Kamerstuk 24170-91

Verslag van een algemeen overleg

Gehandicaptenbeleid

Gepubliceerd: 25 februari 2009
Indiener(s): Pauline Smeets (PvdA)
Onderwerpen: organisatie en beleid zorg en gezondheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24170-91.html
ID: 24170-91

24 170
Gehandicaptenbeleid

nr. 91
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 februari 2009

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 29 januari 2009 overleg gevoerd met staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 14 februari 2008 inzake doelstelling bewoners zorghuis de keuze te kunnen laten maken voor een eenpersoonskamer (31 200 XVI, nr. 122);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 12 maart 2008 met reactie op het Trouw-artikel «Gehandicaptenzorg onder druk» (26 631, nr. 248);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 17 maart 2008 betreffende ondertekening VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (24 170, nr. 82);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 26 maart 2008 inzake Verbeterplan kwaliteit Gehandicaptenzorg (24 170, nr. 83);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 29 juli 2008 inzake reactie op rapport van GOG-cz «Meedoen gaat niet vanzelf» (24 170, nr. 84);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 12 augustus 2008 inzake nakomen toezeggingen aan de Kamer over knelpunten m.b.t. gebruik gebarentaal (31 200 XVI, nr. 178);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 29 september 2008 inzake planning dossiers gelijke behandeling van mensen met een handicap (29 355, nr. 37);

– de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 15 januari 2009 inzake de reactie op het rapport van de IGZ «Verbeterkracht gehandicaptenzorg in beeld» (24 170, nr. 85).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Joldersma Griffier: Clemens

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De voorzitter: Ik open dit algemeen overleg over de gehandicaptenzorg. Het overleg is iets ingekort en is nu gepland van 13.30 uur tot 15.30 uur. Wij hebben dus niet al te veel tijd. Ik stel voor om de spreektijd van vijf minuten te handhaven. Daar moet dan wel aan worden vastgehouden. Zo niet, dan zal ik de desbetreffende spreker afbreken.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Ik wil een opmerking vooraf maken. Wij houden het algemeen overleg over het gehandicaptenbeleid ongeveer een keer per jaar. Het is nu twee keer verschoven en ingekort. Ik vind dat niet sporen met de uitgangspunten zoals de staatssecretaris die verwoord heeft. Ik vind het ook haaks op het ambitieniveau staan. Dat wil ik in mijn spreektijd wel even gezegd hebben. Ik betreur dat in hoge mate.

Voorzitter. Mensen met een functiebeperking zijn burgers als alle andere burgers. Te vaak blijven zij aan de kant staan, omdat de maatschappij uitsluiting regelt in plaats van insluiting. De Partij van de Arbeid wil dat iedereen erbij hoort en meedoet naar vermogen. Vorige week heeft de staatssecretaris besloten om naar aanleiding van de opmerkingen van de CG-Raad een werkconferentie te organiseren in het kader van de ratificatie van het VN-verdrag. Het is mooi dat dit in die tussenliggende periode gelukt is. Wij hebben aldoor gepleit voor tempo op die zaak, zeker nu ook die Europese richtlijn er nog aan zit te komen. Dat brengt mij op de volgende vraag. Is de handreiking voor ambtenaren op de departementen waarover de staatssecretaris in maart vorig jaar gesproken heeft, al beschikbaar en uitgedeeld?

In de afgelopen week is een breed gesteunde intentieverklaring inzake het terugdringen van vrijheidsbeperkende middelen onder mijn aandacht gebracht. Ik heb in het vorige overleg al gezegd dat separeren met spoed moet worden afgebouwd. Als het in andere landen kan, kan het hier ook. Ook in de sector blijkt dat: verschillende instellingen zijn al separeervrij. Het is bijna zoals met het rookverbod van Klink: als je de asbakken weghaalt, moet men iets anders verzinnen.

Ik wil ook complimenten kwijt. Dat zijn allereerst complimenten aan de werkers in de zorg en in de verstandelijkgehandicaptensector in het bijzonder. Van het vorige IGZ-rapport hebben ze last gehad, professioneel en soms ook persoonlijk. Als daar de bijna – machteloosheid bijkomt van problemen veroorzaakt door slecht management, dan heb je het wel even gehad. Uit dit IGZ-rapport blijkt de verbeterkracht en verbeterwil van de sector, en wederom ook de relatie tussen tevreden bewoners en tevreden personeel. En daarom ook – ik citeer het Platform Verstandelijk Gehandicapten – geen reden tot zelfgenoegzaamheid noch argumenten om coulant te zijn ten opzichte van de achterblijvers. Het bewijs ligt er dat voldoende en verantwoorde 24-uurszorg in VG-instellingen gerealiseerd kan worden. Heeft de staatssecretaris behalve verscherpt toezicht nog andere maatregelen achter de hand en onder welke omstandigheden laat zij die uit haar hand, waar het de achterblijvers betreft?

Ik kom te spreken over de afbouw van meerpersoonskamers. Er is een versnelde procedure afgesproken waarbij sprake is van een uitstekend traject en uitstekende voorstellen. De staatssecretaris heeft eerder gesproken over de intrekking van de toelating van plaatsen in instellingen die eind 2008 niet op koers lagen met hun afbouw. Heeft die intrekking ook daadwerkelijk plaatsgevonden? In hoeverre speelt de nu vigerende kredietcrisis een rol bij vertraging?

Ik deel de pragmatische benadering van de staatssecretaris ten aanzien van de Nederlandse gebarentaal. Zij heeft Dovenschap gevraagd om knelpunten. Die zijn ook gekomen. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris op het 45-puntenplan. Overigens, als men goed leest, zijn het er 43 en misschien zelfs maar 42. Dat scheelt dus weer. Ik zie ook graag een reactie op het tienpuntenplan van de Coalitie voor Inclusie.

Wij kregen onder ogen dat de systeemkosten en de administratieve lasten van HKZ fors zijn en daarnaast geen goed beeld van de werkelijke zorgkwaliteit geven. De staatssecretaris en de zorgverzekeraars, althans CZ en Achmea, zijn het niet eens, als wij de krant mogen geloven. Wat gaat de staatssecretaris doen om inzet te plegen op reële kwaliteit in plaats van dure papieren werkelijkheid?

De staatssecretaris zegt in haar brief aan het GOG dat zij niet de behoefte voelt om in te grijpen, zo het al mogelijk zou zijn, in de rol van anderen. De Partij van de Arbeid heeft die behoefte wel. Wij gaan proberen om voor de zomer te komen met een pakket praktische en uitvoerbare oplossingen voor ervaren barrières op het terrein van maatschappelijke participatie. Soms zijn dat inderdaad letterlijk de te hoge drempels. Om een idee te geven van wat wij beogen, heb ik nu alvast een exemplaar van gesprekken met werkgevers over diversiteit op de werkvloer. De titel van dit boekje zou ook heel passend zijn voor ons project: «Toegankelijkheid, de normaalste zaak van de wereld». Het aardige is dat uit het onderzoek van de CG-Raad blijkt dat een grote meerderheid van de Nederlandse burgers dat ook vindt. Dus nu de politiek en de beleidsmakers nog!

Ik wil nog een opmerking maken over de aanwezigheid van mevrouw Heijstek hier. Valys heeft geweigerd om haar nog langer te vervoeren. Ik weet dat er inmiddels een private regeling getroffen is om haar in ieder geval niet compleet in een isolement te duwen, maar ik vind dat deze rare uitzondering ons wel te denken moet geven. Valys was niet in het leven geroepen om mensen zoals mevrouw Heijstek vervolgens te laten weten dat het niet al te handig is om met haar op reis te gaan. Ik ben blij dat zij vandaag aanwezig kan zijn om hiervan getuige te zijn. Het is ook leuk voor de ambtenaren van de staatssecretaris die al van haar gehoord hebben. Dan weten ze tenminste welk gezicht erbij hoort. Maar zo hadden wij Valys niet bedoeld en zo mag het ook niet uitgevoerd worden.

Mevrouw Leijten (SP): Ik deel dat laatste punt. Zo hebben wij dat inderdaad niet bedoeld met Valys. Maar wat gaan wij nu doen? De staatssecretarissen van VWS en van Verkeer en Waterstaat hebben in het AO over de taxi niet eens willen toezeggen dat er extra kwaliteitsborgen komen in nieuwe aanbestedingsronden. Moeten die er wel komen?

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Volgens mij komen wij in dit gezelschap, dus met deze staatssecretaris, nog te spreken over Valys, de nieuwe aanbesteding en de kwaliteitseisen. Is dat een misverstand?

Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Daar is net over gesproken.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Dat lijkt mij heel sterk. Valys valt toch echt onder de verantwoordelijkheid van deze staatssecretaris. Natuurlijk moet er collegiaal overleg zijn, want zij gaan wel over de weg van die andere staatssecretaris.

Mevrouw Leijten (SP): Voorzitter. Deze staatssecretaris was daarbij aanwezig. Het is tijdens dat AO wel degelijk ook over Valys en mogelijke aanbestedingen gegaan. Dat stond wel in de brief die de staatssecretaris dinsdag samen met haar collega Huizinga heeft gestuurd.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Waarom stelt u die vraag dan aan mij? Ik stel die vraag immers al aan de staatssecretaris. Ik concludeer dat er iets niet goed gaat.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA): Voorzitter. Het rapport Verbeterkracht gehandicaptenzorg in beeld van de IGZ ligt voor ons. Een groot aantal voorzieningen is uit de gevarenzone. Ik geef complimenten voor de inzet van deze instellingen om dit te bereiken. Die waardering geldt zeker ook voor de voorzieningen die vorig jaar de zaken al op orde hadden en totaal geen vervolgonderzoek nodig hadden. Vanboeijen/Het Erf in Meppel stond toen al op nr. 1. Prachtig! Toch is er nog steeds reden voor zorg.

Voor het CDA is de kwaliteit en de veiligheid voor de zorgvrager prioriteit nummer 1. Mensen in een kwetsbare positie moeten er zonder meer op kunnen rekenen dat ze kwalitatief goede zorg krijgen en dat de veiligheid op alle terreinen gegarandeerd is. Voorts moet volgens het CDA gewerkt worden vanuit het perspectief van de zorgvrager. Zijn behoefte en wensen moeten centraal staan. Ik noem onder andere een goed ondersteuningsplan, opgesteld in overleg tussen zorgvrager en -aanbieder en deskundig uitgevoerd, en maximale veiligheid tegen seksueel misbruik. Dat er na een jaar werken met verbeterplannen nog steeds voorzieningen zijn die op bepaalde risicoaspecten een 3 of een 4 scoren, is dus niet acceptabel. Zeker niet voor de cliëntbewoner die in de afgelopen periode in een niet goed functionerende voorziening woonde en daardoor mogelijk al een aantal slechte jaren achter de rug heeft. Het CDA wenst uitdrukkelijk dat de inspectie hier bovenop zit en wil van de staatssecretaris weten welke termijn er in deze gevallen afgesproken is eer er verscherpt toezicht wordt ingezet.

Een van de succesfactoren in het verbetertraject is de open communicatie en de actieve dialoog van het management met cliënten, cliëntenorganisaties en medewerkers. De communicatie zou dus ook in de risicofactorenlijst van de inspectie opgenomen kunnen worden. Dat heeft een proactieve werking. Wij horen graag een toezegging van de staatssecretaris op dit punt.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Mevrouw Willemse vraagt nadrukkelijk aan de staatssecretaris hoe het nu zit met de instellingen die op sommige deelaspecten nog een 3 of een 4 scoren. Ik ben het met haar eens dat dit heel erg laag is. Maar wat moet ik nu afleiden uit haar oproep dat dit nu afgelopen moet zijn? Welke consequenties worden daaraan verbonden? Welke termijnen spelen daarbij een rol? Wat is dan de uiterste consequentie voor die bewoner voor wie zij zegt op te komen?

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA): Ik vraag aan de staatssecretaris wat zij heeft afgesproken met de inspectie en welke termijn daarbij wordt gehanteerd. Heeft zij afgesproken dat er op korte termijn verscherpt toezicht komt om de situatie op orde te brengen? Er moet immers niet weer een heel jaar worden gewacht. Wij hebben nu een jaar wachttijd gehad en wij vinden dat in deze gevallen te lang. De cliëntbewoner is daar al het «slachtoffer» van.

Voorzitter. In deze inspectieronde zijn 96 van de 612 zorgeenheden bezocht. Gezien de uitkomst van de eerste ronde en de verbetering in de vervolgonderzoeken vindt het CDA dat iedere bewoner van een instelling voor verstandelijk gehandicapten recht heeft op zo’n kwaliteitsslag. Wat zijn de plannen van de staatssecretaris om voor de bewoners van de overige 516 voorzieningen eenzelfde kwaliteitsniveau te bereiken?

