn tweede vraag gaat over de differentiatievaardigheden. Daarover is vaak gesproken in de Kamer. Er wordt geconstateerd dat die in het p.o. blijven steken op 35%. Het is een terugkerend thema, want wij hebben hier heel veel investeringen tegenover staan, bijvoorbeeld die ruim 1 miljard euro die in de begroting elke keer terugkomt. Hoe gaan we ervoor zorgen dat die investeringen daadwerkelijk leiden tot meer differentiatievaardigheden?

Tot slot op dit punt een vraag over de peerreviews: bij elkaar in de klas kijken of in teamverband werken. Het percentage daarvoor stijgt en het belang ervan wordt breed gedeeld, maar toch blijft het zo'n beetje op 70% hangen. Welke vervolgstappen zullen er worden gezet om dit te verbeteren? Ik vraag dat, omdat ik heel goede dingen hoor over hoe je samen met je team de kwaliteit elke dag een stapje beter kunt krijgen. Hoe kunnen we doorpakken en ervoor zorgen dat alle teams het gaan doen? Dat doel delen wij Kamerbreed en ook het veld steunt het.

Mijn tweede punt betreft de leraren in de tekortvakken. Er is een rapport meegeleverd over de arbeidsmarkt voor leraren en daaruit blijkt dat het tekort in het primair onderwijs oploopt tot 4.000 leraren in 2020 en 10.000 in 2025. Er wordt in een aantal scenario's echter ook aangegeven dat er echt iets te doen valt aan die tekorten. Je kunt kijken naar meer aanbod van de pabo's en je kunt meer uit de zijinstroom en de stille reserve halen. Je kunt kijken naar minder parttime werken en naar meer leerlingen per leraar. Op die manier zou het kunnen worden opgelost. Mijn vraag is heel simpel wat het kabinet hieraan gaat doen. We moeten dit niet laten gebeuren. Integendeel, we moeten dit probleem heel actief proberen te beheersen.

Een ander onderdeel van het tekort aan leraren is de vacaturedruk bij bètavakken als wiskunde en informatica. Ook hierover de simpele vraag wat eraan gedaan wordt om te voorkomen dat ons dit daadwerkelijk overkomt. Wat kunnen we doen en wat gebeurt er bij de scholen? We mogen ons dit echt niet laten overkomen.

De heer Van Meenen (D66):

De heer Duisenberg kaart deze problemen terecht aan, maar zijn partij is nu al wel viereneenhalf jaar in charge op dit onderwerp. En dan stelt hij vijf weken voor de verkiezingen opeens de vraag: ja, wat gaat dit kabinet er eigenlijk aan doen? Alsof het vorige week ineens uit de lucht is komen vallen! Alsof hij pas een paar weken weet dat er heel veel parttimewerkenden in het onderwijs zijn. In een interruptie met de heer Van Dijk heb ik al wat woorden gewijd aan wat daarvan de oorzaken zouden kunnen zijn. Hij doet alsof het opeens uit de lucht komt vallen dat er in de ogen van heel wat bètastudenten heel wat betere mogelijkheden zijn dan het onderwijs. Mijn vraag aan de heer Duisenberg is hoe het komt dat zijn kabinet en zijn partij er de afgelopen vier jaar helemaal niets aan hebben gedaan. Wat zijn zijn voorstellen om het aanzien van het docentschap en de arbeidsomstandigheden zodanig te verbeteren dat we binnenkort ook echt afscheid kunnen nemen van het lerarentekort?

De heer Duisenberg (VVD):

Die tekorten aan leraren worden al heel veel jaren gerapporteerd. Laat ik dat om te beginnen vaststellen. Het is niet iets wat opeens is begonnen in deze kabinetsperiode. Al tientallen jaren zijn er tekorten aan leraren en al die jaren werkt men aan een oplossing. We moeten het dus niet presenteren alsof het nu helemaal nieuw is. Ik heb hier zelf in dit jaarlijkse debat iedere keer weer naar gevraagd. Wat is er dan gebeurd? Ik denk dat de Lerarenagenda daarop een antwoord is en een manier om daarop in te spelen. Ik denk bijvoorbeeld aan het aantrekkelijker maken van het carrièreperspectief en het aantrekkelijker maken van de lerarenopleidingen. Ik denk echt dat er grote stappen zijn gezet bij de lerarenopleidingen om de opleidingen aantrekkelijker te maken, bijvoorbeeld door meer routes mogelijk te maken. Dat heb je niet zomaar geïmplementeerd. Dat moge duidelijk zijn.

De heer Van Meenen (D66):

Tot dat aantrekkelijker maken van het carrièreperspectief is tien jaar geleden al besloten. Dat was helemaal geen onderdeel van het beleid van dit kabinet. We hebben het dan namelijk gewoon over de functiemix, iets waarover al terechte vragen gesteld zijn, bijvoorbeeld in hoeverre dat goed is uitgepakt.

Het feit dat de heer Duisenberg het ieder jaar noemt, heeft blijkbaar niets opgelost. Het aantal mensen dat zich aanmeldt voor een lerarenopleiding is niet zo gestegen dat er geen tekort meer is. Er komen gewoon grote tekorten aan en daarom blijf ik vragen welke ideeën de VVD heeft in de aanloop naar de verkiezingen om na de verkiezingen dit probleem op te lossen. Het is nogal makkelijk om het aan de Staatssecretaris te vragen, die het blijkbaar vier jaar lang heeft laten gebeuren. Daarover zou de heer Duisenberg in mijn ogen veel kritischer moeten zijn.

De heer Duisenberg (VVD):

Het is misschien bijna net zo makkelijk als niet aangeven hoe je op 20 uur wilt uitkomen. Die vraag wordt namelijk ook gewoon doorgeschoven naar de Staatssecretaris.

Ik heb het aangeven in de onderdelen van mijn inbreng. Een van die onderdelen is hoe we het vak aantrekkelijker kunnen maken. Dat kun je doen door de lerarenopleidingen aantrekkelijker te maken. Je moet ervoor zorgen dat het voor jonge studenten maar vooral voor zijinstromers aantrekkelijker is om leraar te worden. Nogmaals, daar zijn al enorm veel stappen voor gezet. Ik heb er nog wel vragen over, want ik denk dat we nog meer stappen kunnen zetten. Ik vermoed overigens dat het kabinet mijn standpunt deelt. Een andere manier is het verbeteren van het carrièreperspectief. Ik ben het niet met de heer Van Meenen eens dat het klaar is met dat besluit uit 2007/2008 en het besluit over de functiemix. Ik denk dat leraren een carrièreperspectief zoeken dat veel diverser is, zodat ze veel meer verschillende paden kunnen bewandelen om zichzelf te ontwikkelen. Dat spreekt wellicht ook de kerels meer aan, een punt dat ook wordt genoemd in de initiatiefnota van de heer Bruins. Het 2008-besluit is een voorloper van wat echt nodig is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Laat ik de heer Duisenberg nog een kans geven. We zitten nu vijf weken voor de verkiezingen. Ik zit naar hem te luisteren en ik denk: wat een slaapverwekkend verhaal. Sorry, maar ...

Gisteren zag ik de heer Rutte bij Jinek 2 miljard voor de ouderen beloven. Boem! Dat is nog eens een prioriteit. We moeten afwachten of het waar wordt gemaakt want beloftes van Rutte zijn altijd zeer betrekkelijk. Waar is nou dat aanvalsplan van de VVD voor het onderwijs? Heeft u op z'n minst 1 miljard beschikbaar of gaat ineens alles naar de ouderen om 50PLUS en de PVV bij te houden in de peilingen? Wat gaat u doen? Ik hoor u carrièreperspectief en lerarenopleidingen noemen, maar waar is het investeringsplan? Leraren werken structureel over. Er zijn grote klassen. Ze verdienen relatief weinig. Wat gaat u daaraan doen?

De heer Duisenberg (VVD):

Ik herinner mij nog het verkiezingsprogramma van de SP ... De heer Rog fluistert mij toe dat hij het zich ook herinnert. Misschien weet hij ook hoeveel daarin werd bezuinigd op onderwijs? Zijn microfoon staat uit, maar hij zegt echt tegen mij dat dat 1 miljard was. De SP wilde in zijn verkiezingsprogramma 1 miljard bezuinigen op onderwijs! En dan hier zo'n grote broek aantrekken? Volgens mij heb ik zo wel voldoende gezegd.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dit is werkelijk het allerslechtste antwoord aller tijden. De heer Duisenberg komt met een verkiezingsprogramma uit 2012. We zijn nu vijf jaar verder. Het is 2017, mijnheer Duisenberg. 2017! U mocht mij net interrumperen en dat heeft u niet gedaan, ook al heb ik zeven voorstellen gedaan om het vak van leraar aantrekkelijker te maken. Daaronder zat het voorstel om te investeren in salarissen en de klassen te verkleinen. U komt niet verder dan wat gratuite oplossingen, waaraan inderdaad al jaren wordt gewerkt. De VVD heeft het onderwijs helemaal niets te bieden en heeft ook de leraar niets te bieden. Dat moet mijn conclusie zijn. Doodzonde!

De heer Duisenberg (VVD):

Ik hoor helemaal geen vraag. Ik hoor een SP-constatering.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Wat zijn uw plannen? Wat gaat u doen voor het onderwijs, behalve die vrijblijvende nietszeggende zaken? Dat is de vraag. Wat gaat u doen?

De heer Duisenberg (VVD):

In de periode dat de SP 1 miljard zou hebben bezuinigd op het onderwijs, zijn onder dit kabinet de uitgaven aan onderwijs gestegen van 30 miljard naar 33 miljard. Dat is een toename met 3 miljard! Ze zijn niet alleen absoluut toegenomen, maar ook per leerling en per student. Het is verder ongelooflijk hoeveel voorstellen en wetten door de Kamer zijn gegaan. Ik heb net geschilderd dat het niet alleen Den Haag is, maar dat het vooral buiten in het veld is gebeurd. Hoeveel dynamiek is niet veroorzaakt door de beweging van leraren. Ik zou zeggen: kom eens naar dat soort bijeenkomsten. Ga niet alleen op het Malieveld staan demonstreren, maar ga ook eens naar de bijeenkomsten waar die geïnspireerde leraren naartoe gaan. Steun die eens een keer! Dat is waar wij mee bezig zijn geweest.

Verder hebben we de discussie over het curriculum in de stijgers gezet. Dat is een heel belangrijk maar ook langdurig proces. Dat is niet alleen belangrijk voor leerlingen, maar ook voor leraren want zo maken we hun vak aantrekkelijker. De gedachte daarbij is dat we vooral de leraar in positie brengen om zich uit te spreken over het curriculum en om dat curriculum ook in de toekomst te beheren. Ze moeten daar in de toekomst zelf vorm aan blijven geven.

Kom niet bij me aan als je eerst 1 miljard wilt bezuinigen en weigert om je plannen überhaupt door te laten rekenen door het CPB, omdat je te bang bent voor de uitkomsten. En dan hier gaan lopen blaten over dat er te weinig gedaan zou zijn voor het onderwijs. Donder nou toch op!

De heer Jasper van Dijk (SP):

Zo, zo, zo. Als door een wesp gestoken!

De voorzitter:

Collega's, ondanks dat het verkiezingstijd is, zou ik u willen verzoeken om elkaar respectvol te blijven benaderen. Dat geldt voor iedereen. Ik zie dat de heer Van Dijk zijn tweede interruptie wil plaatsen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Niks daarvan. Ik ga hier even wat pertinente onjuistheden rechtzetten. De SP rekent zijn verkiezingsprogramma gewoon door bij het CPB, dus dat was een leugen van de heer Duisenberg. Blijkbaar heeft de VVD vandaag de dag niets te bieden en om dat te verhullen komt de heer Duisenberg aan met het verkiezingsprogramma van de SP van vijf jaar geleden, waarin wij 1 miljard bezuinigden op bureaucratie en management en geen cent op onderwijs.

De voorzitter:

Dat is dan rechtgezet. Wilde u nog verder debatteren? Nee, dat was voldoende. Dan krijgt de heer Duisenberg weer het woord. Nog drie minuten.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik kom aan mijn derde punt: de aantrekkelijkere lerarenopleidingen en de verschillende routes. Er zijn positieve stappen gezet om de lerarenopleidingen te verbeteren. Er zijn stappen gezet naar flexibelere leerroutes en een betere overgang tussen de lerarenopleiding en de schoolpraktijk. Ik kijk ook uit naar wat mevrouw Buys, voormalig directeur van de Fontys lerarenopleidingen, zal rapporteren over de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen. De VVD is van mening dat fundamenteel doordenken over de doorlopende leerlijn voor leraren belangrijk is voor de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het beroep. De stappen die gezet worden met opleidingsscholen en de herziene vormgeving van de universitaire lerarenopleidingen zijn positief. Toch zien wij meer ruimte, die wij gezamenlijk zouden moeten verkennen, om tot een doorlopende leerlijn te komen. We zouden nog meer kunnen opleiden vanaf de werkvloer.

Wij zijn van mening dat wij kunnen toe werken naar een verlengde blik op opleidingen, dus meerjarig, waarbij ook de niveaus onder de loep kunnen worden genomen. Daarnaast moeten wij bekijken of de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen school en lerarenopleiding gelijkwaardiger moet zijn, bijvoorbeeld als het gaat om financiering, de programmatische inrichting en toetsing. Specifieke aandacht verdient hierin de nog sterkere positionering van de introductiefase, de fase van de startende leraren in de doorlopende leerlijn. Aan dit alles zou de VVD graag samen met scholen en lerarenopleidingen willen werken in de komende jaren.

Ten vierde moet het carrièreperspectief aantrekkelijk zijn. In zijn initiatiefnota maakt de heer Bruins daar veel opmerkingen over. De VVD steunt de lijn die de heer Bruins aangeeft in zijn carrièreperspectief. Wij zijn blij met de omslag in de beoordelingscultuur die genoemd wordt. Toch zien wij dat de tevredenheid met het hrm-beleid, met name in het p.o., laag is, namelijk 30%, en in het p.o. 30% tot 40%.

Van het carrièreperspectief wordt in de rapportage gezegd dat het achterblijft. Wat wil de regering daaraan doen? Er wordt gesproken over gedifferentieerde loopbaanpaden. Ook onder leraren blijkt daar veel enthousiasme voor. Wat zijn de concrete plannen om naar meer gedifferentieerde loopbaanpaden te gaan? Die vraag heb ik vorig jaar al gesteld en wil ik nu ook stellen aan de heer Bruins, want hij haalt dat ook aan in zijn notitie.

Mijn vijfde punt gaat over de po-, vo- en ho-netwerken. Je ziet onderwijsinnovatie nu op allerlei plekken opkomen. Een innige samenwerking tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs en hoger onderwijs en de lerarenopleidingen is hiervoor cruciaal, ook om de innovatie evidence based te maken en om de nieuwe inzichten meteen mee te kunnen nemen in nieuwe opleidingen. De huidige ad hoc gefinancierde po-, vo- en ho-netwerken zouden wat ons betreft een structurele basis kunnen krijgen in de toekomst. Kunnen de Minister en de Staatssecretaris reflecteren op de toekomst van deze netwerken en op de vraag hoe die structureel ingebed zouden kunnen worden?

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Het is een belangrijk thema: kerels voor de klas en het lerarenbeleid zoals wij dat jaarlijks bespreken in de Kamer. Diversiteit in het onderwijs is van groot belang, maar die is er lang niet altijd. Ik heb weleens gezegd dat een kind dat niet ziek wordt en geen huisarts bezoekt, makkelijk zijn hele schoolloopbaan tot aan het hoger onderwijs kan doorlopen zonder ooit een academicus tegen te komen. Dat is jammer. Wij hebben een verantwoordelijkheid om te zoeken naar mogelijkheden om ook academici te verleiden tot het onderwijs. Nu dreigt bijna te gebeuren dat je nauwelijks meer een man tegenkomt in het onderwijs. Het is goed dat collega Bruins een aantal voorstellen in zijn initiatiefnota heeft gedaan. Ik zal er een paar aanstippen in mijn bijdrage. De heer Bruins geeft aan dat het aantal mannen blijft dalen en dat het misschien wel onder de 10% komt. De Minister en de Vereniging Hogescholen geven aan dat het aantal mannelijke deelnemers nu weer wat lijkt te stijgen, maar dan is nog steeds de vraag hoeveel mannen op de pabo uiteindelijk naar het onderwijs gaan. Ik begrijp dat zes op de tien dat uiteindelijk niet doen. Daar zit een belangrijk probleem. Hoe gaan wij hen verleiden tot werken in het onderwijs?

Een aantal collega's heeft het al gehad over het loongebouw en de carrièreperspectieven. De bewindslieden hebben aangegeven dat ze een onderzoek hebben gedaan, maar dat ging vooral over de loopbaanpaden. Zijn zij ook bereid om te komen tot een vergelijkend onderzoek naar het loongebouw in het p.o. ten opzichte van de andere onderwijssectoren? De vraag blijft namelijk gerechtvaardigd hoe het kan dat dat loongebouw daar zo veel lager is. Ik heb er weleens eerder aan gerefereerd: in 2008 had je een van de zeer vele commissies-Rinnooy Kan van die jaren. Dat was zeg maar de Schnabel van het eerste decennium van deze eeuw. In zijn actieplan Leerkracht, dat overgenomen is door Minister Plasterk, zat die functiemix. Ik was erbij toen wij dat ondertekenden en ik meen mij heel goed te herinneren dat 40% van de leraren in het basisonderwijs uiteindelijk in LB terecht zou moeten komen, maar dat is helaas slechts 20% geworden. Daarmee doen wij geen recht aan een interessant carrièreperspectief voor leraren, zeker niet voor academisch geschoolde leraren.

Daar heb ik een tweetal vragen over. Op welke manier denken de bewindspersonen en wellicht de initiatiefnemer dat wij leraren op een juiste manier kunnen belonen? Moeten wij voorwaarden stellen of is dit echt een zaak van sociale partners? Hoe zorgen wij ervoor dat werken in het basisonderwijs voor academici interessant wordt gemaakt en dat zij niet in die LA-schaal blijven hangen, maar uiteindelijk een fatsoenlijk gezinsinkomen kunnen verdienen? Mijn tweede vraag over universitair of academisch geschoolde leraren houdt verband met het initiatief van de Radboud Universiteit voor een universitaire pabo. Ik heb daar eerder vragen over gesteld aan de Minister. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) is nu bezig met die aanvraag, maar die lijkt een keuze steeds voor zich uit te schuiven. In het veld zie je dat de Vereniging Hogescholen ernstige bezwaren heeft terwijl de universitaire wereld dit wil. Mijn vraag aan de Minister is: moeten wij dit bij die commissie laten of moeten wij nader onderzoek doen naar hoe wij academische of universitaire pabo's willen inrichten? Ik begrijp dat zo'n universitaire pabo van drie jaar de beroepsgerichte component mist. Die kritiek snap ik ook goed van de hogescholen. Ik denk dat wij met elkaar dit gesprek moeten aangaan. Ik krijg heel graag een reactie hierop van de Minister.

Ik wil nog even ingaan op het teachnasium, dat ook in de notitie van de heer Bruins naar voren komt. Dat is iets wat de Christelijke Hogeschool Ede heeft bedacht en wat uitstekend werkt. Wat vinden de bewindslieden ervan om havoleerlingen wat actiever te verleiden tot het leraarschap en deficiënties daarin weg te werken? Op basis van een motie die ik heb ingediend, zijn wij bezig met een experiment, maar zou dit niet iets kunnen zijn waarmee wij meer mannen en misschien ook allochtone scholieren kunnen verleiden tot het leraarschap? Zien de bewindspersonen een mogelijkheid om baangaranties te stimuleren voor mensen die kiezen voor een pabo of lerarenopleiding zoals die op sommige hogescholen al worden aangeboden? Kunnen wij daar als landelijke overheid ook wat aan doen?

Een van de punten die ik miste in de initiatiefnota van de heer Bruins en waar ik zelf vaker aandacht voor heb gevraagd is het volgende. Hij raakt dat punt door het te hebben over de stages. Sommige mannen die kiezen voor de pabo, gaan uiteindelijk liever in de bovenbouw van het basisonderwijs lesgeven. Zij worden soms eerst geconfronteerd met een stage in het kleuteronderwijs en haken dan af. Ik heb hem op basis van een motie of iets dergelijks verzocht om een peiling te houden naar de behoefte in het veld aan meer specialisatie tussen het jonge kind en het oudere kind. Wat is de stand van zaken daarbij?

Ik geloof dat ik daarmee de belangrijkste zaken heb genoemd. Ik wil nog één ding vragen. Deze Minister heeft miljoenen toegezegd om voor meer diversiteit te zorgen in de zin van meer vrouwelijke hoogleraren in het hoger onderwijs. Hoe verhouden die miljoenen voor 4.500 posities zich tot haar inspanningen voor de 130.000 leraren in het basisonderwijs, waar de man-vrouwverhouding omgekeerd evenredig is? Vindt zij haar inspanningen op dat vlak evenredig aan haar inspanningen voor het hoger onderwijs?

Voorzitter: Van Meenen

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik zou overigens willen pleiten voor meer vrouwen in de vaste commissie voor Onderwijs.

Voorzitter. Opeens heb je het: je wordt meester. Op feestjes wordt er tegen je gezegd: «Wat heb jij toch eigenlijk een leuk vak! Ik wou dat ik zoiets had gedaan, dat ik had gekozen voor een vak waar echt mijn hart ligt en dat ik zo leuk vond.» De ouders zijn ontzettend blij, want die zijn blij dat hun kinderen les krijgen van een meester en de kinderen vinden meesters ook fantastisch. Het zijn vaak populaire leraren.

Ik zou graag zien dat meer mensen die switch maken en kiezen voor het prachtige vak van leraar. Daar zouden de volgende dingen wel bij helpen. Je zou een avondopleiding moeten kunnen doen waarbij je je bevoegdheid haalt met standaard gym erbij. Maar er zou ook meer aandacht moeten zijn voor techniek en ICT, zoals collega Bruins in zijn initiatiefnota heeft opgenomen. Er zou een garantie moeten zijn op een baan of in ieder geval een stagevergoeding vanaf het tweede jaar. Ook zou je betaald deeltijd moeten kunnen werken naast je opleiding. Dat is ook een prachtig punt van de heer Bruins. Ik zou dan ook de volgende vraag aan het kabinet willen stellen. Ik heb begrepen van een aantal pabo-studenten die ik laatst op bezoek had dat de scholen wel geld krijgen, in ieder geval voor de LIO(leraar in opleiding)-stages, maar dat dat budget niet altijd wordt doorgesluisd naar de studenten. Dat is natuurlijk zonde, want fulltime voor de klas staan tijdens de stage kunnen wij wellicht aantrekkelijker maken, net zoals bij de politie en bij Defensie.

