Kamerstuk 27923-198

Verslag van een algemeen overleg

Werken in het onderwijs

Gepubliceerd: 19 januari 2015
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27923-198.html
ID: 27923-198

Nr. 198 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 januari 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 13 november 2014 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Onderwijs d.d. 28 oktober 2014 inzake arbeidsmarkt (Kamerstuk 27 923, nr. 189);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 8 oktober 2014 met de Voortgangsrapportage Lerarenagenda (Kamerstuk 27 923, nr. 188);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 februari 2014 met de Reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een kabinetsreactie op het Onderwijsraadadvies Herijking bekwaamheidseisen (Kamerstuk 27 923, nr. 183);

  • afschrift van de brief van de Onderwijsraad aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15januari 2014 m.b.t. advies Herijking bekwaamheidseisen;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 20 juni 2014 met de Reactie op de brief van Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad Gooise Scholen Federatie (GMR GSF) te Bussum d.d. 7 april 2014 over de financiering van de functiemix;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 juni 2014 met de Aanbieding van het rapport TALIS 2013 Results: An International Perspective on Teaching and Learning en de beleidsreactie daarop (Kamerstuk 27 923, nr. 186);

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 27 augustus 2014 inzake- onderwijsakkoorden: samen werken aan het onderwijs van morgen (Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 118).

  • de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 november 2014 inzake antwoorden op vragen van de commissie over de Onderwijsakkoorden: «samen werken aan het onderwijs van morgen» (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 54).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler

Voorzitter: Ypma

Griffier: Boeve

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Ypma, Van Meenen, Bisschop, Jasper van Dijk, Straus, Klein en Rog,

en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.

Aanvang 14.30 uur

De voorzitter: Ik heet alle onderwijsliefhebbers, de Minister en de Staatssecretaris van Onderwijs, de leden van de commissie en alle belangstellenden van harte welkom bij dit AO. Wij hanteren een spreektijd van vier minuten. Ik vraag iedereen om het aantal interrupties te beperken, maar ik wil niet op voorhand heel erg ingrijpen. Laten wij een mooi debat voeren met elkaar over dit prachtige onderwerp.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Het is goed dat de leraar in onze debatten zo'n prominente plek krijgt. Dat gebeurde vorige week bij de begrotingsbehandeling en wat mijn fractie betreft, zetten wij dat vandaag voort. Ik heb vorige week al aandacht gevraagd voor enkele zaken waarover wij het volgens mij behoorlijk eens zijn met elkaar, namelijk dat scholen en docenten zich verder moeten verbeteren en dat zij moeten werken aan onderwijsontwikkeling en aan hun eigen ontwikkeling. In mijn ogen moeten er op dat vlak nog enkele restantjes aangepakt worden.

Als je een verbetercultuur wilt, zul je de docenten daar volgens D66 ook de gelegenheid toe moeten bieden. Onderwijsvernieuwing moet in dit land volgens mijn fractie van onderop komen. Ik heb dat vorige week ook veelvuldig gehoord. Onderwijsvernieuwing moet bovendien een structureel onderdeel zijn van het vak van docent en niet vanuit Den Haag worden opgelegd. De belangrijkste grondvoorwaarde – en dus niet randvoorwaarde – is tijd in de ogen van D66. Ik heb daar vorige week een motie over ingediend maar die heeft het, tot mijn grote verrassing natuurlijk, niet gehaald. Ik wel gezien dat er in de discussies daaromheen nogal wat facetten naar voren kwamen die bij een uitgebreider debat wellicht langer aan de orde hadden kunnen komen. Ik breng dit punt dus opnieuw naar voren en ik zou het als volgt in willen kleden. Ik vraag de Kamer, de fracties, in het bijzonder de regeringsfracties, en de Staatssecretaris of wij niet tot overeenstemming kunnen komen over een verkenning van de mogelijkheden om de verbetercultuur – het werken aan onderwijs, ontwikkeling en scholing – meer onderdeel te maken van het beroep van docent. Mevrouw Straus noemt dit: elke dag een beetje beter. Ik formuleer het nu bewust open, terwijl ik het vorige week meer gesloten heb geformuleerd. Het gaat mij er uiteindelijk om dat wij zoeken naar alle mogelijkheden die wij docenten op dat vlak kunnen bieden. Die komen uiteindelijk samen in al die aspecten die met de invulling van het beroep te maken hebben en die dus ook met de invulling van de werkweek van een docent te maken hebben. Zo wil ik het in eerste instantie – want zo werkt het hier – voorleggen aan de Staatssecretaris. Wellicht kan een enkeling in zijn of haar eigen bijdrage ingaan op dit verzoek.

Ik was gisteravond bij een bijeenkomst van de VO-raad en de bonden. Veel docenten, schoolleiders en mensen van allerlei pluimage uit het onderwijs waren daarbij aanwezig. De onderwijstijd stond op de agenda en ik stelde vast dat de grote gemeenschappelijke wens was om hier gezamenlijk aan te werken. Het veld wil niet speciaal wachten op wat Den Haag daar allemaal van vindt. Men wilde in dezelfde sfeer zoals wij daar vorige week met elkaar over gesproken hebben, aan de slag gaan en zoeken naar mogelijkheden voor de docent om aan zijn eigen verbeteringen of aan verbeteringen vanuit de school vorm te geven.

Nu wil ik het graag hebben over het lerarenregister. De motie van PvdA en VVD betekent dat het lerarenregister nu tot instrument voor en door de leraar verklaard is. In mijn beleving is de werkelijkheid iets weerbarstiger, maar hier zit zeker vooruitgang in. In 2013 kende nog steeds 47% van de leraren in het po en 30% van de leraren in vo en mbo dit register niet. Wat doet de Staatssecretaris om dat register veel meer bekend te maken onder docenten? Hoe gaat de Staatssecretaris uitvoering geven aan de motie-Ypma/Straus om het lerarenregister voor en door docenten te maken? Ik geloof dat daar al een brief over gevraagd is, maar ik zou daar vandaag toch al graag iets over horen. De motie klinkt heel sympathiek, uiteraard. Wij willen dit allemaal, maar het is ingewikkeld.

De voorzitter: U bent door uw spreektijd heen.

De heer Van Meenen (D66): Nu al? Mag ik nog even? Wat wordt de sanctie als een leraar niet geregistreerd is? Hoe kijkt de Staatssecretaris in dit verband naar een tuchtraad?

Tot slot heb ik een vraag over de lerarenopleiding. Afgelopen dinsdag is, met steun van D66, een motie aangenomen over selectie bij pabo's en lerarenopleidingen. Graag maak ik een aanvullende opmerking. Het is niet eenvoudig om leraar te zijn. Je kunt niet op basis van een schriftelijke opleiding leraar worden. Schriftelijke cursussen hardlopen zou ik misschien nog wel halen, maar dat betekent nog steeds niet dat ik het dan daadwerkelijk kan. Je hebt een grote drive en gevoel voor het vak nodig. Volgens D66 moet de selectie of de matching daarop plaatsvinden en niet op een voldoende voor aardrijkskunde. Een te strenge selectie is niet wenselijk. De opleidingen spelen wel een rol bij het op peil brengen en houden van de kennis. Gaat de Minister de vinger aan de pols houden? Bovendien zorgt selectie alleen er niet voor dat er betere leraren komen. De opleiding zelf moet ook verbeterd worden, bijvoorbeeld door differentiatie tussen onderbouw- en bovenbouwdocenten, een meer modulaire opbouw, een goede begeleiding en veel ervaring opdoen met goede begeleiding. Graag krijg ik een reactie van de Minister hierop.

Sorry, voorzitter, dat ik niet op tijd mijn inbreng heb afgerond.

De heer Jasper van Dijk (SP): Laat ik de heer Van Meenen nog wat meer gelegenheid tot een toelichting geven. Is dat niet vriendelijk? Toen wij vorige week donderdag de onderwijsbegroting behandelden, was er tegelijkertijd een uitzending van Nieuwsuur waarin de heer Van Meenen ook optrad. Heel knap! Nee, die uitzending was niet live. De heer Van Meenen sprak dreigende woorden aan het adres van het kabinet. Het ging om het aantrekken van 3.000 extra leraren waar vorig jaar geld voor is vrijgemaakt. De interviewer vroeg wat de heer Van Meenen ging doen als die belofte niet werd waargemaakt. De heer Van Meenen zei toen: er is ook een eind aan ons geduld. Wat bedoelde hij daarmee?

De heer Van Meenen (D66): Dat er ook een eind aan ons geduld is. Sinds die uitzending is duidelijk geworden dat het in ieder geval niet helder is of de doelstellingen gehaald zijn. Andere partijen hebben daar ook aandacht voor gevraagd. Ik begrijp best dat het ingewikkeld is, maar tijdens het debat heb ik al gezegd dat er volgens mij best mogelijkheden zijn om na te gaan of er werkelijk extra docenten zijn gekomen of dat het voor een deel is gaan zitten in het behoud van docenten, wat op zichzelf ook goed is. Ik vind dat de Kamer vanuit haar positie niet kan aanvaarden dat daar geen beeld van is en dat dit maar een beetje blijft hangen. Een ding staat vast, namelijk dat er in ieder geval nog een heleboel docenten thuiszitten die ik heel graag voor de klas zie staan, al is het maar ter verlichting van het werk van de docenten die nu wel voor de klas staan. Dat heb ik vorige week ook gezegd. Ik heb al vaker gezegd dat ik hier als man op leeftijd gewoon sowieso zonder geduld zit. Ik heb geen tijd meer om hier nog lang mee bezig te zijn. Dat klinkt wat dramatisch, maar zo bedoel ik het nu ook weer niet. Ik zie ernstige gezichten, maar ik ben niet ziek of zo. Ik ben gewoon een beetje oud en wij moeten hiermee opschieten. De kinderen hebben geen tijd om te wachten tot wij een keer vaststellen of het allemaal wel goed gaat; in die zin dus.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dat klinkt goed, maar ik ken ook Kamerleden die op televisie stevige uitspraken doen, maar deze in het parlement allemaal enigszins bijstellen. Die 3.000 extra leraren zijn mede dankzij D66 beloofd. Dat heeft te maken met het herfstakkoord. In die zin kan ik de heer Van Meenen daar ook op aanspreken. Ik herinner mij nog goed dat de Minister zei dat er 3.000 nieuwe leraren zouden bijkomen. Dat is fantastisch. Er komt bovendien 150 miljoen bij. Wat gaan wij doen om te achterhalen of die leraren er ook werkelijk komen in plaats van in de media alleen maar te roepen dat het zo niet kan?

De heer Van Meenen (D66): Dit geeft mij de gelegenheid om een wijdverbreid misverstand recht te zetten. Dit is helemaal geen onderdeel van het herfstakkoord. Dit is onderdeel van het onderwijsakkoord dat het resultaat is van het overleg tussen het kabinet, de bonden en de werkgevers. In die zin kan ik hier geen verantwoordelijkheid voor nemen, maar op zichzelf ben ik er natuurlijk heel blij mee. Ik ben dus net als de heer Van Dijk bezig om de woorden die daar gesproken zijn – dus niet door mij, maar door anderen – waar te maken. Daar zal ik dus aandacht voor blijven vragen.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Het is altijd een genoegen om over een van de mooiste beroepen ter wereld te spreken, namelijk het docentschap. Het vak van politicus is ook heel mooi, zeker, dat geef ik toe, maar het heimwee kan ons af en toe overmannen, nietwaar collega Van Meenen? De heer Van Meenen noemt mij nu «goede vriend». En wij zijn nog even oud ook, met evenveel ervaring en zo. Dat smeedt banden.

Het beroep van docent is geen beroep waar je je zo maar eventjes in moet rommelen als je niks anders te doen hebt of geen andere baan kunt vinden. De SGP vindt het belangrijk dat de status van het leraarsvak niet wordt ondermijnd door sluiproutes om leraar te kunnen worden. Het is begrijpelijk dat het kabinet het bereik van de educatieve minor wil vergroten en deze open wil stellen voor studenten die al een bacheloropleiding hebben afgerond. Er zal echter een verplichting moeten komen om verder te studeren. Ik heb daar bij de begrotingsbehandeling ook aandacht voor gevraagd. Ik heb het antwoord van de betrokken bewindspersoon op dat punt gemist. Hier is een motie over aangenomen. Wanneer kunnen wij de uitwerking van die motie verwachten?

De SGP volgt met belangstelling de ontwikkeling van nieuwe bekwaamheidseisen voor leraren. Respect voor de inhoudelijke inbreng van de beroepsgroep vereist echter terughoudendheid van de politiek. Het is begrijpelijk dat de drie kernelementen, kennis van vakinhoud, didactiek en pedagogiek, centraal worden gesteld. Die moeten wij goed vasthouden. Ik heb twee vragen hierover. De Onderwijsraad benoemt terecht dat de eisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard ontbreken. Leidinggevenden zouden bijvoorbeeld moeten weten hoe de professionele ruimte van leraren er concreet uitziet en waar de wettelijke grenzen liggen. Mijn eerste vraag is of de Minister dit wil meenemen in haar afweging. Wellicht kunnen wij op dit punt leren van de opleidingen in andere landen.

Mijn tweede vraag over dit onderdeel gaat over de keuze en de inhoud van de bekwaamheidseisen. Dit blijft een complexe en gevoelige zoektocht. Kan de Minister bevestigen dat de bekwaamheidseisen daarom vooral een rol spelen in de ontwikkeling van het bekwaamheidsdossier van scholen en leraren en dat de inspectie kan toetsen of dit proces naar behoren verloopt? Die eisen moeten dus in de tweede lijn staan. Ze zijn een onderdeel van de deugdelijkheidseisen waar de inspectie op dient toe te zien.

De inspectie ontwikkelt op dit moment het nieuwe toezicht dat op allerlei manieren raakt aan de inhoud en ontwikkeling van het leraarsvak. De SGP vindt het merkwaardig dat de inspectie met allerlei onderwijsorganisaties informatie deelt over de nieuwe inrichting en de nieuwe indicatoren, terwijl de Kamer niet beschikt over deze informatie, althans niet formeel. Hoe verhoudt dit proces zich bovendien tot de herziening van de bekwaamheidseisen? Kan de Minister toezeggen dat de Kamer inzake deze thema's ook de relevante informatie zal ontvangen die wel met het onderwijsveld gedeeld wordt?

Tot slot vraag ik opnieuw aandacht voor de toelatingseisen tot de pabo. Bij de begrotingsbehandeling heb ik daar ook aandacht voor gevraagd. De Minister heeft toen gezegd dat er ruimte voor de instellingen is om extra herkansingen aan te bieden. Ik wil dat graag nader verduidelijkt krijgen. Heeft de Minister hiermee bedoeld dat instellingen zelf extra toetsen mogen maken? De Vereniging Hogescholen lijkt namelijk geen of heel weinig ruimte te willen bieden voor herkansingen. Wil de Minister hierover in overleg gaan?

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Dit debat staat in het teken van opheldering over de verwarring die deze bewindsleden zaaien. Ik begin met de besteding van het extra geld voor onderwijs. In juli dit jaar hield de NOS een enquête. De conclusie was dat leraren en leerlingen maar weinig merken van het geld dat bestuurders eind vorig jaar hebben gekregen. Het kabinet riep vorig jaar met veel tamtam dat er 150 miljoen bijkwam voor 3.000 jonge leerkrachten, maar waar is dat geld gebleven? Het is een black box. Dat zagen wij vorige week in een pijnlijke uitzending van Nieuwsuur. Wij zagen enthousiaste nieuwe leraren die geen baan kunnen vinden. Ze zijn de mooie beloftes zat en gaan iets anders doen. De Staatssecretaris had nog geen begin van een antwoord op de vraag hoe het zat met die 3.000 extra leraren. Volgens mij moet het kabinet toegeven dat de toezegging van die 3.000 extra leraren bluf was. Het was een slag in de lucht, want de scholen nemen geen nieuw personeel aan met tijdelijk geld voor 2014. Erkent de Minister dat?

Er is bovendien een grote onwil bij het ministerie om na te gaan hoeveel leraren worden aangenomen met extra geld. Hoe rijmen de bewindspersonen dit met de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem? De commissie adviseerde om publiekelijk inzicht te verschaffen in welk deel van het schoolbudget direct ten goede komt aan het primaire onderwijsproces, welk deel aan de reserves wordt toegevoegd en wat naar het management gaat. Te veel bureaucratie, wordt er dan gezegd. Erkent de Staatssecretaris dat de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem hiermee in de prullenbak verdwijnen? Graag krijg ik een reactie.

De verwarring wordt nog groter als we zien dat dit wel in het sectorakkoord vo staat. Citaat: «Partijen zullen werkgevers vragen (en daarmee de doelstelling ook monitoren) hen uiterlijk 1 augustus 2015 te informeren.» Het kan dus wel, terwijl de Kamer krijgt te horen dat dit te veel bureaucratie oplevert. Hoe zit het overigens in het primair onderwijs? Dit gaat immers over het voortgezet onderwijs. Waarom sturen de bewindslieden zo'n dubbele boodschap? Zeg de Kamer die informatie nu gewoon toe voor basisonderwijs en middelbaar onderwijs! Geef ons die informatie!

Ik geef een voorbeeld uit de praktijk. De Stichting Convent PO, een schoolbestuur uit Twente, geeft aan dat de klassen groter worden door jarenlange stille bezuinigingen. Vaak zitten er meer dan 30 leerlingen in de klas. Erkent de regering dat het extra geld vooral wordt gebruikt om de premieverhogingen te dekken? Er zijn namelijk meer oudere leraren, meer BAPO-gerechtigden en meer lasten voor het pensioenfonds et cetera. Graag krijg ik een reactie.

In het CNV-Schooljournaal van 5 oktober 2013 zei de Staatssecretaris dat de gemiddelde klassengrootte in het basisonderwijs stabiel rond de 23 leerlingen ligt. Hoe groot zijn de klassen op dit moment? Scholen van de Stichting Convent in Enschede zouden volgens de inspectie gemiddeld 18 leerlingen hebben. In werkelijkheid gaat het om 28 leerlingen, werd mij verteld. Hoe verklaart de Staatssecretaris dat de inspectie met zo'n getal komt? Worden de gemiddeldes ook daarop gebaseerd?

Hebben leraren in het basisonderwijs nu wel of geen afdwingbaar recht op € 500 voor professionalisering? De Minister schrijft van wel: ze krijgen een individueel afdwingbaar recht. De werknemer neemt dus de beslissing. In het voortgezet onderwijs lijkt dat te kloppen, maar in het basisonderwijs niet. De AOb zegt dat de werkgevers daarover geen harde afspraken willen maken. Als een school in de financiële problemen komt, heeft de werknemer geen poot om op te staan om die € 500 toch te krijgen. Hoe zit het nu? Hebben de leraren nu wel of geen recht op dit budget? Stel de zaken niet mooier voor dan ze zijn. Zeg niet dat er 3.000 leraren bijkomen als dit niet zo is. Zeg niet dat leraren een afdwingbaar scholingsbudget krijgen als dat niet zo is.