Seksueel misbruik in deze sector is onacceptabel. Wat grensoverschrijdend seksueel gedrag betreft, blijkt uit de rapportage dat gerichte campagnes in combinatie met gericht toezicht effectief zijn. Er wordt momenteel onderzoek gedaan door de Rutgers Nisso Groep en MOVISIE naar de omvang, aard en beleving van seksueel misbruik van verstandelijk gehandicapten in Nederland. Buitenlands onderzoek laat zien dat de percentages schrikbarend hoog zijn. Wanneer kunnen wij de uitkomsten van dit onderzoek in Nederland verwachten? Kan de staatssecretaris aangeven wat de resultaten zijn van de gerichte campagnes in combinatie met het gerichte onderzoek tot nu toe? Is er daarnaast in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek nog extra inspanning nodig om de bewoners van instellingen maximaal te beschermen tegen dit misbruik?

Ik wil nog kort iets zeggen over de eenpersoonskamers in de zorghuizen en de kwalificaties rood en oranje in de gehandicaptenzorg. Eind 2010 heeft iedereen in een zorghuis het recht op keuze voor een eenpersoonskamer. Wordt die ambitie gehaald? Ik wil hier nog een praktische vraag aan toevoegen. Hoe staat het met het behoud van hun kamer als bewoners voor korte of langere duur verblijven in een ziekenhuis of een revalidatiecentrum? Waar ligt dan de grens voor terugkeergarantie naar de eigen kamer of de eigen instelling? Bij de plaatsen in de gehandicaptensector die rood of oranje scoren, zijn voldoende plaatsen, voldoende en goed sanitair en een verantwoorde groepsgrootte een vereiste. Hier constateert de staatssecretaris dat voor een deel van de voorzieningen de planning niet gehaald wordt. In het uiterste geval kan zelfs de toelating worden ingetrokken. Als dat onverhoopt aan de orde mocht zijn, welke garantie is er dan voor de cliëntbewoner op aansluitende kwalitatief goede zorg? Is er dan ook nog sprake van keuzevrijheid?

Ik wil afrondend nog een vraag stellen. Begin 2008 heeft Dovenschap een rapport aangeleverd met knelpunten bij gebarentaal in onderwijs en zorg. De staatssecretaris heeft in september nog een aantal aanbevelingen ontvangen. Ook de CDA-fractie wil graag weten hoe het staat met het overnemen van de aanbevelingen.

Mevrouw Leijten (SP): Voorzitter. Ook de SP-fractie is blij dat wij het overleg over het gehandicaptenbeleid nu eindelijk voeren. Dat wij dat als commissie regelmatig hebben uitgesteld, kwam ook zeker door de volle agenda hiervoor. Dat is een keuze geweest. Ik ben blij dat wij het er vandaag over hebben. Wij hebben maar een korte tijd, dus ik ga snel door de punten heen.

De SP wil allereerst aandacht vragen voor de financiële positie waarin vele zo niet de meeste mensen met een beperking verkeren. Wij vragen al jaren om een gedegen onderzoek, wij vragen al jaren of de zak- en kleedgeldnorm nog van deze tijd is. Wij komen echt geen steek verder. Donner heeft nu een onderzoek uitgebracht. Daarin staat dat de zak- en kleedgeldnorm van € 280 per maand geen probleem is. Maar wij zien ook dat de eigen bijdragen in de zorg in de afgelopen jaren verdubbeld zijn. Dat hebben de CG-RAAD en de NPCF aangegeven. Er is een beperking op de ziektekostenaftrek en de huur- en zorgtoeslag is daardoor minder. Dat voelen deze mensen direct. Dan zijn er nog de mensen die een zeldzame spierziekte hebben en die volgens de papieren werkelijkheid van het ministerie niet eens ziek zijn, terwijl zij wel kosten hebben voor ziekte. Zij zien nu die kosten oplopen en zij vragen zich af of zij ooit in aanmerking zullen komen voor de tegemoetkoming die is ingesteld voor chronisch zieken en gehandicapten. Zij krijgen nu ook nul op het rekest als het gaat om de compensatie van het eigen risico in de Zorgverzekeringswet. Hoe gaat het nu met deze mensen die niet ziek zijn volgens het papier, maar wel in de realiteit? Wanneer zijn die gevonden, wie zitten er in de commissie van wijzen die de staatssecretaris heeft toegezegd, wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd, wanneer is het af? Hoe zit het trouwens met het CAK en het berekenen van de eigen bijdragen? Zijn de problemen nu al opgelost? Wat is de voortgang? Wij vinden een tijdpad voor de VN-ratificatie van het verdrag inzake de gelijke behandeling van personen met een handicap belangrijk, maar het is niets waard als wij ook niet regelen dat mensen financiën hebben om deel te kunnen nemen.

Ik wil ingaan op de zorgzwaartepakketten die zijn ingevoerd. Niet alleen mensen die werken in de gehandicaptensector, maar ook mensen die daarin wonen of verblijven en ouders en verwanten hebben mij geschreven of gemaild dat het bed, bad en brood wordt, en meer niet. Dagbesteding wordt wegbezuinigd, zwembaden zijn niet meer open te houden, terwijl dat nu juist de plek was waar vele mensen met een lichamelijke of een geestelijke beperking een fijne middag konden beleven. In de uitzending van Zembla zien wij hoe moeilijk het is om te werken met zeer gedragsgestoorde, lichtverstandelijk gehandicapten. Het vraagt aandacht, kennis en vooral een dikke huid. De mensen die er werkten hadden een noodkreet en zeiden: wij redden het nu al niet, en met de aankomende zorgzwaartefinanciering al helemaal niet. Zij gaan er meer dan een ton per jaar op achteruit.

De staatssecretaris heeft dit in antwoord op schriftelijke vragen ontkend. Dan heb ik daar nog wel een aantal vragen over. Komt dat wellicht, omdat zij bij de berekening van de zorgzwaartepakketten de extreme zorgzwaarte niet meeneemt? De extreme zorgzwaarte is immers fors verminderd. Als die niet binnen de 2%-regeling van de gewenning aan de zorgzwaartepakketten valt, dan kan het dus voorkomen dat zo’n groep als die wij zagen in de Zembla-uitzending, er gewoon meer dan een ton op achteruit gaat. Zij weten niet hoe zij dat moeten opvangen.

Komt het wellicht, omdat de staatssecretaris alleen naar de macro-inkomsten van de instelling kijkt, en niet naar de persoonlijke verlaging van de gelden die het gevolg kunnen zijn van de invoering van de zorgzwaartepakketten? Wat moeten wij straks met deze zeer moeilijke groep, waar gespecialiseerde instellingen voor in het leven zijn geroepen? In de uitzending van Zembla ging het over de instelling Abrona, maar andere instellingen hebben dezelfde problemen. Als zij het niet meer rond krijgen, moet deze mensen dan nog meer achter de deur worden gezet, moeten zij dan nog minder aandacht krijgen?

Volgens mij hebben wij hier ook de kern te pakken waar de staatssecretaris, als zij dit ook een probleem vindt, tegenaan loopt. Wij weten namelijk dat er in de AWBZ-zorg geen aandacht geïndiceerd wordt, maar puur de zorg. Dit is nu een groep waarbij juist aandacht een preventieve rol heeft, waardoor er misschien niet overgemedicaliseerd hoeft te worden, waardoor mensen misschien niet opgesloten hoeven te worden. Dat zien wij in de geestelijke gezondheidszorg ook. Is de staatssecretaris bereid om dit probleem wat nader te onderzoeken? Het gaat dus enerzijds om de AWBZ, waarin wordt gezegd dat aandacht maar moet worden geregeld via vrijwilligers en familie, dat aandacht niet wordt gefinancierd via deze collectieve verzekering. Anderzijds is er deze specialistische groep waarbij aandacht cruciaal is voor het kunnen meedoen in de samenleving. Die aandacht is overigens ook cruciaal voor de veiligheid van het personeel.

Ik heb nog enkele vragen over de zorgzwaartepakketten. Klopt het dat vanaf maart de toekenningsdatum gaat gelden voor het verkrijgen van financiering in plaats van de aanvraagdatum? Klopt het dat voor de inzet van een extreem zorgzwaartepakket altijd het Centrum voor Consultatie en Expertise nodig is, ook als er bij de instelling die het aanvraagt mensen werken die bij datzelfde CCE werken om in te schatten of er meer zorg nodig is bij mensen in de extreme zorgzwaarte? Dan zijn wij bezig met een rare carrousel die bureaucratie oplevert.

Kunnen de regels voor het ontruimen van de bedden na overlijden ook gelden voor de gehandicaptensector? Ook daar speelt immers dat probleem. Dat is, wat mij betreft, een suggestie.

Ik wil ten slotte nog één ding opmerken. Er is iemand gestikt in een frikadel, er zijn mensen verdronken tijdens het baden, er is seksueel misbruik, er is personeel dat in zeer onveilige situaties komt en soms niet meer kan werken na een incident. Dit worden altijd incidenten genoemd. Ik vraag me af hoeveel incidenten er nog nodig zijn in de gehandicaptensector voordat we een keer een uitgebreid en goed onderzoek doen onder personeel, bewoners en verwanten naar de problemen waar tegenaan gelopen wordt. Dan kunnen wij ook goede oplossingen vinden en ons niet verliezen in papieren werkelijkheden zoals de zorgzwaartepakketten.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Wilt u met die laatste opmerking aangeven dat u het rapport op basis waarvan wij nu weer te spreken komen, niet goed en deugdelijk vindt?

Mevrouw Leijten (SP): Het rapport gaat over een beperkt deel van de sector en over een beperkte vraag. Bovendien is het een vervolgrapport. Ik zou graag in alle breedte en bij iedereen willen vragen hoe het met incidenten zit. U doelt toch op het IGZ-rapport?

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Jazeker.

Mevrouw Leijten (SP): Wat vorig jaar werd geconstateerd, was nogal ernstig. Dus dat het beter gaat, lijkt me logisch. Mensen die in de gehandicaptensector werken, willen ook een kwaliteitsslag maken. Dat willen wij allemaal. Dus dat we vooruitgaan, is goed. Maar ik wil graag de andere problemen die er zijn, die nu wellicht niet onderzocht worden of die nu ontstaan door de zorgzwaartefinanciering, ook onderzoeken.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Afgelopen maandag was ik in het revalidatiecentrum in Beetsterzwaag. Een heel bijzonder citaat is bij me blijven hangen. Dat is het volgende. «Toen ik na een ongeval in het ziekenhuis terechtkwam, werd er gekeken naar wat ik allemaal niet meer kan. Hier in het revalidatiecentrum werd er juist gekeken naar wat wel kan, en op welke manier.» Deze invalshoek – wat kan er allemaal wel – wil ik vandaag ook graag kiezen als wij het hebben over gehandicaptenbeleid en gehandicaptenzorg. Een wettelijke basis van gelijke rechten en behandeling is daarbij van groot belang. Maar laten wij vooral niet vergeten dat het niet slechts een kwestie is van regels, maar vooral ook een kwestie van samenwerking en doen.

Laat ik bij de regels beginnen. De ratificatie van het VN-verdrag is geen eenvoudig proces. Het vraagt veel afstemming en uitwerking met andere departementen. Er is een samenhang met de Algemene wet gelijke behandeling waarvoor de minister van BZK verantwoordelijk is. Ik wil vanmiddag een paar aanbevelingen doen. Werk stevig door en betrek gehandicapten zelf in een vroeg stadium bij de uitwerking. Zij zijn immers de grootste kenners en specialisten. Wijk niet al te gemakkelijk van het wettelijke spoor af om over te gaan op een enkelspoor, het praktijkspoor. Zeker als het gaat om de toegankelijkheid van goederen en diensten, is het risico van vrijblijvendheid te groot. En ook zeker in een verslechterende economische situatie is het kwetsbaar om hier geen harde normen over af te spreken. Ik hoor hierop graag een reactie.

De ChristenUnie kijkt met bijzondere aandacht uit naar de uitwerking van het recht op leven. Met rapportages en berichtgeving over welke situaties een reden vormen om bijvoorbeeld een ongeboren of pasgeboren leven te beëindigen, is het belangrijk dat het principe van recht op leven staat als een huis. Kunnen wij hierover begin 2010 een definitief wetsvoorstel verwachten?

De staatssecretaris zegt terecht in haar brief dat met acties op korte termijn die de positie van mensen met beperkingen kunnen verbeteren, niet onnodig gewacht moet worden. Hoe staat het met de oprichting van een centraal informatiepunt? Ik kan me voorstellen dat er meer concrete acties op korte termijn te bedenken zijn.

Het komt aan op goede samenwerking en op het voorkomen dat mensen tussen wal en schip raken. Ik noem een paar concrete dingen die mij opvallen. Academische centra blinken niet uit als het gaat om samenwerking en aansluiting bij de praktijk. Daar valt veel te verbeteren. In revalidatiecentra doen de DBC’s ook hun intrede, maar nabehandelingen zijn daarin niet opgenomen. Voorts ontbreekt vaak een goede aansluiting op de WMO. Na opname in een revalidatiecentrum vallen mensen vaak in een zwart gat tussen gezondheidszorg en onderwijs- en vervoersvoorzieningen. En dan is er het voortdurende gesteggel over afbakeningen. Er is een DBC voor sportrevalidatie, maar re-integratie naar arbeid valt weer onder een andere noemer. Ik roep de staatssecretaris op, goede voorbeelden na te streven. Werp nog eens een blik in de mand met appeltjes van oranje, zou ik zeggen. Ik denk daarbij aan samenwerking tussen scholen en ook de geweldige rol die sport kan spelen. Wat dat betreft, ben ik ook wel trots op mijn woonplaats Zwolle, die 2009 heeft uitgeroepen tot jaar van de gehandicaptensport.