Er bestaat een aantal hardnekkige problemen die de aantrekkelijkheid van een baan als meester verminderen. De kloof in het salaris ten opzichte van leraren in het voortgezet onderwijs maakt het moeilijk om als kostwinner aan de slag te gaan. Het startsalaris is weliswaar goed, maar de doorgroeimogelijkheden zijn te beperkt. Daar zou iets aan kunnen gebeuren. Van de pabo word je als jongen ook niet altijd vrolijk. Het heeft nog steeds het imago van de hele dag bezig zijn met knutselen of blokfluiten. Bovendien wordt er vaak gezegd dat er «suf gereflecteerd wordt in drievoud»; ik citeer een jongen van de pabo. Zij vinden dat er te veel regels zijn die het plezier in het werk vergallen. Er is meer autonomie in het werk voor de meester nodig. Dat geldt overigens ook voor de vrouwelijke docenten.

Ik dank collega Bruins voor zijn mooie initiatiefnota. Jongens en meisjes, én alle leerkrachten zijn gebaat bij meer mannen voor de klas. Collega Bruins wil mannen trekken door de leerkrachten meer vrijheid, meer ontplooiingsmogelijkheden en meer voltijdsbanen te bieden. De pabo's moeten een kleuterstage niet langer verplichten en studenten moeten eerder de kans krijgen zich in de bovenbouw te specialiseren, de zogenaamde expertleraren. Ook wil hij het de «hij-instromers» gemakkelijker maken. Ten slotte moet de pabo worden omgedoopt in bijvoorbeeld «lerarenopleiding basisonderwijs» om zijn negatieve imago kwijt te raken. De Minister en de Staatssecretaris gaan op korte termijn in gesprek met verschillende betrokken partijen. De initiatiefnota lag er al in september vorig jaar. Kunnen de bewindslieden vandaag misschien al iets meer zicht geven op de maatregelen die op korte termijn zullen worden gerealiseerd?

Eigenlijk is het vak van docent prachtig. Er wordt heel hard gewerkt. Als we aan alle werkende Nederlanders zouden vragen om vrijwillig zes uur per week meer te werken dan in hun aanstelling is opgenomen, ben ik benieuwd wie daar enthousiast op zou reageren. Toch is dat wat er gebeurt in het onderwijs. Leraren staan met hart en ziel voor de klas, maar werken vaak meer uren dan waarvoor ze betaald krijgen. Daarom moet de werkdruk omlaag door het beperken van de lestaak en moet er meer tijd komen voor voorbereiding en begeleiding van leerlingen. Bovendien moet de status omhoog. Dit betekent betere arbeidvoorwaarden voor alle docenten en in het basisonderwijs een beter loon. Loon moet er zijn voor het lesgeven. Je moet er niet pas financieel op vooruitgaan als je verhuist naar het management. Deze docenten moeten we juist vasthouden voor de klas, met een veertiende maand en extra geld voor wie lesgeeft in een wijk met veel kinderen met achterstanden, want daar staat het water echt aan de lippen. Ik ben er ook voorstander van dat de opleiding door de overheid wordt betaald als de lerarenopleiding de tweede studie is.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een beetje dezelfde vraag als de vraag die ik aan de heer Duisenberg heb gesteld. Wat is nou de balans na vier jaar? Ik hoor allemaal heel interessante voorstellen van de PvdA, zoals meer tijd voor leraren, betere arbeidsvoorwaarden en hogere lonen. Maar ook mevrouw Ypma zit al vier jaar aan de knoppen. Waarom wordt zij nu pas wakker? Dat van die hoge werkdruk wisten we al jaren. Mevrouw Ypma vroeg in hoeveel andere sectoren mensen zes uur per week overwerken en zei dat dit onaanvaardbaar zou zijn. Eens! Dat is inderdaad onaanvaardbaar, en toch gebeurt het in het onderwijs. Al jaren. Waarom hebt u verzuimd, mevrouw Ypma?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ten eerste heeft dit kabinet ervoor gezorgd dat de leraren van de nullijn af zijn gegaan. Dat was hard nodig. Ten tweede hebben we flink geïnvesteerd. Ik hoef niet te herhalen wat de heer Duisenberg daarover zei. De pabo heeft een flinke verbetering doorgemaakt. Het feit dat je aan de instroom extra eisen stelt, heeft het aanzien van het vak verbetert. We hebben 150 miljoen uitgetrokken voor 3.000 extra docenten. Docenten hebben ook meer zeggenschap gekregen over hun werk. Voor de kwaliteit van het onderwijs is het van belang dat er een gezamenlijke visie wordt opgesteld binnen de school, waarin wordt gesteld waar ze voor staan, wat ze al kunnen en wat ze nog willen leren. Daarin is een enorme kwaliteitsslag gemaakt. Ik hoor van heel veel trotse leerkrachten dat zij daar ontzettend blij mee zijn. Maar het is niet genoeg. Daarom heb ik samen met de heer Van Meenen een motie ingediend over een lestaak van 20 uur voor docenten, zodat zij meer tijd krijgen om hun lessen voor te bereiden. Die motie is niet door de heer Van Dijk ingediend.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik vind het echt knap dat u dit zo kunt doen, want ik zou het best wel gênant vinden als ik zo'n betoog zou houden. Eerst houdt u een betoog over allerlei dingen die beter moeten. Als ik een vraag stel, komt u met een lijstje van wat er allemaal goed gaat, waar allerlei propaganda bij zit. Die 3.000 leraren bijvoorbeeld, laten we daar eerlijk over zijn: die zijn er nooit gekomen. Die zijn met veel tamtam aangekondigd. Het geld kwam er, maar die 3.000 leraren kwamen er nooit. Dat noemen we de verdwenen miljoenen. Wat is het nu? Is het geweldig of is het allemaal niet goed, zoals de heer Samsom een tijd geleden ook zei? Volgens hem moest er een offensief van 10 miljard naar het onderwijs. Maakt u nou eens heel eerlijk de balans op van dit kabinet en houdt daarbij die structurele zes uur overwerk in uw achterhoofd. Bent u het dan met mij eens dat dit kabinet er niet in geslaagd is om het onderwijs als een aantrekkelijk beroep te behouden?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Dit kabinet heeft een aantal stappen gezet. Het heeft niet achterover geleund. Daarover heb ik in mijn inbreng ook wat gezegd. Wat betreft die 3.000 leraren kan de heer Van Dijk zich misschien nog herinneren dat ik dat debat zelf begon met: «Kent u het verhaal van de 3.000 leraren? Die kwamen er niet allemaal.» Het geld is echter niet weg. Het geld is naar het onderwijs toe gegaan. In het voortgezet onderwijs zijn 1.500 leraren, jonge leerkrachten, netjes aangesteld. Dat geld was ook bedoeld om jonge mensen, die enthousiast van de lerarenopleiding komen en graag in het onderwijs willen werken, vast te houden en perspectief te kunnen bieden. In het primair onderwijs is het in een aantal gaten die er nog waren in de begroting, terechtgekomen. Daarom pleit de Partij van de Arbeid ook voor een forse extra investering in het onderwijs. Die is echt hard nodig. Laten we schouder aan schouder daarvoor gaan, want volgens mij hebben we daarbij samen een heleboel te winnen.

Een stevige investering in het vak van leraar en docent is noodzakelijk om het beste onderwijs mogelijk te maken. We willen leerkrachten meer ruimte en tijd geven om les te geven vanuit hun professionaliteit en passie. We willen voor hen ook meer waardering en een betere beloning. De kansen die ICT biedt voor meer differentiatie en minder werkdruk zouden wat ons betreft versneld een impuls moeten krijgen. Zou de Staatssecretaris of de Minister daarop willen reageren? Wat kunnen we doen om ICT-kansen meer te benutten? Dan hoeven we geen 30 opdrachtjes op maat te maken, maar is er automatisch meer uitdaging voor de kinderen die dat aankunnen en meer herhaling voor de kinderen die dat nodig hebben. Dan kunnen we 30 keer automatisch nakijken in plaats van dat alle schriftjes nagekeken moeten worden. Dan kunnen we 30 keer automatisch een rapport uit de computer laten rollen zodat de docent tijd krijgt om zijn rijke observaties op te schrijven. Dat is wat leraren leuk vinden en dat is waar het vak van docent om gaat. Zou de Staatssecretaris dit idee nader willen uitwerken?

Er gebeurt een hoop op de arbeidsmarkt voor leraren. Er is niet alleen sprake van kwantitatieve tekorten, maar ook van kwalitatieve tekorten. Gistermiddag ontvingen wij van de Staatssecretaris een brief over de nieuwe bevoegdheidscijfers in het voortgezet onderwijs. Die brief staat nu niet op de agenda, maar ik heb wel twee andere vragen. In 2014 is de motie-Van Meenen/Jadnanansing aangenomen die de regering verzoekt om te komen tot een verkort bijscholingsaanbod voor pabo-gediplomeerden om in de onderbouw van het vmbo les te kunnen geven. De Staatssecretaris heeft nu een knip gemaakt bij basisberoeps en kaderberoeps. In welke mate zijn scholen tevreden over de gemaakte afspraken? Wat vindt de Staatssecretaris van de door de VO-raad, Vereniging Hogescholen en de Onderwijscoöperatie voorgestelde regeling voor leraren in het praktijkonderwijs en vso, en voor leraren die lesgeven in brede brugklassen in het vmbo?

In het mbo kunnen vakmensen die uit de beroepspraktijk komen, heel waardevol zijn voor de aansluiting op de arbeidsmarkt. Zij hebben echter soms geen onderwijsbevoegdheid. Ze moeten dus vooral op het gebied van didactiek nog worden bijgeschoold. Voor onbevoegden staat de lerarenbeurs echter nog niet ter beschikking. Zou de Minister er iets voor voelen dit voor het mbo te wijzigen?

De Kamer heeft de regering met de motie-Grashoff/Ypma verzocht om voor 15 februari te komen met een plan van aanpak om tekorten in het onderwijs te voorkomen. Dit plan van aanpak verschijnt pas na dit algemeen overleg. Is de Minister bereid mijn punten ten aanzien van «meer mannen voor de klas», pabo's, minder werkdruk en meer waardering hierin mee te nemen?

De voorzitter:

Ik dank u zeer en geef het voorzitterschap weer aan u terug.

Voorzitter: Ypma

De voorzitter:

We schorsen de vergadering vijf minuten voordat we overgaan naar het lid Bruins voor zijn inbreng over zijn initiatiefnota.

De vergadering wordt van 14.30 uur tot 14.35 uur geschorst.

De voorzitter:

Wij zijn toegekomen aan de eerste termijn van de indiener van de initiatiefnota, collega Bruins.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Groepen van vier, wie het eerst het plafond aanraakt heeft gewonnen! Toen dat vorig jaar juni werd geroepen bij het eerste symposium Kerels voor de Klas, was er kabaal in de zaal. Alle mannen gingen op elkaars schouders staan en op de tafels staan. Binnen 8 seconden had de eerste groep het plafond aangeraakt. Ik zie dat hier niets gebeurt; misschien moet ik gewoon maar verdergaan met mijn bijdrage. Laten we het sowieso maar niet doen, want ik denk dat de beveiliging dat niet goed vindt.

Vorig jaar, in maart 2016, lanceerde ik mijn plannen voor meer kerels voor de klas. De reacties waren overweldigend. Ik kreeg veel steun uit het basisonderwijs, van de meesters maar opvallend genoeg juist ook van de juffen. Veel mensen uit het onderwijs herkenden het probleem. Weinig mannen op de werkvloer leidt tot een monocultuur. Monoculturen, zo weten we ook uit de top van het bedrijfsleven – ik noem de bankensector – zijn niet goed voor organisaties. Ook vanuit de pabo's kwamen veel reacties. Mannelijke pabo-studenten mailden mij dat ze de oproep als een steun in de rug ervaren.

Een bijzondere reactie kwam van de Hogeschool Utrecht, van de MOP'ers. MOP staat voor Mannen Op de PABO en is een studievereniging voor mannen. Eens in de twee maanden organiseren zij een zogeheten mannenmoment. Ze zijn al een tijdje bezig met acties en initiatieven om meer mannen naar de pabo te krijgen. Ik kom steeds meer van dit soort initiatieven tegen, zoals Rotterdam Meestert!, dat inmiddels is uitgebreid naar Arnhem Meestert!, Mokum Meestert! en nog veel meer. Ook zijn verschillende hogescholen betrokken bij Veel meer Meester!. De Christelijke Hogeschool Ede heeft het programma 100% meesterproof. Er gebeurt dus nogal wat.

Samen met MOP'ers uit Amersfoort organiseerde ik vorig jaar juni het eerste symposium, waar we op elkaars schouders gingen staan. Verschillende pabo's, studenten en experts waren die dag aanwezig, alsmede Leraar van het Jaar Wouter Siebers. We hebben ideeën verzameld en bestaande initiatieven op een rij gezet. Ook bijzonder was de bijdrage van Proefjes met Boefjes met een opvallend citaat: er is niets leukers dan dingen opblazen met kinderen in de buurt. Met de input van dat eerste symposium heb ik mijn initiatiefnota verder aangescherpt, waarna ik die afgelopen najaar formeel heb ingediend. Bij deze bijeenkomst heb ik geleerd dat er al heel veel initiatieven zijn. Kortom, het is niet de politiek die de leiding moet nemen. De politiek moet deze beweging van onderop, deze urban movement, mogelijk maken.

Tijdens de vervolgsymposia die zijn georganiseerd was dit ook het uitgangspunt. Zorg ervoor dat meesterinitiatieven gaan samenwerken en dat de beweging van onderaf uitbreidt. Dat geldt zowel voor de kleine meesterbewegingen die zijn begonnen op pabo's in het hele land als voor de grote landelijke meesterbewegingen, zoals Veel meer Meester! en het Meestert!-initiatief. De afgelopen maanden zijn deze bewegingen veel meer met elkaar in contact gekomen door het opgerichte platform Kerels voor de Klas. Dit is een van de concrete resultaten van de symposia die zijn georganiseerd naar aanleiding van de initiatiefnota. Ik vind het heel mooi om te merken dat er een nieuwe energie is ontstaan. Dit landelijke platform verbindt de verschillende initiatieven met elkaar en biedt mogelijkheden voor ontmoetingen en inspiratie. Dit is nog maar de start van wat nodig is om een echte verandering teweeg te brengen.

In oktober kwam een grote groep meesters naar de Kamer om een petitie aan te bieden. Dat was een petitie in de vorm van uitspraken van kinderen over hun meester. Ik houd een tekening omhoog van meester Wim uit Hoofddorp. U herkent hem vast wel; zo ziet een meester er uit! We hebben samen met een aantal collega's uit de commissie een grote groep meesters ontvangen. Ze hebben het parlement overmeesterd. Een deel van deze meesters zit vandaag op de publieke tribune. Het is ontzettend mooi om jullie te zien. Verschillende collega's hebben de plannen toen mogen horen en hebben de petitie, de grote stapel posters en de tekeningen van kinderen in ontvangst mogen nemen.

De afgelopen maanden is geregeld aandacht gevraagd voor de ontbrekende balans tussen juffen en meesters op de basisschool. Het probleem is al langer bekend, maar toch is het percentage mannen in het primair onderwijs de laatste jaren verder gedaald zodat het aantal meesters nu onder de 10% dreigt te duiken. Zonder nieuwe maatregelen zal deze trend zich de komende jaren doorzetten, want relatief veel mannen in het onderwijs zijn ouder dan 50. Er is dus relatief veel uitstroom, terwijl de instroom voor bijna 90% uit vrouwen bestaat.

Deze negatieve trend is deels te verklaren door het beperkte carrièreperspectief dat mannen hebben binnen het onderwijs. Hoewel het aanvangssalaris van leraren in Nederland behoorlijk goed is, is er weinig doorgroei mogelijk qua salaris en carrière. Mannen kiezen vaker voor een baan met maatschappelijk aanzien in een andere sector en voor een baan met meer doorgroeimogelijkheden. Dit is ook bekend in andere sectoren, zoals de zorg. Er dienen dus meer doorgroeimogelijkheden te komen voor leraren. De stappen die kunnen worden gezet in de salarisschaal dienen uitdagend te zijn en een significante verbetering van de huidige situatie. Het verschil tussen de LA- en de LB-schaal is gewoon heel erg klein, namelijk zo'n € 400 bruto per maand.

Ook het gebrek aan fulltimebanen doet het imago van het beroep geen goed. Op het symposium Kerels voor de Klas van vorig jaar november werd het gebrek aan fulltimebanen me heel duidelijk gemaakt. Veel mannelijke leerkrachten willen graag fulltime aan het werk maar worden beperkt in hun mogelijkheden door relatief veel kleine aanstellingen. Vrijkomende vacatureruimte moet door de werkgever worden aangeboden aan leerkrachten met een deeltijdbetrekking en reeds aanwezige leerkrachten met een vast dienstverband. Zo gaat het in de cao in het onderwijs. Ik denk dat serieus overleg nodig is om hierin flexibiliteit te krijgen. Er zijn extreem weinig vacatures die leiden tot een vaste fulltimeaanstelling in het onderwijs.

Ook op de pabo's is verandering nodig, maar er gebeurt de laatste jaren al veel. De heer Beertema noemde het eindeloos reflecteren. Ik zou het niet zo zwart-wit en extreem willen stellen, maar ik hoor wel degelijk van de meesters dat ze hun buik vol hebben van al dat evalueren en reflecteren. Meer diversiteit in onderwijsmethoden zou ik dan ook willen noemen als maatregel om te komen tot beter onderwijs en het beroep aantrekkelijker te maken voor mannen. Meer mannen in het onderwijs zal ook bijdragen aan het oplossen van het lerarentekort. We hebben «hij-instromers» nodig, mannen die bijvoorbeeld vanuit fysiek zware beroepen het onderwijs instromen. Deze mannen moeten we op een zodanige manier omscholen dat er zo weinig mogelijk hindernis is op het gebied van vrijstellingen en kosten, dus zo weinig mogelijk hindernis om het onderwijs binnen te komen. De kosten voor omscholing moeten omlaag. Het zou daarbij helpen als het UWV het vak basisschoolleraar op de kansenberoepenlijst zou zetten, want dan kunnen mensen een scholingsvoucher van het UWV krijgen.

Ik dank de Minister en de Staatssecretaris voor de uitgebreide en ook positieve reactie op mijn initiatiefnota. Het is goed om te lezen dat ook zij het probleem herkennen en erkennen. Ik zie ook dat er verschillende initiatieven zijn geweest van het ministerie om actie te ondernemen. Wel gebeurde dat veelal ad hoc. Er vindt dan een leuke actie plaats, maar die is op een gegeven moment ook weer afgelopen. Ik denk dat structurele aandacht van het ministerie nodig is. In de brief staat dat er al veel wordt gedaan en dat het al beter gaat, maar dat mag er niet toe leiden dat er niets nieuws gebeurt. Er moeten nu echt concrete acties komen. Ik hoop daar vandaag samen met de collega's toch een grote slag in te slaan.

Ik heb een aantal vragen aan de bewindspersonen. Ik hoor telkens dat het aandeel mannen op de pabo toeneemt. Dat klopt in percentage, maar dat komt vooral doordat de instroom enorm is gedaald sinds het invoeren van de rekentoets. Dat het percentage instromende mannen stijgt, komt dus doordat het totaalaantal instromers daalt. Er zijn gewoon jonge mensen die zich laten afschrikken door de rekentoets. In absolute zin gaat het aantal mannen er volgens mij niet op vooruit. Hoe verhoudt zich dat tot wat er de komende drie à vier jaar nodig is op de arbeidsmarkt? Volgens mij hebben we aantoonbaar een groot probleem in de komende drie jaar. Dat moet dan toch ook meteen leiden tot het plaatsen van dit beroep op de kansenberoepenlijst van het UWV?

Een andere vraag is misschien wat meer filosofisch van aard. Wellicht moet er eens op gestudeerd worden. Ik zie in de Algemene wet gelijke behandeling (AWBG) dat alleen vrouwen en etnische groepen mogen worden bevoordeeld bij gelijke geschiktheid. We mogen niet discrimineren op etniciteit of op geslacht, maar we mogen wel een voorkeursbehandeling geven als het een minderheid betreft. In de Algemene wet gelijke behandeling wordt echter alleen over vrouwen gesproken. Ik kan me voorstellen dat de bewindspersonen hier vandaag niet op kunnen reageren, want dit is een wetsfilosofische vraag. Biedt de Algemene wet gelijke behandeling voldoende ruimte voor schooldirecteuren om bij gelijke geschiktheid de voorkeur te geven aan een man? Volgens mij is dat niet zo, maar ik zou daar graag eens iemand op willen laten studeren.

Ik noem vier maatregelen die ik er vandaag concreet doorheen probeer te krijgen naar aanleiding van de notabehandeling. Ten eerste: de regering neemt het beroep basisschoolleraar op in de kansenberoepenlijst van het UWV, zodat er scholingsvouchers beschikbaar komen. Ten tweede zou ik graag zien dat de regering in overleg gaat met bonden en werkgevers om te komen tot afspraken over meer fulltimebanen. Hoe krijgen we die flexibiliteit in het onderwijs? Hoe maken we het loongebouw aantrekkelijker? Ten derde: structurele maatregelen voor het vergemakkelijken van zijinstroom. Men moet veel gemakkelijker vrijstellingen kunnen krijgen. Als je 40 bent en als zijinstromer naar het onderwijs wilt, moet jou dat eigenlijk niets kosten. We hebben namelijk onderwijzers nodig, zeker onderwijzers met levenservaring, als we willen gaan praten over bijvoorbeeld burgerschap. Als je 40 bent en politieagent bent geweest, kun je al evalueren. Je zou dan vrijstelling moeten krijgen van de evaluatiegroepjes of de reflectiegroepjes. Ten vierde: actieve ondersteuning bieden aan de landelijke beweging en een klein budget beschikbaar stellen voor deze meesterbewegingen, zodat die met massa kunnen uitbreiden naar landelijke groepen en elkaar kunnen ontmoeten en versterken.

Ik zal nu reageren op de opmerkingen van mijn collega's. De heer Van Meenen vroeg of we meer vrouwen in de leiding van het basisonderwijs moeten krijgen. Ja, dat denk ik wel. Ik denk dat dit een omgekeerd, maar wel eenzelfde probleem is. We hebben een bepaald cultuurbeeld van leiderschap en leidinggeven. Daarbij hoort onder andere dat je fulltime werkt. Je zou kunnen kijken naar mogelijkheden voor deeltijddirecteuren, deeltijdbestuurders of duobanen. Als je goed zoekt, moeten er toch ook vrouwen te vinden zijn die wel fulltime willen werken. Vaak is de directeur nu de enige man op school. Ik denk dat we mannen op de werkvloer nodig hebben en dat we vrouwen aan de top nodig hebben.

De heer Van Meenen betichtte mij van stereotypering. Ik heb nu juist geprobeerd om daarvan weg te blijven. Wetenschappelijk is er namelijk niet heel veel verschil tussen mannen en vrouwen. Wanneer we praten over mannelijke en vrouwelijke gedragingen, hebben we het eigenlijk over de stereotype gedragingen die we mannelijk of vrouwelijk noemen. Maar als je de profielen bekijkt, zijn mannen en vrouwen eigenlijk helemaal niet zo vreselijk verschillend. Met deze maatregelen proberen we ook te bereiken dat er een ander type vrouw voor de klas komt. Er zijn heel stoere juffen en heel zachte meesters. Ik zou dus echt willen wegblijven van het «je bent pas een echte man als je bier drinkt»-beeld van de meester. De meester is geen zeldzame diersoort die moet worden beschermd. Hij is ook niet altijd een gitaar spelende, motorrijdende held. Soms ook wel, maar dat geldt net zozeer voor juffen.