In de coalitie lijkt een patstelling te zijn ontstaan over de prestatiebeloning. Graag krijg ik de helderheid dat deze onzalige plannen niet terugkeren.

Tot slot kom ik op het lerarenregister. Is de regering het met mij eens dat daar een heldere beschrijving van het beroep «leraar» in moet komen en dat het register geen afrekeninstrument moet worden?

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Afgelopen dinsdag hebben we een aantal mooie moties aangenomen. Die moties zijn onder andere voortgekomen uit Samen Leren. Dat is een notitie bedoeld om ons onderwijs beter te maken. Zo komen er strengere eisen in de selectie voor de lerarenopleiding. De pabo heeft nog eens bevestigd dat het lerarenregister echt voor en door docenten is. Bovendien komt er een innovatiefonds dat leraren in staat stelt om vernieuwende ideeën op te pakken en uit te werken. Ook is er een eerste stap naar verdere transparantie gezet. Volgens de VVD zijn dat vier mooie resultaten voor het onderwijs. Zo maken wij ons onderwijs elke dag een stapje beter.

Dit is slechts het begin volgens de VVD. Na de begrotingsbehandeling spreken we vandaag over de leraren, de belangrijkste schakel in de kwaliteit van het onderwijs. In het programma Samen Leren speelt de leraar een prominente rol. Ik benoemde al de strenge toelating bij docentenopleidingen, evenals het verbeteren van de lerarenopleiding en de steun voor startende docenten. We willen namelijk niet alleen dat toppers leraar worden, maar ook dat ze leraar blijven. Vooral voor die laatste groep valt nog veel te verbeteren.

Startende docenten worden na hun opleiding vaak aan hun lot overgelaten, hetgeen leidt tot hoge uitval en dus tot verlies van jong talent. Goede begeleiding van jonge leraren is daarom cruciaal. In de Lerarenagenda wordt de ambitie op 100% gesteld. Dat is mooi. Maar wat is de definitie van de begeleiding die wordt gehanteerd? De begeleiding kan namelijk op vele manieren gebeuren.

In Schotland moeten starters bijvoorbeeld eerst twee jaar lang onder begeleiding lesgeven voordat zij daadwerkelijk bevoegd zijn. Dit is een soort advocaat-stagiairconstructie. In Engeland worden starters door middel van het project Teach First de eerste twee jaar intensief gecoacht, ook tijdens de zomervakantie. Op dit moment vindt er in Amsterdam een project plaats met juniordocenten dat door leerlingen bedacht is. Startende docenten werken daarin met begeleiding toe naar een duidelijk geformuleerd eindniveau na twee jaar. Dit zijn allerlei verschillende manieren van het begeleiden van startende docenten. Worden deze verschillende manieren van begeleiden beoordeeld op de vraag of ze een best practice kunnen zijn voor Nederland? Worden die vervolgens ook gedeeld met het onderwijsveld? Waar denkt de Minister zelf aan bij deze begeleiding? In hoeverre vindt zij dat BAPO-uren bijvoorbeeld ook ingezet kunnen worden voor de coaching van deze jonge leraren?

Op basis van Samen Leren willen wij graag meer werk maken van de onderwijspraktijk binnen de lerarenopleiding. Dit zogenaamd opleiden in school kent al vele voorbeelden. Ook in Nederland zijn de eerste lerarenopleidingen daarmee begonnen. De nieuwste pabo in Sittard heeft bijvoorbeeld met de belangrijkste onderwijswerkgevers in de regio een convenant afgesloten om de samenwerking nadrukkelijker te intensiveren, zowel wat betreft de inhoud van de begeleiding als wat betreft de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. Leerlingen lopen niet gewoon stage, maar gaan elke week al een dag naar hun opleidingsschool en één keer in de vier weken zelfs de hele week. Juist omdat de pabo in Sittard gelooft in deze aanpak, heeft ze een lectoraat ingericht voor opleiden in school. Ik vraag de Minister om de resultaten van deze manier van opleiden en de resultaten van de verschillende vergelijkbare initiatieven die de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen intensiveren, te volgen en in de volgende voortgangsrapportage over de Lerarenagenda aan de orde te laten komen.

Een ander hoogtepunt van Samen Leren is de wens om te komen tot een echte verbetercultuur op scholen. Die staat of valt met de professionaliteit van de schoolleiders. Zonder professionele schoolleiding kan er namelijk veel moeilijker een professionele en lerende organisatie ontstaan dan wanneer de schoolleiding er ook zelf in gelooft. Natuurlijk bestaat er een schoolleidersregister, maar in hoeverre wordt er in dat register ook daadwerkelijk aandacht besteed aan de rol van de schoolleiders bij het verbeteren van het hrm-beleid? De woorden «functioneringsgesprek» of «beoordelingsgesprek» komen in de stukken over dit register niet voor. En dat vind ik raar, want nog steeds heeft 20% van de po-scholen geen jaarlijks functioneringsgesprek. Bij het vo en mbo is dat zelfs 30%. Goed hrm-beleid is een van de belangrijkste schakels in het creëren van een professionele organisatie. Daar is vrijwel iedereen het over eens. Hoe gaan we hier echt serieus werk van maken?

Ik heb nog twee puntjes. Bij de professionalisering van het onderwijs is de bijscholing van docenten een belangrijk thema. De Lerarenbeurs is hierbij een voornaam instrument. Waarom kunnen leraren in het niet-bekostigd onderwijs hier geen gebruik van maken?

De komende vier jaar wordt via de bestuurs- en sectorakkoorden ongeveer 1 miljard per jaar meer aan onderwijs uitgegeven, waarvan een groot deel wordt ingezet voor de professionalisering van leraren. Deze uitgaven kunnen we via de begroting volgen, maar wat ze opleveren, is kennelijk lastiger in kaart te brengen. En daar gaat het toch echt over. We moeten zien dat het onderwijs er echt telkens weer een beetje beter op wordt. Ik heb dus afgelopen voorjaar samen met mevrouw Ypma een motie ingediend (33 930 VIII, nr. 8) om te komen tot goede outcome-criteria voor het onderwijs. Graag hoor ik van de bewindspersonen hoe het daarmee staat.

De heer Van Meenen (D66): Mevrouw Straus wijst er terecht op dat onderwijskundig leiderschap en goed hrm-beleid essentiële bouwstenen zijn van de verbetercultuur die zij en ik nastreven. Ik heb in mijn bijdrage vooral gewezen op de in mijn ogen essentiële voorwaarde «tijd». Ik heb ook gesuggereerd om een verkenning te doen in de volle breedte. Hoe kijkt mevrouw Straus daarnaar?

Mevrouw Straus (VVD): Ik had een kleine aantekening op mijn papier gemaakt omdat ik hierop wilde reageren. Ik was dat alleen vergeten, dus ik dank de heer Van Meenen voor deze interruptie. Hij geeft mij daardoor de gelegenheid om alsnog te reageren. Ik vind de suggestie van de heer Van Meenen interessant. In de notitie Samen Leren staan enkele elementen aan de hand waarvan kan worden bekeken hoe je de verbetering op een dusdanige manier kunt vormgeven in de school, dat die ook beklijft en dat het daadwerkelijk een duurzame ontwikkeling is. Een van die elementen is om te kijken op welke wijze men in het onderwijs met tijd omgaat. Hoe functioneert het taakbeleid bijvoorbeeld dit moment? Hoe is dat ingericht? Ik steun dus het verzoek van de heer Van Meenen aan de Staatssecretaris en de Minister om zo'n verkenning te doen, zodat we een beter beeld krijgen van de verschillende elementen die inwerken op de factor «tijd» in het onderwijs. Dan weten wij beter wat wij moeten doen om het zodanig in te richten dat de verbetercultuur beter van de grond komt.

De heer Van Meenen (D66): Dank! Dit was het gewenste antwoord.

De heer Klein (Klein): Voorzitter. We hebben het de afgelopen week vaak gehad over de kwaliteit van het onderwijs. De leraar is het centrale element bij de kwaliteit van het onderwijs en bij de kwaliteitsimpulsen die je zou willen geven. De leraar moet uiteindelijk de kwaliteit borgen, ervoor zorgen dat de kennis wordt overgedragen en ook dat er begeleiding plaatsvindt, zodat de leerling aan het einddoel kan voldoen. De leerling moet namelijk met goede eindtermen voorbereid zijn op de samenleving.

Ik heb een paar puntjes over de Lerarenagenda. Ten eerste is verdere voortgang geboekt met betrekking tot de seniorenregeling. Het is uitermate belangrijk om ervoor te zorgen dat je de oudere leraren met veel ervaring bij het onderwijs kunt blijven betrekken. Zij moeten niet allemaal voortijdig afhaken. Kan de Staatssecretaris daar goed naar kijken en de vinger aan de pols houden? Op die manier kan hij ervoor zorgen dat er goed gewerkt wordt met de seniorenregeling, de afbouw en de BAPO. Zo blijven de mensen goed betrokken bij het onderwijs.

Ten tweede sluit ik me aan bij de woorden van mevrouw Straus over de Lerarenbeurs, met name bij haar woorden over de Lerarenbeurs voor docenten in het niet-bekostigd onderwijs. We hebben namelijk te maken met een aantal onderwijsinstellingen die wel wettelijk onderwijs geven. Ik denk met name aan mbo's.

Ten derde kom ik op de actielijnen. Hoe wordt de actielijn verder ingevuld in verband met het aanstaande tekort aan eerstegraads bevoegde leraren? Daar wordt in het rapport enige aandacht aan geschonken, maar hoe vul je die actielijnen daadwerkelijk goed in?

Ten vierde ga ik in op een probleem waar je steeds aandacht aan moet schenken. In Brabantse scholen heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de vergrijzing in het lerarenkorps. In feite is de opbouw van het lerarenkorps eenzijdig. Wij zijn voorstander van een goede mix. Hoe kun je er in het onderwijs volgens een meester-gezelverhouding voor zorgen dat de oude leraren nieuwe opleiden? Op die manier creëer je immers meer evenwicht in de opbouw.

Tot slot maak ik een opmerking met betrekking tot het lerarenregister. Het uitgangspunt dat het van leraren en voor leraren is, is heel belangrijk. Oudere leraren vinden het van belang om daaraan mee te doen, ook als ze niet alle bevoegdheden, alle papiertjes, hebben. Als ze al die papiertjes zouden moeten halen, zou dat extra druk op de ouderen leggen en zouden zij niet aan het lerarenregister meedoen. De ambitie is om in 2015 40% van de leraren in het lerarenregister te hebben, maar die is eigenlijk onrealistisch. Dat gaat nooit lukken. Ik vraag mij dus heel nadrukkelijk af of een wettelijke verankering zal helpen. Wij zullen echter nog een discussie voeren over de nieuwe wetgeving die de Kamer volgend jaar zal ontvangen.

Voorzitter: Van Meenen

De voorzitter: Mevrouw Ypma, u krijgt een spreektijd van vier minuten.

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ik spreek vaak jonge, beginnende leerkrachten die net afgestudeerd zijn. Zij zitten vol met idealen en ideeën. Laatst zat ik bijvoorbeeld met de leden van de Groene Golf van de AOb om tafel. Zij deelden met mij hun zorgen over de toekomst en hun zorgen over het feit dat er op dit moment nog te weinig vaste banen zijn. Voor veel van hun jonge collega's is dat een reden om te stoppen met lesgeven; en dat terwijl we weten dat er vanaf 2016/2017 een groot lerarentekort dreigt.

Wij willen graag volwaardige docenten voor de klas. Nu komen pas afgestudeerde studenten vaak na hun studie terecht in een invalpool. Ze moeten iedere ochtend op hun telefoon kijken om te zien of er deze dag nog werk voor ze is en of er wel een school is waar ze die dag aan de slag kunnen. Ze kunnen geen relatie opbouwen met hun collega's en ook niet met de kinderen. Ze weten niet waar ze aan toe zijn. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hun enthousiasme afkalft en dat hun ontwikkeling als leraar stilvalt. Dat mogen en moeten we niet laten gebeuren. Daarom is het essentieel dat jongeren, net afgestudeerde docenten, uitzicht krijgen op een vaste baan en goede begeleiding. Zo geven we de nieuwe juffen en meesters een baan en alle kansen om zich te ontwikkelen tot een nog betere docent. Wij investeren 150 miljoen om 3.000 banen te creëren. Dat is mooi, maar wanneer merken de jonge werkloze docenten daar nu iets van?

Graag herinner ik de bewindspersonen aan een motie die ik op 11 december 2013 heb ingediend (27 923, nr. 180) en die ook is aangenomen. Ik heb de regering daarin verzocht om zich maximaal in te zetten, zodat het geld wordt aangewend om minimaal 3.000 extra arbeidsplaatsen te behouden of te creëren en niet via de lumpsum wordt gespendeerd aan andere posten dan personeelslasten. Wat is daarvan gerealiseerd?

De heer Jasper van Dijk (SP): Eigenlijk ben ik ook al hierop ingegaan. We kunnen vaststellen dat er helemaal niets is gebeurd op dit punt. Er is extra geld gekomen. Dat is hartstikke mooi, maar dat geld gaat helemaal niet naar nieuwe leraren, ondanks de fantastische motie van mevrouw Ypma. Die motie wordt helemaal niet uitgevoerd. Het bedrag is wel degelijk gewoon naar de lumpsum gegaan en het wordt nu door scholen gebruikt om gaten te dichten. Dat is allemaal heel legitiem, maar het wordt niet gezien als structureel geld voor extra leraren, laat staan voor die 3.000 extra leraren. Wat gaat mevrouw Ypma doen om haar motie te laten uitvoeren?

Mevrouw Ypma (PvdA): De Partij van de Arbeid wil die jonge leraren vastigheid bieden. Om die reden hebben we destijds die motie ingediend. Ik snijd dit punt nu niet voor niets aan. Ik wil van de bewindspersonen weten wat er precies met die motie gebeurd is. Wat hebben de jonge leraren daarvan gemerkt?

De heer Jasper van Dijk (SP): We leven nu in november 2014. Dat is dus ruim een jaar later. Vorig jaar hebben we allebei de Minister horen zeggen dat er 3.000 nieuwe leerkrachten zouden komen, maar daar komt helemaal niets van terecht. Wat gaat mevrouw Ypma doen om dat wel te bereiken? Is zij het met mij eens dat wij op z'n minst gegevens moeten hebben? Het is toch een beetje slappe hap als de Kamer zegt dat ze het heel belangrijk vindt, als ze daarna weer gewoon naar huis gaat en er niets gebeurt? De uitspraak over de 3.000 leraren was dus eigenlijk grootspraak. Is mevrouw Ypma dat met mij eens?

Mevrouw Ypma (PvdA): Het tweede verzoek in mijn motie is dat de regering in de jaarlijks terugkerende Lerarenagenda moet rapporteren over het gerealiseerde aantal vaste aanstellingen voor jonge docenten. De heer Van Dijk en ik zijn het dus volledig met elkaar eens. Ten eerste willen wij dat er extra banen worden gecreëerd. Ten tweede willen wij daarover geïnformeerd worden. We hebben die informatie nodig. Ik hoop dan ook dat wij in dit debat meer informatie hierover krijgen.

Daarnaast heeft niet alleen de jonge docent ruimte nodig, maar de hele school. Scholen moeten zich kunnen blijven ontwikkelen. Wij hebben dat de verbetercultuur genoemd, de lerende organisatie en lesgeven met de deur open. Collega Straus heeft ook al verwezen naar de notitie Samen Leren. Daarin hebben wij dit alles verder uitgewerkt. Om de kwaliteit nog verder te verbeteren zou het goed zijn als leerkrachten deel uitmaken van leergemeenschappen, waarin ze regelmatig samen lessen voorbereiden, bij elkaar meekijken achterin de klas, via video's achteraf hun eigen lessen analyseren en van en met elkaar leren. Dan worden er niet van buitenaf mensen ingevlogen, maar zijn de leraren zelf de basis voor het beste onderwijs in een cultuur waarin je bespreekbaar kunt maken wat er nog beter kan en waarin je af en toe ook eens een pluim krijgt, als het goed gaat, in plaats van dat je afgerekend wordt, zoals nu soms gebeurt.

Een ander belangrijk punt zijn de opleidingen van leraren. Ik verbaas me erover dat er zo weinig aandacht is voor het thema «pesten» bij opleidingen en bijscholing, terwijl dat een onverminderd groot probleem voor leerlingen en ook voor leraren is. Scholen zijn verplicht om een pestprotocol te hebben, maar daarmee zijn we er nog niet. Zo voorkomen we het pesten nog niet en herkennen wij het niet. Daarmee weten docenten nog niet hoe ze moeten handelen. Daar moet echt meer aandacht voor komen in de lerarenopleidingen en in de nascholing. Ik ben benieuwd wat de Staatssecretaris daaraan gaat doen.

Ik heb nog een punt met betrekking tot de opleidingen, namelijk de betrokkenheid van ouders. Zij zijn een van de belangrijkste succesfactoren voor een goede schoolperiode. Als ouders actief betrokken worden bij de school, beïnvloedt dit de onderwijskwaliteit positief. Gaat de Staatssecretaris zich inzetten voor nieuwe vormen van ouderbetrokkenheid? Ik heb zelf bijvoorbeeld de afgelopen acht weken lesgegeven aan een talentklas. Het is hartstikke leuk om acht weken lang met kinderen over de politiek te praten. Ik kan dat al mijn collega's aanraden. Dan sta je zelf weer eens voor de klas en dat is gewoon echt hartstikke leuk. Er worden ook initiatieven genomen zoals de partnerschapschool, waar ouders op school en onder verantwoordelijkheid van de school meedraaien in het onderwijs en hun kinderen individueel lesgeven. Dat is een prachtig initiatief. Hoe gaat de Staatssecretaris dit concreet stimuleren?

Mijn laatste maar misschien wel belangrijkste punt is dat wij het maximale uit ieder kind willen halen. Daarvoor is het van belang dat leraren kunnen omgaan met verschillen in de klas. Helaas kan twee derde van de docenten dat nog niet voldoende. Dat baart ons zorgen. Zowel in de opleidingen als in de na- en bijscholing zouden wij meer aandacht hieraan moeten schenken. Wat is de voortgang op dat vlak, Staatssecretaris?