Het project Sport en revalidatie was trouwens een succes. Maar na vijf jaar stopt de subsidie en valt het succes weg. Natuurlijk willen wij niet verder op de weg van eindeloze rijkssubsidies, maar er moet gedurende de verstrekking van een eenmalige subsidie voor worden gezorgd dat het project uiteindelijk door anderen overgenomen wordt. Ik denk daarbij aan provincies en gemeenten.

De beperkingen waar mensen mee te maken kunnen hebben, zijn heel divers. Mensen met ernstige beperkingen aan het gehoor vormen een bijzondere doelgroep. Ik kan mij aansluiten bij de vraag van mijn collega’s van de PvdA en het CDA over de 45 concrete aanbevelingen. Wanneer kunnen wij uitkomsten van overleg verwachten over wat wanneer en hoe wordt opgepakt?

Als wij het over Inclusief Beleid hebben, dan verwacht de ChristenUnie ook aandacht voor gehandicapten over de Nederlandse grenzen heen. Minister Koenders heeft op aandringen van mijn collega Joël Voordewind tijdens de begrotingsbehandeling enkele uitspraken gedaan. Ik citeer: «In nauwe samenwerking met de overheid moet een gericht onderzoek worden uitgevoerd, maar Nederland kan dat probleem natuurlijk niet zelfstandig oplossen. Met inachtneming van de ruimte die er is bij de samenwerking met andere landen, wil ik nagaan wat de mogelijkheden zijn om de resultaten van de huidige inspanningen beter zichtbaar te maken. Ik zal de genoemde richtlijnen, zoals die van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie voor zover die betrekking hebben op dit aspect, bij de beschouwing betrekken.» Het is een wat lang citaat. Hoe staat het hiermee? Heeft dit onderwerp ook de aandacht van deze staatssecretaris?

Ik verbaas mij er nog altijd over hoe vaak ik werkgevers hoor spreken over de risico’s die het in dienst nemen van gehandicapten met zich zou meebrengen. Wat een onkunde en kortzichtigheid! Wij hebben gehandicapten hard nodig op de arbeidsmarkt. Ook in dit algemeen overleg wil ik nog maar eens de aandacht vestigen op onze Wajong-notitie «Een mens is meer dan zijn beperking».

Ik maak ten slotte nog een paar opmerkingen over het IGZ-rapport. De IGZ benadrukt dat het hier niet een compleet beeld van de branche betreft, maar ik denk wel dat wij kunnen stellen dat er sprake is van een positieve ontwikkeling. Een van de belangrijkste aandachtspunten die in het rapport naar boven komen drijven, is het belang van een gezonde communicatiecultuur en van goed management dat alle communicatiekanalen tussen cliënten, medewerkers en familieleden van cliënten openhoudt. De toezeggingen die vorige week in het debat over Philadelphia zijn gedaan, wil ik vandaag onderstrepen. Maar ik wil daarbij wel zeggen dat dit niet mag resulteren in een nieuwe stroom aan kwaliteitskeurmerken die een extra werklast opleveren juist bij die mensen die de handen aan het bed hebben.

Mevrouw Agema (PVV): Voorzitter. Allereerst wil ik een aantal vragen stellen over de doelstelling inzake de eenpersoonskamers. De stukken die voorliggen, laten een beeld zien van de ontwikkeling bij de drie- en zespersoonskamers. De enorme vermindering van de zespersoonskamers is op zichzelf positief, maar wij zien tegelijkertijd dat het aantal driepersoonskamers met de helft toegenomen is. Het valt mij op dat in deze tabellen met geen woord gerept wordt over de tweepersoonskamers. Waarom staan die niet in de tabel? Waarom worden die niet genoemd? Die moeten toch ook worden betrokken bij de doelstelling om zo veel mogelijk eenpersoonskamers te genereren? Wat zou nu een wenselijke verhouding zijn met betrekking tot de een- en tweepersoonskamers? Er zijn immers ook veel echtelieden die samen in een verzorgingshuis of in een gehandicapteninstelling willen verblijven. Ik besef wel dat het vandaag alleen over het gehandicaptenbeleid gaat, maar de getallen in de tabellen hebben nu eenmaal ook betrekking op de een- en tweepersoonskamers in de verzorgingshuizen.

In de stukken staat dat er een tekort aan doventolken is, maar dat dit tekort wordt ingelopen doordat er per jaar ongeveer 35 extra doventolken bij komen. Hoe groot is het tekort aan doventolken op dit moment?

Ik kom te spreken over het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Mijn fractie zal alles steunen om de gehandicapte een goede plek te bieden in onze samenleving. Wij hebben tijdens de verschillende debatten over Valys altijd gezegd dat de kilometerlimiet niet thuishoort in een samenleving waarin de opvatting heerst dat mensen met een handicap gelijk zijn aan mensen zonder handicap. Als er een limiet wordt gesteld aan het aantal kilometers voor een bedrag dat concurrerend is met de trein en mensen komen daarboven en moeten ineens € 1,13 per km gaan betalen, dan is er geen sprake van een gelijke behandeling. Dat is ons een doorn in het oog. Onze motie op dit punt is helaas niet aangenomen, maar ik verzoek de staatssecretaris toch met klem om de stukken van de Coalitie voor Inclusie er nog eens op na te zien. Deze Coalitie voor Inclusie zegt ook dat het onwenselijk is dat er nog steeds een limiet wordt gesteld aan het aantal kilometers. Mijn fractie zal eventueel opnieuw een motie indienen om dit aan de Kamer voor te leggen.

Een volgend punt is het onderzoek van de IGZ. Ik heb al eerder aangegeven dat ik dit soort onderzoeken van weinig waarde vind. Immers, als je ruim van tevoren aangeeft dat je komt controleren, dan kun je ervan uitgaan dat de resultaten altijd gekleurd zullen zijn. Je zult op dat moment niet de urine op de vloer tegen komen. Die is op dat moment gewoon al verwijderd. Wij zijn heel blij met de eerdere toezegging van de staatssecretaris om ook te gaan werken met een mystery guest. Dat is hartstikke goed. Maar tegelijkertijd zijn er in ons land nog steeds heel veel instellingen waar zelfs na een derde controle nog heel veel mis is. Dus zelfs als ruim van tevoren wordt aangekondigd dat er controle komt en zelfs na een tweede of derde controle, gaat er bij sommige instellingen nog steeds heel veel niet goed. Instellingen kunnen een score halen van 1 tot 4. Een score van 1 betekent dat de risico’s afwezig of zeer gering zijn, terwijl een score van 4 inhoudt dat er sprake is van ernstige risico’s. In ons land zou de norm eigenlijk moeten zijn dat de instellingen alleen maar een 1 mogen scoren, of in ieder geval in zeven van de acht gevallen. De teneur lijkt nu echter te zijn dat het wel goed is als instellingen gemiddeld een 2 scoren. Het acceptatieniveau ligt dus op 2. Dat kan er bij mijn fractie niet in. De doelstelling moet op 1 liggen. In zeven van de acht, of liever nog in alle acht categorieën moet de hoogste score behaald worden. Wij leven hier immers wel in Nederland, en niet in het Oostblok of in de Derde Wereld. Dit is Nederland. Dat is toch wat wij op zijn minst moeten kunnen realiseren.

In het laatste onderzoek valt ook te lezen dat het maar bij 18 van de 96 onderzochte instellingen op orde is. Dat is dus slechts 20%. Bij 80% is het dus niet op orde.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Ik stel mijn vraag met enige aarzeling, want die kan weer tot grote misverstanden leiden. Ik hoor u eigenlijk zeggen dat u het reëel vindt dat alle instellingen tegen perfectie aan presteren. Als ik denk aan een goed en normaal opvangklimaat voor mensen met een verstandelijke beperking, dan maak ik toch meer een vergelijking met een gezinssituatie. Welke maat legt u dan aan bij onze gezinnen?

Mevrouw Agema (PVV): Mevrouw Van Dijken, ik weet niet waar u de lat neerlegt. Ik leef in Nederland, in een hoog ontwikkeld land, waar mensen ontzettend veel geld afdragen aan de AWBZ. Het gaat daarbij om € 4 000 per jaar. Als je dan het inkomensafhankelijke deel daarbij optelt, kan het om € 10 000 gaan. Daar mogen wij de hoogste kwaliteit zorg voor verwachten. Wij mogen verwachten dat wij met wat wij neertellen voor de AWBZ, de allerhoogste kwaliteit van zorg in ons land hebben. Ik ga die lat niet naar beneden bijstellen.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Dit was geen poging om de lat naar beneden te halen, maar wij moeten wel proberen om allen met een reële blik te blijven kijken naar de problematiek. Dat is ook belangrijk. Ik wil geen maatschappij waar inderdaad geld genoeg is maar waarin het mensen wordt verweten wanneer ze een ongelukje hebben gehad. Hoe treurig dat ook is, er kunnen dingen fout gaan. Dat betekent dus niet dat je de lat van de zorg lager moet leggen. Maar wij moeten elkaar ook niet op basis van incidenten de tent uit proberen te bluffen. Dat doen wij hier ook veel te vaak. Ik vind dat ook respectloos naar ouders toe. Ik vind dat ook respectloos naar de verzorging toe. Er zit altijd ruimte onder perfect en onder foutloos.

Mevrouw Agema (PVV): Ik ga ervan uit dat de ouders en de betrokkenen net zo graag als ik de allerbest mogelijke zorg voor hun kinderen en hun geliefden willen. Ik ga die lat niet naar beneden bijstellen. Dat doe ik voor niemand. U klinkt net zoals de staatssecretaris. Wij horen dat al een paar jaren. Op het moment dat het maar bij 20% van 96 instellingen op orde is, dan gaat het bij 80% dus niet goed. De kwaliteit van zorg moet omhoog. Het management in al die instellingen is alleen maar bezig met fusies en met getallen op papier. Het gaat erom dat wij tot 2020 een half miljoen extra medewerkers aan het bed nodig hebben, dat daar eens prioriteit aan wordt gegeven. Wij moeten doelstellingen maken, wij moeten aangeven wanneer die er moeten zijn. Als wij dat niet doen, als wij het allemaal maar laten gaan, dan zitten wij hier iedere keer weer. Dan krijgen wij elke keer van die onderzoeken waar wij eigenlijk niets mee kunnen, omdat de visitaties maanden van tevoren al aangekondigd zijn. Dat verbetert er eigenlijk helemaal niets.

In het rapport staat verder dat de deskundigheid van het personeel bij de follow up in vier instellingen nog steeds een 3 is. Wat gebeurt er dan met deze instellingen? Als de deskundigheid van het personeel zo slecht is, is het dan niet beter om die instellingen tijdelijk te sluiten? Ik hoor daarop graag een reactie.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Voorzitter. Mijn eerste opmerking gaat ook over het vervolgrapport Verbeterkracht gehandicaptenzorg in beeld van de IGZ. Ik vind het hartstikke goed. De inspectie maakt een rapport en komt daarna met een vervolgrapport waardoor inzichtelijk wordt hoe in zijn algemeenheid de ontwikkeling is. Ik ben het met mevrouw Agema eens dat bij instellingen waar het niet goed gaat, verbeteringen noodzakelijk zijn. Ik wil echter ook opmerken dat de inspectie in Nederland de opdracht heeft om te kijken naar de minimumkwaliteit. Alles wat daarboven zit, is een zaak van de instellingen samen met de cliënten. Zij moeten kiezen wat zij belangrijk vinden, zolang de zorg maar niet onder de minimumkwaliteitsnorm komt. Daar mag de inspectie dan een oordeel over hebben. Dat is het systeem waarvoor wij gekozen hebben. Ik denk dat cliënten daarbij maximale zeggenschap hebben.

Dat neemt niet weg dat ook al zijn er verbeteringen te zien, het natuurlijk nog lang niet goed is. Er was vorig jaar sprake van een dramatisch rapport. De vorige keer scoorde eigenlijk geen enkele instelling goed. Nu gaat het iets beter. Wat is nu het tijdpad en wat is de ambitie van de staatssecretaris? Wanneer moet het wel goed zijn, en dan niet alleen wat de instellingen betreft die nu zijn bekeken, maar voor de hele sector? Wat kunnen wij leren uit de grootschalige bemoeienis van de inspectie? Wij zien dat er dan pas echt iets in de breedte gaat gebeuren. Dat hebben wij eerder gezien in de verpleeghuissector en dat zien wij nu opnieuw in de gehandicaptensector. Wat moet dat dan betekenen voor andere langdurige zorg zoals de ggz? Ik zou vandaag wel van de staatssecretaris willen horen dat er ook over alle aspecten van de langdurige zorg voor psychiatrische patiënten nu eens een sectorbreed rapport komt. Blijkbaar is dat in de AWBZ nodig.