De heer Van Dijk noemde de hoge werkdruk als oorzaak van het feit dat zo veel leraren in deeltijd werken. Toch wil ik erop wijzen dat van de mannen die in het onderwijs werken, 70% in voltijd werkt en 30% in deeltijd, terwijl van de vrouwen die in het onderwijs werken, 20% in voltijd werkt en 80% in deeltijd. Dus het is ook echt een keuze van mannen en vrouwen. Vaak is «onderwijzeres zijn» de tweede baan in het gezin. Dat is hoe het in Nederland gaat. Ik denk dat daar een cultuurissue ligt waar de Minister, als Minister van emancipatie ook, alles van weet. Het kan dus wel wat met arbeidsvoorwaarden te maken hebben, maar het is ook een keuze. Als ik met de meesters in de meesterbeweging praat, hoor ik hen eigenlijk nooit klagen over werkdruk. Ze hebben gewoon een ontzettend leuke baan! Een groot deel van hen werkt fulltime en dat kunnen ze prima aan.

De heer Beertema waarschuwde mij om me niet in slaap te laten wiegen door de brief van het ministerie. Ik zie inderdaad dat het ministerie weinig concreets extra wil gaan doen. Ik hoop dat ik vandaag samen met de collega's een aantal dingen kan prioriteren en concreter kan maken om zo echt te laten zien dat we deze kwestie van meer mannen voor de klas serieus nemen.

Ik sta niet eens zo heel ver af van de heer Beertema als het gaat om zijn visie op de didactiek die ons de laatste twintig jaar is overkomen. Meer nadruk op kennisoverdracht; de meesters vragen meer kennis te krijgen waar ze in de praktijk wat aan hebben in het vak als leraar. Als we naar een andere pedagogiek gaan, een andere didactiek, krijgen we ook een ander type mensen voor de klas. Niet alleen maar meer mannen, maar ook een ander type mensen, die zich daardoor aangetrokken voelen. Ik noem het «meer diversiteit in onderwijspedagogiek». Dat klinkt wat neutraler dan hoe de heer Beertema het placht te formuleren.

De heer Duisenberg had het over carrièrepaden. Ik ben het helemaal met hem eens dat een carrièrepad niet mag betekenen dat je maar meteen stopt met lesgeven, zo van: je kunt eigenlijk alleen directeur worden en dan sta je niet meer voor de klas. Er is wel een functiemix, maar wat ik zou willen is dat er veel meer carrièrepaden komen, die ook salarisschalen hoger dan LA, LB openen. Dat gaat geld kosten. Dat begrijp ik. Ik hoop dat we in een volgende kabinetsperiode daar iets mee kunnen doen. Op dit moment is het carrièreperspectief vooral matig ten opzichte van andere maatschappelijke sectoren. Een man kan in een andere maatschappelijke sector heel gemakkelijk meer salaris krijgen, terwijl voor vrouwen het verschil in salaris met andere maatschappelijke sectoren niet zo groot is.

De heer Rog zei al dat slechts zes van de tien mannen na de pabo daadwerkelijk naar het onderwijs gaan. Ik denk dat het te maken heeft met het feit dat er weinig fulltimebanen zijn. Je kunt eigenlijk je gezin niet onderhouden van een parttimebaan. Ik denk wel dat we onze handjes mogen dichtknijpen als een man bereid is om vijf à zeven jaar in het onderwijs door te brengen en dan in een andere sector voort te gaan. Ook dat mogen we als een succes zien, maar dan moeten we ook op latere leeftijd mannen weten te trekken en vragen: ben jij bereid om vijf jaar lang even uit je maatschappelijke carrière te stappen en onze volgende generatie op te leiden? Zoals je Kamerlid wordt: je stopt even met je maatschappelijke carrière en je dient het volk. Vijf jaar lang, zeven jaar lang, en daarna kun je weer terug de maatschappij in, hoop je. Iemand met talent komt vast wel aan de bak in deze maatschappij! Maar zo zou je ook het onderwijs kunnen zien. Iedere man of vrouw moet toch ergens in zijn leven bereid zijn om de volgende generatie op te leiden? Het is zo eervol dat je dat mag doen. Dan stop je even met andere dingen en dan ga je dat even doen. Ik denk dat er heel veel, met name mannen, zijn, die rond hun veertigste zeggen: eigenlijk is er niets mooiers dan met kinderen omgaan en ze vertellen over wat ik in mijn leven geleerd heb. Dan heb je het ook over burgerschap, en ik kijk naar de heer Beertema. Burgerschap stop je niet in een lespakket. Burgerschap is dat wat we met z'n allen uitleven en voordoen op school, ouders en leraren en leerlingen samen.

Mevrouw Ypma had het over een stagevergoeding, een baangarantie, meer fulltimebanen. Ik denk dat heel goed zou zijn om de kloof tussen p.o. en vo te verkleinen. Ik besef ook dat dit miljarden kost. Ik zou wel eens een berekening willen zien van hoeveel dat kost. Dat zou wel eens 4 of 5 miljard op jaarbasis kunnen zijn. Maar misschien kunnen we een kleine stap zetten in de komende jaren, want ik ben er met mijn hele hart van overtuigd dat leraar op een basisschool zijn zwaarder is dan leraar zijn in het voortgezet onderwijs. Je hebt zo veel verschillende kinderen in de klas en je hebt zo veel talenten nodig om die bak kikkers bij elkaar te houden! Buitengewoon diep respect als je dat kunt. Daar hoort ook een bijbehorend salaris bij. Ik vond het een heel mooi idee van mevrouw Ypma, van de lerarenopleiding als tweede studie, betaald door de overheid. Ja, natuurlijk. Dat is eigenlijk iets waar we iedere volwassene toe moeten kunnen verleiden. Als je leraar wilt worden, moet dat kunnen zonder extra kosten. Ik ben heel benieuwd wat de bewindslieden daarvan vinden.

Kortom, ik dank de collega's voor de positieve houding tegenover mijn initiatiefnota. Ik hoop dat ik samen met de collega's concrete signalen kan meegeven aan de bewindslieden, dat we prioriteiten kunnen stellen en een aantal concrete acties kunnen formuleren wanneer we hiervandaan gaan.

De voorzitter:

Hartelijk dank, mijnheer Bruins. Ik zie twee interrupties. Eerst de heer Rog van het CDA. Gaat uw gang.

De heer Rog (CDA):

Dank aan de heer Bruins, die mooi met de breinaald door de bijlagen van de collega's is gegaan en ook zijn eigen idee nog eens voor het voetlicht heeft gebracht. Ik had in mijn bijdrage een vraag gesteld aan de bewindspersonen. Ik had gehoopt dat de heer Bruins daar ook op wilde reflecteren. Ik ben er zelf ook nog niet uit, maar als we met elkaar vinden dat we ook academisch geschoolde leraren in het basisonderwijs willen, hoe passen we dat dan in het loongebouw in? Heeft de heer Bruins daar een gedachte over? Zouden we daar een schaal aan moeten koppelen? Zouden we dat op een andere manier kunnen stimuleren? Heeft hij daar ideeën over?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik dank de heer Rog voor deze vraag. Ik heb daar inderdaad iets over opgeschreven. Als je academici wilt trekken, jazeker, dan moet je ook iets aan het salaris doen. Dan moet je ook verder gaan dan LA, LB. Maar academici, en ook niet-academici, worden niet alleen getrokken door salaris. Als iemand een leuke baan heeft, klaagt hij niet over zijn salaris, heb ik van mijn vader geleerd. Als je een leuke baan hebt, vind je je salaris wat minder belangrijk. Toch moeten we het openen van LC en verder serieus overwegen. Maar belangrijker is dat academici de uitdaging voelen om te blijven ontwikkelen, om te blijven werken aan zichzelf en om carrièrepaden te vinden waar je telkens nieuwe dingen kunt leren. Wat ik merk en hoor van de meesters, is dat er in het onderwijs al veel meer autonomie is dan we denken. Je kunt veel meer ruimte pakken dan veel leraren doen. Als zo'n meestergroep met lef eens op een school rondkijkt, kan die de boel aardig op stelten zetten. Die ruimte pakken, is wat academici willen. Je zou aan een heel ander type banen kunnen denken. Als academicus zou je bijvoorbeeld regionaal expert kunnen zijn op het gebied van ICT- en techniekonderwijs, op het gebied van gedragsproblematiek of op het gebied van passend onderwijs met een functiebeperking. Als jij daarin gespecialiseerd bent, kun je je dienstverlenend opstellen naar allerlei scholen in de omgeving. Ik zie dat dat op dit moment vooral gebeurt door bureautjes, die een hoop subsidiegeld opmaken. Als wij willen dat het geld in de klas terechtkomt, zouden we kunnen kijken of de leraren zelf, die een groot deel van de tijd gewoon voor de klas staan, regionaal expert zouden kunnen zijn en een deel van hun werkweek zouden kunnen besteden aan het ondersteunen van andere leraren die met specifieke problematiek worstelen. Zo iemand is voor mij een LC'er.

De heer Rog (CDA):

Ik deel de gedachte. Daarom breng ik het punt ook op. Tegelijkertijd is het lastig, zo blijkt als ik met academische leraren spreek. Ze worden niet aangenomen op scholen, omdat ze eigenlijk wel verwachten dat ze op z'n minst in LB of LC terechtkomen en de school dan toch liever kiest voor een LA-inschaling en dus vaak iemand met een pabo-opleiding. We hebben met elkaar een functiemix afgesproken met 36% LB en 2% LC, of 40% LB. Dus die LC-schaal is er. De vraag die zich nu opdringt is of je daarin moet sturen vanuit de overheid. Ik heb zelf het antwoord ook nog niet. Ik denk wel dat we daar als politiek een antwoord op moeten gaan vinden, want op dit moment hebben deze leraren een groot probleem, want ze zijn wel academisch opgeleid, maar krijgen geen baan.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Volgens mij valt of staat dit met leiderschap in het onderwijs. Als leider van een school moet je een goed team om je heen bouwen. Een goed team kost ook geld. Uiteindelijk zijn hier dus de financiën de beperkende factor. Maar als ik zie dat het tarief voor een kind op het primair onderwijs, uit mijn hoofd, € 6.100 per kind is en er zitten 30 leerlingen in een klas, dan heb je dus per klas € 180.000. Dat kost een klas. Ik maak me sterk dat de gemiddelde leraar geen € 180.000 per jaar verdient. Sterker nog, laat het modaal zijn, € 30.000. Werkgeverslasten erbij; dan kom je op € 45.000 max. Waar gaat die andere € 135.000 naartoe? Daar ben ik eigenlijk heel erg benieuwd naar. De Rekenkamer kan het me niet melden. De inspectie kan het me niet melden. Waar gaat die andere € 135.000 nou precies in zitten? Ik denk dat daar financiële ruimte zit om meer geld in de klas te krijgen, salarissen te verhogen, en dingen op de een of andere manier efficiënter te krijgen. Dan moet er maar minder naar bureautjes, adviseurs, consultants, ad-interims en WW-pools, maar op een of andere manier moet dat geld in de klas terechtkomen. Dan kunnen die salarissen omhoog en dan kunnen we ook academici een prachtige carrière in het onderwijs bieden.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik vind het een heel interessante discussie tussen de heren Bruins en Rog. De heer Bruins brengt heel relevante punten op en de heer Rog stelt relevante vragen. Dus er ligt hier wel degelijk een groot onderwerp en dan niet alleen voor de politiek, maar met name voor de politiek en het onderwijsveld samen. Ik denk persoonlijk dat we daar wel een rol in hebben te spelen, net zoals dat ooit in 2007, 2008 is gestart toen de functiemix werd gelanceerd.

Ik heb aan de heer Bruins een vraag om toch nog even duidelijker te krijgen waar hij aan denkt. Uit zijn beantwoording van mijn eerdere vragen leek het met name te gaan over het openstellen van schalen. Ik ga er graag specifieker op in. Zijn voorbeeld van de regionaal expert sprak mij aan. Ik pak even drie feiten uit de enquête van het CAOP. Ten eerste vindt 85% van de leraren werken met een team met een diversiteit aan specialisten beter dan werken met een lerarenteam met alleen allrounders. Ze geven tegelijkertijd aan dat hier in de praktijk heel weinig ruimte voor is en dat het heel weinig wordt aangemoedigd. Ten tweede beoordeelt een derde van de mensen in het p.o. en vo het carrièreperspectief als slecht en een derde als matig. Ten derde vragen leraren en schoolleiders aandacht voor carrièrepaden in goed leraarschap. Is de heer Bruins het met de VVD eens dat er een vervolg moet komen op de functiemix, waarbij je dus net zo goed een loopbaanpad moet kunnen vinden als de expertleraar of misschien wel de innovator van onderwijsmethoden en dat dat evenveel perspectief zou moeten kunnen geven als het vrij monomane loopbaanpad van leraar, die daarna schoolleider of directeur zou kunnen worden? Dan zou je dus echt moeten kijken naar het loongebouw en echt die oude functiemix herzien.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik denk dat er echt een wereld te winnen valt als we leraren de kans geven om zich te specialiseren en tegelijkertijd voor de klas te blijven staan. Bij dat soort regionale experts gaat het heel vaak om mensen die zijn gestopt met lesgeven. Het lijkt mij een prachtige combinatie om les te geven én gespecialiseerd te zijn in een bepaalde tak van sport. Je krijgt dan plezier in je werk, je ziet ook weer eens iets anders en je komt ook eens op andere scholen. Ik ben inderdaad van mening dat de functiemix daarvoor moet worden herzien en dat we het gehele loongebouw moeten doorlichten. Ik zou het heel goed vinden als bonden, werkgevers en PO-Raad hiermee aan de slag gaan: hoe zou een nieuw loongebouw eruit kunnen zien en hoe bouw je daar dit soort regionale experts in, die tegelijkertijd een groot deel van de week – laten we zeggen: zeker halftijds – voor de klas blijven staan? Ik ben zeker bereid om samen met de VVD het voortouw te nemen om maatregelen te nemen waarmee de eerste stappen op die weg worden gezet.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik ben blij met dit antwoord.

De heer Beertema (PVV):

De heer Bruins maakt een mooie rekensom en maakt heel inzichtelijk hoe de lumpsum werkt: € 30.000 modaal, met werkgeverslasten erbij € 45.000, en in totaal praten we toch over € 180.000. Ik kan hem meteen meegeven waar het verschil in zit, namelijk in wat wij altijd «de schil rond het onderwijs» noemen. Juist de SP en wij hebben er altijd voor gepleit om de lumpsum in twee delen te verdelen: 20% voor «het gedoe» – voor die schil, huisvesting en noem maar op – en 80% voor het primaire proces. Met «het primaire proces» bedoelen wij alles wat direct gerelateerd is aan lesgeven. Ik kan mij niet helemaal herinneren hoe de ChristenUnie daar altijd over heeft gestemd, maar zowel de SP als de PVV heeft hierover tal van moties ingediend. We kregen daarvoor nooit de handen op elkaar. Ik begrijp nu dat we de heer Bruins aan onze kant kunnen vinden.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Als ik de politieke geschiedenis bekijk, zie ik een beetje een golfbeweging. In het ene decennium komen er veel losse geoormerkte potjes en verandering. Dan moeten veel mensen op het ministerie al die potjes in de gaten houden. Daarna is er weer een beweging om meer via de lumpsum te doen, in feite om administratieve lasten te voorkomen. De laatste keer dat de lumpsum werd verhoogd, was de ChristenUnie daar voorstander van. Wij zijn sowieso voorstander van meer geld voor het onderwijs. Tegelijkertijd is verantwoording wel nodig. De natuurlijke houding van de ChristenUnie is dus: leg de autonomie bij de scholen en plaats zo weinig mogelijk schotten tussen de potjes, omdat de ene school de andere niet is. Alle scholen zijn verschillend. Je weet dus niet precies hoeveel de ene school echt nodig heeft voor huisvesting en hoeveel de andere school daarvoor nodig heeft. Daar moet je in zekere zin vrij in zijn. Dat ontslaat je echter niet van een gedegen verantwoording. Ik zou mij best kunnen voorstellen dat je richtlijnen opstelt met als strekking dat het logisch is om x% te hebben voor een bepaalde schil, huisvesting of wat dan ook en om daarbij «comply or explain» te hanteren, in de zin van: waarom geeft u zo veel aan huisvesting uit? Het antwoord kan bijvoorbeeld zijn dat het schoolgebouw heel oud is. Wanneer wordt het dan efficiënter om te verhuizen naar een nieuw schoolgebouw in plaats van telkens de lekkende regenpijp te repareren? Dat moet professioneel bestuurd worden en daar moet je je over kunnen verantwoorden. Het «comply or explain»-principe zou ik daarbij dus wel willen hanteren, maar in principe ga ik voor vrijheid voor scholen.

De heer Beertema (PVV):

Die vrijheid van scholen staat natuurlijk voorop. Die 80:20 is ook geen heilig gegeven. «Comply or explain» is een prachtig principe, maar het gaat om een principe. Ik merk aan de bewoordingen van de ChristenUnie dat zij toch wel degelijk in onze richting beweegt. Daar ben ik blij mee.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik wil hierop aansluitend ook een vraag stellen. Er is vaak gedacht en gezegd dat de invoering van de lumpsumfinanciering, het vrij besteedbare budget, tot minder bureaucratie en rompslomp zou leiden. Is de heer Bruins het daarmee eens? Ik hoor maar al te vaak van bestuurders dat zij juist in dit systeem gek worden van alle verantwoordingslast achteraf. Zij moeten elke euro verantwoorden.

De voorzitter:

Heeft dit alleen met kerels te maken?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dat heeft uiteindelijk natuurlijk te maken met hoe je dat geld bij de juiste mensen krijgt. In plaats van dat je het vooraf doet, waar de heer Beertema ook een beetje op zinspeelde, kan het geld ook voor iets worden bestemd, waarna het verder niet meer verantwoord hoeft te worden. Ziet de heer Bruins dat ook?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik hoor klachten over administratieve lasten, maar ik ben echt de hele keten langsgegaan. Ik begon bij leraren. Die klagen over administratieve lasten en zij zeggen: dat moet zo van mijn directeur. De directeur zegt: dat moet zo van de inspectie. De inspectie zegt dat zij niet méér doet dan wat haar wettelijk wordt opgedragen. De Staatssecretaris zegt: doe alsjeblieft niet méér dan wat nodig is om kwalitatief goed onderwijs te geven; als iets daar niet aan bijdraagt, moet je dat niet doen. Dan is de cirkel voor mij rond. We zitten in een systeem. We willen dit allemaal niet, maar laten we eens met z'n allen bekijken of we dit systeem zichtbaar kunnen maken en kunnen aanpakken, want ook de Staatssecretaris wil niet dat de schooldirecteuren knettergek worden van de verantwoording. Iedereen is eigenlijk heel redelijk in de verwachtingen over de verantwoording, maar ergens zit er een «zeur» in het systeem waar we vanaf moeten. Daar helpen kerels in de klas zeker bij, want zo'n kerel zegt: ik vertik het gewoon! Dat is eigenlijk best weleens lekker om te horen in zo'n organisatie.

De voorzitter:

Ik onthoud mij even van kritiek.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik concludeer dat ik hier goede perspectieven zie.

De voorzitter:

We gaan naar de beantwoording door Onze Minister van Onderwijs.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik dacht in het begin van dit debat nog even dat ik in een verkiezingsdebat terecht was gekomen en dat de Kamerleden ons helemaal niet nodig hadden. Misschien is dat voor een deel ook zo, maar naarmate het debat vorderde, ging het naar mijn idee meer over alle dingen waar wij, regering en Kamer, samen voor staan. Misschien zijn wij het niet altijd direct eens over de oplossingen, maar wel over de vraag waar problemen zitten en volgens mij ook over de vraag waar de richtingen zitten. Daar zijn veel interessante suggesties over gedaan. Om te beginnen complimenteer ik de heer Bruins voor zijn initiatiefnota. Ik kom straks terug op het thema daarvan, dat mij zeer na aan het hart ligt, maar eerst heb ik een paar algemene opmerkingen.

We hebben het over de kwaliteit en de toewijding van de Nederlandse leraar. Wij weten volgens mij allemaal dat de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs door de leraar wordt gemaakt, dat er dag in, dag uit echt kleine wonderen verricht worden en dat leraren wissels kunnen omzetten in het leven. Gepassioneerd daarover spreken is echter niet genoeg. Dat hebben wij aan het begin van onze periode ook geconstateerd. Daarom hebben wij gezegd dat er veel meer samenhang zou moeten komen in het hele beleid met betrekking tot leraren. Op grond daarvan hebben we de Lerarenagenda gemaakt. Volgens mij hebben wij nu voor de derde keer een integrale rapportage naar de Kamer gestuurd.

Ik moet zeggen, ook tegen de heer Van Dijk, dat ik er toch wel trots op ben dat wij de afgelopen jaren de positie van de leraar echt verder versterkt hebben, hoewel ik niet wil weglopen voor problemen, want ik zie dat die er zijn. Ik besef ook dat het werk nog niet af. In het p.o. dreigt een lerarentekort, een veel groter tekort dan we tot voor kort dachten. In het vo werken leraren vaker in teams, maar gaat deze cultuuromslag eigenlijk niet snel genoeg. In het mbo vraagt de huidige samenleving om leraren die op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen in de beroepspraktijk en om meer uitwisseling met het bedrijfsleven. Ook op dat punt hebben wij grote vorderingen gemaakt, maar ook daar zien we nieuwe problemen.

Bovenal wil ik echter vaststellen dat Nederland beschikt over goede leraren en dat zij de Nederlandse onderwijskwaliteit dagelijks hooghouden. Ik denk dat wij dat allemaal kunnen zien in de internationale surveys die wij krijgen, bijvoorbeeld van de OECD, en dat wij dat ook kunnen afleiden uit de inspectierapporten en uit alle afspraken die wij steeds in het kader van de Lerarenagenda's maken. Denk bijvoorbeeld aan de sectorakkoorden, waarin wij sectorspecifieke afspraken hebben gemaakt, onder andere over de scholing en bijscholing van leraren. Die afspraken zijn vaak ambitieus. De lat ligt dan ook best hoog. Vandaag kijken wij terug, maar wij kijken ook vooruit om te bezien wat er verder nodig is.

Wij mogen dus best trots zijn op wat er allemaal goed gaat, maar er past ons ook bescheidenheid, want in Nederland werken meer dan 250.000 leraren. Zij werken binnen structuren en culturen die zich de afgelopen decennia hebben gevormd. Hoe ambitieus een bewindspersoon of de Kamer ook kan zijn – ik beluister ongeduld bij de Kamerleden en ik zie dat zij ambitieuze doelen hebben; die zijn mij ook niet vreemd – je moet het doen op een manier die ook voor leraren aanvaardbaar is en zij moeten daarin hun eigen professionaliteit kunnen blijven ontwikkelen. Daarom ben ik blij dat ik hier vandaag niet heel wilde ideeën heb gehoord om alles helemaal, 180 graden, te draaien. Dat zou voor leraren immers vreselijk zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat wij stimuleren, kaders stellen en goede wetten maken, maar dat moeten wij samen met de leraren doen.