Ik wil dus graag dat jonge docenten perspectief krijgen, dat er een verbetercultuur ontstaat op school en dat docenten een goede opleiding en bijscholing krijgen op het gebied van pesten, samenwerken met ouders en het omgaan met complexe vaardigheden en verschillen tussen leerlingen. Dat is nogal wat, maar alleen daarmee kan het onderwijs het beste uit ieder kind en uit iedere docent halen.

De voorzitter: Mevrouw Ypma, ik ben blij dat ik dezelfde mildheid jegens u heb kunnen betrachten, als u jegens mij. Er volgt nog een interruptie van de heer Van Dijk. Ik kondig alvast aan dat ikzelf ook nog een interruptie heb, zo meteen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb een vraag over het prestatieloon. Heb ik goed begrepen dat de Partij van de Arbeid daar geen voorstander van is? Is de passage daarover in de notitie Samen Leren een vergissing?

Mevrouw Ypma (PvdA): De PvdA wás geen voorstander van prestatieloon en is daar geen voorstander van tot in lengte van dagen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Is de passage in de notitie Samen Leren dus een vergissing? De PvdA deelt dat deel van die notitie dus niet?

Mevrouw Ypma (PvdA): In de notitie staat dat de functiemix geen keurslijf is. Daar is de PvdA het wel mee eens. Wij vinden dat de functiemix moet worden ingezet zoals die bedoeld is. Het kan overigens nog wat beter. We zien dat de functiemix in het primair onderwijs bijvoorbeeld nog onvoldoende wordt ingezet. Daar zou wat ons betreft een tandje bij kunnen. Daar zijn we het mee eens; van een prestatiebeloning is absoluut geen sprake.

De voorzitter: Als woordvoerder van D66 zou ik mevrouw Ypma dezelfde vraag willen stellen als ik aan mevrouw Straus heb gesteld. Mevrouw Ypma heeft het bijvoorbeeld over ouderbetrokkenheid als onderdeel van de verbetercultuur. Daar ben ik het helemaal mee eens. Mijn vraag richt zich op de tijd die docenten nodig hebben om te voldoen aan alle eisen die wij aan hen stellen, waaronder uiteraard ook het verzorgen van onderwijs. Is mevrouw Ypma bereid om de Staatssecretaris te verzoeken om een verkenning in die sfeer te doen? Die verkenning moet dus gaan over de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de docent voldoende tijd krijgt binnen zijn werkweek om aan al die verwachtingen te voldoen.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben daar zeker toe bereid. Ik vind het een interessante gedachte. Het is goed als docenten met elkaar lessen voorbereiden en analyseren. Ik geloof namelijk echt dat het onderwijs daar beter van wordt. Je moet de les niet alleen heel goed voorbereiden als de inspectie langskomt, maar altijd. Ik zie dat in de praktijk ook; leraren doen dat ook. Toen ik zelf voor de klas stond, had ik het geluk dat ik heel goed begeleid werd en dat er af en toe iemand bij mij achterin de klas kwam zitten en met mij meekeek. Ik had dat toen heel erg nodig. Ik zou dat nu nog steeds heel graag willen. Ik vind dit dus een interessante gedachte en ik zou daar graag aan willen meewerken.

De voorzitter: Ik dank mevrouw Ypma voor dit antwoord. We zullen vaststellen hoe de Staatssecretaris daarop reageert. Daar komen wij in tweede termijn nog op terug.

Mevrouw Ypma (PvdA): Ik vind een verkenning een goed idee. Daarbij kun je ook op een rij zetten wat er nu al kan. Volgens mij kan er namelijk al heel veel. Dan kunnen wij ook bekijken wat het onderwijsveld nog meer wenselijk vindt. Wat zouden wij nog meer willen bovenop hetgeen nu al kan?

De heer Rog (CDA): We hebben bij de begrotingsbehandeling ook gediscussieerd over de notitie Samen Leren. Een van de concrete uitwerkingen van Samen Leren is volgens de coalitiepartner van mevrouw Ypma dat leraren voortaan een stap terug zouden moeten kunnen zetten in hun schaal. Ik heb hier vragen over gesteld aan mevrouw Jadnanansing, de collega van mevrouw Ypma. Zij gaf daar geen antwoord op, maar zei dat ik daarvoor bij mevrouw Ypma moest zijn. Daarom grijp ik nu de gelegenheid aan om die vraag nogmaals te stellen. Vindt mevrouw Ypma net als de woordvoerder van de fractie van de VVD dat leraren voortaan ook een stap terug moeten kunnen zetten in hun schaal?

Mevrouw Ypma (PvdA): De heer Rog geeft aan dat je een schaal terug zou moeten kunnen, maar dat kan natuurlijk nooit. Je kunt niet opeens de arbeidsvoorwaarden van mensen veranderen door ze een schaal terug te zetten. Laat ik daar heel helder over zijn: dit kan niet. Je kunt wel kijken naar het automatisme waarmee mensen ieder jaar iets erbij krijgen, uiteraard in goed overleg met de vakbonden.

De heer Rog (CDA): Is mevrouw Ypma het met mij eens dat de sociale partners daarover gaan? Overigens bestaat die mogelijkheid al in de cao.

Mevrouw Ypma (PvdA): Die vraag heb ik eigenlijk in mijn eerste termijn al beantwoord. Mijn antwoord is ja.

De heer Bisschop (SGP): Die maatregel treft niet de oudere leraren, maar juist de jongere leraren. De oudere leraren zitten al op hun max en houden dat ook. Zij gaan niet meer een stapje omhoog. Realiseert mevrouw Ypma zich dat?

Mevrouw Ypma (PvdA): Jazeker, maar de overheid moet wel betrouwbaar zijn. De overheid kan niet opeens het salaris van mensen verlagen. Om die reden wil ik hier klip-en-klaar helderheid over geven.

Voorzitter: Ypma

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ik wil me excuseren voor mijn late komst. Ik was bij een constituerend beraad van de vaste commissie voor Europese Zaken. Ik ben daar zojuist verkozen tot ondervoorzitter. Dat is allemaal zeer eervol, maar daardoor was ik hier niet op tijd aanwezig.

Ik begin mijn bijdrage met het uitdelen van een compliment aan de vele leraren die ontzettend druk bezig zijn met hun vak en met professionalisering: opleidingen volgen, al dan niet via de Lerarenbeurs, intervisie plegen, bijvoorbeeld via de methode van Stichting leerKRACHT, zich binnen of buiten hun vakverenigingen bemoeien met de ontwikkeling van bijvoorbeeld lesmethoden en examens. Bovendien houden zij zich bezig met coaching van startende leraren. Dit zijn mooie ontwikkelingen en veel daarvan komen uit de beroepsgroep zelf. Ik wil dit hier nog maar eens onderstrepen.

Een van de ontwikkelingen is het lerarenregister. Het CDA is blij met de nadrukkelijke toezegging van de Staatssecretaris tijdens de begrotingsbehandeling dat het lerarenregister niet verplicht wordt opengesteld voor onbevoegden. Ik dank de Staatssecretaris daarvoor. Wel vraag ik de Staatssecretaris nog eens naar zijn visie op het lerarenregister. Is dat nu het verplicht registreren, zodat de Staatssecretaris over een paar jaar kan zeggen dat hij zijn beleidsdoelen heeft gehaald? Of gaat het lerarenregister in de kern over de erkenning van het beroep van leraar, waardoor de status van de leraar zelf verhoogd kan worden? Zijn de bewindslieden het met het CDA eens dat zij als stelselverantwoordelijken hun eigen verantwoordelijkheid moeten dragen en dus de inspectie eindelijk een rol moeten geven in het erop toezien dat lessen op scholen daadwerkelijk worden gegeven door bevoegde leraren? Graag krijg ik een reactie hierop.

Er gebeurt heel veel moois. Ik zou zeggen: onderzoekt alle dingen en behoudt het goede. Kijk, dat mag je van een CDA'er verwachten. Laten wij echter ook waakzaam zijn. Het lijkt mij namelijk zeer onverstandig als de politiek nu klakkeloos achter bijvoorbeeld de trend van negen onderwijsvernieuwers aanloopt. Deze mensen delen op eigen kracht hun visie op onderwijs met de samenleving, maar worden ook als goeroes doodgeknuffeld door de regeringspartijen en vervolgens verschijnen zij weer als critical friend in de Hoftoren van de bewindslieden. Hoeveel waardering ik persoonlijk ook heb voor enkelen van deze negen onderwijsvernieuwers, een waarschuwing is ook hier op zijn plaats. Het onderwijs kent namelijk veel meer heel goede en betrokken denkers en doeners. Mijn advies is dus: don't follow the hype! Ik zeg dit ook omdat ik lees dat PvdA en VVD na gesprekken met deze negen mensen in hun enthousiasme doorslaan en een aantal zaken willen verplichten en dus weer in overheidshanden willen leggen. Ik lees in Samen Leren over een verplichte peerreview met NRO-stempel. Hoe enthousiast ik ook ben over Stichting leerKRACHT, het lijkt mij niet verstandig dat wij dit als een nieuwe mal op het onderwijs leggen.

Graag geef ik nog een tweede voorbeeld, voordat ik geïnterrumpeerd word. Het is altijd goed om twee voorbeelden te geven. Wat ik eerder zei, geldt ook voor de coaching en begeleiding van startende leraren. Dit is buitengewoon belangrijk en het gebeurt ook veel. Ik wil echter waarschuwen voor hetgeen ik enigszins proef in de stukken van de bewindslieden, namelijk dat wij straks alleen nog maar juniorleraren hebben die op eenzelfde wijze worden begeleid.

De voorzitter: Als PvdA-woordvoerder vraag ik de heer Rog om geen lange tenen te hebben, maar zich welkom te voelen bij de gesprekken met leraren uit het onderwijsveld, zoals bij Samen Leren. Misschien vindt hij het interessant om zich de volgende keer aan te sluiten in plaats van steeds te reageren in de trant van: ik mocht er niet bij zijn, dus ik ben eigenlijk een beetje zielig. Laten wij samen nadenken over de verbetering van het onderwijs. Dat lijkt mij hartstikke mooi.

De heer Rog (CDA): Ik moet een beetje glimlachen om deze interruptie, maar ik zal er ook serieus op ingaan. Ik kan mevrouw Ypma geruststellen. Bijna alle negen onderzoekers die zij heeft gesproken en die zij wellicht een beetje probeert in te kapselen, heb ik zelf ook gesproken. Sterker nog, als mevrouw Ypma mijn inbreng tijdens de begrotingsbehandelingen van de afgelopen jaren terug zou lezen, zou zij veel herkenbaars tegenkomen. Ik blijf deze mensen en vele anderen spreken, maar laten wij ervoor waken dat wij een soort nieuwe onderwijskaste creëren waar iedereen achteraan moet lopen. Dat zie ik namelijk een beetje gebeuren en daar waarschuw ik voor. Dit staat los van mijn grote waardering voor de input van de individuele mensen. Ik denk echter dat een waarschuwend woord op zijn plaats is, mevrouw Ypma; dat heeft echt niets met lange tenen te maken. Ik gun mevrouw Ypma haar gesprekken. Ik zal zelf ook gesprekken voeren. Als mevrouw Ypma mij zou uitnodigen om samen met deze mensen Kamerbreed vorm te geven aan een nieuwe toekomst voor het onderwijs, zou mijn antwoord echter uitdrukkelijk nee zijn. Daar heb ik inderdaad geen zin in. Sterker nog, eigenlijk waarschuw ik daar dus voor.

De voorzitter: Als PvdA'er ga ik iedere week het land in. Dat doe ik al twee jaar lang. Iedere maandag en vrijdag spreek ik met leraren in de praktijk, met kinderen en met ouders. Samen denken wij na over de verbetering en vernieuwing van het onderwijs. Gelukkig laten wij soms even de kleur van onze partij voor wat hij is en zitten wij met elkaar aan tafel om na te denken over de stappen wij kunnen zetten in het onderwijs. Nogmaals, Samen Leren als zodanig is als een onderwijsvernieuwing bedoeld geweest. Het was het begin van een gesprek dat wij heel graag met iedereen die zich daarbij zou willen aansluiten, zouden voortzetten. Ik nodig de heer Rog daar uitdrukkelijk bij uit. Natuurlijk doet hij zijn eigen werk en spreekt hij met iedereen. Het lijkt mij heel goed om af en toe even onze lange tenen in te trekken en over onze partijkleur heen te stappen om samen na te denken over de kwaliteit van het onderwijs en de manier waarop wij die verder kunnen verbeteren.

De heer Rog (CDA): Ik ken mevrouw Ypma als iemand die vaak het land ingaat. Ik begreep de aansporing van haar partijvoorzitter dus ook niet zo goed. Ik ben blij dat ze ons gerust kan stellen en dat ze net als de woordvoerders van de andere fracties vaak het land ingaat. Dat is buitengewoon waardevol. Mijn appel blijft om vooral verder te kijken dan de hype van de dag, want voor je het weet hebben wij een nieuwe onderwijskaste gecreëerd en dat lijkt mij uiteindelijk onverstandig. Dit was eigenlijk mijn hoofdboodschap.

Ik heb nog vier korte punten. Het CDA blijft pleiten voor gedifferentieerd toezicht op scholen. Het CDA blijft echter ook pleiten tegen gedifferentieerde kwaliteitsoordelen. Het CDA is bang voor eenheidsworst als gevolg van de predicaten die de bewindslieden willen opleggen. Ons onderwijs is juist zo sterk vanwege de pluriformiteit. Laten wij die behouden. Dit is nogmaals een appel aan de bewindslieden.

Verder heb ik een vraag over de Lerarenbeurs. Onlangs heeft de Kamer het verschrikkelijke voorstel voor een leenstelsel aangenomen. Ik constateer dat bijvoorbeeld studenten aan particuliere hogescholen straks wel onder het leenstelsel vallen, maar niet de revenuen krijgen van de opbrengsten daarvan. Die gaan alleen naar het publiek bekostigd onderwijs. Hoe kijken de bewindslieden aan tegen de mogelijkheid van het openstellen van de Lerarenbeurs voor de leraren in het privaat bekostigd onderwijs? Per slot van rekening gunnen wij ook die kinderen goed opgeleide leraren.

De voorzitter: Mijnheer Rog, mag ik u erop wijzen dat u al op vijf minuten spreektijd zit, terwijl u vier minuten had?

De heer Rog (CDA): Dan hebt u de interrupties meegeteld, denk ik. Mag ik nog heel kort twee punten maken?

De voorzitter: Nee, eigenlijk niet. U mag die bewaren voor de tweede termijn. Maar er zijn wel leden die u willen interrumperen. Wellicht kunt u in de beantwoording nog het een en ander kwijt.

De heer Van Meenen (D66): Ik wil de heer Rog natuurlijk graag de gelegenheid geven om ten minste een van zijn twee punten te maken, maar ik weet niet zeker of het punt waar ik een vraag over heb, op zijn lijstje stond. Ik heb een vraag over het voorstel van het CDA om de nullijn voor het onderwijs nog een paar jaar langer te hanteren. Misschien kan de heer Rog daar nog eens op reflecteren. Wij hebben het hier tenslotte over de leraren.

De heer Rog (CDA): Het CDA heeft geen nullijn in zijn tegenbegroting staan. In de tegenbegroting staat wel dat mijn fractie de overheid kleiner wil maken. Daar begint het CDA mee door alle begrotingen op 0% te zetten. Je kunt de overheid alleen kleiner krijgen als je er minder geld aan uitgeeft. Het aardige van die combinatie is dat de mogelijkheid van een loonstijging behouden blijft, terwijl de begroting verder wordt bevroren. Leraren – zij vallen in de groep met een jaarinkomen tussen de € 35.000 en € 45.000 – zouden er meer dan 1% op vooruitgaan met die plannen. Dat is een buitengewoon gunstige ontwikkeling.

Mijn vraag aan de bewindslieden is waar de functiemixgelden gebleven zijn. 38% van de leraren zou in schaal LC zitten, maar dat is in werkelijkheid 33%. Bij schaal LD scheelt het 9%. In het basisonderwijs is bijna de helft van het aantal leraren niet terechtgekomen in de schaal die voor hen bedoeld was. Dat zou pas echt iets uitmaken, mijnheer Van Meenen.

De voorzitter: Dat is een knap bruggetje, mijnheer Rog.

De heer Van Meenen (D66): Het is vrij bijzonder dat een interruptie eindigt in vragen aan het kabinet. Ik had graag antwoorden van de heer Rog gehoord. Ik vat het verhaal over de nullijn even samen. Bij het CDA heet dat een loonsombenadering. Dat betekent dat de hoeveelheid geld hetzelfde blijft. Dan kun je twee dingen doen: of je verhoogt de salarissen en maakt het aantal docenten kleiner – met andere woorden: je maakt de klassen groter – of je laat het zoals het is en dan is het gewoon een nullijn. Ik vraag de heer Rog nogmaals: zitten de docenten in Nederland nu werkelijk te wachten op een loonsombenadering/nullijn/grotere klassen?

De heer Rog (CDA): Het is goed dat die vraag gesteld wordt. Ik roep even in herinnering dat er vorig jaar met de hulp van D66 een begroting is vastgesteld waarin ook een loonsombenadering zat en dat leraren vorig jaar wel een loonstijging hebben gekregen. Dat bewijst dus dat het kan. Het gaat om de keuzes die gemaakt worden. Ik concludeer dat er daarnaast een netto-inkomenseffect in onze maatregelen zit van meer dan 1% koopkrachtverbetering voor leraren. Dat is het geld dat leraren overhouden. Het doel is een kleinere overheid. Volgens mij heeft de heer Van Meenen hetzelfde doel.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mag ik de nieuwe ondervoorzitter van de commissie voor Europese Zaken – gefeliciteerd! – een vraag stellen? Ik trek best goed samen op met de heer Rog tegen de bizarre toetsgekte en de afrekencultuur in het onderwijs. Ik spitste echter mijn oren toen hij zei: het CDA vindt gedifferentieerd toezicht prima, maar dan niet met die predicaten. Is het CDA er dan voorstander van dat de scholen intern voldoende, goed of excellent genoemd worden? Dat is de kern van het gedifferentieerd toezicht: dat zij verschillend worden beoordeeld. Volgens mij heb je dan nog steeds die afrekencultuur.

De heer Rog (CDA): Ik dank de heer Van Dijk zeer voor deze vraag, want als dat beeld is blijven hangen, heb ik echt iets recht te zetten. Dat willen wij natuurlijk niet. Met gedifferentieerd toezicht bedoel ik dat we er meer bovenop zitten bij scholen waar het niet goed gaat en dat we daar wel interveniëren, terwijl we scholen waar het wel goed gaat, niet verder in een mal dwingen om net naar het predicaat «goed», «zeer goed» of «excellent» te gaan. Dat leidt tot uniformering of standaardisering van het onderwijs. Het CDA zou dat zien als een aanval op de pluriformiteit van ons onderwijs en zou dat de dood in de pot vinden. Daarom ben ik daartegen.