Voorzitter. Ik heb een beetje een puntsgewijze inbreng, want wij hadden ook heel veel verschillende soorten stukken op de agenda staan. Ik sluit me allereerst aan bij de opmerkingen die gemaakt zijn over het Dovenschap.

De Kamer heeft in december een brief van de staatssecretaris ontvangen met een reactie op een toezegging die zij mij in het debat over de wet inzake gelijke behandeling heeft gedaan. De staatssecretaris zou uitzoeken of jonge mensen met een handicap die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, inderdaad geen recht hebben op een aangepaste woning. De staatssecretaris was ook verontwaardigd over deze gang van zaken en heeft dat inmiddels uitgezocht. Zij stelt vast dat het door mij gegeven signaal juist is en dat deze jongeren nog steeds geen recht hebben op een aangepaste woning. Zij neemt er echter genoegen mee dat de VNG aangeeft dat het helemaal geen groot probleem is, maar dat het wel een keer veranderd zal worden. Dat is echt onvoldoende voor mij. Als de VNG alleen maar inventariseert wanneer het tot een beroepsprocedure leidt, dan kun je misschien wel vaststellen dat het niet zo’n groot probleem is. Er zijn heel veel ouders die al zo veel mee hebben gemaakt, die zeggen: nou, dan gaan wij dat zelf wel regelen. Dat is niet de manier waarop je het in een land, waar je een wet inzake gelijke behandeling hebt, zou willen regelen. Ik wil graag de toezegging van de staatssecretaris dat er vandaag nog een brief uitgaat naar de VNG met de opdracht dat die modelverordening binnen een maand aangepast moet zijn. Er hoeft maar één zin in veranderd te worden. Dan ben ik echter nog niet tevreden, want als die modelverordening aangepast is, dan duurt het nog minstens een jaar voordat het in die meer dan 400 gemeenten is aangepast. Dat is veel te lang! Ik wil dus dat er op dat punt actie wordt ondernomen.

Mijn volgende punt gaat over het rapport dat onlangs is gepubliceerd door de MOgroep over jongeren die speciaal voortgezet onderwijs genieten. 85% van die jongeren krijgt uiteindelijk een Wajong-uitkering. Wij investeren in een inclusieve samenleving, wij hebben allemaal onze mond ervan vol, wij hebben goed speciaal voortgezet onderwijs georganiseerd voor deze kinderen. En wat kunnen zij verwachten als ze achttien zijn: een Wajong-uitkering. Zij krijgen een geeltje op hun voorhoofd dat de samenleving de rest van hun leven niets meer van hen verwacht en zij krijgen in ruil daarvoor een uitkering van 70% van het minimumloon. Ik vind dat echt een blamage. Ik wil een toezegging van de regering dat zij op dit punt actie zal ondernemen en dat er goed samengewerkt wordt tussen de ministeries van Onderwijs, VWS, Sociale Zaken en de jeugdzorg om hier gewoon iets mee te doen. Dit kunnen wij niet over onze kant laten gaan.

Ik kom bij de toezeggingen inzake het gehandicaptenbeleid die de staatssecretaris vorig jaar heeft gedaan. Zij heeft toegezegd om met haar collega Dijksma na te gaan hoe de samenwerking en afstemming tussen onderwijs en zorg verbeterd kan worden. Kan zij aangeven wat de resultaten van dat onderzoek zijn.

De staatssecretaris heeft ook toegezegd dat zij zou uitzoeken onder welke condities de zorg voor jeugd-LVG naar de provinciale jeugdzorg overgeheveld kan worden. Hoe staat het met dat onderzoek? Volgens de toezeggingenregistratie hadden wij daar allang van op de hoogte gesteld moeten worden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Laat ik beginnen met de internationale dimensie van dit debat en het belang van de internationale verdragen. Het is heel belangrijk dat wij gezamenlijk uitspreken dat ieder individu telt en zich moet kunnen ontplooien. Wij weten dat ook gehandicapten heel graag reizen. Het is dan belangrijk dat het in alle landen ook mogelijk is dat zij kunnen reizen. Wij moeten echt oog blijven houden voor simpele zaken zoals trottoirs die niet voor gehandicapten zijn aangepast en wij moeten ervoor zorgen dat dit ook internationaal goed komt. Het is dus goed dat wij een krachtig signaal afgeven, maar wij moeten deze verdragen natuurlijk wel zo snel mogelijk ratificeren. Ik roep de staatssecretaris dan ook op om daar werk van te maken. Kan de staatssecretaris een waardering geven van de kracht en reikwijdte van het VN- en EU-verdrag? Hoe verhouden beide verdragen zich tot elkaar? Bestaat er een kans dat deze verdragen elkaar in de wielen rijden?

Staatssecretaris Bussemaker: Over welke verdragen heeft mevrouw Koşer Kaya het?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb hier het VN-verdrag en de richtlijnen die nog door het parlement moeten. Die spelen nu al een rol. Het is belangrijk dat wij ze heel goed bekijken. Zij moeten elkaar niet tegenwerken; wij moeten daar nu al op anticiperen. Waarom wil de staatssecretaris eerst interdepartementaal een visie ontwikkelen op het VN-verdrag voordat de belangenorganisaties worden gehoord? Dat begrijp ik althans uit de stukken. Is het niet logischer om dit al in een vroeg stadium te doen?

Het IGZ-rapport is positief. Ook is het positief ontvangen door de gehandicaptenorganisaties. Dat zegt mij veel meer dan puur het positieve beeld dat het rapport zelf geeft. Er blijven echter wel een hoop vragen. Stelt de staatssecretaris heldere termijnen aan de verbeterplannen van instellingen? Welke consequenties heeft de gebrekkige kwaliteit van instellingen voor de zorgcontractering voor 2010? In een jaar tijd kunnen wij uiteraard veel bereiken. Toch vraag ik mij af of dit geen papieren verbeteringen zijn. Die vraag stelde ik mij ook toen wij het over de ic’s hadden. Hoe stelt de staatssecretaris zeker dat niet alleen papieren normen zijn gehaald, maar dat de bewoners van instellingen ook echt betere zorg krijgen?

De personeelstekorten zijn daarvan een belangrijk onderdeel. Het ziekteverzuim dat de inspectie signaleert, blijft toch erg verontrustend. Alle geboekte kwaliteitswinsten kunnen namelijk als sneeuw voor de zon verdwijnen als er onvoldoende personeel beschikbaar is. Welke maatregelen neemt de staatssecretaris om voldoende personeel op te leiden? Hoe hoog is het ziekteverzuim? Ziekteverzuim duidt naar mijn mening meestal op misstanden in de arbeidsomgeving. Is dat juist? Wat zijn de oorzaken van dit hoge ziekteverzuim? Speelt werkdruk hierbij een rol? Ziet de staatssecretaris daarbij een relatie met een dreigend personeelstekort? Wat gaat zij daaraan doen? Uit het IGZ-rapport blijkt dat investeren in personeel loont. Meer kennis leidt tot meer kwaliteit. Welke consequenties verbindt de staatssecretaris daaraan? Wat gaat zij doen?

In hoeverre is sprake van uitwisseling van best practices tussen instellingen voor gehandicaptenzorg? Zal de staatssecretaris ook hier bestuurlijke aansprakelijkheid voor bestuurders mogelijk maken, uiteraard gekoppeld aan de positie en de verantwoordelijkheden van de commissarissen? Wat vindt de staatssecretaris van de afspraken in de zorgbrede governance code?

De staatssecretaris toont grote ambitie voor de toekomst: iedere bewoner in een zorghuis moet in 2010 een eigen kamer hebben. Privacy en een eigen ruimte zijn in onze samenleving niet weg te denken. Als je ouder wordt of lichamelijke problemen krijgt, verandert dat niet. Het is een prachtig streven om iedereen een kamer te geven. Een groot deel van de gehandicapten heeft echter nog helemaal geen uitzicht op een eigen kamer, laat staan dat er voldoende sanitair aanwezig is. Aan het begin van 2008 voldeden bijna 7000 plaatsen niet aan de vereisten. Hoe is dat aan het begin van 2009? Hebben wij nog steeds rode of oranje plaatsen? Wat doet de staatssecretaris met deze plaatsen? Worden er toelatingen ingetrokken, iets waarover zij het heeft in de stukken? Trekt zij opnieuw extra middelen uit en, zo ja, waar komen die vandaan?

Wat de Wajong betreft, moeten wij niet alleen nadruk leggen op arbeidsparticipatie, maar juist ook op sociale participatie, bijvoorbeeld sport. In Brabant zoeken werkgevers 400 gehandicapte werknemers. Deelname aan het arbeidsproces is belangrijk. De overheid moet goed nadenken over de randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om mensen te laten deelnemen aan het arbeidsproces. Als je vervoersvoorziening vervalt, kun je niet naar je werk komen en heb je er nog steeds niets aan dat je werk hebt. De overheid geeft daarmee een dubbele boodschap af. Gehandicapten die een eigen inkomen gaan verdienen, komen in een woud van tegenstrijdige regels terecht. Wil de staatssecretaris ons een overzicht verstrekken van de tegenstrijdige zaken die gehandicapten ervaren op het moment dat zij gaan werken en van de verbeteringen die hierin kunnen worden aangebracht? Een voorbeeld daarvan is het terugvalrecht. Dat is voor mij echt een cruciaal punt. Wajong’ers die een reguliere baan vinden, maar om welke reden dan ook weer moeten opzeggen, vallen nu terug in WIA of WW. Zij krijgen minder dan onder de Wajong. Zo stimuleren wij hen niet om aan de arbeidsmarkt deel te nemen. Het is ook voor deze jongeren normaal dat zij hun plaats op de arbeidsmarkt moeten vinden; daar horen meerdere kansen bij, dus ook als je een mislukte sollicitatie hebt, je verwachtingen niet zijn uitgekomen of het werk niet helemaal verloopt zoals het zou moeten verlopen. Dan moet je kunnen terugvallen. Dat is echt de crux van het Wajong-verhaal. Daarop moeten wij een antwoord hebben.

Mevrouw Sap (GroenLinks): Voorzitter. Laat ik allereerst benadrukken dat mensen met een chronische ziekte of een handicap niet alleen mensen zijn met een beperking, maar vooral ook mensen met vele talenten. De belangrijkste uitdaging voor het beleid en voor onze samenleving is om mensen met een beperking de kans te bieden om die talenten goed te ontwikkelen en volledig te ontplooien. Wat daarbij voor GroenLinks centraal moet staan, is regie over het eigen leven. In die zin delen wij de hoofddoelen van het beleid van de staatssecretaris om de kwaliteit van het leven vanuit het perspectief van de cliënt centraal te stellen.

Regie over het eigen leven veronderstelt allereerst dat iemand voldoende financiën heeft om dat eigen leven vorm en inhoud te geven. Kortheidshalve wil ik mij van harte aansluiten bij de kritische vragen die mijn collega van de SP-fractie daarover heeft gesteld. Regie over het eigen leven veronderstelt verder dat iemand voldoende beroep op ondersteuning kan doen om maatschappelijk en op de arbeidsmarkt te kunnen participeren. Het zal niemand verrassen dat GroenLinks zich ernstige zorgen maakt over hoe de AWBZ-pakketmaatregelen zullen uitwerken. Het betekent in de praktijk dat veel gehandicapten, vooral gehandicapten die op zichzelf wonen, toch een deel van de ondersteuning kwijtraken en minder middelen hebben om bijvoorbeeld een chauffeur in te huren die hen wat mobieler kan maken. Ik vraag de staatssecretaris of zij een eerste indruk kan geven van de klachten die bij het rapid response team op het ministerie zijn binnengekomen over de doorwerking van de AWBZ-pakketmaatregelen. Zijn er al indicaties dat met name gehandicapten hierdoor belemmerd worden in hun maatschappelijke participatie of arbeidsparticipatie?

Regie over het eigen leven betekent ook dat je gelijke toegang moet hebben tot goederen en diensten en in het algemeen recht moet hebben op gelijke behandeling. Ik onderstreep het belang van een snelle ratificatie van het VN-verdrag. Ik heb tot mijn tevredenheid geconstateerd dat de staatssecretaris aan de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland heeft toegezegd dat de werkconferentie er snel komt, naar ik begrijp al in maart. Ik wil hier toch een dilemma benoemen. Ik snap dat wij zorgvuldig moeten onderzoeken wat de consequenties zijn van internationale verdragen voor de Nederlandse praktijk. Tegelijkertijd lijkt daaraan de houding vast te zitten dat als de consequenties voor de Nederlandse praktijk groot zijn, wij terughoudend zouden moeten zijn in het ratificeren van deze verdragen. Dat geldt niet alleen voor het VN-verdrag, maar ook voor de EU-richtlijn. Mijn fractie vindt dat de omgekeerde wereld, want als de consequenties groot zijn, betekent het dat wij in de praktijk nog heel veel werk te verrichten hebben, daaraan hoge prioriteit moeten geven en veel tempo moeten maken om dit te realiseren. De uitgangspunten van de verdragen zijn namelijk niet anders dan gelijke toegang en gelijke behandeling bieden. Dat is een basisnorm die wij hoe dan ook moeten willen bieden. De staatssecretaris wil snel gaan; zo ken ik haar. Ik wil haar daarin steunen en haar aanmoedigen om nog sneller te gaan dan zij al van plan is. Ik onderstreep dat het belangrijk is dat wij ook de Nederlandse wetgeving daarin aanvullen en ook in Nederland vastleggen, in de Wet gelijke behandeling, dat goederen en diensten integraal onderdeel uitmaken van het gebod tot gelijke behandeling.