Ik voelde mij zeer aangesproken door de opmerking van de heer Bruins over diversiteit: het moet een soort urban movement worden. Dat vind ik heel erg mooi. Dat is volgens mij precies wat wij ook wilden. Daarom hebben wij vanaf het begin niet alleen met de koepels gesproken, maar juist ook met individuele leraren en met kleine groepen leraren, bijvoorbeeld met een groep jonge leraren, die vaak heel erg inspirerend zijn. Alles wat wij doen, moet eigenlijk ten dienste staan van die bewegingen die van onderop vorm krijgen. Natuurlijk doen wij dat als regering ook met bestuurders en met bestuurlijke partijen, want die heb je nodig. Vervolgens moet je wel proberen om dat weer samen te doen en door de ketens heen. Als ergens institutionele belangen doorbroken moeten worden, is dat immers bij de doorlopende lerarenleerlijn tussen de hbo- en wo-instellingen, waar zij opgeleid worden, en p.o., vo en mbo, waar leraren komen te werken, en soms ook tussen de verschillende onderdelen aan beide kanten. Wij voelen die gezamenlijke verantwoordelijkheid dus ook heel erg. Het is ook een gedeelde verantwoordelijkheid, omdat alleen een gehele keten die verandering kan bewerkstelligen.

Soms lukt dat; denk aan het voorbeeld van de pabo-leerkracht, die nu na het volgen van een versnelde opleiding les kan geven in het deel van het vmbo. Daar zal de Staatssecretaris straks uitgebreider op ingaan. Denk ook aan opleiden in de school, waar opleiding en begeleiding veel beter op elkaar aansluiten. Dat vind ik een heel mooi voorbeeld; daar zal ik straks naar aanleiding van de vragen van de heer Duisenberg uitgebreider op ingaan. Dat zijn positieve effecten, die wij kunnen vergroten als wij over de institutionele grenzen heen kijken. Dat is voor mij een heel belangrijke opdracht, bijvoorbeeld bij de gelijkekansenagenda, maar ook op dit punt. Ik zeg daar gelijk bij dat ik zeker weet dat ook mijn opvolger nog heel veel werk aan deze opdracht zal hebben.

Dat was de algemene inleiding. Verder zal ik ingaan op de kwaliteit van de opleidingen, de instroom van leraren, diversiteit en samenwerking van opleidingen en scholen, ook bij het opleiden voor het beroepsonderwijs. De Staatssecretaris zal onder andere ingaan op Begeleiding Startende Leraren (BSL), het plan van aanpak ten aanzien van het lerarentekort, professionalisering en bevoegdheden en bekwaamheden.

De heer Van Meenen (D66):

De Minister wijdt natuurlijk mooie woorden aan het leraarschap en aan de Lerarenagenda en zij stelt dat onder het bewind van haar en de Staatssecretaris de positie van de leraren is versterkt. Mijn vraag is oprecht waaraan een leraar die nu vijftien of twintig jaar in het onderwijs werkzaam is, kan merken dat zijn of haar positie is versterkt. Misschien zie ik dat niet, maar ik ben benieuwd wat de Minister en de Staatssecretaris aanmerken als een zichtbare positie van die positie. Waar zit «m dat in? Daar krijg ik graag iets meer helderheid over.

Minister Bussemaker:

Ik heb het over het hele traject, van kiezen voor een lerarenopleiding tot de leraren die al heel lang in het vak zitten. Waar zien we dit in? Dit zien we onder andere in de waardering en de accreditaties van de lerarenopleidingen. Zowel de eerste- en tweedegraadsopleidingen als de pabo's zijn de afgelopen jaren positief beoordeeld. De kwaliteit is heel sterk toegenomen. We zien dit ook in het feit dat beginnende leraren veel en veel beter begeleid worden dan een aantal jaren geleden. We zien dit ook in het feit dat we onder andere via de sectorakkoorden afspraken hebben gemaakt over de professionalisering van docenten. Daar hebben wij ook heel veel middelen voor uitgetrokken. De Staatssecretaris heeft sectorakkoorden gesloten voor p.o. en vo en ik heb met het mbo kwaliteitsafspraken gemaakt. Het overgrote deel van die middelen, meer dan 300 miljoen, gaat naar professionalisering van docenten. Ik zie dat er, ook in het kader van die beweging, allerlei initiatieven ontstaan, zoals de Stichting LeerKRACHT maar ook andere initiatieven. Leraren nemen op scholen het initiatief om zelf met elkaar aan de slag te gaan. Misschien gebeurt dat niet met revolutionaire ideeën, maar het doel is wel om het onderwijs stapje voor stapje dag in, dag uit te verbeteren. Dat zijn de bewegingen die ik zie. Dan heb ik het nog niet eens over het lerarenregister, over het feit dat voor het eerst sinds heel veel jaren de leraren van de nullijn af zijn gekomen, de inzet van de functiemix en de versterking van de medezeggenschap. Kortom: dat zijn allemaal onderdelen die wat mij betreft bijdragen aan de verbetering van de positie van de leraar. Ik zeg niet dat het nu allemaal ideaal is. Nee, ik begon met de opmerking dat wij ook nog heel wat uitdagingen te gaan hebben. We zijn er nog lang niet. Intussen zien we ook weer nieuwe problemen op ons afkomen. Daar loop ik ook niet voor weg.

De heer Van Meenen (D66):

Ik zal de Minister niet vragen om de lijst van dingen die zij nu heeft genoemd, af te pellen om aan te geven wat de leraar daar precies aan heeft gehad. Het feit dat de lerarenopleidingen zijn verbeterd, is heel fijn – als dat zo is – maar wat merkt een leraar die al vijftien jaar voor de klas staat daarvan? Natuurlijk zijn er scholingsmogelijkheden gekomen, maar dat is op zich geen verbetering van de positie van de leraar. Dat zijn dingen die je gewoon naast je werk kunt doen. Als wij onderzoeken wat leraren als problemen ervaren, blijkt het daarbij te gaan om de werkdruk, onder andere veroorzaakt door het passend onderwijs, waar leraren onvoldoende op voorbereid zijn, en ook om de salariëring en de nullijn. De leraren zijn nu van de nullijn af, maar de pensioenpremie stijgt en wordt niet gecompenseerd; ja, wel voor de werkgevers maar niet voor de docenten. Zij zitten feitelijk weer ongeveer op de nullijn. Ik wil dus meer concretere dingen van de Minister en straks misschien ook van de Staatssecretaris horen: wat ervaart de docent van 40 jaar, die 15 jaar of langer voor de klas staat, in zijn dagelijkse werk van een versterking van zijn positie?

Minister Bussemaker:

Ik vind dat de heer Van Meenen een heel raar beeld van de leraar schetst, want volgens hem is er blijkbaar maar één soort leraar, die al vijftien jaar in het vak zit. Ik zie leraren in alle vormen en maten.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, een punt van orde.

Minister Bussemaker:

Mijn antwoorden gingen ook over het geheel, waar ik nu zie dat de positie van leraren is versterkt. Dat begint bij het allereerste begin, namelijk al bij de instroom bij de lerarenopleidingen. Wie komen daarop af, wie trek je daarnaartoe en hoe zorg je ervoor dat je hen daar voorbereidt op goed onderwijs? Dat loopt door tot de leraar die misschien na 40 jaar in het vak weer nieuwe uitdagingen ziet.

De heer Van Meenen (D66):

Even een punt van orde: ik stel een vraag. De Minister kan er wel voor kiezen om die vraag breed te trekken tot aan iemand die nog moet besluiten dat hij leraar wordt, maar ik heb het over de leraar die gewoon elke dag voor de klas staat en die nu een aantal jaren in het onderwijs werkt. Wat merkt die leraar van een versterkte positie? De Minister noemt allerlei dingen: als je naar de lerarenopleiding gaat, word je beter opgeleid en dan krijg je misschien een beetje extra geld. Nee, het gaat om deze gemiddelde leraar. Dat zijn de leraren die wij hier in Nederland voor de klas hebben staan. Precies met betrekking tot die door mij genoemde groep wil ik nu van de Minister horen hoe hun positie is versterkt.

Minister Bussemaker:

Mag ik toch nog over mijn eigen woorden gaan? Ik begon met de opmerking dat de positie van leraren in het kader van de hele Lerarenagenda – ja, die is breed – versterkt is en dat ik ook niet wegloop voor problemen, maar mag ik zelf kiezen waar ik die verbeteringen zie? Daar heb ik een heleboel voorbeelden van genoemd. Ik wil er best nog een paar noemen, maar ik wil u ook even corrigeren, want de leraren zijn wel van de nullijn af. Dat het nog niet rond is met de pensioenpremie en wat die doet voor leraren, komt doordat er nog geen cao is. Dat komt dus niet doordat het kabinet dat verordonneerd heeft. Mag ik u aangeven dat ook leraren die al langer lesgeven, er baat bij hebben dat nieuwe collega's goed zijn opgeleid en taken kunnen overnemen en dat leraren onderling meer aan peerreview gaan doen, waardoor zij meer bijleren en ook meer van elkaar leren? Wij zijn ook bezig met nieuwe carrièremogelijkheden. Dat gaat niet van de ene op de andere dag. Een heel belangrijke doelstelling is juist om er voor de gemiddelde leraar, over wie u het zo graag hebt, voor te zorgen dat er nog een andere mogelijkheid is dan bijvoorbeeld terechtkomen in het management. We maken promotiebeurzen voor leraren en we hebben de lerarenbeurs, zodat zij een masterdiploma kunnen halen en kunnen promoveren. Wij proberen ook Eerst De Klas te stimuleren, zodat ook duale carrières mogelijk zijn, ook al gaat dat af en toe nog best moeizaam.

Dit zijn allemaal manieren om ook de positie van die leraren te verbeteren. Waar er werkdruk is, moeten we die bespreekbaar maken. We hebben een hele administratievelasten- en werkdrukagenda gemaakt. De woorden van de heer Bruins waren mij dus uit het hart gegrepen. Het is ontzettend irritant dat wij allemaal – de regering, de inspectie, schoolbesturen en schoolkoepels – zeggen dat wij die administratie niet willen en dat wij er met elkaar niet in slagen om dat goed te doen. Wij zijn drie jaar geleden met een hele stofkamoperatie begonnen, juist met docenten zelf. Een van de lessen die daaruit naar voren kwamen, was dat er ontzettend veel misverstanden zijn over wat er nu eigenlijk wel mag en wat niet mag. Wat doet de inspectie nu? De inspectie gaat overal naar scholen en naar conferenties. Ik was bij de Nationale Onderwijs Tentoonstelling. Volgens mij was de inspectie daar wel met tien of vijftien mensen, gewoon om op individueel niveau leraren, schoolbestuurders en wie dan ook te informeren over wat er wel mag en wat er niet mag. Het oplossen van alle problemen is niet binnen een maandje geregeld, maar ook de door de heer Van Meenen genoemde gemiddelde leraar heeft er al heel veel van gemerkt dat we dit stap voor stap met elkaar doen. Als deze lijn wordt doorgezet, zal die leraar hier ook de komende tijd nog heel veel meer van merken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

De Minister begint over de werkdruk. Dat is natuurlijk een hot item. Uit grondig onderzoek blijkt dat leraren in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs structureel zes uur per week overwerken. Vindt de Minister dit aanvaardbaar?

Minister Bussemaker:

Ik heb net gezegd dat de werkdruk bespreekbaar moet zijn. We moeten bekijken hoe je die kunt beperken. Dat kan voor een deel door vermindering van de administratieve lasten en voor een deel ook door te praten over wat zinvol is en wat als zinvol wordt ervaren door docenten. Ik noem nog één ding dat in dit kader ook een belangrijke verandering is en dat we mede dankzij een initiatiefwet van een deel van de Kamer hebben kunnen bewerkstelligen, namelijk het nieuwe toezicht van de inspectie. De heer Van Meenen verwees daarnaar en ik denk dat we het daar met elkaar over eens zijn. Dit gaat niet zozeer over minder administratieve lasten als zodanig, maar dit kan wel heel goed leiden tot het gevoel van minder administratieve lasten, omdat men veel meer eigenaarschap voelt. Ook ICT kan daaraan bijdragen, maar ik heb ook aangegeven dat de Staatssecretaris zal ingaan op de concrete vragen over p.o. en vo. Hij zal hier straks dus vast op terugkomen.

De heer Jasper van Dijk (SP):

We krijgen wel een hele reeks aan maatregelen en zaken, maar geen antwoord. Vindt de Minister het aanvaardbaar dat de gemiddelde leraar in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs structureel zes uur per week overwerkt, ja of nee?

Minister Bussemaker:

Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat de Staatssecretaris, die over het p.o. en het vo gaat, uitgebreid zal ingaan op die concrete cijfers. Ik heb u aangegeven dat het er ook van afhangt waar die zes uur vandaan komt en hoe je die kunt aanpakken, maar in algemene zin zeg ik dat structureel overwerk natuurlijk niet past. Dat geldt overal. Mensen moeten hun werk kunnen doen, maar als zij het gevoel hebben dat zij het werk niet aankunnen, bijvoorbeeld omdat zij denken dat zij van de inspectie, van de Staatssecretaris, van mij of van wie dan ook dingen moeten doen die zij eigenlijk niet hoeven te doen, moet je het probleem wel op een heel andere manier bespreken dan door dit door ons structureel in te laten calculeren. Daar moet het gesprek over gaan en daarom ga ik nu naar het blok waarmee ik wilde beginnen, namelijk de lerarenopleidingen, zodat u de antwoorden krijgt van degene die daarvoor de voorbereiding heeft getroffen.

Ik zei al dat de lerarenopleidingen vooruit zijn gegaan. De heer Van Meenen zei: dat zegt de Minister wel, maar ik weet niet of dat zo is. Ik kan vertellen dat afgelopen jaar de tweedegraadslerarenopleidingen als laatste in de rij zijn geaccrediteerd door de NVAO (Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie). Dat is belangrijk, want daarmee zijn nu alle lerarenopleidingen inhoudelijk op orde. Dat vind ik een winstpunt, dat wij de afgelopen jaren hebben bereikt. De studententevredenheid neemt toe bij alle lerarenopleidingen. De student kan daarmee rekenen op een gedegen programma en een uitdagende opleiding.

Ik zie hierbij nog twee voorname uitdagingen: de voorbereiding op de beroepspraktijk en de basis die tijdens de opleiding wordt gelegd voor een doorgaande professionalisering, want die begint daar natuurlijk al, ook met burgerschap in de opleiding. De Kamerleden gaven zelf al aan dat burgerschap een ontzettend belangrijk onderdeel is van de school. Dat betekent ook: leren om samen te leven. De Kamer heeft daar brieven van ons over gekregen. Ik verwijs daarbij bijvoorbeeld naar de rapportage die Margarith Kleijwegt op mijn verzoek heeft gemaakt. Die rapportage gaat niet zozeer over het leren van burgerschap als over de segregatie en op school gedeelde werkelijkheden, die mij enorm veel zorgen baren. In het kader van gelijke kansen hebben we het over sociale netwerken en verbindende functies gehad. Gisteren heeft de Kamer onze brief gekregen over burgerschap als opdracht van scholen, ook in het curriculum. Als ik het goed heb, gaan wij daar op zeer korte termijn de discussie met elkaar over aan.

Dit betekent dat leraren voorbereid moeten zijn op deze lastige en brede opdracht en dat persoonsvorming en socialisatie van leerlingen en studenten dus goed in het curriculum van de lerarenopleiding moeten zitten. Daarom ga ik binnenkort samen met Margarith Kleijwegt een bijeenkomst organiseren als vervolg op de discussie over twee werkelijkheden om te bekijken hoe we bildung en burgerschap ook in de lerarenopleidingen de plek kunnen geven die zij verdienen.

De instroom in de lerarenopleidingen blijft natuurlijk onze aandacht nodig hebben, ook in het kader van de tekorten die eraan zitten te komen. Een van de betere oplossingen is natuurlijk om meer studenten naar de pabo en de andere lerarenopleidingen voor tekortvakken te krijgen. We hebben de eisen bij de pabo's bewust aangescherpt. Ik ben blij dat de uitval na het eerste jaar scherp afneemt en dat de instroom in de pabo weer toeneemt; dat heb ik de Kamer recentelijk laten weten. Ik ben ook blij dat we bij de daling van de uitval in het eerste jaar zien dat met name het studiesucces onder voormalige mbo-studenten is toegenomen. Zij lopen nu gelijk op met havisten. Dat is een prestatie van formaat van de mbo'ers. Van de mbo'ers en de havisten die vorig jaar begonnen aan de pabo, zit 71% nu nog steeds in de opleiding. Vorig jaar was dat 55% en 65%. Daar is dus echt voortgang geboekt. Ik ben ook blij met het verbeterde studiesucces van niet-westerse allochtone studenten. Van die groep is 63% na het eerste jaar op de pabo gebleven, terwijl dat voorheen slechts 39% was. Dat is goed voor de diversiteit, waar ik later nog op terugkom, maar ook voor de kwaliteit, want we lossen het dreigende lerarentekort niet op met die instroom, maar tegelijkertijd wil ik niet tornen aan de kwaliteitsslag die we gemaakt hebben. Daar wil ik aan vasthouden. Als het aantal instromenden nog onvoldoende is, moeten we daar maatregelen voor nemen.

Ik zei al dat we in het kader van Eerst De Klas projecten doen, met name voor talentvolle studenten en zij-instroom, hoewel ik eerlijk zeg dat de resultaten op dat punt nog tegenvallen. Daarom wordt nu samen met de VO-raad en de VSNU hard gewerkt aan een herontwerp van die traineeships, die dan worden omgevormd tot één programma. Dat geldt dus voor de omvorming van Eerst De Klas en de onderwijstraineeships. Soms leiden goede ideeën – althans, ik vond de onderwijstraineeships en ook Eerst De Klas heel veelbelovend – nog niet tot de resultaten die wij daar eigenlijk mee willen bereiken. Over de kwaliteit in de instroom vroegen de heer Bruins en mevrouw Ypma of ik het wenselijk zou vinden om studenten op te leiden tot leraar door de lerarenopleidingen als tweede studie door de overheid te laten betalen. Ik vind het erg belangrijk dat het aantrekkelijk blijft om voor een lerarenopleiding als tweede studie te kiezen. Daarom hebben wij ook al behoorlijk wat geregeld op financieel vlak. De studenten die voor een tweede reguliere studie kiezen, betalen instellingscollegegeld, maar studenten die voor de lerarenopleidingen kiezen, betalen wettelijk collegegeld. Dat is veel lager. Ook kunnen zij twaalf maanden langer studiefinanciering aanvragen. Er zijn dus behoorlijk wat extra's. Daarnaast is er een tegemoetkoming in de studiekosten voor studenten die kiezen voor een eerstegraadslerarenopleiding in een tekortvak in het wo. Zij krijgen eenmalig een tegemoetkoming van € 1.000 tot € 5.000, afhankelijk van het tekortvak. Er is in deze regeling overigens nog ruimte voor een aantal aanvragen. Als je dit soort regelingen maakt, is het helaas niet zo dat men in groten getale onmiddellijk naar je toe komt. Wij starten dit voorjaar met de campagne Nooit uitgeleerd om onder andere regelingen waarvan de bekendheid nog niet hoog genoeg is, onder de aandacht te brengen. Ik denk dus dat wij op financieel vlak al heel wat doen.

Mevrouw Ypma vroeg om docenten die vanuit een andere achtergrond een lesbevoegdheid willen halen ...

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter, ik kijk u even aardig aan, want ik hoop dat u dit slechts als een correctie wilt beschouwen. De Minister zei: je betaalt het gewone collegegeld als je een lerarenopleiding kiest. Dat klopt wel, maar niet als je al een lerarenopleiding hebt gedaan. Daar zat deze briefschrijver nu juist mee. Het gaat erom dat bijvoorbeeld een leraar Frans een bevoegdheid Duits wil halen. Wil de Minister daar ook naar kijken?

Minister Bussemaker:

Dat lijkt me heel mooi passen in het kader van wat in cao's is afgesproken over verder leren en scholing. Wij hebben nu de afspraak dat je, als je een opleiding hebt gedaan die geen lerarenopleiding of zorgopleiding is en je een van de lerarenopleidingen gaat doen, het wettelijke collegegeld betaalt. Het gaat dus om lerarenopleidingen en zorgopleidingen. Ik vind het overigens interessant dat er docenten zijn die zich voor verschillende vakken diplomeren. Soms kun je dat doen met een minor met extra vakken. Als dat niet lukt, kun je dat ook vaak doen als je al leraar bent in het kader van bijscholing et cetera. Dat vind ik voor nu een stap te ver. Ik snap dat het interessant kan zijn, maar ik zou zeggen: doe dat dan met een lerarenbeurs, want ook daar kunnen leraren gebruik van maken om zich verder te scholen. Wij zien ook daar dat er meer ruimte is om die te gebruiken. Ik denk dat wij naar meer concretisering en meer communicatie moeten en niet naar heel veel verbreding.

Mevrouw Ypma had een vraag over docenten die hun lesbevoegdheid vanuit een andere achtergrond willen halen. Zij vroeg of dat flexibeler kan en ook met vrijstellingen. Wij willen mensen juist meer motiveren voor het onderwijs. De heer Bruins zei inderdaad dat er mensen zijn die 30 jaar lang in een heel andere sector in het bedrijfsleven hebben gewerkt. Ik spreek die mensen ook. Zij willen op het een of ander moment toch graag iets doen wat maatschappelijk betekenisvol is. Waar kun je dan beter werken dan in het onderwijs? Dan moeten wij het voor deze mensen ook makkelijk maken om die stap te zetten. Maar ook dan willen wij niet tornen aan de eisen. Wij willen wel dat zij uiteindelijk bevoegd voor de klas staan. Voor die gevallen hebben wij zijinstroomtrajecten. In zo'n traject wordt middels een bekwaamheidsonderzoek gekeken naar de beroepservaring en naar wat iemand al weet en kan. Deze mensen gaan vervolgens gelijk voor de klas staan en volgen daarnaast een maatwerktraject dat leidt tot een bevoegdheid. Ik zie hier veel mogelijkheden. Ik zie tegelijkertijd dat dit in de praktijk best nog weleens lastig gaat, omdat degenen die de vrijstellingen moeten geven, soms ook nog vastzitten in oude normen en ideeën over wat een leraar volgens hen moet kunnen. Dit vraagt niet alleen om regelgeving, maar om duw- en trekwerk, zoals het urban movement van leraren om met elkaar de grote verandering te krijgen die wij willen. Voor elke suggestie die daaraan kan bijdragen, houd ik mij zeer aanbevolen.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb een vraag over de zijinstromers. Kan de Minister concreet aangeven wat voor initiatief er gaat lopen om verbetering aan te brengen in de zijinstromersproblematiek? Ik wil dat wij een perspectief hebben om naar uit te kijken. Ik heb een heel specifieke vraag die de Minister niet nu hoeft te beantwoorden, maar die ze wel kan laten meenemen. In verband met de zijinstromers in het mbo heb ik gehoord dat de mbo-scholen met name docenten nodig hebben die door bedrijven worden uitgeleend aan de school. Dat gebeurt ook, bijvoorbeeld bij het STC in Rotterdam. Als ze niet in dienst zijn van de school, komen die docenten ook niet in aanmerking voor een subsidie voor hun pedagogisch didactisch getuigschrift. Dat zijn van die knelpunten waar je tegenaan loopt als je dit wilt doen met zijinstromers. Worden dat soort concrete knelpunten ook meegenomen in zo'n initiatief?