De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Rog heeft mij weer gerustgesteld. Had hij het wellicht over risicogericht toezicht? Wat vindt de heer Rog ervan dat er vorig jaar met veel tamtam is beloofd dat er 3.000 leraren zouden bijkomen en dat deze belofte absoluut niet is waargemaakt?

De heer Rog (CDA): Dat is een terechte vraag. Bovendien is het het laatste punt dat ik zou willen maken. Wij hebben 150 miljoen euro gereserveerd voor jonge leraren en 30 miljoen euro voor conciërges. Dat is bij elkaar 180 miljoen euro, oftewel 15% van alle investeringen in onderwijs in deze periode, die overigens ook door het CDA gesteund zijn. We concluderen echter dat er geen extra leraren zijn. Daar maak ik mij grote zorgen over. Ik zeg tegen de bewindslieden: maak inzichtelijk dat de leraar-leerlingratio gewijzigd is in het afgelopen jaar en ook zal wijzigen in het komende jaar, zodat wij weten dat het geld dat wij hebben willen besteden aan het werven van meer leraren, daar ook terechtkomt.

De heer Klein (Klein): De vraag van de heer Van Dijk vond ik een heel goede; ik had die ook op mijn lijstje staan. Het geld dat gebruikt zou worden voor die 3.000 leraren in het basisonderwijs zou ook gebruikt kunnen worden om de overbruggingsperiodes te realiseren voor de mensen die met pensioen zouden gaan. Wat vindt de heer Rog daarvan?

De heer Rog (CDA): Ja, dat zou kunnen, maar ik constateer ook dat er op de arbeidsmarkt vele onzekere net afgestudeerde leraren zijn die maar wat graag een baan zouden willen. Dat is een veel grotere groep. Ik heb deze tijdelijke investeringen altijd gezien als een soort Dittrichgelden – mag ik deze mijnheer, die een tijdje geleden in de Kamer zat, aanhalen? – om nu boven de sterkte tijdelijk extra mensen in dienst te nemen die de baan kunnen overnemen van de generatie die de heer Klein voornamelijk vertegenwoordigt in de Kamer, wanneer deze generatie met pensioen gaat. Dat zou er nu dus toe moeten leiden dat er meer mensen in dienst zijn: meer leraren in de klas, dus per saldo minder leerlingen in de klas. Dat moet hard gemaakt worden volgens het CDA.

De heer Bisschop (SGP): Ik wil even terug naar de voorvorige vraag. Ik meende de heer Rog te horen zeggen dat zijn bezwaar tegen de gedifferentieerde beoordeling van scholen vooral is gelegen in het toewerken naar een soort eenheidsworst; alles moet in dezelfde mal worden gegoten. Ik mis een beetje de link naar het onderwerp waarover vanmiddag gesproken wordt: de lerarenopleidingen en de professionaliteit van leraren. Ziet de heer Rog een relatie tussen de professionaliteit van leraren en het in een beoordelingsmal persen van scholen, waarmee de professionaliteit van leraren wordt omzeild, of ziet hij die verbinding juist niet?

De heer Rog (CDA): Ik vind het een heel mooie open vraag. De heer Bisschop kent mij goed genoeg om te weten dat ik juist de professionaliteit van leraren tot haar recht wil laten komen en dat ik het onderwijs, dat cognitief is, maar ook breder vormend, wil laten plaatsvinden in de school op basis van de eigen identiteit van de school. Dat kan op veel verschillende manieren. Het is mooi samen te vatten: er zijn meerdere wegen die naar Rome leiden en niet ieders Rome ligt op dezelfde plek. Die zinsnede is vaker aangehaald, maar verwoordt heel treffend waar het hier om gaat. Daarbij is de professionaliteit van de leraar erg belangrijk. Die hoort daarin volop de ruimte te krijgen.

De heer Bisschop (SGP): Ik denk dat u daarin niet alleen staat, want ik lees dat ook in de regeringsverklaring waarmee het kabinet gestart is. Ik vind het zelfs terug in het regeerakkoord. Het staat er met zoveel woorden in. Deze toelichting is helder. Het is goed om dat nog even te onderstrepen in het kader van het overleg dat wij hier vanmiddag voeren.

De vergadering wordt van 15.34 uur tot 15.40 uur geschorst.

Minister Bussemaker: Voorzitter. Wij zitten hier om de voortgangsrapportage over het lerarenbeleid te bespreken. Wij kunnen het niet vaak genoeg over de leraar hebben wat mij betreft. Vorige week, bij de begrotingsbehandeling, hebben wij over dit onderwerp ook uitgebreid gesproken, maar het is goed dat wij nu iets meer de diepte in kunnen gaan. Ik vond het mooi dat de heer Rog zijn betoog begon met het uitdelen van een compliment aan alle leraren. Ik doe hem dat graag na. Ik denk dat wij het er allemaal over eens zijn dat het de leraar is die het verschil maakt. Voor goed, uitdagend onderwijs dat past bij deze tijd heb je leraren nodig die dat onderwijs kunnen geven en die de leerlingen en studenten weten te motiveren en te raken. Hij of zij stimuleert, is rolmodel en heeft oog voor de individuele talenten van leerlingen, scholieren en studenten. Uitgangspunt van onze Lerarenagenda is dan ook dat wij de leraar in de gelegenheid willen stellen om initiatieven te nemen om tot professionaliteit te komen, om samen met schoolleiders, bestuurders, rectoren en anderen te komen tot een professionele leergemeenschap. De heer Van Meenen zei dit en ik ben het echt van harte met hem eens. Ik hoorde het mevrouw Ypma ook zeggen.

Daarmee kan ik direct antwoord geven op de vraag van de heer Rog over Samen Leren. Ik denk dat niemand, zeker van de zijde van het kabinet niet, wil spreken van een «one size fits all»-aanpak. Ik zie dat de leden Straus en Ypma dat met mij eens zijn. Ik heb niemand horen zeggen dat daarvan wel sprake zou moeten zijn. Ik vind het mooi dat iedereen zijn eigen contacten heeft. Die hebben niet alleen wij, de bewindslieden, maar ook u, de Kamerleden. Soms hebben wij ook gezamenlijke contacten. De ene leraar weet zich wat meer op de kaart te zetten dan de andere. Ik vind het heel interessant om de initiatieven van onderop te bekijken en te zien wat er allemaal gebeurt en hoe hard er wordt gewerkt.

Ik heb ook zo mijn eigen ervaringen. Recentelijk mocht ik bij de Universiteit Utrecht aanschuiven bij een ontbijtbijeenkomst van universitair docenten die met elkaar spraken over de kwaliteit van het universitair onderwijs: over het verzorgen van het onderwijs, over de relatie tussen onderwijs- en onderzoeksfaciliteiten en over het initiatief dat zij genomen hadden om op universitair niveau te komen tot een eigen traject om te stimuleren dat er een basiskwalificatie is en dat er carrièrekansen zijn, zoals hoogleraarschappen aan de universiteit voor excellente docenten.

Vanochtend nog ben ik bij de Open Universiteit langs geweest en heb ik met mensen gesproken over de onderzoeks- en praktijkwerkzaamheden van leraren. De OU onderneemt veel activiteiten die goed in te passen zijn in met name de bij- en nascholing van docenten; dat gebeurt vaak, eigenlijk altijd, samen met lerarenopleidingen. Dat is interessant. Die activiteiten kunnen ICT, onlineonderwijs of ouderbetrokkenheid betreffen. Het zijn eigenlijk allemaal onderwijsgemeenschappen, leergemeenschappen, die vaak regionaal georiënteerd zijn, waarin alle partijen die wij graag bij elkaar willen hebben, bij elkaar komen.

Het krijgen van goede leraren begint natuurlijk bij het aantrekken van de juiste studenten. Tegen de heer Van Meenen zeg ik dat het aantrekken van de juiste studenten samenhangt met de juiste, de betere en de beste opleidingen. Als wij betere leraren willen, kunnen wij die verantwoordelijkheid dus niet alleen bij de studenten leggen. Zij hebben hun eigen verantwoordelijkheid. Die begint al bij de intake en de vooropleidingseisen. De opleiding heeft er zelf ook een grote verantwoordelijkheid in. Vorige week hebben wij daarover ook uitgebreid met elkaar gesproken. Toen heb ik gezegd dat er ook aan het begin, bij de eerste stap naar de lerarenopleidingen, nu al heel veel gebeurt. Vanaf 2015–2016 gaan wij bijzondere vooropleidingseisen invoeren voor aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek bij de pabo. Dat geldt ook voor de studenten die met deze eisen nog geen rekening hebben kunnen houden bij hun profielkeuze. Dat moeten wij wel goed beseffen. Daar zetten wij dus extra maatregelen voor in en daar hebben wij ook extra financiering voor. Ik zei vorige week al dat duizend studenten hiermee bezig zijn. Dat vraagt echter wel extra inspanningen, zo zeg ik de heer Van Meenen na, van de scholen: van het voortgezet onderwijs en van de mbo-instellingen waar deze studenten nu zitten. Wij willen immers dat zij naar de lerarenopleidingen kunnen komen.

Over de exacte invulling van de toelatingseisen hebben wij overleg met de Vereniging Hogescholen. De heer Bisschop vroeg daarnaar. Toevallig heb ik gisteren informatief gesproken met een delegatie van de pabo's die problemen ervaren. De delegatieleden constateren dat het een en ander in de hele ontwikkeling wat ongelukkig is verlopen en dat er overleg met de Vereniging Hogescholen nodig is. Die is mijn eerste aanspreekpunt. Daarover hebben wij met elkaar bewust een besluit genomen bij de behandeling van de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. Dat is aangepast in een AMvB. Wij moeten geen verkeerde signalen geven en studenten en leerlingen niet hoorndol maken. Ik hecht eraan dat goed bekeken wordt wat mogelijk is. Het is inderdaad aan de instellingen om het aantal herkansingen te bepalen, maar het is de wens en het is goed gebruik dat de instellingen dat gezamenlijk doen, dus binnen het verband van de Vereniging Hogescholen, vanwege de digitale toetsafname van de landelijke toetsen. Ik heb daarover de afgelopen tijd een aantal keren overleg gevoerd, ook met de Vereniging Hogescholen. Ik zal dat op korte termijn weer doen over de organisatie van de toelatingstoetsen en het aantal herkansingen. Ik weet immers dat er ook binnen de vereniging behoefte aan is – ik denk aan het gesprek dat ik gisteren met een aantal pabo's heb gevoerd – om hierover duidelijkheid te krijgen. Het is belangrijk dat vooral aankomend studenten de duidelijkheid krijgen waar zij recht op hebben. Ik heb er vertrouwen in dat men begrijpt dat het krijgen van die duidelijkheid van groot belang is voor de studenten.

De heer Bisschop (SGP): Vorige week kwam dit punt natuurlijk ook aan de orde. Toen werd nogal onderstreept dat die extra herkansingsmogelijkheden een escape zouden kunnen bieden. Bij wie ligt dan de verantwoordelijkheid daarvoor? De Minister benoemt de digitale mogelijkheden voor toetsafname, maar het zijn toch niet de individuele pabo's die daarin het voortouw dienen te nemen? Hoe werkt dat precies?

Minister Bussemaker: De verantwoordelijkheid ligt bij de scholen. De hogescholen spreken zelf uit dat het wenselijk is dat zij dit gezamenlijk doen. Het gaat over digitale toetsen. Daar moet je gezamenlijk afspraken over maken. Ik heb er alle vertrouwen in dat zij eruit komen. Ik zeg erbij dat ik als Minister geen bezwaar heb tegen meer herkansingen. Meer duidelijkheid kan ik eigenlijk niet geven.

Dit ging alleen nog maar over aardrijkskunde, geschiedenis en natuur en techniek bij de pabo. Daar houdt het echter niet op. Er worden namelijk ook een verplichte rekentoets in het voortgezet onderwijs en een rekenexamen in het mbo ingevoerd. Die zullen er vanaf volgend jaar aan bijdragen dat het niveau van het rekenonderwijs en het rekenniveau van studenten verbeterd zullen worden. Met andere woorden: er ligt voor studenten dus een stevige uitdaging om op de pabo in te stromen. Daarbij hebben wij hen op verschillende manieren geholpen.

Vorige week hebben wij ook gesproken over het verder aanscherpen van de eisen die aan studenten worden gesteld via de motie-Straus/Ypma. Die motie is algemener bedoeld: zij geldt niet alleen voor de pabo, maar voor alle lerarenopleidingen. Wij willen onderzoeken of wij studenten kunnen bevragen op kennis, vaardigheden en motivatie. Daar heb ik al op gewezen. Ik heb aangegeven dat wij dit met de studiekeuzecheck doen, waarbij het gaat om een mix van kennis, motivatie, vaardigheden, instrumenten et cetera. Daarbij kan gebruikgemaakt worden van proefcolleges, zodat je kunt merken of studenten de juiste elementen van deze mix hebben. Er zijn ook al lerarenopleidingen waarvoor men strengere eisen hanteert, zoals een numerus fixus of decentrale selectie. Daarin besteedt men dan ook aandacht aan kennis, motivatie en vaardigheden. Een voorbeeld hiervan is de tweedegraadslerarenopleiding Engels van de Hogeschool van Amsterdam; hiermee worden goede resultaten geboekt. Ook is er een bindend studieadvies. Desalniettemin ben ik bereid om na te gaan of er nog meer nodig is.

Dan kom ik bij de onderzoeken die thans lopen. Bij de HvA en de Universiteit Leiden vindt een veldraadpleging plaats. Daaruit komt een divers beeld naar voren. Voor selectie op geschiktheid voor het beroep is er bij de beroepsgroep vooral behoefte aan meer zekerheid, meer evidence, zou je kunnen zeggen. Werken instrumenten? Wat is de voorspellende waarde ervan? Sluiten wij niet onterecht mensen uit? Juist daarom brengt het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) nu in kaart welke wetenschappelijke kennis er op dit gebied beschikbaar is. Dat rapport wordt in december verwacht. Naast de veldraadpleging, die al is gedaan, hebben wij straks dus het NRO-rapport. Ik ben graag bereid – dat is mijn reactie op de motie-Straus/Ypma – om beide rapporten met een reactie naar de Kamer te sturen. In die reactie kan ik dan duidelijk maken of deze rapporten er aanleiding toe geven om boven op alles wat we al doen – daarvan kunnen we de resultaten nu nog niet zien, want alles is net ingegaan of moet nog ingaan – nog meer te doen.

Dan kom ik bij de lerarenopleidingen zelf. Ik zei al dat er meer nodig is dan alleen studenten. We hebben ook lerarenopleidingen nodig, waarin er ook tijdens de opleiding alles aan wordt gedaan om het onderwijs te verbeteren. Op dat vlak gebeurt heel veel. Instellingen werken heel hard om de kwaliteit van de lerarenopleidingen te verbeteren. Ik verwijs naar het project «10 voor de leraar» van de hogescholen. Dat is daarvan een goed voorbeeld. Ik kan ook wijzen op de projecten die op de universiteiten worden opgezet om tot verdere verbetering te komen. De aandacht voor verbetering is niet overal hetzelfde. Ook hiervoor geldt geen «one size fits all»-aanpak. Liefst moet er ook nog aansluiting bij de arbeidsmarktperspectieven zijn. Niet overal zijn dezelfde docenten nodig en niet overal is hetzelfde aantal docenten nodig. Wij werken aan de kwaliteitsverbetering van de lerarenopleidingen om de opleidingen interessant en aantrekkelijk te maken voor aankomende studenten. Zo is er bijvoorbeeld in het mbo bijzondere aandacht voor een aantal vakken waarvoor geen specifieke lerarenopleidingen bestaan. Het is belangrijk om voor die vakken vakmensen uit de praktijk aan te trekken. Dat doe je vooral door zijinstroomtrajecten te stimuleren. Tegelijkertijd willen wij het leraartraject voor het mbo meer op de kaart zetten. Zo komen er tweedegraadsopleidingen en afstudeerrichtingen specifiek gericht op het mbo en ook wel op het vmbo.

Het is ook goed om te zeggen dat de Vereniging Hogescholen meldt dat het aantal aanmeldingen voor de pabo is gestegen, evenals het aantal aanmeldingen voor de lerarenopleidingen voor Nederlands en wiskunde, beide tekortsectoren. De instellingen proberen met elkaar ervaringen uit te wisselen. Ook hier is dus geen sprake van een «one size fits all»-aanpak, maar van een vaak regionale aanpak. Dat hangt mede af van de scholen in de omgeving. Ik verwijs vooral naar de voorlopersgroepen, zo zeg ik tegen mevrouw Straus, voor het opleiden in de school. De lerarenopleidingen werken echt goed samen met de PO-Raad en de VO-raad om samen de website van het Steunpunt Opleidingsscholen te volgen en verder in te vullen. Men heeft echt veel initiatieven voor nadere samenwerking.

We gaan ook met het NRO in gesprek over de vraag of er aanvullend onderzoek nodig is. Er loopt overigens al een onderzoek bij de Rijksuniversiteit Groningen naar de effecten van opleiden in de school. De Kamer verwees zelf ook naar heel goede voorbeelden, zoals de pabo in Sittard, waar actie wordt ondernomen samen met scholen en het lectoraat. Ik ben graag bereid om daaraan in de volgende voortgangsrapportage uitgebreid aandacht te besteden. Laten zien wat er gebeurt, is natuurlijk ook onderdeel van een voortgangsrapportage. De voorbeelden van de voorlopersgroepen kun je laten zien om anderen te inspireren. Dat dragen wij uit: niet iedereen hoeft hetzelfde te doen, maar leer vooral van elkaar. Ik vind dat mooie voorbeelden van de wijze waarop het onderwijs, van primair tot universitair onderwijs, zelf een leergemeenschap vormt. Zij zeggen het dus niet alleen tegen de scholen, maar doen het zelf ook.

Met het oog op de arbeidsmarkt is het ook van belang dat we meer mannen werven voor de pabo. Ik denk dat meer diversiteit de kwaliteit van het onderwijs kan bevorderen. Ook op dit vlak hebben wij een succesvolle voorlopersgroep die resultaat boekt met een grotere instroom van mannen op de pabo. Zij zijn heel goed bezig en zijn heel enthousiast. Zij hebben voor volgend jaar al een speciale trein geregeld die door Nederland gaat rijden om potentiële studenten te laten zien. De Kamer zal begrijpen dat ik mijn treinkaartje al heb. Ik kan u allen enorm aanbevelen om ook met die trein mee te gaan, want het is inspirerend.