Regie over het eigen leven betekent ook dat als je bent aangewezen op intramurale zorg, dus als je in een instelling moet wonen, er goede 24-uurszorg wordt geboden. Mijn fractie heeft tot haar vreugde geconstateerd dat er verbeteringen hebben plaatsgevonden. Tegelijkertijd maakt zij zich ernstige zorgen over hoe het er nu in de praktijk voor staat. De inspectie heeft 96 instellingen bezocht. Bij het overgrote deel daarvan bleek van alles mis te zijn. Er zijn echter nog 516 instellingen die niet bezocht zijn. De inspectie waarschuwt ook dat het een niet-representatief beeld is. Ik vraag de staatssecretaris om ons wel een representatief inzicht te verschaffen in hoe de sector er nu voor staat. Mochten daarvoor extra onderzoek of extra inspanningen van de inspectie nodig zijn, dan wil ik heel graag de toezegging van de staatssecretaris dat wij die extra inspanning plegen. Verbetering is goed, maar verbetering gun je ook aan de rest van de sector die nog niet bezocht is.

Een ander aspect is dat wij ons toch afvragen of wij landelijk minimumkwaliteitsnormen voor de zorg moeten vastleggen. Nu toetst de inspectie op normen voor verantwoorde zorg, maar is het niet duidelijk wanneer zij kan optreden. In eerdere debatten is aangegeven, onder anderen door de minister, dat een van de problemen daarbij is dat heldere ondernormen ontbreken. De minister gaat daar nu werk van maken bij de ziekenhuizen door aan veiligheidsnormen te werken. Wil de staatssecretaris aansluiten bij dit traject van de minister en ook veiligheids- en kwaliteitsnormen voor de gehandicaptenzorg ontwikkelen?

Collega’s hebben opmerkingen gemaakt over de zorgelijke situatie van jonggehandicapten. Ik wil daaraan toevoegen: «van werkende gehandicapten». Mij is ter ore gekomen dat mensen met een beperking die succesvol slagen in werk en daarmee op een gegeven moment voldoende inkomsten weten te genereren om een zelfstandig bestaan te leiden, vervolgens met een soort armoedeval te maken krijgen. Daardoor moeten zij flink wat ondersteuning en voorzieningen missen, waardoor zij per saldo eigenlijk slechter af zijn en het slim is om in een wat kleinere baan en in een afhankelijke situatie te blijven hangen. Dat moeten wij niet willen. Ik zie graag een brede inventarisatie van de knelpunten die er in de huidige wet- en regelgeving besloten zitten voor een volwaardige arbeidsparticipatie van mensen met een chronische ziekte of handicap.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Elke keer als ik nadenk over de gehandicaptenzorg en mij voorbereid op een debat zoals dit, vechten twee emoties om voorrang. De eerste is bewondering voor wat er gebeurt en voor de vele zaken die goed gaan. De tweede is bezorgdheid en een aandrang tot aansporen en haast maken daar waar het nog niet goed gaat. Helaas is dat laatste ook het geval. Als je daar het accent op legt, is het risico groot dat de mensen die reuze hun best doen, dat als een onderwaardering ervaren voor hun inzet. Ik wil uitdrukkelijk gezegd hebben dat dit bij mij zo niet speelt. Integendeel: ik heb bewondering voor wat er gebeurt en goed gaat, maar heb best zorgen over wat nog niet goed gebeurt.

Mevrouw Sap zei het zojuist kernachtig: het perspectief van de cliënt moet centraal staan. Ik hoop dat ik haar goed citeer; het was in ieder geval haar kernuitgangspunt. Dat is juist. Dat is de omslag van aanbodgestuurde naar vraaggestuurde zorg, het accent dat de laatste jaren is gelegd op keuzepatronen en keuzevrijheid, zoals het geen recht hebben op een eenpersoonskamer, maar wel de mogelijkheid hebben tot het krijgen van een eenpersoonskamer in de gevallen waarin daarvoor gekozen wordt. Dat is nog een slagje anders, natuurlijk. Dat laatste moet dan wel in beeld zijn. De brief die hierover gaat, is inmiddels een jaar oud. Wij zijn nu een jaar verder. Zijn er in het achterliggende jaar op dit punt nog vorderingen gemaakt? Ik kijk dan vooral naar de zorginstellingen die op dat moment slecht scoorden. Hoe hebben die zich nu verbeterd? Het gaat dan om de cesuur tussen intramuraal en extramuraal. Bij intramuraal heb je vervolgens de eenpersoonskamer en verdere herschikkingen. Bij extramuraal heb je de wijkbewoning met begeleiding en alles wat daarbij hoort. Op 5 april 2007 heb ik Kamervragen gesteld, toen even werd gesuggereerd dat mensen uit de wijk zouden worden teruggehaald naar een instelling. Dat is ook gebeurd. Als dit steunt op de keuze van mensen, is dat oké, maar als het gedwongen of met aandrang gebeurt, heb ik daar wel mijn bedenkingen bij. Op zichzelf mondt de beantwoording van deze vragen uit in iets waarbij ik mij wel thuis voel, namelijk dat die keuzevrijheid er moet zijn, ook als dat tot consequenties leidt voor de omgeving en dwingt tot het nemen van adequate maatregelen om het zo goed mogelijk voor elkaar te krijgen.

Bij de AWBZ-pakketmaatregel zou geen verschraling van de zorg optreden. Indertijd was er het schokkende rapport van de IGZ. Nu is er een kwaliteitskader opgetuigd, maar er zijn toch nog instellingen die uitstralen het rustig aan te willen doen met de verbeterslagen. Ik roep de staatssecretaris op, alle haar ter beschikking staande middelen te baat te nemen om deze instellingen haast te laten maken. Ik ken haar positie en haar drive. Ik snap dat zij niet alles kan dicteren.

Mevrouw Leijten heeft diverse vragen gesteld over de ZZP-financiering. Ik sluit mij daarbij aan. Ik voeg daaraan toe dat mij steeds meer signalen bereiken over de consequenties van de ZZP-financiering voor het thema kleinschaligheid. Dat is wel een punt, want wij willen kleinschaligheid toch als keuzemogelijkheid? Nu dreigt de beleidsrichting kleinschaligheid gefrustreerd te raken door de ZZP-financiering. Ik heb daarvan concrete voorbeelden. Die zijn nogal technisch: van licht tot zwaar is er een indicatie van 1 tot 7. ZZP-7 wordt vaak geïndiceerd, vaker dan dat er budget voor aanwezig is. De toegankelijkheid tot ZZP-7 zou zijn gekoppeld aan sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten, terwijl er ook een categorie is voor sterk gedragsgestoorde ernstig verstandelijk gehandicapten. Die vallen dus tussen wal en schip. Waar zit nu het probleem van de kleinschaligheid? Als je binnen je instelling een mix van lichte en zware pakketten kunt maken, is er meer te doen dan als je daarvoor kwantitatief minder mogelijkheden hebt.

Ook ik vraag mij af hoe het zit met de 45 knelpunten uit het rapport Meedoen gaat niet vanzelf. Ik hoor dat er slechts 5 knelpunten zijn opgelost. 40 knelpunten zijn dus nog niet opgelost. Dat moet snel veranderen; graag een taakstellend tijdpad om hier slagen te maken. Ik sluit mij aan bij de gestelde vragen over de mutatiedagen.

Op het punt van de wettelijke verankering van de gelijke behandeling en het VN-verdrag moet het niet bij mooie woorden alleen blijven. Ik snap het praktijkspoor goederen en diensten, maar wij zullen toch als vangnet of als aanjager een wettelijke verankering nodig hebben. Ik voeg mij dus bij alle pleidooien die daarvoor zijn gehouden.

Ten slotte weet mevrouw Wiegman dat ik schouder aan schouder met haar sta als het gaat over het recht op leven. Haar verzoek is zeer terecht.

Antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris Bussemaker: Voorzitter. Gezien de klok en de veelheid aan onderwerpen die vandaag op de agenda staan, weet ik nu al dat ik de woordvoerders niet tevreden kan stellen door op alle vragen antwoord te geven. Er staan vanmiddag twee hoofdthema’s centraal: de kwaliteit en het rapport van de inspectie enerzijds en de participatie van mensen in de samenleving anderzijds. Vragen over die twee punten wil ik in ieder geval proberen te beantwoorden. Mochten er vragen overblijven of andere vragen rijzen, dan zal ik proberen om die schriftelijk te beantwoorden.

Een aantal leden heeft gezegd dat wij, als wij spreken over mensen met een beperking, niet alleen moeten kijken naar hun beperkingen maar ook naar hun talenten. Dat waren de woorden van mevrouw Sap. Mevrouw Wiegman zei dat wij niet moeten kijken naar wat mensen niet kunnen, maar naar wat mensen wel kunnen. Dat spreekt mij zeer aan. Het voorbeeld van de sport is daarbij genoemd. Afgelopen maandag was ik op een school voor speciaal onderwijs, waar kinderen met zeer ernstige beperkingen door met elkaar te sporten zelfvertrouwen kregen, deel gingen uitmaken van de samenleving en soms zelfs lid waren geworden van een reguliere sportvereniging, waar zij met andere kinderen het plezier beleven dat sport kan brengen. Het is van het grootste belang om mensen met een beperking die kans te geven en niet alleen naar ze te kijken als een groep die zielig is en waarvan wij de zorgen moeten overnemen. Als het kan, moeten wij mensen zo veel mogelijk zelf de regie laten nemen. Er moeten voorwaarden worden gecreëerd om participatie mogelijk te maken. Dat doen wij onder andere met het VN-verdrag en de Europese Commissie. Ik zal daar straks op terugkomen.

Als het gaat om de kwaliteit, moeten wij constateren dat er een forse stap is gezet op het terrein van transparantie en van concrete verbeteringen op de werkvloer. Dat komt ook duidelijk naar voren in het rapport Verbeterkracht gehandicaptenzorg in beeld. Met de Kamer zeg ik dat wij er nog niet zijn. Ik ben echter wel positief over wat er de afgelopen tijd is gebeurd. Je kunt je, zoals mevrouw Van Miltenburg deed, afvragen of hiervoor eerst een enorme actie van de inspectie op gang moest komen. Dat zou eigenlijk niet nodig moeten zijn geweest. Tegelijkertijd zie je dat de sector wel degelijk verbeterkracht in zich heeft en dat dit in een vrij snel tempo tot concrete resultaten kan leiden, zoals wij ook zien bij veel projecten in het kader van Zorg voor beter. Het is dus iets om mee door te gaan. De situatie in het rapport dat de Kamer eind 2007 heeft gekregen, was ernstig en zorgwekkend. Dat vond de Kamer, maar dat vond ik ook. Ruim een kwart van de instellingen leverde verantwoorde zorg, de helft had een of twee risicoaspecten en in een kwart van de instellingen was de situatie zorgelijk. Met mevrouw Agema en anderen zeg ik dat je naar een situatie wilt waarin alle instellingen geen enkel risico-element hebben. Ik weet echter ook dat dit met de grote variëteit aan instellingen die wij hebben, een buitengewoon lastige opgave is. Wij doen er in ieder geval alles aan om dat te stimuleren.

Ook de inspectie constateert dat er veel is verbeterd. 42 van de 72 organisatorische eenheden die een verbeterplan voor een of meer risicoaspecten moesten maken, hebben dat risico teruggebracht tot «gering» of «nul». Nog 30 organisatorische eenheden moeten verbeteringen treffen. De IGZ zal daar bovenop blijven zitten. De instellingen die nog verbeteringen moeten aanbrengen, zal de IGZ kritisch blijven volgen. Als zij aan het einde van 2009 hun zorg nog niet voldoende op orde hebben, zal de IGZ verscherpt toezicht overwegen. Dat betekent dat wij gebruik gaan maken van de maatregelen waarover de IGZ beschikt. Dat begint natuurlijk bij advies en stimulering; die fase hebben wij gehad. Vervolgens zijn er corrigerende maatregelen, zoals verscherpt toezicht. Ten slotte zullen, daar waar dat moet, bestuursrechtelijke maatregelen volgen. Dat kan bijvoorbeeld via een aanwijzing. Mocht de inspectie constateren dat de zorg aan de cliënten direct in gevaar is, dan bestaat de mogelijkheid om een instelling direct te sluiten. Iedereen zal echter begrijpen dat vanuit de zeer kwetsbare groep mensen over wie wij het hebben, sluiting helemaal niet gewenst is. Ook verhuizen is vaak al buitengewoon ingrijpend. Dat zeg ik ook in het kader van de meerpersoonskamers en de bouwplannen. Dit zal dus een allerlaatste middel zijn.