Minister Bussemaker:

Dat is een goed voorbeeld van wat meegenomen moet worden. Ik ga even in de op eerste vraag. De heer Bruins heeft die vraag ook gesteld in het kader van de «hij-instroom». Het is dus niet alleen voor de zijinstroom, maar ook voor de «hij-instroom» om het maar zo te zeggen. Ik wil die trajecten nog beter laten aansluiten op de behoeften van mensen die vanuit een ander beroep overwegen om docent te worden. Ik zal daarover overleg voeren met onder andere het LOBO, het ADEF, ICL en VSNU en de Vereniging Hogescholen. Ik denk dat wij dan ongeveer alle betrokkenen bij elkaar hebben. Ik hoor ook dat opleidingen ideeën hebben om nog meer maatwerk te bieden. Dus ik ga hier graag het gesprek over aan. Ik denk echt dat hier nog meer mogelijk is. Dit vind ik een thema waarop ik ook straks in mijn demissionaire periode actief wil zijn, tenzij men daar enorm op tegen is. Ik zou die partijen bij elkaar willen brengen om met name in te gaan op de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij het zo gemakkelijk mogelijk maken. Als mensen graag aan de slag willen, moeten wij dat ondersteunen.

Dat doen wij overigens ook met het hybride leraarschap. Dat valt hier eigenlijk ook onder. De heer Doekle Terpstra heeft daar aandacht voor gevraagd, met name voor de tekortvakken mbo. Hij zegt dat wij veel meer mensen op de lerarenopleidingen moeten hebben. Het hybride leraarschap betekent dat mensen lesgeven en dat combineren met een baan in het bedrijfsleven.

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb nog gevraagd of de Minister kon reflecteren op mijn opmerkingen over de toekomst van de lerarenopleidingen, met alle waardering overigens voor de stappen die al gezet zijn. Ik had het over de opleidingsscholen. Ik heb gesteld dat het goed zou zijn als wij toe zouden werken naar een meer verlengde blik op opleiden, dus meerjarig opleiden. Dat is een ander concept. Verder heb ik gevraagd naar de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de school en de lerarenopleiding, bijvoorbeeld op het vlak van financiering, programmatische inrichting of toetsing. Kan men dat samen nog concreter vormgeven? Graag krijg ik een reflectie van de Minister hierop.

Minister Bussemaker:

Ik neem dat gelijk mee. Ik ben het hier helemaal mee eens. Er moet sprake zijn van doorlopende leerlijnen. Het opleiden van studenten staat nooit op zichzelf. Daarom zei ik in het begin ook al dat wij de institutionele grenzen willen doorbreken. Als een student op een gegeven moment een diploma heeft als leraar op bijvoorbeeld een hogeschool, moeten wij niet zeggen: van harte gefeliciteerd, bekijk het maar. Natuurlijk moeten deze mensen begeleid worden aan het begin van hun leraarschap. Ook de hogeschool of de universiteit waar ze hun lerarenopleiding gevolgd hebben, kan daar een bijdrage aan leveren. Die moet ook weten wat daar gebeurt. Daarom ben ik heel blij met het opleiden in de school en allerlei nieuwe initiatieven die daarvoor zijn. Ik ben onlangs op een conferentie daarover geweest. Je ziet daar de begeleiding van juniordocenten en allerlei andere initiatieven. Ook is er Parels uit de praktijk van het Steunpunt Opleidingsscholen. Dat heeft echt werk gemaakt van de kennisdeling van de doorlopende leerlijnen. Parels uit de praktijk mocht ik onlangs in ontvangst nemen. Daarin delen dertien opleidingsscholen hun opbrengsten met collega's van andere scholen. Op die weg moeten wij door. Daarom hebben wij extra middelen beschikbaar gesteld voor opleidingsscholen. Ik wil eigenlijk net zoals de heer Duisenberg de intensieve samenwerking tussen scholen en opleidingen de komende jaren verder verdiepen.

Ik zou het heel mooi vinden als beginnende leraren of ervaren leraren meer op de lerarenopleiding les zouden geven. Ook zou ik het mooi vinden als leraren van de lerarenopleidingen af en toe weer eens in de praktijk zouden gaan kijken. Dat zouden ze als hun bijscholing kunnen ervaren, maar ze zouden misschien ook hun studenten daar kunnen begeleiden. Ik zie voorbeelden van leraren van lerarenopleidingen die bijvoorbeeld een dag in de week op een afnemende school zitten, een opleidingsschool, waar studenten van hen rondlopen.

De samenwerking strekt zich steeds vaker uit naar de hele professionele leerlijn. Want omgekeerd zijn de lerarenopleidingen ook vaak heel goede aanbieders van nascholingscursussen. Wij hebben op dat vlak echt grote stappen gezet, maar wij zijn er nog niet.

Ik kom op diversiteit. Ik dank de heer Bruins voor het agenderen van zijn nota Meer mannen voor de klas. Ik vind dat echt een mooi initiatief. Eerlijk gezegd sluit het naadloos aan bij waar wij mee bezig zijn geweest. Ik herken me echt niet in de uitlatingen van de heer Beertema. Hij denkt dat ik alles wel best vindt, dat ik me hier eigenlijk niet druk over wil maken en dat ik eigenlijk geen urgentie zie. Maar dit is echt al vier jaar een belangrijk thema voor mij en voor ons in het kader van de Lerarenagenda en de initiatieven die wij met de opleidingen genomen hebben. Ik vind het zorgelijk dat het verschil tussen het aantal juffen en meesters voor de klas zo ontzettend groot is. Ik zeg dat niet omdat mannen beter of slechter onderwijs geven, maar omdat de diversiteit van de lerarenpopulatie goed is en dus ook goed voor de leerlingen in de klas. Dan gaat het niet alleen om meer mannen, maar ook om diversiteit ten aanzien van gender, vooropleiding, maatschappelijke, culturele, etnische en sociaaleconomische achtergrond.

Dat gezegd hebbende ben ik blij dat wij toch een positieve ontwikkeling zien. Het aantal mannelijke studenten aan de pabo is heel lang alleen maar aan het dalen geweest. En ik mag constateren dat er in ieder geval in de periode waarvoor ik verantwoordelijk ben, sprake is van een stijging. Het is misschien niet zo'n grote stijging als ik graag zou zien, maar er is wel degelijk sprake van een stijging. In 2000 zat er nog 14% mannen op de pabo en nu hebben we 24% mannen op de pabo. Ik zie dat aantal graag nog stijgen.

De heer Bruins zegt dat het niet de absolute cijfers zijn, maar percentages. Maar wij kijken altijd naar percentages. Wij zijn het er dus snel over eens dat wij meer mannen en vrouwen op de pabo nodig hebben, maar dat het aandeel van mannen in ieder geval is toegenomen. Ik sluit ook niet uit dat de accreditaties, de strengere toelatingseisen en een heleboel curriculumveranderingen van de pabo bijdragen tot een bewustere studiekeuze en dus misschien wel tot meer mannen. Dat is niet verkeerd, maar wij moeten ook eraan werken dat vrouwen komen. Als wij naar de percentages kijken, is het ook belangrijk dat er pabo's zijn die met intensief beleid op een nog veel hoger percentage komen. Er zijn pabo's die 30% tot 40% mannen weten te werven. Ook die pabo's wil ik blijven stimuleren. Daar heb ik de afgelopen jaren op ingezet. Wij moeten er vooral voor zorgen dat andere pabo's die dit nog niet doen, leren van de pabo's die nu goede resultaten boeken.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Het lijkt me dat je in de onderwijssector vrij simpel kunt voorspellen hoeveel leraren je nodig zult hebben. Je weet hoe oud ze zijn, hoeveel uitstroom er zal zijn en er is ook een vrij goede prognose van de kinderen die gaan instromen. Want wij weten hoeveel kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar er in Nederland zijn. Die gaan instromen op de basisschool. Ik ben benieuwd naar een goed overzicht van het aantal leraren dat we nodig hebben en het aantal leraren dat wij in Nederland opleiden. Ik zie dat het aantal vrouwen dat instroomt in de pabo in de afgelopen tien jaar is gehalveerd van 8.000 naar 4.500. Het aantal mannen dat instroomt, is gedaald van 1.400 naar 1.100 en is nu weer een beetje aan het stijgen. Stevenen wij met het totale aantal af op een tekort, zoals wij altijd zeggen? Volgens mij moet dit redelijk betrouwbaar te voorspellen zijn.

Minister Bussemaker:

Het procedurele antwoord is dat de Kamer binnenkort nog een brief krijgt over tekorten. Daar heeft de heer Bruins zelf al naar verwezen. Daar zal dit een thema in zijn. Het gecompliceerde antwoord is dat die voorspelling nog niet zo heel eenvoudig te geven is, omdat we bijvoorbeeld met migratieontwikkelingen te maken hebben, maar ook met de deeltijdfactor. Die werd hier al aangehaald. Hoeveel uur willen leraren werken? Als deeltijders overal twee uur meer zouden werken, zou dat al een forse verandering in de cijfers betekenen. Er zijn ook gewoon gedragspatronen bij leraren zelf. Wij zullen de vraag wat dit specifiek betekent voor de lerarenopleidingen, meenemen bij de tekortbrief die nog volgt. Mij is wel helder dat de verwachting is dat we tekorten hebben en dat wij er dus aan moeten werken om de instroom bij de lerarenopleidingen te verbeteren en tegelijkertijd de uitval te verkleinen. Dat hebben we nu gedaan. We zijn bezig geweest met het versterken van de eisen aan het begin, zodat de kans groter is dat studenten de opleiding ook afmaken. Tegelijkertijd moeten wij het beroep van leraar met name bij jonge mensen aantrekkelijk maken.

Hoe doe je dat dan? Je doet dat met instroom en ook door ervoor te zorgen dat je een ander beeld in de doorstroom neerzet met het curriculum. Daar verwees de heer Bruins zelf naar. Je kunt ook een sport-, wereld-, gezondheid- of muziekklas introduceren. Over dat laatste gesproken: ik heb afgelopen maandag met Ilse de Lange het initiatief mogen nemen tot meer muziek in de klas. Wij doen daarmee niet alleen aan nascholing op reguliere scholen, maar wij hebben dus ook een regeling voor de pabo's om meer met muziek te doen. Ik zat daar in een klas met vrouwelijke en mannelijke studenten en heb het toen ook nog met de mannen hierover gehad. Zij zeiden dat dit voor hen juist heel leuk was om op hun eigen manier met muziek aan de slag te gaan, waarbij ze ook een plek konden geven aan hun eigen interesses.

Een ander voorbeeld is het Teachers College van de Hogeschool Windesheim en het teachnasium van de Christelijke Hogeschool Ede waar de heer Rog het over had. Dat zijn initiatieven om jongeren te interesseren in het vak leraar, want als gemiddelde 16- of 17-jarige interesseert het je vaak niet om leraar te worden; sommigen wel, gelukkig. Ik zie heel veel jongeren die dat misschien op wat latere leeftijd opeens veel interessanter vinden. De Christelijke Hogeschool Ede doet dat goed. Maar ik vind dat dat een ontwikkeling is die van onderop moet komen. Ik ga het dus niet voorschrijven, maar ik faciliteer, ondersteun en denk mee met zoiets als een teachnasium. Ik zie dat inmiddels drie vo-scholen uit Rotterdam de Christelijke Hogeschool Ede hebben gevonden en dat men samenwerkt. Bij het Teachers College van Windesheim wordt veel keuzevrijheid geboden. Studenten lopen stage in zowel p.o. als vo en ontwikkelen zich daarmee breed op het vlak van innovatie, ICT en internationalisering. Dat zijn allemaal manieren om de belangstelling te vergroten.

Tot slot hebben pabo's nu ook het vak wetenschap en technologie in het curriculum geïntegreerd. Ook dat biedt mogelijkheden om het curriculum anders vorm te geven en meer op de verschillende interesses van studenten, onder wie mannelijke studenten, in te gaan.

De heer Rog maakte een vergelijking en vroeg waarom ik me wel druk maak over vrouwelijke hoogleraren, maar me niet druk maak over mannelijke docenten. Ik wil dat even corrigeren. Ik maak mij over beiden druk. Ik ben vanaf het begin bezig met het thema «meer mannen op de pabo». In het kader van mijn verantwoordelijkheid voor de lerarenopleidingen heb ik dan ook een voorlopersgroep Veel meer Meester! ondersteund. Daar nemen inmiddels achttien pabo's aan deel. Zij laten zien dat je inderdaad instroomcijfers van 30% tot 40% kunt bereiken. Ik ben dan ook steeds graag ingegaan op hun uitnodigingen, bijvoorbeeld voor een tour om meer mannen te werven.

Ik ga nu toch nog even in op de vergelijking. Ik vind zowel het gebrek aan vrouwelijke hoogleraren als het gebrek aan mannelijke docenten problematisch, want ik ben tegen monoculturen net als de leden van de Kamer. Ik vind het urgent vanwege de diversiteit in de organisatie, maar ook vanwege de identificatie van leerlingen. Maar ik zie ook wel verschillen tussen beide. Bij het hoger onderwijs of de universiteiten hebben wij 40% vrouwelijke docenten en 17% vrouwelijke hoogleraren. Ik vergelijk dat even met het basisonderwijs. In het p.o. hebben wij 17% mannelijke docenten – terwijl wij dus 40% vrouwelijke docenten op de universiteit hebben – maar ook 50% mannelijke schooldirecteuren. Die laatste zou je kunnen vergelijken met hoogleraren. De vergelijking is eigenlijk kruiselings. Het probleem is dus anders. Bij de universiteiten staan heel veel vrouwen klaar, maar zij worden niet benoemd tot de laatste stap. In het basisonderwijs geven heel veel vrouwen les, maar slechts relatief weinig vrouwen dringen door tot de baan van schooldirecteur. Bovendien hebben wij veel te weinig mannen in het basisonderwijs. Dan moeten wij dus ergens anders beginnen. Naar mijn idee moeten wij beginnen – ik doe daar in ieder geval mijn best voor – met meer mannen naar de pabo te trekken en ervoor te zorgen dat zij hun opleiding goed afronden.

De heer Bruins vroeg ook nog of we van de landelijke beweging meer een eenheid konden maken. Ik herken wat hij zegt. Ik zie ook wat wij al doen. Zo is er het project Veel meer Meester! en zijn er verschillende mannengroepen, zoals Mannen Op de PABO (MOP). Ook zijn er scholen en leraren die daar zelf mee bezig zijn, zoals Rotterdam Meestert!, en de beweging Kerels voor de klas. Die hebben elkaar gevonden. Zij hebben op 18 januari jongstleden een mooie gezamenlijke bijeenkomst gehad. Ik ben bereid om te bekijken of ik nog meer kan doen, maar dat wil ik doen als de verschillende groepen gezamenlijk optrekken. Ik ga niet allemaal kleine initiatiefjes ondersteunen. Maar als zij dit samen gaan doen en een gedegen plan maken om de urgentie de komende tijd te blijven voelen en concrete maatregelen te nemen, dan wil ik ze graag ondersteunen.

De heer Bruins had het ook nog over het aantrekkelijker te maken van fulltime banen. Ik ben het daarmee eens. Ik wees net al op de deeltijdbanen. Misschien mag ik als Minister van Emancipatie wijzen op het zeer recente SCP-onderzoek waaruit eigenlijk blijkt dat je in heel veel sectoren waarin veel in deeltijd wordt gewerkt, nooit meer gevraagd wordt of je meer wilt werken. Op die manier kom je in de deeltijdval en dat is zonde. Er moet meer bewustwording hiervoor komen, niet alleen in het onderwijs, maar veel breder. Ik denk niet dat iedereen die in deeltijd werkt, zijn hele leven op hetzelfde aantal deeltijduren wil werken. Ook dat is een thema.

Dan kom ik op de vraag of we in de gesprekken met de Inspectie SZW ook de kansberoepenlijst mee kunnen nemen, omdat er dan scholingsfaciliteiten komen. Nu is het tekort vooral nog een regionaal probleem. Momenteel zijn er landelijk gezien meer bevoegde leraren basisonderwijs die niet als leraar werkzaam zijn dan dat er vacatures zijn. Daardoor komen we nog niet in aanmerking voor de kansberoepen. Ik heb al toegezegd dat wij hierover het gesprek aangaan met de collega's van Sociale Zaken en dat wij dan ook de evenwichtigheid in de instroom meenemen.

De heer Bruins vroeg ook naar de «hij-instroom». Daar heb ik het al over gehad.

Ik hecht zeer aan diversiteit. Stromen er ook meer mbo'ers door naar de pabo's? Want ook dat is diversiteit. Het gaat daarbij zowel om de achtergrond van opleiding, als om kleur. Wij weten namelijk dat met name op de mbo-scholen bij de onderwijsassistentopleidingen en dergelijke, veel meer diversiteit zit dan bij de oorspronkelijke instroom van de pabo. Ik heb daar al het nodige over gezegd en geschreven. Ik heb ook afspraken gemaakt, onder andere met de pabo's in de grote steden Rotterdam, Amsterdam en Den Haag, om de komende twee jaar echt extra ondersteuning te bieden. Tegen de heer Rog – die er niet meer is – zeg ik dat daar een baangarantie aan vastzit. In Noord-Holland krijgen studenten die komend jaar aan de pabo beginnen bijvoorbeeld een baan aangeboden, mits zij binnen vijf jaar afstuderen aan de pabo.

De heer Rog – dit is dan ook maar voor de Handelingen – vroeg ook naar de academici aan de universitaire pabo. Momenteel loopt er een discussie over de Radboud Universiteit. Wij hebben altijd gezegd dat we de verschillende initiatieven ondersteunen, omdat dit kan helpen om misschien een meer diverse groep studenten naar de pabo's en dus ook naar het onderwijs te krijgen. Een universitaire pabo is mogelijk aantrekkelijk voor de groep die nu alleen is aangewezen op de academische pabo. Maar de vraag is wel: voegt dit iets toe of gaan ze in elkaars vaarwater zitten? Daarvoor heb je het CDHO (Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs) nodig. Dat doet de macrodoelmatigheidsaanvraag en adviseert mij. Op grond daarvan neem ik uiteindelijk een besluit. Maar in algemene zin is het wenselijk dat er meer vwo'ers naar de pabo's gaan en dus naar de academische of universitaire pabo.

Ik heb nog een vraag van de heer Duisenberg over de samenwerking tussen p.o., vo en ho, met name om meer evidencebased innovatie te doen. Ik ben het hier helemaal mee eens. Die samenwerking is cruciaal voor de ontwikkeling, verspreiding en toepassing van nieuwe inzichten. Om die kenniscirculatie te versterken is de afgelopen jaren ook gewerkt aan de regionale infrastructuur, bestaande uit opleidingsscholen, werkplaatsen, onderwijsonderzoek en kennisrotondes. Ik ben laatst bij zo'n bijeenkomst geweest en ik vond het echt inspirerend. Je ziet namelijk, zoals ik in het begin al zei, dat institutionele grenzen en barrières doorbroken worden. Mensen zien dat ze elkaar heel veel te bieden hebben.

Met deze drie elementen werken we aan een kennisnetwerk van studenten, onderzoekers, lerarenopleiders, leraren en schoolleiders. Die netwerken zijn met succes opgebouwd. De subsidie was wel tijdelijk, voor de opbouw. De structurele financiering moet eigenlijk gewoon uit de bekostiging of uit de lumpsum komen. Scholen hebben voor dergelijke activiteiten, bijvoorbeeld met betrekking tot techniek, extra geld gekregen. Besturen kunnen hier dus in blijven investeren.

Voorzitter, dat was het, wat mij betreft.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik geef graag het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik heb de afgelopen weken een aantal keren met plezier gekeken naar het programma Dream School. Ik weet niet of u dat ook hebt gedaan. Het is bij de publieke omroep. Ik geloof dat NTR het maakt. Het is mooi om te zien hoe bekende Nederlanders in de klas komen en de reactie te zien van leerlingen als er plotseling een BN'er voor hen zit. Het is ook mooi om te zien hoe die BN'ers soms enorm spartelen om zo'n groep in bedwang te houden. Dat laat maar weer zien dat lesgeven echt een vak is dat je moet leren. Het is een mooi en uitdagend vak. Leraren verdienen daarom onze steun en waardering.

Het is ook goed om, terugkijkend naar de afgelopen paar jaar, te constateren dat scholen echt werk maken van goed personeelsbeleid. Je moet goed zorgen voor goede leraren. Dat begint bij de start, bij het inductieprogramma voor starters. Ook wat verder in de carrière moeten scholen ervoor zorgen dat leraren steeds weer de ruimte krijgen om te blijven leren. Dat kan via een formele opleiding maar ook van elkaar, via peerreview. Onderzoek wijst uit dat de echt goede scholen dit ook heel erg stimuleren en aanmoedigen.

Wat maakt een goede leraar goed? Dat heeft te maken met talent, maar zeker ook met goede begeleiding en goede collega's. Ik begin daarom met iets te zeggen over onderwijs als teamwork. In het project Begeleiding Startende Leraren werken we met scholen steeds actiever aan het verbeteren van de programma's voor starters. In de afgelopen vier jaar is er echt een enorme ontwikkeling geweest. Inmiddels ontvangen negen op de tien leraren begeleiding. Scholen benutten hierbij ook allerlei observatie-instrumenten om de jonge leraren te coachen. Veel van de vaardigheden die we graag zien bij ervaren leraren, krijg je niet een-twee-drie mee als je een papiertje krijgt van je lerarenopleiding of van de pabo. Deze instrumenten sluiten ook goed en beter aan bij de persoonlijke ontwikkeling van beginnende leraren. We krijgen er ook positieve reacties op. Jonge leraren geven aan dat ze echt het verschil merken. Hier en daar zijn er ook in cao's afspraken gemaakt over ruimte geven aan dat soort programma's, waarbij er ook een reductie van lestaken kan plaatsvinden. Hierbij wordt er wat meer gedifferentieerd tussen beginnende leraren en leraren met ervaring.

Het is echter breder dan dat. In september pleitte de Onderwijsraad voor een versterkte nadruk op het team als het aangrijpingspunt voor verdere professionalisering. Ik vind dat eigenlijk een heel goede insteek. Onderwijs kan soms zo individueel zijn. Je staat zelf voor je klas. Je geeft een vak in het voortgezet onderwijs of je hebt je eigen klas in het basisonderwijs. We weten echter hoe belangrijk de steun van collega's is en hoe feedback van collega's kan helpen om je verder te bekwamen. In het onderwijs was werken in teams lang niet altijd vanzelfsprekend. Ik vind het goed dat de Onderwijsraad een aantal aanbevelingen heeft gedaan hierover. Er is hierover ook gesproken met de Kritische Vrienden van de Lerarenagenda. In het voorjaar ontvangt de Kamer van de Minister en van mij een advies en een reactie op dat advies van de Onderwijsraad.