Mevrouw Ypma vroeg in het kader van het verbeteren van de lerarenopleidingen ook aandacht voor een aantal extra specifieke onderwerpen. Wij moeten bij de lerarenopleidingen wel een evenwicht vinden tussen enerzijds responsief zijn en anderzijds aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen. Wij kunnen niet voor alles tegelijk aandacht vragen bij de pabo. Wij hebben heel veel aandacht gevraagd voor de kennisbasis. Daar zijn studenten nu hard mee aan de slag. Inmiddels hebben al 40.000 studenten onderwijs genoten overeenkomstig deze kennisbasis. In 2013–2014 zijn de kennistoetsen voor het eerst afgenomen. Dit schooljaar wordt het aantal lerarenopleidingen met kennistoetsen uitgebreid. Het project ligt dus goed op stoom. Soms hebben wij dan nog weer aandacht voor specifieke extra thema's. Zo hebben we, op verzoek van de Kamer, extra aandacht voor techniek op de pabo's. Wij willen ook extra aandacht voor cultuuronderwijs, in het bijzonder voor muziekonderwijs. Vanzelfsprekend moet er aandacht zijn voor burgerschap. Daarover hebben wij ook recentelijk met elkaar gesproken. Ik wil echter voorkomen dat wij een lijstje krijgen met onderwerpen die ook extra aandacht moeten krijgen, zoals pesten, praktische vaardigheden, ouderbetrokkenheid en – dat zit er eigenlijk al in – het kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen. Daar moeten studenten op de een of andere manier allemaal mee in aanraking komen, maar zij zullen hiermee ook moeten leren omgaan als zij op school zitten. Ik kom daar straks nog op terug. Het is van het grootste belang dat dit ook geleerd wordt als zij eenmaal op een school werken en begeleid worden door oudere docenten, die daar al meer ervaring mee hebben. Ik ga heel graag het gesprek aan met de lerarenopleidingen om te bezien hoe wij kunnen omgaan met dit vraagstuk en hoe wij verdieping en verbreding van kennis kunnen creëren.

Uiteindelijk ben ik echter in de eerste plaats verantwoordelijk voor de algemene kwaliteit van de lerarenopleidingen. Daar kijken de inspectie en de NVAO naar. Het sectorbeeld van de inspectie is onlangs gepubliceerd. De NVAO zal komend jaar de universitaire lerarenopleidingen en de pabo's opnieuw accrediteren. In 2016 zullen de tweedegraadslerarenopleidingen volgen. Op basis van de visitatierapporten van de NVAO maken we per type lerarenopleiding een systeembrede analyse. De kwaliteitsverbetering moet de komende jaren dus zichtbaar worden. Er wordt heel veel gevraagd. Wij moeten oppassen dat wij daaraan nu niet allerlei nieuwe onderdelen toevoegen, want ik wil niet over de algemene kwaliteit en het responsieve karakter dat we van lerarenopleidingen vragen – dat moet ook weer aansluiten bij regionale afspraken, bij afspraken met scholen in de buurt – heen walsen. Nogmaals: de accreditatie en de rapportages van de inspectie en de NVAO zullen ons in algemene zin inzicht geven in de vraag of er meer nodig is.

Voorzitter: Van Meenen

Mevrouw Ypma (PvdA): Het is natuurlijk helder dat we niet alles kunnen vragen. Ik heb zelf ook op de lerarenopleiding gezeten. Daar is bijvoorbeeld nooit aandacht geweest voor de omgang met ouders. Althans, ik had wel een vak dat heette: omgaan met lastige ouders. Dat zegt dan ook iets over de wijze waarop in het onderwijs wordt gekeken naar samenwerking met ouders. Ik zou het toch wel goed vinden als daarvoor wat aandacht komt. Dat is echt iets nieuws, volgens mij. Daar is nog heel weinig aandacht voor. Bij het tegengaan van pesten gaat het om het creëren van een veilige sfeer in de klas. Uit een onderzoek onder studenten die op de lerarenopleiding zitten, blijkt dat heel weinig lerarenopleidingen aandacht besteden aan pesten, terwijl dat zo'n ontzettend groot probleem is voor kinderen. Ik vind dat onbegrijpelijk. Als je niet goed in je vel zit op school, kun je ook niet goed leren. Ik vind dat dus toch wel passen bij hetgeen er nu al zou moeten gebeuren bij het vak «pedagogiek».

De voorzitter: Wilt u een vraag stellen?

Mevrouw Ypma (PvdA): Ook de complexe vaardigheden horen toch gewoon bij de lerarenopleiding anno nu?

Minister Bussemaker: Natuurlijk, maar ik zeg ook niet dat deze thema's niet aan de orde zouden mogen komen tijdens de lerarenopleidingen. Ik wil alleen voorkomen dat wij nu overal extra vinkjes zetten en de lerarenopleidingen hoorndol maken. Zij mogen zich immers al verheugen in een buitengewoon grote belangstelling van de overheid en de politiek. Het steeds maar nieuwe dingen eisen en het maken van aparte hokjes draagt er niet toe bij om de algemene kwaliteitsvorming en de responsiviteit te bevorderen. Voor het thema «school en veiligheid» is in het kader van een plan tegen pesten eerder een onderzoek gedaan naar de aandacht van de pabo's en de tweedegraadsopleidingen voor sociale veiligheid in het algemeen. Dat onderzoek wordt nog afgerond. Ik denk dat wij de Kamer daarover aan het eind van deze maand of het begin van de volgende maand nader kunnen rapporteren. Grofweg blijkt dat het al wel aan de orde komt, maar dat dit nog te weinig structureel gebeurt. Ook in de stage kan het meer meegenomen worden. Ik zeg dus niet dat er geen aandacht voor mag zijn, maar ik wil dat niet apart benoemen. Het zou ook betrokken kunnen worden bij het algemene beeld dat straks uit het inspectie- en NVAO-onderzoek zal blijken.

Dat geldt ook voor ouderbetrokkenheid. Daar zijn ook heel goede voorbeelden van waaruit blijkt dat er tegenwoordig meer gedaan wordt aan ouderbetrokkenheid. Er is een nulmeting gedaan in oktober 2014. Die is dus nog zeer recent. Daar komt uit dat er gewerkt wordt aan verbetering van onder andere de ontwikkeling van het curriculum van de lerarenopleidingen. Eigenlijk hechten Kamer en kabinet nog maar sinds kort zo veel belang aan de kwaliteit van leraren in een integrale rapportage. Dit gebeurt nu bij leraren, scholen en dus ook bij lerarenopleidingen. Zij kunnen in vier jaar niet alles doen, maar wij moeten hun in ieder geval wel handvatten bieden zodat zij weten op welke vlakken zij meer kennis moeten verkrijgen en op welke wijze zij problemen waarmee zij in de klas te maken krijgen, kunnen aanpakken. Daarom is opleiden in de school zo fantastisch; hoe meer, hoe beter misschien wel, omdat je daar leert omgaan met alle zaken die je in de praktijk in de klas tegenkomt.

Mevrouw Ypma (PvdA): Gelukkig zijn we het erover eens dat we meer aandacht moeten besteden aan de kwaliteit van leraren. Dat moet centraal staan en dat moet niet in aparte hokjes gebeuren. De sociale veiligheid in de klas, het kunnen omgaan met complexe vaardigheden en het kunnen samenwerken met ouders vind ik toch wel heel belangrijke onderdelen van een lerarenopleiding. De Minister heeft mij op dit punt gerustgesteld.

Mevrouw Straus (VVD): Ik dank de Minister voor de uitgebreide toelichting op wat er allemaal gebeurt om de lerarenopleidingen beter te maken. De Minister zegt terecht dat het wel belangrijk is dat die kwaliteitsverbetering ook zichtbaar wordt. Daar ben ik in geïnteresseerd: hoe kunnen wij volgen dat die kwaliteitsverbetering daadwerkelijk intreedt? Je kunt heel veel inspanningen verrichten om de kwaliteit te verbeteren, maar je moet ook nagaan of dit inderdaad zo ervaren wordt door degenen die er gebruik van maken. Volgens de rapportage die we van de Minister hebben gekregen, blijkt uit de Nationale Studenten Enquête (NSE) dat studenten van de lerarenopleiding gemiddeld minder tevreden zijn dan andere studenten op hogescholen en dat ze zelfs in grotere mate echt ontevreden zijn over de lerarenopleidingen. Die berichten komen in mijn mailbox binnen. Ik antwoord die mensen dan dat er heel hard aan gewerkt wordt om het beter te maken, maar wij moeten dat ook wel zichtbaar maken. Kunnen wij via de indicator van de Nationale Studenten Enquête zien dat er een ommekeer komt – dat beogen wij uiteindelijk – en dat de tevredenheid van de studenten een stijgende lijn zal laten zien en, zo ja, op welke termijn? De tevredenheid van de scholen die deze mensen bij hen laten starten, moet daar gelijke tred mee houden en dus ook een stijgende lijn vertonen.

Voorzitter: Ypma

Minister Bussemaker: Ik kan het alleen maar helemaal met mevrouw Straus eens zijn. Dit moet natuurlijk zichtbaar worden. Dat is een van de redenen waarom wij de Kamer jaarlijks een voortgangsrapportage sturen. Dit thema komt volgend jaar dus terug. De NSE vindt op een ander moment plaats; die wordt in het voorjaar gehouden, als ik het goed zeg uit mijn hoofd. Wij hebben met de Kamer afgesproken – dat vind ik een heel goede afspraak – om niet steeds over afzonderlijke onderdelen informatie te sturen, want dan krijgt de Kamer een heleboel brieven en krijgen wij het niet scherp. Het helpt ons dus eigenlijk ook om dit een keer per jaar te doen, om scherp te krijgen waar wij nu staan. Het duurt natuurlijk wel even. Dit soort veranderingen vindt niet van de ene op de andere dag plaats. Ik zie wel dat er een gevoel van urgentie is bij universiteiten en hogescholen. De Kamer krijgt hierin ook inzicht door het reeds gepubliceerde sectorbeeld van de inspectie en meer nog door het verslag van de NVAO, die komend jaar de lerarenopleidingen en pabo's zal accrediteren. Daarbij gaat het om de kwaliteit die de NVAO in deze opleidingen ziet. Nogmaals: zowel via de NVAO als via de NSE zullen we betere tevredenheidscijfers van studenten en scholen over de opleidingen moeten zien.

Mevrouw Straus (VVD): De Minister heeft in het begin toegezegd dat zij bij de volgende voortgangsrapportage nadrukkelijker op de lerarenopleidingen zal ingaan. Ik vraag haar om deze outcome-indicatoren daarin daadwerkelijk een plek te geven, zodat wij kunnen zien wat er volgend jaar veranderd is ten opzichte van dit jaar voor deze parameters.

Minister Bussemaker: Het is onze bedoeling om bij de voortgangsrapportages steeds dezelfde outcome-indicatoren te laten zien, zodat wij de resultaten kunnen vergelijken. Ook deze indicator zal dus volgend jaar terugkomen.

Dan kom ik bij mijn derde thema, namelijk het bieden van aantrekkelijke en flexibele routes. Wij weten dat wij op termijn meer leraren nodig hebben; ik verwijs nog een keer naar de arbeidsmarktperspectieven. Wij willen mensen interesseren voor het vak van leraar, dus niet alleen degenen die toen ze een studie moesten kiezen al een passie hadden voor het leraarsvak, maar ook anderen. Dan heb je aantrekkelijke en flexibele leerroutes nodig. Die vragen maatwerk, mede in het kader van de zijinstroom. Instellingen zijn daarmee bezig. De universiteiten voeren in het kader van hun actieplan voor lerarenopleidingen plannen uit die gericht zijn op het opleiden van meer en beter gekwalificeerde academische leraren. Wij verkennen nu samen het gebruik van de educatieve minor, naast het behalen van de bachelor, zodat wij meer mensen kunnen interesseren voor de educatieve minor en uiteindelijk meer mensen ervoor kunnen interesseren om de overstap van hun huidige werk naar het onderwijs te maken. Ik kan de heer Bisschop dus niet geheel tegemoetkomen. Als ik hem goed begrepen heb, pleitte hij ervoor om te verplichten dat studenten doorstuderen na de educatieve minor. Ik ben dat niet met hem eens. Ik wil stimuleren dat studenten doorstuderen na het behalen van de educatieve minor, maar ik wil dat niet verplichten. Ik beoog vooral het volgende met de educatieve minor. Stel, een student scheikunde of Engels heeft de reguliere opleiding gedaan en komt aan het eind van zijn studie tot de ontdekking dat het vak van leraar heel veel mogelijkheden biedt. Hij overweegt om voltijdleraar te worden, of deeltijdleraar in combinatie met een werkzame carrière in een scheikundige onderzoeksfunctie bij een bedrijf, of in combinatie met het beroep van vertaler Engels. In beide gevallen zou ik het aantrekkelijk willen maken om dan toch een educatieve minor te volgen en de eerstegraadsbevoegdheid te halen. Veel studenten willen na het behalen van hun tweedegraadsbevoegdheid graag doorstuderen om hun eerstegraadsbevoegdheid te halen. Een student kan er echter ook voor kiezen om na het behalen van zijn tweedegraadsbevoegdheid te gaan werken in de klas, en van daaruit zijn eerstegraadsbevoegdheid te halen, al dan niet met een Lerarenbeurs. Beide mogelijkheden zijn mij even lief. De heer Bisschop zei in een ander verband dat hij geen «one size fits all»-aanpak wilde. Dat wil ik hiervoor dus ook niet.

Ik wil aansluiten bij de behoefte van aankomend docenten. Ik wil hen stimuleren om te doen wat past bij hun carrière. Het gaat daarbij met name om zijinstromers, of zij nu van een andere studie komen of instromen via projecten als Eerst de Klas, die wij ook stimuleren; of zij nu instromen via de onderwijstraineeships of – niet in de laatste plaats – via de university colleges. Dat kan allemaal. Ik heb het nu ook mogelijk gemaakt dat studenten bij een university college een educatieve minor kunnen volgen. Zij kunnen van daaruit leraar worden. Dat maakt het ook voor de university colleges interessant om excellente, goed opgeleide studenten te verleiden om het onderwijs in te gaan.

Ik kom op de vraag die de heer Klein in dit verband stelde. Als het gaat over de zijinstroom, hebben we het eigenlijk over de behoefte op de arbeidsmarkt. Ik heb al gezegd dat we op dat punt een aantal maatregelen nemen. We willen ook maatregelen nemen met betrekking tot de lerarenaantallen in de vakken waarin we tekorten gaan krijgen. Dat zijn de vreemde talen en een aantal exacte wetenschappen. We hadden hieraan al wat gedaan voor de exacte wetenschappen. We hebben nu ook afgesproken dat het Regieorgaan Geesteswetenschappen extra middelen krijgt om meer en beter opgeleide leraren in de tekortvakken de scholen binnen te halen. Dat gaat vooral om de vreemde talen. We gebruiken middelen uit de impuls leraren tekortvakken om samen met de universiteiten vakinhoudelijke modules te ontwikkelen zodat meer studenten kunnen deelnemen aan een lerarenopleiding voor wis- of natuurkunde. Met dit programma, Mastermath genaamd, wordt beoogd om het tekort aan wiskundeleraren in het vo tegen te gaan door flexibele, vakinhoudelijke modules te ontwikkelen voor mensen met een universitaire vakmaster die, gelet op de kennis die voor het schoolvak in het vo nodig is, misschien vakinhoudelijke deficiënties hebben. Een ander mooi project, Natuurkunde for all, richt zich op dezelfde manier op het tekort aan natuurkundeleraren. Kortom, we werken aan de kwantiteit met betrekking tot de tekortvakken en doen ook veel aan de kwaliteit. Dat gebeurt met name door middel van de university colleges, de educatieve master, de academische pabo en de driejaarlijkse trajecten voor vwo'ers die bij alle hbo-instellingen, waaronder de lerarenopleidingen, worden aangeboden. Ook proberen we voor meer diversiteit te zorgen door mannen te interesseren voor een pabo-opleiding en door mensen met een werkzame carrière te interesseren om zijinstromer te worden. Ik denk dat zijinstromers overal, en zeker in het mbo, van heel grote waarde kunnen zijn.

Mevrouw Ypma en mevrouw Straus hebben belangrijke dingen gezegd over een goed begin voor de startende leraar. Een goed begin is inderdaad het halve werk. Dat vraagt om goede begeleiding. Ook op dit punt is er geen sprake van «one size fits all». Ik zeg mevrouw Straus gelijk toe dat we alle perspectieven en initiatieven die zij naast het junior-docentschap heeft genoemd, in kaart zullen brengen in de volgende voortgangsrapportage. Die voorbeelden kunnen ook inspirerend zijn voor anderen. Het idee van het junior docentschap dat nu wordt ontwikkeld, vind ik interessant, omdat het aansluit bij hetgeen we ook bij andere beroepen zien, bijvoorbeeld in de zorg, in het bedrijfsleven en bij de overheid. Je krijgt als docent dan een traineeship met extra begeleiding vanuit je oorspronkelijke opleiding. Hierdoor is niet alleen de school waar je voor werkt, maar ook de lerarenopleiding betrokken bij het continuüm van leren in het kader van een Leven Lang Leren. Als je van de opleiding komt, begin je als docent, al dan niet als junior, en krijg je begeleiding vanuit de lerarenopleiding. Misschien krijg je daarna een onderwijsbeurs of volg je een module en krijg je nascholing. In dat hele traject is de beginfase heel belangrijk. Gelukkig wordt dit nu ook door iedereen erkend.

De woordvoerders van VVD en CDA hebben in het kader van lerende organisaties gevraagd waarom leraren van niet-bekostigde instellingen geen gebruik mogen maken van de Lerarenbeurs. Dat is omdat we echt een verschil maken tussen bekostigde en niet-bekostigde instellingen. Niet-bekostigde instellingen zijn commercieel. Zij dragen daarom zelf de opleidingskosten van hun mensen. Het zou niet logisch zijn als we die opleidingskosten met overheidsgeld zouden vergoeden. De niet-bekostigde instellingen kunnen wel gebruikmaken van de vouchers die uit het studievoorschot voortkomen, van maatregelen als het loslaten van de bijverdiengrens, die ook uit het pakket komt, en van het verruimen van het krediet van een Leven Lang Leren. In de hele discussie over een Leven Lang Leren heb ik gemerkt dat het creëren van een level playing field tussen publieke en private instellingen vrij ingewikkeld is. Dat leidt al snel tot heel ingewikkelde discussies. We hebben een aantal voorstellen gedaan die naar mijn idee met elkaar in balans zijn. Ik wil daar niet van afwijken.