Laten wij vooral positief zijn over de veranderingen die de afgelopen tijd zichtbaar zijn geworden. Er is een forse slag gemaakt. Er moet nog het een en ander gebeuren. De inspectie blijft dat kritisch volgen. De resultaten geven ook aan dat het van belang is om het kwaliteitskader in de gehandicaptenzorg verder te ontwikkelen en te implementeren in de hele sector, juist omdat het door alle partijen gedragen kwaliteitskader tot één taal over kwaliteit moet leiden en één duidelijke centrale ambitie neerzet, namelijk het stimuleren van optimale regie bij de cliënt. Tegen mevrouw Willemse zeg ik dat de communicatie naar de cliënt daarvan nadrukkelijk onderdeel uitmaakt. De inspectie blijft dus kijken naar de situatie. Dat doet zij niet alleen op papier. Zij doet dat niet alleen voorbereid, maar ook onverwacht en op grond van structurele signalen. Daarbij spelen niet alleen de medische noodzakelijke basisvoorwaarden een rol, maar ook thema’s zoals zelfbepaling, medezeggenschap, individuele planning en ondersteuning, omdat dat juist in de langdurige zorg belangrijke elementen zijn.

Mevrouw Agema heeft gevraagd naar het aantal instellingen dat slecht presteert. In 2007 was de situatie in 96 van de 612 instellingen zeer zorgwekkend. Het gaat nu om die 96 instellingen. Van die 96 instellingen zijn er nog 9 waar de situatie in 2008 nog steeds zorgwekkend was, dat wil zeggen waar het risico matig tot zeer hoog is en men dus in categorie 3 en 4 zit.

Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA): Wij hebben het nu over de 96 instellingen gehad. Er zijn veel meer instellingen waar de situatie misschien niet zo ernstig was, maar die op een aantal punten niet voldoende scoorden. Het zou mooi zijn als de hele sector in één keer zo goed wordt dat de klant tevreden is, de familie tevreden is en mensen er graag werken. Mijn vraag is dus of wij de hele sector in één keer in beeld kunnen krijgen en alle scores kunnen terugbrengen naar 1 of maximaal 2.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik heb in mijn termijn de angst geuit dat er een nieuwe batterij aan papieren neerdaalt in de sector, die allemaal weer moeten worden ingevuld. Ik kan mij voorstellen dat er wat extra papierwerk nodig is. Als wij daartoe besluiten, vind ik echter dat er extra mensen moeten worden ingezet en betaald zodat het niet koste gaat van het direct verlenen van zorg. Ik heb het idee dat de balans daar nog wel eens zoek raakt.

Mevrouw Agema (PVV): Hoe de cijfers ook worden gepresenteerd, het is een feit dat uit het tweede rapport blijkt dat maar 18 van de 96 instellingen op orde zijn en 80% dus niet. Dat staat duidelijk in de stukken bij de follow-up: bij 18 instellingen is de kwaliteit van zorg op orde en is er geen vervolgonderzoek nodig. Dat is maar 20%.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb de opmerking gemaakt dat er niet alleen papieren normen moeten worden gehaald, maar dat wij ons ook de vraag moeten stellen of het daadwerkelijk verbeteringen met zich meebrengt voor de bewoners. Daarnaast signaleert de inspectie dat er veel verzuim is en dat er personeelstekorten zijn. Dat lijkt mij een essentieel onderdeel om de verbeteringen straks te kunnen waarmaken.

Mevrouw Sap (GroenLinks): Ik meende uit de stukken te hebben begrepen dat er 96 instellingen zijn onderzocht, die min of meer willekeurig zijn gekozen, en dat daarvan een heel groot deel niet in orde bleek. Zoals de staatssecretaris het net zei, zijn echter juist de 96 instellingen onderzocht waar problemen bleken te zijn en was al duidelijk dat er bij de andere instellingen geen of minder problemen waren. Ik wil graag specifiek horen hoe de situatie nu is en of dit inderdaad de bovengrens is van wat er mis is in de sector.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Neemt de staatssecretaris op dit onderdeel ook mijn vragen mee over de HKZ en het verschil van inzicht hierover tussen haar en de twee zorgverzekeraars?

Staatssecretaris Bussemaker: Mevrouw Sap gaf een correcte samenvatting van mijn woorden over hoe het ervoor staat. In 2007 was de situatie in 96 van de 612 instellingen zorgwekkend. Mevrouw Willemse vroeg of wij volgend jaar een integraal beeld krijgen. Ja, als wordt voldaan aan de normen van verantwoorde zorg. Daar was ik net gebleven, want dat is de stap die wij nu met elkaar zetten: het ontwikkelen van een kwaliteitskader op grond waarvan volgend jaar een integraal beeld moet worden gecreëerd. Die normen heb ik nodig, zo zeg ik tot mevrouw Wiegman, omdat de hele operatie niet tot allemaal nieuwe papieren moet leiden. Ik ben het overigens van harte eens met haar opmerking over de keurmerken. Ik vind het onwenselijk dat zorgkantoren en verzekeraars vaak eigen keurmerken gebruiken. Vroeger hadden wij die misschien nodig, maar met de normen voor verantwoorde zorg hebben wij nu een heel transparant, integraal onderdeel op grond waarvan wij de kwaliteit kunnen meten. Het kan dan een enorme last zijn voor instellingen om steeds nieuwe protocollen en papieren te presenteren. Mevrouw Koşer Kaya sprak over de arbeidsmarkt. De inspectie neemt het ziekteverzuim heel nadrukkelijk mee als een criterium van hoe het is gesteld met de kwaliteit van de zorg. Een hoog ziekteverzuim is vaak ook een signaal dat er meer aan de hand is. Andere vragen over de arbeidsmarkt wil ik graag doorschuiven naar het binnenkort te houden algemeen overleg met de minister en mij over de arbeidsmarkt en over een aantal brieven die de informatie bevatten waarnaar mevrouw Koşer Kaya vroeg.

Mevrouw Van Dijken vroeg naar de HKZ. Het verkrijgen van een HKZ-certificaat kost tijd en dus ook geld. De instellingen moeten daarvoor de proces- en organisatiekant goed regelen. Om de lasten in te perken is in de nieuwe HKZ-gehandicaptenzorg een nauwe relatie gelegd met het kwaliteitskader gehandicaptenzorg. De kwaliteitsindicatoren zijn in de HKZ verwerkt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de kwaliteit van zorg enerzijds en het proces en de organisatie anderzijds meer met elkaar in balans raken. Naarmate dat kwaliteitskader in de instellingen verder wordt geïmplementeerd en alle betrokken partijen, dus ook IGZ en zorgkantoren, hiermee willen werken, kan HKZ op termijn worden afgebouwd. Afgelopen dinsdag heb ik, grotendeels met andere woordvoerders, een overleg gehad over de WTZi en het bouwregime. Mevrouw Vietsch heeft toen namens de CDA-fractie vragen gesteld over HKZ. Ik heb haar toen verteld dat de verhalen over een aantal van de zeer gedetailleerde normen, bijvoorbeeld over potjes jam en pakken melk, mij uit het hart gegrepen waren en dat ik hoop dat wij ons kunnen beperken tot de hoofdnormen die wij met elkaar moeten toetsen en controleren. Wij moeten die dan wel goed op orde hebben. Dat betekent dat wij normen voor verantwoorde zorg moeten hebben. Dat betekent weer dat wij transparantie moeten hebben. Daaraan wordt nu gewerkt met alle betrokken veldpartijen. De kwaliteitsindicatoren worden nu ontwikkeld en geïmplementeerd.

Daarmee kan ik direct de vraag van mevrouw Sap beantwoorden of er nog minimumnormen moeten komen in de gehandicaptenzorg. Ja, maar dat doen wij dus via de normen van verantwoorde zorg. Mevrouw Sap verwees naar de minister. Gelukkig trekken wij hierin samen op. Wij vinden allebei dat die normen de minimumnormen moeten zijn. In de cure is dat soms iets gemakkelijker, omdat het daar duidelijker is waarover het moet gaan, namelijk meer om medische normen. Zoals ik net al zei, gaat het bij de langdurige zorg ook voor een belangrijk deel om zaken zoals zorgplannen en eigen invulling. De sector ontwikkelt de indicatoren voor verantwoorde zorg zelf. Als de ledenvergadering van de VGN aanstaande dinsdag instemt met de indicatoren die worden gedragen door cliënten, professionals, aanbieders, verzekeraars en de IGZ, kan een belangrijke stap verder worden gezet. Dan wordt de basis gelegd voor normen, of die nu absoluut of relatief zijn, afhankelijk van waar de norm over gaat. Het ingewikkelde is dat juist bij de gehandicaptenzorg die norm niet altijd zwart-wit is. Daarbij moet worden gedacht aan thema’s die hier ook zijn genoemd, bijvoorbeeld vrijheidsbeperkingen, de bescherming van de cliënt en voeding. Moet je cola bijvoorbeeld verbieden terwijl mensen daaraan veel plezier kunnen beleven? Zelfbepaling speelt daarbij een rol. Je wilt mensen eigenlijk laten kiezen wat zij eten en drinken. Dat zijn normen waarover het debat nooit afgelopen is, maar die er wel bij betrokken worden.

Mevrouw Koşer Kaya sprak nog over werkdruk en kwaliteit. Ik zeg nog maar een keer dat werknemers en bewoners tevredener zijn geworden over de kwaliteit. Wij investeren hier ook extra in. Dit jaar komt er 42 mln. beschikbaar en vanaf volgend jaar 72 mln., specifiek bedoeld voor extra kwaliteit in de gehandicaptensector. Dat zal voor een belangrijk deel moeten worden vertaald in meer mensen op de werkvloer.

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Ik denk dat wij allebei streven naar de gewone werkelijkheid en niet naar de papieren werkelijkheid. Op dit moment zijn instellingen bezig om zich te kwalificeren voor de HKZ. Dat gaat gepaard met investeringen om het keurmerk überhaupt te kunnen krijgen. Als de staatssecretaris op korte termijn verwacht dat de normen voor verantwoorde zorg er via het kwaliteitskader komen, hoe wordt dat dan naar de sector gecommuniceerd? Houden wij er nu mee op of gaan wij door met de uitbreiding?

Mevrouw Leijten (SP): Ik heb op een werkbezoek gehoord dat de inspectie op de kleur van de pennen controleert of de medicijnoverdracht goed is gegaan. Dus als het met blauw of rood is ingevuld, staat de inspectie het toe en is er kwaliteit. Is het met zwart of met potlood ingevuld, dan gaat er een streep doorheen. Dat zijn zorgelijke signalen. Het is goed als er indicatoren en normen zijn, maar misschien is het niet zo’n gek idee om dergelijke absurde voorbeelden eens op een rij te zetten om te kunnen schrappen in dit soort onnodige bureaucratie. Een andere vraag is waar die 42 mln. precies blijft. Hoe laat de staatssecretaris ons weten hoe dit geld is ingezet?

Staatssecretaris Bussemaker: Instellingen hoeven niet meer met de HKZ te werken, maar zij mogen dat wel. Wij subsidiëren wel de scholingsinstellingen die met HKZ werken. Naarmate de sector zelf beter in staat is om met de normen voor verantwoorde zorg te werken, zal dat afnemen. Er zijn echter verzekeraars en zorgkantoren die dat vragen. Ik vind het nu te ver gaan om dit te verbieden, omdat de normen voor verantwoorde zorg er nog niet zijn. Naarmate dat proces vordert, zijn de normen voor HKZ wat mij betreft steeds minder noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor de keurmerken van verzekeraars. De normen moeten worden uitgewerkt door degenen die er het meest bij betrokken zijn, zo zeg ik ook tot mevrouw Leijten. Dat zijn cliënten en aanbieders, maar de inspectie zit er ook bij. Als men constateert dat bepaalde normen over pennen niet nodig zijn, moet men die vooral laten vallen. Het hoeft echter niet vreemd te zijn dat gegevens over een medicijn dat gevaarlijk is voor mensen voor wie het niet is bedoeld, niet met potlood mogen worden opgeschreven. Er kunnen heel grote ongelukken gebeuren als het schrift niet duidelijk is. Ik ga dus niet zeggen dat ik het onzin vind dat er onderscheid wordt gemaakt tussen schrijven met potlood of met pen. Het hangt er wel helemaal van af om wat voor medicijnen het gaat, wie erover kan beschikken en op welke manier cliënten erbij kunnen komen. Ik vind eigenlijk dat wij ons hier niet mee moeten bemoeien. Wel wil ik opnieuw onder de aandacht van de sector brengen dat men bij klachten over bureaucratie niet alleen naar Den Haag moet kijken, maar ook naar wat men er zelf aan kan doen. Er ligt nu, via het uitwerken van de indicatoren voor verantwoorde zorg, een heel gerichte mogelijkheid om echt te focussen op wat cliënten, professionals, aanbieders, verzekeraars en inspectie belangrijk vinden.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD): De normen voor verantwoorde zorg zijn prachtig samengesteld, in samenspraak met iedereen die erbij betrokken is. Maar hoe verhouden zij zich met een individueel zorgplan, waarin cliënten zelf mogen aangeven wat zij belangrijk vinden en wat zij persoonlijk als kwaliteit ervaren?