We zitten ondertussen niet stil. We doen ook een aantal dingen. We introduceren bijvoorbeeld binnen het kader van de lerarenbeurs nu ook een teambeurs in het primair onderwijs. Daarmee kunnen teams van leraren samen een masteropleiding volgen. De oude lerarenbeurs, die overigens gewoon blijft bestaan, is individueel, maar met deze beurs kunnen meerdere leraren gelijktijdig een masteropleiding volgen. Bovendien krijgen deze teams daarna nog een jaar lang de tijd om hun nieuwe kennis in te zetten voor de schoolontwikkeling.

Ik constateer dat daarnaast een verbetering van de beoordelingscultuur heeft plaatsgevonden in het primair en in het voortgezet onderwijs. Dat is heel belangrijk. We moeten accepteren en ook constateren dat leraren niet gelijk zijn. Er zijn gelukkig heel veel goede leraren. Er zijn excellente leraren en er zijn soms ook leraren die het minder goed doen. Ik vind dat dit zich mag doorvertalen in hoe er tegen leraren wordt aangekeken. Ik vind dat een goede leraar meer waardering en ook meer beloning mag krijgen. Een matige of slechte leraar mag wat mij betreft ook een keer te horen krijgen dat hij er wat aan moet doen of misschien een andere baan moet zoeken. Dat was lange tijd in het onderwijs geen gemeengoed.

Op een goede school is personeelsbeleid onmisbaar. Uit onderzoek naar de carrièreperspectieven van leraren, dat we hebben uitgevoerd op voorspraak van Pieter Duisenberg, blijkt dat leraren echt een omslag bemerken in de cultuur op school. Ik denk dat we daar allen blij mee mogen zijn. Op meer scholen is de gesprekkencyclus op orde. Een bevordering is ook vaak beter onderbouwd en niet alleen gebaseerd op senioriteit of de zwaarte van het pakket, maar ook op hoe iemand het doet, op de kwaliteit. Daarnaast zeggen leraren dat het steeds gewoner wordt om elkaar aan te spreken op het functioneren. De promotiecriteria kunnen echter nog wel transparanter en consequenter worden toegepast. Er is dus ruimte voor verbetering.

Naast deze goede signalen zijn er ook nog problemen. Er is ruimte voor verbetering. Leraren geven aan ontevreden te zijn over hun carrièreperspectief. Een aantal van u refereerde daar ook al aan. We moeten bekijken hoe de loopbaanperspectieven, de carrièrepaden in het onderwijs aantrekkelijker kunnen worden gemaakt. Ik meen dat de Minister het zojuist ook al noemde: een van de redenen dat jonge mensen er nu niet voor kiezen om een lerarenopleiding te doen, is omdat ze bang zijn dat ze dan vervolgens voor de rest van hun leven alleen nog maar voor de klas kunnen staan. Dat kunnen we veel meer opengooien. We kunnen dit veel meer verbreden en differentiëren. Een aantal woordvoerders heeft hier ook aan gerefereerd. De heer Bruins heeft dit misschien het meest nadrukkelijk gedaan in zijn nota. Hij heeft een aantal goede suggesties gedaan, die het verkennen waard zijn. Dat gaan we dus ook doen.

Dit jaar zitten we om de tafel met de sociale partners, de werkgevers en werknemers, en bekijken we hoe we dit een boost kunnen geven. Welke carrières passen binnen ons onderwijsstelsel en binnen goed loopbaanbeleid? Denk aan een combinatie van leraar en expert, bijvoorbeeld in de zorg. Met passend onderwijs zou dit een heel logische en nuttige specialisatie kunnen zijn. Denk aan de leraar/curriculumontwikkelaar, omdat wij vinden dat leraren veel meer eigenaar moeten worden van het curriculum. Denk bijvoorbeeld ook aan de leraar/ambtenaar. Op het ministerie hebben wij enorm veel profijt van een aantal functies die wij hebben gecreëerd voor leerkrachten die twee, drie dagen per week voor de klas staan, maar ook twee, drie dagen in de week met beleid bezig zijn. Zo hebben we veel meer een mix. Dat maakt het werk voor hen ook een stuk interessanter.

Als je het onderwijs aantrekkelijker wilt maken, verlengde loopbaanperspectieven wilt creëren of ervoor wilt zorgen dat men meer kan verdienen, niet alleen met managementtaken maar ook voor de klas, heeft dat consequenties in termen van geld. Een aantal van u heeft daar terecht vragen over gesteld. Dat geld hebben we hier niet een-twee-drie voorhanden. Ik vind dat we wel een plicht hebben om er serieus naar te kijken. Als je kijkt naar andere, zwaardere en verlengde carrièrepaden, moet je ook bekijken wat dit betekent in termen van salaris. Ik weet dat dit voor heel veel leerkrachten niet de enige reden is waarom ze in het onderwijs aan het werk gaan, maar het is natuurlijk wel belangrijk.

De heer Beertema, de heer Rog en de heer Duisenberg vroegen naar de functiemix. We zien een aantal verbeteringen. We zien bijvoorbeeld dat in het basisonderwijs ongeveer 25% van de leerkrachten de overstap heeft gemaakt van LA naar LB. Dat ligt echter wel beneden de ambitie die we hadden. Daar is dus nog werk te verrichten. De evaluatie van het actieplan Leerkracht van Nederland heeft ons geleerd dat je, als je gaat werken met functiedifferentiatie en differentiatie in beloning, ook moet bekijken hoe je dat beleidsrijk kunt doen. De Algemene Rekenkamer was vrij kritisch over het extra geld dat vanuit de Plasterkmiddelen in het onderwijs is gereden. Er zijn namelijk wel wat kanttekeningen bij te plaatsen als je bekijkt wat dit heeft opgeleverd in termen van een betere onderwijskwaliteit en een betere kwaliteit van leraren. Daarom is het belangrijk om meer ruimte voor salaris te koppelen aan kwaliteit en loopbaanperspectief.

Er worden op dit moment verschillende onderzoeken uitgevoerd. Zoals ik al eerder vertelde, verkennen we met de sociale partners de loopbaanperspectieven. De heer Rog heeft gevraagd of we niet meer vergelijkingen moeten maken in het loongebouw van het p.o. in relatie tot andere onderwijssectoren. Ook dat onderzoeken wij op dit moment. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door BZK. Wij verwachten dat dit voor de zomer gereed is.

Dan kom ik van het werken in een school als team op de individuele leraar. Ook op dat vlak gebeurt er namelijk het een en ander. We vragen bijvoorbeeld dat alle leraren die lesgeven, bevoegd lesgeven. Dat was een probleem toen we vier jaar geleden begonnen. Dat probleem is ook nog niet helemaal uit de wereld. We hebben toen gezegd dat iedere leraar die voor de klas staat bevoegd moet zijn. Het is goed om te constateren dat het aantal onbevoegd gegeven lessen de afgelopen jaren is gedaald. In de brief die ik enkele dagen geleden naar de Kamer heb gestuurd, staat dat dit aantal weer verder is gedaald, naar 5,1%. Dat is een meting van twee jaar terug. Wat mij betreft gaat dit naar nul. Er wordt ook heel veel op ingezet. We zijn op de goede weg. Sinds de introductie van de Lerarenagenda hebben we er hier, maar vooral ook in scholen, tot vervelens toe een punt van gemaakt. Wat ons betreft is de norm dat iedere leraar bevoegd is om voor de klas te staan. Er moeten daarom routes zijn om deze bevoegdheid te halen. Van inspectieonderzoeken en van scholen hoor ik terug dat de aandacht voor het bevoegd lesgeven is toegenomen. Ik zie dat ook terug in een aantal acties van scholen en lerarenopleidingen.

Het voorstel voor een lerarenregister ligt nog bij de Eerste Kamer, maar er worden al veel voorbereidende werkzaamheden voor gedaan. Door de komst hiervan zie je dat de bewustwording enorm aan het toenemen is. We zien het aan de hele discussie rond de vernieuwing in het vmbo. Ook daar wordt weer kritisch gekeken naar de bevoegdheid van leraren die daar werken. Scholen en besturen geven er ook veel meer prioriteit aan. De VO-raad maakte voor besturen een handreiking, Bevoegd aan de slag, en organiseert verschillende workshops om scholen erbij te helpen. Lerarenopleidingen in Amsterdam, Wageningen en Zwolle hebben schoolbesturen benaderd met de vraag hoe zij kunnen samenwerken om nog niet bevoegde leraren op te leiden, zodat zij hun bevoegdheid halen. Lerarenopleidingen in Utrecht en Nijmegen zetten stappen in de richting van een flexibele deeltijdopleiding. Dat is ook heel belangrijk. Daardoor wordt het voor leraren makkelijker een opleiding te volgen. De Minister zei net al dat er nu ook maatwerkprogramma's zijn voor leraren met een pabodiploma die lesgeven in het vmbo-basis en -kader. Ik denk dat dit een goede ontwikkeling is.

De heer Van Meenen en mevrouw Ypma vroegen hoe wij aankijken tegen het plan van de VO-raad, de Vereniging Hogescholen en de Onderwijscoöperatie om flexibele trajecten in te richten. Daar ben ik heel blij mee. Deze trajecten zijn gericht op bb (beroepsgerichte leerweg) en kb (kaderberoepsgerichte leerweg). Deze organisaties zijn het er onderling over eens geworden dat een pabodiploma op zichzelf niet voldoende is om bevoegd te zijn, maar dat je met een versneld programma die bevoegdheid kunt halen. Dat is de manier waarop dat in mijn ogen ook zou moeten.

De vraag die er nog ligt, is of je zoiets ook moet doen voor gl (gemengde leerweg) en tl (theoretische leerweg). Daar zijn de scholen en de beroepsgroepen het nog niet over eens. Ik vind dat de vraag ook daar moet liggen. Anders gaan we ons er weer te makkelijk mee bemoeien. Bij gl en tl heb je het over kinderen die ook wat meer de avo-routes (algemeen vormend onderwijs) zullen bewandelen. Dan is het ook belangrijk dat docenten een vakbekwaamheid hebben. Dat vind ik niet zo gek, bijvoorbeeld als er een overstap wordt gemaakt naar het havo. Dan is het de vraag of een pabodiploma an sich voldoende is. Dat ligt dus daar.

De heer Van Meenen stelde een concrete vraag over herscholing en het bekwaamheidsonderhoud dat nodig is voor leerkrachten vanwege de introductie van nieuwe beroepsprofielen in het vmbo. Dit betreft dus ook het vmbo, maar het is een iets andere kwestie dan de bevoegdheid van docenten met een pabodiploma. De heer Van Meenen heeft helemaal gelijk dat de scholen er extra voor betalen. Dat is overigens bij hoge uitzondering. Er zijn dus financiële middelen om dat soort opleidingen te volgen. De heer Van Meenen vroeg of we niet ook de vervanging kunnen verzorgen, dus de tijd die ze hiervoor kwijt zijn vergoeden. Ik vind dat echt niet nodig. In de cao's hebben docenten ook reguliere uren om te werken aan hun eigen vakbekwaamheid. Dit soort opleidingen kan binnen die uren plaatsvinden.

De heer Van Meenen (D66):

Dit kan toch niet helemaal waar zijn. Ik weet dat er reguliere uren zijn. Het is echter de vraag of docenten dat werkelijk zo ervaren en of er echt tijd is om dat te doen. Los hiervan is er in het vmbo toch sprake van een majeure wijziging van de programma's. Dat vraagt ook om een investering vanuit de overheid om die echt waar te maken. Ik hoor veel verhalen van docententeams die er gewoon niet aan toekomen, met alle problemen die ze toch al op hun bordje hebben.

Staatssecretaris Dekker:

Er liggen afspraken in cao's dat docenten recht hebben op een aantal uren vrijstelling voor onderwijs. Daar moeten de schoolbesturen gewoon in voorzien. Het verbaast me wel een beetje dat de heer Van Meenen zegt dat het de vraag is of dat gebeurt. Daar hebben ze gewoon recht op. Schoolbesturen moeten er gewoon voor zorgen dat dit kan gebeuren. Dat moet niet met extra geld. Dat moet gewoon binnen de formatie. Een goede werkgever heeft de plicht om ervoor te zorgen dat zijn mensen ruimte en tijd hebben voor dit soort opleidingen. Dan is het echt te makkelijk om iedere keer naar Den Haag te kijken.

De heer Van Meenen (D66):

Die tijd is gericht op het normale onderhoud van je beroep en niet op dit soort grote wijzigingen. Dit is een grote wijziging. De Staatssecretaris kan wel doen of dit een heel klein dingetje is dat je er met een paar uurtjes in de week bij kunt doen, maar zo ervaren docenten dat niet. Gisteren is er een petitie aangeboden aan de Kamer waarin dat nog eens expliciet vanuit het vmbo onder de aandacht is gebracht. Ik vraag de Staatssecretaris om hier serieus naar te kijken. Anders hebben we straks een vmbo dat niet voldoende is voorbereid op al die wijzigingen die we vanuit hier hebben aangedragen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben dat niet met de heer Van Meenen eens. De schoolbesturen weten al lang waar ze voor staan. We hebben goede afspraken gemaakt over de extra middelen die ze krijgen om die cursussen te betalen. De tijd die dat kost, moet echter komen uit de ruimte die werkgevers normaal gesproken bieden aan hun werknemers om te werken aan hun eigen opleiding. Het zou dus heel erg helpen als Kamerleden niet al te makkelijk iedere keer meegaan in de oproep van bestuurders in het vmbo dat ze niks kunnen als ze geen geld krijgen. Ze hebben de plicht en ze krijgen er gewoon voor betaald. Er zit gewoon geld in de lumpsum om hun mensen tijd te geven voor opleidingen. Ik zie ook wel dat niet iedere werkgever dat netjes doet. Dan moet de heer Van Meenen echter niet hier komen met «regel dat even, mijnheer de Staatssecretaris». Ik zou dat gewoon teruggeven aan die schoolbesturen en zeggen: «Bent u nu een goede werkgever?; u hebt afspraken gemaakt aan een cao-tafel, zwart-op-wit, over de rechten van docenten in het vmbo; zorg gewoon dat ze die tijd krijgen!»

De heer Beertema (PVV):

Misschien is er nog iets wat niet helemaal goed gaat, althans, ik wil een nuance aanbrengen. Ik hoorde de Staatssecretaris zeggen dat het hrm-beleid, met de hele cyclus van functionerings- en beoordelingsgesprekken, aardig goed op orde is en dat het allemaal wel goed komt. Ik heb echter de indruk dat dit niet zo is. Ik weet niet precies hoe dit gemeten wordt. Ik heb wel de indruk dat er meer aan wordt gedaan dan een aantal jaren geleden, maar ik hoor nog wel heel veel verhalen van mensen die eens in de drie jaar een gesprekje hebben. Dat kan dan afgevinkt worden en gaat mee in de overzichten die de Staatssecretaris krijgt. Dat is echter niet genoeg, lijkt mij. Dat kan nog wel wat verbeteren.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat de heer Beertema gelijk heeft: we zijn er nog niet. Uit de rapporten en de voortgangsrapportages die we naar de Kamer hebben gestuurd, blijkt echter dat het de goede kant opgaat. Ik vind het heel normaal dat je als schoolbestuurder eens in de zoveel tijd een gesprek hebt met de directeur van een basisschool of met de rector of conrector van je school over hoe het gaat. Dat moeten serieuze gesprekken zijn, niet alleen maar aardige gesprekken, waarin meegedacht wordt over een volgende stap en de ondersteuning die men daarbij nodig heeft. Als het niet goed gaat, moet dat ook gewoon gezegd worden. Dat mogen dus best serieuze en pittige gesprekken zijn. Ik zie overigens dat het nog heel erg verschilt van school tot school en van werkgever tot werkgever. Scholen zijn niet gelijk. De manier waarop invulling wordt gegeven aan volwaardig en goed werkgeverschap verschilt heel erg van school tot school.

Ik heb al het een en ander gezegd over bevoegd zijn en over wat leraren kunnen doen om bevoegd te worden, bijvoorbeeld, specifiek voor het vmbo, met versnelde trajecten. Ik wil ook nog iets zeggen over bekwaam zijn. Ik heb samen met u een aantal keren geconstateerd dat bijvoorbeeld de differentiatievaardigheden van leraren in het p.o. en het vo achterblijven. Dat is mij echt een doorn in het oog. Wij weten namelijk hoe belangrijk die differentiatievaardigheden zijn om recht te doen aan maatwerk voor leerlingen en aan passend onderwijs. De verschillen tussen leerlingen zullen daar namelijk alleen maar groeien in plaats van minder worden. Differentiatievaardigheden zijn ook belangrijk om recht te doen aan excellentie en toptalenten. Ook die wil je namelijk goed bedienen met uitdagend onderwijs. Differentiëren is dus essentieel voor het omgaan met verschillen in de klas. Het is echter ook wel een van de allerlastigste dingen. Het is een heel complexe vaardigheid, zeker als je 25 of 30 leerlingen in je klas hebt. Leraren leren dit vaak niet op school, maar juist in de praktijk en van elkaar, bijvoorbeeld via informeel leren, peerreview, coaching en feedback. Door elkaar erop aan te spreken, helpen leraren elkaar.

Deze complexe differentiatievaardigheden stonden al in de tijden van Plasterk op de agenda. Er is heel veel tijd en geld in geïnvesteerd. In gesprek met de inspectie, raden, bonden en de Onderwijscoöperatie analyseren we nu scherp hoe het komt dat we daarin zo weinig vooruitgang zien. Dat frustreert mij mateloos. Ligt dat aan de manier waarop we ernaar kijken? Ligt het aan de manier waarop we het meten? Komen onze investeringen niet goed terecht? Doen we de verkeerde dingen? Wat is ervoor nodig? Ik merk dat niemand er een pasklaar antwoord op heeft. Ik vind dat dit lek nu een keer boven moet komen. Daarom laten we op dit moment een verdiepend onderzoek uitvoeren in zowel het p.o. als het vo. Ook de inspectie komt tijdens het eerstvolgende onderwijsverslag met een uitgebreid themaonderzoek over dit onderwerp in het voortgezet onderwijs.

In lijn met de motie van mevrouw Ypma zijn er ook een aantal dingen al in gang gezet. De PO-Raad richt zich op schoolbesturen om observatie en coaching te agenderen. Ook de VO-raad besteedt in zijn programma's veel aandacht aan differentiëren. De Onderwijscoöperatie is daarnaast aan de slag met instrumenten om differentiëren echt zichtbaar te maken in de klas. Ik wil ook de beweging in het voortgezet onderwijs naar een cultuur van meer formatief evalueren in plaats van summatief afrekenen, waarmee je ook feedback geeft aan leerlingen en kijkt naar verschillen in de klas, verder stimuleren. Vanaf 2018 hebben we daar ook extra middelen voor die in het vo kunnen worden ingezet.

De heer Duisenberg vroeg hoe het zit met de ontwikkelingen op het gebied van peerreview. Volgens hem zijn er afspraken gemaakt op het gebied van ICT-vaardigheden en differentiërende vaardigheden. Dat klopt. In de sectorakkoorden hebben we vrij forse ambities opgesteld. Daar is ook geld aan gekoppeld. Dat betekent ook dat besturen en scholen nu aan zet zijn om daarin meters te maken. Dat zien we nog niet over de hele linie lukken. Er zijn echter wel bemoedigende ontwikkelingen. We zien bijvoorbeeld dat peerreview in het primair onderwijs in de afgelopen tijd spectaculair is gestegen, van 57% naar 74%. Het gaat dus de goede kant op. Heel veel van die zaken hangen met elkaar samen. Bij peerreview moet je oppassen dat het niet een doel op zichzelf wordt. Het is een middel om je meer te bekwamen, om in die zin een bijdrage te leveren aan het beter onder de knie krijgen van differentiërende vaardigheden. Die twee hangen heel nauw met elkaar samen.

Mevrouw Ypma vroeg wat we nog kunnen doen op het gebied van ICT-vaardigheden. Deze bieden namelijk perspectief voor meer differentiatie in de klas. Zij legde echter ook een link naar een ander onderwerp, waar ik straks nog iets dieper op zal ingaan, namelijk werkdruk. Ik ken het onderzoek waaraan mevrouw Ypma refereerde, van een groep in Gent, die overigens ook samenwerkt met Tilburg en Leuven. Dat onderzoek biedt mooie leidraden om mee aan de slag te gaan. Wij hebben een gezamenlijke club van OCW, EZ, de grote uitgeverijen in Nederland en de onderwijskoepels. We bekijken wat er nodig is om een aantal doorbraken op het gebied van ICT te forceren. De Kamer heeft daar laatst een tussenstap van gezien. We moeten ervoor zorgen dat alle scholen aangesloten zijn op snel internet. Daar hebben we wat extra geld voor uitgetrokken. Wat ook heel erg kan helpen, is dat scholen meer gezamenlijk optrekken in de vraag die ze stellen aan ontwikkelaars. Er zijn een aantal grote uitgeverijen in Nederland die dit soort dingen maken. Als een individuele school ernaartoe gaat, blijft de deur echter vaak dicht. Als je er meer collectief in optreedt, gaat dat anders. Dat is iets wat wij in ieder geval heel erg aanmoedigen en ondersteunen.

Voorzitter: Van Meenen

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik dank de Staatssecretaris hartelijk voor zijn antwoord. Ik begrijp ook wel dat hij van de scholen verwacht dat ze meer gezamenlijk optrekken naar de marktpartij, de ontwikkelaars. Heeft de overheid hier echter niet ook een rol in? Kan de overheid dit niet mede namens de scholen doen, om hier echt een slinger aan te geven? Het is in het belang van de uitgeverijen dat er heel veel boeken worden verkocht. Er kunnen dus marktmotieven aan ten grondslag liggen om die hele ICT-ontwikkeling niet zo heel snel te laten verlopen. Daar maak ik me wat zorgen over.