Mevrouw Straus heeft gevraagd om meetbare doelstellingen en een zichtbare outcome. We hebben gefaseerd afspraken gemaakt in het Nationaal Onderwijsakkoord, de sector- en bestuursakkoorden, de prestatieafspraken voor het hoger onderwijs en het bestuursakkoord voor het mbo. Die afspraken zijn voor een deel weer gebruikt bij de invulling van cao's door werkgevers en werknemers. Op die manier zijn ze weer bij de scholen geland. We hebben in de lerarenbrief heel veel indicatoren genoemd. Je kunt erover twisten of dat output- of outcome-indicatoren zijn. Naar mijn mening is er maar één outcome, namelijk bewezen kwaliteit van onderwijs. Het is nog niet zo eenvoudig om die in simpele gegevens uit te drukken. Er is dus sprake van een continu proces, ook bij ons, om tot verbetering te komen. We gaan dat volgen via de monitoring van de sector, de bestuursakkoorden en de voortgangsrapportages van de Lerarenagenda. We volgen het ook op een andere manier. In het kader van het wetgevingsoverleg over de begroting hebben we immers recentelijk met de Kamer besproken welke indicatoren gebruikt moeten worden. Die verschillende indicatoren overlappen elkaar voor een belangrijk deel. We hebben tijdens het wetgevingsoverleg afgesproken dat we met een deel van de Kamer verder zullen spreken over de perfectionering van de indicatoren en de wijze waarop we onderwijsbreed tot een goed gebruik daarvan kunnen komen. Die discussie hebben wij de afgelopen weken gevoerd. Zij wordt vervolgd; wij komen daar vast en zeker nog over te praten.

Daarmee ben ik aan het einde van mijn beantwoording gekomen.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Het was een jaar waarin we ons ervoor hebben ingezet om het draagvlak voor de Lerarenagenda te verstevigen. Ook hebben we de doelstellingen van de Lerarenagenda uitgewerkt om op basis daarvan concrete afspraken te maken over de daarmee beoogde resultaten. Ik denk dat dit is gelukt. In de sectorakkoorden die we hebben gesloten met het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs staan heldere doelstellingen. In mijn ogen zijn die heel ambitieus. Het wordt nog een hele toer voor het onderwijs om die te realiseren. Ik denk echter wel dat dit nodig is voor onze leerlingen. Ik ben er in ieder geval blij mee dat de sector dit zelf ook onderschrijft. De klinkende cijfers waarmee de akkoorden zijn aangenomen, zeggen iets over het draagvlak bij de sectoren, bij de leden van de raden met wie wij afspraken hebben gemaakt. Zij worden dus echt gedragen door het onderwijs. Dat geldt ook voor de cao's. Bij de totstandkoming daarvan zijn we natuurlijk minder sterk betrokken, maar ook daarin staat de doorvertaling van een aantal afspraken uit het NOA (Nationaal Onderwijsakkoord). Daarmee wordt deels toegezien op de afbouw van de BAPO-regeling. De nieuwe regeling gaat meer in de richting van een duurzaamheidsregeling voor alle leraren. Ook krijgen leraren meer tijd en ruimte voor peerreview en het bijhouden van vakkennis.

Op een aantal inhoudelijke thema's hebben we het afgelopen jaar lichte vooruitgang geboekt. Daarbij valt te denken aan het percentage starters dat begeleiding krijgt, het percentage docenten met een masteropleiding in het primair en voortgezet onderwijs en het percentage leraren met wie functioneringsgesprekken wordt gevoerd. We zitten nog lang niet op het niveau dat we allemaal graag willen, maar het gaat de goede kant op. Ik denk dat de grote vraag voor het komende jaar wordt: hoe zetten we die verbetercultuur in de scholen nu door? Heel veel thema's in de Lerarenagenda en de sectorakkoorden zijn uiteindelijk onder die paraplu te vatten, of het nu gaat om de begeleiding van starters, die erop is gericht om vaardigheden te verbeteren en jonge leraren de kans te geven om een goede start te maken op school, of om meer masters in het onderwijs, waardoor alle leraren bevoegd en geregistreerd zijn en de differentiatievaardigheden onder de knie hebben, waar mevrouw Ypma altijd op wijst. Het is eigenlijk allemaal gericht op het creëren van een werkwijze waarbij het logisch is dat leraren en schoolleiders zichzelf af en toe een spiegel voorhouden om te kijken waar ze staan, wat ze goed doen en op welke punten ze nog stappen kunnen zetten.

In mijn beantwoording ga ik in op drie hoofdthema's, waar de meeste vragen over zijn gesteld. Ik begin met de jonge en beginnende leraren. Vervolgens ga ik in op de vragen die gesteld zijn over de verbetercultuur. Ter afsluiting kom ik op de vragen over het register.

De arbeidsmarktmonitor die we de Kamer hebben toegestuurd, laat een gedifferentieerd beeld zien met betrekking tot startende en jonge leraren. In het primair onderwijs komen afgestudeerden van de pabo op dit moment heel moeilijk aan een baan. Ik zeg heel nadrukkelijk «op dit moment», omdat wij voorzien dat we de jongere leraren in 2016, als een grote groep oudere leraren met pensioen gaat, eigenlijk heel hard nodig hebben. Op de lange termijn voorzien we het grootste lerarentekort dus in het primair onderwijs. In het voortgezet onderwijs is het lerarentekort minder nijpend en urgent, behalve voor specifieke vakken. Er is een groot tekort aan docenten vreemde talen en exacte wetenschappen. Ik denk dat we in het algemeen moeten inzetten op het behoud van jonge leraren. Ook moeten we nagaan hoe we ervaren leraren kunnen inzetten. Een van de leden, naar ik meen mevrouw Straus, vroeg of je de oude leraren, nu de BAPO is afgeschaft, niet zou kunnen koppelen aan jongere leraren. Ik ben daar heel erg voor, want zo koppel je de ervaring die er binnen de scholen is aan het opleidings- en begeleidingsproces van net afgestudeerde docenten die de school binnenkomen.

We hebben tal van maatregelen genomen, ook op stelselniveau. Er is een landelijk trustercentrum gecreëerd om ook de regionale verschillen te overzien. Er is extra geld uitgetrokken voor conciërges en klassenassistenten om de werkdruk wat terug te brengen. Daarnaast is er natuurlijk de InnovatieImpuls Onderwijs. In het kader daarvan ondersteunen we 150 scholen in het primair en voortgezet onderwijs om het onderwijs anders te organiseren en de kwaliteit te handhaven zonder dat de werkdruk daardoor noodzakelijkerwijs toeneemt.

Met betrekking tot de beginnende leraar is veel gaande. Verschillende leden hebben vragen gesteld over de 3.000 extra leraren. Ik ga daar straks nader op in. Een van de dingen die we doen, is het zogeheten Vierslagleren; dat sluit aan bij wat ik zojuist zei. Ik ben daar erg enthousiast over. In dat project koppelen we een jonge en een oudere docent die allebei een master volgen, aan elkaar. In de tijd dat de oudere docent naar de universiteit gaat, wordt die vervangen door de jongere docent. Zo snijdt het mes dus aan twee kanten, en misschien wel aan drie kanten. Het levert meer werkgelegenheid op en we zorgen er ook nog eens keer voor dat zowel de jonge als de oudere docent straks een master op zak heeft. Dat is dus hartstikke mooi. Ik ben daar erg enthousiast over.

We zijn heel specifiek bezig met het terugdringen van de tekorten in het vo. We hebben daar een bedrag van 92 miljoen euro voor uitgetrokken. Dat wordt ingezet op tal van fronten, bijvoorbeeld voor de begeleiding van startende leraren. Als een eerstegraadsdocent in een tekortvak begint met lesgeven, wil je die echt binnenhouden. Die mag dus niet uitvallen en daarom moeten we wat aan de begeleiding doen. Denk aan zaken als educatieve minors, onderwijstraineeships en uitbreiding van het programma Eerst de Klas, dat is geïnspireerd op het programma Teach First, waar mevrouw Straus, geloof ik, ook aan refereerde.

Mevrouw Ypma vroeg wat je kunt doen om meer zekerheid te bieden. In het sociaal akkoord en de Wet werk en zekerheid, die natuurlijk ook gewoon op het onderwijs van toepassing is, hebben we wat gedaan aan de excessen bij de flexibele contracten. Ze zijn daarmee nog niet helemaal teruggedrongen – ik denk ook dat je in het onderwijs een bepaalde mate van flexibiliteit nodig hebt – maar er is wel een stap gezet.

Dan zijn er nog de sectorakkoorden van collega Asscher, waarin sociale partners met extra geld van SZW proberen een overbrugging te bieden. Deze week is er een tweede sectorakkoord voor het primair onderwijs afgesloten. Als laatste hebben wij natuurlijk in het Nationaal Onderwijsakkoord 150 miljoen uitgetrokken om 3.000 startende leraren te behouden of aan te nemen.

Verschillende leden hebben gevraagd hoe dit precies zit. Is die 150 miljoen terechtgekomen bij de beginnende leraren, bij het behouden of aannemen van hen? Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik op dit moment geen directe aanleiding heb om daaraan te twijfelen. Als mij echter gevraagd zou worden of ik dat bij wijze van spreken met bonnetjes kan bewijzen, dan kan ik dat niet. Dat heeft te maken met het volgende. Mevrouw Ypma refereert aan de motie waarover we ruim een jaar geleden hebben gediscussieerd. Toen hebben we het ook over de systematiek gehad. Toen heb ik nadrukkelijk in het debat aangegeven dat je een subsidieregeling moet maken als je het echt precies wilt weten. Dan krijgt een school een trekkingsrecht en krijgt zij specifiek voor beginnende leraren geld. Dan kun je aan het eind van een jaar tellen hoe en wat. Dat lijkt mij onzinnig. Dat zou een hoop administratieve lasten met zich mee brengen. Een groot deel van het geld gaat dan weliswaar naar werkgelegenheid, maar wel naar mensen die formulieren zitten in te vullen. Ik wil juist dat het geld naar mensen in de klas en op school gaat, naar het primaire proces dus. Wij waren het hier, in mijn ogen, volledig over eens. Ik heb het verslag van het debat er nog eens bijgehaald en mevrouw Ypma en ik zaten volledig op een lijn.

Ik heb toen ook aangegeven dat het natuurlijk goed is om te bekijken wat het effect hiervan is op de arbeidsmarkt. Daarbij heb ik verwezen naar de Arbeidsmarktmonitor die dit jaar is meegegaan en ook volgend jaar meegaat. Die geeft een indicatie van de moeite waarmee net afgestudeerden op dit moment aan de bak komen – dat heeft ook te maken met andere factoren – en hoe dat wellicht over een tijdje verandert. Dit is niet de enige manier waarop we de vinger aan de pols houden. Dat doen we natuurlijk ook met onze periodieke telling inzake de klassengrootte. Dat doen we ook met het periodiek in kaart brengen van de leraar-leerlingratio. Daar sturen we niet bewust op, maar je zou daar natuurlijk wel het een en ander willen zien.

Hoe kan het dan dat er nog steeds pabo-studenten en beginnende leraren zijn die heel moeilijk aan een baan kunnen komen? Dat heeft er onder andere mee te maken dat we niet alleen voor een jaar extra geld hebben om bovenformatief – de heer Rog heeft gelijk als hij zegt dat dat het idee is achter deze maatregel – beginnende leraren aan te trekken, maar dat er ook een heel grote andere tendens gaande is in het basisonderwijs: krimp. Het aantal leerlingen in Nederland is het afgelopen jaar enorm gedaald. Daarmee daalt de bekostiging navenant. Dat is ook logisch, want als je minder leerlingen hebt, heb je ook minder leraren nodig in het basisonderwijs. Als je dat combineert met de leeftijdsopbouw in het basisonderwijs waarbij er nog vrij veel oudere leraren zijn die nog niet met pensioen gaan, maar dat over een jaar of twee wel gaan, dan heb je de verklaring waarom het nog steeds erg moeilijk is voor beginnende leraren om in het basisonderwijs aan een baan te komen.

De heer Jasper van Dijk (SP): Ik snap alle argumenten van de Staatssecretaris. Het is heel lastig om precies aan te wijzen waar dat geld blijft. Maar erkent de Staatssecretaris wel dat het op zijn minst niet handig was dat hij en de Minister vorig jaar met veel tamtam hebben gezegd: wij zorgen voor 3.000 nieuwe leraren? Zo is het in het nieuws gekomen. Zo heeft het onderwijs dat begrepen. Als we nu naar alle nuanceringen luisteren en naar de praktijk in de scholen kijken, dan zien we dat scholen met dat tijdelijke geld geen nieuwe leraren gaan aanstellen, maar gaten gaan dichten en premieverhogingen betalen. Erkent de Staatssecretaris dat het grootspraak was?

Staatssecretaris Dekker: Nee, dat doe ik niet. Het was een expliciete vraag vanuit het onderwijs zelf om met zo'n overbrugging te komen. Wij hebben dit niet zelf verzonnen. Toen wij om de tafel zaten voor het Nationaal Onderwijsakkoord kwam de vraag vanuit het onderwijs zelf. Zij zagen de tekorten opdoemen en zagen dat zij moeilijk beginnende leraren konden vasthouden. Daarom vroegen zij of zij ter overbrugging van een jaar – er is uitbetaald in 2013 maar het was bedoeld voor dit lopende jaar – wat konden krijgen, zodat zij een jonge leraar die ze anders hadden moeten ontslaan om over een jaar weer iemand te gaan zoeken, een jaar langer in dienst konden houden. Ook konden ze mensen die op zoek zijn naar een baan alvast binnenhalen, zodat die zich hebben warmgelopen als oudere leraren de school verlaten. Wij vonden dat een uitstekend idee. Dan is het toch niet gek dat je een aantal knoopt aan het bedrag dat je uittrekt? Voor die 150 miljoen kun je grosso modo 3.000 jonge leraren voor het onderwijs behouden of aanstellen. En dat is precies wat er is gebeurd.

De heer Jasper van Dijk (SP): Het kabinet kwam met het persbericht: Geld voor 3.000 nieuwe leraren. De praktijk is dat het geld in een black box terecht is gekomen. We weten het niet. Ik krijg de behoefte een nieuwe Suske en Wiske te gaan schrijven: Jet en Sander en de verdwenen miljoenen. Hoe gaat de Staatssecretaris dat voorkomen? We willen volgens mij allemaal weten waar dat geld is gebleven. In het sectorakkoordvo heeft de Staatssecretaris nota bene de afspraak gemaakt dat het volgend jaar moet komen. Waarom doet hij dat niet ook in het basisonderwijs en voor de Kamer, zoals de commissie-Dijsselbloem nota bene adviseerde?

Staatssecretaris Dekker: Ik moet de heer Van Dijk helaas teleurstellen, want hoezeer ik ook fan ben van Suske en Wiske, dat nieuwe nummer zal er waarschijnlijk niet komen. Dat geld is namelijk niet verdwenen. Ik weet heel goed waar het geld is gebleven. Dat is gewoon naar scholen gegaan. Ik heb er vertrouwen in dat scholen daar heel verstandige dingen mee doen. Zeker in het primair en voortgezet onderwijs gaat het overgrote deel van het geld naar personeel. Je kunt er niet veel anders mee dan mensen aannemen of mensen behouden. Als de heer Van Dijk vraagt hoeveel het er zijn, moet ik antwoorden dat wij dat niet turven, want dat is nou eenmaal de systematiek die we afgesproken hebben. We vragen vanuit Den Haag niet voor ieder personeelslid een bonnetje. Ik heb echter geen aanleiding om iets anders aan te nemen. Ik ben best bereid om als hier zorgen over zijn, dat nog eens na te gaan, ook bij de PO-Raad en de VO-raad. Dan kan ik vragen hoe het loopt, wat er richting hun leden is gebeurd om dit onder aandacht te brengen, wat hun indruk is en of wij het mis hebben.

De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is een toezegging. Kan de Staatssecretaris zeggen wanneer hij dat aan ons gaat berichten?

Staatssecretaris Dekker: Mijn voorstel zou zijn, als hier de vraag zou zijn hoe het loopt op scholen, dat ik daar de PO-Raad en de VO-raad eens naar vraag. We hebben daar tenslotte afspraken met hen over gemaakt. Zonder dat het gelabeld was, hebben we wel de bedoeling gehad om een overbruggingstermijn af te spreken. Ik wil best eens even informeren wat hun indrukken zijn. Zij zitten dichter op die scholen dan wij.

De heer Jasper van Dijk (SP): Maar wanneer is dat dan?

Staatssecretaris Dekker: Als wij dat hier afspreken, dan stuur ik volgende week die brief. Dan hoop ik voor het einde van het jaar van de PO-Raad en de VO-raad daar antwoord op te hebben.

De voorzitter: De Staatssecretaris en ik – ik spreek nu als PvdA-woordvoerder – zijn het met elkaar eens dat we graag jonge leraren willen vasthouden en dat we niet willen dat het geld in administratie terechtkomt. Ik kan me dat debat nog goed herinneren. Maar ik dien natuurlijk niet voor niets een motie in. Dat deed ik omdat ik duidelijk iets wilde vastleggen. Het dictum luidt: «verzoekt de regering zich maximaal in te spannen zodat het geld door scholen wordt aangewend om minimaal 3.000 extra arbeidsplaatsen te behouden of te creëren en niet via de lumpsum wordt gespendeerd aan andere posten dan de personeelslasten». Als zo'n motie wordt aangenomen, en dat was het geval, dan vind ik ook dat daar van tevoren heel heldere afspraken over gemaakt moeten worden met de sector. Daar moet bovendien ook helder over gerapporteerd worden. Dat was namelijk mijn tweede verzoek: «verzoekt de regering tevens, hierover bij de jaarlijkse terugkerende Lerarenagenda te rapporteren over het gerealiseerde aantal vaste aanstellingen voor jonge docenten». Welke maximale inspanning heeft de Staatssecretaris van tevoren geleverd om hier heel helder op te kunnen rapporteren?