Mevrouw Leijten (SP): Wil de staatssecretaris op een rij zetten wat voorbeelden zijn waarin medewerkers zeggen: dit kan echt weg? Verder heb ik een vraag gesteld over de 42 mln.

Staatssecretaris Bussemaker: In de begroting wordt ingegaan op die 42 mln., maar dat bedrag is bedoeld voor extra investeringen in kwaliteit voor met name de zwaarder gehandicapten.

Tegen mevrouw Van Miltenburg: bij de normen van verantwoorde zorg gaat het niet alleen om de basale medische aspecten, maar juist ook om subjectieve elementen. Het eerste punt wat ik heb genoemd, is de keuze van cliënten zelf, dus of er een zorgplan is en of dat echt in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld. Het gaat niet om wat daarin staat, maar of er medezeggenschap is, of er cliëntenraadpleging is en of er zorgplannen zijn voor individuele cliënten. Mevrouw Leijten vraagt of ik een lijstje wil maken met datgene wat door medewerkers als overbodig wordt beschouwd. Vorig jaar heb ik een meldpunt geopend in het kader van Eenvoud in uitvoering, waar een aantal duidelijke signalen uit is voortgekomen, waarmee wij iets kunnen, en daar proberen wij ook mee aan de slag te gaan. Mij viel vooral op dat heel veel signalen die wij kregen eigenlijk gaan over regels die wij niet maken, maar die op instellings- en sectorniveau met anderen worden gemaakt. Het is dus ook van belang dat de discussie daarover op dat niveau wordt gevoerd.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Ik ben niet tevreden met het antwoord op mijn vraag over normen voor verantwoorde zorg. Het idee erachter steun ik wel, maar daar worden nu ook de indicatoren van de inspectie op gebaseerd. Als iemand met een individueel zorgplan, waarvan de aanwezigheid positief wordt beoordeeld door de inspectie, het niet eens is met een norm die hij graag anders georganiseerd ziet, wat gaat dan voor: de minimumnormen van de inspectie, gebaseerd op de normen van de sector, of de individuele wens van de cliënt?

Staatssecretaris Bussemaker: Nogmaals, in uw redenering lopen individuele subjectieve normen en basale medische normen door elkaar. Het feit dat iemand vier keer moet worden gewassen, zal daar niet in staan, maar wel de veiligheid. Volgens mij is dat iets waar u allen op hebt gewezen, of de continuering van zorg, of de deskundigheid van personeel. Maar juist in het individuele zorgplan en de dagbesteding zal rekening moeten worden gehouden, niet met objectieve normen maar met subjectieve wensen van de cliënt. Dat maakt samenspel in de langdurige zorg zo belangrijk, en dat maakt ook dat de normen en het karakter daarvan voor de langdurige zorg anders zijn dan in de curatieve zorg, waar veel meer de nadruk ligt op de objectieve medische normen, en niet op normen waarin je wel het proces kunt benoemen – is er een individueel zorgplan – maar niet wat daaruit komt, want dat kan voor ieder individu verschillen. Dat is precies wat het karakter is van de normen voor verantwoorde zorg. Eerlijk gezegd is dat ook waarom ze mij zeer aanspreken. Dat is een proces dat tot cultuurverandering moet leiden, een proces dat met vallen en opstaan verloopt, waarbij wij vast nog wel eens ergens tegenaan zullen lopen, maar cliënten staan daarin centraal.

Er is een vraag gesteld over de pakketmaatregelen en gehandicapten. Mevrouw Sap vroeg of er al signalen zijn binnengekomen van het Rapid responce team. Nee, wij hebben nog geen signalen gekregen. Ik weet ook dat er zorgen zijn bij mensen en organisaties in het veld over de consequenties van de pakketmaatregelen. Veder weet ik dat daar nog steeds veel verwarring is, soms ingegeven door onzekerheid, over wat de consequenties kunnen zijn. Daarom hebben wij, nadat wij in het najaar veel bijeenkomsten met wethouders hebben gehad om hen uit te leggen wat die maatregelen inhouden, dit ook georganiseerd met deelsectoren in de zorg, waaronder de verpleging en de verzorging, de ggz en de maatschappelijke opvang en de cliëntenorganisaties. Had ik niet hier gezeten, dan had ik vanmiddag in Utrecht met alle gehandicaptenorganisaties om de tafel gezeten om met hen de gevolgen van de pakketmaatregelen door te nemen. Dat wordt nu voor mij namens anderen waargenomen. Weet dat wij daar zeer aan hechten.

Ik ben blij dat velen van u op het grote belang van het VN-verdrag hebben gewezen. Ik vind het zelf ook een belangrijk verdrag, omdat het uitstraalt dat je de gelijke behandeling ook voor deze groep buitengewoon serieus neemt. Daarom behoren wij gelukkig ook tot één van de landen die als eerste heeft getekend, toen het verdrag tot stand kwam in 2007. Vaak wordt er dan in de media gedaan alsof wij niet snel genoeg ratificeren, wat een signaal zou zijn dat wij het toch niet zo belangrijk vinden. Dat wil ik ten stelligste bestrijden. Het is ook misleidend om die ratificatie te koppelen aan het belang dat je hecht aan het verdrag. Dit heeft alles te maken met het verschil in rechtssystemen van de verschillende landen, en wat ratificatie betekent. Er zijn heel veel landen die hebben geratificeerd, waarbij ratificatie eigenlijk niet meer betekent dan «wij gaan ons best doen om bij nieuwe wetten rekening te houden met gelijke behandeling». Dat zijn landen als China en een aantal Afrikaanse landen, waarbij je je af kunt vragen of zij nu voorop lopen in gelijke behandeling van gehandicapten. Ik denk dat wij allen van mening zijn dat dat niet zo is. Wij hebben een ander rechtssysteem, wij kunnen pas ratificeren wanneer het parlement heeft kunnen instemmen met de maatregelen die nodig zijn voor implementatie. Wij moeten dus een invoeringswet hebben. Wij zijn nu bezig met een megaoperatie, omdat alle wetten in Nederland moeten worden getoetst aan het VN-verdrag. Ik snap dat dat voor de leden een wat onzichtbaar proces is, maar het geeft tegelijkertijd wel aan dat het ons menens is. Wij kunnen immers niet zomaar ratificeren en dan nog maar eens zien wat wij moeten doen: als wij ratificeren, moeten wij onze zaakjes op orde hebben. Ons systeem zorgt ervoor dat de druk groot blijft, en als ik dat niet doe, gaat de Kamer dat wel doen. Samen met alle andere departementen doen wij dat onderzoek. Ik heb met een aantal bewindslieden doorgesproken wat dit betekent binnen hun eigen beleidsterrein, niet alleen hoe zij wetten kunnen checken, maar ook wat dat betekent voor nieuwe stappen die kunnen worden ondernomen. Ik betrek er ook heel nadrukkelijk – tegen ChristenUnie en GroenLinks – heel nadrukkelijk de CG-raad bij. Wij hebben contact met de CG-raad en andere organisaties en wetenschappers, en dit voorjaar organiseren wij een werkconferentie om de voorbereiding van de wetsvoorstellen voor ratificatie en invoering af te ronden. Ik heb extra mensen ingezet op mijn departement om te werken aan de ratificatie van het VN-verdrag. Ik ben hierbij afhankelijk van al mijn collega’s in het kabinet, zodat het geen kwaad zou kunnen als bewindspersonen op hun eigen vakinhoud eraan worden herinnerd dat dit voor iedereen in het kabinet een belangrijk verdrag is, waarvoor op alle departementen werk moet worden verzet. Het zal niet aan mij liggen; ik hoop dat ik de voorstellen van wet nog dit jaar naar de Raad van State kan sturen. Dan hoop ik dat wij nog in deze kabinetsperiode het VN-verdrag kunnen ratificeren. Daar gaan wij overigens niet op wachten, want ondertussen zijn wij ook met veel andere dingen bezig: uitbreiding goederen en diensten, niet alleen in de wet, maar ook in de praktijk. Elke maatregelen die wij nu kunnen nemen om te komen tot verbetering van gelijke behandeling en participatie, moeten wij nemen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Degene die over het VN-verdrag vragen hebben gesteld, hebben dat niet met de intentie gedaan om te suggereren dat Nederland niets doet. Wel is het erg belangrijk dat, als je gelijke rechten predikt, een land als Nederland, met de mensenrechten hoog in het vaandel, daarvan werk maakt. Ik ben blij dat de ratificatie nog in deze kabinetsperiode plaatsvindt, maar er is ook een Europese richtlijn. Wellicht zal deze richtlijn, nog niet langs het Parlement gegaan, effecten hebben op het verdrag, of omgekeerd. Als er tegenstrijdigheden zijn, welke zijn dat dan? Wat moeten wij extra doen om straks sneller met de EU-richtlijn uit de voeten te kunnen?

De heer Van der Vlies (SGP): De staatssecretaris zei: de voorbereiding van de ratificatie onttrekt zich aan de waarneming van de Kamer. Dat is achtergrondwerk, maar ik begrijp dat. Tegelijk heeft zij een signaal uitgezonden naar de Kamer: jaag mijn collega’s op. Nieuwsgierig als ik ben, wil ik eigenlijk weten waar de fricties zitten. Ik begrijp best dat dat voor de staatssecretaris wat lastig is, maar wij moeten toch een weg vinden om van twee kanten zo optimaal mogelijk bezig te zijn om deze zaak binnen deze kabinetsperiode af te ronden.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Er is een schema over de ratificatie: begin 2010 definitieve wetsvoorstellen zenden aan de Kamer. Is dat volledig, dus ook het recht op leven, of niet?

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Is de aangekondigde handreiking voor de ambtenaren er inmiddels?

Staatssecretaris Bussemaker: Hoe verhoudt het VN-verdrag zich tot de Europese richtlijn en de gelijke behandeling? Het VN-verdrag is de internationale maatstaf waaraan wij ons moeten houden. Ook Europese wetgeving moet overeenkomen met het VN-verdrag. Het zou heel ongelukkig zijn nu Europese wetgeving in te voeren, die dan straks weer moet worden aangepast. Dat is dus een extra complicerende factor: EU-richtlijn en VN-verdrag moeten zich in één lijn bevinden. Daar zijn wij actief mee bezig, met de Commissie en tijdens het Tsjechisch voorzitterschap. Overigens is deze week door uw collega’s aan de overzijde een belangrijke stap gezet, omdat de Wet gelijke behandeling voor onderwijs en wonen daar afgelopen dinsdag is aangenomen. Die wet kwam deels voort uit de Wet gelijke behandeling chronisch zieken en gehandicapten, waarop op Nederlands initiatief onderwijs en wonen zijn toegevoegd. Daarmee kunnen wij aan de slag om dat te implementeren.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Als er problemen zijn met dingen waarmee wij te maken hebben – ratificatie en wetgevingsprocessen – moeten wij weten wat de problemen zijn als het gaat om frictie tussen het VN-verdrag en de Europese richtlijn. Wilt u de Kamer daarvan op de hoogte stellen?

Staatssecretaris Bussemaker: Dat zal ik vanzelfsprekend doen, op het moment dat wij dat soort fricties hebben gesignaleerd. Maar zover is het nog lang niet, het gaat nu om heel technische aspecten. Als er een dilemma ligt waarover je een besluit moet nemen met maatschappelijke consequenties over de invulling daarvan, zal ik dat onmiddellijk met de Kamer delen.

De heer Van der Vlies stelt een zeer terechte vraag. Ik stel voor dat voorlopig even aan zijn eigen initiatief en creativiteit over te laten. Wel zeg ik toe dat ik de Kamer voor de zomer informeer over de verdere voortgang van de ratificatie, waarmee ik de Kamer hopelijk ook kan informeren of er terreinen, departementen of thema’s zijn waar wij specifieke problemen zien ten opzichte van het VN-verdrag.

Het recht op leven zit niet in het VN-verdrag, maar is meegenomen bij de Grondwetsherziening, waarover de minister van BZK de Kamer informeert. Ik weet niet uit mijn hoofd wat daarbij de stand van zaken is. De handreiking voor het VN-verdrag is gericht op beleidsmedewerkers bij de verschillende departementen die nog geen kennis hebben van het VN-verdrag. Die handreiking is beschikbaar en kan aangevuld met eigen informatie van de diverse departementen worden gebruikt om aan de slag te gaan. In tegenstelling tot wat eerst de bedoeling was, hebben wij geen publicatie voor een breed publiek gemaakt, maar de ratificatie zal wel zorgen voor gerichte communicatiemiddelen, want deze informatie is zo specifiek op beleidsmakers gericht, dat wij de meerwaarde daarvan niet zagen. Richting mevrouw Leijten en mevrouw Sap zeg ik dat ook de financiële positie van belang is om te participeren als het gaat om het VN-verdrag. Wetten moeten worden getoetst of zij voldoen aan gelijke behandeling in het kader van het VN-verdrag. Het mag geen vrijblijvendheid zijn: harde normen, niet alleen het praktijkspoor. Maar om harde normen te bereiken, ben je vaak langer bezig. Je kunt op deelterreinen waar het niet zo moeilijk is om tot gelijke behandeling te komen, vaak al stappen zetten, wat dan vooral moet gebeuren. Daarmee kun je vaak draagvlak creëren bij organisaties die terughoudend staan ten opzichte van harde normering. Als wij vinden dat moet worden uitgebreid met goederen en diensten, wat betekent dat dan voor restaurants en cafés? Sommigen kunnen dat misschien heel makkelijk aanpassen, maar als je in een monumentenpand zit met een klein trapje, heb je je restaurant niet een, twee, drie toegankelijk gemaakt. Dat zijn wel thema’s waarover wij met elkaar in gesprek moeten.