Staatssecretaris Dekker:

Dat klopt. Wij organiseren dat die scholen bij elkaar komen. Wij hebben er ook iemand van buiten opgezet, om dat proces te begeleiden en om te bekijken hoe wij die markt een beetje kunnen doorbreken. Je ziet nu vaak dat scholen alleen maar kunnen kiezen voor een volledige methode. Dat is direct een heel dure investering. Scholen zouden veel meer geholpen zijn met modulair werk. Het helpt wel als niet één school dat vraagt, maar als een grote groep scholen dat doet. Dan wordt het voor een marktpartij weer interessant om het te ontwikkelen. Wij zien nu dat de markt faalt, dat er een zeer versnipperde vraag is op het gebied van ICT en dat de markt voor een groot deel beheerst wordt door een aantal grote, dominante partijen. Daar moeten een aantal doorbraakjes in geforceerd worden. Wij helpen om dat in gang te zetten en geven dat een platform. Wij zullen als overheid nooit methodes inkopen. Dat moeten scholen doen, maar wij kunnen het wel zo organiseren dat zij dat meer gezamenlijk doen en dat er een aantal slimme trucs op verzonnen worden.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Als ik de Staatssecretaris vraag om door zijn oogharen vooruit te kijken en hier echt een flinke slag te slaan, is er dan misschien nog iets meer mogelijk dan alleen de scholen bij elkaar brengen om dat marktfalen te doorbreken? We moeten echt op veel grotere schaal gebruikmaken van de kansen die ICT op dit moment voor het onderwijs biedt, zowel voor leerlingendifferentiatie als voor werkdrukverlaging van docenten.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat dit kan. Ik heb de Kamer onlangs een vrij uitvoerige brief gestuurd waarin ook nog een aantal andere dingen staan. We werken bijvoorbeeld met leerlabs die hier eigenlijk al op vooruitlopen. Ik denk dat het heel goed zou zijn als andere scholen daarvan kennis nemen, want dan kunnen ze ook zien wat de voordelen van het werken met ICT zijn. Bijvoorbeeld dat ICT het correctiewerk kan ondervangen, en dat het met adaptieve toetsen in plaats van papieren toetsen mogelijk is om veel sneller en veel meer op de leerling gericht te bekijken wat nodig is. We hebben afspraken gemaakt met Kennisnet om een platform te creëren waarop door leraren ontwikkeld digitaal materiaal veel beter gedeeld kan worden. Ook dat zijn manieren om een beetje tegen die markt aan te duwen, want nieuwe innovatieve spelers kunnen die markt openbreken. Ik vind het bijvoorbeeld interessant om te zien dat het werk van een aantal onderzoeksgroepen op de Universiteit van Amsterdam heeft geleid tot apps en nieuwe programma's voor in de klas op het gebied van taal en rekenen, en dat die apps en programma's inmiddels gretig aftrek vinden bij scholen. Dat zijn allemaal dingen die we heel erg stimuleren.

Voorzitter: Ypma

De heer Duisenberg (VVD):

Ik heb nog een vraag over de differentiatievaardigheden, peer reviews en ICT-vaardigheden, met name de ICT-vaardigheden op didactisch gebied. De Staatssecretaris verwees naar de sectorakkoorden. Daarin is afgesproken waar de sectoren aan gaan werken en hoeveel erin geïnvesteerd gaat worden. Toentertijd heeft de Kamer laten doorrekenen wat dat in totaal kost. Dat telde op tot 1,2 miljard aan met name professionaliseringsgerichte gelden. Uit de rapportage blijkt dat de differentiatievaardigheden blijven steken op 40% en dat ook de ICT-didactiek blijft steken. De peer reviews zijn sterk toegenomen, maar die laatste stap naar 100% moet nog gezet worden. De Staatssecretaris zit met de sectoren aan tafel. Zijn er afspraken gemaakt voor bijsturing? Die stippellijntjes hebben allemaal de vorm van mooie hockeysticks, maar de vraag is wat er nu gaat gebeuren. Daaraan gekoppeld is mijn vraag of de doelen, die zijn afgesproken, nog gehaald gaan worden. Geeft men aan dat men die gaat halen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben nog niet zover om de doelen naar beneden bij te stellen. Mijn gesprekken met de sectorraden zijn dus vrij pittig. Ik ben complimenteus op de onderdelen die gehaald worden en extra complimenteus op de onderdelen die al gehaald zijn. In een aantal gevallen zijn de ambities voor 2020 al gehaald, dus daar loopt men zelfs voor op de doelstellingen. Ik ben echter ronduit ontevreden over de vorderingen op een aantal andere terreinen. Neem de differentiatievaardigheden, waarbij ik moet zeggen dat dat niet alleen in de afgelopen twee jaar speelde. Het is al tien jaar een punt van discussie dat er ondanks grote investeringen vanuit het Rijk in meer kwalitatief onderwijs en grotere differentiatievaardigheden te weinig vooruitgang is geboekt. Dan kan ik nog een paar keer op die hoofden slaan en zeggen «afspraak is afspraak, jullie moet het realiseren», maar ik weet niet of dat heel veel zin heeft. Dat is een van de redenen waarom ik heb gezegd: laten we eens naar de oorzaken kijken. Want als mijn voorganger en voor-voorgangers er ook onvoldoende in zijn geslaagd om dit op een hoger plan te trekken, waar zit hem dat dan in? We hebben nu dus serieuze afspraken gemaakt. Zowel de inspectie als de sectoren en de bonden hebben zich eraan gecommitteerd om de oorzaken te achterhalen. Wanneer we de oorzaken boven tafel hebben, kunnen we daar meer op sturen.

De heer Duisenberg (VVD):

Leiden die gesprekken tot een aantal concrete bijstuurplannen vanuit de sectoren op zaken als de differentiatievaardigheden, de ICT-didactische vaardigheden et cetera? Zo ja, wanneer kunnen we die dan verwachten? Ik vind het een beetje onbevredigend. Er is geld uitgetrokken voor bepaalde doelen, dus dan is het heel normaal om een bijstuurplan op te stellen.

Staatssecretaris Dekker:

Dat verwacht ik dan wel. Als je je doelen niet haalt, moet je bekijken wat je extra moet doen om ze wel te halen. Daarom vind ik het ook mooi dat we nu werken met die voortgangsrapportages, waaruit je kunt afleiden waar je op schema ligt, waar je voorligt op schema en waar je achterblijft. Met name die laatste categorie vereist dat je anders gaat werken dan je in de afgelopen jaren hebt gedaan, omdat je anders je doelen niet gaat halen. De vraag is wat we dan extra moeten gaan doen. Om nu als een dolle het bos in te lopen zonder te weten waar we precies naartoe moeten, heeft weinig zin. Ik denk dat het gerichter, specifieker en slimmer moet. Ik ga er wel van uit dat we een aantal stappen extra zetten. Wanneer? Ik vermoed dat we dat onderzoek in de loop van het voorjaar, voor de zomer, kunnen afronden. Dan ligt het themaonderzoek van de inspectie voor en is er een tweede meting vanuit het primair onderwijs beschikbaar. Dan zouden we concrete afspraken moeten kunnen maken.

Ik zei net dat ICT een bijdrage kan leveren aan het verlichten van de werkdruk. Dat is een mooi bruggetje naar het volgende onderwerp, dat is aangedragen door de heren Van Dijk en Van Meenen. De heer Van Dijk vroeg of het normaal is dat leraren structureel moeten overwerken. Nee, dat vind ik niet normaal. Laat ik daar een paar opmerkingen bij maken. In de eerste plaats vind ik het niet gek als een leerkracht bij drukte soms iets meer moet werken. Dat kan op een ander moment worden gecompenseerd. In de tweede plaats zijn heel veel leerkrachten zo enthousiast dat ze heel veel dingen doen in hun vrije tijd, vanuit hun passie voor het vak. Ik ga dat niet verbieden. Het zijn enthousiaste leerkrachten die iets extra's ontwikkelen of die actief zijn in een vakvereniging. In de derde plaats is het erg ingewikkeld om generieke maatregelen te treffen omdat de mate van werkdruk, die zich kan uiten in structureel overwerk, van school tot school enorm verschilt. Er zijn scholen die er heel goed in slagen om de werkdruk binnen normale bandbreedtes te houden. Er zijn ook scholen waar de ontevredenheid enorm groot is en het de leerkrachten over de schoenen loopt. Maar beide soorten scholen doen dat met dezelfde middelen. Wat doen de scholen goed die de werkdruk kunnen verlagen? Zouden we willen dat die andere scholen dat ook gaan doen? Dat heeft onder andere te maken met het terugdringen van administratieve taken. Op bezoek bij scholen en in mijn gesprekken met leerkrachten wordt er soms geklaagd over het vele nutteloze werk dat gedaan moet worden. Dan doe ik altijd de oproep die de heer Bruins net deed: stop er dan mee; doe geen dingen die geen zin hebben. Doe alleen de dingen die bijdragen aan kwalitatief goed onderwijs. Dat blijkt in de praktijk heel lastig, maar het moet wel binnen die school gebeuren. Als leerkrachten het niet in de school aankaarten en als schoolleiders niet zeggen dat er ook op een andere manier gewerkt kan worden, dan verandert er niets. Ik geloof niet dat we dat zomaar met een druk op de knop vanuit Den Haag kunnen regelen. Natuurlijk proberen we te helpen. Ik ben een programma gestart om scholen die het heel goed doen, in contact te brengen met scholen die zeggen: het loopt bij ons over de schoenen. Laat ik het voorbeeld geven van de groepsplannen in het p.o. Dan kwamen er meesters en juffen uit het basisonderwijs bij ons langs met enorme boekwerken. Dan kan ik of een inspecteur wel zeggen dat nergens staat dat dit moet, maar het is veel beter als collega-leerkrachten vertellen dat het op hun school heel anders wordt gedaan, dat ze zijn teruggegaan naar een half A4'tje en dat ze alleen de dingen noteren die strikt noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat er een goede overdracht plaatsvindt. Het kan dus anders. Ik geloof in dat soort programma's. Ik hoop dat we daar meters mee kunnen maken.

Terecht vragen de heer Van Meenen en mevrouw Ypma naar de mogelijkheid van minder lesuren voor leerkrachten. De tijd dat iedere leerling een vast aantal uren les moest krijgen in het voortgezet onderwijs, ligt achter ons. Met de nieuwe wet over de onderwijstijd is er veel meer flexibiliteit gekomen. Ook hiervoor geldt dat de ruimte die daarmee voor scholen is ontstaan, bij lange na nog niet wordt benut. Laat eerst maar eens wat zien van de weerbarstigheid in de praktijk. Gelukkig realiseert zich ook de VO-raad dit. We moeten dus meer doen om ervoor te zorgen dat het ook in de scholen loopt. Er speelt nog iets anders: als je terug wilt van 25 naar 20 uur, moet dat uit de lengte of de breedte komen. Dan accepteer je dat leerlingen over de hele linie minder uren les krijgen. Ik hoor de heer Van Meenen en mevrouw Ypma dat niet zeggen, maar het zou wel de consequentie zijn als je het aantal uren reduceert tot 20 zonder extra middelen. Of je zegt: wij willen naar minder lesuren maar ouders en leerlingen mogen daar niet zoveel van merken; er mag best wat variëteit bestaan – het ene kind kan wat zelfstandiger werken en het andere kind heeft wat meer hulp nodig – maar over de hele linie moeten we niet terug in het aantal lesuren. Dat kan ook, maar dan moet er echt extra geld bij. Die 2 miljard is niet een uitkomst van een rekensom van een Staatssecretaris die niet wil, zoals de heer Van Meenen suggereert. Daarmee wil ik hem een spiegel voorhouden: als je dit serieus meent, dan gaat dat serieus geld kosten. Het is te makkelijk om te zeggen: regel het maar. Ik hoor mevrouw Ypma op dit thema een veel realistischere toon aanslaan dan de heer Van Meenen. Hij zegt dat ik dat gewoon moet regelen. Ja, lekker makkelijk. Zo gaat dat dus niet.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb in mijn bijdrage gezegd dat het ook een mix van die twee kan zijn. Je kunt meer gebruikmaken van de mogelijkheden die er zijn om te differentiëren per leerling en tegelijkertijd geld erin stoppen. Ik zie dat dat ook nodig is, en dat zullen wij ook voorstellen in ons programma. Mij stoort dat de Staatssecretaris in een nationale krant zegt dat D66 docenten een rad voor ogen draait. Hoezo draaien wij docenten een rad voor ogen? Dat stond in het altijd betrouwbare Reformatorisch Dagblad. De Staatssecretaris dacht natuurlijk dat een D66'er dat niet leest, maar daarin vergist hij zich. Dat ligt elke ochtend op mijn bureau. Dit komt overigens niet zomaar uit de lucht vallen vanuit het idee: laten we eens een leuk dingetje voor de mensen doen. Nee, dit is waar docenten behoefte aan hebben. Ze hebben gewoon behoefte aan minder lesuren. De Staatssecretaris schermt altijd met internationale vergelijkingen en dat doe ik ook: internationaal is het een volkomen normale gang van zaken dat het aantal lesuren voor docenten omlaaggaat. Daar neemt de kwaliteit van toe. Daardoor ontstaat er echt ruimte om niet alleen aan vernieuwing te werken maar ook aan verhoging van kwaliteit, zowel van de lessen als van de docenten zelf. Ik vraag de Staatssecretaris dus of hij het met mij eens is dat D66 de docenten helemaal geen rad voor ogen draait, maar dat hij er voor moet zorgen, hopelijk samen met andere partijen, dat er voldoende geld komt om deze aangenomen motie van de Kamer gewoon uit te gaan voeren. Dat zal ongetwijfeld na de verkiezingen worden.

Staatssecretaris Dekker:

Dat is precies het punt. De heer Van Meenen speelt om de haverklap mooi weer. Hij zal er vast ongelooflijk populair mee worden bij sommige groepen. Hij roept dat hij ervoor zorgt dat het aantal lesuren teruggaat van 25 naar 20, zonder dat hij er ook maar één euro bij regelt. Ik zie hem links en rechts roepen dat D66 ervoor gaat zorgen dat de klassen kleiner worden. Ik heb bij de afgelopen begrotingsbehandelingen geen enkel amendement van D66 gezien waarmee het geld op tafel wordt gelegd om dat te realiseren. Links en rechts roept hij: ik vind dat leraren meer betaald moeten krijgen. Allemaal leuk, maar hij heeft er geen ruimte voor gegeven. Ik waak voor dit soort makkelijke boodschappen richting het onderwijs. Het onderwijs kijkt ook naar dit soort politieke debatten. Als er dan een motie wordt aangenomen waarmee wordt geregeld dat het van 25 naar 20 uur gaat en als daar vervolgens geen cent bij zit, dan houden we het onderwijs voor de gek. Dan heb ik liever dat de heer Van Meenen zegt: ik heb in mijn door het CPB doorgerekende verkiezingsprogramma deze maatregelen staan en als D66 76 zetels haalt, dan gaan we het zus en zo betalen. Dat is een fair point. Dan gaan we de verkiezingsstrijd aan. Ook de VVD zal in haar verkiezingsprogramma vast wat extra geld uittrekken voor dingen als onderzoek en onderwijs. Dat zullen we allemaal straks zien, wanneer de CPB-berekeningen op tafel liggen. Maar, mijnheer Van Meenen, nu doen alsof u het even hebt geregeld, is echt te makkelijk.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb helemaal niks geregeld. Ik heb een motie ingediend. Die is door een meerderheid van de Kamer aangenomen. Ik heb ook gezien wat het effect daarvan is op scholen. Men wil dat graag. De motie werd in juni aangenomen. Er waren zelfs docenten die hoopten dat ze die urenreductie al na de zomervakantie zouden hebben. Zozeer zijn ze er ook aan toe. Natuurlijk is het niet meteen te realiseren, maar het verschil tussen de Staatssecretaris en D66 is dat de Staatssecretaris en de Minister in het kabinet zitten en kunnen zeggen: oké, we gaan ons in het kabinet hard maken voor extra middelen. Dat hebben ze niet gedaan. In de begroting voor 2017 kwam er geen euro bij. Dat was de eerste mogelijkheid om dat te gaan doen, maar het is niet gebeurd. Het komt dus op een nieuw kabinet aan, zoals ook al duidelijk was op het moment dat de motie werd aangenomen. Deze Staatssecretaris wil het gewoon niet en daarom heeft hij zich er bij de begrotingsbehandeling ook niet zelf hard voor gemaakt om ook maar één euro voor dit doel te reserveren.

Staatssecretaris Dekker:

Uiteindelijk gaat het parlement over de budgetten. Het parlement heeft het budgetrecht. U had volledig de vrijheid en het recht om te schuiven in de begroting, bijvoorbeeld om te schuiven tussen Onderwijs en Defensie of om de belastingen te verhogen. U had met voorstellen voor die vele miljarden die uw plannen kosten, kunnen komen en kunnen proberen om daarvoor een meerderheid te krijgen. Als u dat had gepoogd maar misschien geen meerderheid had gekregen, dan had ik nog gezegd: u hebt in ieder geval uw best gedaan. Maar u hebt niet eens een poging gedaan! Dan vind ik het echt makkelijk om «meer salaris!», «kleinere klassen!» of «minder lesuren!» te roepen. Dat is populisme.

De heer Van Meenen (D66):

In de tijd van de begrotingsbehandeling hadden we een Staatssecretaris – we hebben hem nog steeds – die zei: ik ga aan de slag met die motie, ik ga haar uitwerken. Daar was het wachten op. Wat zou er gebeuren? Er gebeurt helemaal niks. Dat moeten we nu gewoon constateren. Het kabinet doet niets om de motie om het aantal lesuren te verminderen, uit te voeren. Nou, dan zal mijn partij – ik hoop en denk te weten dat dit ook voor een aantal andere partijen geldt – inderdaad bij de komende formatie haar verantwoordelijkheid moeten nemen. Het moet namelijk wel worden geregeld, in het belang van de docenten. Daarover verschillen we volgens mij van mening. De Staatssecretaris vindt dit gewoon geen goede zaak en D66 wel.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat het grote verschil als volgt is. Aan deze kant zitten twee bestuurders die keuzes moeten maken in een situatie van schaarste. Ze zijn best bereid om het een en ander te doen voor het onderwijs, maar ze weten dat als je iets belooft je het ook moet kunnen waarmaken. Aan de andere kant van de tafel zit iemand van D66 die mooie beloftes doet maar er uiteindelijk het geld niet voor regelt. We zullen het zien na de verkiezingen. Dan zal ik ook zien of het inmiddels al aardig lange wensenlijstje – als je het allemaal bij elkaar optelt, kom je op vele miljarden – wordt gerealiseerd. Ik weet in ieder geval één ding zeker ...

Voorzitter: Van Meenen

Mevrouw Ypma (PvdA):

Tussen deze twee mannen zittend twijfelde ik even of ik wel of niet zou interrumperen. Ik wil toch wel even benoemen dat we in het afgelopen jaar wel een stap hebben gezet. Er is namelijk een motie van mij aangenomen met het verzoek om alvast te beginnen met een experiment voor 20 uur op scholen met veel kinderen met achterstanden. Die scholen staat het water namelijk al tot aan de lippen. Daar is 3 miljoen voor uitgetrokken. We hebben dus al wel degelijk een eerste stap gezet naar aanleiding van die motie. Dat is ook hard nodig. Het vak van docent is prachtig, maar er wordt te hard gewerkt voor te weinig salaris en er is te weinig tijd om de lessen voor te bereiden. Het is daarom van groot belang om ... Nou ja, ik heb eigenlijk geen vragen.

Voorzitter: Ypma

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik volg dit debatje met belangstelling. We zijn weer even terug in de verkiezingsmodus als mensen voor populist worden uitgemaakt. Ik snap de logica van de Staatssecretaris wel: als je een motie indient, moet je er ook een voldragen plan bij maken. Het is wel opvallend dat hij zijn pijlen dan vooral richt op D66 en wat minder op de Partij van de Arbeid, die net zo goed indiener van die motie was. De SP was bondgenoot bij die motie. Uiteindelijk kies ik absoluut de kant van de heer Van Meenen en mevrouw Ypma. De intentie van de motie is: de leraar meer tijd geven. Daarover gaat het debat. Dat is ook de bottomline van dit debat. De Staatssecretaris gooit de bal weer terug naar het parlement en zegt: jullie hebben er geen geld bij geleverd, dus dan kan ik niks doen. Maar wat is de visie van de Staatssecretaris? Erkent hij dat er een structureel probleem in het onderwijs is, dat leraren zes uur per week overwerken? Of zegt hij: nee, dat is allemaal perceptie, want op sommige scholen gaat het heel goed? Ik merk bij de Staatssecretaris helemaal niks van een wens om mee te denken over de oplossing van dat probleem.

Staatssecretaris Dekker:

Ik zie dat werkdruk een probleem is. Het is ook een reëel probleem. Dan moeten we bekijken hoe we dat kunnen oplossen. Je kunt dat doen met meer geld. Ik denk dat de wens van de indieners van de motie om te komen tot een lestijdreductie, meer was geholpen met een amendement waarmee ergens 2 miljard was weggetrokken dan met een motie zonder ook maar één euro daarbij waarin staat: regel even 20% minder lesuren. Dat is mijn constatering. Ik zie natuurlijk wel dat werkdruk een probleem is. Ik heb echter niet een-twee-drie geld beschikbaar om die reductie van lestijd te realiseren. Je kunt je ook afvragen hoeveel we ermee winnen en of dit de meest effectieve besteding van je geld, bijvoorbeeld 2 miljoen, is. Ik zal daar straks nog wat over zeggen. Als je wilt komen tot 20% reductie van de lestijd, dan moeten er ook leerkrachten zijn om die 20% op te vullen. Dat gaat echt knellen.

Ik ben wel op heel veel andere vlakken bezig om de werkdruk terug te dringen. Ik geloof namelijk echt dat het voor de aantrekkelijkheid van het beroep uitmaakt of je met plezier naar je werk gaat en of je het gevoel hebt dat je daar nuttige dingen doet. Werkdruk is dan misschien niet eens zozeer verbonden aan het aantal uren dat je draait, als wel aan het gevoel of datgene wat je doet nuttig is. Iemand die bij wijze van spreken precies 40 uur in de week werkt en zich constant afvraagt wat de relevantie van zijn werk is, is volgens mij vele malen ongelukkiger dan iemand die twee of drie uur per week overwerkt en zegt: ik doe het meest fantastische werk en ik maak een verschil in de levens van kinderen.

Ik maak me soms zorgen als ik spreek met leerkrachten die zeggen: ik raak soms het plezier in het werken kwijt. Als ik dan vraag waar dat aan ligt, dan komen ze met: oeverloze vergaderingen, administratieve werkdruk et cetera, et cetera. Voor een deel kunnen we daar wat in betekenen. We hebben een hele operatie gehad om samen met de bonden en de werkgevers door de wetgeving heen te gaan en alle overbodige wetten te schrappen. Dat helpt, denk ik, enorm. Ik denk dat ook het nieuwe inspectietoezicht enorm helpt, waarbij veel meer wordt gekeken naar en aangesloten bij wat scholen zelf doen. Maar voor een deel is het ook hier weer een kwestie van goed werkgeverschap. Heb je goede schoolleiders, die docenten de ruimte geven om níet allemaal dingen bij te houden – dingen ter controle of dingen bedoeld om zich in te dekken – die zelfs van de inspectie niet bijgehouden hoeven te worden? Dat gesprek moeten we echt aangaan. Dat wordt niet even gerealiseerd met een druk op de knop, met wat extra geld of met wijziging van wet- en regelgeving.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Met dat laatste komt de aap uit de mouw. Natuurlijk moet je iets doen aan de administratieve druk, aan die bureaucratie. Eigenlijk is dat ook wel een beetje een dooddoener, want daarover zijn we het allemaal wel eens. Maar, alstublieft, onderschat leraren niet. Zij zien precies waar die hoge werkdruk vandaan komt. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het onderzoek van de AOB. Het ligt aan de administratie, maar het ligt volgens mij nog veel meer aan hun liefde voor het vak, waardoor ze elke leerling zo goed mogelijk les willen geven, gecombineerd met een steeds grotere klas en met steeds specifiekere kinderen, kinderen met zorgen. Dat laatste heeft te maken met het passend onderwijs, dat de Staatssecretaris van hen eist. Door die combinatie van zaken gaat het fout. Dan is de bottomline dat er uiteindelijk gewoon ook euro's bij moeten.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik constateer dat de Staatssecretaris uiteindelijk zegt: nee, het is geen kwestie van geld maar van beter organiseren en beter leidinggeven.