Staatssecretaris Dekker: Dan ga ik toch even de Handelingen erbij pakken. We hebben daar discussie over gehad. Ik vraag daar aan mevrouw Ypma of mijn interpretatie klopt. «Ik kijk even naar mevrouw Ypma of mijn interpretatie juist is. Het is de bedoeling dat wij dat geld naar het onderwijs laten gaan op de normale manier, dus via de lumpsum. Mevrouw Ypma zegt: ga in gesprek met basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs, zodat het geld gebruikt wordt voor het aannemen of in dienst houden van personeel, bij voorkeur jonge leraren. Als wij dit zodanig mogen doen dat het niet leidt tot nieuwe administratieve lasten en het bijhouden en turven van zaken, maar dat wij dit bijvoorbeeld mogen betrekken bij de jaarlijkse Arbeidsmarktmonitor, heb ik geen bezwaar tegen deze motie en laat ik het oordeel erover aan de Kamer.» Ik heb daarbij nog een andere belangrijke opmerking gemaakt. «Daarbij maak ik wel de opmerking dat in de Arbeidsmarktmonitor natuurlijk verschillende krachten en factoren een rol spelen. Het is extra geld waarmee je extra leraren kunt aannemen. Tegelijkertijd bevindt zowel het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs zich momenteel in een krimpsituatie, waardoor wij juist een tegengestelde ontwikkeling zien.» Dat is inderdaad precies wat je terugziet in de Arbeidsmarktmonitor. Aan de ene kant is er extra geld voor het aannemen van meer leraren, maar aan de andere kant is er een sterke afname van het aantal leerlingen waardoor er minder geld is voor leraren. Als we die 150 miljoen niet hadden gehad, dan was het aantal leraren dat ontslagen zou zijn waarschijnlijk nog vele malen groter geweest.

Mevrouw Ypma vroeg ook wat ik eraan gedaan heb. Nou, we hebben daarover keiharde afspraken gemaakt met z'n allen. We hebben in het NOA afgesproken dat het geld hiervoor wordt aangewend. Als de Kamer mij vraagt dat nog eens her te bevestigen en bij de onderwijssector te informeren hoe het ermee staat, dan ben ik daar meer dan toe bereid.

De voorzitter: In de motie stond dat er extra arbeidsplaatsen moesten worden gecreëerd. Dan hebben we het echt over jonge leerkrachten. Dat was echt de bedoeling van deze motie. Het mocht ook gebruikt worden voor het behouden van arbeidsplaatsen. Dan hebben we het over die krimpsituaties. Ik wil wel even duidelijk zijn: als deze 150 miljoen in zijn geheel is gegaan naar het behouden van leerkrachten in krimpsituaties, dan hebben we niet bereikt dat we de jonge leerkrachten voor de klas krijgen. Het gaat om die overbrugging, zodat we mensen vasthouden voor het onderwijs en zij niet voor een ander vak kiezen. Dan zou ik teleurgesteld zijn. Ik heb er echter vertrouwen in dat de Staatssecretaris terugkomt met keiharde afspraken die zijn gemaakt na zijn gesprek met de PO-Raad en de VO-raad. Ik ben echt oprecht geïnteresseerd in wat er bij de jonge leraren terecht is gekomen. Wat betekent dit voor al die jonge leerkrachten die dagelijks op hun telefoon moeten kijken of ze wel of niet voor de klas kunnen staan vandaag?

Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Ypma maakt onderscheid tussen leraren die nieuw worden aangenomen en leraren die hun baan kunnen behouden. Volgens mij hebben wij in alle afspraken beiden genoemd. Het is in mijn ogen ook om het even. Of je nu een leraar aanneemt of een leraar niet hoeft te ontslaan, het gaat erom dat die leraar tijdelijk een overbrugging krijgt. We moeten er dus voor uitkijken dat we in een verschil terechtkomen dat er niet is. Het ging om het behoud of het aannemen van nieuwe leraren.

De heer Rog (CDA): Ik lees even het ronkende persbericht voor: basisscholen en scholen in het voortgezet onderwijs krijgen 150 miljoen om 3.000 extra leraren aan te stellen. Daarnaast komt er ook nog 204 miljoen euro vrij voor prijsbijstellingen. Je zou dus zeggen dat het verhaal van de stille bezuinigingen daarmee gepareerd is en dat er 3.000 leraren bijkomen. De Staatssecretaris zegt nu dat er ook krimp is. Is hij het met mij eens dat, ook als je krimp meetelt, het wel effect moet hebben op de leraar-leerlingratio? Het zou toch moeten betekenen dat de klassen kleiner worden voor de duur van die twee jaar waarin 150 miljoen euro beschikbaar is?

Staatssecretaris Dekker: In mijn ogen hebben wij steeds gezegd dat het gaat om het aannemen of in dienst houden van personeel. Die 150 miljoen kun je omrekenen naar 3.000 leraren. Als je daarin geslaagd bent, zou je dat uiteraard ergens in moeten terugzien, alleen niet in de stukken die we de Kamer voor vandaag hebben toegestuurd. In de Arbeidsmarktmonitor wordt namelijk niet naar dit jaar gekeken, maar terug. Het enige wat wij op de korte termijn zien, is een lichte afname van de WW in het primair onderwijs. Dat zou ergens op kunnen duiden, maar ik ben zelf voorzichtig met het direct maken van een koppeling. Ik denk dat je het volgend jaar wel zou moeten kunnen zien in de Arbeidsmarktmonitor. Blijft staan dat het altijd diffuus is omdat je tegengestelde krachten hebt: geld voor 3.000 extra leraren, terwijl we een enorme afname hebben in het aantal leerlingen en daarmee fors minder geld voor leraren. Dat is gewoon een optelsom. Dat verevent elkaar.

Daarnaast zou je ook effect willen zien in de leraar-leerlingratio en de klassengrootte. Ook daarvoor moeten we terugkijken, en die rapportages zijn er nu nog niet. Dat moeten we dus nog afwachten. Ook daar is geen onmiddellijk een-op-eenverband. Ik wijs de heer Rog bijvoorbeeld op de vorige rapportage over klassengrootte. Daarin was sprake van een afname. Dat had te maken met het feit dat een aantal scholen heel bewust een aantal jaar wat kleinere klassen heeft gehad, omdat ze hun reserves naar beneden wilden brengen. Dat heeft ook effect op de klassengrootte. Je zult dus altijd te maken hebben met diverse ontwikkelingen die je ook in samenhang moet bekijken. Als je echt precies wilt weten of die 150 miljoen bij precies 3.000 leraren terechtkomt, dan kan dat, maar dan moeten we het volgende keer echt anders afspreken. Toen ik het voorstel deed om het via de reguliere lupsum te laten lopen en het dus in dit soort brede monitoren mee te nemen, waarin je ook altijd de effecten hebt van tegengestelde ontwikkelingen, kreeg ik de indruk – mevrouw Ypma heeft dat in het debat ook volmondig omarmd – dat dit op brede steun in de Kamer kon rekenen.

De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris zei net dat hij zich wil laten informeren door de PO-Raad en de VO-raad. Dat waardeer ik. Ik sluit me aan bij het verzoek van mevrouw Ypma. Ik zou er zeer aan hechten dat wij inzicht krijgen in de ontwikkeling van de leerling-leraarratio ten opzichte van vorig jaar. Daarin wordt rekening gehouden met krimp. Dat maakt ook duidelijk of het geld aan andere goede dingen is besteed – dat geloof ik op zich best hoor – of aan nieuwe leraren. Het was namelijk heel expliciet de bedoeling van de Kamer om jonge leraren aan te nemen als extra personeel. Dat was de bedoeling. Daar zou 150 miljoen plus 30 miljoen voor conciërges naartoe gaan. Dat is heel veel geld. Als controleur van de regering hecht ik eraan een goed overzicht te krijgen.

Staatssecretaris Dekker: De conciërges zal de heer Rog daar niet in terugzien, want die tellen niet mee als leraren en die doen dus ook niets voor de leerling-leraarratio. Uiteraard, en dat weet de heer Rog ook, houden we dit periodiek bij. Er komt straks weer gewoon een rapportage over de klassengrootte in het primair onderwijs. Ik vermoed dat we daarover, net als in voorgaande jaren, wel weer een debat zullen hebben.

De heer Jasper van Dijk (SP): Tot mijn spijt, moet ik nu weg omdat ik een debat in de plenaire zaal moet bijwonen. Mijn medewerker zal het debat verder volgen en ik zal het verslag lezen. Wij komen hier nog op terug.

Staatssecretaris Dekker: We hebben het over de aantallen gehad, dus dan zou ik nu nog wat willen zeggen over de begeleiding. Mevrouw Straus heeft daar ook vragen over gesteld. Ik denk dat goede begeleiding minstens zo belangrijk is om jonge leraren voor het onderwijs te behouden.

Als ik kijk naar de afspraken in de sectorakkoorden, dan worden die ondersteund door de nieuwe cao's in het primair en voortgezet onderwijs. In het primair onderwijs heeft de starter bijvoorbeeld een basisrecht van duurzame inzetbaarheid van 40 uur en een aanvullend recht van 40 uur gedurende 3 jaar. Ook heeft de starter recht op een coach. In het voortgezet onderwijs is ingezet op lesreductie: van de lesgevende taken 20% in het eerste jaar en 10% gedurende het tweede jaar. Dat zijn manieren om jongeren goed in het onderwijs te laten ingroeien. In reactie op mevrouw Straus kan ik zeggen dat er ook goede voorbeelden zijn. Laat ik het Lucas hier in Den Haag als voorbeeld nemen. Daar is een intensief tweejarig programma ontwikkeld om starters te begeleiden. De reacties van de starters zijn positief. Zij voelen zich veel meer ondersteund en zij krijgen veel meer de ruimte om zich te ontwikkelen. Ik zal ook nog een ander voorbeeld geven. We hebben voor het voortgezet onderwijs 20 miljoen subsidie gegeven om bewezen effectieve methoden op scholen te introduceren en toe te passen. Er wordt door de Rijksuniversiteit Groningen een methode ontwikkeld die gebruikmaakt van systematische observatie, feedback en begeleiding. Daardoor krijgen leraren beter zicht op hun vaardigheidsniveaus. Dit jaar doet al zo'n 10% van de scholen mee. Dan gaat het om 106 scholen en een kleine 800 leraren. Ook daarop zie je heel positieve reacties. Het laat zien dat investeringen in dit soort dingen ook echt effecten hebben in de school.

Ik wil de overstap maken naar de lerende organisatie meer in de breedte. Het belangrijkste is dat we dit steeds moeten doen met het oog op de bal. Hoe kun je dat concreet maken met de leerling in gedachten? Wat kan ik als leraar veranderen waardoor ik meer kan inspelen op verschillen tussen leerlingen in mijn klassen? Als je bezig bent met peer review en met het verbeteren van je differentiatievaardigheden, dan is dat een uitstekend middel, denk ik. Wat kan ik van mijn collega-leraren leren waardoor mijn lessen uitdagender en boeiender worden? Ik zie dat dit vaak onderwerp van gesprek is bij leraren die gezamenlijk hun lessen voorbereiden. Welke resultaten behalen leerlingen en hoe kunnen zij verder geholpen worden? Ik zie dat terug op scholen waar de toetsresultaten in teams worden besproken. Dan zie je wat de verschillen zijn, niet alleen tussen leerlingen, maar ook tussen leraren en klassen. Daar leren leraren en scholen dus van. Het is een heel mooie vorm van vernieuwing van onderop.

De heer Van Meenen vroeg of leraren daarvoor voldoende tijd hebben. Bij de begrotingsbehandeling hebben we al gedebatteerd over de vraag of we terug moeten naar twintig uur. Ik zie dat niet een-twee-drie gebeuren. Ik weet ook niet of dat voor alle leerlingen positief zou uitpakken. Nu vraagt de heer Van Meenen naar een wat bredere verkenning. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat leraren wel tijd hebben voor dit soort activiteiten? Dan wordt het interessant, met name omdat er grote verschillen tussen scholen zijn. Ik zie dat er scholen zijn die het heel goed doen. Die hebben tijd voor LeerKracht, voor het gezamenlijk voorbereiden van lessen en voor leraren die in elkaars klas komen. Maar er zijn ook scholen die zeggen: ik weet niet waar ik de tijd vandaan moet halen. Dat vind ik interessant: waarom kan het op de ene school wel en op de andere niet. Als we een verkenning zouden doen – ik wil die best toezeggen aan de heer Van Meenen, ook omdat het op breed draagvlak in de commissie kan rekenen – dan wil ik daar graag naar kijken.

De heer Van Meenen (D66): Dat klinkt goed. Ik zou dat inderdaad breder willen maken, los nog van het feit dat scholen bezig zijn met LeerKracht. Wat ik daar overigens van zie, is dat er vooral in de avonduren bij lauwe pizza's aan gewerkt wordt. Dat lijkt nog geen substantieel onderdeel van de reguliere baan. Maar goed, dat laat ik nu even liggen. Ik heb de behoefte om, voordat we aan een ongerichte verkenning beginnen, een aantal dingen te noemen die daar direct aan raken. Ik noem de mogelijkheden en onmogelijkheden van de nieuwe Wet onderwijstijd, het taakbeleid, de dubbelfunctie die er in mijn ogen, zeker in het primair onderwijs, is van onderwijs verzorgen en een soort opvang zijn, het element dat we ook in het mbo hebben rond onderwijs, namelijk comply or explain, en het terugdringen van administratieve lasten. In die volle breedte zou ik willen kijken naar deze complexe vraag. Mijn doel daarbij is om de ruimte te vinden binnen de reguliere taak van de docent. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat dit aspecten zijn die daarbij betrokken moeten worden?

Staatssecretaris Dekker: Jazeker. Het grappige is echter dat de heer Van Meenen allerlei zaken noemt die voor alle scholen gelden en gelijk zijn. Ik zie dat de manier waarop scholen hiermee omgaan in effect en praktijk enorm verschilt. Er zijn scholen die zeggen dat ze niet weten waar ze de tijd vandaan moeten halen en er zijn ook scholen die het prima doen. En dan heb ik het niet over zeeën van tijd – dat is misschien ook niet gek, want we willen vooral dat leraren lesgeven – maar wel over enorme sprongen die de kwaliteit verhogen omdat leraren in enorm drukke agenda's daarvoor tijd weten te vinden, bijvoorbeeld door slimmer te roosteren en doordat schoolleiders die dit belangrijk vinden hier prioriteit aan geven. Ook zijn er scholen waarbij er echt gekeken wordt of men hieraan deelneemt en waar dit wordt meegenomen in functionerings- en beoordelingsgesprekken of waar mensen van buiten naar binnen worden gehaald. Ik wil er dus graag naar kijken. Ik denk dat de nieuwe Wet onderwijstijd, waarvan ik hoop dat de Kamer hem snel in behandeling neemt, hier ook veel meer ruimte voor geeft. Maar dan nog zie je verschillen tussen scholen, en die vind ik interessant.

De heer Van Meenen (D66): Onder het mom van verschillen tussen scholen sterven hier soms toch mooie ideeën. Ik zie die verschillen minder scherp dan de Staatssecretaris. Ik laat dit nu even rusten. Ik denk dat we even goed moeten bekijken wat de bedoeling is. Ik kom daar in tweede termijn nog even op terug.

Staatssecretaris Dekker: De heer Van Dijk vroeg hoe het zit met het recht op professionalisering, tijd en budget. Misschien mag ik kortheidshalve, ook omdat hij al is vertrokken, wijzen op de beantwoording van de schriftelijke vragen die hij hierover heeft gesteld, die volgens mij vorige week of deze week naar de Kamer is gegaan. Daar staat eigenlijk alles in.

Een onderdeel van de verbetercultuur op scholen is goed hrm-beleid. Mevrouw Straus wees daar ook op. Zij vroeg hoe we ervoor zorgen dat het straks gewoon is dat leraren allemaal een functioneringsgesprek hebben. Ik ben dat helemaal met haar eens. Daar hebben we afspraken over gemaakt in het sectorakkoord. We zijn nu bezig met partijen om te bekijken hoe zich dat doorvertaalt naar scholen. We kunnen niet vaak genoeg benadrukken dat bij goed personeelsbeleid gesprekken horen over het functioneren en dat niet iedere leraar hetzelfde is. Er zijn heel goede leraren, maar ook zwakke. Dat mag ook benoemd worden in het onderwijs. In mijn ogen mag goed werk worden gewaardeerd en als het niet goed is, mag daar vaker tegen worden opgetreden.

Dat raakt ook direct aan de vraag van de heer Van Dijk naar de prestatiebeloning. Ik ben helemaal niet tegen het belonen van kwaliteit. Ik vind het eigenlijk heel logisch dat een leraar die het goed doet meer beloning krijgt dan een leraar die er de kantjes van afloopt. Ik mag toch hopen dat dat zich doorvertaalt. Ik zie dat scholen daar op dit moment al mogelijkheden toe hebben. Neem bijvoorbeeld de functiemix. Die stelt scholen in staat om die stappen te nemen. Ik zie dat dit van school tot school anders uitpakt. Ik zie ook dat er in de cao tussen sociale partners afspraken zijn gemaakt die het beoordelen op kwaliteit soms moeilijk maken. Ik doel dan op het entreerecht waarbij het automatisch zo is dat je met een aantal uren in de bovenbouw naar een hogere schaal gaat. Ik zou eigenlijk naar een situatie willen waarin we veel meer kijken naar kwaliteit.

De heer Rog vroeg hoe het zit met de streefcijfers rond de functiemix. We hebben de Kamer daarover in het afgelopen jaar al meer in detail geïnformeerd. Misschien kan ik voor de grootste details daarnaar verwijzen. We hebben opnieuw om de tafel gezeten met de sociale partners om dat te updaten. Er is met het actieplan LeerKracht – een programma van toenmalig Minister Plasterk – extra geld naar het onderwijs gegaan, met een doelstelling. Maar loonkosten en premies ontwikkelen zich na verloop van tijd. Die zijn nu herijkt. Ik wil liever niet zeggen dat er op een bepaald moment een bepaalde hoeveelheid leraren in schaal C of D moet zitten. Ik wil dat de beste leraren in schaal C en D zitten. Dat sturen op kwaliteit zit ook meer in de nieuwe afspraken die wij hebben gemaakt.

De heer Rog (CDA): Ik herinner me dat in 2008 die afspraken zijn gemaakt over de functiemix. Bij mijn weten was dat een tripartiet overleg en een tripartiete afspraak, dus tussen sociale partners, maar ook met de overheid die de belastingbetaler vertegenwoordigt. Als ik dan kijk naar de uitkomsten, dan meen ik me te herinneren dat het toekennen van de tranches gekoppeld zou zijn aan het nakomen van die streefdoelen. Als je dan ziet dat in het primair onderwijs de helft behaald is, en de helft dus niet, dan schrik ik daar wel van. Kan de Staatssecretaris daar nog wat toelichting op geven?

Staatssecretaris Dekker: Dan gaan we toch een beetje de techniek in. Er is een verschil tussen het primair en het voortgezet onderwijs. Wij zagen dat in het primair onderwijs de budgetten in 2014 precies toereikend waren, maar dat er, als de lijn zich zou doortrekken, op termijn een overschot zou ontstaan omdat de percentages daar lager liggen. We zijn nog in gesprek met de PO-Raad en de vakbonden over wat daarvan de oorzaak is en over de vraag hoe we het kunnen oplossen. Dat kan door versnellen of anderszins. Ik vermoed dat ik de Kamer daarover in mei 2015 kan informeren.