Mevrouw Leijten (SP): Ik zit hier toch een beetje te zoeken naar een opening. Minister Donner heeft de zeggenschap over de financiële positie van mensen, hij is de chef inkomen, en u bent chef gehandicapten, en daar knelt iets. Het onderzoek dat is toegezegd, komt niet van de grond. Zou u in het overzicht van het ratificeren van het VN-verdrag mee kunnen nemen, of dat onderzoek gedaan moet worden en afdoende is, of dat dit wellicht een van de knelpunten is voor het goed kunnen ratificeren van dit verdrag?

Staatssecretaris Bussemaker: Ik ga hier niet vooruitlopen op allerlei individuele regelgeving, want dat is nu precies wat de afzonderlijke departementen moeten doen. Zij moeten kijken of hun beleid en hun wetgeving in overeenstemming zijn met het VN-verdrag. Mocht dat niet zo zijn, dan hoort u dat te zijner tijd.

Ik ga nog een aantal vragen beantwoorden die te maken hebben met het VN-verdrag, participatie en andere thema’s. Ik stel voor dat ik de vragen over de zzp’s, rood/oranje en meerpersoonskamers, onderzoek seksueel misbruik en isoleercellen, ook omdat ik daarover afgelopen dinsdag uitgebreid met de Kamer heb gesproken, schriftelijk beantwoord.

De voorzitter: Ik stel voor dat wij dat voorstel volgen. Ik geef de commissieleden vlak voor de sluiting nog de gelegenheid vragen toe te voegen die nog niet zijn gesteld, en die de staatssecretaris in haar schriftelijke beantwoording kan meenemen.

Staatssecretaris Bussemaker: Mevrouw Wiegman vroeg naar aanleiding van het VN-verdrag naar mijn contacten met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, om ook daar iets te doen voor mensen met een handicap. Daarmee heb ik overleg. Wat wij willen, is de doelstelling van het VN-verdrag, zoals de minister voor Ontwikkelingssamenwerking al heeft geantwoord op eerdere vragen, onderdeel laten zijn van het terrein op Ontwikkelingssamenwerking. Daarmee is het onderdeel van ons bilaterale beleid, waarbij wij in het kader van good governance ook de positie van gehandicapten meenemen. Mevrouw Wiegman vroeg ook naar de stand van zaken met betrekking tot het Informatiepunt. Dit is een centrale maatregel in het kader van het praktijkspoor. In mijn planningsbrief heb ik de verwachting al uitgesproken, hiermee op korte termijn aan de slag te gaan. Inmiddels is de opdracht al gegeven dit als project aan te pakken. Daarvoor is een projectleider vrijgesteld, die met de organisaties waarmee ik eerder vorig jaar heb gesproken in het kader van het praktijkspoor aan de slag gaat. Wij willen dat dus zichtbaar maken. Daarbij betrekken wij graag de Appeltjes van Oranje, en zeker ook sportactiviteiten. Ik zal daarop inzetten, om ervoor te zorgen dat sportverenigingen hun verantwoordelijkheid nemen. Mevrouw Van Dijken vroeg naar mijn mening over het onderzoek van de CG-raad naar aanleiding van het tienpuntenplan van de Coalitie voor inclusie en de knelpunten van het Dovenschap. Gelukkig heeft het kabinet al verschillende maatregelen genomen die zijn genoemd door deze organisaties. Ik denk daarbij aan het stimuleren van werkgevers om Wajongers in dienst te nemen. De afspraak die mijn collega’s Donner en Kleinsma afgelopen maandag in Brabant hebben gemaakt om een aantal Wajongers bij reguliere werkgevers aan een werkplek te helpen, past daar perfect in. Dat past ook perfect in het streven om niet te wachten op dat verdrag, maar nu al concrete maatregelen te nemen. Het stimuleren van werkgevers om Wajongers in dienst te nemen, is één van de punten van de Coalitie. Uit de media heeft men kunnen vernemen dat mijn collega’s ook op andere terreinen van sociale zaken bezig zijn de positie van Wajongers te verbeteren. Zo zijn wij ook op andere manieren bezig, ik met de compensatieplicht in de Wmo, en wij willen dat samen met de CG-raad doen. Bij de schriftelijke beantwoording zal ik hier nog verder op ingaan. Een volgende vraag ging over specifieke knelpunten op het terrein van het Dovenschap. Het Dovenschap heeft mij een notitie overhandigd van tien knelpunten en 45 aanbevelingen en oplossingen. Dat is een nogal brede notitie. Sommige aanbevelingen hebben betrekking op beleidsterreinen waarvoor ik verantwoordelijk ben, andere op andere terreinen. Daar moet het voortouw worden genomen door mijn collega’s. Binnenkort vindt overleg plaats tussen mijn medewerkers, die van andere departementen en van het Dovenschap. De bedoeling is daarbij afspraken te maken over een verdere uitwerking van de knelpunten en de aanbevelingen. Met de aanbevelingen op mijn terrein ben ik al aan de slag gegaan. Het Dovenschap heeft een suggestie gedaan hoe wij ook doven tijdens voetbalwedstrijden van het Wilhelmus kunnen laten genieten. Wij bekijken hoe wij daaraan uitvoering kunnen geven. Het is mij niet bekend hoeveel tolken wij tekort zouden komen. Het aantal tolken neemt gestaag toe, zodat vrijwel altijd een tolk kan worden gevonden. Maar ik sluit niet uit dat, als je op heel korte termijn een tolk nodig hebt, je er zo snel niet één kunt vinden, maar er wordt aan gewerkt, en het gaat beter. Mevrouw Van Miltenburg vroeg hoe het staat met de uitsluiting van jonggehandicapten in Wmo-verordeningen, een terechte vraag. Er is overleg geweest met de VNG. Anders dan mevrouw Van Miltenburg, vind ik dat de VNG dit punt wel serieus neemt, het is niet zo dat men het heeft laten liggen. De VNG is al bezig met een nieuwe modelverordening voor de Wmo, waarin jonggehandicapten niet meer worden uitgesloten van woningaanpassing. De nieuwe modelverordening voor de Wmo zal nog voor de zomer worden gepubliceerd. Gemeenten kunnen daarvan gebruik maken als voorbeeld voor hun gemeentelijke verordening.

De afstemming tussen zorg en onderwijs is onderwerp van discussie. Een van de voorbeelden waarbij dat speelt, is dat van de medische kinderdagverblijven, waarover wij het in de zomer hebben gehad. Ik ben daar zelf langs geweest, samen met de zorgkantoren en het CIZ, om te kijken hoe wij dat kunnen oplossen. Dat soort voorbeelden kan ook spelen bij dagbesteding en speciaal onderwijs. Dit is een continu proces, waarmee wij bezig zijn, ook vaak op regionaal niveau. Zo nodig zal ik daarop schriftelijk terugkomen.

De voorzitter: De rest van de vragen zal schriftelijk worden beantwoord. Zijn er nog aanvullende vragen die kunnen worden meegenomen in de schriftelijke beantwoording van de staatssecretaris?

Mevrouw Van Dijken (PvdA): Over afbouw van meerpersoonskamers vraag ik de staatssecretaris of zij gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in te trekken. In hoeverre hebben wij nu extra problemen vanwege de kredietcrisis?

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Met de vertolking van het Wilhelmus ben ik natuurlijk heel erg blij! Misschien is het handig om een overzichtje te maken van de aanbevelingen die worden opgepakt, en wanneer wij daarover wat kunnen verwachten. Het Wilhelmus staat natuurlijk. Ik heb de staatssecretaris verschillende keren lovend over sport horen spreken, zij wil een blik in de mand met Appeltjes van Oranje werpen, maar kunnen wij een overzicht krijgen van de concrete acties die wij daarin kunnen verwachten, en de rol van de staatssecretaris daarin?

Mevrouw Agema (PVV): In het oude jaar heeft de staatssecretaris ons toegezegd, transparantie te geven over de wijze van financiële totstandkoming van de zzp’s, maar dat hebben wij nog steeds niet gekregen. Wij zouden dat vóór 1 januari krijgen. Dit is belangrijk voor de controlerende taak van de Kamer. Hoe staat het met de uitbetaling van de compensatie bij het CAK?

Mevrouw Van Miltenburg (VVD): Ik heb nog een vervolgvraag op het overleg van deze week over de WTZI. De staatssecretaris zei toen heel helder: alle doelstellingen, genoemd in mijn brief, ga ik halen. Ik heb toen gevraagd of dat een harde toezegging was, en dat bleek zo te zijn. Maar nu blijkt dat er allerlei vertragingen zijn. Hoe zit het nu met die 16 200 eenpersoonskamers die erbij zouden komen? Is dat een toezegging, of komt zij daar een beetje op terug?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik heb het gehad over arbeidsparticipatie en sociale participatie. Daarbij zie je een dubbele boodschap: veel tegenstrijdige regels. Een simpel voorbeeld: als iemand graag zwemt, en wel hulp krijgt bij het aankleden maar niet bij het zwemmen, heb je een probleem. Bij arbeidsparticipatie: op het moment dat je gaat werken en in de WW of de WIA komt, zijn die uitkeringen vaak lager dan de Wajong, waardoor meer jongeren het niet meer zo geweldig vinden om te gaan werken. Ik wil dat de staatssecretaris die tegenstrijdige regels in kaart brengt, zowel voor de arbeidsparticipatie als voor de sociale participatie. Als dat niet gebeurt in de schriftelijke beantwoording, zal ik toch een VAO aanvragen.

Mevrouw Sap (GroenLinks): Het belang van dit verzoek benadruk ik. Verder vraag ik de staatssecretaris of in de toegezegde notitie die wij voor de zomer krijgen over de verdere voortgang van de ratificatie, inzicht kan worden gegeven in de stand van zaken per departement. Dit is bedoeld als steun voor de staatssecretaris om de druk richting andere departementen op te voeren.

De heer Van der Vlies (SGP): De vragen over het zzp worden schriftelijk beantwoord, waarvoor ik begrip heb. Ik hoop dat daarin wordt meegenomen de link die ik legde tussen de zzp-financieringsbenadering en het thema kleinschaligheid.

De voorzitter: Er is een aantal aanvullende vragen gesteld, en er zijn vragen gesteld waarvan de staatssecretaris al heeft toegezegd dat ze die schriftelijk zal beantwoorden. Kunt u aangeven wanneer wij die schriftelijke antwoorden ongeveer kunnen verwachten?

Staatssecretaris Bussemaker: Niet de komende week, maar ik zal mijn best doen om die antwoorden de week daarop bij de Kamer te krijgen. Veel vragen die nu zijn gesteld, zijn afgelopen dinsdag al beantwoord, in het overleg over de WTZI, waar het ook ging over de meerpersoonskamer, hoe wij dat controleren en wat harde toezeggingen zijn. Ook de kredietcrisis kwam daarbij aan de orde. Ik zal op de overige vragen schriftelijk reageren.

Mevrouw Leijten (SP): Ik heb er alle begrip voor dat niet alle vragen kunnen worden beantwoord, dit onderwerp heeft een enorme waaier aan onderwerpen, maar laat ik nu net een aantal onderwerpen hebben die de staatssecretaris schriftelijk zal beantwoorden. Prima, als ik goede antwoorden krijg, maar als het zolang duurt, is dat vervelend. Ik wil daarom afspreken dat wij de antwoorden eind komende week krijgen, waarna wij kunnen beslissen hoe verder. Misschien willen wij een VAO, of een tweede termijn.

De voorzitter: Ik stel voor dat u daarvoor de procedurevergadering van volgende week gebruikt.

Staatssecretaris Bussemaker: Ik wil uw vragen zorgvuldig en goed beantwoorden. Volgens mij zijn deze stukken deels een jaar geleden al geagendeerd. Ik vraag niet meer dan strikt noodzakelijk, maar geef mij wel zoveel tijd dat ik uw vragen zorgvuldig kan beantwoorden. Dat kan binnen twee weken.

Toezegging

De staatssecretaris zal de Kamer voor de zomer informeren over de voortgang van de ratificatie.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Clemens


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Smilde (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie) en Sap (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Atsma (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Vietsch (CDA), Van der Ham (D66), Uitslag (CDA), Gill’ard (PvdA), Omtzigt (CDA), Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), De Krom (VVD), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Tichelaar (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Halsema (GroenLinks) en De Wit (SP).