De voorzitter:

En klopt dat?

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ook van de heer Duisenberg heb ik niks gehoord over extra geld voor onderwijs. De Staatssecretaris mag hier wat mij betreft gewoon het standpunt van de VVD verwoorden. De Minister-President doet dat op televisie ook, over de ouderenzorg. Ik heb van de VVD nog niets gehoord over extra geld voor onderwijs.

De voorzitter:

Met het oog op de klok maan ik mijzelf en u weer om ons aan ons eigen debat te houden.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb geen vraag gehoord, maar ik kan er kort over zijn. Ik heb op dit moment geen extra geld in mijn portefeuille zitten. We moeten het dus doen met het geld dat er nu in zit. Binnen die kaders zoeken we naar wat we het beste kunnen doen. Ik zie nog heel veel ruimte voor verbetering. Ik ben niet tegen extra geld voor onderwijs, maar ik ga hier geen dingen beloven die ik niet kan waarmaken. Dat doen we in de aanloop naar 15 maart in de verkiezingsdebatten. Dan mag iedereen met zijn verkiezingsprogramma wapperen. Ik constateer dat we hier met zijn allen een begroting hebben vastgesteld waarop niemand een amendement heeft ingediend. Dan moet je bekijken hoe je binnen die kaders kunt komen tot een zo goed mogelijke manier van werken. En dan zie ik nog steeds heel veel ruimte voor verbetering. We moeten ervoor waken dat we de illusie wekken dat ieder probleem kan worden opgelost met meer geld. We moeten problemen in ons land ook oplossen door een andere manier van werken, door slimmer werken en anders organiseren.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik kijk de Staatssecretaris even vriendelijk aan om ...

Staatssecretaris Dekker:

Misschien kan het kort. Ik zei net wat over de wens tot kleinere klassen en de wenst tot minder lestijd. Nou ja, politieke keuzes ... Het vergroot in ieder geval het lerarentekort. Dat was het bruggetje. Misschien mag ik kortheidshalve melden dat er een brief aan zit te komen. Die komt medio februari, zoals wij de Kamer hebben toegezegd. Ik denk dat de Minister en ik beiden het gevoel van urgentie echt wel onderschrijven. We zien dat het hier en daar al wat begint te knellen, bijvoorbeeld bij de tekortvakken in het vo en soms regionaal in het primair onderwijs. Dat tekort zal op de lange termijn, vanaf 2020, alleen maar oplopen.

We kijken heel specifiek naar een aantal dingen. We bekijken bijvoorbeeld wat we kunnen doen om de lerarenopleidingen aantrekkelijker te maken teneinde de instroom weer te vergroten. De instroom is lager geweest, maar dat had te maken met de heel bewuste keuze voor het aanscherpen van de instroomeisen van de opleiding. De Minister heeft daar al wat over gezegd. We moeten ook heel serieus kijken naar meer mogelijkheden voor zijinstromers. Dat vraagt om flexibele onderwijstrajecten. Dat zou weleens een maatregel kunnen zijn die heel goed past bij wat de heer Bruins wil, namelijk meer mannen richting het onderwijs trekken. Ik noem ook het behoud van leraren en het kijken naar onbenut potentieel. Met name in het basisonderwijs is het aandeel parttimewerkers nog heel groot. Ik herken, eerlijk gezegd, niet helemaal het beeld van de heer Van Dijk als zouden er alleen maar parttimefuncties zijn. Ik sprak juist heel veel schooldirecteuren die staan te springen om mensen die bereid zijn om fulltime te werken. Het probleem is dat veel mensen in het basisonderwijs er bewust voor kiezen om minder te werken. Dat heeft soms ook te maken met het combineren van werk en zorg voor het gezin. Daar zit echt nog heel veel ruimte. Sterker nog, als we die ruimte nog wat meer zouden benutten, dan zou het tekort in ieder geval een stuk minder groot zijn dan het tekort dat we nu ramen. Daarnaast hebben we een stille reserve. Het is toch gek dat we een vraag hebben in het onderwijs, maar dat ook nog steeds 2.000 leraren thuis op de bank zitten, in de WW. In de brief zullen we nog wat breder ingaan op het loopbaan- en carrièreperspectief, bijvoorbeeld op de vraag hoe we ervoor zorgen dat het beroep van leraar ook op termijn aantrekkelijk blijft.

Mevrouw Ypma vroeg of we ook kunnen kijken of we het aantrekkelijker kunnen maken door baangaranties af te geven. Ik vind dat een heel interessante optie. Een aantal gemeenten experimenteren daar al mee, waaronder Rotterdam. Dat vraagt wel een heel goede afstemming tussen werkgevers, schoolbesturen in een regio, en de opleiding. Een opleiding kan nooit een baangarantie afgeven. Iemand moet uiteindelijk aan de slag bij een school. Het is echter zeker een van de dingen die we meenemen.

De heer Van Dijk heeft gevraagd hoe het zit met de vervangingsproblematiek. De grote zorg van heel veel schoolbesturen in de afgelopen maanden zat hem er vooral in dat er wel vervangers waren maar dat die vervangers zeiden: sorry, ik heb nu zo veel contracten gehad, dus ik kom niet voor één of twee dagen bij jou werken, want dan heb ik weer een contract gehad en voor ik het weet, zit ik aan mijn taks. Dat was echt een probleem van de systematiek van de Wwz. Niet voor niets is de Wwz tot in ieder geval april buiten werking gesteld, om die vervangingsproblematiek te ondervangen. De heer Van Dijk heeft wel een punt. In het p.o. is het heel regionaal bepaald. Met name de grote steden hebben bijvoorbeeld veel meer met een tekortproblematiek in het basisonderwijs te maken dan andere gebieden. In sommige regio's zijn echt nog wel mensen te vinden. Een lerarentekort merk je het eerst op bij de vervanging. Dat is dus een heel goede indicator dat het begint te knellen. Dat zien wij ook.

De heer Van Dijk vroeg mij ook om een reactie op het DUO-rapport van vorige week. Ik vind dat een zeer zorgelijk rapport. Tegelijkertijd bevestigt het een beeld dat wij al langer hebben en dat ook uit de rapporten die wij hebben laten opstellen, naar voren komt. Dat zijn soms ook meer kwalitatieve rapporten, zoals het rapport van Margalith Kleijwegt, waar de Minister zojuist aan refereerde. Ik vind dat we ook meer werk moeten maken van goed burgerschapsonderwijs in onze scholen.

Ik ben blij dat de heer Beertema enthousiast wordt van mijn woorden in het kranteninterview. Hij vroeg waarom ik niet heb meegedaan met al zijn pleidooien en moties die hij heeft ingediend. Ik heb die niet meer letterlijk voor ogen. Ik weet wel dat de heer Beertema en ik wat de Grondwet betreft regelmatig een fundamenteel verschil van inzicht hebben over bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst. Je moet mensen in Nederland niet beoordelen op wat ze geloven en als onderdeel van een grotere culturele of religieuze groep, maar je moet hen beoordelen als individuen en op de daden die zij als persoon laten zien.

De heer Beertema (PVV):

Ik begrijp dat de Staatssecretaris dit zegt. Ik weet dat de Grondwet niet zomaar veranderd is als het gaat om tolerant zijn ten opzichte van een intolerante ideologie, maar het is wel ons streven om de Grondwet op dat punt veranderen. Iemand moet het doen, en dat doen wij. De VVD doet dat niet.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind het heel goed om onze kernwaarden en onze vrijheden te bewaken. Ik geloof dat die alleen nog maar meer onder druk komen te staan als we dat veronachtzamen. Deze waarden actief uitdragen in scholen is echt iets wat over de hele linie beter en meer moet gebeuren. Dan kijk ik ook mezelf, of onszelf, aan. Ik vind dat de opdracht die wij hierin geven aan scholen te vaag is. Wij zeggen tegen scholen: maak werk van burgerschap, punt. Leerkrachten vragen ons wat er nu eigenlijk van hen verwacht wordt. De toppers laten fantastisch mooie dingen zien in het klaslokaal, maar er zijn ook scholen die dit heel magertjes invullen, die bij wijze van spreken op Prinsjesdag aandacht besteden aan de troonrede en het parlement en dan denken dat ze burgerschap gehad hebben. Dat is te dun. Ik ben erg gecharmeerd van de pleidooien die ik de afgelopen tijd heb gelezen, niet alleen van de VVD en de Partij van de Arbeid maar van meerdere politieke partijen, waarmee dit thema heel duidelijk op de kaart wordt gezet. Het gaat om het idee van een gemeenschappelijke, nationale identiteit als bindmiddel van onze samenleving en het belang van onze kernwaarden zoals die ook zijn vastgelegd in onze Grondwet. Als we dit zo belangrijk vinden, hoop ik dat we het onderwijs ook een duidelijkere opdracht kunnen meegeven dan we op dit moment doen.

De heer Beertema (PVV):

In mijn tweede termijn zal ik nog even op een paar van die dicta terugkomen. Ik denk dat ik de Staatssecretaris daar zeker heel enthousiast voor kan krijgen.

De voorzitter:

Akkoord. De Staatssecretaris is klaar met zijn beantwoording. Collega's, ik stel voor om een korte of geen tweede termijn te houden. Ik zal zelf afzien van mijn spreektijd. Ik geef dus het goede voorbeeld. Ik stel voor: maximaal twee minuten, geen interrupties.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik ga u helpen. Ten eerste vraag ik een VAO aan. Er zijn toch nog wat kleine verschillen van opvatting waarover we een Kameruitspraak willen vragen, hoewel het aannemen van een motie voor deze Staatssecretaris weinig betekenis heeft. Maar vooruit, je kunt het altijd blijven proberen. Dit is een grapje; hij hoeft er niet op te reageren. Dat is één. We komen dus nog in een VAO met elkaar te spreken, aan de hand van moties.

Ten tweede zeg ik tegen iedereen die luistert: wees een vent, word docent.

De voorzitter:

En iedereen met een lerarenbevoegdheid weer voor de klas, zeg ik met een knipoog tegen al mijn collega's.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter, er is echt een tekort aan wiskundeleraren, heb ik geconstateerd. Bij elk werkbezoek krijg ik een baan aangeboden. We zullen zien.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Ik houd het ook kort. Ik zal ook een motie indienen, over de werkdruk en over de problematiek rond de segregatie en falende integratie op scholen. Wordt dus vervolgd.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Ik ben misschien iets langer aan het woord. Een van de dicta die ik beloofde, was: verzoekt de regering om in het onderwijs expliciet aandacht te besteden aan de westerse waarden, normen, tradities en de vaderlandse geschiedenis. Daar waren in ieder geval de PvdA, de VVD en de SP tegen. Dan was er nog een motie over het kerndoel «oriëntatie op jezelf en de wereld». Het kerndoel is in de motie in stand gebleven, maar is veranderd in: « Leerlingen oriënteren zich op de natuurlijke omgeving en op verschijnselen die zich daarin voordoen. Leerlingen oriënteren zich op de Nederlandse identiteit, cultuur en geschiedenis. Leerlingen oriënteren zich daarnaast vanuit dat Nederlandse perspectief op de wereld, dichtbij, veraf, toen en nu en maken daarbij gebruik van het Nederlandse cultureel erfgoed met nadruk op de wereldeconomieën.» Ook daar was de VVD toen heel uitdrukkelijk tegen. Ik geef de VVD en de SP een tweede kans en ik geef de Staatssecretaris een tweede kans om die motie warm te omarmen.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Ik heb nog een paar vragen en ik zal ook zeggen met welke specifieke antwoorden ik blij zal zijn. De Minister zegt dat ze in de periode na 15 maart wil doorgaan met zijinstromers en dat ze met partijen om de tafel wil. Ik heb het mbo specifiek genoemd. Dat ligt haar ook na aan het hart.

Zit er in haar planning voor de demissionaire periode ook iets met betrekking tot de opleidingsscholen? Daar krijg ik graag een antwoord op. Dezelfde vraag heb ik over de po/vo/ho-netwerken. De Minister laat een en ander over aan de reguliere bekostiging. Ik hoor echter dat er knelpunten zijn en dat mensen het te ad hoc vinden. Kunnen we dat punt meer structureel inbedden?

Ik heb ook een vraag aan de Staatssecretaris. Ik ben blij dat er in 2017 een boost wordt gegeven aan het werken aan het carrièreperspectief en aan het loongebouw. Wanneer kunnen we dan concreet iets verwachten? Ik vraag er al twee jaar om. Er is ook een trip naar Singapore geweest et cetera. Wanneer gaat dit dan landen met al die partijen?

De Staatssecretaris zei dat teams nu ook een lerarenbeurs kunnen krijgen. Ik vind dat heel positief. Als je als leerkracht iets wilt doen, kwalificeert dat dan voor die teambeurs?

Tot slot. Ik ben blij dat we dit jaarlijks doen en dat we los van de Dag van de leraar en de Nacht van de leraar de Lerarenagenda hebben. Ik stel voor om deze bij voorkeur rond de Dag van de leraar, dus iets na oktober, te blijven bespreken, ook in het parlementaire seizoen na 15 maart.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording. De heer Duisenberg noemde al een aantal overleggen en onderwerpen waarover we rapportages krijgen.

Ik blijf nog een beetje zitten met die kansberoepenlijst van het UWV. Ik hoor dat er overleg komt. Dat is heel fijn. Op de kansberoepenlijst staan op dit moment beroepen als hypotheekadviseur, mondhygiënist, inkoper en incassomedewerker. Daar moet leraar basisonderwijs echt bij kunnen. Ik vraag om met een warm hart, ruimhartig, te kijken naar de subsidieregeling die Sociale Zaken op dit punt heeft. Want als we mensen gratis laten omscholen tot hypotheekadviseur ... Als iets ons land naar de knoppen heeft geholpen, is het wel de manier waarop we met hypotheken omgaan. Laten we dan alsjeblieft een warm hart hebben voor onze leraren en ervoor zorgen dat mensen die bij het UWV lopen zich zonder hobbels kunnen laten omscholen tot leraar.

Ik heb gemist of er overleg is over meer fulltime banen. Dat heb ik niet helemaal gehoord. Ik zou het heel goed vinden als de sociale partners en misschien ook de PO-Raad samen eens gaan kijken naar deeltijdontslag en fulltime banen, kortom naar de route naar afspraken om te komen tot meer fulltime banen. Kan daar nog iets over gezegd worden?

Ik dank de Minister voor haar toezegging dat ze met een welwillend oog zal kijken naar een gezamenlijk plan van de Meestert!-groepen. Wellicht kan ze er ook concrete ondersteuning aan geven.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de Minister.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik zal de leden even langslopen. Ik heb geen vragen gehoord van de heer Van Meenen en de heer Van Dijk. Tegen de heer Beertema zeg ik het volgende: westerse waarden is één ding, maar we moeten onze leerlingen en studenten ook iets leren over de brede waarden van de rechtsstaat en mensenrechten. Daarom gaat het nieuwe kwalificatiedossier in het mbo over kritische reflectie en mensenrechten. Dat heb ik zeer bewust gedaan, omdat dit thema te weinig aandacht krijgt. Dan kom je ook op de Grondwet en soms op botsende rechten. Ga daar maar met elkaar over in gesprek, maar vereng het niet bij voorbaat.

Tegen de heer Duisenberg zeg ik dat ik zijinstroom absoluut ga oppakken. Ik denk dat dit niet een kwestie is van ingewikkelde wetgeving maar vooral van goede partijen bij elkaar brengen. We zijn al heel hard bezig met opleidingsscholen. Daar blijven we ook mee bezig.

Er zit wel een probleem bij de po/vo-netwerken. Ik snap wel wat ze willen, namelijk extra geld. Dat past niet in de filosofie die wij bij dit soort dingen hebben, namelijk dat je een opstartstimulans geeft en dat ze het dan zelf uit hun algemene bekostiging c.q. lumpsum betalen. Ik heb net als de Staatssecretaris geen geld. Als er op dit soort thema's meer moet gebeuren en men wil dat er meer gebeurt, wordt het ook een kwestie van extra middelen vinden in een nieuw regeerakkoord. Ik ben natuurlijk graag bereid om de partijen ervan te overtuigen om dit voort te zetten met de middelen die we nu hebben, want ik zie er wel brood in.

Ik hoop dat onze opvolgers doorgaan met de Lerarenagenda. We hebben hem iets verschoven in de tijd, om hem volwaardig en goed af te maken. Ik vind het een heel goed idee om dat ene moment in het jaar ervoor te plannen. Volgens mij heeft de heer Duisenberg daar indertijd ook nog een rol in gespeeld.

Ik ga nog eens even kijken naar de kansberoepenlijst en de nieuwe beroepen. Het probleem is, zoals de Staatssecretaris ook zei, dat het moeilijk is om te zeggen dat er tekorten zijn als er nog heel veel mensen rondlopen die wel een diploma hebben maar niet aan het werk zijn. Ik kan echter weinig tot niets inbrengen tegen de voorbeelden die de heer Bruins noemde. Ik ga er nog eens even heel goed naar kijken en er zeker met mijn collega van SZW over praten.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de Staatssecretaris.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. De heer Beertema stelde een vraag over de moties. Zeer binnenkort, volgens mij over twee weken, hebben we een AO staan dat geheel gaat over burgerschap. Laten we er dan verder over praten. Soms heeft een reactie op een motie niet alleen betrekking op het dictum, maar ook op de discussie die eraan voorafging. Ik kijk uit naar die discussie.

De heer Duisenberg vroeg wanneer het plan komt voor de carrièreperspectieven. Dat zal dit jaar zijn, na de zomer, wanneer we komen met de voortgangsrapportage over de sectorakkoorden et cetera. In de afgelopen tijd hebben we een aantal onderzoeken gedaan. We zitten nu ook met de sociale partners rond de tafel om te bekijken wat we kunnen veranderen aan de carrièreperspectieven. Het is niet alleen maar een verkenning, het gaat echt om een aantal concrete stappen. Dat heeft best wel wat voeten in de aarde. Denk bijvoorbeeld aan het loongebouw. Dat zijn best ingewikkelde gesprekken. Ik weet niet hoe het eindresultaat eruit zal zien, maar het is niet een-twee-drie gedaan. Het plan komt dus na de zomer van dit jaar. Ik meen dat we in oktober of november altijd met de hele trits komen die u ook vandaag hebt geagendeerd. In die ronde loopt dit mee.

De heer Duisenberg vroeg of de teambeurs ook betrekking heeft op leerKRACHT. Ik ben net als de heer Duisenberg een groot voorstander en supporter van leerKRACHT. De teambeurs heeft echter alleen betrekking op masteropleidingen. Scholen hebben wel extra geld gekregen om te werken aan peerreview, intervisie et cetera. Voor een deel hebben ze dat ingezet voor een verruiming van de uren waarin leerkrachten kunnen worden vrijgesteld om aan professionele ontwikkeling te doen. Voor een ander deel gaat het om de kosten die gemoeid zijn met dit soort programma's. Ik doe alles wat ik kan om enthousiasme te krijgen bij scholen om aan dit soort programma's mee te doen, maar daar hebben ze al extra geld voor ontvangen.

De heer Bruins vroeg om het gesprek aan te gaan met de sociale partners over de hobbels die het onderwijs er nu van weerhouden om fulltime banen te hebben. Ik ga dat gesprek graag aan. We spreken volgende week of de week erop over een plan van aanpak. We zullen dat gesprek dan nog niet gehad hebben, maar ik zal het daar in ieder geval agenderen. Ik denk wel dat het een van de gesprekken is die we moeten aangaan, wetende dat er een tekort aan zit te komen. Dan wil je juist fulltimers hebben. Op termijn zal dit er ook toe leiden dat scholen veel meer genegen zullen zijn, zeg ik in de richting van de heer Van Dijk, om goede mensen een vaste baan te geven. Als er krapte is op de markt, ben je als werkgever wel heel stom als je goede mensen zomaar laat gaan of hun geen zekerheid geeft.

De heer Beertema (PVV):

Ik heb nog één verduidelijkende vraag. Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat het oordeel over een motie vaak ook wordt ingegeven door de discussie die eraan voorafgaat, dus niet alleen door de consideraties en dat soort dingen. Dan is het misschien beter als ik de motie zo snel mogelijk indien. Als we wachten tot het AO Burgerschap, ga ik namelijk vast weer dingen zeggen waar hij van schrikt.

De voorzitter:

Laten we dat niet doen. Ik zie verder geen reactie. Ik ga afronden. Er is een VAO aangevraagd. Dat zal gepland worden.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb een klein verzoek met betrekking tot het VAO. Ik vraag de Staatssecretaris of hij voor het VAO – we weten nog niet wanneer het is, mogelijk volgende week of de week erop – mijn Kamervragen kan beantwoorden over werkdruk en het onderzoek van de Algemene Onderwijsbond. Daar zou ik hem zeer erkentelijk voor zijn.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga mijn best doen.

De voorzitter:

Er is een VAO aangevraagd met als eerste spreker de heer Van Meenen. Ik heb vier toezeggingen genoteerd.

De Minister zegt toe, de Kamer te informeren over de resultaten van het overleg met LOBO, ADEF, ICL, VSNU en de Vereniging Hogescholen over het vergemakkelijken van de zijinstroom en de hijinstroom. Dit zal rond de zomer naar de Kamer komen.

In de brief over lerarentekorten die de Kamer binnenkort ontvangt, zal de Minister ook ingaan op de vraag wat de tekorten specifiek betekenen voor de lerarenopleidingen. De brief krijgen we in maart.

Het onderzoek naar het loongebouw in de onderwijssector dat het Ministerie van BZK uitvoert, wordt aan de Kamer gestuurd. Dat zal voor de zomer gebeuren.

Het plan van aanpak inzake de carrièreperspectieven ontvangt de Kamer na de zomer van 2017.

Is daarmee alles benoemd wat benoemd moest worden?

De heer Duisenberg (VVD):

Rond de zomer komt de tussenrapportage over de sectorakkoorden.

De voorzitter:

Ik heb net gezegd dat een en ander in het reguliere werk meegaat.

De heer Duisenberg (VVD):

Daar zitten dan ook de bijstuurplannen in om te komen tot die afgesproken 100%. Ontvangt de Kamer die ook?

De voorzitter:

Met de tussendoelen.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Duisenberg vroeg wanneer die plannen komen? Dat gebeurt medio van dit jaar. Dan krijgt de Kamer van mij een afschrift.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Ik dank mijn collega's voor hun bijdrage, in het bijzonder de heer Bruins voor zijn initiatiefnota. Ik dank de Minister, de Staatssecretaris en alle ondersteuning voor de antwoorden en ik dank het publiek voor zijn geduldige belangstelling.

Sluiting 17.31 uur.