In het voortgezet onderwijs hebben we precies het tegenovergestelde gehad. We zagen dat daar ondanks het lage functiemixpercentage geen geld zou overblijven. Dat had te maken met de ontwikkeling van premies, maar ook met de verhoging van de AOW-leeftijd. Daardoor blijft de oudere leraar langer in het onderwijs en ook vaak langer in een dure schaal. Dat betekende dat we die afspraken moesten herzien. Dat hebben we inmiddels gedaan, ook weer in dat tripartiete overleg tussen de vakbonden, werkgevers en de overheid. Daarover is de Kamer reeds geïnformeerd.

De heer Rog (CDA): Ik hoor de Staatssecretaris zeggen dat de sociale partners hiermee bezig zijn en dat hij erachteraan zit. In mei komt er een vervolgrapportage. Ik zou, om een situatie zoals met die 3.000 leraren te voorkomen, de toezegging van de Staatssecretaris willen dat hij de Kamer dan wel informeert over de vraag of het geld dat voor die functiemix beschikbaar was en waarin ook de overheid gewoon een partij was, daadwerkelijk bij de leraren terecht is gekomen. De heer Van Meenen heeft het regelmatig over de nullijn en dat soort dingen, maar een schaal erbij – en dat is wat we 40% van de leraren in het po onder Balkenende IV hebben toegezegd – lijkt me pas echt zoden aan de dijk zetten. Ik hecht eraan om te weten of dat geld uiteindelijk in salaris voor leraren terecht is gekomen of niet.

Staatssecretaris Dekker: Wat kunnen sommige mensen soms een enorm pak boter op hun hoofd hebben. Het is opmerkelijk dat de heer Rog, lid van het CDA dat voorgesteld heeft om volgend jaar alle leraren op de nullijn te zetten, nu vraagt hoe het precies zit. Dat geld is gewoon naar het onderwijs gegaan. Ik zal de Kamer informeren over de functiemix. Maar precies aangeven waar iedere euro is gebleven, gaat gewoon niet. Dan belanden we weer in exact de vorige discussie. Ik zie alleen wel dat leraren met dit kabinet volgend jaar een stuk beter af zijn dan als het CDA hier zou zitten.

De heer Rog (CDA): Ik heb net een debatje gehad dat de Staatssecretaris heeft kunnen volgen. Er zit geen nullijn in de CDA-tegenbegroting, wel een inkomensvooruitgang voor leraren van ruim 1%.

De Staatssecretaris gaat nu wel heel makkelijk bij de zaak weg. We maken afspraken dat 40% van de leraren in LB zit. We zien dat 22% daarin terecht is gekomen. Ik denk dat het dan gerechtvaardigd is om de Staatssecretaris te vragen hoe die percentages wel gehaald kunnen worden in overleg met de sector. Wij waren als overheid nota bene partij bij dat akkoord. Als de Staatssecretaris die toezegging niet wil doen, vind ik het prima, maar dan weet ik in ieder geval dat ik daar in tweede termijn op terug moet komen en er een uitspraak over moet vragen van de Kamer.

Staatssecretaris Dekker: Het feit dat in de zojuist afgesproken cao's dit jaar een eerste kleine loonstijging is opgenomen, komt doordat dit kabinet de zekerheid gegeven heeft dat volgend jaar de loonbijstelling weer wordt uitgekeerd. Het CDA heeft daarover gezegd: wat ons betreft komt die er niet. Dat is het grote verschil. Het lijkt me goed om dat te benadrukken. Dat betekent dat leraren bij het CDA volgend jaar, bijvoorbeeld in het basisonderwijs, voor het zesde jaar achtereen op de nullijn zitten. Dat is een politieke keuze, maar niet de keuze die dit kabinet maakt. Ja, mijnheer Rog, ga maar snel op Twitter om er een mooie spin aan te geven, maar dit is wel de waarheid.

De heer Rog vroeg ook naar de functiemix. Dat is een toevoeging geweest aan de lumpsum. Wij moeten bekijken of die doelstellingen zijn gehaald. Als die niet zijn gehaald, betekent dat niet per se dat het geld niet naar lerarensalarissen of componenten daarvan is gegaan. Zoals ik al aangaf, werden de lerarensalarissen in het voortgezet onderwijs op andere manieren duurder, omdat ouderen langer in het onderwijs door blijven gaan en omdat de premies zijn gestegen. Ik zou dat graag inzichtelijk willen maken. Dat lijkt me op zich geen punt.

De heer Bisschop (SGP): Er zijn natuurlijk wel duidelijke percentages afgesproken omtrent de inschaling en opschaling. Als bekeken wordt hoe dat is gelopen – dat moet relatief eenvoudig te achterhalen zijn – dan is het ook goed om even naar de oorzaak te vragen. Hoe komt het dat bepaalde percentages niet zijn gehaald? Ik durf bijna te voorspellen dat het te maken heeft met de kwaliteitsslag die de scholen hiermee hebben willen maken. Er zijn eisen gesteld. Wil je toegang krijgen tot deze schaal? Dan moet je wel een bepaald opleidingsniveau hebben. Dat kost tijd. Je kunt dus niet binnen de gestelde tijd de percentages halen. Ik denk dat het debat een ander perspectief zou krijgen als we de oorzaken kennen. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

Staatssecretaris Dekker: Ik ben daar zeker toe bereid. Als we het niet halen, vraagt dat om een heldere verklaring. Dat heeft soms te maken met veranderingen in de loonkostencomponent waardoor het behalen van die doelstellingen soms duurder wordt, of, zoals in het voortgezet onderwijs bleek, zelfs onbetaalbaar. Dan kun je het wel betalen, maar moet je naar heel grote klassen toe. Dat leek mij geen goed idee, vandaar dat we dat hebben geactualiseerd en bijgesteld. Aan de ander kant kunnen er ook goede redenen zijn waarom die doelstelling nog niet is gehaald, bijvoorbeeld doordat het kwaliteits- en het opleidingsniveau nog niet is verhoogd. Ook dat vind ik een valide verklaring. Het inschalen van leraren op hogere niveaus moet geen doel op zich worden. Het moet een beloning zijn voor hogere kwaliteit. Ik breng dat graag voor de Kamer in beeld. Ik zal ook de nieuwe afspraken die wij hierover met de sociale partners maken in mei 2015 naar de Kamer sturen.

De voorzitter: Met het oog op de klok vraag ik mijn collega's om vanaf nu hun interrupties te beperken of zelfs achterwege te laten als zij al een paar keer geweest zijn.

Staatssecretaris Dekker: Ik kom bij mijn laatste punt, namelijk het register. De heer Rog vroeg voor wie of wat dat register bedoeld was. Is dat vooral voor de leraren en om de beroepsgroep van leraren te versterken? In mijn ogen is dat een heel belangrijk doel van het register, maar ik doe het vooral voor de leerlingen. Ik denk dat het uitmaakt of je naar een school gaat waar je er zeker van kunt zijn dat degene voor de klas niet alleen zijn diploma heeft gehaald, maar ook regelmatig werkt aan bij- en nascholing. Dat is een garantie die we op dit moment niet kunnen geven. We weten dat er in het onderwijs nog veel onbevoegde leraren rondlopen. We weten ook dat bij- en nascholing in het onderwijs lang niet overal vanzelfsprekend is. Er zijn fantastische leraren die dit goed doen en netjes bijhouden, maar we kunnen die garantie niet geven. In de zorgsector bijvoorbeeld vinden we het heel normaal dat een verpleger aan je bed of een arts niet alleen zijn diploma heeft gehaald, maar ook jaarlijks zijn kennis bijhoudt. Dat mogen we ook best van het onderwijs vragen. Daar werken leraren uiteindelijk met het belangrijkste wat we hebben, namelijk het brein van jonge mensen. Ik doe het dus eerst en vooral voor beter onderwijs voor onze leerlingen. Ik zie hierin ook een ongelooflijke kans. Leraren zijn namelijk soms wel georganiseerd in een vakbond, maar de beroepsorganisaties van vakgenoten zijn vaak niet sterk. Als er een register ontstaat van geregistreerde leraren die aan een specifieke standaard voldoen, kun je ook die beroepsgroep wat meegeven.

Een derde doel dat we ermee dienen is dat het voor de beroepsgroep richting werkgevers mogelijk wordt om te zeggen dat zij zich moeten bijscholen. Dat is niet alleen een plicht, maar ook een recht. Dat vraagt dus ook dat werkgevers daar tijd en ruimte voor bieden. Ik denk dat dit uiteindelijk leidt tot beter onderwijs.

Dat vraagt uiteraard om meer bekendheid van het register. Op dit moment voeren wij gesprekken met de Onderwijscoöperatie over de vraag hoe we dit het beste in een wet kunnen gieten. Daarbij staat het motto «voor en door leraren» wat mij betreft bovenaan. Dat vraagt om allerlei veranderingen. Hoe zorg je ervoor dat straks iedere geregistreerde leraar direct, dus niet getrapt via een vakbond of een andere organisatie, invloed kan hebben op het bestuur en het beheer van zo'n register? Het vraagt ook dat we in een wet helder beschrijven voor wie het bedoeld is. Als we het hebben over leraren, moet je omschrijven wat eigenlijk de leraar is. Die elementen nemen we daarin mee. Mijn gevoel is dat, als we dat rond hebben, de Onderwijscoöperatie ervoor kan zorgen dat het onder leraren bekend wordt en dat het aantal inschrijvingen fors gaat toenemen, ook in de periode dat het nog niet verplicht is in de aanloop naar 2017. De Onderwijscoöperatie treedt namelijk op als vertegenwoordiger van de beroepsgroep en wordt verantwoordelijk om dit te gaan draaien. Het is namelijk geen overheidsregister, maar een register van de beroepsgroep.

Voorzitter, daarmee ben ik door mijn antwoorden heen.

De voorzitter: Dan gaan we over naar de tweede termijn, met een spreektijd van maximaal één minuut. Ik zal dat keihard klokken.

De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. U hebt groot gelijk. Ik concentreer me even op de vraag rond de verkenning naar tijd. Gezien het debatje dat ik daarover met de Staatssecretaris had, heb ik er behoefte aan om met zo veel mogelijk collega's uit deze commissie te bekijken of wij daarover een richtinggevende uitspraak van de Kamer kunnen doen. Daarom vraag ik graag een VAO aan.

De heer Bisschop (SGP): Voorzitter. Het kan zijn dat ik het gemist heb, maar ik had een drietal vragen gesteld waarop ik nog geen antwoorden heb gehoord. Het kan ook zijn dat de antwoorden zo kort waren dat ik ze over het hoofd heb gezien. Mijn eerste vraag ging over de nieuwe bekwaamheidseisen. De eisen voor werkzaamheden van leidinggevende aard ontbreken, volgens de Onderwijsraad. Wil de Minister daar nog even aandacht aan besteden?

Mijn tweede vraag ging over de rol van de inspectie ten aanzien van het bekwaamheidsdossier. Dat is tweedelijns, neem ik aan. Als het antwoord daarop bevestigend is, dan is die vraag daarmee ook afgedaan.

Ten derde heeft het nieuwe toezicht impact op het werk van docenten. Mijn verzoek was om de Kamer te informeren over de inrichting van het toezicht, zodat wij ons daar een oordeel over kunnen vormen.

Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Dank voor de toezeggingen die ik heb gekregen. De Minister heeft een aantal dingen gezegd over de outcome-criteria. We hebben daar bij het wetgevingsoverleg ook over gesproken. Ik zie dat er best goede outcome-indicatoren in diverse monitoren staan, maar ik vind het jammer dat zij niet op een dusdanige manier gepresenteerd worden dat je ook echt het gevoel hebt dat je de investeringen en resultaten goed kunt volgen. De Minister heeft in het wetgevingsoverleg een oproep gedaan om nader onderzoek te doen. Dat heeft zij niet genoemd in haar beantwoording. Ik wil dus graag weten of de Minister die twee onderzoeken die zij toen heeft toegezegd hierin wil meenemen.

De heer Klein (Klein): Voorzitter. De antwoorden zijn gegeven, op één dingetje na. Ik besef wel dat de seniorenregeling in eerste instantie onderdeel is van de cao-afspraken tussen de werkgever en werknemer. Van de andere kant hebben we ook uitspraken gedaan over de afschaffing van de BAPO, waardoor je je wel afvraagt hoe de overheid daarmee omgaat. Graag krijg ik hierop een reactie. Hoe is de seniorenregeling geregeld zodat ouderen op een goede manier in het onderwijs betrokken kunnen blijven?

De heer Rog (CDA): Voorzitter. Het is goed om te horen dat we een toezegging hebben dat we inzicht krijgen in waar de 150 miljoen is gebleven voor de 3.000 extra leraren. Ik hoop dat we straks echt kunnen zien dat die 3.000 leraren er zijn.

Ook dank voor de toezegging dat we in mei geïnformeerd worden over de functiemix. De functiemix was bedoeld als carrièreperspectief voor leraren zodat zij een schaal hoger beloond zouden worden. Dat zet pas zoden aan de dijk. Graag hoor ik waar dat geld voor leraren gebleven is.

Mijn laatste punt sluit aan op dat van de heer Bisschop. Ook ik heb aandacht gevraagd voor de staatsbeoordeling van de kwaliteit van een school. Zouden wij een toezegging kunnen krijgen dat wij de behandeling daarvan gelijk laten lopen met of opschorten totdat het initiatiefwetsvoorstel dat de heer Bisschop samen met D66 en het CDA heeft ingediend, behandeld kan worden?

Voorzitter: Van Meenen

Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Ik wil nog wat zeggen over ouderbetrokkenheid. Ik heb laatst als moeder geprobeerd informatie te vinden over ouderbetrokkenheid, zowel voor leerkrachten als voor ouders zelf. Dat is verschrikkelijk moeilijk te vinden. Als je daar iets mee wilt op je school is dat ontzettend ingewikkeld. Ik zou de Staatssecretaris willen vragen om naar aanleiding van goede voorbeelden van ouderbetrokkenheid een top tien van tips en inspiratie op te stellen voor leerkrachten om ouders meer te betrekken. Ook vraag ik hem om een top tien voor ouders om meer te kunnen samenwerken met de school.

Voorzitter: Ypma

Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik kan heel kort zijn. Met mevrouw Straus heb ik bij het WGO gesproken over het stelselonderzoek door de OECD en het onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Dat zal erbij worden betrokken.

Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Ik wacht de motie van de heer Van Meenen met belangstelling af.

De heer Bisschop merkte terecht op dat ik enkele van zijn vragen heb laten liggen. Die hebben deels betrekking op de bekwaamheidseisen. Die worden altijd door de beroepsgroep opgesteld, in dit geval door de Onderwijscoöperatie. Die vraagt advies bij de sectorraden en bij de Onderwijsraad. Daar waren nog wat kritische opmerkingen. Recentelijk heb ik een aangepast voorstel ontvangen. Ik wil kijken of het commentaar daarin goed is verwerkt. Indien dat het geval is, komt dat in de vorm van een AMvB richting de Kamer.

De heer Bisschop en de heer Rog hebben ook gevraagd naar het gedifferentieerd toezicht. Dat traject loopt. We doen het in eerste instantie met pilots. Het is de insteek dat dit scholen enorm helpt bij hun verbetercultuur. Het helpt om te weten waar je staat: ben je een school die net voldoende scoort of een school die het heel goed voor elkaar heeft? Die stap gaan we dus maken. We gaan daarbij niet afwijken van de normale procedures die gelden voor de inspectiekaders. Het is uiteraard aan de Kamer om te bepalen wanneer het initiatiefwetsvoorstel wordt behandeld, maar ik hoop wel dat dit geen vertraging oplevert in het andere traject dat we doorlopen; daar zou ik geen voorstander van zijn.

De heer Klein vroeg hoe we de oudere leraren voor het onderwijs kunnen behouden. De nieuwe afspraken die in de cao zijn gemaakt, gelden voor iedereen: duurzaamheid in de breedte. We moeten af van het idee dat je thuis langer op de bank zou moeten zitten op kosten van het onderwijs als je ouder wordt. Dat is helemaal niet de bedoeling. Er zijn ook andere manieren om aan duurzaamheid te werken. Volgens mij ziet de nieuwe cao daar uitstekend op toe.

De heer Rog gaf wel een heel mooie draai aan het verhaal over de 3.000 leraren door te zeggen dat hij zo blij is dat hij precies te horen krijgt waar die 3.000 leraren nou rondlopen. Ik heb dat niet op die manier gezegd. Ik heb aangegeven dat er verschillende rapportages zijn die ons indicaties kunnen geven van hoe het een en ander is gelopen. Dat geldt niet alleen voor de Arbeidsmarktmonitor, maar ook voor de periodieke overzichten over klassengrootte en de leraar-leerlingratio. Hoewel je ook daar altijd tegengestelde ontwikkelingen hebt. Ik herhaal dat toch maar even omdat ik geen valse indrukken wil wekken. Net zoals je door krimp minder geld hebt voor leraren, heb je ook omtrent de grootte van klassen verschillende dingen die soms tegen elkaar in kunnen werken.

De heer Rog (CDA): Begrijp ik dat mijn samenvatting wat betreft de functiemix wel klopte?

Staatssecretaris Dekker: Ik vind het altijd prettig dat, als ik een toezegging doe, er naar mijn eigen woorden wordt gekeken. Dat was erg opvallend bij het eerste punt van de heer Rog. Als hij precies wil weten wat ik heb bedoeld, dan zou ik hem willen verwijzen naar de Handelingen. Daarin kan hij het in alle rust teruglezen.

Mevrouw Ypma vroeg naar ouderbetrokkenheid. Dat vind ik net als zij een belangrijk thema. Niet voor niets heeft daar in de afgelopen jaren een project over gelopen. Als de website die daarbij hoort niet goed vindbaar is – ik zou dat na willen gaan – dan kunnen we daar wellicht het een en ander aan verbeteren. Dan kunnen we in ieder geval een aantal goede voorbeelden, tips of top tiens meegeven, zodat er concrete leidraden zijn voor ouders en scholen.

De voorzitter: De toezeggingen worden rondgemaild. Ik bedank de Staatssecretaris en de Minister en allen die hen hebben ondersteund. Ik dank ook het publiek en ik dank de collega's voor hun bijdrage aan het debat. Er wordt een VAO aangevraagd waarbij de heer Van Meenen de eerste spreker is.

Sluiting 17.25 uur.